Van cel tot organisme

advertisement
Dierkunde
Van cel tot organisme
De cel
Inleiding
Wat?: eenheid van structuur, functie, ontwikkeling, erfelijkheid
2 basistypen
- Prokaryotische cel: zeer eenvoudig zoals bij bacteriën (sommige)
- eukaryotische cel: complexe structuur zoals bij planten en dieren
Verschil tussen 2 types
Prokaryote cel
- geen kern
- geen kernmembraan
- DNA: een enkel ringvormig DNA
- Chloroplasten en of mitochondrien kunnen er zijn
- Al dan niet flagellen aanwezig
→ Zoja: bestaande uit 1 proteinenl flagelline
Eukaryote cel
- kern
- kernmembraan
- chromosomaal DNA met verschillende eiwitten
- alle cellen bevatten mitochondrien
- chloroplasten kunnen aanwezig zijn
- al dan niet flagellen aanwezig
→ Zoja: complex gebouwd uit 6 perifere en 2 centrale
cellen
Algemene bouw van een eukaryotische cel
-
-
kern
celorganellen (mitochondrien, ER, golgi complex
Typisch bij planten cellen:
o Dikke celwand v. cellulose
o Plastiden (chloroplasten → fotosynthese)
o Grote vacuolen
Typisch bij dierlijke cellen
o Geen celwand, wel celmembraan op plasmalemma
o Celmembraan v. fosfolipden
o Intercellulaire stoffen (elastische vezels, beengrondstof, kraakbeengrondstof)
o Geen chloroplasten
Uitwendige morfologie van de plasmamembraan
-
-
-
microvilli:
o vingervormige uitstulpingen vh plasmamembraan
o aan de oppervlakte vd epitheelcellen in het lumen vd dieren
o betrokken bij actief transmort v. energie rijke producten uit de darm
visicula
o beweeglijke instulpingen vd plasmamembraan
o kunnen afgesnoerd worden met de vorming vd vacuole
desmosomen
o intermediaire juncties die dierlijke cellen samenhouden
Verschillen reproductieve cellen van dierlijke en plantaardige cellen
-
telofase vd mitose: dierlijk → geen celplaat maar insnoering (constrictie) vd celmembraan
plantaardig → vorming v/e celplaat voor de scheiding van de 2 dochtercellen
De amoebe
Als voorbeeld van eencellig wezen die alle functies vervuld
Inleiding + Voorkomen
-
zeer klein: 250pm
onderkant waterlelies in zoetwaterplassen
eencellig
vorm: onregelmatig, kleurloos protoplasmaldompie
Stijn Vandelanotte
-1-
Dierkunde I
Dierkunde
Cytologie
-
vorm: onregelmatig kleurloos protoplasmaldompie
bouw:
o buitenste kleurloze laag cytoplasma , ectoplasma
o binnenste laag, endoplasma
o grote contractiele vacuole, deze ligt aan de buitenkant, tegengesteld aan de voortbeweginsrichting
Endoplasma bevat:
Kern:
-
kern vrij in cytoplasma
1 of meerder voedselvacuoles
Materiaal klaar om uit te scheiden
Vetdruppeltjes
Meerdere celorganellen (mitochondrien en ribosomen)
Onverteerbaar materiaal
doorschijnend
bij jonge dieren: biconcaafschijfje
bij oudere dieren: geplooid en boonvormig
bevat meer dan 500 sferische chromosomen
belangrijke metabolische rol → als men de amoebe in 2
snijdt: deel met kern leeft voor, deel zonder kern sterft
OPM: men kan een kern uit een organisme halen en in een ander kernloos deel vd amoebe plaatsen en deze zal
verder leven zonder dat er iets gebeurt is
Fysiologie
Beweging
Beweging dankzij samenwerking van 4 delen (theorie van mast)
- plasmasol
o centraal gelegen gebied met collodiale (beweegt in richting met laagste druk) stoffen in de sol fase
- plasmagel
o gesloten omhulsel rond plamsasol met collodiale stoffen in de gelfase
o verliest z’n eigenschappen waar het in contact komt met de plasmasol
- plasmalemma
o zeer dunne elastisch membraan
- Hyaline laag:
o Doorschijnende laag tussen plasmalemma en plasmagel
Het bezit ook vingervormige uitstulpingen … pseudopodien … hoe deze bewegen is nog altijd niet 100% duidelijk
Metabolisme
Een geheel v. chemische reacties in een organisme die nodig is om te kunnen groeien, voedsel opnemen en verteren
In elke cel zijn er op elk moment een groot aantal chemische reacties → meestal evenwichtsreacties
Die voortdurend worden verbroken door de behoefte van een cel
⇒ Ingewikkelde moleculen worden afgebroken tot eenvoudige stoffen
⇒ eenvoudige stoffen worden omgevormd naar ingewikkelde stoffen en organellen
De meeste reacties zijn enzymatisch , deze vragen energie … ↔ ATP verbruik
Deze reacties zijn in principe niet verschillend met deze bij dieren en planten
Voedselopname
-
Zonder behulp van mond (deze is afwezig)
o Werking: amoebe botst tegen de voedsel partikels - beperkte terugkaatsing
→ omringende pseudopodien stulpen verder uit en omsluiten het voedselpartiekel
→ wanneer de pseudopodien elkaar aanraken → versmelting → vorming vacuole met voedsel partikel erin
Duur van de opname is enkele minuten
→ opname v. vaste stoffen ~fagocytose ~voedselvacuole is gevormd
→ opname v. opgeloste stoffen ~ pinocytose
Lysosoom versmelt met voedselvacuole → de eenvoudige bouwstenen diffunderen
Lysosoom is een celorganel dat enzymen bevat die de meeste macromoleculen kunnen afbreken
• Van voedelvacuole naar endoplasma ~ gebruikt voor metabolisme
Stijn Vandelanotte
-2-
Dierkunde I
Dierkunde
Waterhuishuoding
-
waterhoeveelheid wordt mete geregeld door pulserende vacuole
o pulserende vacuole: pulsatie frequentie hoger, hoe minder opgeloste stoffen
Mogelijk via volgende werkingen:
Diffusie
- wat? De beweging van stof vd plaats waar zij in grote concentratie aanwezig zijn naar de plaats waar de
concentratie ervan lager is
- amoebe:
o concentratie K+ ionen in cytoplasma is hoger dan concentratie K+ ionen in uitwendig systeem
gevolg: K+ ionen stromen passief naar buiten
o concentratie Na+ ionen in cytoplasma is lager dan concentratie Na+ ionen in uitwendig systeem
gevolg: Na+ ionen stromen passief naar binnen
De diffusie snelheid is afhankelijk vd doorlaatbaarheid van het celmembraan
Actief transport
- wat? Selectieve wijze bepaalde ionen doorheen de celmembraan verplaatsen
o dankzij gespecialiseerde eiwitten, ionen pompen genoemd
- energie nodig en komt v. energie rijke fosfaat verbindingen, deze kan geleverd worden door mitochondrium
- op deze wijze kan het verlies K+ ionen en het teveel aan Na+ ionen worden gecompenseerd
o Meest gekende reactie: 3Na+ 2 K+ ~ATP verbruik: hierdoor kunnen dus 3 Na + ionen naar buiten
gebracht worden en 2K+ ionen van buiten naar binnen gebracht worden
- Heeft belangrijke rol bij de opname doorheen celmembraan v. sommige organische stoffen
Osmose
- wat?
o Dit is een speciaal soort diffusie
o Beweging doorheen een differentieel permeable membraan v. watermoleculen vd plaats waar deze in
hogere concentratie aanwezig zijn naar plaats waar de waterconcentratie lager is dus naar de plaats met
meest opgeloste stoffen
- Osmotisch gedrag van een cel
De osmotische beweging is afhankelijk van het aantal moleculen of ionen in de oplossing (osmolariteit)
Niet afhankelijk van de soort moleculen of ionen in de oplossing
2 oplossingen zijn isotonisch als ze dezelfde osmotische eigenschappen hebben
Een oplossing is hypertonisch als de osmotische concentratie hoger is dan bij de andere oplossing
Een oplossing is hypotonisch als de osmotische concentratie lager is dan bij de andere oplossing
Voorbeeld:
Amoebe in gedestilleerd water.
- amoebe bevat K+, Na+, Mg2+, Ca2+ en dit is bv. 10% vd totale volume vd ionen, dus heb je nog 90% water
- in water omgeving gaat door osmose water naar de amoebe om de concentratie gelijk te krijgen
- contractiele vacuole pompt water weer naar het medium
- dit proces vraagt energie, deze moet aangevuld worden door opgenomen voedsel !
Verwijderen van afvalstoffen uit een organisme (bv amoebe)
Via excretie
- verwijderen van onbruikbare of toxische afvalstoffen
→ deze stoffen kunnen om het even waar naar buiten worden gebracht
→ afvalstoffen wegen meer dan protoplasma → zakken dus naar onder en worden daar afgezet
→ tijdens voortbeweging aan de achterzijde vh dier achtergelaten
→ de belangrijkste excretie producten zijn de eindproducten vh metabolisme
→ NH3 en andere toxische stoffen, oplosbaar in water en kunnen de contractiele vacuole verlaten door diffusie
Ademhaling: Door diffusie : uitwisseling CO2 en O2 mogelijk
Groei en reproductie
Mogelijk bij voedseloverschotten
De amoebe neemt meer op dan het afscheidt → groei tot 0,25mm mogelijk → als het deze waarde bereikt zal de amoebe
een tweedeling hebben of mitose ook splijting genoemd. De 2 nieuwe amoebes zullen ook weer groeien en delen
→ Bij gunstige omstandigheden kan een amoebe onsterfelijk verklaard worden
→ bij ongunstige omstandigheden kan de amoebe een cyste genoemd worden met dikke wand
Gedrag
De amoebe is instaat om op verschillende prikkels te reageren (warmte, voedsel, elektriciteit)
→ positieve reactie: beweegt naar de prikkel toe ; bv licht, voedsel
→ negatieve reactie: beweegt van de prikkel weg
Vorm vd amoebe is afhankelijke van het omringend milieu
Overlevingskansen vergroot dankzij prikkelbaarheid
Stijn Vandelanotte
-3-
Dierkunde I
Dierkunde
Hepatocyte cel van de rat
Inleiding
-
de hepatocyte cel is een cel die behoort tot een weefsel → heeft een gespecialiseerde functie
omvat 90% vh levergewicht
om 60% vd levercellen, de rest is bindweefsel, galkanalen, fagocyten
Functie
•
•
•
•
•
synthese en afgifte van bloedeiwitten aan het bloed
metabolisme v. eiwitten met de vorming van ureum
opslag dierlijk zetmeel
metabolisme van vetten en productie van gal
opslag v. vetten en bepaalde vitamen
Vitaminen
-
-
Wat?
o
o
o
Types
o
o
Organische moleculen
Nodig in zeer kleine hoeveelheden
Kunnen niet aangemaakt worden in dierlijk lichaam → ingestie via voeding
Vetoplosbare vitaminen: adek → vitaminen die vetbanen volgen in het lichaam → lang in lichaam
Wateroplosbare vitaminen : B,C,PP → vitaminen die de waterbanen volgen in het lichaam → 24u in
lichaam
Vetoplosbare vitaminen
Vitamine
Vitamine A
…
Tekort
Vitamine D
Waarin ?
