Ruben Ros De noodzaak van morele institutionalisering Onderstaande artikel van Ruben Ros is het winnende essay van de door het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken (NGIZ) uitgeschreven essayprijs voor universiteits- en HBO-studenten. De studenten dienden in hun essay een antwoord te geven op de vraag: ‘Wat hebben we bereikt in 70 jaar vrijheid en hoe willen we de komende 70 jaar vrijheid vormgeven?’ En dit in het kader van de viering van het 70jarig bestaan van het NGIZ. In het licht van deze lustrumviering zal de essayprijs 2016 aansluiten bij het thema ‘70 jaar bevrijd, 70 jaar vooruit’. Met de ambitie nooit weer nationalisme tot excessen, ideologie tot zuivering en totalitarisme tot onvrijheid te laten leiden, begonnen de winnaars van de oorlog in 1945 aan de bouw van een nieuwe wereld. Deze nieuwe wereld moest solidair, rechtvaardig en bovenal vrij zijn. Met de gruwelen in de eerste helft van de twintigste eeuw nog vers in het geheugen, werd in WestEuropa en Amerika een fundament van waarden gelegd waarmee destructief nationalisme en totalitaire ideologieën werden afgezworen. Dit vormde de basis voor nieuwe vormen van transnationale samenwerking, waarbij realistische machtspolitiek weliswaar nog altijd een rol speelde, maar ingekaderd werd door nieuwe (morele) grenzen. In de zeventig jaar na 1945 zien we dan ook dat de Europese en Amerikaanse wereld gekarakteriseerd wordt door morele institutionalisering: de nieuwe morele grenzen zijn gekristalliseerd in politieke samenwerking, gefundeerd door enkele specifieke waarden. We vierden in het afgelopen jaar zeventig jaar vrijheid. Om ook in de komende zeventig jaar te blijven bouwen aan vrijheid, pleit ik voor een nieuwe, frisse blik vooruit en hervatting van het proces van morele institutionalisering om zo te blijven werken aan een vredevolle, vrije en rechtvaardige wereld. Staten, spelregels en samenwerking De bouw van de nieuwe wereld begon zeventig jaar geleden met de capitulatie van Duitsland en zijn bondgenoten. De overwinnaars bepaalden bij het aanschouwen van de gruwelen van Auschwitz en de puinhopen van Dresden dat nationalisme, gecombineerd met een totalitaire ideologie, niet langer de basis kon vormen voor het denken over (inter)nationale politiek. De Duitse capitulatie markeerde daarom het begin van een proces van institutionalisering. Nieuwe staatsstructuren werden opgezet in Nederland, Frankrijk, Duitsland en andere Europese landen. Ook op internationaal gebied zien we dit proces terug. Niet langer bestond de mondiale orde uit een anarchistisch geheel van natiestaten. In plaats daarvan werden spelregels opgesteld die de geopolitiek van morele grenzen moesten voorzien. De bekendste van deze regels is de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die voorafgegaan werd door een internationale organisatie die eveneens tot doel had de internationale politiek regels op te leggen: de Verenigde Naties. Eveneens werden, mede vanwege een dreigend en vijandig Sovjet-blok, diverse samenwerkingsverbanden in de westerse wereld opgezet. De trans-Atlantische relatie werd bezegeld met de oprichting van de NAVO en op Europees gebied zien we dat enerzijds het Verdrag van Brussel verschillende Europese staten bond en anderzijds dat de West-Europese Unie (waar ook West-Duitsland toe behoorde) nieuwe mogelijkheden tot politieke samenwerking bood. Deze verschillende Europese verdragen, verbonden en organisaties zouden later amalgameren in opeenvolgend de EGKS, de EEG en, in 1992, de Europese Unie. Traditionele waarden: solidariteit, rechtvaardigheid, vrijheid Wat uniek is aan het proces van institutionalisering is het feit dat de naoorlogse vormen van staatsvorming en samenwerking gestoeld waren op enkele waarden. We kunnen daarom spreken van ‘morele institutionalisering’: westerse waarden kristalliseerden in (inter)nationale instituties. De normen en waarden die bij dit proces centraal stonden, zijn solidariteit, rechtvaardigheid en vrijheid. Solidariteit uitte zich in de Europese verzorgingsstaten, die als zijnde ‘welfare states’ gezien werden als tegenhanger van de ‘warfare states’ van de jaren veertig. De Europese burger moest in de ogen van de naoorlogse leiders niet overgeleverd worden aan de overheersende staat of de wispelturige markt, maar diende een zekere mate van bescherming te genieten. Solidariteit kristalliseerde om deze reden in diverse sociale arrangementen