Leyla Ouechen 2015-2016 GERECHTELIJKE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG RECHT EN GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG A. GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG 1. WAT? Georganiseerde dienstverlening die de maximale bevordering van de psychische gezondheid beoogt. 2. Voorkomen en behandelen van lichte, milde en ernstige psychische problemen Psychiatrie = ernstige psychische problemen KLASSIEKE SECTOREN a. Lijnen Nulde lijn: onmiddellijke omgeving: vrienden, familie, mantelzorg Eerste lijn: rechtstreekse hulp: huisarts, teleonthaal, zelfmoordlijn Tweede lijn: hulp na doorverwijzing: psychiatrisch ziekenhuis Derde lijn: residentieel b. Ambulant vs. Residentieel Ambulant: zorg zonder opname in instelling, extramuraal - Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG): hulpverlening aan personen met psychische problemen Teams voor volwassenen en voor kinderen/jongeren Algemene werking en evt. bijzondere doelgroepen Medisch-psychiatrische vs. psychotherapeutische hulpverlening Preventie en samenwerking - Andere voorzieningen Residentieel: patiënt verblijft in instelling tijdens behandeling: - Psychiatrische ziekenhuizen en psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen (PAAZ) - Openbare Psychiatrische Zorgcentra (OPZ(C)) - Privé psychiatrische ziekenhuizen Tussenvormen en varianten: - Psychiatrische verzorgingstehuizen - Crisisinterventie (EPSI: Eenheden voor Psychiatrische Spoed Interventie) - Beschut wonen - Pleegzorg - Mantelzorg - Zelfhulpgroepen Vermaatschappelijking van de zorg: zorg integreren in de samenleving, netwerken B. GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG EN RECHT 1. VERSCHILLENDE DOELSTELLINGEN GGZ: Dienstverlening ter verbetering van gezondheid en beperking van lijden Gezondheid van individuen en gemeenschap primeert Recht: Voorschrijven en handhaven van rechtsverhoudingen en rechtsregels ter bevordering van maatschappelijke orde en veiligheid Individuele vrijheid, zelfbeschikkingsrecht en vrijwaren van openbare orde primeren 1 2. VERSCHILLENDE BASISPARADIGMA’S Recht – Juristen GGZ - Hulpverleners Ziekte -Stoornis rechter Cliënt partij A partij B Hulpverlener Conflictmodel Tegensprekelijk debat/oppositioneel Beoordeling 3. Samenwerkingsmodel Therapeutische alliantie Hulp na vraag VERSCHILLENDE SEMANTIEK GGZ: Meervoudige oorzakelijke factoren in persoonlijke en sociale leefcontext geplaatst, complexiteitverhogend Recht: Lineair causaal verband gezocht, artificiële abstractie, complexiteitsreducerend 4. PSYCHIATRISCHE STOORNIS = ONTOEREKENINGSVATBAARHEID - GGZ: Wet: 1964: krankzinnigheid, geestesstoornis, ernstige staat va, zwakzinnigheid 2014: geestesstoornis die oordeelsvermogen of controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast + gevaar voor nieuwe misdrijven Recht: Psychiatrische diagnose 5. WERKINGSGEBIEDEN GGZ Expertise door gerechtspsychiaters Andere vormen van diagnose en dienstverlening in opeenvolgende fasen van de strafrechtsbedeling Behandeling van/hulpverlening aan daders en slachtoffers in verschillende juridische kaders Preventie en netwerking C. ORGANISATIE VAN DE GERECHTELIJKE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG 1. IN SAMENHANG MET FORENSISCHE WERKVORMEN BINNEN HET ALGEMEEN WELZIJNSWERK - - Hulpverlening aan daders en slachtoffers in de context van strafrechtsbedeling (= forensisch welzijnswerk) Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW) Algemene werking Specifieke opdrachten: Slachtofferhulp Justitieel welzijnswerk (gedetineerden en familie) Gerechtelijk opgelegde hulpverlening aan justitiabelen (GOH): hulpverlening aan seksuele delinquenten, leersancties, begeleiding voorwaardelijke invrijheidsstelling, bemiddeling strafzaken, … Vrijwilligerswerking 2 2. SECTOREN Reguliere GGZ - Residentiële voorzieningen: PAAZ, verzorgingstehuizen, beschut wonen - Ambulante voorzieningen: CGG - Privé psychiaters en therapeuten Gespecialiseerde ambulante forensisch-psychiatrische hulpverlening: CGG - Moeizame ontwikkeling - Financiering projecten binnen CGG en FOD Justitie, gemeenten, provinciebesturen - 5 doelgroepen: seksuele delinquenten, gedetineerden, drughulpverlening, geweld- en vermogensdelicten, IFG Gespecialiseerde residentiële forensisch-psychiatrische hulpverlening - Schrijnende problematiek van de geïnterneerden - Specifieke groepen gerechtscliënten Settings voor seksuele delinquenten Projecten voor daders met verstandelijke handicap - Nieuwe ontwikkelingen: schakelteams en netwerkcoördinatoren (FOD Volksgezondheid – FOD Justitie) & mobiele hulpverlening Op weg naar een forensisch zorgtraject Penitiaire inrichtingen: - Psychiatrische annexen (Leuven-hulp, Vorst, Antwerpen, Gent, …) - Multidisciplinaire zorgteams - Afdelingen tot bescherming van de maatschappij (Merksplas, Tunrhout) - Instelling voor sociaal verweer - Forensische psychiatrische centra (Antwerpen, Gent) Gerechtscliënten met drugprobleem - GAM-projecten - In ambulante dagcentra en MSOC (= Medisch Sociaal Opvancentrum), residentiële crisisinterventiecentra, kortdurende therapeutische programma’s en therapeutische gemeenschappen - Problemen met doorverwijzingen vanuit Justitie: gebrekkige opvolging, voorwaarden door justitiehuizen, verschillende verwachtingen van succes tussen justitie en hulpverlening, spanningen rond beroepsgeheim en feedback, gebrek aan opvangmogelijkheden binnen drugdienstverlening, … PSYCHIATRISCHE ZIEKTEBEELDEN A. RELATIE TOT CRIMINEEL GEDRAG 1. LINK PSYCHIATRIE – CRIMINALITEIT a. Penrose law = Omgekeerde relatie tussen psychiatrische bedden en cellen. Hoe minder psychiatrische bedden, hoe groter de gevangenispopulatie. b. Major Mental Disorder (MMD) = ernstige psychiatrische ziekte Verband met geweld: - Risico op geweld bij MMD licht verhoogd in vergelijking met algemene populatie - Geen sterke risicofactor - Vooral criminogene factoren van belang bij onderzoek naar recidive - Criminogene factoren zijn gelijkaardig bij psychiatrische en gewone delinquentenpopulatie Risicofactoren bij MMD - Klinische factoren zijn niet voorspellend - Central Eight: 3 Geschiedenis van antisociaal gedrag: vanaf jonge leeftijd veel verschillende delicten Antisociaal persoonljkheidspatroon: lage zelfcontrole, vijandigheid, prikkelbehoegfte, snelle behoefte bevrediging, kil, geen rekening houden met anderen Antisociale cognitites: procriminele normen en waarden, identificatie met criminelen, negatieve houding richting politie en justitie, rationalisaties voor crimineel gedrag Antisociaal netwerk: vrienden en kennissen die antisociaal gedrag goedkeuren Familie-/partnerrelaties School/werk Vrijetijdsbesteding Middelenmisbruik Aanwezigheid van een psychiatrische diagnose of een verband betekent nog niet dat er een causale relatie is, soms wel Een delict kan voorkomen: Gelijktijdig maar zonder samenhang met een psychiatrisch ziektebeeld (vaak) In samenhang met een psychiatrisch ziektebeeld (soms) Rechtstreeks voortvloeiend ui een psychiatrische ziekte (zelden) c. Bonta: A theoretically informed meta-analysis of the risk for general and violent recidivism for MDO. The increasing number of MDO – multitude of problems: - They threaten the safety of others and themselves. - Enduring that MDOs are appropriately identified and provided with proper care and treatment is a significant challenge. - MDOs with comorbid substance abuse have higher parole failure rates and recidivism rates compared to the general offender population. Who should be supervised more closely, who should receive treatment and what type of treatment they should receive is the task of offender classification and risk assessment. But they may hold remarkably different views about the relevance of specific risk factors and risk instruments compared to those who primary focus on nondisordered criminals. General Personality and Cognitive Social Learning (GPCSL): many routes to crime but some experiences in life are more influential than others. - Most distally related to criminal behaviour and therefore minor risk factors: Biosocial factors: neighbourhood, age, ethnicity, gender, family or origin, temperament/ mental health - Proximal to criminal behaviour are the influences of rewards and punishments: Moderate four risk/need factors: education/employment, family/marital, substance abuse, leisure/recreation. - The most proximal factors influencing criminal behaviour are: criminal history, procriminal companions, antisocial personality pattern and procriminal attitudes and cognitions. o All of these factors facilitate the commission of a criminal behaviour but external factors in the immediate situation may also affect the outcome (police cruiser drives by setting) = the Central Eight risk/need factors Predictive validity of domains for general recidivism: All domain categories within the Central Eight predicted general recidivism significantly. Overall, the strongest predictors of general recidivism were Substance Abuse, Procriminal Attitudes and Cognitions and Antisocial Personality Pattern. Predictive validity of domains for violent recidivism: all domains that could be examined within the Central Eight predicted violent recidivism: the strongest predictors were Antisocial Personality Pattern, Procriminal Attitudes and Cognitions and Criminal History. Results study: we did not find the Big Four as standing apart from the other Central Eight risk/need factors, at least in the prediction of general recidivism. In the prediction of violent recidivism there appeared to be a separation between three of the Big Four and three Moderate Four. - One factor that has often been cited as particularly important for MDOs is substance abuse (general: drugs, violent: alcohol). 4 - 2. The Central Eight risk/need factors just as relevant for MDOs as they are for non-disordered offenders. The validity of the Central Eight for risk assessment also suggests that targeting these risk/need factors in treatment would lead to reduced recidivism. PSYCHIATRIE DIAGNOSTIEK a. Onderzoeken Onderzoek psychische functies: anamnese Aanvullende psychodiagnostische testen Lichamelijk onderzoek Neurofysiologisch onderzoek en beeldvormend onderzoek (‘brain imaging’) b. DSM 106 stoornissen in DSM-I en 357 in DSM-V A.d.h.v. symptomen wordt de aard van de aandoening vastgesteld Structuurdiagnose gaat verder en beschrijft op welke manier het syndroom is ontstaan, welke predisponerende, luxerende en onderhoudende factoren er zijn (psychologisch en neurobiologisch) Predisponerend Luxerend Onderhoudend Neurobiologisch Depressie in familie Griep Geen Psychologisch Narcistische trekken Werkverlies Relatieprobleem Multi-axiaal systeem tot DSM-V: - As I: klinische syndromen - As II: persoonlijkheidsstoornissen en zwakzinnigheid - As III: relevante somatiek - As IV: psychosociale en omgevingsproblemen - As V: algehele beoordeling van het functioneren Vanaf DSM-V geen multi-axiaal systeem meer, men gaat over op het opsommen van aandoeningen. Aanvankelijk wilde men een radicale shift doorvoeren: een classificatie gebaseerd op genetisch onderzoek en hersenonderzoek. Er is echter weinig wetenschappelijke basis hiervoor. Een goede diagnose blijft een uitgebreide en op zich unieke beschrijving van een toestandsbeeld enerzijds en mogelijke verklaringen vanuit biopsychosociaal perspectief anderzijds. Psychiatrische diagnostiek is meer dan DSM classificatie Naast psychiatrische ziekte zijn er andere risicofactoren belangrijk Criminogene factoren van MMD zijn hetzelfde als die van de niet-psychiatrische delinquentenpopulatie Anamnese is belangrijk maar niet altijd even betrouwbaar (patiënt vertelt wat hij zelf wil) Collaterale informatie is enorm belangrijk (zeker in forensische context) 3. NEUROBIOLOGIE a. Reactief-impulsieve vs. proactief-instrumentele agressie Planning Gerichtheid Rol van de provocatie Arousal Emoties Relatie met het slachtoffer Reactief-impulsief Weinig planning, ondoordachte handelingen Reactie op frustraties, krenking Sterke subjectieve ervaring van provocatie Hoge arousal Heftige en negatieve emoties Slachtoffers staan dicht bij de dader: verwanten, bekenden, hulpverleners Proactief-instrumenteel Veel planning, doordacht Gericht op een doen, een voordeel Onmiddellijke provocatie speelt een beperkte rol Lage arousal Emotionele kilheid Vooral onbekenden 5 Schade van het Schade in verhouding met de provocatie slachtoffer Intoxicatie door Vaak geïntoxiceerd middelen Schade staat meer in verhouding tot het nagestreefde doel Intoxicatie speelt een kleinere rol b. Hersengebieden Evolutionair: oude en nieuwe hersengebieden Limbisch systeem: oud systeem interactie Hersenschors (cortex): later ontstaan Verminderd functioneren van de frontale kwab hangt samen met een gewelddadig en impulsief gedrag c. Neurochemie Neurotransmitters (signaalstoffen tussen zenuwcellen): - Serotonine: betrokken bij (impulsief-)agressief gedrag - Dopamine: speelt een belangrijke rol in processen van