Tekort
Waarin ?
Tekort
Waarin ?
Vitamine K
Tekort
Waarin ?
Antivitamine K: Coumarine
Vitamine E
Gevolg / plaats
Nachtblindheid, groei reductie, immuniteitsreductie, productie daling, verschillen in
epitheel weefsel
Melk, boter, levertraan, wortels
Rachitis, dunne eischaal, slechte bevruchtingsresultaten plumvee, botbroosheid
Batterijmoeheid: omzetting kalk uit skelet → eischaal verminderd door veroudering kip
Melk, dooier, levertraan, vis
Afsterven foetus, hersenaandoening, verouderingsvitamine
Groene planten, kiemende zaden, zemels
Onderhuidse bloedingen → bloedvaatjes springen open
Henepzaad, vis, melk, groene planten
Wateroplosbare vitaminen
Vitamines van het B complex:
- invloed op zenuwstelsel
- invloed op huid
- invloed op groei en productie
Vitamine
…
Gevolg / plaats
Vitamine B1 Tekort
Beri beri ziekte
Waarin ?
Melk vlees
Vitamine B2 Tekort
Huidaandoeningen, haaruitval
Waarin ?
Melk
Vitamine
Tekort
Perneuze annemie
B12
Waarin ?
Vis, lever
Vitamine B6 Tekort
Graanetersziekte
Waarin ?
Beperkt/defecte immuniteit
Vitamine C
Tekort
Scheurbuik, verminderde weerstand op epitheelniveau
Waarin ?
Vruchten en groenten
Fagocyten
Breken ouder en beschadigde rode bloedcellen af
Afbraak product van hemoglobine = galzouten
Functie van Gal?
Plasmalemma
Functie?:
- diffusie v. kleine moleculen H2O, O2, CO2
- pinocytose door actief transport
- andere moleculen door actief transport
- lypoproteinen bestemd voor het bloed verlaten de hepatocyte cel via excretie
Stijn Vandelanotte
-4-
Dierkunde I
Dierkunde
Dierlijke weefsels en organen
Een samenstelling van gelijke gediffinieerde cellen die met intercellulaire en een extracellulaire matrix verbonden zijn
Epitheelweefsel
•
•
•
bouw: bestaat uit hecht verbonden cellen met weinig intercellulair materiaal
functie: regulatie vd stoffen die in en uit de weefsels kunnen treden: hoeveel, waar, wanneer
classificatie:
o afgeplatte epitheelcel (lichaamsholten)
o kubiekcellig (nier)
o cilindervormig (darm)
Steunweefsel
Verbonden cellen met veel intercellulaire holten (matrix)
Types:
- bindweefsel
- beenweefsel
- kraakbeenweefsel
- vetweefsel
Spierweefsel
Bevat: myofibrillen: in cytoplasma : lange dunne draden die kunnen samentrekken (di over elkaar schuiven)
Types:
- glad spierweefsel (niet wil afhankelijk)
- gestreept spier weefsel (wil afhankelijk)
OPM: het hart is een gestreept spier weefsel, doch niet wil afhankelijk
Zenuwstelsel
•
•
•
functie:
o opvangen van signalen
o verwerken van signalen
o afgeven van signalen
o integratie van al de verichtingen
o integratie van metabolische processen , werking lichaam
o snelle en efficiente manier om te reageren op uitwendige veranderingen
bouw:
o centraal zenuwstelsel: hersenen + ruggenmerg
o perifeer zenuwstelsel: zenuwcellen + bindweefsel + axomen
o reflex bogen
o verschil afferent (in) en efferent (uit)
aanwezigheid van neurotransmitter stoffen
Vasculair weefsel of bloedweefsel
•
•
•
functie:
o transport (gassen, voedingsstoffen, excretie van stoffen, ionen, warmte)
o helpt bij regulatie (ph, temperatuur, waterbalans
o helpt bij het overwinnen van ziektes
o kan stollen (wondheling)
OPM: antistoffen kunnen nooit aantreden als je nog nooit die stof hebt gehad
Samenstelling:
o Plasma : 55% vh bloedvolume
Bloedcellen, bloedvaten
Water
Eiwitten
• Albuminen (regulatie osmotisch evenwicht)
• Globulinen (immuniteit)
• Fibrinogeen (stolling)
Bloedgroepn
o Algemeen geldt: geen antistoffen tegen kiemen die niet in het lichaam zijn geweest
o Agglutmatie: Samenklonteren v. erythrocyten wanneer bloed van verschillene niet compatiebele
bloedgroepen gemengd worden = interactie tss agglutine in het plasma en een agglutinogeen in de
membraan vd erythrocyten
o Types: A, B, AB, O
Stijn Vandelanotte
-5-
Dierkunde I
Dierkunde
•
Rhesus factor
o RH+ bezit van RH antigeen
o RH- niet inbezit van RH antigeen
Rode bloedcellen van Rh+ personen bezitten het antigeen Rh. Rh- personen niet.
Normaal zijn in Rh- bloed geen agglutinines tegen Rh antigeen. Dus bij eerste transfusie Rh+ → Rh- geen problemen,
doch nu zullen wel specifieke anti-Rh+ antilichamen gevormd worden
Bij tweede transfusie zijn er dus wel problemen
Belangrijk bij bij zwangerschap !
Indien foetus Rh- moeder Rh+ is, en er is een klein defect in placenta zodat rode bloedcellen van foetus in bloed moeder
komt ⇒ moeder vormt anti Rh+ AS (komt zelden voor bij eerste zwangerschap en placenta kan meeste AS tegenhouden)
Bij 2° zwangerschap (vooral als ze snel na elkaar komen) anti Rh+AS kunnen in baby komen
→ bij geboorte is grote bloedtransfusie noodzakelijk.
* om dit te voorkomen worden Rh- moeders behandeld(na de geboorte
RH+ antigeen inspuiten zodat alle Rh+ bloedcellen vernietigd worden)
zodat ze geen anti Rh+ AS meer vormen
Orgaanstelsels
Inleiding
Wat?:
•
•
een orgaan is een structuur die een groep van cellen of weefsels bevat die op een bepaalde wijze gecombineerd
zijn voor het vervullen van een welbepaalde functie of groep functies
een orgaanstelsel is samengesteld uit een groep organen die bij eenzelfde functie betrokken
Voorbeelden:
-
skeletsysteem
spijsvertering
voortplanting
zintuig
ademhaling
zenuwstelstel
excretie stelsel
Reproductie en ontwikkeling
Inleiding
•
•
•
•
•
kiemcellen: cellen die als enige taak hebben het voortbrengen van gameten
o som van alle kiemcellen = kiemplasma
somatische cellen = lichaamcellen : al de andere cellen die geen gameten voortbrengen
o som van alle somatische cellen = somatoplasma
oerkiemcellen zijn bij de menselijke embryo al vanaf de 3e week volledig gevormd
de geslachtsorganen beginnen zich te ontwikkelen in de 4e week
de oerkiemcellen gaan naar de geslachtsorganen, waar zij in de 5e week aankomen en innestelen
Vormen van reproductivieit
Ongeslachtelijk, aseksuele, agametogene reproductie
→ nieuw individu ontstaat uit diploide somatische cellen, zonder deelname van gameten
Protozoa
- splijting : de moedercel deelt in 2 dochtercellen van gelijke grote
- bv amoebe: 1 individu kan veel sporen voortbrengen die zelf elk 1 individu worden
Metazoa
- nieuwe individu ontstaat uit klein deel vh moeder individu
- knopvorming (zoetwaterpoliepen) : knop kan loskomen of permanent blijven vast zitten aan ouder
- splijting (wormen)
- regeneratie
- vorming v. gemmulae
o wat? Kapsels met een aantal ongediffinieerde cellen
o werking: voor er een ongunstige omstandigheden optreden worden gemmulae gevormd. Wanneer er
gunstigere omstandigheden zijn ontstaan er uit die gemmulae nieuwe individuen
Stijn Vandelanotte
-6-
Dierkunde I
Dierkunde
Geslachtelijk, seksuele of gametogene voortplanting
→ nieuw individu ontstaat met behulp van gameten die uiteraard haploid zijn en van verschillend geslacht
Protozoa
- door injugatie
- bv pantoffeldiertjes en bacteriën
Metazoa
- Nieuw individu na versmelten van 2 haploide gameten. Deze gameten worden geproduceerd in gonaden
o Bij vrouwelijke dieren: ovaria → eicellen of cocyten = vrouwelijke gameet
o Bij mannelijke dieren: testis → zaadcellen of spermatozoa = mannelijke gameet
Versmelting van eicel met zaadcel + kernfusie (diploid) = bevruchting → zygote
OPM: Zygote → Dt→volwassen vorm = embryogenese → dt → foetale ontwikkeling
OPM: Gametogenese is de vorming van haploide gameten vertrekkende van een diploide kiemcel
2 types: → spermatogenese
→ oogenese
Spermatogenese
-
wat? Vorming van 4 functionele zaadcellen uit elk spermatogonium door meiose en symmetrische cytokinese
bouw
o → Testis complex met tal van tubili seminiferi
o → tubili seminiferi monden uit in een gemeenschappelijke afvoergan → rijpen van zaden in alle tubili
o → de kiemcellen liggen als een epitheel tegen de wand vd tubilis
o → kiemcellen/spermatogonia rijpen tot spermatozoa ; OPM tussen de kiemcellen: cellen van Serroli
o →functie cellen v. Serroli: differentiërende cellen op hun plaats houden en het laatste stadia voeden
- Uitleggen met voorbeeld: tubilaire tests van vertebraten
Werking:
Met gelijk aantal
1e periode van vermenigvuldiging (continue proces): spermatogonia → mitose meer spermatogonia
chromosomen
e
2 periode van groei (in stappen; deel a: 15-17 dagen; deel b: 15 dagen)
Deel a: groeiende spermatogonia (volgroeid: primaire spermatocyt)→meiose→spermatozoa (2 secundaire spermatocyte)
= eerste meiotische deling
Verdeeld aantal
Deel b: 2 secundaire spermatocyten → meiose → spermatiden (4 in totaal)
chromosomen
= tweede meiotische deling
Samenvatting: van 1 diploide primaire spermatocyt krijgt men 4 functionele , haploide, zaadcellen van gelijke grootte