die we ook vandaag de dag nog kennen. Streamer: Europa en Amerika presenteerden zich als discipelen van de ‘vrijheid’ en gaven het concept vorm door het te spiegelen aan de ‘onvrije’ Sovjetunie Zij aan zij met solidariteit stond rechtvaardigheid. Steden als Neurenberg en Den Haag zijn voorbeelden van plaatsen waar deze waarde tot directe uiting kwam. Rechtvaardigheid kan tevens geobserveerd worden op een meer abstracte, indirecte manier als we de hobbesiaanse conceptie van het begrip ter hand nemen. Hobbes meent namelijk dat rechtvaardigheid niets anders betekende dan het naleven van overeenkomsten. Deze conceptie van rechtvaardigheid wordt specifieker als we deze combineren met het tocquevilliaanse idee van welbegrepen eigenbelang. Hierbij wordt het eigenbelang gelijkgeschakeld aan het collectief belang, iets wat concreet wordt als we bijvoorbeeld kijken naar Europese integratie of andere vormen van transnationale institutionalisering. De welwillendheid van staten om in trans- en internationaal verband samen te werken kan gezien worden als rechtvaardig. De meest kenmerkende waarde was echter vrijheid. Vrijheid werd gezien als onderscheidend en nam een belangrijke plaats in het naoorlogse politieke denken in. Europa en de Verenigde Staten presenteerden zich als discipelen van de vrijheid en gaven het concept vorm door het te spiegelen aan de ‘onvrije’ Sovjetunie. Door deze morele spiegeling konden westerse staten zich profileren als ‘vrije’ staten. Vrijheid kwam als politieke vrijheid tegenover een ideologisch dwangbuis, als een vrije markt tegenover een planeconomie, als persvrijheid tegenover een totalitaire propagandamachine en als godsdienstvrijheid tegenover een communistisch staatsatheïsme. Mede door deze spiegeling zien we dat de westerse samenlevingen gekenmerkt worden door vrijheid in al haar verschijningsvormen. Expanderende markten en nieuwe technologieën zorgden voor een onbegrensde economische vrijheid, emancipatiegolven leidden tot toenemende individuele vrijheden en door heel (West-)Europa ontwikkelde zich een levendige en kritische civil society. Van euforische bouw naar dysforische afbraak Morele institutionalisering bleek echter geen zaak van ongeremde groei. De euforie van het begin van de jaren negentig sloeg binnen enkele jaren om in dysforie, een politieke gemoedstoestand die vandaag de dag dominant is. De traditionele waarden solidariteit, rechtvaardigheid en vrijheid lijken ver af te staan van de actuele machtspolitieke werkelijkheid en zijn niet langer een doel op zich, maar een middel om machtspolitiek te legitimeren. Daarnaast lijkt een proces van institutionalisering te stagneren en lijken sommige instituties zelfs te ontbinden. Moreel-institutioneel failliet De oorzaken voor het moreel-institutionele failliet zijn, zoals eerder gesteld, te vinden in de jaren negentig, die eerst opvallend genoeg gekenmerkt werden door een bloeiperiode van morele institutionalisering. Na de val van het communistische systeem werd gedacht dat heel Europa (en wellicht zelfs de hele wereld) zich snel onder zou laten dompelen in westerse waarden, een idee dat bevestigd werd door de incorporatie van Oost-Europese staten in instituties als de NAVO en de EU. Na het uitroepen van een ‘einde van de geschiedenis’ door liberale denkers en een overwinningsclaim van de liberale democratie, bleek echter al snel dat de drie centrale waarden niet langer de prominente plaats van de voorgaande decennia innamen en dat ze verre van een mondiaal potentieel hadden. De in de verzorgingsstaat gekristalliseerde solidariteit was al sinds de jaren tachtig onderhevig aan politieke kritiek. Solidariteit en sociale voorzieningen werden niet langer gezien als inherent met elkaar verbonden en in Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en West-Europa begonnen diverse regeringen aan de terugtrekking van de verzorgende overheid. Wanneer dit proces gecombineerd wordt met de groeiende mondiale ongelijkheid, moeten we concluderen dat solidariteit haar glans verloren heeft en in de traditionele vorm, die van de verzorgingsstaat, steeds minder sterk te onderscheiden is. Daarnaast is rechtvaardigheid (gedefinieerd als het nakomen van overeenkomsten, in combinatie met de notie van welbegrepen eigenbelang) in het geding gekomen. Sinds het Europese project een politiek gezicht kreeg met het Verdrag van Maastricht en dit project in de periode hierna niet