informatieverwerking en beloning Hormonen (biologische stoffen in het lichaam afgescheiden door klieren): testosteron en cortisol d. Genetica Nature of nurture? Gen-omgevingsinteractie: interactie tussen nature en nurture (voor impulsief en agressief gedrag) MAO-A-gen: strijdersgen Kaïnsteken: stigmata/kleine fysieke anomalieën: indicatoren voor een foutieve neurale ontwikkeling van de foetus in de derde of vierde maand van de zwangerschap -> abnormale ontwikkeling van de hersenen B. VERSTANDELIJKE BEPERKING 1. WAT IS VERSTANDELIJKE BEPERKING? a. Definitie i.Intelligentiecriterium Intelligentie of intellectuele functies: redeneren, problemen oplossen, plannen, abstract denken, …: beoordeeld a.d.h.v. intelligentietesten IQ-test moet psychometrisch valide, betrouwbaar, uitvoerig en cultureel aangepast zijn en meerdere functies omvatten Mensen met een verstandelijke beperking scoren ongeveer 2 standaardafwijkingen of meer onder het gemiddelde van de populatie, rekening houdend met een meetfoutenmarge Elke IQ-meting kent een zekere mate van onbetrouwbaarheid Verschillende factoren kunnen de testscore beïnvloeden: - Psychiatrisch toestandsbeeld - Flynn-effect (te hoge scores omdat gebruik wordt gemaakt van achterhaalde testnormen) - Omstandigheden en tijdstip van afname ii.Sociale redzaamheidcriterium Beperking in het adaptief functioneren, zoals dit tot uiting komt in: Conceptuele vaardigheden: schoolse vaardigheden zoals lezen, schrijven, besef van waarde van geld en het begrijpen van taal Sociale vaardigheden: interpersoonlijke vaardigheden Praktische vaardigheden: dagelijkse activiteiten: eten, aankleden, hygiëne, koken, telefoongebruik,… iii.Ontstaan in de ontwikkelingsleeftijd: voor 18 jaar 6 Verstandelijke beperking begint in de ontwikkelingsperiode: bij lichtere gevallen komt dit pas tot uiting bij schoolleeftijd Kan ook verworven zijn door hersentrauma’s b. Maatschappij 19e E: erg negatieve deterministische kijk op verstandelijke beperking 20e E: meer humane visie 2009: VN Verdrag rechten personen met een handicap Beperking = resultaat van complexe interactie tussen de eisen van de samenleving en de mogelijkheden van het individu c. Verwarring in het werkveld Zwakbegaafdheid ≠ VB Bijzonder onderwijs ≠ VB Later in het leven optredend verlies van cognitief functioneren = neurocognitieve stoornis ≠ VB d. Ontstaan verstandelijke beperking Oorzaak: bij ongeveer 1/3 worden genetische afwijkingen gevonden, vaak geen oorzaak teruggevonden Bij een reeks van deze syndromen zijn karakteristieke gedragseigenschappen gevonden die gedragsfenotypen worden genoemd en die gepaard gaan met vaak voorkomende psychiatrische stoornissen e. Co-morbiditeit Gedragsproblemen komen vaker voor dan bij normaal begaafde bevolking Co-morbiditeit met psychiatrische stoornissen is hoog: - Vaak met atypische presentatie - Soms erg moeilijke differentiële diagnose f. Prevalentie 2. DSM-V: 1% van de bevolking Afhankelijk van onderzoek: 1-3% FORENSISCHE ASPECTEN Intellectuele tekorten in het verleden altijd gezien in combinatie met criminaliteit Idee dat VB leidt tot criminaliteit, armoede en achterstelling is ondertussen verlaten Interesse in relatie tussen VB en CT blijft - Juridisch: ontoerekeningsvatbaarheid - Implicaties voor strafrechtsketen en hulpverlening Literatuur maakt melding van oververtegenwoordiging van VB, verschillende verklaringen: - Vatbaarheidshypothese: kenmerken die kans op delinquent gedrag verhogen, er is een discrepantie tussen het intellectuele en het sociaal-emotionele niveau Ze weten niet goed welk gedrag wel of niet mag Overzien de gevolgen van hun daden niet Weinig probleemoplossend vermogen Zeer beïnvloedbaar en gevoelig voor groepsdruk … - Fouten worden sneller opgemerkt, ze worden sneller gearresteerd en veroordeeld - VB meer geassocieerd met andere risicofactoren VB alleen is niet zo sterk geassocieerd met delinquent gedrag als vroeger gedacht werd Ook associatie met andere risicofactoren VB heeft invloed op de hele strafrechtsketen 7 3. HULPVERLENINGSMOGELIJKHEDEN Ondersteuning door ambulante projecten VAPH, waarbij de focus uitgaat naar de aangepaste werkvorm, werksituatie, vrije tijd activiteiten en behandelings- en begeleidingsaanbod Forensisch tehuis voor niet-werkenden C. STEMMINGSSTOORNISSEN 1. VOORAF Stemming = subjectief ervaren grondtoon van het gevoelsleven. Ze kan spontaan fluctueren en uren of dagen aanhouden. Een stemmingsstoornis is een langdurige afwijking van de normale fluctuatie: 2. Depressief: neerslachtig, somber Eufoor: overdreven opgewekt Dysfoor: geprikkeld, boos DEPRESSIEVE STOORNIS a. Wat? Verdriet en somberheid zijn normale reacties op vervelende levensgebeurtenissen Bij depressieve stoornissen zijn er twee kernsymptomen waarvan er 1 aanwezig moet zijn: - Anhedonie = verlies aan interesse, niet meer kunnen genieten, geen plezier meer kunnen hebben - Sterke neerslachtigheid, somberheid Samen met andere symptomen (zie b.) wordt dit een depressief syndroom b. Diagnose i. ii. iii. Affectieve symptomen Kernsymptomen: somberheid en anhedonie Daarnaast: hopeloosheid, prikkelbaarheid en angstig zijn Vaak gepaard met lichamelijke verschijnselen: vermoeidheid, slaap- & eetstoornissen, gewichtsdaling, … Cognitieve symptomen Verminderde concentratie, geheugen, oordeelsvermogen Schuldgevoelens, zelfverwijten, hopeloosheid Conatieve, gedragsmatige symptomen Psychomotorisch: remming of agitatie c. DSM-V 5 criteria Soorten: - Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis - Premenstruele stemmingsstoornis - Door middel/medicatie - … d. Prevalentie Life-time: 15% Vrouw/man ratio: 2:1 Kan altijd beginnen, maar kans neemt aanzienlijk toe tijdens puberteit Duur is variabel (2/5 herstelt binnen 3 maanden, 4/5 binnen een jaar) 8 e. Ontstaan Geen enkelvoudige oorzaak: zowel genetisch, psychologisch als omgevingsfactoren. Genetische factoren zijn belangrijk bij een recidiverende depressie. Bepaalde psychologische factoren kunnen de kans op een depressie verhogen (vb. streng geweten). Ook omgevingsfactoren zoals verwaarlozing in de jeugd of seksueel misbruik beïnvloeden de kans op een depressie. f. Verloop g. Suïcide Suïciderisico is hoog: 15% van de personen die werden opgenomen voor een ernstige depressie sterft door zelfmoord Erg moeilijk te voorspellen h. Behandeling Voor lichte depressie: geen medicatie, enkel psycho-educatie Als depressie niet over gaat na 3 maanden: - Psychotherapie - Al dan niet in combinatie met medicatie: combinatie werkt het beste Hoe ernstiger de depressie, hoe effectiever de medicatie Zeer ernstige of therapieresistente depressie: ECT Minder gebruikt: - Lichttherapie - Transcraniële magnetische stimulatie - Deep brain stimulation i. Antidepressiva Werken pas na een maand en hebben bijwerkingen j. Forensisch aspect Bij geagiteerde depressie kunnen snel conflicten ontstaan of impulsieve fysieke agressie (vooral als er ook sprake is van psychotische kenmerken) 9 Postpartum depressie: tijdens zwangerschap, vlak na geboorte tot enkele maanden nadien. Het leven is een hel en de moeder wil haar kind dit besparen. ≠ baby blues - Gevaar verwaarlozing baby - Ernstige gevallen: infanticide Suïcide: - Bij gedetineerden verhoogd risico, vooral tijdens de eerste dagen na opsluiten en na het vonnis - Police assisted suicide: creëren van een levensbedreigende situatie zodat er geschoten wordt - Homocide-suicide: ouder is ervan overtuigd dat er voor het kind geen toekomst meer is Depressie komen algemeen vaak voor en komen vaak terug Geen grote risicofactor voor CT, maar kan wel leiden tot een delict in specifieke gevallen 3. BIPOLAIRE STOORNIS a. Symptomen manie In veel opzichten het tegengestelde van depressie Overdreven opgewekte (eufore) stemming en expansief gedrag Opgeblazen eigenwaarde of grootheidsideeën, geen kritiek dulden Eigen situatie slecht inschatten, risico’s negeren Patiënt is hyperactief, niet moe en slaapt nauwelijks Praat aan 1 stuk door, van hak op tak Ontremd gedrag leidt tot grote relationele, sociale en financiële schade Eufore stemming kan snel omslaan Mogelijk ook psychotische kenmerken b. Verloop bipolaire stoornis Eerste tekenen kunnen al op zeer jonge leeftijd voorkomen, meestal vanaf 20-25 jaar Kans op nieuwe opstoot binnen 5 jaar: - Met goede behandeling: 50% - 80% bij onregelmatig nemen van medicijnen Verder verloop heel variabel en moeilijk voorspelbaar Risico op suïcide 20x hoger dan bij normale bevolking Bipolaire stoornis komt vaker voor dan gedacht en wordt vaak miskend Vrouwen en mannen ongeveer gelijke kans, wel verschillend verloop Veel co-morbiditeit, vooral middelenmisbruik c. Ontstaan Bipolaire stoornis is het resultaat van een complex samenspel van erfelijke biologische kwetsbaarheid en stress Om ziek te worden moet je over een drempel, wat afhangt van verschillende stressfactoren Als je aanleg hebt voor bipolaire stoornis, heb je minimale afwijkingen in je hersenen, betekenis hiervan is nog deels onbekend 10 d. Wat loopt er fout in de hersenen? Afwijkingen in de overdracht van signalen Onevenwichten in de neurotransmitters Bij depressie een tekort aan boodschapperstoffen, bij manie teveel stoffen actief Medicijnen herstellen dit onevenwicht e. Behandeling Psycho-educatie Goed ingestelde en zorgvuldig opgevolgde behandeling met medicatie Gesprekstherapie ECT f. (hypo)manische alarmsignalen Persoonlijke tekenen van een (aankomende) manische fase g. Forensische aspecten Manische patiënt kan veel schade aanrichten: - Seksuele ontremming - Onverantwoordelijke beslissingen op zakelijk vlak - Veiligheidsprocedures negeren - Roekeloos rijden Eufore stemming kan snel omslaan in dysfore stemming en impulsieve agressiviteit Risico op agressie is verhoogd maar quasi volledig toe te schrijven aan middelenmisbruik h. Prevalentie Internationale cijfers: 3-25% in detentie en 7-8% in forensische instellingen In Vlaanderen weinig tot geen onderzoek Bipolaire stoornis is geassocieerd met licht verhoogd risico op geweld Risico’s groter als er ook psychotische symptomen zijn Invloed van co-morbide stoornissen is erg belangrijk 11 4. PSYCHOTISCHE STOORNIS a. Wat is een psychose? Psychose ≠ psychopathie , kan wel samen voorkomen = een verzameling van ervaringen, symptomen en klachten, waardoor er een verlies van contact met de werkelijkheid ontstaat of de wereld anders wordt waargenomen b. Waan i. Wat? = overtuigingen die niet op de werkelijkheid zijn gebaseerd, maar waarin diegene die ze heeft sterk gelooft, afwijking van gedachte-inhoud ii. Vormen Vervolgingswaan: patiënt meent bespied, achtervolgd en afgeluisterd te worden, er worden valse geruchten verspreid en iedereen wil hem kwaad doen Betrekkingswaan: patiënt denkt dat er op Tv of op de radio berichten speciaal voor hem worden uitgezonden Beïnvloeding- en bewerkingswaan: patiënt denk van op afstand gecontroleerd, bestuurd en aan een vreemde macht onderworpen te zijn Vergiftigingswaan: patiënt meent vergiftigd te worden Grootheidswaan: patiënt denkt dat hij rampen heeft veroorzaakt, dat hij speciale gaven heeft, … Erotomane wanen: patiënt denkt dat andere, vaak belangrijke, persoon verliefd is op hem maar dat die zijn liefde niet kan/mag tonen … c. Hallucinatie = waarnemingsstoornis: men hoort, ziet, ruikt, voelt dingen die andere mensen niet waarnemen d. Ziektebeelden met psychose Schizofrenie Schizo affectieve stoornis Drug geïnduceerde psychose … e. Schizofrenie i. Wat? ≠ gespleten geest, WEL: ernstige chronische psychiatrische ziekte die verloopt in psychotische opstoten ii. iii. Prevalentie 1/100 personen zal in zijn leven aan schizofrenie lijden Man/vrouw: onduidelijk Risicoleeftijd tussen 20-30 jaar Komt in alle culturen en klassen voor Symptomen Negatieve symptomen: vermindering of verdwijning van normale functies - Gebrek aan motivatie en energie = avolititie - Sociaal teruggetrokken = asociaal - Verminderde gedachteninhoud en spraak = alogie 12 iv. Positieve symptomen: verstoring of overmaat van normale functies (hallucinaties, wanen, desorganisatie) Neurocognitieve symptomen: geheugen, aandacht, cognitieve functie - Verminderde aandacht, geheugen - Moeilijk aanleren van nieuwe vaardigheden - Moeite met oriëntatie - Afwijkende foutendetectie - … Affectieve dysregulatie: depressieve symptomen, (hypo)manische - Afgevlakt affect (lijkt onverschillig) - Moeilijk gevoelens uiten - Angstig - Geen greep op gevoelens (lachen met vreselijke dingen, kwaad worden voor niets) - … Verloop in fases v. Premorbide fase Prodromale fase - Eerste tekenen van een stoornis - Typisch maar aspecifiek - Variabele duur: 1 à 2 jaar - Leidt niet altijd tot acute fase - Vaak eerste hulpverlening Eerste psychotische opstoot: 80% wordt opgenomen in deze fase Remissie Na eerste episode: 60% hervalt binnen 2 jaar Mortaliteit vi. Levensduur gemiddeld 12-15 jaar korter Meestal te wijten aan - Minder toegang tot gezondheidszorg - Meer risicofactoren (drugs, obesitas, …) - Suïcide Risicofactoren Meestal onbekend Genetische kwetsbaarheid Omgevingsfactoren: - Trauma in kindertijd - Cannabis - Expressed emotions hoog - Minderheden - Stedelijke omgeving - Verloskundige complicaties Gen-omgevingsinteractie f. Wat gebeurt er in de hersenen? i. Dopamine hypothese = psychotische symptomen worden veroorzaakt door een hyperactiviteit van dopamine 13 ii. Salience hypothese Verhoogde salience of opmerkzaamheid voor stimuli in de omgeving worden veroorzaakt door teveel dopamine. Patiënt probeert deze ervaringen te interpreteren en construeert een waansysteem om er greep op te krijgen g. Behandeling Genezing is niet mogelijk, enkel symptomen bestrijden en progressie vertragen Medicatie: antipsychotica of neuroleptica - Typische antipsychotica Verschillende bijwerkingen - Atypische AP Psychosociale interventie - Cognitieve gedragstherapie - Cognitieve revalidatie - Gezinsinterventies Schizofrenie is een hersenziekte, gepaard gaande met extreem persoonlijk lijden en belasting voor de familie Gen-omgevingsinteractie belangrijk in het ontstaan Huidige behandelingen richten zich op control en niet op cure, ze moeten zich richten op alle criminogene factoren, niet enkel de psychose In vgl met vroeger blijven nu meer schizofrenen in de maatschappij h. Forensische aspecten i. Publieke opinie en psychose ‘Gevaarlijk, chronische ziekte, onvoorspelbaar en niet in staat om zich te conformeren aan sociale regels’ -> weinig positieve berichtgeving over schizofrenie ii. iii. iv. Link psychose – geweld Als psychose een oorzaak is voor geweld, hoe zou dit dan komen? Positieve symptomen: - Motief: wanen die aanzetten tot het plegen van geweld - Bevelshallucinaties Negatieve symptomen: - Destabiliserende rol, minder goed in staat zijn om interpersoonlijke conflicten op te lossen - Ontremmende rol Co-morbiditeit Antisociale persoonlijkheidsstoornis/psychopathie Middelengebruik Vroeg of laat ontstaan Vroege starters: voor hun 15e een gedragsstoornis, voor het uitbreken van schizofrenie Late starters: crimineel gedrag na begin stoornis, toeschrijven aan cognitieve en perceptuele symptomen Psychose/schizofrenie is geassocieerd met een verhoogd risico op geweld, maar men mag dit risico niet overschatten 14 PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN A. WAT IS PERSOONLIJKHEID? Persoonlijkheid is een complexe organisatie van stabiele structuren (herinneringen en zelfbeelden) en coördinerende functies (onbewuste mechanismen (emoties) en cognitieve processen) Vanuit dit systeem worden levensgebeurtenissen meegemaakt en deze beïnvloeden het systeem Interactie tussen cognitieve processen/emoties (driften) en levensgebeurtenissen (extern aan individu) worden bewaakt door defensiemechanismen 4 types van defensiemechanismen: - Psychotische defensie: ontkenning of vervorming van de realiteit - Immature defensie: passieve agressie, acting out, dissociatie - Neurotische defensie: problemen in omgaan met eigen innerlijke gevoelens: isolatie, regressie, somatisatie (onaangenaam gevoel omzetten in iets anders) - Mature defensie: altruïsme (negatieve gevoelens ombuigen in positieve), humor, sublimatie (gevoelens omzetten in iets constructief) Twee benaderingen van persoonlijkheid: - Categoriaal: stoornissen in categorieën plaatsen - Dimensioneel B. WANNEER SPREKEN WE OVER EEN PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS? 1. WAT? 2. INFLEXIBILITEIT 3. Niet kunnen kiezen uit verschillende defensiemechanismen De wijze, strategieën waarmee een individu in relatie gaat tot anderen, ten overstaan van gevoelens staat en met stress en conflicten omgaat, is rigide en onaangepast aan de situatie Afwijkende reactie van de omgeving op onaangepast gedrag ALGEMENE KENMERKEN 4. Wisselwerking tussen persoon, omgeving en defensiemechanismen Geen tastbare ‘ziektes’, maar constructen om professionele communicatie en onderzoek mogelijk te maken Grens normaal-gestoord: continuüm Pathologie ontstaat uit dezelfde basis als normaliteit, een specifieke interactie doet de ene aangepaste en de andere onaangepaste structuren en functies ontwikkelen Omgeving kan verschillen, cultureel bepaald Reageren inflexibel en disfunctioneel op veranderende omstandigheden en stress Veel herhalingsdrang: niet leren uit vroegere ervaringen Reageren ongepast en zeer heftig bij interpersoonlijke conflicten Kunnen een enorme invloed uitoefenen op hun omgeving PREVALENTIE Ongeveer 70% van patiënten in Nederlandse TBS-kliniek heeft 1 of meer persoonlijkheidsstoornissen C. DEFINITITIES EN CATEGORIEËN 1. INLEIDING Persoonlijkheidsstoornis is een categorie van psychische aandoeningen, in DSM-V: een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkt van de verwachtingen binnen de cultuur van de betrokkene, in veel 15 verschillende situaties aanwezig en hardnekkig is, ontstaat tijdens de adolescentie of op jongvolwassen leeftijd, stabiel is in de tijd en beperkingen of lijdensdruk veroorzaakt. 2. ALGEMENE CRITERIA VOLGENS DE DSM-V 3. Een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkt van wat binnen de cultuur van de betrokkene verwacht wordt. Dit komt tot uiting in: - Cognities: manieren van waarnemen en interpreteren van zichzelf, andere mensen en gebeurtenissen - Affectiviteit: variëteit, intensiteit, labiliteit en adequaatheid van emotionele reactie - Interpersoonlijk functioneren - Impulsbeheersing Duurzame patroon is inflexibel en komt tot uiting in een breed scala van persoonlijke en sociale situaties Veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren Patroon is stabiel en van lange duur Kan niet worden verklaard als uiting of gevolg van een andere psychische stoornis Kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel of aan een somatische aandoening CLUSTER A a. Wat? = Excentrieke, vreemde cluster Mensen met deze stoornis hebben weinig contact met anderen en leven vaak geïsoleerd. Zij zijn niet snel geneigd om psychische hulp te zoeken. Er is relatief weinig onderzoek. b. Paranoïde Paranoïde mensen zijn vaak wantrouwig en vijandig naar anderen. Ze ervaren anderen als bedreigend en kwaadwillend en hebben het gevoel dat ze zich steeds tegen deze bedreiging moeten beschermen. Terwijl ze kampen met angst en kwetsbaarheid, zullen ze er alles aan doen om dit niet te laten zien. Het contact met hen verloopt problematisch en kenmerkt zich vooral door veel conflicten. Zij zullen zich daardoor niet snel aan anderen binden en steun, bescherming en waardering afwijzen of met heel veel wantrouwen benaderen. Ze leven vaak geïsoleerd en zoeken oplossingen liever in zichzelf. c. Schizoïde Schizoïde mensen zijn einzelgängers: afstandelijk en kil in relaties, weinig behoefte aan contact met anderen, ongevoelig voor kritiek en complimenten. Ze kiezen vaak voor solistische beroepen en hebben beperkingen in het uiten van hun gevoelens. Ze lijken emotieloos door hun moeite om hun gevoelens te uiten. Ze zullen zich niet aan anderen binden en leven vaak in isolement. d. Schizotypische Schizotypische mensen hebben een ongemakkelijk gevoel in omgang met anderen, een eigenaardig/excentriek gedrag en bijgelovige en paranormale ideeën. Ook kunnen psychotische verschijnselen optreden. Ze kunnen last hebben van betrekkingsideeën. Hun merkwaardige ideeën en wantrouwend gevoel wordt soms geuit door in metaforen te praten. Ze ervaren contact met andere als bedreigend en leven vaak geïsoleerd. 4. CLUSTER B a. Wat? = dramatische, emotionele, impulsieve, theatraal cluster Mensen met deze stoornissen hebben veelal moeite met het beheersen van hun impulsen en emoties. Ze zijn vaak impulsief, streven naar snelle behoeftebevrediging en zijn slecht in het behouden van (stabiel) relaties. Ze vinden het 16 moeilijk om met hun emoties om te gaan. Omdat ze weinig of geen rekening houden met de eigen veiligheid en die van anderen kunnen ze een verstorend effect hebben op de sociale omgeving. b. Antisociale Antisociale mensen hebben een gebrek aan respect voor anderen en schenden andermans rechten. Ze zijn roekeloos, oneerlijk, impulsief en hebben geen spijt. Egocentrisme komt voort uit het onvermogen tot empathie. Deze symptomen moet vanaf het 15e levensjaar beginnen, vanaf 18 kunnen we spreken van een ASP. c. Borderline Cliënten met BPS proberen voortdurend te vermijden dat ze in de steek gelaten worden. Ze reageren dan ook heftig op reële of denkbeeldige verlatingen, deze woede richten ze dan op zichzelf (AM, zelfmoord, …). Zo komen ze vaak in contact met hulpverleners. Na deze uitbarstingen kampen ze vaak met gevoelens van schaamte en angst. Ze kunnen snel van mening veranderen over mensen, dit gebeurt met name als ze het gevoel hebben dat de ander niet genoeg om hen geeft. Ze hebben de neiging om zwart-wit te denken. d. Histrionische De essentie van HPS is een continu patroon van excessieve emotionaliteit en aandachtzoekend gedrag. Mensen met HPS voelen zich ongemakkelijk als ze niet in het centrum van de belangstelling staan. Levendig en charmant proberen ze de aandacht te trekken, als dit niet lukt proberen ze het met een dramatische actie (verhaal verzinnen, scène maken, …). Vaak is hun gedrag seksueel getint, ook in situaties waar dit niet gepast is. Uiterlijk is zeer belangrijk. e. Narcistische Mensen met NPS hebben een opgeblazen eigenwaarde en geloven dat ze uniek, superieur zijn. Inlevingsvermogen ontbreekt, ze kunnen niet begrijpen dat anderen andere wensen, ervaringen, gevoelens hebben dan zij. Ze fantaseren over onbeperkt succes, speciaal en uniek te zijn. Ze eisen bewondering en vinden dat ze over een speciaal voorrecht beschikken. Ze gebruiken anderen om hun doel te bereiken. 5. CLUSTER C a. Wat? = angstige cluster Mensen met deze stoornissen hebben last van sociale vermijding, dwangmatig handelen en onzelfstandigheid. Ze kunnen zich wel beter aanpassen aan de eisen van het dagelijkse leven dan mensen met cluster A en B stoornissen. b. Vermijdende Cliënten met VPS hebben, in tegenstelling tot schizoïde mensen, wel behoefte aan contact met anderen. Ze zijn zo bang voor afwijzing, vernedering of kwetsing dat zij alle persoonlijke contacten vermijden. Vaak is er sprake van verlegenheid en sterke geremdheid, hun klachten lijken vaak op die van een sociale fobie. c. Afhankelijke Afhankelijke mensen zien zichzelf vaak als hulpeloos en minderwaardig, wat samenhangt met een excessieve behoefte om verzorgd en beschermd te worden. Ze hebben steun nodig in hun handelingen en beslissingen. Ze worden boos op zichzelf en lopen het risico om gebruikt en gepest te worden. d. Dwangmatige Mensen met DPS weten vaak niet of ze op zichzelf of op anderen moeten vertrouwen. Ze wekken de indruk heel autonoom te zijn, hoewel ze voortdurend piekeren over hoe anderen over hen oordelen. Ze hebben last van dwanggedachten en –handelingen. Ze onderdrukken hun gevoelens van kwaadheid en verzet. 17 6. ANDERE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN = stoornissen in het persoonlijk functioneren die niet voldoen aan de criteria van 1 van de specifieke persoonlijkheidsstoornissen. Kenmerken van 2 of meer persoonlijkheidsstoornissen. Subcategorieën: Persoonlijkheidsverandering door een somatische aandoening Andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis Ongespecificeerde PS AFHANKELIJKHEIDSPROBLEMATIEK A. FENOMEEN 1. INDELING ROESMIDDELEN 2. Legaal vs. illegaal Verdovend vs. stimulerend Harddrugs vs. softdrugs DEFINITIE Roesmiddelen zijn middelen die we onszelf toedienen om onze stemming te veranderen, ze hebben met elkaar gemeen dat ze de hersenchemie beïnvloeden. 3. PREVALENTIE VAN ALCOHOL- EN DRUGSGEBRUIK Prevalentie blijft ongeveer stabiel doorheen de tijd. 4. VERSLAVING: COMPLEX Psychotherapeutische scholen: verslaving als symptoom van onderliggende problematiek: psychoanalyse verslaving als aangeleerd gedrag: gedragstherapie verslaving als betekenisvolle beïnvloeding: systeemtherapie a. Sociaal Ieder mens heeft behoefte om geaccepteerd te worden, verslaving zorgt voor sociale problemen. Verslaafde wordt geaccepteerd binnen de kringen waar het gebruik plaatsvindt, daarbuiten wordt hij geweerd. Men zit vast in deze wereld. b. Psychisch Onderscheid: psychologisch (zelfbeeld, schuldgevoelens en schaamte) en psychiatrisch (angststoornissen, depressies) c. Farmacologisch Tolerantie, abstinentie en controleverlies. Lichaam van de verslaafde raakt gewend aan de verslavende stof. d. Cerebraal e. Verslaving als ziekte Alle ‘drugs of abuse’ hebben met elkaar gemeen dat ze de hoeveelheid dopamine in de hersenen verhogen. Dopamine bekrachtigt de associatie tussen het gebruik van drugs en de effecten ervan. Dopamine onderdrukt de gedragscontrolerende mechanismen. 