Dierkunde Van cel tot organisme De cel Inleiding Wat?: eenheid van structuur, functie, ontwikkeling, erfelijkheid 2 basistypen - Prokaryotische cel: zeer eenvoudig zoals bij bacteriën (sommige) - eukaryotische cel: complexe structuur zoals bij planten en dieren Verschil tussen 2 types Prokaryote cel - geen kern - geen kernmembraan - DNA: een enkel ringvormig DNA - Chloroplasten en of mitochondrien kunnen er zijn - Al dan niet flagellen aanwezig → Zoja: bestaande uit 1 proteinenl flagelline Eukaryote cel - kern - kernmembraan - chromosomaal DNA met verschillende eiwitten - alle cellen bevatten mitochondrien - chloroplasten kunnen aanwezig zijn - al dan niet flagellen aanwezig → Zoja: complex gebouwd uit 6 perifere en 2 centrale cellen Algemene bouw van een eukaryotische cel - - kern celorganellen (mitochondrien, ER, golgi complex Typisch bij planten cellen: o Dikke celwand v. cellulose o Plastiden (chloroplasten → fotosynthese) o Grote vacuolen Typisch bij dierlijke cellen o Geen celwand, wel celmembraan op plasmalemma o Celmembraan v. fosfolipden o Intercellulaire stoffen (elastische vezels, beengrondstof, kraakbeengrondstof) o Geen chloroplasten Uitwendige morfologie van de plasmamembraan - - - microvilli: o vingervormige uitstulpingen vh plasmamembraan o aan de oppervlakte vd epitheelcellen in het lumen vd dieren o betrokken bij actief transmort v. energie rijke producten uit de darm visicula o beweeglijke instulpingen vd plasmamembraan o kunnen afgesnoerd worden met de vorming vd vacuole desmosomen o intermediaire juncties die dierlijke cellen samenhouden Verschillen reproductieve cellen van dierlijke en plantaardige cellen - telofase vd mitose: dierlijk → geen celplaat maar insnoering (constrictie) vd celmembraan plantaardig → vorming v/e celplaat voor de scheiding van de 2 dochtercellen De amoebe Als voorbeeld van eencellig wezen die alle functies vervuld Inleiding + Voorkomen - zeer klein: 250pm onderkant waterlelies in zoetwaterplassen eencellig vorm: onregelmatig, kleurloos protoplasmaldompie Stijn Vandelanotte -1- Dierkunde I Dierkunde Cytologie - vorm: onregelmatig kleurloos protoplasmaldompie bouw: o buitenste kleurloze laag cytoplasma , ectoplasma o binnenste laag, endoplasma o grote contractiele vacuole, deze ligt aan de buitenkant, tegengesteld aan de voortbeweginsrichting Endoplasma bevat: Kern: - kern vrij in cytoplasma 1 of meerder voedselvacuoles Materiaal klaar om uit te scheiden Vetdruppeltjes Meerdere celorganellen (mitochondrien en ribosomen) Onverteerbaar materiaal doorschijnend bij jonge dieren: biconcaafschijfje bij oudere dieren: geplooid en boonvormig bevat meer dan 500 sferische chromosomen belangrijke metabolische rol → als men de amoebe in 2 snijdt: deel met kern leeft voor, deel zonder kern sterft OPM: men kan een kern uit een organisme halen en in een ander kernloos deel vd amoebe plaatsen en deze zal verder leven zonder dat er iets gebeurt is Fysiologie Beweging Beweging dankzij samenwerking van 4 delen (theorie van mast) - plasmasol o centraal gelegen gebied met collodiale (beweegt in richting met laagste druk) stoffen in de sol fase - plasmagel o gesloten omhulsel rond plamsasol met collodiale stoffen in de gelfase o verliest z’n eigenschappen waar het in contact komt met de plasmasol - plasmalemma o zeer dunne elastisch membraan - Hyaline laag: o Doorschijnende laag tussen plasmalemma en plasmagel Het bezit ook vingervormige uitstulpingen … pseudopodien … hoe deze bewegen is nog altijd niet 100% duidelijk Metabolisme Een geheel v. chemische reacties in een organisme die nodig is om te kunnen groeien, voedsel opnemen en verteren In elke cel zijn er op elk moment een groot aantal chemische reacties → meestal evenwichtsreacties Die voortdurend worden verbroken door de behoefte van een cel ⇒ Ingewikkelde moleculen worden afgebroken tot eenvoudige stoffen ⇒ eenvoudige stoffen worden omgevormd naar ingewikkelde stoffen en organellen De meeste reacties zijn enzymatisch , deze vragen energie … ↔ ATP verbruik Deze reacties zijn in principe niet verschillend met deze bij dieren en planten Voedselopname - Zonder behulp van mond (deze is afwezig) o Werking: amoebe botst tegen de voedsel partikels - beperkte terugkaatsing → omringende pseudopodien stulpen verder uit en omsluiten het voedselpartiekel → wanneer de pseudopodien elkaar aanraken → versmelting → vorming vacuole met voedsel partikel erin Duur van de opname is enkele minuten → opname v. vaste stoffen ~fagocytose ~voedselvacuole is gevormd → opname v. opgeloste stoffen ~ pinocytose Lysosoom versmelt met voedselvacuole → de eenvoudige bouwstenen diffunderen Lysosoom is een celorganel dat enzymen bevat die de meeste macromoleculen kunnen afbreken • Van voedelvacuole naar endoplasma ~ gebruikt voor metabolisme Stijn Vandelanotte -2- Dierkunde I Dierkunde Waterhuishuoding - waterhoeveelheid wordt mete geregeld door pulserende vacuole o pulserende vacuole: pulsatie frequentie hoger, hoe minder opgeloste stoffen Mogelijk via volgende werkingen: Diffusie - wat? De beweging van stof vd plaats waar zij in grote concentratie aanwezig zijn naar de plaats waar de concentratie ervan lager is - amoebe: o concentratie K+ ionen in cytoplasma is hoger dan concentratie K+ ionen in uitwendig systeem gevolg: K+ ionen stromen passief naar buiten o concentratie Na+ ionen in cytoplasma is lager dan concentratie Na+ ionen in uitwendig systeem gevolg: Na+ ionen stromen passief naar binnen De diffusie snelheid is afhankelijk vd doorlaatbaarheid van het celmembraan Actief transport - wat? Selectieve wijze bepaalde ionen doorheen de celmembraan verplaatsen o dankzij gespecialiseerde eiwitten, ionen pompen genoemd - energie nodig en komt v. energie rijke fosfaat verbindingen, deze kan geleverd worden door mitochondrium - op deze wijze kan het verlies K+ ionen en het teveel aan Na+ ionen worden gecompenseerd o Meest gekende reactie: 3Na+ 2 K+ ~ATP verbruik: hierdoor kunnen dus 3 Na + ionen naar buiten gebracht worden en 2K+ ionen van buiten naar binnen gebracht worden - Heeft belangrijke rol bij de opname doorheen celmembraan v. sommige organische stoffen Osmose - wat? o Dit is een speciaal soort diffusie o Beweging doorheen een differentieel permeable membraan v. watermoleculen vd plaats waar deze in hogere concentratie aanwezig zijn naar plaats waar de waterconcentratie lager is dus naar de plaats met meest opgeloste stoffen - Osmotisch gedrag van een cel De osmotische beweging is afhankelijk van het aantal moleculen of ionen in de oplossing (osmolariteit) Niet afhankelijk van de soort moleculen of ionen in de oplossing 2 oplossingen zijn isotonisch als ze dezelfde osmotische eigenschappen hebben Een oplossing is hypertonisch als de osmotische concentratie hoger is dan bij de andere oplossing Een oplossing is hypotonisch als de osmotische concentratie lager is dan bij de andere oplossing Voorbeeld: Amoebe in gedestilleerd water. - amoebe bevat K+, Na+, Mg2+, Ca2+ en dit is bv. 10% vd totale volume vd ionen, dus heb je nog 90% water - in water omgeving gaat door osmose water naar de amoebe om de concentratie gelijk te krijgen - contractiele vacuole pompt water weer naar het medium - dit proces vraagt energie, deze moet aangevuld worden door opgenomen voedsel ! Verwijderen van afvalstoffen uit een organisme (bv amoebe) Via excretie - verwijderen van onbruikbare of toxische afvalstoffen → deze stoffen kunnen om het even waar naar buiten worden gebracht → afvalstoffen wegen meer dan protoplasma → zakken dus naar onder en worden daar afgezet → tijdens voortbeweging aan de achterzijde vh dier achtergelaten → de belangrijkste excretie producten zijn de eindproducten vh metabolisme → NH3 en andere toxische stoffen, oplosbaar in water en kunnen de contractiele vacuole verlaten door diffusie Ademhaling: Door diffusie : uitwisseling CO2 en O2 mogelijk Groei en reproductie Mogelijk bij voedseloverschotten De amoebe neemt meer op dan het afscheidt → groei tot 0,25mm mogelijk → als het deze waarde bereikt zal de amoebe een tweedeling hebben of mitose ook splijting genoemd. De 2 nieuwe amoebes zullen ook weer groeien en delen → Bij gunstige omstandigheden kan een amoebe onsterfelijk verklaard worden → bij ongunstige omstandigheden kan de amoebe een cyste genoemd worden met dikke wand Gedrag De amoebe is instaat om op verschillende prikkels te reageren (warmte, voedsel, elektriciteit) → positieve reactie: beweegt naar de prikkel toe ; bv licht, voedsel → negatieve reactie: beweegt van de prikkel weg Vorm vd amoebe is afhankelijke van het omringend milieu Overlevingskansen vergroot dankzij prikkelbaarheid Stijn Vandelanotte -3- Dierkunde I Dierkunde Hepatocyte cel van de rat Inleiding - de hepatocyte cel is een cel die behoort tot een weefsel → heeft een gespecialiseerde functie omvat 90% vh levergewicht om 60% vd levercellen, de rest is bindweefsel, galkanalen, fagocyten