Rijpingsfase duurt 15 dagen = spermiogenese
Spermiogenese
• wat? Transformatie v. spermatide naar spermatozoön
• uitleggen via voorbeeld van de zoogdieren
Spermatide, grote kern met ertegenaan Golgi- complex en een groot aantal mitochondrien)
1. Vormt donker gebied → primair acrosoom en gaat naar 1zijde
2. → Dt→dunwandig blaasje → over oppervlak kern → kernkapje wordt dus gevormd
3. →centripolen gaan naar andere zijde en vormen er flagellum
4. Het HARSGEDEELTE: → mitochondrien verplaatsen zich in dezelfde richting en vormen een schede rond het
flagellum
5. Kernkapje vormt acrosoom (zorgt dat celwand kan en zal oplossen)
• Functie spermatozoa
o Initiëren vd ontwikkeling door het eitje die ze binnendringen te activeren
o Aanbrengen van een haploïde kern
Deze worden beiden verricht door het kopgedeelte dat kern en acrosoom bevat … het staart gedeelte blijft buiten de eicel
Oogenese
wat? Vorming van 1 functionele eicel en 1 of 3 niet functionele poollichaampjes uit elk oogonium als gevolg
van meïose en asymmetrische cytokinese
• heeft zelfde fundamentele werking en achtergrond als bij spermatogenese
1e periode v. vermenigvuldiging van diploïde kiemcellen of oogonia
2e periode van groei:
Deel a: groeiende kiemcel (primaire oocyt) → meïose → secundaire oöcyt + poollichaampje
= 1e meïotische deling
Deel b: secundair oöcyt → meïose → rijpe oöcyt + poollichaampje
Poollichaampje → meïose / degenereert→ 2 poollichaampjes / niets
OPM: de oöcyt neemt bijna al het cytoplasma in terwijl de poollichaampjes slechts de restjes heeft
Samenvatting: van 1 diploïde kiemcel krijgt men 1 functionele eicel met 1 of 3 poollichaampjes
Eicel: grote cel met grote kern met dooierpartikels als voeding voor embryo
•
Stijn Vandelanotte
-7-
Dierkunde I
Dierkunde
Bevruchting
•
Als de nuclei vd zaadcel en de eicel met elkaar versmelten en dus het aantal chromosomen weer verdubbeld
o Dit is mogelijk door acrosomenzyme: penetratie vd nuclei vd zaadcel in de eicel mogelijk maken
o Kop en middenstuk dringen binnen, de staart blijft buiten
o 2 nuclei bewegen altijd naar elkaar toe
o Kernmembranen versmelten → 1 diploïde cel
Accesoirische processen bij de bevruchting
Uitwendige bevruchting
- bij dieren die in het waterleven
- Hoe? Zaad en eicel worden in het water geloost
- OPM: mannelijke dieren bezitten geen penis
Regenworm (=hermafrodiet) ontvangt zaadcellen en na later worden de eicellen pas rijp
Eicellen + spermatozoïden naar buiten afgescheiden in coccon om daar de bevruchting te laten plaatsnemen
Inwendige bevruchting
- copulatie via penis die in het vrouwtje wordt gebracht
- via vloeibaar medium
OPM: 10% vd semen = spermatozoa bij de mens
Embryogense
•
•
wat? Ontwikkeling vd bevruchte eicel tot aan het bereiken vd lichaamsvorm die zeer goed op deze van het
volwassen dier gelijkt
hoe? Zygote deelt volgens karaktristiek differentiatie patroon (mitose) → klievingen
Soorten eieren
-
-
-
nucellus aan 1 zijde vh ei met de poollichaampjes en het eigenlijke cytoplasma, de centrale pool en de
dooiersubstantie aan de andere zijde van het ei (de vegetatieve pool)
Homoletithaal ei
o Dooierpartikels gelijkmatig over het ei verdeeld
o Bij klieving wordt de zygote in 2 gelijke delen verdeeld = holoblastische klieving
o Bij zoogdieren
Telolecithaal ei
o Dooier materiaal is overvloedig
o Kern aan 1 zijde, animale pool
o Discodiale klieving: klievingen treden op in kleine schijfvormige gebieden vd animale pool
o Bij vogels
Centrolecithaal ei
o Dooier overvloedig en ligt centraal
o Kern ligt tussen dooier partikels
o Meroblastische deling: kern deelt een paar keer en de nieuwe kernen liggen tegen elkaar
Stadia
Klieving:
- cellen delen maar blijven bij elkaar → de resulterende cellen vormen en zijn blastromeren
- oorspronkelijk volume inname blijft , maw dochter cellen worden kleiner (1,2,4,8,16,32)
Wat is een klieving? De eerste mitoses die een eicel ondergaat
Blastula
- verdergaande klievingen → resulterend in de vorming van holle sfeer = blastula
- central holte = segmentatie holte of blastocoel
- bij zoogdieren noemt men dit stadium de blastocyt
Gastrula
- cellen aan animale pool groeien sneller dan de cellen aan de vegetatieve pool
→ vegetatieve pool wordt hierdoor naar binnen gedrukt → invaginatie → blastocoel wordt kleiner
→ instulping wordt de oerdam → opening tot deze holte is dan de blastoporien
→ presumptieve orgaanvormende gebieden worden naar hun plaats gebracht
Ectoderm blijft langs de buitenzijde
Het endoderm invagineert
→ gastrula = eindstadium voor dieren met geholte darm, hogere metazoa planten evolueren verder
Mesoderm of 3e kiemblad
- tussen ecto en endoderm, dus in de segmentatie holte gaan cellen zich profileren om een derde kiemblad te
vormen, het mesoderm
o het mesoderm = eindstadium voor platwormen
Stijn Vandelanotte
-8-
Dierkunde I
Dierkunde
Vorming coeloom of lichaamsholte
3 types
- mesoderm 1 lagig, aanleunend tegen ectoderm → valse lichaamsholte tussen meso en endoderm
- mesoderm 2 lagig, aanleunen tegen ectoderm en endoderm → echte lichaamsholtes
met dwarse tussenschotten → metamerisatie (bv segmenten)
Segmentatie
Bij arthropoda, chordata en annelida
Organogense
- begint tijdens de gastrulatie
Uit ectoderm:
• integument → beschermingstelsel
• zenuwstelsel
• begrenzing mond, anus
Uit endoderm:
• epitheel van spijsverteringstelsel
• aanhangsels (longen, lever)
Uit mesoderm:
• spieren
• internskelet
• hart en bloedvaten, nieren, gonaden
• bindweefsel
Metamorfose
-
wat? Het bereiken van volwassen stadium na het doorlopen van enkele stadia die min of meer verschillend zijn
van het volwassen stadium
2 types
o Volledige metamorfose: larvale stadia verschilt sterk van adult
o Onvolledige metamorfose: larvale stadia lijken wel op het adult op enkele kenmerken na
Variaties op geslachtelijke voortplanting
1)
2)
3)
-
Hermafroditisme
zaadcellen en eicellen door eenzelfde dier voortgebracht
zelfbevruchting of kruisbevruchting
Parthogenese of maagdelijke voortplanting
ontwikkeling uit een niet bevruchte eicel
natuurlijke parthogenese: bladluizen
artificiële parthogenese
Paedogenese
het dier plant zich voor in het larvale stadium
Stijn Vandelanotte
-9-
Dierkunde I
Dierkunde
Virussen en Bacteriën
Inleiding
Domesticatie: dieren fokken en selecteren zodanig dat ze zo goed mogelijk zijn aangepast dicht bij en in dienst van de
mens. OPM: terugval tov dieren vrij in de natuur … genetisch verzwakt om alleen te overleven
Leven
•
wat?: niet te omschrijven begrip. Een abstractie
Gelijkenissen met niet levende stof
Onderhevig aan dezelfde wetten vd thermodynamica
1ste wet: energie omzetbaar zonder verlies
2de wet: vermindering vrije energie gaat gepaard met toename enthalpie of enthropie
Verschillen met niet levende stoffen
-
-
bezitten van organisatie in structurele eenheden, nl cellen
complexe samenstelling: cytoplasma
→ fysische eigenschap: viscositeit 800-3000 keer hoger dan die van water
→ chemische samenstelling : water, suikers, eiwitten, vetten
vermogen tot metabolisme
vermogen tot groei
vermogen tot reproductiviteit
vermogen om adaptatie en evolutie te ondergaan
Proef van miller
→ theorie over hoe organismen zijn ontstaan
→ nabootsen van hoe het zou zijn kunnen ontstaan
- Afkoeling aarde was 1e faste ontstaan leven ⇒ stollen vd gesteentes ⇒ enorme spanningen ⇒ vulkaanerupties
⇒ uitstoot van CO2, NH3, CH4 ⇒ verdere afkoeling ⇒ de temperatuur gaan onder de 100°C
⇒ waterdamp condenseert ⇒ water ⇒ turbulente stromingen in de lucht ⇒ onweders voor miljoenen jaren
⇒ ten gevolge van elektrische ontladingen + UV licht ontstonden eenvoudige verbindingen: aminozuren (organisch)
⇒ dit komt terecht in water ⇒ ondiep water, veel verdamping ⇒ concentratie organische stof stijgt
⇒ aaneenklitten v. partikels ⇒ LEVEN ?
Virussen
Kenmerken:
-
-
Bouw: zeer klein: 30-300 nanometer ~ om te bekeijken elektronen microscoop nodig
Wat? Obligaat parasiet
o Obligaat: onvoorwaardelijk
o Parasiet: een organisme die uitsluitend op een ander leven wezen zich nesteld zonder altijd de dood te
veroorzaken
Eigenschap: virussen leven alleen in cellen
Ontdekking en eigenschappen
~ Stanley (1935) ontdekte dat tabaksmozaiekvirus TMV kan gekristalisseerd worden
Dit is een kenmerk van zuiver chemische stoffen, maar niet voor levende organismen
Hij merkte op dat het lang kon bewaard worden en toch z’n infectie vermogen al die tijd behouden … zndr te
vermenigvuldigen.