18 i. Regelmatig gebruik ii. Leidt tot automatisme Frequentie neemt toe, steeds in dezelfde context Impulsief gedrag Herval na lange abstinentie Herhaalde mislukte stoppogingen Verlies aan zelfvertrouwen, onmachtsgevoelens Ontkennen, verstoppen, verslaving normaliseren Ambivalentie ten aanzien van drug Geen geloof in blijvende verandering iii. Evolutie gebruik-verslaving iv. Kenmerken problematisch middelengebruik v. Implicaties voor de hulpverlening 5. Complex: bio-psycho-sociaal Meervoudig: - Financieel - Gerechtelijk - Sociaal - Comorbiditeit Evolutieproces Langdurig probleem Motivatie Herval Langdurige opvolging Zorg op maat gericht op vraag van de cliënt en zijn omgeving Veelomvattend, flexibel, toegankelijk Relatie HV-cliënt: vertrouwen (beroepsgeheim) Continue informatie-uitwisseling Duur van behandeling is belangrijk Behandeling hoeft niet vrijwillig te zijn om effectief te zijn JUSTITIE EN DRUGSVERSLAVING Drugsbehandelingskamer te Gent: gespecialiseerde kamer voor niet georganiseerde druggerelateerde CT. 19 B. BEHANDELING 1. OVERZICHT VAN DE DRUGHULPVERLENING a. Algemeen Welzijns- en gezondheidssector Gespecialiseerde en niet-gespecialiseerde HV Centrale doelstelling bij problematisch middelengebruik = bevorderen van levenskwaliteit op vlak van lichamelijke en psychische gezondheid en van sociaal welzijn, met respect voor autonomie van de cliënt Vaak een moeizaam proces van gedragsverandering, een snelle en definitieve oplossing is vaak niet realistisch Geen standaardbehandeling, verschillende interventies in 1 casus Niet-gespecialiseerde HV belangrijk voor vroegtijdige signalering, opvang, begeleiding en nazorg b. Niet-gespecialiseerde HV i. ii. iii. Mantelzorg en zelfhulp Familieleden, vrienden, buren, vrijwilligers Zelfhulpgroepen (AA, Al-anon, werkgroep tegen gokverslaving, …) Straathoekwerk (druggebruikers en andere doelgroepen) Meest laagdrempelige HV Opbouwen van vertrouwensrelatie met gebruikers, motiveren en ondersteunen Eerstelijnszorg Laagdrempelig Detectie, inschatten, motiveren, doorverwijzen, nazorg Huisartsen, CAW, OCMW c. Gespecialiseerde HV i. ii. iii. Ambulante alcohol- en drughulpverlening Medisch-sociale Opvangcentra (MSOC) - Sociale, psychologische en gezondheidsrisico’s verminderen - Risico inperken op druggerelateerde CT - Vaak problematische gebruikers van illegale drugs - Harm-reductionmodel: substitiebehandelingen, medische en sociale begeleiding, spuitenruil Ambulante drugzorg/dagcentra - Brede doelgroep van illegale druggebruikers - Ondersteuning op psychosociaal, administratief en juridisch vlak; dagstructuur - Individueel of in groep CGG - Teams voor problematisch middelengebruik - Doel: herstel van geestelijke gezondheid, totale absistentie of verminderen van gebruik - Gedifferentieerd aanbod therapeutische mogelijkheden Semi-residentiële alcohol- en drughulpverlening Psychiatrische deeltijdsbehandeling: in sommige psychiatrische ziekenhuizen gespecialiseerde unit Dagklinieken: nazorg, terugvalpreventie, begeleiding Residentiële alcohol- en drughulpverlening Thuislozenwerking 20 iv. 2. Crisisinterventiecentra (CIC): crisisopvang, fysieke ontwenning, motivatiebevordering, oriëntatie naar specifieke behandeling Eenheid Psychiatrische Spoed Interventie (EPSI) PAAZ: crisisopvang, detoxificatie en behandeling van acute psychiatrische complicaties ten gevolge van middelenmisbruik, observatie, diagnosestelling, motiveren Ontwennings- en behandelingsafdelingen: van crisisopvang tot behandeling en nazorg Therapeutische Gemeenschappen (TG): - Vooral illegale druggebruikers - Pedagogisch herstructurerend en groepsdynamische aanpak - Doel: ontwennen en drugvrij re-integreren in de samenleving - Langdurige programma’s Beschut wonen: sommige projecten zijn specifiek voor verslavingsproblematiek, vaak nazorg na langdurige opname, sociale en woonbegeleiding Online hulpverlening PROBLEEM, MOTIVATIE EN VERANDERING a. Alcohol- en drugprobleem: een continuüm Risico- en beschermende factoren Problematisch middelengebruik = complex proces dat kan evolueren naar een stoornis Problemen/schade: fysiek, psychisch, sociaal b. Hoe verloopt een gedragsverandering? Dynamisch proces Motiverende gespreksvoering - Veiligheid creëren en empathie uitdrukken - Werken aan belang - Werken aan vertrouwen - Meegaan met weerstand - Houding is belangrijker dan techniek Motiveren vs. controleren: grenzen stellen vanuit niet-controlerende positie 21 c. Veranderingscirkel Alle fasen moeten doorlopen worden, beïnvloeding en steun zijn mogelijk. i. Voorbeschouwing Patiënt is zich niet bewust van het probleem, ontkent, vertoont weerstand. Bewustwording moet plaatsvinden door aanwijzingen van omgeving. TAAK HV: - Geef info aan patiënt en familie over gevaren van middelengebruik - Geef info over zaken die mis kunnen gaan in het huishouden, werk, sociale contacten, … - Vraag om steun aan familie - Bespreek zaken op een algemene wijze ii. iii. iv. Overpeinzing Patiënt wordt zich ervan bewust dat er een probleem is, situeert zichzelf nog buiten probleem, weegt voor- en nadelen van zijn gedrag af TAAK HV: Breng patiënt een stap verder door voor- en nadelen van gebruik te bespreken Stimuleer de patiënt te blijven nadenken over wat er zou moeten gebeuren om het gedrag te veranderen Blijf neutraal, confronteer niet maar vergemakkelijk het denkproces Beslissing Patiënt besluit om in de nabije toekomst zijn gedrag te veranderen of is klaar voor een verandering TAAK HV: - Info verzamelen over afkickprogramma’s in de buurt - Kijken welk programma het beste aansluit bij de cognitieve vermogens van de patiënt - Overleg met behandelaars, bespreek welke aanpassingen in het programma nodig zijn om het geschikt te maken Actief veranderen v. vi. Patiënt gaat over tot actieve verandering, hij gaat meedoen in afkickprogramma of een andere groep TAAK HV: zorgen dat iemand van het steunsysteem of hulpverlener zelf meegaat naar de sessies i.v.m. motivatieproblemen Consolidatie Terugval Dit wordt niet als negatief of als mislukking gezien, maar meer als een leermoment. De cirkel wordt opnieuw doorlopen om meer inzicht te krijgen in de problemen die spelen. TAAK HV: - Teruggaan naar de eerdere strategieën maar tevens andere bedenken om voornemens van de patiënt te consolideren - Samen met patiënt plannen maken om een terugval te voorkomen en hulp bieden om deze plannen zo nodig weer aan te passen 22 3. STAPSGEWIJZE AANPAK OP DE EERSTE LIJN a. Opmerken en inschatten Probleem: Opmerken: signalen op verschillende levensdomeinen Bespreekbaar maken: inherente belemmeringen Inschatten: evt gebruik van screeningsinstrument b. Kortdurende interventie 5-15min: gericht op inzicht geven Werkzame elementen: FRAMES - Feedback - Responsibility - Advice - Menu - Empathy - Self-efficacy c. Verdere begeleiding Verder werken aan motivatie - Belang versterken - Vertrouwen versterken Klaar voor verandering Actieve verandering en terugval d. Ondersteuning tijdens verdere begeleiding e. Ondersteuning na externe begeleiding 4. GESPECIALISEERDE BEHANDELING: RESIDENTIEEL a. Settings Gemeenschapsgerichte instellingen Ziekenhuizen Gevangenissen b. Therapeutische benaderingen Therapeutische gemeenschap - Gemeenschap als methode: patiënten + personeel, isolatie van de buitenwereld - Inclusieve aanpak 12-stappenmodel:sterk religieuze inslag - STAP 1: erken je verslaving e, de gevolgen - STAP 2: geef toe dat je hulp nodig hebt - STAP 3: aanvaard de hulp - STAP 4: maak de balans van je leven op 23 - STAP 5: ga aan de slag. Allereerst door je uit te spreken naar een vertrouwenspersoon. - STAP 6: onderzoek je zwakheden en tekortkomingen - STAP 7: uit je bereidheid om te werken aan je gedrag - STAP 8: ga na wie je schade hebt berokkend - STAP 9: maak het goed met deze mensen - STAP 10: hou door zelfonderzoek voortdurend een vinger aan de pols - STAP 11: creëer stilte in je leven door gebed of meditatie - STAP 12: geef je ervaringen door aan lotgenoten TCU Treatment Model (Simpson) Programma’s kunnen verandering teweeg brengen, maar niet duidelijk welke mate van verandering toe te schrijven is aan het behandelingsproces. Belangrijke elementen: patient suitability, critical role of therapeutic bonding between therapist and patient, cognitive and behavioural change process during treatment, duration of treatment as major predictor of outcomes, influences of organisational and contextual factors on treatment and a need for treatment monitoring systems and performances evaluation. Integraal behandelingsmodel uitwerken als kader om te bepalen of en welke verschillende interventies er nodig zijn en of ze werken Patient attribute es at intake Major patient attributes include motivation for change, readiness for treatment (stages: for personal change, for treatment program, for specific activities/ patient: motivation, skills/resources, confidence /selfefficacy), and problem severity at intake (seven indicators of psychological and social functioning, legal status and drug use history). There are also program attributes: resources, staff skills, climate and information systems for clinical and program management relevant to therapeutic effectiveness. Interventions for improving patient readiness for treatment (high costs are associated with early treatment dropouts): motivational interviewing, using the significant other, motivational induction for example. Early engagement This refers to the extent to which new admissions show up and actively engage in their role as patient. For improving program participation: social recognition, small gifts, treatment supportive items. Participation includes session attendance and psychological engagement in these sessions. Findings suggest counselling of approximately 3 months may be needed before reliable changes become detectable. The session-level impact: cognitive understanding, problem solving, relationship formation. Therapeutic relationship is the very core of effective treatment. Group therapy: more attention for social climate and interactions. Individual therapy: focus on gaining personal insight and problem solving. Interventions for improving therapeutic relationships. 24 Early recovery Early stages of patient recovery are signified by changes in thinking and acting. Favourable levels op psychosocial functioning (self-esteem, anxiety, risk-taking, social conformity and decision-making) and behavioural measures for drug use. Interventions for improving early recovery: relapse prevention (enhance behavioural self-control and building cognitive vigilance for triggers). The intent is to establish a new habit pattern for thinking and acting that can be stabilized and maintained over time) and social support systems and networks (to build social skills that link to support systems). Retention and transition Stabilize recovery by building on progress in two previous stages and focuses on the need for retaining patients to allow for transition out of primary treatment. The focus shifts to self-management by teaching problem-solving and social functioning skills. Community and transitional services Needed after treatment: a variety of health and social support services. This is crucial for correctional populations (reentry programs: careful planning and completion after release) Cognitieve gedragstherapie Gemengde benaderingen c. Duur van de behandeling Europa: ¾ instellingen > 3 maanden Positieve relatie met behandelingsresultaat d. Black box: complexiteit van het in kaart brengen van factoren Lineaire relatie tussen duur van behandeling en resultaat, maar praktische limieten Retentie op zichzelf = complexe resultante van factoren m.b.t. patiënt, therapie, omgeving Institutionele, culturele en sociaal-normatieve factoren e. Belangrijke elementen 5. Patient suitability Critical role of therapeutic bonding between therapist and patient Cognitive and behavior change process during treatment Duration of treatment as major predictor of outcomes Influences of organizational and contextual factors on treatment A need for treatment monitoring systems and performance evaluation BEHANDELING IN GEVANGENIS Druggebruik in detentie: 40-80% Hogere prevalentie dan in samenleving wat betreft psychische problemen, zelfmoord, besmettelijke ziektes, … Programma’s kunnen drugafhankelijkheid en criminele recidive helpen reduceren Ontwikkelen van een strategie: - ‘can do’ approach - Betrokkenheid van velen is noodzakelijk, multi-agency - Belang van externe instantie (= neutraal) Elementen van strategie: - Supply reduction Personeel en bezoekers Controles allerhande - Demand reduction Informatie en adviesactiviteiten Drug education 25 6. Afkickprogramma’s Psychosociale programma’s: gestructureerd groepswerk, counseling/psychotherapie Drugvrije afdelingen Fysieke activiteiten en sport Onderlinge steungroepen - Harm/risk reduction Ontsmetting en spuitenruil Verplichte drugtest - Detectie van problemen - Nadelen: Slorpt financiële middelen op Verschuiving naar minder gemakkelijk te detecteren gebruik: hard drugs Doorverwijzingen naar behandelingsprogramma’s zonder afhankelijkheidsproblematiek BELEIDSIMPLICATIES Ontwikkelen van omvattende nationale richtlijnen, 3 mogelijke benaderingen: - Epidemiologisch model: prevalentie – kenmerken probleem - gebruik - Behoeften model: wat zijn de behoeften van de verslaafden - Economisch model: wat is financieel mogelijk en wat kost het de maatschappij RISICOTAXATIE A. ALGEMENE ASPECTEN 1. WAT IS RISICOTAXATIE? Risicotaxatie is het inschatten van de kans dat iemand bepaald gedrag zal vertonen in de nabije of verre toekomst. Ook risicomanagement, interventies om het risico te hanteren of te verminderen (VB: behandeling voor verslaving, zinvolle daginvulling). Verschillende dimensies: Soort delict Ernst Frequentie Omstandigheden Mogelijke slachtoffers … Belang van correcte risicotaxatie: Maatschappelijk: voorkomen van ernstige recidive Juridisch/politiek: eisen van het ministerie van Justitie Ethisch: geen willekeur, voor iedere patiënt dezelfde methode Therapeutisch: inzicht in de risicofactoren van de individuele patiënt en risicohanteringsplan gericht op vermindering van recidive Belangrijkste risicofactoren: Statische: vaststaande, historische karakteristieken, die in principe niet veranderbaar zijn Dynamische: veranderbare en dus behandelbare karakteristieken 26 2. HISTORISCH OVERZICHT In 1876 stelde Lombroso dat uiterlijke kenmerken een risicofactor waren. Tot 1960 waren er geen instrumenten voor risicotaxatie, pas in 1960 introduceerde de Baxtrom studies het gegeven. Pas in 2000 werd het geïntegreerd in de praktijk. 