Functie • • • • • synthese en afgifte van bloedeiwitten aan het bloed metabolisme v. eiwitten met de vorming van ureum opslag dierlijk zetmeel metabolisme van vetten en productie van gal opslag v. vetten en bepaalde vitamen Vitaminen - - Wat? o o o Types o o Organische moleculen Nodig in zeer kleine hoeveelheden Kunnen niet aangemaakt worden in dierlijk lichaam → ingestie via voeding Vetoplosbare vitaminen: adek → vitaminen die vetbanen volgen in het lichaam → lang in lichaam Wateroplosbare vitaminen : B,C,PP → vitaminen die de waterbanen volgen in het lichaam → 24u in lichaam Vetoplosbare vitaminen Vitamine Vitamine A … Tekort Vitamine D Waarin ? Tekort Waarin ? Tekort Waarin ? Vitamine K Tekort Waarin ? Antivitamine K: Coumarine Vitamine E Gevolg / plaats Nachtblindheid, groei reductie, immuniteitsreductie, productie daling, verschillen in epitheel weefsel Melk, boter, levertraan, wortels Rachitis, dunne eischaal, slechte bevruchtingsresultaten plumvee, botbroosheid Batterijmoeheid: omzetting kalk uit skelet → eischaal verminderd door veroudering kip Melk, dooier, levertraan, vis Afsterven foetus, hersenaandoening, verouderingsvitamine Groene planten, kiemende zaden, zemels Onderhuidse bloedingen → bloedvaatjes springen open Henepzaad, vis, melk, groene planten Wateroplosbare vitaminen Vitamines van het B complex: - invloed op zenuwstelsel - invloed op huid - invloed op groei en productie Vitamine … Gevolg / plaats Vitamine B1 Tekort Beri beri ziekte Waarin ? Melk vlees Vitamine B2 Tekort Huidaandoeningen, haaruitval Waarin ? Melk Vitamine Tekort Perneuze annemie B12 Waarin ? Vis, lever Vitamine B6 Tekort Graanetersziekte Waarin ? Beperkt/defecte immuniteit Vitamine C Tekort Scheurbuik, verminderde weerstand op epitheelniveau Waarin ? Vruchten en groenten Fagocyten Breken ouder en beschadigde rode bloedcellen af Afbraak product van hemoglobine = galzouten Functie van Gal? Plasmalemma Functie?: - diffusie v. kleine moleculen H2O, O2, CO2 - pinocytose door actief transport - andere moleculen door actief transport - lypoproteinen bestemd voor het bloed verlaten de hepatocyte cel via excretie Stijn Vandelanotte -4- Dierkunde I Dierkunde Dierlijke weefsels en organen Een samenstelling van gelijke gediffinieerde cellen die met intercellulaire en een extracellulaire matrix verbonden zijn Epitheelweefsel • • • bouw: bestaat uit hecht verbonden cellen met weinig intercellulair materiaal functie: regulatie vd stoffen die in en uit de weefsels kunnen treden: hoeveel, waar, wanneer classificatie: o afgeplatte epitheelcel (lichaamsholten) o kubiekcellig (nier) o cilindervormig (darm) Steunweefsel Verbonden cellen met veel intercellulaire holten (matrix) Types: - bindweefsel - beenweefsel - kraakbeenweefsel - vetweefsel Spierweefsel Bevat: myofibrillen: in cytoplasma : lange dunne draden die kunnen samentrekken (di over elkaar schuiven) Types: - glad spierweefsel (niet wil afhankelijk) - gestreept spier weefsel (wil afhankelijk) OPM: het hart is een gestreept spier weefsel, doch niet wil afhankelijk Zenuwstelsel • • • functie: o opvangen van signalen o verwerken van signalen o afgeven van signalen o integratie van al de verichtingen o integratie van metabolische processen , werking lichaam o snelle en efficiente manier om te reageren op uitwendige veranderingen bouw: o centraal zenuwstelsel: hersenen + ruggenmerg o perifeer zenuwstelsel: zenuwcellen + bindweefsel + axomen o reflex bogen o verschil afferent (in) en efferent (uit) aanwezigheid van neurotransmitter stoffen Vasculair weefsel of bloedweefsel • • • functie: o transport (gassen, voedingsstoffen, excretie van stoffen, ionen, warmte) o helpt bij regulatie (ph, temperatuur, waterbalans o helpt bij het overwinnen van ziektes o kan stollen (wondheling) OPM: antistoffen kunnen nooit aantreden als je nog nooit die stof hebt gehad Samenstelling: o Plasma : 55% vh bloedvolume Bloedcellen, bloedvaten Water Eiwitten • Albuminen (regulatie osmotisch evenwicht) • Globulinen (immuniteit) • Fibrinogeen (stolling) Bloedgroepn o Algemeen geldt: geen antistoffen tegen kiemen die niet in het lichaam zijn geweest o Agglutmatie: Samenklonteren v. erythrocyten wanneer bloed van verschillene niet compatiebele bloedgroepen gemengd worden = interactie tss agglutine in het plasma en een agglutinogeen in de membraan vd erythrocyten o Types: A, B, AB, O Stijn Vandelanotte -5- Dierkunde I Dierkunde • Rhesus factor o RH+ bezit van RH antigeen o RH- niet inbezit van RH antigeen Rode bloedcellen van Rh+ personen bezitten het antigeen Rh. Rh- personen niet. Normaal zijn in Rh- bloed geen agglutinines tegen Rh antigeen. Dus bij eerste transfusie Rh+ → Rh- geen problemen, doch nu zullen wel specifieke anti-Rh+ antilichamen gevormd worden Bij tweede transfusie zijn er dus wel problemen Belangrijk bij bij zwangerschap ! Indien foetus Rh- moeder Rh+ is, en er is een klein defect in placenta zodat rode bloedcellen van foetus in bloed moeder komt ⇒ moeder vormt anti Rh+ AS (komt zelden voor bij eerste zwangerschap en placenta kan meeste AS tegenhouden) Bij 2° zwangerschap (vooral als ze snel na elkaar komen) anti Rh+AS kunnen in baby komen → bij geboorte is grote bloedtransfusie noodzakelijk. * om dit te voorkomen worden Rh- moeders behandeld(na de geboorte RH+ antigeen inspuiten zodat alle Rh+ bloedcellen vernietigd worden) zodat ze geen anti Rh+ AS meer vormen Orgaanstelsels Inleiding Wat?: • • een orgaan is een structuur die een groep van cellen of weefsels bevat die op een bepaalde wijze gecombineerd zijn voor het vervullen van een welbepaalde functie of groep functies een orgaanstelsel is samengesteld uit een groep organen die bij eenzelfde functie betrokken Voorbeelden: - skeletsysteem spijsvertering voortplanting zintuig ademhaling zenuwstelstel excretie stelsel Reproductie en ontwikkeling Inleiding • • • • • kiemcellen: cellen die als enige taak hebben het voortbrengen van gameten o som van alle kiemcellen = kiemplasma somatische cellen = lichaamcellen : al de andere cellen die geen gameten voortbrengen o som van alle somatische cellen = somatoplasma oerkiemcellen zijn bij de menselijke embryo al vanaf de 3e week volledig gevormd de geslachtsorganen beginnen zich te ontwikkelen in de 4e week de oerkiemcellen gaan naar de geslachtsorganen, waar zij in de 5e week aankomen en innestelen Vormen van reproductivieit Ongeslachtelijk, aseksuele, agametogene reproductie → nieuw individu ontstaat uit diploide somatische cellen, zonder deelname van gameten Protozoa - splijting : de moedercel deelt in 2 dochtercellen van gelijke grote - bv amoebe: 1 individu kan veel sporen voortbrengen die zelf elk 1 individu worden Metazoa - nieuwe individu ontstaat uit klein deel vh moeder individu - knopvorming (zoetwaterpoliepen) : knop kan loskomen of permanent blijven vast zitten aan ouder - splijting (wormen) - regeneratie - vorming v. gemmulae o wat? Kapsels met een aantal ongediffinieerde cellen o werking: voor er een ongunstige omstandigheden optreden worden gemmulae gevormd. Wanneer er gunstigere omstandigheden zijn ontstaan er uit die gemmulae nieuwe individuen Stijn Vandelanotte -6- Dierkunde I Dierkunde Geslachtelijk, seksuele of gametogene voortplanting → nieuw individu ontstaat met behulp van gameten die uiteraard haploid zijn en van verschillend geslacht Protozoa - door injugatie - bv pantoffeldiertjes en bacteriën Metazoa - Nieuw individu na versmelten van 2 haploide gameten. Deze gameten worden geproduceerd in gonaden o Bij vrouwelijke dieren: ovaria → eicellen of cocyten = vrouwelijke gameet o Bij mannelijke dieren: testis → zaadcellen of spermatozoa = mannelijke gameet Versmelting van eicel met zaadcel + kernfusie (diploid) = bevruchting → zygote OPM: Zygote → Dt→volwassen vorm = embryogenese → dt → foetale ontwikkeling OPM: Gametogenese is de vorming van haploide gameten vertrekkende van een diploide kiemcel 2 types: → spermatogenese → oogenese Spermatogenese - wat? Vorming van 4 functionele zaadcellen uit elk spermatogonium door meiose en symmetrische cytokinese bouw o → Testis complex met tal van tubili seminiferi o → tubili seminiferi monden uit in een gemeenschappelijke afvoergan → rijpen van zaden in alle tubili o → de kiemcellen liggen als een epitheel tegen de wand vd tubilis o → kiemcellen/spermatogonia rijpen tot spermatozoa ; OPM tussen de kiemcellen: cellen van Serroli o →functie cellen v. Serroli: differentiërende cellen op hun plaats houden en het laatste stadia voeden - Uitleggen met voorbeeld: tubilaire tests van vertebraten Werking: Met gelijk aantal 1e periode van vermenigvuldiging (continue proces): spermatogonia → mitose meer spermatogonia chromosomen e 2 periode van groei (in stappen; deel a: 15-17 dagen; deel b: 15 dagen) Deel a: groeiende spermatogonia (volgroeid: primaire spermatocyt)→meiose→spermatozoa (2 secundaire spermatocyte) = eerste meiotische