langer breed gedragen werd, zien we vrijbuitersgedrag steeds vaker voorkomen. Europese staten zijn, mede door binnenlandse druk, niet langer gediend van ongeremde integratie en samenwerking. Welbegrepen eigenbelang als middel om gezamenlijk oplossingen te vinden voor gedeelde problemen lijkt uit de mode te raken in een periode van vluchtelingencrises, Brexit en de ervaring van een democratisch tekort op Europees niveau. Ook vrijheid, het paradepaardje van de westerse waarden, bleek steeds lastiger te definiëren. De grote ‘anti-vrijheid’ was van het toneel verdwenen en vanwege het feit dat de ‘westerse’ vrijheid niet langer gespiegeld kon worden aan een totalitair communisme dat zowel op politiek, cultureel als economisch gebied de ultieme tegenpool vormde, kon vrijheid niet langer in dezelfde mate worden ‘ingevuld’. Daarbij komt dat de vormgeving van vrijheid binnen Europa en de Verenigde Staten zelf ook niet langer als een positief gegeven wordt gezien. Westerse interventies in Irak en Afghanistan en het recente uitblijven van interventie in Syrië gaan niet zelden ten koste van de publieke opinie, en onthullingen van Snowden en Wikileaks zorgden voor een groeiende kritiek op de paradoxale en inconsequente vormgeving van vrijheid in de westerse wereld. Daarbij trekken staten als China en Rusland deze vormgeving verder in twijfel door te wijzen op de niet-noodzakelijkheid van een westerse vrijheids- en staatsinrichting. Democratie, kapitalisme en een op vrijheid gebaseerde samenleving werden in de jaren negentig nog als fundamenteel beschouwd voor het functioneren van een staat in de moderne wereld, iets wat niet zo lijkt te zijn. Vluchtelingencrisis De moreel-institutionele stagnatie en het problematische karakter van traditionele waarden wordt meer dan ooit duidelijk in de huidige vluchtelingencrisis. Solidariteit lijkt ver te zoeken bij de afwijzende opstelling van veel Europese staten in het geval van mogelijke opvang. Toch wordt solidariteit ook aangedragen als argument voor deze afwijzende opstelling; de arrangementen van de verzorgingsstaat komen, volgens de tegenstanders van opvang, immers in het geding bij een grote influx van migranten en asielzoekers. Streamer: Organisaties gericht op vrijheid, solidariteit en rechtvaardigheid moeten zich afvragen wat hun kernwaarden nu eigenlijk inhouden Daarnaast zien we dat rechtvaardigheid – wanneer we deze waarde op de hobbesiaans/tocquevilliaanse manier definiëren – steeds minder in de Europese politiek aanwezig lijkt te zijn. Staten schieten in een national(istisch)e reflex en zijn huiverig voor gezamenlijke oplossingen. Ten slotte blijkt vrijheid als kernwaarde op diverse manieren tegenstrijdig en inconsequent. Westerse vrijheid lijkt, vrij letterlijk, grenzen te hebben. Kunnen we dan nog wel spreken van ‘vrijheid’ in traditionele zin en hoe moeten we vrijheid als waarde inbrengen in het vluchtelingenvraagstuk? Zeventig jaar vooruit Na zeventig jaar lijkt de wind van democratie en vrijheid uit de institutionele zeilen genomen te zijn. Oplossingen voor dit probleem zijn lastig te formuleren. Toch pleit ik voor hervatting van morele institutionalisering. Nieuwe en bestaande organisaties gericht op vrijheid, solidariteit en rechtvaardigheid moeten zich afvragen wat hun kernwaarden nu eigenlijk inhouden. Wat nodig is, is een definitief afscheid van de bipolaire wereld van de Koude Oorlog en erkenning van de uniciteit van de huidige politieke constellatie. Een gesimplificeerde binaire voorstelling van zaken, waarbij de wereld geduid wordt in termen van vrijheid en onvrijheid is niet langer relevant. Westerse staten en instituties zullen keuzes moeten maken. Vanuit welke waarden, idealen en principes handelen we als Nederland en als Europa? Uiteindelijk zullen alle vormen van nationaal, internationaal en transnationaal politiek handelen dergelijke keuzes vereisen. (Inter)nationale politiek heet niet voor niets ‘politiek’; pragmatisch waardenvrij probleemmanagement laat geen ruimte voor visie en idealen. Vrijheid, rechtvaardigheid en solidariteit moeten hierbij opnieuw ingevuld worden. Dit moet gebeuren vanuit de historische conceptualisaties van de begrippen, met inachtneming van het heden en vooral met het oog op de toekomst. Om ook in de komende zeventig jaar te blijven bouwen aan een vredevolle, vrije en rechtvaardige wereld, zal morele institutionalisering zichzelf opnieuw moeten uitvinden.