3. ALGEMENE AANDACHTSPUNTEN BIJ RISICOTAXATIE Hou rekening met de context Risico is een dynamisch gegeven (verandert in de tijd) Voorspellingen in termen van waarschijnlijkheid Idealiter in consensus Kost veel tijd, informatie uit verschillende bronnen Base rate (prevalentie van een bepaald type gedrag binnen een gegeven populatie over een specifieke tijdsperiode) in betreffende populatie inschatten (lage base rate: grote kans op vals-positieven!) B. RISICOTAXATIE-INSTRUMENTEN 1. VERSCHILLENDE VORMEN VAN RISICOTAXATIE a. Ongestructureerd klinische benadering Vanuit ervaring en kennis van de gedragsdeskundige, intuïtief. Dit is de meest gebruikte methode. Veel kritiek: geen systematisch wetenschappelijke onderbouwing, geen transparante methode, gevoelig voor vertekening en geringe predictieve validiteit. b. Actuariële benadering Vanuit wetenschappelijk onderzoek gevonden factoren die samenhangen met gewelddadig gedrag, vaak louter historische factoren. Vaste kenmerken, goed omschreven instructies, de inschatting volgt uit een rekenkundige bewerking. De actuariële benadering doelt op het verzamelen en combineren van data. . Voorspellingen over groepen, geen rekening houdend met idiosyncratische van het menselijk gedrag. Statistische criteria en weinig, niet theoretisch onderbouwd. Meestal stigmatiserend. c. Gestructureerd klinisch oordeel Combinatie van actuarieel en klinisch: gestandaardiseerde risicotaxatie door deskundige m.b.v. checklist met wetenschappelijk onderbouwde risicofactorenknelpunten. Geeft meer aanknopingspunten voor behandeling, kan veranderen en geeft toch nog een zekere vrijheid aan de behandelaar. Kritiek: niet alle variabelen hebben een even sterke correlatie met recidive en gevoelig aan bias van onderzoeker. 2. KNELPUNTEN Instrumenten verklaren niet waarom risicofactoren samenhangen met verhoogd risico Focus vooral op individueel risico en minder op protectieve factoren en contextgegevens Bijna alle instrumenten ontwikkeld in Canada Ontwikkeld voor normaal begaafden, wat met verstandelijke beperkten? ROC-curve met AUC-waarde wordt gebruikt ter vergelijking van instrumenten - AUC-waarde geeft de kans aan dat een willekeurig gekozen recidivist een hogere score behaalt dan een willekeurig gekozen niet-recidivist - NND = Number Needed to Detain = hoeveel mensen met een hoog risico moeten we binnenhouden om 1 recidive te voorkomen - NSD = Number Safely Discharged = hoeveel mensen met laag risico worden vrijgelaten vooraleer 1 recidive plaatsvindt Van taxatie naar rapportage: taxatie moet eenduidig, helder gecommuniceerd worden Bias bij taxatie en bij rapportage 27 Empirische risicotaxatie heeft ons veel geleerd: - Historische/statistische predictoren verhoudingsgewijs veel gewicht in de schaal leggen - Dat 2 meer weten dan 1 - Geen enkel instrument is superieur - Convergente aanpak mogelijk de beste aanpak: actuarieel + GK Empirische risicotaxatie kan de kans op juistheid van een voorspelling vergroten, maar haalt nooit 100% RT maakt het beslissingsproces nauwkeuriger en transparanter: minder kans op bias, toetsbaar en achteraf ethisch te verantwoorden RT biedt handvaten voor een behandeling: wie moet er eerst behandeld worden, welke criminogene factoren aanpakken en de behandeling aanpassen aan populatie PSYCHOPATHIE A. ALGEMENE ASPECTEN 1. HISTORISCH OVERZICHT 2. Vanaf 19e E: men probeert antisociaal gedrag niet enkel te beheersen, maar ook vanuit de wetenschap beter te begrijpen: - Pinel 1801: ‘Manie sans délire’: impulsieve patiënten die zich sociaal onacceptabel gedragen, maar toch begrijpen waar ze mee bezig zijn - Rush 1812: ‘Moral derangement’: benadrukt onverantwoordelijke en antisociale karakter, morele veroordeling - Koch 1888: introduceert begrip Hervey Cleckley 1914: ‘Mask of sanity’: grondslag voor huidige psychopathiebegrip door 16 kenmerken te definiëren, kern = problemen in emotieregulatie BELANG 3. Diagnose en behadelingsplan Bepaling van graad van supervisie Politioneel Profiling PCL is geen risicotaxatie-instrument maar een diagnostisch instrument ... MAD OR BAD? Nadruk op antisociaal gedrag dat wordt veroordeeld (bad) of psychopathologie (mad) Onderscheid heeft gevolgen: - Als psychopaten slecht zijn, moeten we ze dan een behandeling aanbieden? - Als ze ziek zijn, is een behandeling dan wel mogelijk? Catch 22: verhoogd risico maar weigering van behandeling Vooral moeilijkheden met herkennen en verwerken van emotionele informatie (‘they hear the words, but not the music’) Ontwikkeling geweten tijdens eerste 3 levensjaren Binnen gewetensontwikkeling: - Morele cognities - Morele emoties - Moreel gedrag Psychopaten hebben we degelijk besef van goed en kwaad maar hanteren cognitieve vervormingen 28 4. EXPERIMENTEEL ONDERZOEK Lexicale decisietaak: beslis zo snel mogelijk of letters een echt woord kunnen vormen en druk op knop - Niet psychopaten: langere reactietijd bij abstractere woorden, sneller bij emotionele woorden dan bij neutrale woorden - Psychopaten: geen verschil in reactie tijd Benoemen van emotionele expressies: ‘gestoord’ i.p.v. ‘angstig’ B. BEHANDELING Controverse over de behandelbaarheid van psychopathie door onderzoek dat gebruik maakte van een oud behandelprogramma. De conclusie van dit onderzoek (dat psychopaten die niet behandeld werden minder recidiveerden dan behandelde psychopaten) was te verregaand. Onderzoek toont voorlopig enkel aan welke behandelingen niet werken. De meeste onderzoeken naar het behandeleffect bij psychopaten zijn methodologisch zwak. Er is geen bevestiging dat behandeling psychopaten erger maakt, in reguliere forensische behandelprogramma’s doen ze het wel minder goed (minder motivatie, minder voorruitgang, minder therapietrouw). De behandeling moet een rationele, respectvolle, zakelijke benadering zijn van hun eigenbelang (What’s in it for me?). De staf moet doordrongen zijn van deze statusgevoeligheid en waar mogelijk ego-sparend interveniëren, zonder week of voorzichtig te zijn (status en autonomie). Patiënten met hoge PCL-scores hebben vaak behoefte aan prikkels, veranderingen en spanning (prikkelbehoefte). Het behandelklimaat moet de manipulatieruiumte zo klein mogelijk maken en houden, maximale regeltransparantie is nodig. Er moet een nultolerantie zijn t.a.v. regeloverschrijdend gedrag, door geanticipeerde beloningen niet te geven. Het primaire doel van de behandeling is de frequentie en de ernst van gewelddadig gedrag te verminderen. Niet de persoonlijkheid veranderen. Gevolgen van de diagnose psychopathie kunnen vergaand zijn Psychopaten zijn ernstiger gestoord dan men op het eerste zicht zo denken (‘mask of sanity’) We weten wat niet werkt, maar nog niet wat wel werkt in de behandeling C. DIAGNOSTIEK 1. DSM Psychopathie is geen DSM diagnose, men erkent enkel dat psychopathie niet hetzelfde is als een antisociale persoonlijkheidsstoornis. 2. PCL a. Robert Hare Robert Hare ontwikkelde de Psychopathy Checklist in 1980 (Revisited in 1991). De PCL-R heeft zich ontwikkeld tot de gouden standaard bij de diagnostiek van psychopathie. Robert Hare definieerde het begrip, de PCL-R meet dit construct. Er zijn schalen voor volwassenen, jongeren (PCL:YV) en forensische patiënten (PCL:SV). b. Psychopathie vs. APS Er zijn veel overlappingen tussen psychopathie en APS, maar ze zijn niet identiek. De meeste psychopaten hebben APS, maar de meeste APS zijn geen psychopathie. Zowel gedrag als persoonlijkheid vertonen problemen bij psychopathie. c. Zelfrapportagelijsten Taboe rond zelfrapportages in de praktijk, vullen psychopaten ze wel betrouwbaar in. Ze hebben weinig inzichten in vragen over eigen gevoelens, gedachten en gedragingen. 29 d. Werking De PCL-R bestaat uit 20 items die beoordeeld worden op basis van dossierinformatie en een semi-gestructureerd interview. Deze worden gescoord als 0 (niet aanwezig), 1 (deels) en 2 (aanwezig), met 40 als maximale score. De totaalscore wordt categoriaal (cut off, maar waar?) of dimensionaal (hoe hoger, hoe ernstiger) gebruikt. De PCL-R heeft een factorstructuur. Factor 1 omvat het interpersoonlijk en affectief functioneren, de kernpsychopathie. Factor 2 gaat over de antisociale levensstijl en het antisociaal gedrag, dit neigt naar APS. Deze factoren zijn opgedeeld in facetten. Het label psychopathie heeft vaak een stigmatiserende werking, het sluit vaak de deuren. De diagnose moet dan ook omzichtig gesteld worden door een gecertificeerde gedragsdeskundige, bij voorkeur na consensus. Gladde prater/ oppervlakkige charme Facet 1: Interpersoonlijk Opgeblazen eigenwaarde Pathologisch liegen Bedrog/manipuleren Factor 1: interpersoonlijk en affectief functioneren Gebrek aan berouw/schuldgevoel Facet 2: Affectief Ontbreken van emotionele diepgang Kil/gebrek aan empathie Geen verantwoordelijkheid voor eigen gedrag Prikkelhongerig Onrealistische doelen Facet 3: Levensstijl Parasitaire levensstijl Impulsiviteit Onverantwoordelijk gedrag Factor 2: antisociaal gedrag en levensstijl Gebrekkige gedragsbeheersing Facet 4: Antisociaal gedrag Gedragsproblemen op jonge leeftijd Schending voorwaarden Criminele veelzijdigheid Promiscue seksueel gedrag Veel kortstondige relaties 30 3. METING Sinds de PCL is de validiteit en betrouwbaarheid van de diagnose beduidend beter geworden. Ze heeft een hoge mate van interne consistentie, interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en test-hertest betrouwbaarheid. Onderzoek heeft uitgewezen dat een hoge PCL-score een belangrijke voorspeller is van (seksueel) gewelddadig recidive. Tevens vertonen hoge scores correlaties met onderliggende neurobiologische systemen. D. PREVALENTIE Psychopathie is een fenomeen dat zich breed manifesteert in alle segmenten van de maatschappij en in verschillende culturele contexten. Hare schat dat de prevalentie bij de algemene wereldbevolking rond de 1% is. Deze ligt aanzienlijk hoger binnen de forensische populatie en lager bij vrouwen dan bij mannen. Er is een samenhang tussen psychopathie en gedragsstoornissen, ADHD, APS, middelenmisbruik en CT. Dit zijn allemaal externaliserende problemen, tussen internaliserende problemen (angst, depressie) en psychopathie werd een minder duidelijk verband gevonden. E. ONTSTAAN Kan psychopathie gezien worden als een stoornis of als een evolutionaire adaptatiestrategie? Altruïstische mensen worden normaal beschouwd, maar hun tegenpolen zijn gestoord. Hier is de culturele bias duidelijk: wat ons niet bevalt noemen we gestoord. Er is nog geen onbetwist antwoord op de vraag of psychopathie voorkomt uit hersenafwijkingen, traumatisering, sociaal leren of sociale achterstand. Wel worden de biologische factoren vaak onderschat en de psychologische/sociale factoren overschat. De meeste wetenschappers gaan uit van een interactie tussen nature en nurture. Er zijn wel verschillende neurobiologische afwijkingen gevonden. Tijdens de opvoeding kunnen verschillende factoren een rol spelen. Gestoorde/onveilige hechting tijdens de eerste 7 maanden, vroege traumatisering, … zijn allemaal factoren die een rol kunnen spelen. Met behulp van de PCL-R kan de diagnose betrouwbaar gesteld worden Niet alle criminelen zijn psychopaat Bij de ontwikkeling van psychopathie zijn zowel genetische als omgevingsinvloeden en de interactie tussen beiden belangrijk Gelet op de grote schade die psychopathie met zich meebrengt, wordt er weinig in effectonderzoek geïnvesteerd BEHANDELINGSMODELLEN IN DE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG A. KADER: RESIDENTIËLE EN AMBULANTE VOORZIENINGEN IN VLAANDEREN In Vlaanderen wordt de forensische zorg georganiseerd door de CGG, dit voor alle leeftijden, alle psychische problemen met nood aan gespecialiseerde zorg vanuit een multidisciplinaire aanpak. De forensische zorg is voor personen die in aanraking komen met justitie of die een verhoogd risico vertonen op grensoverschrijdend gedrag. De zorg is zeer verscheiden van aard, in het kader van een gerechtelijke maatregel of op vrijwillige basis. De doelstellingen van de forensische zorg zijn om de klachten/symptomen en desgevallend het daaraan verbonden gedrag doen verdwijnen of verminderen. De algemene levenskwaliteit van de cliënt en zijn context verbeteren door de klachten/symptomen draaglijk en leefbaar te maken. De aanpak binnen CGG is gericht op het verhogen van het inzicht van de cliënt in zijn eigen problematiek en de manier waarop de cliënt deze problematiek actief wil veranderen. Ze gaan met de cliënt op zoek naar een maatschappelijk aanvaardbare manier om door het leven te gaan. 31 Er zijn verschillende forensische werkkaders binnen de CGG: Samenwerkingsakkoord inzake de begeleiding en de behandeling van daders van seksueel misbruik Strategisch Plan voor hulp- en dienstverlening aan gedetineerden Projecten in het kader van alternatieve gerechtelijke maatregelen (AGM) en partnergeweld Federaal meerjarenplan voor geïnterneerden Aanbod voor jeugdige plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag B. EEN BASIS ZORGPROGRAMMA 1. WAT? Een zorgprogramma is een optimaal en samenhangend zorgaanbod voor forensisch psychiatrische patiënten dat dient als behandelingskader voor organisaties, professionals en patiënten. Een basis zorgprogramma geeft een overzicht van het gemeenschappelijke zorgaanbod voor alle forensische psychiatrische patiënten, ongeacht hun specifieke stoornissen en delicten. Daarnaast zijn er stoornisspecifieke zorgprogramma’s. Er zijn 3 richtinggevende principes voor de behandeling vanuit diverse modellen: What Works, Good Lives Model en biopsychosociaal model. 