deling Verdeeld aantal Deel b: 2 secundaire spermatocyten → meiose → spermatiden (4 in totaal) chromosomen = tweede meiotische deling Samenvatting: van 1 diploide primaire spermatocyt krijgt men 4 functionele , haploide, zaadcellen van gelijke grootte Rijpingsfase duurt 15 dagen = spermiogenese Spermiogenese • wat? Transformatie v. spermatide naar spermatozoön • uitleggen via voorbeeld van de zoogdieren Spermatide, grote kern met ertegenaan Golgi- complex en een groot aantal mitochondrien) 1. Vormt donker gebied → primair acrosoom en gaat naar 1zijde 2. → Dt→dunwandig blaasje → over oppervlak kern → kernkapje wordt dus gevormd 3. →centripolen gaan naar andere zijde en vormen er flagellum 4. Het HARSGEDEELTE: → mitochondrien verplaatsen zich in dezelfde richting en vormen een schede rond het flagellum 5. Kernkapje vormt acrosoom (zorgt dat celwand kan en zal oplossen) • Functie spermatozoa o Initiëren vd ontwikkeling door het eitje die ze binnendringen te activeren o Aanbrengen van een haploïde kern Deze worden beiden verricht door het kopgedeelte dat kern en acrosoom bevat … het staart gedeelte blijft buiten de eicel Oogenese wat? Vorming van 1 functionele eicel en 1 of 3 niet functionele poollichaampjes uit elk oogonium als gevolg van meïose en asymmetrische cytokinese • heeft zelfde fundamentele werking en achtergrond als bij spermatogenese 1e periode v. vermenigvuldiging van diploïde kiemcellen of oogonia 2e periode van groei: Deel a: groeiende kiemcel (primaire oocyt) → meïose → secundaire oöcyt + poollichaampje = 1e meïotische deling Deel b: secundair oöcyt → meïose → rijpe oöcyt + poollichaampje Poollichaampje → meïose / degenereert→ 2 poollichaampjes / niets OPM: de oöcyt neemt bijna al het cytoplasma in terwijl de poollichaampjes slechts de restjes heeft Samenvatting: van 1 diploïde kiemcel krijgt men 1 functionele eicel met 1 of 3 poollichaampjes Eicel: grote cel met grote kern met dooierpartikels als voeding voor embryo • Stijn Vandelanotte -7- Dierkunde I Dierkunde Bevruchting • Als de nuclei vd zaadcel en de eicel met elkaar versmelten en dus het aantal chromosomen weer verdubbeld o Dit is mogelijk door acrosomenzyme: penetratie vd nuclei vd zaadcel in de eicel mogelijk maken o Kop en middenstuk dringen binnen, de staart blijft buiten o 2 nuclei bewegen altijd naar elkaar toe o Kernmembranen versmelten → 1 diploïde cel Accesoirische processen bij de bevruchting Uitwendige bevruchting - bij dieren die in het waterleven - Hoe? Zaad en eicel worden in het water geloost - OPM: mannelijke dieren bezitten geen penis Regenworm (=hermafrodiet) ontvangt zaadcellen en na later worden de eicellen pas rijp Eicellen + spermatozoïden naar buiten afgescheiden in coccon om daar de bevruchting te laten plaatsnemen Inwendige bevruchting - copulatie via penis die in het vrouwtje wordt gebracht - via vloeibaar medium OPM: 10% vd semen = spermatozoa bij de mens Embryogense • • wat? Ontwikkeling vd bevruchte eicel tot aan het bereiken vd lichaamsvorm die zeer goed op deze van het volwassen dier gelijkt hoe? Zygote deelt volgens karaktristiek differentiatie patroon (mitose) → klievingen Soorten eieren - - - nucellus aan 1 zijde vh ei met de poollichaampjes en het eigenlijke cytoplasma, de centrale pool en de dooiersubstantie aan de andere zijde van het ei (de vegetatieve pool) Homoletithaal ei o Dooierpartikels gelijkmatig over het ei verdeeld o Bij klieving wordt de zygote in 2 gelijke delen verdeeld = holoblastische klieving o Bij zoogdieren Telolecithaal ei o Dooier materiaal is overvloedig o Kern aan 1 zijde, animale pool o Discodiale klieving: klievingen treden op in kleine schijfvormige gebieden vd animale pool o Bij vogels Centrolecithaal ei o Dooier overvloedig en ligt centraal o Kern ligt tussen dooier partikels o Meroblastische deling: kern deelt een paar keer en de nieuwe kernen liggen tegen elkaar Stadia Klieving: - cellen delen maar blijven bij elkaar → de resulterende cellen vormen en zijn blastromeren - oorspronkelijk volume inname blijft , maw dochter cellen worden kleiner (1,2,4,8,16,32) Wat is een klieving? De eerste mitoses die een eicel ondergaat Blastula - verdergaande klievingen → resulterend in de vorming van holle sfeer = blastula - central holte = segmentatie holte of blastocoel - bij zoogdieren noemt men dit stadium de blastocyt Gastrula - cellen aan animale pool groeien sneller dan de cellen aan de vegetatieve pool → vegetatieve pool wordt hierdoor naar binnen gedrukt → invaginatie → blastocoel wordt kleiner → instulping wordt de oerdam → opening tot deze holte is dan de blastoporien → presumptieve orgaanvormende gebieden worden naar hun plaats gebracht Ectoderm blijft langs de buitenzijde Het endoderm invagineert → gastrula = eindstadium voor dieren met geholte darm, hogere metazoa planten evolueren verder Mesoderm of 3e kiemblad - tussen ecto en endoderm, dus in de segmentatie holte gaan cellen zich profileren om een derde kiemblad te vormen, het mesoderm o het mesoderm = eindstadium voor platwormen Stijn Vandelanotte -8- Dierkunde I Dierkunde Vorming coeloom of lichaamsholte 3 types - mesoderm 1 lagig, aanleunend tegen ectoderm → valse lichaamsholte tussen meso en endoderm - mesoderm 2 lagig, aanleunen tegen ectoderm en endoderm → echte lichaamsholtes met dwarse tussenschotten → metamerisatie (bv segmenten) Segmentatie Bij arthropoda, chordata en annelida Organogense - begint tijdens de gastrulatie Uit ectoderm: • integument → beschermingstelsel • zenuwstelsel • begrenzing mond, anus Uit endoderm: • epitheel van spijsverteringstelsel • aanhangsels (longen, lever) Uit mesoderm: • spieren • internskelet • hart en bloedvaten, nieren, gonaden • bindweefsel Metamorfose - wat? Het bereiken van volwassen stadium na het doorlopen van enkele stadia die min of meer verschillend zijn van het volwassen stadium 2 types o Volledige metamorfose: larvale stadia verschilt sterk van adult o Onvolledige metamorfose: larvale stadia lijken wel op het adult op enkele kenmerken na Variaties op geslachtelijke voortplanting 1) 2) 3) - Hermafroditisme zaadcellen en eicellen door eenzelfde dier voortgebracht zelfbevruchting of kruisbevruchting Parthogenese of maagdelijke voortplanting ontwikkeling uit een niet bevruchte eicel natuurlijke parthogenese: bladluizen artificiële parthogenese Paedogenese het dier plant zich voor in het larvale stadium Stijn Vandelanotte -9- Dierkunde I Dierkunde Virussen en Bacteriën Inleiding Domesticatie: dieren fokken en selecteren zodanig dat ze zo goed mogelijk zijn aangepast dicht bij en in dienst van de mens. OPM: terugval tov dieren vrij in de natuur … genetisch verzwakt om alleen te overleven Leven • wat?: niet te omschrijven begrip. Een abstractie Gelijkenissen met niet levende stof Onderhevig aan dezelfde wetten vd thermodynamica 1ste wet: energie omzetbaar zonder verlies 2de wet: vermindering vrije energie gaat gepaard met toename enthalpie of enthropie Verschillen met niet levende stoffen - - bezitten van organisatie in structurele eenheden, nl cellen complexe samenstelling: cytoplasma → fysische eigenschap: viscositeit 800-3000 keer hoger dan die van water → chemische samenstelling : water, suikers, eiwitten, vetten vermogen tot metabolisme vermogen tot groei vermogen tot reproductiviteit vermogen om adaptatie en evolutie te ondergaan Proef van miller → theorie over hoe organismen zijn ontstaan → nabootsen van hoe het zou zijn kunnen ontstaan - Afkoeling aarde was 1e faste ontstaan leven ⇒ stollen vd gesteentes ⇒ enorme spanningen ⇒ vulkaanerupties ⇒ uitstoot van CO2, NH3, CH4 ⇒ verdere afkoeling ⇒ de temperatuur gaan onder de 100°C ⇒ waterdamp condenseert ⇒ water ⇒ turbulente stromingen in de lucht ⇒ onweders voor miljoenen jaren ⇒ ten gevolge van elektrische ontladingen + UV licht ontstonden eenvoudige verbindingen: aminozuren (organisch) ⇒ dit komt terecht in water ⇒ ondiep water, veel verdamping ⇒ concentratie organische stof stijgt ⇒ aaneenklitten v. partikels ⇒ LEVEN ? Virussen Kenmerken: - - Bouw: zeer klein: 30-300 nanometer ~ om te bekeijken elektronen microscoop nodig Wat? Obligaat parasiet o Obligaat: onvoorwaardelijk o Parasiet: een organisme die uitsluitend op een ander leven wezen zich nesteld zonder altijd de dood te veroorzaken Eigenschap: virussen leven alleen in cellen Ontdekking en eigenschappen ~ Stanley (1935) ontdekte dat tabaksmozaiekvirus TMV kan gekristalisseerd worden Dit is een kenmerk van zuiver chemische stoffen, maar niet voor levende organismen Hij merkte op dat het lang kon bewaard worden en toch z’n infectie vermogen al die tijd behouden … zndr te vermenigvuldigen. Terug op de tabaksplant ⇒ Tabaksplant wordt ziek ⇒ Meer TMV geoogst maw. Er was vermenigvuldiging Dit is een kenmerk van een levende stof → Conclusie: virussen zijn een overgang tussen levenloze en levende materie Later ontdekte men dat virussen zichzelf niet vermenigvuldigen