Terug op de tabaksplant ⇒ Tabaksplant wordt ziek ⇒ Meer TMV geoogst maw. Er was vermenigvuldiging
Dit is een kenmerk van een levende stof
→ Conclusie: virussen zijn een overgang tussen levenloze en levende materie
Later ontdekte men dat virussen zichzelf niet vermenigvuldigen maar zich laten vermenigvuldigen
Delen van een virus
- een deel bestaande uit DNA: dit DNA is goed vergelijkbaar met het DNA van planten en dieren
- een eiwit die in de vorm van een schede het viraal DNA omringt (beschermingsfunctie)
OPM: Het viraal DNA is instaat om zowel nieuw DNA als manteleiwit aan te maken
Afwezige delen bij een virus
-
cytoplasma
celorganellen
Stijn Vandelanotte
-10-
Dierkunde I
Dierkunde
Oorsprong en classificatie
→ mogelijke theorie: virussen waren kleine nucleine zuren strengetjes die ontsnapt zijn uit cellen en een eigen bestaan
zijn begonnen
→ classificatie is moeilijk: bij het classificeren wilt men verwantschappen aan tonen, maar virussen zijn bijna niet
verwant met elkaar en hebben geen gemeenschappelijke ouder…. Men kan zeggen dat polio virus meer verwant is met
de mens dan met TMV met polio
Productie van virussen
Men heeft levende cel nodig dat virus doet vermenigvuldigen
Bv: kipembryo, cel of weefselstructuren, intakte darm … vaccin productie
Plaque test
• functie: opsporen van bacteriofagen en bepaalde virussen in dierlijke cellen
• werking
Maak een bacterie cultuur op een agerbodem
→ hiierop vrije virionen brengen ⇒ dringen bacteriën binnen ⇒ virionen vermenigvuldigen ⇒ cellen barsten
⇒ 100den virionen komen vrij ⇒ andere bacteriën worden aangevallen
de gezonde bacteriën groeien verder en overwoekeren de plaat
de doorzichtige plaques = bewijs voor aantastingen van de bacteriën
Dit kan ook aangetoond worden met dierlijke en plantaardige cellen ipv bacteriën
Latentie of latente virussen
Virussen die lange tijd in hun gastheer verblijven zonder ziekte verschijnselen te veroorzaken
Oorzaken van het doorbrken van dit type virussen: stress , vermoeidheid, ziekte BV Herpes
Sommige wetenschappers stellen dat kankers op virale weg zouden worden geïnduceerd
• papilloma virussen ~ veroorzaken wratten (goede tumor = die niet binnen dringt in omringend weefsel)
• onco-virussen ~ veroorzaken tumor (slechte tumor = kanker , maw ze dringen wel binnen in naburig weefsel
o Sarcoom: Kanker die mesodermaal weefsel aantast
Bv leukemie → witte bloedcellen worden aangetast
o Carcicoom: ontstaat ectodermaal ~ huid aantasting
Ontstaat endodermaal ~ darm aantasting
Ziekten veroorzaakt door virussen
Herpes ~ koortsblazen
Pokken virussen ~ echte pokken, koepokken
Rode hond
Mazelen
Gele koorts
Kinderverlamming
OPM: Retro virussen = aids
Middelen om virale infecties af te remmen
- Chemotherapie
Beperkt tot gelokaliseerde virale infectie. Bepaalde stoffen interferon met DNA synthese verstoren de
vermenigvuldiging.
Nadeel: DNA vd dierlijke cel mag niet aangetast worden
- Interferon
Hoge verwachtingen die tot nu toe niet worden in gevuld , want de toepasbaarheid is en blijft miniem
- AB
Rifampicine zou enige antivirale activiteit bezitten, maar algemeen is AB bijna niet bruikbaar
- Vaccinatie (vacca = koe)
Jenner (1796) beschermde de mensen tegen de kwaadaardige echte pokken door hem te infecteren met de goede koe
pokken. De mens maakte antistoffen tegen de koepokken waardoor ze ook resistent werden tegen de echte pokken.
Pasteur : verbrede de toepassing
Hoe?: men induceert een verzwakte virus in een lichaam. Lichaam herkent dit als niet lichaam eigen en door inwendige
machinerie van gespecialiseerde witte bloedcellen worden immuniteit stoffen gemaakt.
Stijn Vandelanotte
-11-
Dierkunde I
Dierkunde
Bacterien
Kenmerken
-
grootte: van 1 tot enkele µm
stevige wand: mureïne
geen duidelijk begrensde kern ↔ afwezigheid kernmembraan
cel organellen omringd door een membraan
vermenigvuldigen zich door deling (soms om de 20’)
o werking: celsplitsing
Het genofoor of bacteriële chromosomen wordt verdubbeld en de cel splitst in 2 delen
Bacteriele conjugatie: geslachtelijke voorplanting, hierbij is de bijdrage vd 2 ouders niet gelijk
Mannelijk DNA ontdubbeld,
Vrouwelijk DNA ontvangt een kopie vh mannelijk DNA
~ is te vergelijken met zygote; deze bevat mannelijke en vrouwelijke kenmerken
Plasmiden
wat?: klein dubbelstrengs DNA buisjes die voorkomen naast het genofoor en van bijzonder belang zijn in de
recombinant DNA Technologie en onafhankelijk vh genofoor kunnen vermenigvuldigen
o Ze bevatten niet de essentiele genen voor het organisme
o Kunnen worden overgedragen zonder cel contact (transfusie)
• Groter en kleinere plasmiden
• Ze hebben de mogelijkheid AB te inactiveren
• Belangrijk in de geneeskunde en onrechtstreeks in de moleculaire biologie
o Vandaar resistentie bacteriën ⇒ resistente bacteriën populaties
Men kan plasmiden afzonderen die het gen voor resistentie tegen AB Dragen
→ Men kan deze plasmiden toevoegen aan een bacterie populatie die het resistentie gen niet bezig.
Sommige bacteriën nemen het gen op (worden immuun) anderen niet (sterven bij toevoeging bepaald AB)
Nadeel: Overdracht tussen dierlijke en menselijke bacterie (kruisbesmetting)
Voordeel: via recombinant plasmide zou men resistente bacteriën niet resistent kunnen moeten maken
•
Classificatie
Zeer moeilijke
Nuttige bacteriën
Ze produceren elementaire gassen : O2, CO2, CH4
- verrottingsbacterien , stikstoffixerende bacteriën → Rhizobium
- nitriet bacterie: NH3 → HNO2, nitraat bacterie: HNO2 → HNO3
- bacteriën als voedsel voor plankton … het voedsel van de kleinere vissen
- koper, zink, ijzer… geconcentreerd in ertslagen door biochemische processen waarin bacteriën een rol spelen
- bacteriën die zeer toxis zijn voor andere bacteriën en niet voor de mens ↔ AB
Slechte bacteriën
Ze produceren ziekte kiemen, pathogenen die slechte bacteriën zijn
Ziektes veroorzaakt door bacteriën:
1) door coccen: bolvormige bacteriën
a. reumatische koorts, zweren, rode koorts, pneumonie, meningitis
2) door baccillen: staafvormige bacteriën
a. typhus, pest, tetanus, TBC, melaatsheid
3) door spirillen : spiraalvormige bacteriën
a. aziatische cholera
4) door mycoplasma’s
a. wat?: zeer kleine bacteriën: O,2 µm
b. eigenschap: celmembraan, geen celwand → gevoelig voor penniciline en andere AB die de celwand
inhiberen
c. ziekte gevolgen : pneumonie bij mensen en dieren
5) door rickettsia’s
a. wat?: obligate intercellulaire parasieten van vertebraten en arthropoda
b. veroorzaken verschillende ziekten
OPM: Lactobaccillen en streptococcus → melkverzuren, salmonella op vis, eiren, vlees die niet meer vers zijn
Stijn Vandelanotte
-12-
Dierkunde I
Dierkunde
Gebruik van bacterie culturen: negatieve eigenschappen → positief gevolg
Fermentatie (gisting) → productie AZ , enzymen
Zuivelbereiding
Bierbereiding
Bakkerijen
Inkuiladditieven
PROBIOTICA <> Prebiotica <> antibiotica
Resistentie
Soms worden bacterie populaties resistent tegen AB
Maw… ze ondervinden geen last van de antibiotica
Resistentie komt voor bij bacteriën en insecten tegen resp. AB en insectiden
Wanneer gedurende lange tijd (generaties) na elkaar met eenzelfde middel behandeld wordt
⇒ mutaties ⇒ soms mutaties restistent ⇒ natuurlijke selectie
Resistentie is:
Resistentie is niet?
-
genetisch fenomeen voortvloeiend uit vooraf
bestaande genen
een biochemisch fysiologisch verschijnsel
soms versterkt door secundaire fysiologische
mechanismen
kan herhaaldelijk optreden → intensieve selectie
erfelijk
-
noodzakelijker wijze onafhankelijk van
morfologische kenmerken
- inductief zonder aanwezigheid vooraf bestaande
verschillende genen
- desensitisatie proces
→ dus geen ongevoeligheidproces dat door training
kan worden bekomen
Toepassingen van nuttige bacteriën: Probiotica
opm: het is relatief nieuw en men heeft hoge verwachtingen ivm varkens voeders
probiotica: heeft het tegengesteld effect van antibiotica op microorganismen in het darmkannaal
o antibiotica: bacteriën doden
o probiotica: goede bacteriën stimuleren
Toepassingen
• gisten (saccharomyces)
o stimuleren groei vd lactobaccillen
o productie van enzymen
o aanwezigheid van oligosacchariden
• Lactobacillen
o Stabiliteits problemen
o Langzame en veeleisende groei
• Bacillusstammen
o Baccillus subtilus (humane geneeskunde)
o Pacyflor/ toycerine (dierenvoeding)
•
•
Voordelen probiotica
- onderdrukking van E. Coli, Salmonelle, Clostridum
- immuniteitsregelende werking
- verenigbaar met andere voedingsadditieven
- stabiliteit?
- Effectiviteit?