2. WHAT WORKS? Dit is het Risk-Need-Responsivity model, het focust op 3 dingen: Risicoprincipe: de behandeling van mensen met een hoog risico moet intensiever en meer gestructureerd behandeld worden dan die van mensen met een laag risico. Behoefteprincipe: de behandeling moet gericht zijn op de factoren die de kans op recidive vergroten. Responsiviteitsprincipe: de behandeling moet afgestemd zijn op de individuele eigenschappen van de patiënt. (intellectuele, cognitieve en sociale capaciteiten) De stoornis staat dus niet centraal, maar het recidiverisico. De responsiviteit kijkt naar de interne en externe eigenschappen van de patiënt en vereist een multimodale benadering. Professionaliteit, integriteit en een eigen context zijn ook belangrijk voor dit model. Respectievelijk moet de behandeling voldoen aan de wettelijke voorwaarden, op de bedoelde wijze zijn uitgevoerd en zoveel mogelijk in de eigen sociale context van de persoon. Meta-analyses tonen aan dat een optimale toepassing van de RNR-principes het effect van de behandeling verhogen, ze zijn vooral gericht op risicomanagement en terugvalpreventie. Een aantal kritieken zijn: Behandeling is niet perse gericht op de levenskwaliteit van de cliënt Te exclusief gericht op criminogene factoren, te weinig oog voor de motivatie van de cliënt Begripsverwarring tussen risico en behoefte 3. GOOD LIVES MODEL GLM is een algemene rehabilitatietheorie toegepast op seksuele delinquenten. Ze focust op het werken aan een vertrouwensband tussen therapeut en patiënt waarbij de patiënt actief meewerkt. De patiënt leert zicht positief te richten op zijn primaire levensbehoeften en concretiseert hoe hij wil leven in verschillende levensdomeinen (wonen, werken, relaties, …). De sterke eigenschappen en capaciteiten van de cliënt worden centraal gesteld en het richt zich zowel op het welzijn van de delinquent als op de reductie en beheersing van het recidiverisico. De therapeutische opstelling van medeleven, betrokkenheid en positieve benadering is essentieel voor de effectiviteit van de behandeling. RNR en GLM kunnen elkaar aanvullen. 32 4. BIOPSYCHOSOCIAAL MODEL Dit model ziet het ontstaan, voortbestaan en herstel van een klacht als een samenspel tussen biologische, psychologische en sociale factoren. Het vereist een samenhangende, multidisciplinaire aanpak: medicatie, copingvaardigheden, negatief zelfbeeld, sociaal netwerk, … C. BEHANDELING 1. DOEL a. Algemeen Het algemeen doen van een behandeling is het risico op recidive verminderen en de stoornis verhelpen, dan wel de patiënt in staat te stellen de effecten van de stoornis te beheersen. b. Subdoelen 2. Inzicht krijgen in de problematiek en de gevolgen voor anderen Vaardigheden aanleren Empathie met slachtoffers ontwikkelen Het leven leren organiseren, niet terugvallen in riskant gedrag, steun leren generen uit eigen sociaal netwerk … BEHANDELPROCES De behandeling is een dynamisch proces op basis van RNR- en GLM –principes. Er worden eventueel doelen bijgevoegd of aangepast. Het proces bestaat uit 3 fasen: instroomfase, therapeutische veranderfase en resocialisatiefase. De instroomfase benadrukt de observatie van de patiënt, de kennismaking van de patiënt met de gang van zaken in de kliniek en de inschatting van de directe delictsrisico’s en benodigde veiligheidsmaatregelen. Tijdens de instroomfase stellen ze een delictsanalyse en een delictsscenario op, ook een individueel behandelprogramma wordt opgesteld. De doelen van de therapeutische veranderfase zijn het uitvoeren van het behandelplan, inzicht krijgen in het delictsscenario en de delictsanalyse verfijnen. De patiënt leert zijn risicofactoren herkennen, leert copingvaardigheden, … De begeleider werkt samen met cliënt een signalerings- en terugvalpreventieplan uit. Hierbij zijn verschillende behandelmethoden mogelijk (farmacologische interventies, psycho-educatie, vaktherapieën, …). Tenslotte bestaat de resocialisatiefase uit verschillende stappen: eerst de voorbereiding in de instelling, vervolgens de geleidelijke overgang (verlof, tussenwoonvorm) en als laatste het verblijf buiten de instelling. Hiervoor moeten de patiënten voldoen aan enkele voorwaarden: Grootste deel van hun behandeling doorlopen hebben Veiligheidsbeperking van een stabiel niveau Adequate dagbesteding hebben of krijgen Bijzondere delictsrisico’s erkennen en tonen daar verantwoordelijkheid voor te nemen Zicht inspannen voor de behandeling om de risicofactoren de baas te blijven Bereid en in staat zijn te werken met behandelteam Zo nodig, extra controlemaatregelen en blijvende structurerende voorwaarden (medicatie, beschermende woonvorm) Het belang van deze ketensamenwerking is dat er afstemming nodig is over de mogelijkheden van resocialisatie, over de afbouw van de zorg, over crisisafspraken en over de verdeling van gezamenlijke verantwoordelijkheden. Het is ook belangrijk voor de geregelde informatie-uitwisseling en de structurele communicatielijnen. 33 3. BEHANDELVOORWAARDEN a. Behandelmilieu Het moet een veilig, ondersteunend leefmilieu zijn met een consistente eenduidige organisatie van de behandelomgeving. Er moet een overzichtelijk dagprogramma zijn waarbij de patiënten hun verantwoordelijkheid moeten opnemen, zich actief inzetten en voldoende rust krijgen. De sociotherapeut heeft hier een belangrijke rol. b. Motivatie Vaak is er geen intrinsieke behandelmotivatie, er moet ook zo min mogelijk gebruik gemaakt worden van dwang. Psychotherapeuten houden daarom expliciet motiverende gesprekken, terwijl vaktherapeuten meer impliciet motiveren. Er zijn verschillende manieren om te motiveren. Bij een verslavingsproblematiek wordt vooral gebruik gemaakt van de motivatiecyclus (supra: veranderingscirkel). Een ander model is het ‘barriers to change’ model, hierbij moet de patiënt een aantal barrières overwinnen, dit zijn de aanknopingspunten voor de behandelaar. Bij dit model gaat het om hoe de patiënt dingen zelf waarneemt (belang van de verandering, behoefte aan verandering, mate van eigen verantwoordelijkheid, eigen vermogen om te veranderen, …). Een derde methode is de motiverende gespreksvoering, hier is een wisselwerking tussen de patiënt en de therapeut, de patiënt motiveert zichzelf door ambivalenties te benoemen. De oorzaken voor de geringe motivatie zijn cognitief (negatieve verwachtingen), emotioneel (geen spijt of berouw) en gedragsmatig (gebrekkige communicatieve vaardigheden). Ook ongunstige externe omstandigheden kunnen een rol spelen (ongeschikte omgeving voor behandeling, gebrek aan sociale steun, negatief maatschappelijk klimaat, …) c. Therapeutische relatie De effectiviteit van de behandeling blijkt vaak samen te gaan met hoe de patiënt de band met de therapeut ervaart. Hierbij zijn verschillende dingen van belang: aanvaarding, empathie, echtheid, positieve feedback geven, denkbeelden toetsen aan realiteit, stellen van grenzen, … 4. THERAPEUTISCHE INTERVENTIES a. Cognitieve gedragstherapie Hierbij gaan we ervan uit dat leerprocessen verantwoordelijk zijn voor gedrag, daarom moeten we disfunctionele schema’s afleren. Deze therapie wordt vaak in groep aangeboden, aangevuld door psycho-educatie. Onderzoek toont aan dat CGT werkzaam is bij angsten, depressie, verslaving en eetstoornissen. b. Sociotherapie Sociotherapie concentreert zich op delict gerelateerd gedrag in een omgeving van (veilige) interacties tussen patiënten en personeel. De sociotherapeut speelt een sleutelrol, hij is observator, rapporteur, motivator, begeleider, … Hij moet verschillende attitudes en vaardigheden hebben: professioneel inzicht in de stoornis, gedrag van de patiënt beoordelen, volledige acceptatie van de patiënt als persoon en kunnen motiveren, veiligheidsrisico’s taxeren, corrigeren en ingrijpen. c. Vaktherapieën Deze geven enerzijds bewustwording en inzicht in de delictketen, emoties, gedachten en acties en richten zich anderzijds op het ontwikkelen van alternatief gedrag om recidive te voorkomen en vormen van risicomanagement te ontwikkelen. Er bestaan verschillende vormen: beeldende therapie, dans- en bewegingstherapie, dramatherapie en muziektherapie. Ze hebben allemaal een bijzondere indicatiestelling: moeilijke verbale communicatie, verbale communicatie als afweer, gebrekkige behandelmotivatie, contactstoornissen, … De vaktherapie werkt motiverend voor verdere behandelingen door een vaktherapeut. 34 d. Farmacologische interventies Verschillende dingen zijn van belang: Voldoende aandacht voor bijwerkingen en adequate interventies bij bijwerkingen Adequate en zo nodig herhaalde psycho-educatie en individuele gesprekken Optimale manier om medicijnen toe te dienen en een goede organisatie van zorg en doorverwijzing Dwangmedicatie indien nodig (indien gevaar voor zichzelf en omgeving) Steun van sociaal netwerk en zo nodig organisatie van die steun e. Dwangbehandeling In beperkte mate mogelijk, vaak in de vorm van medicamenteuze therapie. Noodzakelijke uitgangspunten: 5. Proportionaliteit: zwaarte van het middel staat in verhouding tot ernst van het af te wenden gevaar Subsidiariteit: het minst ingrijpende (voor de patiënt) middel kiezen Doelmatigheid: middel is geschikt om behandeldoel te bewerkstelligen Behandelinhoudelijke argumenten: past het in het behandelplan Wie kan wettelijk de beslissing nemen? VORMKWESTIE Bij de beslissing of het een gestructureerd of ongestructureerde behandeling wordt, er wordt rekening gehouden met het voorgeschreven behandelprotocol per sessie. Er is ook een afweging van de voor- en nadelen. De keuze tussen groeps- of individuele behandeling hangt af van verschillende dingen. De voordelen van een groepsbehandeling zijn dat de patiënten elkaar aanspreken op gedrag (onderlinge steun), ze bespreken onderwerpen als lotgenoten en het is tijds- en kostenefficiënt. Ongewenste nevenaffecten zijn dat ze elkaars ongewenst gedrag kunnen goedkeuren, slachtoffers leren benaderen en het ontstaan van netwerken. Er is een onderscheid tussen open en gesloten groepen en tussen homogene en heterogene therapiegroepen. SEKSUEEL OVERSCHRIJDEND GEDRAG A. DIAGNOSTIEK 1. WAT IS SEKSUEEL AFWIJKEND GEDRAG? Afhankelijk van maatschappelijke normen VB: Oude Griekenland: seksuele relaties tussen oude mannen en jongens Kinsey-rapport: choquerende bevindingen over seksuele handelingen (1953) Homoseksualiteit: - Tot 1974: psychiatrische stoornis in DSM - Afschaffing was een sleutelmoment: normale seks breder: ‘seks met instemming’ ipv ‘seks voor voortplanting’ Problemen met seksualiteit - Dysfuncties bij mannen (vertraagde/voortijdige ejaculatie, erectiestoornis, hypoactief-seksueel verlangenstoornis, …) - Dysfuncties bij vrouwen (orgasmestoornis, opwindingsstoornis, penetratiestoornis, …) - Genderdysforie Forensisch vlak: afwijkende seksuele voorkeuren (parafilie) en hyperseksualiteit Risico op recidive verhoogt - Seksueel delict = criminologisch begrip, sociaal construct - Parafilie = psychopathologisch begrip: intense, recurrente, dwingende seksuele opwinding in fantasie of gedrag over ongebruikelijke seksuele stimuli VB: filmpje: opwinding door schoenen kapotmaken 35 Ontstaat meestal voor 18 jaar (op latere leeftijd meestal door andere oorzaken: medicatie, dementie), verklaringen nog niet