maar zich laten vermenigvuldigen Delen van een virus - een deel bestaande uit DNA: dit DNA is goed vergelijkbaar met het DNA van planten en dieren - een eiwit die in de vorm van een schede het viraal DNA omringt (beschermingsfunctie) OPM: Het viraal DNA is instaat om zowel nieuw DNA als manteleiwit aan te maken Afwezige delen bij een virus - cytoplasma celorganellen Stijn Vandelanotte -10- Dierkunde I Dierkunde Oorsprong en classificatie → mogelijke theorie: virussen waren kleine nucleine zuren strengetjes die ontsnapt zijn uit cellen en een eigen bestaan zijn begonnen → classificatie is moeilijk: bij het classificeren wilt men verwantschappen aan tonen, maar virussen zijn bijna niet verwant met elkaar en hebben geen gemeenschappelijke ouder…. Men kan zeggen dat polio virus meer verwant is met de mens dan met TMV met polio Productie van virussen Men heeft levende cel nodig dat virus doet vermenigvuldigen Bv: kipembryo, cel of weefselstructuren, intakte darm … vaccin productie Plaque test • functie: opsporen van bacteriofagen en bepaalde virussen in dierlijke cellen • werking Maak een bacterie cultuur op een agerbodem → hiierop vrije virionen brengen ⇒ dringen bacteriën binnen ⇒ virionen vermenigvuldigen ⇒ cellen barsten ⇒ 100den virionen komen vrij ⇒ andere bacteriën worden aangevallen de gezonde bacteriën groeien verder en overwoekeren de plaat de doorzichtige plaques = bewijs voor aantastingen van de bacteriën Dit kan ook aangetoond worden met dierlijke en plantaardige cellen ipv bacteriën Latentie of latente virussen Virussen die lange tijd in hun gastheer verblijven zonder ziekte verschijnselen te veroorzaken Oorzaken van het doorbrken van dit type virussen: stress , vermoeidheid, ziekte BV Herpes Sommige wetenschappers stellen dat kankers op virale weg zouden worden geïnduceerd • papilloma virussen ~ veroorzaken wratten (goede tumor = die niet binnen dringt in omringend weefsel) • onco-virussen ~ veroorzaken tumor (slechte tumor = kanker , maw ze dringen wel binnen in naburig weefsel o Sarcoom: Kanker die mesodermaal weefsel aantast Bv leukemie → witte bloedcellen worden aangetast o Carcicoom: ontstaat ectodermaal ~ huid aantasting Ontstaat endodermaal ~ darm aantasting Ziekten veroorzaakt door virussen Herpes ~ koortsblazen Pokken virussen ~ echte pokken, koepokken Rode hond Mazelen Gele koorts Kinderverlamming OPM: Retro virussen = aids Middelen om virale infecties af te remmen - Chemotherapie Beperkt tot gelokaliseerde virale infectie. Bepaalde stoffen interferon met DNA synthese verstoren de vermenigvuldiging. Nadeel: DNA vd dierlijke cel mag niet aangetast worden - Interferon Hoge verwachtingen die tot nu toe niet worden in gevuld , want de toepasbaarheid is en blijft miniem - AB Rifampicine zou enige antivirale activiteit bezitten, maar algemeen is AB bijna niet bruikbaar - Vaccinatie (vacca = koe) Jenner (1796) beschermde de mensen tegen de kwaadaardige echte pokken door hem te infecteren met de goede koe pokken. De mens maakte antistoffen tegen de koepokken waardoor ze ook resistent werden tegen de echte pokken. Pasteur : verbrede de toepassing Hoe?: men induceert een verzwakte virus in een lichaam. Lichaam herkent dit als niet lichaam eigen en door inwendige machinerie van gespecialiseerde witte bloedcellen worden immuniteit stoffen gemaakt. Stijn Vandelanotte -11- Dierkunde I Dierkunde Bacterien Kenmerken - grootte: van 1 tot enkele µm stevige wand: mureïne geen duidelijk begrensde kern ↔ afwezigheid kernmembraan cel organellen omringd door een membraan vermenigvuldigen zich door deling (soms om de 20’) o werking: celsplitsing Het genofoor of bacteriële chromosomen wordt verdubbeld en de cel splitst in 2 delen Bacteriele conjugatie: geslachtelijke voorplanting, hierbij is de bijdrage vd 2 ouders niet gelijk Mannelijk DNA ontdubbeld, Vrouwelijk DNA ontvangt een kopie vh mannelijk DNA ~ is te vergelijken met zygote; deze bevat mannelijke en vrouwelijke kenmerken Plasmiden wat?: klein dubbelstrengs DNA buisjes die voorkomen naast het genofoor en van bijzonder belang zijn in de recombinant DNA Technologie en onafhankelijk vh genofoor kunnen vermenigvuldigen o Ze bevatten niet de essentiele genen voor het organisme o Kunnen worden overgedragen zonder cel contact (transfusie) • Groter en kleinere plasmiden • Ze hebben de mogelijkheid AB te inactiveren • Belangrijk in de geneeskunde en onrechtstreeks in de moleculaire biologie o Vandaar resistentie bacteriën ⇒ resistente bacteriën populaties Men kan plasmiden afzonderen die het gen voor resistentie tegen AB Dragen → Men kan deze plasmiden toevoegen aan een bacterie populatie die het resistentie gen niet bezig. Sommige bacteriën nemen het gen op (worden immuun) anderen niet (sterven bij toevoeging bepaald AB) Nadeel: Overdracht tussen dierlijke en menselijke bacterie (kruisbesmetting) Voordeel: via recombinant plasmide zou men resistente bacteriën niet resistent kunnen moeten maken • Classificatie Zeer moeilijke Nuttige bacteriën Ze produceren elementaire gassen : O2, CO2, CH4 - verrottingsbacterien , stikstoffixerende bacteriën → Rhizobium - nitriet bacterie: NH3 → HNO2, nitraat bacterie: HNO2 → HNO3 - bacteriën als voedsel voor plankton … het voedsel van de kleinere vissen - koper, zink, ijzer… geconcentreerd in ertslagen door biochemische processen waarin bacteriën een rol spelen - bacteriën die zeer toxis zijn voor andere bacteriën en niet voor de mens ↔ AB Slechte bacteriën Ze produceren ziekte kiemen, pathogenen die slechte bacteriën zijn Ziektes veroorzaakt door bacteriën: 1) door coccen: bolvormige bacteriën a. reumatische koorts, zweren, rode koorts, pneumonie, meningitis 2) door baccillen: staafvormige bacteriën a. typhus, pest, tetanus, TBC, melaatsheid 3) door spirillen : spiraalvormige bacteriën a. aziatische cholera 4) door mycoplasma’s a. wat?: zeer kleine bacteriën: O,2 µm b. eigenschap: celmembraan, geen celwand → gevoelig voor penniciline en andere AB die de celwand inhiberen c. ziekte gevolgen : pneumonie bij mensen en dieren 5) door rickettsia’s a. wat?: obligate intercellulaire parasieten van vertebraten en arthropoda b. veroorzaken verschillende ziekten OPM: Lactobaccillen en streptococcus → melkverzuren, salmonella op vis, eiren, vlees die niet meer vers zijn Stijn Vandelanotte -12- Dierkunde I Dierkunde Gebruik van bacterie culturen: negatieve eigenschappen → positief gevolg Fermentatie (gisting) → productie AZ , enzymen Zuivelbereiding Bierbereiding Bakkerijen Inkuiladditieven PROBIOTICA <> Prebiotica <> antibiotica Resistentie Soms worden bacterie populaties resistent tegen AB Maw… ze ondervinden geen last van de antibiotica Resistentie komt voor bij bacteriën en insecten tegen resp. AB en insectiden Wanneer gedurende lange tijd (generaties) na elkaar met eenzelfde middel behandeld wordt ⇒ mutaties ⇒ soms mutaties restistent ⇒ natuurlijke selectie Resistentie is: Resistentie is niet? - genetisch fenomeen voortvloeiend uit vooraf bestaande genen een biochemisch fysiologisch verschijnsel soms versterkt door secundaire fysiologische mechanismen kan herhaaldelijk optreden → intensieve selectie erfelijk - noodzakelijker wijze onafhankelijk van morfologische kenmerken - inductief zonder aanwezigheid vooraf bestaande verschillende genen - desensitisatie proces → dus geen ongevoeligheidproces dat door training kan worden bekomen Toepassingen van nuttige bacteriën: Probiotica opm: het is relatief nieuw en men heeft hoge verwachtingen ivm varkens voeders probiotica: heeft het tegengesteld effect van antibiotica op microorganismen in het darmkannaal o antibiotica: bacteriën doden o probiotica: goede bacteriën stimuleren Toepassingen • gisten (saccharomyces) o stimuleren groei vd lactobaccillen o productie van enzymen o aanwezigheid van oligosacchariden • Lactobacillen o Stabiliteits problemen o Langzame en veeleisende groei • Bacillusstammen o Baccillus subtilus (humane geneeskunde) o Pacyflor/ toycerine (dierenvoeding) • • Voordelen probiotica - onderdrukking van E. Coli, Salmonelle, Clostridum - immuniteitsregelende werking - verenigbaar met andere voedingsadditieven - stabiliteit? - Effectiviteit? Prebiotica - wat? Onverteerbare producten die als hulp dienen bij de ontwikkeling van andere mo’s hoe? Toedienen bij de voedingsbron, toedienen op de plaats van schadelijke mo’s Werking: o Productie metabolieten die toxinen capteren of neutraliseren o Productie enzymen die de vertering helpen o Verhoging vd plaatselijke immuniteit o Productie waterstofperoxide o Voorkomen adhesie van pathogene bacteriën o Productie van zuren, verhoging van de activiteit van positieve mo’s Stijn Vandelanotte -13- Dierkunde I Dierkunde Bespreking Paciflor prof en BIOMOS Verschillen bacteriën en virussen Bacterien zijn veel groter dan virussen Bacteriën bezitten een wand van mureine ↔ virussen een eiwitmantel Bacteriën zijn echte levende