Prebiotica
-
wat? Onverteerbare producten die als hulp dienen bij de ontwikkeling van andere mo’s
hoe? Toedienen bij de voedingsbron, toedienen op de plaats van schadelijke mo’s
Werking:
o Productie metabolieten die toxinen capteren of neutraliseren
o Productie enzymen die de vertering helpen
o Verhoging vd plaatselijke immuniteit
o Productie waterstofperoxide
o Voorkomen adhesie van pathogene bacteriën
o Productie van zuren, verhoging van de activiteit van positieve mo’s
Stijn Vandelanotte
-13-
Dierkunde I
Dierkunde
Bespreking Paciflor prof en BIOMOS
Verschillen bacteriën en virussen
Bacterien zijn veel groter dan virussen
Bacteriën bezitten een wand van mureine ↔ virussen een eiwitmantel
Bacteriën zijn echte levende mo, virussen zijn een overgang van niet levende naar levende mo
Bacteriën gevoelig aan AB, virussen zelden of niet (behalve Rifampicine)
Stijn Vandelanotte
-14-
Dierkunde I
Dierkunde
Systematiek (Michiels)
Kenmerken en voortplanting van de protozoa
Kenmerken:
-
eenvoudigste nu levende dieren
opgebouwd uit 1 eukaryotische cel die alle levensfuncties vervult
cytoplasma: homogeen, taaivloeibaar, contractiel en elastisch
Voedingsvacuolen (vertering)
Pulsatie of contractiele vacuolen (regelen van osmotische druk in de cel)
Meestal beweegeijk
Heterotroof
Voortplanting:
•
•
Ongeslachtgelijk
o Door tweedeling of binaire deling (kern, cytoplasma, andere celdelen)
o Veelvuldige dedling of schizogene deling (parasiet veel parasieten (bv malaria))
o Knopvorming : deel van de cel wordt afgesnoerd nieuw organisme
o Encystering: vormen van cysten = inkapseling in beschermlaag
Is niet echt voorplanting, eerder bescherming tegen ongunstige omstandigheden
Geslachtelijk of gamegomie (versmelting van 2 gameten = bevruchting)
o Isogamie (gameten morfologisch gelijk)
o Anisogamie ( gameten morfologisch en fysiologisch verschillend)
o Conjugatie (bij wimperdiertjes) = bijzondere vorm van geslachtelijke voorplanting
Kenmerken van apicomplexa of sporozoa
-
geen uitrusting voor zelfstandige beweging
obligatie parasieten dwz parasieten die een gastheer nodig hebben om te overleven (coccidiose, malaria)
voeden met voedingsbestanddelen van de gastheer, want er zijn nooit voedingsvacuolen of pulsatie vacuolen
aanwezig
aanwezigheid van een complex van speciale organellen aan de top van de cel
vorming van sporen of sporocyten
Levenscyclus
Stijn Vandelanotte
-15-
Dierkunde I
Dierkunde
Coccidiose bij de kip
Inleiding
-
vooral bij intensieve pluimvee (25000 vogels in 1 stal)
ideale omgeving voor het over zetten van de ziekte
Cyclus
Diagnose
- Mestscores
- Klinisch onderzoek van dieren (Symptonen)
- Dissectie
o Lesiescores
o Afkrabsels van het slijmvlies
- Laboratorium onderzoek
- Waterverbruik
Stijn Vandelanotte
-16-
Dierkunde I
Dierkunde
Malaria
Inleiding
-
Het wordt overgedragen van mens tot mens door geïnfecteerde muggen van het geslacht Anopheles.
4 plasmodium die malaria kunnen veroorzaken, verschil … ontwikkelingscyclus
o P. falciparum: veroorzaakt malaria tropica onregelmatige tot continue koortsaanvallen
o P. vivax: veroorzaakt malaria tertiana met koortsaanval om de 48uur
o P. malariae: veroorzaakt malaria quartana met koortsaanval om de 72 uur
o P. ovale : koortsaanval om de 48uur
-
Cyclus
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
(Stap 1) Besmette mug steekt en stuwt massa’s parasieten in de wonde in de huid van de
mens. Van hieruit komen ze in de bloedstroom terecht. In dit stadium noemt men de
parasieten, sporozoieten. Ze dringen de lever binnen en leven op koste van de gastcel en
groeien.
(Stap 2) Als de sporozoieten volgroeid zijn ondergaan ze talrijke delingen en vormen
aldus merozoieten die ofwel andere levercellen kunnen aanvallen en de exoerythrocytaire voorzetten ofwel rode bloedcellen aanvallen
(Stap 3) Merozoieten vallen de rode bloedcellen of erythrocyten aan. → Dt = 50u →
merozoieten bezitten hun maximale grote.
(Stap 4) Merozoieten ondergaan delingen (schizogenese) en vormt aldus 15-24 cellen die
ook merozoieten worden genoemd. De vrijstelling van deze dochtercellen gebeurt altijd
op het zelfde moment wat gepaard gaat met de koorts aanvallen.
(Stap 5) De merozoieten vallen direct andere rode bloedcellen aan en zetten zo de
erythrocytaire fase voor, Bepaalde merozoieten vertonen echter geen kerndeling maar
worden gametocyten … volgende fase
(Stap 6) 2 soorten gametocyten, die lichtjes verschillen van elkaar, de mannelijke en
vrouwelijke gametocyten.
→ een niet Anopheles mug zuigt bloed bij de mens …. De parasieten worden in z’n
darmkanaal vernietigd → een Anopheles mug zuigt bloed bij de mens…. In het
darmkanaal produceert de vrouwelijke gametocyt een rijpe macrogameet, terwijl de
mannelijke gametocyt 6 tot 8 microgameten ,die er als flagellum uitzien, vormen
Er volgt bevruchting met vorming van een zygote
De zygote verandert in een beweeglijke ookineet die door de wand van de maag dringt
→ hecht zich als oöcyst aan de darmwand → groeit sferisch ten koste van het weefsel →
Dt = 7 dagen → herhaalde delingen waarbij 100den sporozoieten worden gevormd →
lichaamsholte insect → speekselklieren insect → steekt de mens
Exo-Erythrocytaire
Cyclus
Erythrocytaire
cyclus
Gametogonie
Sporogonie
Bestrijding
-
Door bestrijding plasmodium
o Kinine
o Synthetische producten
- Bestrijden van de Anopheles Muggen, Hoofdgastheer
+ Larven van de muggen leven in moerassen, de larvale stadia
is het makkelijkst bestrijden door volgende methoden
*Droogleggen moerassen
*Inbrengen zoutwater indien mogelijk
*Biologische bestrijding met Gambusia visjes,
zoetwaterpoliepen of bepaalde nemathoden
*Petroleumderivaten over het wateroppervlak uitgieten
*Insecticiden zoals DDT
- Nieuwe methoden in ontwikkeling
+ Immuun maken … vaccinatie of curatieve behandeling
Deze is zeer moeilijk omdat de farmaceutische bedrijven
in afrika geen geld kunnen verdienen dus voor problemen in afrika minder tijd besteden
Stijn Vandelanotte
-17-
Dierkunde I
Dierkunde
Regnum animalia of metazoa
- alle dierlijke organismen met een meercellig bouwplan
- heterotroof
- diploid
- cellen gerangschikt in kiembladen
- weefsels van gelijkaardige cellen
- Embryogenese … 3 start stadia: Morula, Blastula en Gastrulastadium
Onstaan meercellige dieren: 2 theorieen
• Koloniale hypothese
• Cellularisatiehypothese
Kenmerken Plathelminthes (platwormen)
-
bilateraal symmetrisch, dorsoventraal afgeplat en zonder segmentatie
hermafrodiete dieren, inwendige kruis bevruchting, soms ongeslachtelijk
soms directe ontwikkeling, soms met 1 of meer larvale stadia
darmzak met endodermcellen, lintwormen bevatten geen darmzak
parenchymateus mesoderm zonder coeloom
epidermis soms voorzien van trilharen, soms voorzien van taaie cuticula en
zuignammen
er kunnen 3 goed ontwikkelde spierlagen voorkomen
ademhaling door diffusie door de huid, geen bloedsomloop
excretie weefsel van vlamcelen
Aanpassing aan parasitisme bij platwormen
-
afwezigheid v. verteringstelsel bv. Geen darmzak bij lintwormen
absorberen nutriënten uit maag-darmkanaal van gastheer doorheen cuticula
- verstevigde epidermis (taaie cuticula) om in de darm te kunnen verblijven →
verteringsenzymen
- zenuwstelsel gereduceerd ( geen nood om voedsel te zoeken of om op
omgevingspartikels te reageren)
- weinig of geen eigen voortbewegingvermogen
- voortplantingstelsel meestal complex: een individu produceert een groot aantal eieren (om een volgende
gastheer te kunnen injecteren)
- overleven bij lage O2 beschikbaarheid
- ontluiken enkel in specifieke omstandigheden
Samenvatting: Alle zuigwormen zijn parasieten. Het lichaam is bedekt met taaie cuticula en draag geen uitwendige cilia.
De volwassen dieren hebben een darmzak die meestal gevorkt is. Met aan de ventrale zijde zuignappen
Stijn Vandelanotte
-18-
Dierkunde I
Dierkunde
Grote leverbot
Inleiding
De grote leverbot of Fasciola Hepatica en veroorzaakt de leverbot ziekte of distomatose
De grote lever bot komt voor in galkanalen bij vooral runderen en schapen. De mens kan besmet raken door het eten van
besmette waterkers en heeft 2 gastheren nodig : volwassen dier en dier die enkel larvale stadium
Uitwendige kenmerken
Van de leverbot
- lengte: 2 – 3,5 cm lang, breedte: enkele mm
- vorm: ovaal met breedste deel vooraan
- vooraan: mondzuignap, iets meer naaar achter buikzuignap
- achtereinde excretie porus met sterk vertakte darmzak
- taaie cuticula
Bij het dier (symptonen)
- gewichtsverlies
- minder wolkwaliteit
- verminderde vlees, melk productie
- afgekeurde levers
Bij de mens
- koorts
- diarree
- braken
Levencyclus
→ Eieren → T tss 10 en 30 °C→ Trilhaarlarven
→ minimum ontwikkeling Dt = 3 weken, normaal
8 à 9 weken → zwemmen in kleine modderplasjes
→ zoeken tussengastheer bv. Poelslak moet binnen
de 24u gebeuren
De poelslak (4-7mm)
- in greppels of vertrapte zijkanten rivier sloot
- ondiep niet vervuild mineraalhoudend water
- voed zich met algen
→ na binnen dringen poelslak verliest de
miracidium zijn trilhaartjes → sporocyst
→ tot 40 rediae larven uit in sporocyst
→ spijsverteringsklier
→ tot 500 cercaria larven (staartlarven)
→ Dt 2 à 3 maanden in slak
→ staartlarven verlaten de slak vanaf midden vd
lente tot herfst bij regenweer en T tss 10 en 25°C
→ hechten op grasspriet
→ omringt zich met slijm
→ cyste noemen
→ opnemen door rund of schaap = hoofdgastheer
→ verlies van kapsel in de pens vd hoofdgastheer
→ zeer kleine jonge leverbot → lever
→ Dt = 8 weken→ in galgangen gaan vestigen
→ in galgangen om de 4 weken eieren te produceren
→ tot 400000 eieren per jaar → cyclus begint opnieuw
Bestrijding
-
-
doden van slakken
o eenden
o verdelgingsmiddelen (kalkcyanide)
drainage van weiden
Weide besmetting verhinderen
o Fascioliden aan schap en Runderen ontwormen
Stijn Vandelanotte
-19-
Dierkunde I
Dierkunde
Runderlintworm of Tania saginata of ongewapende lintworm
Inleiding
- leeft als volwassen dier in de darm van de mens
- vorm: langgerekt tot 12m lang
- zuignappen
- endoparasieten (spijsverteringstelsel van vertebraten)
- schijnsegmenten of proglottiden
- cuticula
- geen darmzak of mond
Er worden proglottiden gevormd in de halsstreek en schuiven op naar achter. Uiteindelijk komen ze los
Scolex… Bevat zenuwstelsel dat bestaat uit zenuwringen en 1 paar longitudinale zenuwen dat vertrekt vanuit scolex tot
in de laatste proglottide.