duidelijk: genetisch? disregulatie in hersenen? iets dat misloopt in ontwikkeling, afwijkend basisschema inprenten bij seksueel experimenteren? Vooral bij mannen Normale seksuele relatie naast parafilie mogelijk (partner weet soms van niets) Meerdere parafilien tegelijk mogelijk - Problematisch als alleen dit je nog opwindt Parafiele stoornissen DSM-5 - Parafilie vereist geen interventie op zichzelf - Bijkomende voorwaarden om te spreken van een parafiele stoornis Ernst: gedurende ten minste 6 maanden intens en persisterend Negatieve gevolgen: lijdensdruk, beperkingen of schade aan anderen Soms minimumleeftijd, VB: voyeurisme - Fantasieën betekent niet meteen gedrag 1. Voyeurisme: heimelijk kijken naar anderen terwijl deze met privé-activiteiten bezig zijn 2. Exhibitionisme: tonen van genitaliën aan nietsvermoedende personen 3. Frotteurisme: aanraken of tegen iemand aanwrijven zonder instemming 4. Seksueel-masochisme (asfyxiofilie = wurgseks: specifieke vorm): ondergaan van vernedering, bondage en pijn 5. Seksueel-sadisme: een ander vernederen, bij bondage betrekken of pijn doen 6. Pedofilie: seksuele gerichtheid op kinderen, specificaties (exclusief/niet-exclusief, jongens/meisjes, incest) 7. Fetisjisme: levenloze voorwerpen of niet-genitale lichaamsdelen: gebruik van levenloze voorwerpen of zeer specifieke gerichtheid op niet-genitale lichaamsdelen 8. Transvestie (autogynefilie = opwinding door typische dingen van het andere geslacht, VB: man die breit in vrouwenkleding): seksuele opwinding door het dragen van kleren van de andere sekse Geen limitatieve lijst: necrofilie, zoöfilie, coprofilie, … Regulatie van menselijke seksualiteit - Excitatie – inhibitie: dual control: alle biopsychosociale factoren die tussenkomen in de regulatie van menselijke seksualiteit kunnen gerangschikt worden onder seksuele excitatie of inhibitie. Teveel excitatie of inhibitie kunnen de regulatie doen kantelen. - Incentive motivation theory: seksueel gedrag is lustvol, motivatie tot het stellen van seksuele gedragingen kan enkel opgewekt worden door beschikbaarheid van een competente stimulus die de belofte van aantrekkelijkheid en lust in zich draagt. Hersenen moeten gesensitiseerd worden voor seksuele stimuli. Men kiest niet zelf tot wat men aangetrokken wordt. Een automatisch ‘low-level’ 36 systeem en een controlerend ‘high-level’ systeem toetsen de incentive stimulus aan vroegere ervaringen en toekomstige verwachtingen. Seksueel deviant gedrag: stoornis in stimuluscompetentie of in regulatie van seksuele gedrag Hyperseksualiteit - Overmatige seksuele preoccupatie en een daarmee samenhangende hoge frequentie aan seksueel gedrag dat men niet kan stoppen - Kan samenvallen met parafilie - Geen definitie in DSM: ‘teveel’ - Total sexual outlet (TSO): ejaculatie/week: hoeveel voor hyperseksualiteit? +/- 7 -> niet aanvaard - Film SHAME 2. DIAGNOSE De diagnose is niet evident, het is moeilijk om van daders betrouwbare info te krijgen. Er wordt gebruik gemaakt van zelfrapportagelijsten, gedragsobservatie, collaterale informatie en psychofysiologische maten. 3. PARAFILIËN EN SEKSUELE DELINQUENTIE De meeste parafiliën zijn niet strafbaar, sommige wel. De meeste seksuele delicten zijn geen parafiliën. Er is pas sprake van een seksueel delict indien de seksuele daden strafbaar zijn gesteld door de wet. Dit verschilt van land tot land en evolueert in tijd. Belangrijk voor de strafbepaling zijn de consent en de schade bij het slachtoffer. Van deze delicten is er een zeer hoog dark number en zelf na aangifte zijn er de minste vervolgingen. Er is een zeer grote verscheidenheid aan seksueel gedrag en niet alles wat ongebruikelijk is moet meteen als psychopathologisch of moreel verwerpelijk gezien worden Een parafilie wordt pas een stoornis als ze aan de voorwaarden voldoet Gestoord seksueel gedrag leidt niet automatisch tot strafbaar seksueel gedrag Niet elke seksuele delinquent hervalt, de meeste plegen geen nieuwe feiten Niet alle seksuele delinquenten hebben hetzelfde terugvalrisico Belangrijke risico’s voor herval zijn parafilie en/of hyperseksualiteit en antisocialiteit B. BEHANDELING 1. REGULATIE VAN DE MENSELIJKE SEKSUALITEIT a. Regulatie: samenspel van excitatie en inhibitie Seksueel gedrag begint bij een stimulus die van buitenaf komt en als seksueel stimulerend ervaren wordt. De regulatie veronderstelt een evaluatie van de waarde (value) en het belang (salience) van de stimulus waarna een beslissing volgt. b. Seksueel verlangen SENSITISATIE: Ontvankelijkheid voor seksuele stimuli: testosteron/oestrogeen LIKING: anticipatorisch genot: dopamine WANTING: gedrag dat al dan niet gesteld wordt om toenadering te verkrijgen tot de stimulus: dopamine Consummatorisch genot: orgasme: endorfines SATIATIE: verzadiging: refractaire periode: serotine: geen zin meer, remmer van seksualiteit c. Complexiteit Menselijk gedrag wordt beïnvloed door veel factoren op bio-psychosociaal niveau. Er is nood aan een overkoepelende theorie die zowel de regulatie als de disregulatie van het seksuele gedrag beschrijft. 37 Seksuele stoornissen door te veel of te weinig excitatie/inhibitie (VB: Parkinson: te kort aan dopamine in hersengebieden dus kunstmatig dopamine nemen kan leiden tot ontremming) Schommelingen d. Biologische regulatie Automatische regulatie in lagere hersenkernen (dierlijk systeem): automatische neiging om in het hier en nu te reageren -> onbewust, plots, ‘het gebeurde ineens’. Serotonine en dopamine staan in dynamische interconnectie en inhiberen elkaar. Gecontroleerde regulatie in hogere hersenen (menselijker systeem): timing, denken aan vorige handelingen, rekening houden met gevolgen, … -> bewust, verbaal, cognitief Gecontroleerde regulatie onderdrukt de automatische regulatie, maar eigenlijk doen ze hetzelfde: - Value evalueren: waarde van de stimulus - Salience evalueren: het belang van de stimulus 2. BEHANDELING a. Residentieel en ambulant: onderscheid Residentieel Medium risk patiënten Hands-on Suïcidedreiging Verloedering levensstijl, onvermogen tot zelfstandig leven High risk geïnterneerden: ziekenhuis in gevangenismilieu Risico op recidive Feiten Crisissituatie van de patiënt Rehabilitatieproblemen Ambulant Low risk patiënten Hands-off b. Onderzoek Intakeonderzoek (ambulant) obv PSD rapporten en gegevens van de gerechtelijke bundel. Er gebeurt een exploratie van de motivatie tot behandeling, de aan/afwezigheid van uitsluitingscriteria en het risicoprofiel. De voorwaarden voor hospitalisatie zijn: - Mate van openheid/bereidheid tot zelfonthulling Bereidheid om actief mee te werken aan het gehele programma (medicatie, libidoremmers, …) Zelfwerkzaamheid (levensverhaal, schrijfopdrachten, deelname aan therapie, …) Attitude in de groep Respect voor afdelingsregels en voor de voorwaarden van justitie Bereidheid om na de residentiële behandeling voortgezette begeleiding en behandeling te volgen Er zijn verschillende uitsluitingscriteria: - Zeer hoog risico op herval Criminologische factoren: criminele veelzijdigheid Massieve ontkenning van de feiten (toegeving noodzakelijk voor therapie) Weigering om alle therapeutische mogelijkheden te aanvaarden Acute psychiatrische stoornissen (eerst deze behandelen, dan pas SDG behandelen) Mentale handicap (IQ <70) Psychopathie (PCL-R > 25) c. Psychotherapie Elke therapie voor seksuele delinquenten is niet enkel persoonsgericht maar ook delict gericht, dit is het grootste onderscheid tussen forensische en algemene psychotherapie. De cognitieve gedragstherapie (CGT) is een verzamelnaam voor multimodale psychotherapie gekenmerkt door een doelgerichte, systematische, probleemoplossende aanpak (terugvalpreventie). Er wordt nadruk gelegd op de motivatie, de zelfwerkzaamheid en de continuïteit van het menselijke gedrag (gedragsketen). De focus ligt ook op het hier en nu 38 om greep te krijgen op het eigen gedragspatroon. Het belang van keuzes maken: vragen en uitdagen (Socratische methode). Er zijn verschillende kritieken: Te rationeel en te weinig aandacht voor emoties en verlangens Te confronterend (vermijden door socratische methode) Weinig aandacht voor therapeutisch relaties Weinig aandacht voor sterke kanten van de cliënt Focus op vermijdingsgedrag: terugvalpreventie houdt in dat je dingen niet maar mag doen (VB: als gedrag vastgesteld werd in park, het park vermijden) Het therapeutisch doel van de psychotherapie is recidive voorkomen, de gecontroleerde regulatie versterken (automatische regulatie kan niet beïnvloed worden door verbale therapie) en persoonlijke problematiek remediëren (weinig invloed op recidive): Psychiatrische co-morbiditeit Persoonlijkheidsproblematiek Lichamelijke gezondheid Levensstijl d. RNR: Risk – Need – Responsivity De hoofd vraag hierbij is: wat is nodig voor een effectieve behandeling. Deze effectieve therapie is gericht op: i. Risk: factoren die recidive in de hand werken Risk matching: hoeveel psychotherapie voor dit risicoprofiel Risico-inschatting: statische en dynamische factoren Verschillende risicoprofielen: - Laag risico: ambulante forensische hulp in CGG/CAW - Matig risico: residentiële hulp in PZ, daarna ambulant - Hoog risico: gevangenisziekenhuis Recidive van zware misdrijven lager (mensen die een moord pleegden gaan bijna nooit meer een 2e moord plegen) ii.Need: criminogene factoren die kunnen veranderd worden Algemene recidive Criminogene factoren Antisociale persoonlijkheid Vijandigheid Antisociale vriendenkring Antisociale cognities Beperkte hechting aan familie, vrienden en partner Weinig engagement in school/werk Doelloos en zinloos gebruik van vrije tijd Middelenmisbruik - Niet-criminogene factoren Persoonlijke problemen Majeure psychische problemen Laag zelfgevoel Weinig fysieke activiteit Armoedige levensvoorwaarden Lage maatschappelijke ambitie Beperkte angst voor officiële bestraffing Seksuele recidive: - Criminogene factoren A-lijst: meer dan 3 studies over invloed - 39 - - - Deviante seksuele interesses: kinderen, gewelddadigheid, parafilieën Seksuele preoccupaties: hyperseksualiteit Antisociale neigingen: instabiele levensstijl, instabiele tewerkstelling, APS, … Attitudes die het plegen van misdrijven faciliteren, opzoeken van hoge risico situaties Stoornissen in intimiteit (hechtingsstoornis) Negatieve sociale invloeden: VB: opgroeien in stad met hoge CTgraad Beperkte cognitieve problem-solving Bitterheid/vijandigheid Criminogene factoren B-lijst: ten minste 1 studie Geseksualiseerd coping gedrag: stress leidt tot porno Hardvochtigheid/gebrek aan zorg voor anderen Weinig emotionele controle Vijandige overtuigingen over vrouwen Adversial sexual orientation (mensen zoeken andere manieren om hun noden te voldoen, VB: homoseksuelen verkrachten jongetjes) Sluwheid, gewetenlosheid: machiavellisme Mogelijke criminogene factoren: Zich gerechtigd voelen algemeen deviant en seksueel deviant gedrag te stelle, Fragiel, kwetsbaar narcisme Trots een crimineel te zijn Eenzaamheid Niet gerelateerd aan seksuele recidive: Gebrekkige slachtofferempathie Ontkenning van seksuele misdrijven Gebrek aan behandelmotivatie Interne psychologische problemen Seksueel misbruik als kind … iii.Responsitivity: ontvankelijkheid voor therapie Verschillende kenmerken zijn nodig voor een effectieve behandeling. Stijl van de therapeut: firm but fair - Empathie, warmte - Waarachtigheid, eerlijkheid, echtheid - Respect, steun en vertrouwen - Emotionele ontvankelijkheid, openheid - Rechtvaardigheid en directiviteit - Flexibiliteit - Communicatiestijl: bekrachtiging, humor, open vragen, … - Harde confrontatie vermijden, dit veroorzaakt meer weerstand, ontkenning en minimalisering - Vijandigheid, emotionele kilte, autoriteit vermijden - Inconsistenties in de begeleiding vermijden Attitude van de patiënt en zijn perceptie van zijn therapeut - Communicatiestijl heel belangrijk, belangrijker dan procedurele en technische aspecten van de therapie - Laag zelfgevoel vs hoog zelfgevoel Therapeutische alliantie: samenwerking, verhoogt therapiesucces, verlaagt aantal drop-outs. Rekening houden met individuele behoeften van de patiënt. e. Rehabilitatie Uiteindelijke doel van de residentiële behandeling. Langdurige ambulante nabehandeling is onontbeerlijk. 