mo, virussen zijn een overgang van niet levende naar levende mo Bacteriën gevoelig aan AB, virussen zelden of niet (behalve Rifampicine) Stijn Vandelanotte -14- Dierkunde I Dierkunde Systematiek (Michiels) Kenmerken en voortplanting van de protozoa Kenmerken: - eenvoudigste nu levende dieren opgebouwd uit 1 eukaryotische cel die alle levensfuncties vervult cytoplasma: homogeen, taaivloeibaar, contractiel en elastisch Voedingsvacuolen (vertering) Pulsatie of contractiele vacuolen (regelen van osmotische druk in de cel) Meestal beweegeijk Heterotroof Voortplanting: • • Ongeslachtgelijk o Door tweedeling of binaire deling (kern, cytoplasma, andere celdelen) o Veelvuldige dedling of schizogene deling (parasiet veel parasieten (bv malaria)) o Knopvorming : deel van de cel wordt afgesnoerd nieuw organisme o Encystering: vormen van cysten = inkapseling in beschermlaag Is niet echt voorplanting, eerder bescherming tegen ongunstige omstandigheden Geslachtelijk of gamegomie (versmelting van 2 gameten = bevruchting) o Isogamie (gameten morfologisch gelijk) o Anisogamie ( gameten morfologisch en fysiologisch verschillend) o Conjugatie (bij wimperdiertjes) = bijzondere vorm van geslachtelijke voorplanting Kenmerken van apicomplexa of sporozoa - geen uitrusting voor zelfstandige beweging obligatie parasieten dwz parasieten die een gastheer nodig hebben om te overleven (coccidiose, malaria) voeden met voedingsbestanddelen van de gastheer, want er zijn nooit voedingsvacuolen of pulsatie vacuolen aanwezig aanwezigheid van een complex van speciale organellen aan de top van de cel vorming van sporen of sporocyten Levenscyclus Stijn Vandelanotte -15- Dierkunde I Dierkunde Coccidiose bij de kip Inleiding - vooral bij intensieve pluimvee (25000 vogels in 1 stal) ideale omgeving voor het over zetten van de ziekte Cyclus Diagnose - Mestscores - Klinisch onderzoek van dieren (Symptonen) - Dissectie o Lesiescores o Afkrabsels van het slijmvlies - Laboratorium onderzoek - Waterverbruik Stijn Vandelanotte -16- Dierkunde I Dierkunde Malaria Inleiding - Het wordt overgedragen van mens tot mens door geïnfecteerde muggen van het geslacht Anopheles. 4 plasmodium die malaria kunnen veroorzaken, verschil … ontwikkelingscyclus o P. falciparum: veroorzaakt malaria tropica onregelmatige tot continue koortsaanvallen o P. vivax: veroorzaakt malaria tertiana met koortsaanval om de 48uur o P. malariae: veroorzaakt malaria quartana met koortsaanval om de 72 uur o P. ovale : koortsaanval om de 48uur - Cyclus 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. (Stap 1) Besmette mug steekt en stuwt massa’s parasieten in de wonde in de huid van de mens. Van hieruit komen ze in de bloedstroom terecht. In dit stadium noemt men de parasieten, sporozoieten. Ze dringen de lever binnen en leven op koste van de gastcel en groeien. (Stap 2) Als de sporozoieten volgroeid zijn ondergaan ze talrijke delingen en vormen aldus merozoieten die ofwel andere levercellen kunnen aanvallen en de exoerythrocytaire voorzetten ofwel rode bloedcellen aanvallen (Stap 3) Merozoieten vallen de rode bloedcellen of erythrocyten aan. → Dt = 50u → merozoieten bezitten hun maximale grote. (Stap 4) Merozoieten ondergaan delingen (schizogenese) en vormt aldus 15-24 cellen die ook merozoieten worden genoemd. De vrijstelling van deze dochtercellen gebeurt altijd op het zelfde moment wat gepaard gaat met de koorts aanvallen. (Stap 5) De merozoieten vallen direct andere rode bloedcellen aan en zetten zo de erythrocytaire fase voor, Bepaalde merozoieten vertonen echter geen kerndeling maar worden gametocyten … volgende fase (Stap 6) 2 soorten gametocyten, die lichtjes verschillen van elkaar, de mannelijke en vrouwelijke gametocyten. → een niet Anopheles mug zuigt bloed bij de mens …. De parasieten worden in z’n darmkanaal vernietigd → een Anopheles mug zuigt bloed bij de mens…. In het darmkanaal produceert de vrouwelijke gametocyt een rijpe macrogameet, terwijl de mannelijke gametocyt 6 tot 8 microgameten ,die er als flagellum uitzien, vormen Er volgt bevruchting met vorming van een zygote De zygote verandert in een beweeglijke ookineet die door de wand van de maag dringt → hecht zich als oöcyst aan de darmwand → groeit sferisch ten koste van het weefsel → Dt = 7 dagen → herhaalde delingen waarbij 100den sporozoieten worden gevormd → lichaamsholte insect → speekselklieren insect → steekt de mens Exo-Erythrocytaire Cyclus Erythrocytaire cyclus Gametogonie Sporogonie Bestrijding - Door bestrijding plasmodium o Kinine o Synthetische producten - Bestrijden van de Anopheles Muggen, Hoofdgastheer + Larven van de muggen leven in moerassen, de larvale stadia is het makkelijkst bestrijden door volgende methoden *Droogleggen moerassen *Inbrengen zoutwater indien mogelijk *Biologische bestrijding met Gambusia visjes, zoetwaterpoliepen of bepaalde nemathoden *Petroleumderivaten over het wateroppervlak uitgieten *Insecticiden zoals DDT - Nieuwe methoden in ontwikkeling + Immuun maken … vaccinatie of curatieve behandeling Deze is zeer moeilijk omdat de farmaceutische bedrijven in afrika geen geld kunnen verdienen dus voor problemen in afrika minder tijd besteden Stijn Vandelanotte -17- Dierkunde I Dierkunde Regnum animalia of metazoa - alle dierlijke organismen met een meercellig bouwplan - heterotroof - diploid - cellen gerangschikt in kiembladen - weefsels van gelijkaardige cellen - Embryogenese … 3 start stadia: Morula, Blastula en Gastrulastadium Onstaan meercellige dieren: 2 theorieen • Koloniale hypothese • Cellularisatiehypothese Kenmerken Plathelminthes (platwormen) - bilateraal symmetrisch, dorsoventraal afgeplat en zonder segmentatie hermafrodiete dieren, inwendige kruis bevruchting, soms ongeslachtelijk soms directe ontwikkeling, soms met 1 of meer larvale stadia darmzak met endodermcellen, lintwormen bevatten geen darmzak parenchymateus mesoderm zonder coeloom epidermis soms voorzien van trilharen, soms voorzien van taaie cuticula en zuignammen er kunnen 3 goed ontwikkelde spierlagen voorkomen ademhaling door diffusie door de huid, geen bloedsomloop excretie weefsel van vlamcelen Aanpassing aan parasitisme bij platwormen - afwezigheid v. verteringstelsel bv. Geen darmzak bij lintwormen absorberen nutriënten uit maag-darmkanaal van gastheer doorheen cuticula - verstevigde epidermis (taaie cuticula) om in de darm te kunnen verblijven → verteringsenzymen - zenuwstelsel gereduceerd ( geen nood om voedsel te zoeken of om op omgevingspartikels te reageren) - weinig of geen eigen voortbewegingvermogen - voortplantingstelsel meestal complex: een individu produceert een groot aantal eieren (om een volgende gastheer te kunnen injecteren) - overleven bij lage O2 beschikbaarheid - ontluiken enkel in specifieke omstandigheden Samenvatting: Alle zuigwormen zijn parasieten. Het lichaam is bedekt met taaie cuticula en draag geen uitwendige cilia. De volwassen dieren hebben een darmzak die meestal gevorkt is. Met aan de ventrale zijde zuignappen Stijn Vandelanotte -18- Dierkunde I Dierkunde Grote leverbot Inleiding De grote leverbot of Fasciola Hepatica en veroorzaakt de leverbot ziekte of distomatose De grote lever bot komt voor in galkanalen bij vooral runderen en schapen. De mens kan besmet raken door het eten van besmette waterkers en heeft 2 gastheren nodig : volwassen dier en dier die enkel larvale stadium Uitwendige kenmerken Van de leverbot - lengte: 2 – 3,5 cm lang, breedte: enkele mm - vorm: ovaal met breedste deel vooraan - vooraan: mondzuignap, iets meer naaar achter buikzuignap - achtereinde excretie porus met sterk vertakte darmzak - taaie cuticula Bij het dier (symptonen) - gewichtsverlies - minder wolkwaliteit - verminderde vlees, melk productie - afgekeurde levers Bij de mens - koorts - diarree - braken Levencyclus → Eieren → T tss 10 en 30 °C→ Trilhaarlarven → minimum ontwikkeling Dt = 3 weken, normaal 8 à 9 weken → zwemmen in kleine modderplasjes → zoeken tussengastheer bv. Poelslak moet binnen de 24u gebeuren De poelslak (4-7mm) - in greppels of vertrapte zijkanten rivier sloot - ondiep niet vervuild mineraalhoudend water - voed zich met algen → na binnen dringen poelslak verliest de miracidium zijn trilhaartjes → sporocyst → tot 40 rediae larven uit in sporocyst → spijsverteringsklier → tot 500 cercaria larven (staartlarven) → Dt 2 à 3 maanden in slak → staartlarven verlaten de slak vanaf midden vd lente tot herfst bij regenweer en T tss 10 en 25°C → hechten op grasspriet → omringt zich met slijm → cyste noemen → opnemen door rund of schaap = hoofdgastheer → verlies van kapsel in de pens vd hoofdgastheer → zeer kleine jonge leverbot → lever → Dt = 8 weken→ in galgangen gaan vestigen → in galgangen om de 4 weken eieren te produceren → tot 400000 eieren per jaar → cyclus begint opnieuw Bestrijding - - doden van slakken o eenden o verdelgingsmiddelen (kalkcyanide) drainage van weiden