Heeft 2 gastheren : Hoofdgastheer: mens, tussengastheer: rund
Voortplanting en levencyclus
- Hermafrodiete dieren
mannelijk geslachtsapparaat komt Eerst tot ontwikkeling
→ bestaat uit: testesblaasjes naar gemeenschappelijke afvoergang
Vrouwelijk geslachtsapparaat komt later tot ontwikkeling
→ bestaat uit: 2 ovaria, vitellarium (voor dooiersubstantie),
Schaalklier (voor vorming ei), vagina,
Uterus: plaats waar eitjes worden opgestapeld
~ kruis en zelfbevruchting komt voor
~ kruisbevruchting: als 2 naburige proglottiden van
Eenzelfde worm een Verschillend geslachtsapparaat hebben
~ kruisbevruchting: als 2 of meer wormen in 1 darm zitten
Kan er copulatie optreden
De achterste proglottiden komen buiten de gastheer
Het weefsel rond proglottiden desintegreert
→ eitjes komen vrij → hexacanth larven ontwikkelen zich
→ rund neemt eitjes op → boort zich door darmwand
→ larfjes komen in bloedstroom
→ vestigd zich in de spieren als blaasworm
→ mens eet rauw of onvoldoende gekookt vlees
→ lintworm ontwikkeld zich in darm vd mens
Symptomen
Gewichtsverlies
Buikkrampen
Verlies van evenwicht
Rusteloosheid
Braakneigingen
Bestrijding
- Extracten van mannetjes varen gevolgd door purgeermiddel
OPM: indien de scolex blijft zitten kan en zal de lintworm zich opnieuw volledig vormen
Een deel van de lintworm moet zorgvuldig worden gedood
- door verbranding
- door ontsmettingsmiddelen
- diep ingraven
OPM: op weilanden kunnen larven 6 maanden blijven leven
Stijn Vandelanotte
-20-
Dierkunde I
Dierkunde
Nematoden of Draadwormen
Kenmerken
-
Bilateraal symmetrisch , triblastische dieren, zonder segmentatie
Langwerpig (tt 8,4m), slank en cilindrisch
Dikke cuticula
Spijsverteringsstelsel: buis met mond en anus
Gescheiden geslacht met directe ontwikkeling larven die wel tevens ng moeten enkele malen vervellen
Ademhaling zonder speciale organen, geen bloedsomloop
Belangrijkste biomassa vd aarde … zowel van soorten aantal en individuen aantal
Ascaris Lumbricoides homonis
Levenscyclus
Levenscyclus van ei tot ei duurt 60 dagen
- volwassen worm leeft in dunne darm van gastheer
- levensduur 1 jaar
- geslachtsrijpheid 2 maanden!
- Vrouwelijke wormen produceren 5-8weken na de ei opname tot 200000 eieren per dag …. Prepatente periode
- Vandaar … ontworming om de 5 weken in extreme infectie druk
- Eitjes verlaten lichaam via ontlasting
- Voorwaarde temperatuur: 17-30 graden
- Eitjes komen in bodem
- Uit de bevruchte eicel komt dan een L1 larve (eerste larvaal stadium)
- → Dt = 14 (bij 30°C) -40 dagen (bij 15°C)→ vervelling L2 → wormen worden gevaarlijk
- → opgenomen door gastheer → ontwikkeld verder
OPM: als L1 larven worden opgenomen wordt de ontwikkeling stopgezet
OPM: 1 gram mest kan duizenden eieren bevatten
- L2 larven in de darm gastheer → ontdoen van eischaal → migratie door het lichaam
- Darm → lever → (het hart) → longen → soms longontsteking veroorzaken, niet behandelbaar met AB
- Long → trachea → farynx → slokdarm
- → dunne darm na 3 tot 4 weken na opname met ondertussen enkele vervellingen
Gevolgen
- giftige metabolieten
- migrerende larven tasten organen aan die ze passeren
- In de lever veroorzaken ze whitespots …. Komen tot 6 weken voor na het ontstaan
Stijn Vandelanotte
-21-
Dierkunde I
Dierkunde
Aaltjes
Planten parasitaire aaltjes, voeden zich met celinhoud van planten
Ze hebben een kenmerkende mondsteeksel waarmee ze in de plantenweefsels kunnen bovren.
Met behulp van een bolvormige spier in de slokdarm, die fungeer als zuigpomp, wordt voedsel opgezogen
Aaltjes zijn een van de factoren die bodem moeheid veroorzaken (bij te weinig vruchtenafwisseling)
Bodem moeheid= een zieke lijke toestand van degrond met verminderde opbrengsten, niet of zelden een chronisch
karakter, waarbij de teelt van bepaalde gawassen oneconomisch of zelfs onmogelijk wordt . (meestal slechte groei)
Doorgedreven teeltspecialisatie en minder gunstige vruchtenafwisseling
→ verstoord Bodemecosysteem
Stijn Vandelanotte
-22-
Dierkunde I
Dierkunde
Bodem of wortelaaltjes
-
vrijlevend (wormvormig en slank)
wortelknobbelaaltjes (wijfjes vergroeien tt bolletjes met eipakketjes en veroozaken knobbelvormige gezwellen
in de wortel
wortelcystenaaltjes (wijfes als cysten buiten op de wortel)
o Aardappelcystenaaltje
Aardappelcystenaaltje
De wortels scheiden een stof af (ecleptisch zuur) die het ontluiken van de eitjes induceert. Larven dringen de wortel
binnen. Vrouwtjes zwellen enorm op (sterke ontwikkeling ovaria). Barsten doorheen de wortelschors → zichbaar als
witte bolletjes. Bevruchting door mannetjes uit de wortel. Mannetjes verlaten de wortel en sterven.
→ verkleuren van goudgeel naar bruin (=dood) → inhoud (honderden levende eitjes) komt vrij →
Jarenlang resistent en levensvatbaar, ontluiken opnieuw bij een geschikt gewas = moeilijk te bestrijden
Stengelaaltjes:
Slank en worm vormig, leven in stengels en stengelvoet
Blad aaltjes
Slank en leven in bladeren
Bestrijding
-
-
vruchten afwisseling: voldoende jaren tussen laten
resistente rassen gebruiken
Biologische bestrijding
o Inzaaien van lokplaten als tussenteelt bij boomkwekerij en fruitplantages … reductie vrijlevend aaltjes
o Roofnematoden, aaltjes vernietigende schimmels en protozoa (=niet voldoende)
Bodem ontsmetting door stomen: Bodem 25 gedurende 1uur 85°C geven
Bodemontsmetting met chemische middelen: alleen voor intensieve teelten economisch haalbaar.
OPM: omwillde vd giftigheid en vluchtigheid sommige productn alleen door erkend vakpersoneel mogelijk
Nematiciden voor toepassing voor en tijdens de teelt
Stijn Vandelanotte
-23-
Dierkunde I
Dierkunde
Weekdieren (mollusca)
Kenmerken
-
-
Bilateraal symmetrische dieren, Gastropoda = asymmetrisch
geen extremiteiten, geen metamerisatie
Lichaam:
o Kop (niet duidelijk bij bivalvia)
o Romp en ingewandenzak en kieuwen
2 expansies: ventraal voet, dorsaal mantel
Scheid naar buiten toe de schelp af
Meestal gescheiden geslacht, soms hermafrodiet
Inwendige en uitwendige bevruchting
Ontwikkeling direct (Cephalopoda ) of indirect (Bivalvia)
veliger larve en jong dier
Bivalvia en gastropoda: open bloedsomloop
Cephalopoda: gesloten bloedsomloop
Radula of rasptong (Cephalopoda, Gastropoda)
Gastropoda
Levenswijze
*
Planteneters: bladeren, vruchten, paddestoelen
→ Schade: Afknabbelen van planten: harde ribbels in de boven kaak
Afraspen van bladeren: Tongrasp
Actief: vooral snachts en bij vochtig weer
Bij droge en koude periodes: schelp afsluiten door een poreus vlies gevormd uit droog slijm + CaCO3 als
bescherming tegen droogte en koude
Meestal marien, enkel longslakken zijn niet marien
Tweeslachtig: wederzijdse paring (produceren eitjes of spermatozoa) bevruchting in de voortplantingsorganen
Eieren in groepjes in de grond → hieruit komen kleine slakken met schelp
*
*
*
*
Voortplanting
-
Tweeslachtig, maar geen zelfbevruchting
Eerst productie van spermatozoïden
Bij copulatie uitwisseling → opslag in spermatheek
Afrijping eicellen + bevruchting
Afleggen eitjes op vochtige bodem
Kop in de grond (geslachtsopening)
Ontluiken → bezitten reeds schaal, groeit voortdurend aan (geen vervelling)
Geslachtsrijp 5maanden tot 3 jaar ifv soort
Leeftijd adulten enkele jaren
Plantenbeschadigers
*
Geen echte kaken, want onregelmatig vraatpatroon + zacht voedsel (bv kiemende zaden, kiemplanten, vruchten
met als voorkeur dicht bij de grond hangende vruchten bv aardbei)
- Schade in groente en sierteelt en landbouw
* vraat jonge scheuten, slijmafscheiding, bevuiling = kwaliteitsverlies, secundaire ziekteaantasting
* economisch belangrijkste
+ langbouw: wintergranen, aardappel en bieten
+ tuinbouw: sla, spruiten, selder
*
voorteelten: koolzaad en klaver, erwten
Stijn Vandelanotte
-24-
Dierkunde I
Dierkunde
Bestrijding slakken
Chemische bestrijding
-
mollesciden: ontrekt vocht aan slak (door slijmuitscheiding te stimuleren), wordt meestal gemengt met zemelen
en andere lokstof. Werkt niet onder de 10°C
Alle plantenbeschadigers gevoelig voor dezelfde mollusciden … determenitatie tot op soort is niet nodig
Ontsmetting van zaaizaad
Biologische bestrijding
-
aantrekking: bier (als lokaas ) + gif
verwijderen onkruiden op perceelranden
(schuilplaats)
- predatoren ~ roofdieren
o glimwormen, padden,
spitsmuizen, pollen, egels
o commercieel voorbeeld:
nematode Phasmarhabditis hermaphrodita; dringt
actief de de slak binnen (via
ademhalingsopening); bacteriën uit de darm van
de nemaode geënt in de long = leven op slakken
weefsel. Nematoden leven van bacteriën → slak
sterft
o Zaadbedbereiding (akkerbouw)
→ fijnkorrelig, rollig
Bouw:
Stijn Vandelanotte
-25-
Dierkunde I
Dierkunde
Oligochaeta
Kenmerken
-
bilateraal symmetrisch
inwendig en uitwendig gesegmenteerd
echte coelooom
niet chitineuze vochtige dunne cuticula
} hydrostatisch skelet
circulaire en longitudinale spieren
spijsverteringsstelsel
gesloten bloedsomloop
ademhaling door huid
zenuwstelsel (hersenen aanwezig)
hermafrodiet
meestal land of zoetwaterwormen zonder parapodia en wenig satae
Geen duidelijke kop
Voorbeelden
•
•
•
•
Lumbricus terrestris (regenworm)
o Gangen maken → verluchting
o In vochtige bodems
o Gunstige invloed bodemkwaliteit
Verluchting, drainering
Menging bodemlagen
Verbeteren kruimelstructuur van de bodem
Tubifex sp. (zoetwater)
o Slingerworm
o Afbraak organisch materiaal vijver
Eisenia fetida:
o Mestpier, tijgerworm
o Composteren
o Visaas
Enchytreeën
o Witte worm, potworm
o Gebruikt als biotoets
o Voeding voor aquaria
Stijn Vandelanotte
-26-
Dierkunde I
Dierkunde
De regenworm: Bespreking
Geef 3 duidelijke kenmerken vd stam vd
regenwormpen
Waaruit bestaat de buitenste slijmlaag vd
regen worp? Wat is z’n functie?