Weide besmetting verhinderen o Fascioliden aan schap en Runderen ontwormen Stijn Vandelanotte -19- Dierkunde I Dierkunde Runderlintworm of Tania saginata of ongewapende lintworm Inleiding - leeft als volwassen dier in de darm van de mens - vorm: langgerekt tot 12m lang - zuignappen - endoparasieten (spijsverteringstelsel van vertebraten) - schijnsegmenten of proglottiden - cuticula - geen darmzak of mond Er worden proglottiden gevormd in de halsstreek en schuiven op naar achter. Uiteindelijk komen ze los Scolex… Bevat zenuwstelsel dat bestaat uit zenuwringen en 1 paar longitudinale zenuwen dat vertrekt vanuit scolex tot in de laatste proglottide. Heeft 2 gastheren : Hoofdgastheer: mens, tussengastheer: rund Voortplanting en levencyclus - Hermafrodiete dieren mannelijk geslachtsapparaat komt Eerst tot ontwikkeling → bestaat uit: testesblaasjes naar gemeenschappelijke afvoergang Vrouwelijk geslachtsapparaat komt later tot ontwikkeling → bestaat uit: 2 ovaria, vitellarium (voor dooiersubstantie), Schaalklier (voor vorming ei), vagina, Uterus: plaats waar eitjes worden opgestapeld ~ kruis en zelfbevruchting komt voor ~ kruisbevruchting: als 2 naburige proglottiden van Eenzelfde worm een Verschillend geslachtsapparaat hebben ~ kruisbevruchting: als 2 of meer wormen in 1 darm zitten Kan er copulatie optreden De achterste proglottiden komen buiten de gastheer Het weefsel rond proglottiden desintegreert → eitjes komen vrij → hexacanth larven ontwikkelen zich → rund neemt eitjes op → boort zich door darmwand → larfjes komen in bloedstroom → vestigd zich in de spieren als blaasworm → mens eet rauw of onvoldoende gekookt vlees → lintworm ontwikkeld zich in darm vd mens Symptomen Gewichtsverlies Buikkrampen Verlies van evenwicht Rusteloosheid Braakneigingen Bestrijding - Extracten van mannetjes varen gevolgd door purgeermiddel OPM: indien de scolex blijft zitten kan en zal de lintworm zich opnieuw volledig vormen Een deel van de lintworm moet zorgvuldig worden gedood - door verbranding - door ontsmettingsmiddelen - diep ingraven OPM: op weilanden kunnen larven 6 maanden blijven leven Stijn Vandelanotte -20- Dierkunde I Dierkunde Nematoden of Draadwormen Kenmerken - Bilateraal symmetrisch , triblastische dieren, zonder segmentatie Langwerpig (tt 8,4m), slank en cilindrisch Dikke cuticula Spijsverteringsstelsel: buis met mond en anus Gescheiden geslacht met directe ontwikkeling larven die wel tevens ng moeten enkele malen vervellen Ademhaling zonder speciale organen, geen bloedsomloop Belangrijkste biomassa vd aarde … zowel van soorten aantal en individuen aantal Ascaris Lumbricoides homonis Levenscyclus Levenscyclus van ei tot ei duurt 60 dagen - volwassen worm leeft in dunne darm van gastheer - levensduur 1 jaar - geslachtsrijpheid 2 maanden! - Vrouwelijke wormen produceren 5-8weken na de ei opname tot 200000 eieren per dag …. Prepatente periode - Vandaar … ontworming om de 5 weken in extreme infectie druk - Eitjes verlaten lichaam via ontlasting - Voorwaarde temperatuur: 17-30 graden - Eitjes komen in bodem - Uit de bevruchte eicel komt dan een L1 larve (eerste larvaal stadium) - → Dt = 14 (bij 30°C) -40 dagen (bij 15°C)→ vervelling L2 → wormen worden gevaarlijk - → opgenomen door gastheer → ontwikkeld verder OPM: als L1 larven worden opgenomen wordt de ontwikkeling stopgezet OPM: 1 gram mest kan duizenden eieren bevatten - L2 larven in de darm gastheer → ontdoen van eischaal → migratie door het lichaam - Darm → lever → (het hart) → longen → soms longontsteking veroorzaken, niet behandelbaar met AB - Long → trachea → farynx → slokdarm - → dunne darm na 3 tot 4 weken na opname met ondertussen enkele vervellingen Gevolgen - giftige metabolieten - migrerende larven tasten organen aan die ze passeren - In de lever veroorzaken ze whitespots …. Komen tot 6 weken voor na het ontstaan Stijn Vandelanotte -21- Dierkunde I Dierkunde Aaltjes Planten parasitaire aaltjes, voeden zich met celinhoud van planten Ze hebben een kenmerkende mondsteeksel waarmee ze in de plantenweefsels kunnen bovren. Met behulp van een bolvormige spier in de slokdarm, die fungeer als zuigpomp, wordt voedsel opgezogen Aaltjes zijn een van de factoren die bodem moeheid veroorzaken (bij te weinig vruchtenafwisseling) Bodem moeheid= een zieke lijke toestand van degrond met verminderde opbrengsten, niet of zelden een chronisch karakter, waarbij de teelt van bepaalde gawassen oneconomisch of zelfs onmogelijk wordt . (meestal slechte groei) Doorgedreven teeltspecialisatie en minder gunstige vruchtenafwisseling → verstoord Bodemecosysteem Stijn Vandelanotte -22- Dierkunde I Dierkunde Bodem of wortelaaltjes - vrijlevend (wormvormig en slank) wortelknobbelaaltjes (wijfjes vergroeien tt bolletjes met eipakketjes en veroozaken knobbelvormige gezwellen in de wortel wortelcystenaaltjes (wijfes als cysten buiten op de wortel) o Aardappelcystenaaltje Aardappelcystenaaltje De wortels scheiden een stof af (ecleptisch zuur) die het ontluiken van de eitjes induceert. Larven dringen de wortel binnen. Vrouwtjes zwellen enorm op (sterke ontwikkeling ovaria). Barsten doorheen de wortelschors → zichbaar als witte bolletjes. Bevruchting door mannetjes uit de wortel. Mannetjes verlaten de wortel en sterven. → verkleuren van goudgeel naar bruin (=dood) → inhoud (honderden levende eitjes) komt vrij → Jarenlang resistent en levensvatbaar, ontluiken opnieuw bij een geschikt gewas = moeilijk te bestrijden Stengelaaltjes: Slank en worm vormig, leven in stengels en stengelvoet Blad aaltjes Slank en leven in bladeren Bestrijding - - vruchten afwisseling: voldoende jaren tussen laten resistente rassen gebruiken Biologische bestrijding o Inzaaien van lokplaten als tussenteelt bij boomkwekerij en fruitplantages … reductie vrijlevend aaltjes o Roofnematoden, aaltjes vernietigende schimmels en protozoa (=niet voldoende) Bodem ontsmetting door stomen: Bodem 25 gedurende 1uur 85°C geven Bodemontsmetting met chemische middelen: alleen voor intensieve teelten economisch haalbaar. OPM: omwillde vd giftigheid en vluchtigheid sommige productn alleen door erkend vakpersoneel mogelijk Nematiciden voor toepassing voor en tijdens de teelt Stijn Vandelanotte -23- Dierkunde I Dierkunde Weekdieren (mollusca) Kenmerken - - Bilateraal symmetrische dieren, Gastropoda = asymmetrisch geen extremiteiten, geen metamerisatie Lichaam: o Kop (niet duidelijk bij bivalvia) o Romp en ingewandenzak en kieuwen 2 expansies: ventraal voet, dorsaal mantel Scheid naar buiten toe de schelp af Meestal gescheiden geslacht, soms hermafrodiet Inwendige en uitwendige bevruchting Ontwikkeling direct (Cephalopoda ) of indirect (Bivalvia) veliger larve en jong dier Bivalvia en gastropoda: open bloedsomloop Cephalopoda: gesloten bloedsomloop Radula of rasptong (Cephalopoda, Gastropoda) Gastropoda Levenswijze * Planteneters: bladeren, vruchten, paddestoelen → Schade: Afknabbelen van planten: harde ribbels in de boven kaak Afraspen van bladeren: Tongrasp Actief: vooral snachts en bij vochtig weer Bij droge en koude periodes: schelp afsluiten door een poreus vlies gevormd uit droog slijm + CaCO3 als bescherming tegen droogte en koude Meestal marien, enkel longslakken zijn niet marien Tweeslachtig: wederzijdse paring (produceren eitjes of spermatozoa) bevruchting in de voortplantingsorganen Eieren in groepjes in de grond → hieruit komen kleine slakken met schelp * * * * Voortplanting - Tweeslachtig, maar geen zelfbevruchting Eerst productie van spermatozoïden Bij copulatie uitwisseling → opslag in spermatheek Afrijping eicellen + bevruchting Afleggen eitjes op vochtige bodem Kop in de grond (geslachtsopening) Ontluiken → bezitten reeds schaal, groeit voortdurend aan (geen vervelling) Geslachtsrijp 5maanden tot 3 jaar ifv soort Leeftijd adulten enkele jaren Plantenbeschadigers * Geen echte kaken, want onregelmatig vraatpatroon + zacht voedsel (bv kiemende zaden, kiemplanten, vruchten met als voorkeur dicht bij de grond hangende vruchten bv aardbei) - Schade in groente en sierteelt en landbouw * vraat jonge scheuten, slijmafscheiding, bevuiling = kwaliteitsverlies, secundaire ziekteaantasting * economisch belangrijkste + langbouw: wintergranen, aardappel en bieten + tuinbouw: sla, spruiten, selder * voorteelten: koolzaad en klaver, erwten Stijn Vandelanotte -24- Dierkunde I Dierkunde Bestrijding slakken Chemische bestrijding - mollesciden: ontrekt vocht aan slak (door slijmuitscheiding te stimuleren), wordt meestal gemengt met zemelen en andere lokstof. Werkt niet onder de 10°C Alle plantenbeschadigers gevoelig voor dezelfde mollusciden … determenitatie tot op soort is niet nodig Ontsmetting van zaaizaad Biologische bestrijding - aantrekking: bier (als lokaas ) + gif verwijderen onkruiden op perceelranden (schuilplaats) - predatoren ~ roofdieren o glimwormen, padden, spitsmuizen, pollen, egels o commercieel voorbeeld: nematode Phasmarhabditis hermaphrodita; dringt actief de de slak binnen (via ademhalingsopening); bacteriën uit de darm van de nemaode geënt in de long = leven op slakken weefsel. Nematoden leven van bacteriën → slak sterft o Zaadbedbereiding (akkerbouw) → fijnkorrelig, rollig Bouw: Stijn Vandelanotte -25- Dierkunde I Dierkunde Oligochaeta Kenmerken - bilateraal symmetrisch inwendig en uitwendig gesegmenteerd echte coelooom niet chitineuze vochtige dunne cuticula } hydrostatisch skelet circulaire en longitudinale spieren spijsverteringsstelsel gesloten bloedsomloop ademhaling door huid zenuwstelsel (hersenen aanwezig) hermafrodiet meestal land of zoetwaterwormen zonder parapodia en wenig satae Geen duidelijke kop Voorbeelden • • • • Lumbricus terrestris (regenworm) o Gangen maken → verluchting o In vochtige bodems o Gunstige invloed bodemkwaliteit Verluchting, drainering Menging bodemlagen Verbeteren kruimelstructuur van de bodem Tubifex sp. (zoetwater) o Slingerworm o Afbraak organisch materiaal vijver Eisenia fetida: o Mestpier, tijgerworm o Composteren o Visaas Enchytreeën o Witte worm, potworm o Gebruikt als biotoets o Voeding voor aquaria Stijn Vandelanotte -26- Dierkunde I Dierkunde De regenworm: Bespreking Geef 3 duidelijke kenmerken vd stam vd regenwormpen Waaruit bestaat de buitenste slijmlaag vd regen worp? Wat is z’n functie? 1. Zowel inwendig als uitwendig homogeen gesegmenteerd. (Lineaire herhaling v analoge structuren) 2. aanwezigheid van secundaire lichaamsholte (coeloom), dat door tussenschotten verdeeld is in compartimenten 3. lichaam is bedekt door vochtige laag slijm. Cuticula Mengsel van slijm uit bepaalde gespecialiseerde epidermiscellen; coeloomvloeistof die via de rugporien afgegeven wordt en excreties afkomstig van de metanefridien. Functie: de vochtige laag is nodig voor de ademhaling. De wand bevat grote aantallen haarvaten langs waar gassen het bloed kunnen bereiken. Dit komt dankzij diffussie en dit is pas mogelijk als de laag vochtig is. Samenwerking van spierlagen van de lichaamswand( kringspierenlaag en overlangse spierenlaag), coeloomvloeistof en borstels Hoe komt de voortbeweging tot stand? Welke structuren/ organen zijn daarbij noodzakelijk? Beschrijf de Regenwormen hebben een gesloten bloedsomloop. We hebben een groot contractiel bloedsomloopp vd dorsaal bloedvat. Dat op de verteringsbuis ligt. Het zamelt bloed en stuwt het naar voor regenworm in het lichaam. In de segmenten 7-11 zijn er 5 paar bilaterale contractiele harten gelegen. Bijschrijf het Per segment zijn 2 excretie organen aanwezig. (metanefridien). Ze monden via een buis excretiestelsel vd en een blaasje uit in een excretieporus of metanefridioporus. Die zicht bevindt voor de regenworm ventrale borstels Beschrijf het zenuwstelsel Ter hoogte van sé en 3, dorsaal vd farynx bevinden zich de hersenen. Deze bestaan uit 2 vd regenworm druppelvormige, witte zenuwknopen. Vanuit deze cerebrale ganglia ontspringen de zenuwverbindingen (commissuren). Die langs de flanken vd farynx naar de ventrale zijde vd regenworm doorlopen. Op de medioventraallijn komen deze 2 zenuwverbindingen samen en vormen daarhet begin vd ventrale zenuwstreng of buikmerg. De ventrale zenuwstreng loopt van daaruit medioventraal verder tot aan het uiteinde vh lichaam. Beschrijf het Ter hoogte vd slokdarm zijn de geslachtsorganen gelegen. Ze zijn ontwikkeld naar geslachtstelsel vd gelang de leeftijd en tijdstip van het jaar. Regenwormen zijn hermafrodiet. Van het regenworm vrouwelijke geslachtstelsel is er weinig duidelijk te zien De mannelijke zijn gelegen tussen s9 en 12. Drie paar witgele zaadblazen zijn onmiddellijk te bemerken. Terhoogt van s10 en 11 zijn de zaadblazen met elkaar verbonden door de zaadkapsels. Ieder testiszakje bevat 2 testers die spermatogonien produceren. Deze komen in de zaadblazen terecht en rijpen daar voort. Als spermatozoieden worden ze terug in de zaadkapsels teruggebracht en opgstapeld. In de zaadkapsels vertrekken ook 4 zaadleiders. Deze verlaten de zaadkapsels en smelten 2 aan 2 aan elkaar en monden uit in de mannelijke geslachtsopening in segment 15. De vrouwelijke geslachtsorganen vinden we in s13 en 14. De ovaria met eitrechters situeren zich in s13. De eileiders of oviducten en het vesiculum ovorum. Waarin de eitjes worden gebracht vinden we in s14 In s9 en 10 vinden we 2 zaadtasjes. Hier worden na paring de spermatozoïden opgeslagen Beschrijf de paring en Hoewel de regenworm hermafrodiet is. Wordt tg aan paring gedaan en dus voortplanting bij de kruisbestuiving. regenworm De paring gebeurt in het voorjaar tot najaar, snachts en duurt 2 – 3 uur. Met buikzijde aan elkaar in tegengestelde richting. Zo komt s14 bij s9 en omgekeerd. De slijmproductie komt op gang en na verloop van tijd worden beide wormpen omgeven door een slijmerig afscheiding stevig aan elkaar gehouden vanaf s7 tt 37. Door samentrekking Van spieren in de lichaamswand vd buikzijde worden er bij elke worm twee groeven, de spermagroeven, gevormd tussen het zadel en de openingen vd zaadtasjes. Beide regenwormen brengen vanuit de mannelijke geslachtsopeningen pakkejtes spermatozoieden over naar de 4 zaadtasjes vd andere regenworm. Dit gebeurt in de spermagroeven door spiersamentrekkingen. Einde paring. Pas enkele weken later zijn de eicellen rijp. Door de kliercellen vh zadel wordt een slijmerige ring gevormd die door spiersamentrekkingen naar voor geschoven wordt. Bij s14 worden de eicellen opgenomen en aan s6-10 de spermatozoieden. Eerst nu gebeurt de bevruchting. De ring wordt hard en wordt vooraan van het lichaam geschoven. Met noemt deze ring de cocon. Binnen in ontwikkelingen 1 of 2 bevruchte eicellen tot jonge wormen. Stijn Vandelanotte -27- Dierkunde I Dierkunde Arthropoda Algemene kenmerken= - opvallend gesegmenteerde dieren: heteronoom, vorming van complexen door versmelting en reductie gelede aanhangsels: poten, antennen, monddelen exoskelet heeft vervellingen nodig Belangrijke groepskenmerken - Lichaam is heteronoom gesegmenteerd (door versmeltingen en reductie) Een paar of geen aanhangsels (extremiteiten) per segment o Alle geleed en worden door antagonisch werkende spieren bewogen - Epidermis scheidt een hard exoskelet (=cuticula) af o Niet rekbaar => vervellingen noodzakellijk om te kunnen groeien o Cuticula uit kleine platen die verbonden zijn via vliezen OPM: Cuticula Geen geleidelijke groei → groei tijdens vervelling Onder de bestaande cuticula wordt een nieuwe gevormd → oude cuticula breekt open → dier kruipt oude cuticula → nieuwe cuticula is nog week → toename in volume (groei) → verharding nieuwe cuticula dieren kwetsbaar tijdens vervelling • bescherming weg • moeilijk bewegen want skelet nog niet stevig: verbergen Bij crustaceae : vervellingen bij onwolwassen en volwassen dier Bij insecten: vervellingen bij larven , volwassen insecten vervellen niet - spieren zijn gestreept en aan uitwendig skelet vastgehecht bloedsomloop met dorsaal hart: vloeistof in bloedsomloop en intercellulaire vloeistof heeft zelfde samenstelling ademhaling o door kieuwen, tracheeën, boeklongen (spinnen) of door lichaamsoppervlak Spijsvertering o Mond met monddelen → bijten en voedsel opnemen → darm → anus Zenuwstelsel o Touwladdersysteem met goed ontwikkelde hersenen in kop Gescheiden geslacht met dikwijls opvallend geslachtsdimorfose o Bevruchting inwendig (terrestrische soorten) of inwendig en uitwendig (watersoorten) o Ei rijk in dooier en klievingspatroon o Ontwikkeling direct of indirect (meestal) Stijn Vandelanotte -28- Dierkunde I Dierkunde Spinnen , Arachnida Chelicerata (spinachtigen) Bijzondere kenmerken spinnen , Araneida - lichaam bestaat uit cephalothorax met 6-8 enkelvoudige ogen en 6 paar aanhangsels en abdomen o aanhangsels: 1 paar cheliceren, 1 paar pedipalpen (6ledig), 4 paar poten (7ledig) en geen antennes Pedipalpen: hiermee van spinnen hun prooi - Naast de top mondt de gifklier uit - Bezit 2 boeklongen; ademhalingsorgenen die specifiek zijn voor spinnen o Instulpingen van de lichaamswand met daarin plaatachtige instulpingen (lamellen) o Lamellen gescheiden door luchtruimten o Bloed door lamellen neemt zuurstof op - Spinnendraden o Eiwitachtige vloeistof die verhard bij contact met lucht en gemaakt door spinklieren o Monden uit in spintepels (bezit er 6) Functie? Omwinden van eicocon en opspinnen van prooidieren en verplaatsing Werking vangen prooi: → Spannen van een vangnet → alarmdraad verbonden → insect vlieg in het net → spin verwittigd door alarmdraad → spinnen verlammen hun prooien met gif → ingewanden en spieren worden verteerd → vloeibaar voedsel wordt opgezogen Voortplanting bij spinnen • mannelijke spinnen kleiner dan vrouwelijke • mannelijke spinnen laten spermatozoïden achter op een spinnendraad → paringspel → met taster in vrouwelijke geslachtsopening gebracht → soms wordt mannelijke spin direct opgegeten → wijfje spint