1.
Zowel inwendig als uitwendig homogeen gesegmenteerd.
(Lineaire herhaling v analoge structuren)
2. aanwezigheid van secundaire lichaamsholte (coeloom), dat door
tussenschotten verdeeld is in compartimenten
3. lichaam is bedekt door vochtige laag slijm. Cuticula
Mengsel van slijm uit bepaalde gespecialiseerde epidermiscellen;
coeloomvloeistof die via de rugporien afgegeven wordt en excreties
afkomstig van de metanefridien.
Functie: de vochtige laag is nodig voor de ademhaling. De wand bevat
grote aantallen haarvaten langs waar gassen het bloed kunnen bereiken.
Dit komt dankzij diffussie en dit is pas mogelijk als de laag vochtig is.
Samenwerking van spierlagen van de lichaamswand( kringspierenlaag
en overlangse spierenlaag), coeloomvloeistof en borstels
Hoe komt de voortbeweging tot stand?
Welke structuren/ organen zijn daarbij
noodzakelijk?
Beschrijf de
Regenwormen hebben een gesloten bloedsomloop. We hebben een groot contractiel
bloedsomloopp vd
dorsaal bloedvat. Dat op de verteringsbuis ligt. Het zamelt bloed en stuwt het naar voor
regenworm
in het lichaam. In de segmenten 7-11 zijn er 5 paar bilaterale contractiele harten
gelegen.
Bijschrijf het
Per segment zijn 2 excretie organen aanwezig. (metanefridien). Ze monden via een buis
excretiestelsel vd
en een blaasje uit in een excretieporus of metanefridioporus. Die zicht bevindt voor de
regenworm
ventrale borstels
Beschrijf het zenuwstelsel Ter hoogte van sé en 3, dorsaal vd farynx bevinden zich de hersenen. Deze bestaan uit 2
vd regenworm
druppelvormige, witte zenuwknopen. Vanuit deze cerebrale ganglia ontspringen de
zenuwverbindingen (commissuren). Die langs de flanken vd farynx naar de ventrale
zijde vd regenworm doorlopen. Op de medioventraallijn komen deze 2
zenuwverbindingen samen en vormen daarhet begin vd ventrale zenuwstreng of
buikmerg. De ventrale zenuwstreng loopt van daaruit medioventraal verder tot aan het
uiteinde vh lichaam.
Beschrijf het
Ter hoogte vd slokdarm zijn de geslachtsorganen gelegen. Ze zijn ontwikkeld naar
geslachtstelsel vd
gelang de leeftijd en tijdstip van het jaar. Regenwormen zijn hermafrodiet. Van het
regenworm
vrouwelijke geslachtstelsel is er weinig duidelijk te zien
De mannelijke zijn gelegen tussen s9 en 12. Drie paar witgele zaadblazen zijn
onmiddellijk te bemerken. Terhoogt van s10 en 11 zijn de zaadblazen met elkaar
verbonden door de zaadkapsels. Ieder testiszakje bevat 2 testers die spermatogonien
produceren. Deze komen in de zaadblazen terecht en rijpen daar voort. Als
spermatozoieden worden ze terug in de zaadkapsels teruggebracht en opgstapeld. In de
zaadkapsels vertrekken ook 4 zaadleiders. Deze verlaten de zaadkapsels en smelten 2
aan 2 aan elkaar en monden uit in de mannelijke geslachtsopening in segment 15.
De vrouwelijke geslachtsorganen vinden we in s13 en 14. De ovaria met eitrechters
situeren zich in s13. De eileiders of oviducten en het vesiculum ovorum. Waarin de
eitjes worden gebracht vinden we in s14
In s9 en 10 vinden we 2 zaadtasjes. Hier worden na paring de spermatozoïden
opgeslagen
Beschrijf de paring en
Hoewel de regenworm hermafrodiet is. Wordt tg aan paring gedaan en dus
voortplanting bij de
kruisbestuiving.
regenworm
De paring gebeurt in het voorjaar tot najaar, snachts en duurt 2 – 3 uur.
Met buikzijde aan elkaar in tegengestelde richting. Zo komt s14 bij s9 en omgekeerd.
De slijmproductie komt op gang en na verloop van tijd worden beide wormpen
omgeven door een slijmerig afscheiding stevig aan elkaar gehouden vanaf s7 tt 37. Door
samentrekking
Van spieren in de lichaamswand vd buikzijde worden er bij elke worm twee groeven, de
spermagroeven, gevormd tussen het zadel en de openingen vd zaadtasjes. Beide
regenwormen brengen vanuit de mannelijke geslachtsopeningen pakkejtes
spermatozoieden over naar de 4 zaadtasjes vd andere regenworm. Dit gebeurt in de
spermagroeven door spiersamentrekkingen. Einde paring. Pas enkele weken later zijn de
eicellen rijp. Door de kliercellen vh zadel wordt een slijmerige ring gevormd die door
spiersamentrekkingen naar voor geschoven wordt. Bij s14 worden de eicellen
opgenomen en aan s6-10 de spermatozoieden. Eerst nu gebeurt de bevruchting. De ring
wordt hard en wordt vooraan van het lichaam geschoven. Met noemt deze ring de
cocon. Binnen in ontwikkelingen 1 of 2 bevruchte eicellen tot jonge wormen.
Stijn Vandelanotte
-27-
Dierkunde I
Dierkunde
Arthropoda
Algemene kenmerken=
-
opvallend gesegmenteerde dieren: heteronoom, vorming van complexen door versmelting en reductie
gelede aanhangsels: poten, antennen, monddelen
exoskelet heeft vervellingen nodig
Belangrijke groepskenmerken
-
Lichaam is heteronoom gesegmenteerd (door versmeltingen en reductie)
Een paar of geen aanhangsels (extremiteiten) per segment
o Alle geleed en worden door antagonisch werkende spieren bewogen
- Epidermis scheidt een hard exoskelet (=cuticula) af
o Niet rekbaar => vervellingen noodzakellijk om te kunnen groeien
o Cuticula uit kleine platen die verbonden zijn via vliezen
OPM: Cuticula
Geen geleidelijke groei → groei tijdens vervelling
Onder de bestaande cuticula wordt een nieuwe gevormd → oude cuticula breekt open → dier kruipt oude cuticula
→ nieuwe cuticula is nog week → toename in volume (groei) → verharding nieuwe cuticula
dieren kwetsbaar tijdens vervelling
• bescherming weg
• moeilijk bewegen want skelet nog niet stevig: verbergen
Bij crustaceae : vervellingen bij onwolwassen en volwassen dier
Bij insecten: vervellingen bij larven , volwassen insecten vervellen niet
-
spieren zijn gestreept en aan uitwendig skelet vastgehecht
bloedsomloop met dorsaal hart: vloeistof in bloedsomloop en intercellulaire vloeistof heeft zelfde samenstelling
ademhaling
o door kieuwen, tracheeën, boeklongen (spinnen) of door lichaamsoppervlak
Spijsvertering
o Mond met monddelen → bijten en voedsel opnemen → darm → anus
Zenuwstelsel
o Touwladdersysteem met goed ontwikkelde hersenen in kop
Gescheiden geslacht met dikwijls opvallend geslachtsdimorfose
o Bevruchting inwendig (terrestrische soorten) of inwendig en uitwendig (watersoorten)
o Ei rijk in dooier en klievingspatroon
o Ontwikkeling direct of indirect (meestal)
Stijn Vandelanotte
-28-
Dierkunde I
Dierkunde
Spinnen , Arachnida Chelicerata (spinachtigen)
Bijzondere kenmerken spinnen , Araneida
-
lichaam bestaat uit cephalothorax met 6-8 enkelvoudige ogen en 6 paar aanhangsels
en abdomen
o aanhangsels: 1 paar cheliceren, 1 paar pedipalpen (6ledig), 4 paar poten
(7ledig) en geen antennes
Pedipalpen: hiermee van spinnen hun prooi
- Naast de top mondt de gifklier uit
- Bezit 2 boeklongen; ademhalingsorgenen die specifiek zijn voor spinnen
o Instulpingen van de lichaamswand met daarin plaatachtige instulpingen
(lamellen)
o Lamellen gescheiden door luchtruimten
o Bloed door lamellen neemt zuurstof op
- Spinnendraden
o Eiwitachtige vloeistof die verhard bij contact met lucht en gemaakt door
spinklieren
o Monden uit in spintepels (bezit er 6)
Functie? Omwinden van eicocon en opspinnen van prooidieren en verplaatsing
Werking vangen prooi:
→ Spannen van een vangnet → alarmdraad verbonden → insect vlieg in het net → spin verwittigd door alarmdraad
→ spinnen verlammen hun prooien met gif → ingewanden en spieren worden verteerd → vloeibaar voedsel wordt
opgezogen
Voortplanting bij spinnen
• mannelijke spinnen kleiner dan vrouwelijke
• mannelijke spinnen laten spermatozoïden achter op een spinnendraad → paringspel → met taster in vrouwelijke
geslachtsopening gebracht → soms wordt mannelijke spin direct opgegeten → wijfje spint cocon met eieren
→ kleine spinnen → vervellingen volwassen spinnen
Spinnenwebben … Kruisspinnen
Spinnendraad
Bestaande uit vezels opgebouwd uit 2 eiwitten
Alfa-kerine: elasticiteit
Beta-kerine: sterkte
Stijn Vandelanotte
-29-
Dierkunde I
Dierkunde
Mijten en teken
-
bouw
o Klein tot microscopisch klein
o 1 niet gesegmenteerd complex
OPM: veel mijten soorten zijn plantenbeschadigers of parasiteren op andere organismen (bv. Teken)
Levencyclus
Figuur in cursus
Figuur wikipedia
Orde Ixodidae (schildteken) en Afgasidae (lederteken)
Ze leven op andere dieren waar zij meestal in elk van de 3 ontwikkelingstadia (larve, nimf, adult ) 1 of meer
bloedmaaltijden nemen. Tussen 2 bloedmaaltijden door kan een teek maandenlang vasten.