cocon met eieren → kleine spinnen → vervellingen volwassen spinnen Spinnenwebben … Kruisspinnen Spinnendraad Bestaande uit vezels opgebouwd uit 2 eiwitten Alfa-kerine: elasticiteit Beta-kerine: sterkte Stijn Vandelanotte -29- Dierkunde I Dierkunde Mijten en teken - bouw o Klein tot microscopisch klein o 1 niet gesegmenteerd complex OPM: veel mijten soorten zijn plantenbeschadigers of parasiteren op andere organismen (bv. Teken) Levencyclus Figuur in cursus Figuur wikipedia Orde Ixodidae (schildteken) en Afgasidae (lederteken) Ze leven op andere dieren waar zij meestal in elk van de 3 ontwikkelingstadia (larve, nimf, adult ) 1 of meer bloedmaaltijden nemen. Tussen 2 bloedmaaltijden door kan een teek maandenlang vasten. Ze verankeren zich in de gastheer met tanden vh hypostoom en de cheliceren OPM: • schildteken of ixodidae blijven enkele dagen op de waard • leder of argasdidae blijven slechts enkele minuten op de waard Stijn Vandelanotte -30- Dierkunde I Dierkunde Schaaldieren of Crustaceae Kenmerken aanhangsels in principe 2 takkig maar met dikwijls reductie van 1 vd 2 takken Het exoskelet is met kalkafzettingen geincrusteerd (=crusta) Kop: 2 paar antennes, 1 paar mandibulae, 2 paar maxillen, 4 paar poten Dikwijls Cephalothorax met stevige carapax en abdomen Meeste crustaceae leven in zee, maar velen beperken zich wel tot zoetwater, brakwater of sommige vochtige plekken op land Aantal Vervellingen zijn evenredig met ouderdom en geslachtsafhankelijk Schaaldieren zijn meestal van gescheiden geslacht. OPM: Cirrepedia en sommige isopoda zijn hermafrodiet Ontwikkeling met metamorfose 1. Naupluis larve (weinig segmenten; slechts 2 paar extremiteiten)) 2. Metanauplius larve (toename aantal segmenten en extremiteiten) 3. protozoea larve (enkel bij hogere schaaldieren is deze stap er) 4. zoea larve (enkel bij hogere schaaldieren is deze stap er) 5. adult • • • • • Classis Malocostraca (hogere schaaldieren) Kenmerken - voedsel verzamelen door aanhangsels vd thorax ademhaling en voortbeweging ook dankzij die zelfde aanhangsels Met (Decapoda) of zonder (isopoda en amphipoda) carapax Complex ogen Ontwikkeling met via metamorfose Ordes binnen de Malocostraca - Ordo Isopoda: dorso ventraal afgeplat lichaam bv. Pissebedden - Ordo Amphipoda: lateraal afgeplat lichaam bv. Zoetwatervlokreeft - Ordo Decapoda: komen voor in zee,brak, zoetwater bv kreeften, garnalen, krabben, hermietkreeften + grootrugschild + cephalothorax met: 3paar maxillipeden, 5 paar, periopoden + abomen met 6 paar pleopoden + aan beide zijden 4 rijen kieuwen + gesteelde complexogen Meestal metamorfose, maar zelden een nauplius larve. Meestal van den eerste keer metanauplius of protozoea of zoea larve. Er zijn 2 types: Soorten met verlengd cilindrisch lichaam kreeftentype Soorten met sterk verbrede cephalothorax en gereduceerde abdomen krabbentype Secundaire geslachtskenmerken komen veelvuldig voor ; grotere afmetingen van het mannetje Stijn Vandelanotte -31- Dierkunde I Dierkunde Urinamia Kenmerken - kop: 1 paar antennen, 1 paar mandibulae , 1 of 2 paar maxillen (meestal 2e paar vergroeit tot labium) aantal paar poten van 3 tot meerdere aanhangsels niet vertakt maw. Staafpoten Myriapoda • • • • Classis Diplopoda (miljoen poten) o Aan ieder abdomen ‘segment’ 2 paar poten o Plantaardig materiaal Classis Chilopoda (duizend poten) o Aan ieder abdomen ‘segment’ 1 paar poten Classis Symphala Classis Pauropoda Insecta of hexapoda → classis insecta = insecten Insectum = ingesneden = uitwendig kenmerk van insecten Kenmerken - Grootste klasse in het dierenrijk Enige invertebraten die kunnen vliegen Hard exo skelet Hexapoda , 6 poten Meestal landdieren, sommige waterdieren Groot economisch belang o Ziekte verwekkers o Vectoren o Plantenbeschadigers OPM: Ze worden aanzien als een dieren soort die zeker de mens zal overleven. Ze kunnen instaan voor grote hongersnoden … brengen ziektes over zoals malaria…. Lichaamsbouw 1. Kop of cephalon a. 1 paar antennen b. 3 paar monddelen OPM: Bijtend – kauwend , stekend – zuigend, likkend – zuigend, rapsen 2. Thorax a. 3 paar poten, op elk segment 1 b. 2 paar vleugels , op de laatste 2 segmenten OPM: Vleugels :Degenereren, halters, dekschilden , gedeelteelijk of geheel verhard 3. Adomen: 11 segmenten Ademhaling • bij landdieren door tracheeën • bij waterdieren door kieuwen Bloedsomloop Open bloedsomloop met dorsaal hart met ostia Spierstelsel: Gestreepte spieren en aan uitwendig skelet vastgehecht Spijsverteringstelsel: Is doorlopen , bestaat uit mond, midden darm, einddarm en voordarm en een anus Endocrien stelsel bestaat uit: • neuroseretorische cellen: o komen voor in alle ganglia, vooral in hersenen o functie: produceren hormonen of prohormonen => sommige regelen de klieren o betrokken bij: waterhuishouding, voortplanting, metamorfose • prothorocale klieren o functie: afscheiden van prohormooon ecdyson … wordt omgezet naar het vervellingshormoon Dit kan ook door andere weefsels gesynthetiseerd worden zonder prothorocale klieren • Corpora Allata: o Functie: scheiden 5 juveniele hormonen af … deze bepalen welke aard de volgende vervelling zal zijn o Betrokken bij: reproductie en diapauze • Corpora cardiaca o Regelen van frequentie en ampletude van de hartslag Stijn Vandelanotte -32- Dierkunde I Dierkunde Integument of lichaamswand bestaat uit volgende lagen: - cuticula (chitine, proteine, lipiden) o Epicuticula : zonder chitine, Soms cementlaag, waslaag, cuticuline laag o Procuticula/ proteine epicuticula: met chitine o Exocuticula: gesclerotiniseerd o Endocuticula: niet gesclerotiniseerd OPM: cuticula bedekt naast het lichaamsoppervlak ook de inwendige organen die uit ectoderm gevormd zijn (voor, einddarm en tracheen, delen van geslachtswegen - epidermis :enkelvoudige cellaag - basismembraan : scheidingslaag tussen integument en lichaamsholte Stevige cuticula → stapsgewijze groei mogelijk door vervellingen Ecdysis = proces van vervelling Instar = periode tussen 2 vervellingen. Coordinatie gebeurt door inwerking van hormonen Vervellingsproces Vervellingsvloeistof tussen epidermis en endocuticula (niet gesclerotiseerd) met enzymen, doet deze laatste afbreken. → ontstaan van nieuwe cuticula → oude cuticula wordt afgeworpen (ecdysis) → insect rekt nieuw gevormde en nog zachte cuticula verder uit door opname van lucht of water of door lokaal doen toenemen van hemolymfe druk → nieuwe periode van voedselopname en verharding van cuticula. Exocuticula: veel steviger dan endocuticula Vervellingsvloeistof zorgt dat endocuticula en exocuticula afgebroken wordt. Endocuticula gelooi, exocuticula kan niet worden afgebroken → exocuticula wordt afgeworpen Afbraakproducten exocuticula worden gebruikt voor de nieuwe Aardvervelling Alfa-ecdyson → ecdysteron JH: heel hoog → larve ⇒ larve (dikke pijl) JH: lager: larve ⇒ pop (onderbroken lijn) Geen JH: pop ⇒ imago Insecticide: sproeien van veel JH op stadium larve ⇒ pop: larve zal zich weer omzetten in larve → sterven Stijn Vandelanotte -33- Dierkunde I Dierkunde Geslachtstelsel en voortplantin bij insecten • Gescheiden geslacht met dikwijls opvallend geslachtsdimorfose met inwendige bevruchting • Meeste insecten ovipaar, sommige ovovivipaar (enkele trips en kakkerlakken) of vivipaar (bladlizen, stofluizen) o Ovipaar = eitjes met ontwikkelend embryo erin worden afgelegd in de buitenwereld o Ovovivipaar = bevruchte eitjes blijven achter in de oviduct om te ontwikkelen. De ontluikende larve zoekt vervolgens een weg naar de buitenwereld via geslachtsopening of gonoporus o Vivipaar = bevruchte eitjes blijven in de oviduct om te ontwikkelen Ofwel de eitjes of de larve (soms t.e.m. laatste larve stadium) wordt in geslachtsorganen gevoed en enige tijd later zullen de larven het moeder lichaam verlaten Bepaalde soorten kunnen zich parthenogenetisch vermenigvuldigen (= een vorm van ongeslachtelijke voortplanting waarbij een vrouwelijke geslachtscel (eicel) zonder bevruchting tot ontwikkeling komt - obligaat : quasi geen mannetjes in populatie; bv wandelende takken - facultatief : afwisseling met bevruchting ; bv bladluizen - thelytokie : vrouwtjes produceren enkel vrouwelijke nakomelingen; bv bladluizen - arrhenotokie : uit de onbevruchte eieren alleen maar mannetjes vb Darren bij bijen Neteldieren Kenmerken: - vrijzwemmend of vastzittende radiaal of biradiaal bevat netelcellen of cnido blasten o op tentakels voor het vangen van de prooi; kleven, verlammen, omwinden - soms hoornachtig of kalkachtig skelet aanwezig • voortplanting gebeurt meestal afwisselend geslachtelijke en ongeslachtelijk: - Ongeslachtelijke voortplanting in poliepvorm door knopvorming - Geslachtelijke voortplanting in poliep- of bij die dieren waar dit voorkomt in medusavorm (gescheiden geslacht of hermafrodiet > uitwendige bevruchting > bewimperde planula larve > hecht zich vast met aborale pool Stijn Vandelanotte -34- Dierkunde I