Ze verankeren zich in de gastheer met tanden vh hypostoom en de cheliceren
OPM:
• schildteken of ixodidae blijven enkele dagen op de waard
• leder of argasdidae blijven slechts enkele minuten op de waard
Stijn Vandelanotte
-30-
Dierkunde I
Dierkunde
Schaaldieren of Crustaceae
Kenmerken
aanhangsels in principe 2 takkig maar met dikwijls reductie van 1 vd 2 takken
Het exoskelet is met kalkafzettingen geincrusteerd (=crusta)
Kop: 2 paar antennes, 1 paar mandibulae, 2 paar maxillen, 4 paar poten
Dikwijls Cephalothorax met stevige carapax en abdomen
Meeste crustaceae leven in zee, maar velen beperken zich wel tot zoetwater, brakwater of sommige vochtige
plekken op land
Aantal Vervellingen zijn evenredig met ouderdom en geslachtsafhankelijk
Schaaldieren zijn meestal van gescheiden geslacht. OPM: Cirrepedia en sommige isopoda zijn hermafrodiet
Ontwikkeling met metamorfose
1. Naupluis larve (weinig segmenten; slechts 2 paar extremiteiten))
2. Metanauplius larve (toename aantal segmenten en extremiteiten)
3. protozoea larve (enkel bij hogere schaaldieren is deze stap er)
4. zoea larve (enkel bij hogere schaaldieren is deze stap er)
5. adult
•
•
•
•
•
Classis Malocostraca (hogere schaaldieren)
Kenmerken
-
voedsel verzamelen door aanhangsels vd thorax
ademhaling en voortbeweging ook dankzij die zelfde aanhangsels
Met (Decapoda) of zonder (isopoda en amphipoda) carapax
Complex ogen
Ontwikkeling met via metamorfose
Ordes binnen de Malocostraca
- Ordo Isopoda: dorso ventraal afgeplat lichaam
bv. Pissebedden
- Ordo Amphipoda: lateraal afgeplat lichaam
bv. Zoetwatervlokreeft
- Ordo Decapoda: komen voor in zee,brak, zoetwater
bv kreeften, garnalen, krabben, hermietkreeften
+ grootrugschild
+ cephalothorax met: 3paar maxillipeden, 5 paar, periopoden
+ abomen met 6 paar pleopoden
+ aan beide zijden 4 rijen kieuwen
+ gesteelde complexogen
Meestal metamorfose, maar zelden een nauplius larve. Meestal van den eerste keer metanauplius of protozoea of zoea
larve. Er zijn 2 types:
Soorten met verlengd cilindrisch lichaam kreeftentype
Soorten met sterk verbrede cephalothorax en gereduceerde abdomen
krabbentype
Secundaire geslachtskenmerken komen veelvuldig voor ; grotere afmetingen van het mannetje
Stijn Vandelanotte
-31-
Dierkunde I
Dierkunde
Urinamia
Kenmerken
-
kop: 1 paar antennen, 1 paar mandibulae , 1 of 2 paar maxillen (meestal 2e paar vergroeit tot labium)
aantal paar poten van 3 tot meerdere
aanhangsels niet vertakt maw. Staafpoten
Myriapoda
•
•
•
•
Classis Diplopoda (miljoen poten)
o Aan ieder abdomen ‘segment’ 2 paar poten
o Plantaardig materiaal
Classis Chilopoda (duizend poten)
o Aan ieder abdomen ‘segment’ 1 paar poten
Classis Symphala
Classis Pauropoda
Insecta of hexapoda
→ classis insecta = insecten
Insectum = ingesneden = uitwendig kenmerk van insecten
Kenmerken
-
Grootste klasse in het dierenrijk
Enige invertebraten die kunnen vliegen
Hard exo skelet
Hexapoda , 6 poten
Meestal landdieren, sommige waterdieren
Groot economisch belang
o Ziekte verwekkers
o Vectoren
o Plantenbeschadigers
OPM: Ze worden aanzien als een dieren soort die zeker de
mens zal overleven. Ze kunnen instaan voor grote
hongersnoden … brengen ziektes over zoals malaria….
Lichaamsbouw
1. Kop of cephalon
a. 1 paar antennen
b. 3 paar monddelen
OPM: Bijtend – kauwend , stekend – zuigend, likkend – zuigend, rapsen
2. Thorax
a. 3 paar poten, op elk segment 1
b. 2 paar vleugels , op de laatste 2 segmenten
OPM: Vleugels :Degenereren, halters, dekschilden , gedeelteelijk of geheel verhard
3. Adomen: 11 segmenten
Ademhaling
• bij landdieren door tracheeën
• bij waterdieren door kieuwen
Bloedsomloop
Open bloedsomloop met dorsaal hart met ostia
Spierstelsel: Gestreepte spieren en aan uitwendig skelet vastgehecht
Spijsverteringstelsel: Is doorlopen , bestaat uit mond, midden darm, einddarm en voordarm en een anus
Endocrien stelsel bestaat uit:
• neuroseretorische cellen:
o komen voor in alle ganglia, vooral in hersenen
o functie: produceren hormonen of prohormonen => sommige regelen de klieren
o betrokken bij: waterhuishouding, voortplanting, metamorfose
• prothorocale klieren
o functie: afscheiden van prohormooon ecdyson … wordt omgezet naar het vervellingshormoon
Dit kan ook door andere weefsels gesynthetiseerd worden zonder prothorocale klieren
• Corpora Allata:
o Functie: scheiden 5 juveniele hormonen af … deze bepalen welke aard de volgende vervelling zal zijn
o Betrokken bij: reproductie en diapauze
• Corpora cardiaca
o Regelen van frequentie en ampletude van de hartslag
Stijn Vandelanotte
-32-
Dierkunde I
Dierkunde
Integument of lichaamswand bestaat uit volgende lagen:
- cuticula (chitine, proteine, lipiden)
o Epicuticula : zonder chitine, Soms cementlaag, waslaag, cuticuline laag
o Procuticula/ proteine epicuticula: met chitine
o Exocuticula: gesclerotiniseerd
o Endocuticula: niet gesclerotiniseerd
OPM: cuticula bedekt naast het lichaamsoppervlak ook de inwendige organen die uit ectoderm gevormd
zijn (voor, einddarm en tracheen, delen van geslachtswegen
- epidermis :enkelvoudige cellaag
- basismembraan : scheidingslaag tussen integument en lichaamsholte
Stevige cuticula → stapsgewijze groei mogelijk door vervellingen Ecdysis = proces van vervelling
Instar = periode tussen 2 vervellingen. Coordinatie gebeurt door inwerking van hormonen
Vervellingsproces
Vervellingsvloeistof tussen epidermis en endocuticula (niet gesclerotiseerd) met enzymen, doet deze laatste afbreken.
→ ontstaan van nieuwe cuticula → oude cuticula wordt afgeworpen (ecdysis) → insect rekt nieuw gevormde en nog
zachte cuticula verder uit door opname van lucht of water of door lokaal doen toenemen van hemolymfe druk → nieuwe
periode van voedselopname en verharding van cuticula.
Exocuticula: veel steviger dan endocuticula
Vervellingsvloeistof zorgt dat endocuticula en exocuticula afgebroken wordt. Endocuticula gelooi, exocuticula kan niet
worden afgebroken → exocuticula wordt afgeworpen
Afbraakproducten exocuticula worden gebruikt voor de nieuwe
Aardvervelling
Alfa-ecdyson → ecdysteron
JH: heel hoog → larve ⇒ larve (dikke pijl)
JH: lager: larve ⇒ pop (onderbroken lijn)
Geen JH: pop ⇒ imago
Insecticide: sproeien van veel JH op stadium larve ⇒ pop: larve zal zich weer omzetten in larve → sterven
Stijn Vandelanotte
-33-
Dierkunde I
Dierkunde
Geslachtstelsel en voortplantin bij insecten
• Gescheiden geslacht met dikwijls opvallend geslachtsdimorfose met inwendige bevruchting
• Meeste insecten ovipaar, sommige ovovivipaar (enkele trips en kakkerlakken) of vivipaar (bladlizen, stofluizen)
o Ovipaar = eitjes met ontwikkelend embryo erin worden afgelegd in de buitenwereld
o Ovovivipaar = bevruchte eitjes blijven achter in de oviduct om te ontwikkelen.
De ontluikende larve zoekt vervolgens een weg naar de buitenwereld via geslachtsopening of
gonoporus
o Vivipaar = bevruchte eitjes blijven in de oviduct om te ontwikkelen
Ofwel de eitjes of de larve (soms t.e.m. laatste larve stadium) wordt in geslachtsorganen
gevoed en enige tijd later zullen de larven het moeder lichaam verlaten
Bepaalde soorten kunnen zich parthenogenetisch vermenigvuldigen (= een vorm van ongeslachtelijke voortplanting
waarbij een vrouwelijke geslachtscel (eicel) zonder bevruchting tot ontwikkeling komt
- obligaat : quasi geen mannetjes in populatie; bv wandelende takken
- facultatief : afwisseling met bevruchting ; bv bladluizen
- thelytokie : vrouwtjes produceren enkel vrouwelijke nakomelingen; bv bladluizen
- arrhenotokie : uit de onbevruchte eieren alleen maar mannetjes vb Darren bij bijen
Neteldieren
Kenmerken:
-
vrijzwemmend of vastzittende
radiaal of biradiaal
bevat netelcellen of cnido blasten
o op tentakels voor het vangen van de prooi; kleven, verlammen, omwinden
- soms hoornachtig of kalkachtig skelet aanwezig
• voortplanting gebeurt meestal afwisselend geslachtelijke en ongeslachtelijk:
- Ongeslachtelijke voortplanting in poliepvorm door knopvorming
- Geslachtelijke voortplanting in poliep- of bij die dieren waar dit voorkomt in medusavorm (gescheiden geslacht of
hermafrodiet
> uitwendige bevruchting
> bewimperde planula larve
> hecht zich vast met aborale pool
Stijn Vandelanotte
-34-
Dierkunde I
Download