40 f. Farmaca voor seksueel deviant gedrag DOEL: onderdrukking van seksuele libido, invloed op automatische regulatie Antipsychotica: wanting en liking onderdrukken, in praktijk geen goede werking, effect is het gevolg van de bijwerkingen (slaperigheid, onderdrukking cognitites, …) SSRI’s: daling libido Anti-androgenen: ontvankelijkheid lam leggen, testosteronniveau laten zakken -> infertiliteit (chemische castratie), onderdrukking van ALLE seksuele stimuli (niet enkel de deviante), veel bijwerkingen 3. RESULTATEN Rekening houden met de base rate. Menselijke seksualiteit wordt op elk niveau gereguleerd door een samenspel van excitatie en inhibitie Seksualiteit is niet uniform Psychotherapie: CGT in kader van RNR-principes Niet alle seksuele delinquenten hebben hetzelfde terugvalrisico C. INSTITUTIONEEL SEKSUEEL MISBRUIK 1. BELGIË Het kader van de kerk in België is een gedecentraliseerd organisatiemodel. Het bestaat enerzijds uit bisdommen en anderzijds uit ordes en congregaties. Er is een grote diversiteit aan statuten waardoor vele personen een gezagsrelaties hebben t.a.v. het slachtoffer. Het fenomeen bestaat uit diverse vormen van seksueel misbruik, er is geen eenduidige definitie. Er zijn hulpverleningsactoren en justitiële actoren, gemeenschappelijk bij beide is dat ze dadergericht werken. De commissie Adriaenssens definieerde seksueel misbruik als alle vormen van verbaal, niet-verbaal of lichamelijk gedrag van seksuele aard, waarvan degene die er zich schuldig aan maakt, weet of zou moeten weten, dat het afbreuk doet aan de menselijke waardigheid. Hulpverleningssectoren hebben diensten voor slachtoffers van zedenfeiten. Ze hebben leer- en hulpverleningsprojecten voor daders (pedoseksualiteit, efebofilie, hyperseksualiteit, intra/extrafamiliale feiten). Kernelementen in de meeste definities zijn: Leeftijd Specificiteit van het gedrag (diverse mogelijke vormen van seksueel misbruik, intentionaliteit van het gedrag, machtsonevenwicht) Gebrekkige toestemming Gedragswetenschappelijk bestaan er typologieën van seksueel misbruik: non-contact vs aanraking, wrijving, diverse vormen van penetratie, …. Het onderzoek verloopt moeizaam door het hoge dark number en onduidelijkheden over de tijdsperiode en de frequentie. De cijfergegevens in België komen van de parketten-generaal, het federaal parket of de justitiehuizen. Het Belgische Centrum voor Arbitrage behandelt dossiers van seksueel misbruik. De procedure bestaat uit 2 fasen: verzoening voor een Permanente Arbitragekamer en Arbitrage voor 3 arbiters. Er is ook de ontmoeting tussen het slachtoffer (+ advocaat + steunfiguur) met de vertegenwoordigers van de Kerk (+ advocaat) en 2-3 leden van de permanente Arbitragekamer. 41 2. NEDERLAND In Nederland zijn er 2 bekende commissies: commissie Deetman en commissie Samson. De oorzaken van het seksueel misbruik zijn gevarieerd: gefragmenteerd bestuursstructuur van de kerkelijke instanties, cultuur van zwijgzaamheid, celibaat, interne behandeling van slachtoffers. Commissie Samson onderzocht de aard en omvang van seksueel kindermisbruik in de residentiële jeugdzorg en pleegzorg. Plegers van seksueel kindermisbruik hebben geen opvallende kenmerken. Ze hebben vaak geen intentionele ontwikkeling maar een stapsgewijze evolutie. Daders gebruiken vaak schijnlegitimaties die het proces vergemakkelijken, het gevoel van macht kan verslavend werken. FORENSISCH-PSYCHOLOGISCH EN –PSYCHIATRISCH DESKUNDIGENONDERZOEK A. KADER 1. TERMINOLOGIE Strafrechtelijk deskundigenonderzoek kan aangevraagd worden op verschillende niveaus in het strafonderzoek door de: 2. Onderzoeksrechter Procureur des Konings Vonnisgerechten Strafuitvoering VERSCHILLENDE VRAAGSTELLINGEN Meest voorkomend is dat men iemand verdenkt van een misdrijf en de PK/OR heeft meer informatie nodig over de persoonlijkheid van de verdachte of heeft advies nodig over de toerekeningsvatbaarheid. In tweede instantie onderzoekt men vaak veroordeelden of geïnterneerden in het kader van vrijstelling op proef of definitieve vrijstelling. Soms moeten experten de betrouwbaarheid vaststellen en bijstand leveren in het strafonderzoek. Advies over ontoerekeningsvatbaarheid: actus reus (daad zelf) vs. mens rea (schuldig/verantwoordelijkheid zijn aan de daad). 3. MAATSCHAPPIJ (On)toerekeningsvatbaarheid is een zeer gevoelig maatschappelijk gegeven. (VB: Kim De Gelder) Het is moeilijk om zwart-wit uitspraken te doen, psychiaters kunnen het ongeveer eens zijn maar kunnen de ene factoren zwaarder laten doorwegen waardoor een ander besluit wordt gemaakt. Ontoerekeningsvatbaarheid ontneemt de maatschappij haar symbolisch herstel van het misdrijf, hoe erger het misdrijf hoe groter de vraag naar herstel en hoe meer men geneigd is om de dader toerekeningsvatbaar te achten. Gerechtspsychiaters worden verantwoordelijk geacht. Maar vaak is de internering langer dan de gevangenisstraf, dus toerekeningsvatbaarheid is niet perse beter! B. EXPERTISE IN DE ‘OUDE’ INTERNERINGSWET 1. PROCEDURE a. Wie kan aanvragen? De PdK, OR of vonnisgerechten kunnen een onderzoek aanvragen, maar de psychiatrische expertise is niet verplicht. b. Wie beslist? De rechter heeft finale beslissing over de toerekeningsvatbaarheid. De expertise speelt cruciale rol, maar is niet bindend. In de praktijk wordt het advies doorgaans wel gevolgd. 42 c. Wanneer? - Geen duidelijke criteria, afhankelijk van de individuele aanvrager Vaak bij: Alle misdaden die potentieel naar Assisenhof gaan Zedenmisdrijven Buitensporige agressie Bizarre verklaringen Psychiatrische voorgeschiedenis d. Welke deskundige? Psychiater Psycholoog Andere deskundige uit meerdere disciplines (VB: criminoloog) e. Wie is deskundig? Geen enkele kwaliteitsvereisten Elke psychiater kan expert worden f. Vragen aan expert De klassieke aanstelling is om geestesvermogens grondig te onderzoeken en advies te geven over de vraag of de betrokkene hetzij in een staat van krankzinnigheid verkeert, hetzij in een ernstige staat van geestesstoornis of zwakzinnigheid is die hem ongeschikt maakt zijn daden te controleren en of de betrokkene zich in deze toestand bevond op het moment van de ten laste gelegde feiten. Art 21: straf omzetten in een maatregel van onbepaalde duur zorgt voor veel kritiek! 2. CONTEXT EXPERTISE Wet voorziet mogelijkheid om te observeren in een speciaal observatiecentrum. Dit observatiecentrum werd echter nooit opgericht, dus gaan de gesprekken vaak door op het kantoor van de psychiater. In de praktijk is het expertiseverslag veelal gebaseerd op gesprekken in de gevangenis. 3. FORMAT Deskundigenverslag in België aan geen enkele regel onderworpen. Geen vooropgestelde format, geen inhoudelijke criteria. Expert bepaalt alles zelf: inhoud, testdiagnostiek, … 4. KNELPUNTEN a. Motivatie van de verdachte Verdachte wil het niet zelf Opstelling van de advocaat: wat raden ze hun cliënt aan (meewerken, niet meewerken) USA: meestal willen de advocaten op een insanity defense spelen, België meestal rechtsbank of PdK die het oplegt b. Zich anders voordoen Faking good = zich gezond voordoen Faking bad = zich gestoord voordoen Ontkennende verdachte: psychiater moet zich niet uitspreken over de bewijskwestie, maar rapport heeft hier wel invloed op. c. Testbaarheid van de verdachte Taal- en cultuurproblemen 43 Verstandelijk beperkten Weinig toegankelijke psychotici Competence to stand trial bestaat niet in België, waardoor sommige mensen geen idee hebben waarover het onderzoek gaat d. Voorkennis van het dossier Denkfouten Eerst blind beoordelen? Het kan interessant zijn om in een gevorderd onderzoek deskundigenonderzoek te doen, men moet eerst het dossier lezen. Eerst zonder dossier dan na dossier lezen, nog een gesprek 5. HONORORIA Zeer laag, minder dan een kuisvrouw per uur In een ideale wereld wordt de procedure strafrechtelijk deskundigenonderzoek gekenmerkt door: uniformiteit, wetenschappelijke integriteit en een multidisciplinaire invalshoek Nu is er een vaag wettelijk kader (geen criteria expert, geen criteria verslag) Ook een gebrek aan middelen C. BEGRIP TOEREKENINGSVATBAARHEID 1. GRADATIES 2. België: zwart-wit Nederland: 5 gradaties van toerekeningsvatbaarheid (5 is misschien te veel: kritiek) Invoeren van gradaties zorgt voor combinatie tussen straffen en maatregels CRITERIA Uitgangspunt van SR = iedereen is verantwoordelijk voor zijn handelen en moet de gevolgen dragen Uitzondering = omstandigheden waarbij de verantwoordelijkheid van de dader structureel of incidenteel tekort schiet, VB: geestesstoornis, minderjarigheid Art. 71 SW Geen eenduidige definitie Juridisch begrip ≠ psychiatrisch begrip: gerechtspsychiater moet geen oordeel vormen over toerekeningsvatbaarheid maar over geestestoestand Soms meer kwestie welke expert, dan hoe gestoord een verdachte is Meer discussie over ontoerekeningsvatbaarheid dan over toerekeningsvatbaarheid Literatuur verwijst naar diagnostische categorieën: As-I stoornis: wettelijk: krankzinnigheid Persoonlijkheidsstoornis: wettelijk: ernstige staat van geestesstoornis Verstandelijke beperking: wettelijk: zwakzinnigheid Psychiater moet 3 vragen in achterhoofd houden: (Van Leeuwen) Besef van eigen handelen: is er sprake van amnesie, flashbacks naar traumatische gebeurtenissen, verwardheidstoestand (tussen bewustzijn en onbewustzijn) na epilepsie,… ZEER uitzonderlijk! Oordeelsvermogen van de verdachte: beseft hij dat het gestelde gedrag niet mag (wettelijk of moreel), kennis van strafbaarheid Mate van vrijheid waarin de wil kon worden bepaald: kan je het gedrag controleren? Beheersen? Betrouwbaar en accuraat vaststellen van een psychiatrische diagnose: gebruik maken van interview en collaterale informatie 44 - 3. Naast het vaststellen van een psychiatrische diagnose is een uitgebreid onderzoek naar de mentale toestand ten tijde van het ten laste gelegde feit cruciaal: Voorbereidende handelingen Delict zelf Gedrag onmiddellijke na het delict Ook kijken naar: Mate van planning en voorbereiding Kennis van strafbaarheid Mate van zelfbeheersing VRIJE WIL a. Bestaat vrije wil? - - - Juristen zijn over het algemeen huiverig om het idee van vrije wil los te laten Straffen wordt zinloos Zonder vrije wil ontstaat er een maatregelrecht, want je kan wel nog mensen veranderen Verschuiving van schuld naar preventie Zonder vrije wil: Dark side of free will, kennen wat de gevolgen zouden zijn indien er geen vrije wil was Mensen die in vrije wil geloven zijn voorstanders van straffen, VB: Amerika Criminelen vergelijken met mensen met een besmettelijke ziekte die in quarentaine gehouden moeten worden: Zij kiezen er ook niet zelf voor om ziek te zijn, maar worden toch afgezonderd om de maatschappij te beschermen, dit is ook zo voor criminelen. Tijdens de opsluiting moet er dan gekeken worden naar het welzijn en de behandeling van de delinquent, net zoals bij de zieke De opsluiting kan niet wreed zijn Er moet ook gekozen worden voor de mildere straffen Geld en middelen inzetten om de oorzaken van CT te onderzoeken ipv de criminelen te straffen ‘Just world belief’ = geloof dat de wereld eerlijk is, dat goede dingen goede mensen overkomen en slechte dingen aan slechte mensen; deze visie beschuldigt het slachtoffer want zo geloven dat ze het zelf hebben verdiend (kort gerokt, uitdagend gedrag, …), just deserts. Deze visie wordt weerlegd doordat we niet allemaal gelijke kansen krijgen. Indien we niet in de vrije wil geloven, kunnen we meer kijken naar de oorzaken en systemen die ons gedrag uitlokken. Waardoor we een beter beleid kunnen maken voor onderwijs, criminaliteit, … b. Toerekeningsvatbaarheid = nonsens? Zweden stelt de vraag niet naar ontoerekeningsvatbaarheid. Nu onder druk want vele Europese landen kennen dit wel. D. EXPERTISE IN HET BUITENLAND Elk land heeft eigen terminologie, eigen diagnostische categorieën. Verschillende standaarden, verschillende gradaties, verplicht of niet (enkel in Canada niet verplicht, vs Ned, Fr, Dui, Eng, Zw), criteria toerekeningsvatbaarheid enkel in Nederland (Boog-instrument), criteria gerechtsdeskundige enkel in Duitsland geen criteria, meeste landen voorzien verschillende types expertises, meeste landen hebben richtlijnen die gelijklopend zijn. Operationalisering van toerekeningsvatbaarheid is een hekel punt in elk land Diagnostische categorie =/ wettelijke categorie Expert mag geen uitspraak doen over juridische kwestie, maar moet wel voorzien in voldoende info op basis waarvan de rechter een besluit kan maken 45 E. EXPERTISE IN DE ‘NIEUWE’ INTERNERINGSWET? 1. NIEUWE WET De wet van 21/4/2007 moest normaal in werking treden 24 maanden na de publicatie in het BS. Ze kwam echter nooit in uitvoering. De wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, BS 9 juli 2014 ZOU in werking treden op 1 januari 2016, maar is nog steeds in reparatie. 2. BELANGRIJKSTE VERSCHILLEN Oude wet Expertise niet verplicht Nieuwe wet Verplicht expertise: internering slecht mogelijk na deskundigenonderzoek Niet tegensprekelijk Tegensprekelijk Geen criteria expert Kwaliteitscontrole: gerechtsdeskundige erkend door minister van Volksgezondheid, kwalificaties vastgelegd door Koning, opleiding in Forensische psychiatrie Geen format verslag Vastgelegd model: door de Koning vastgelegd Vragen expert gedateerd Terminologie vraagstelling moderner Geen nieuw onderzoek nodig Onafhankelijk en neutraal onderzoek bij definitieve bij definitieve vrijstelling vrijstelling (?) POKO Middelen voor observatiecentrum (?) Reparatie bijhouden, criteria kunnen veranderen Er worden verschillende vragen gesteld aan de expert: Leed de persoon op het ogenblik van de feiten en van het onderzoek aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast? Bestaat er een mogelijk oorzakelijk verband tussen de geestesstoornis en de feiten? Bestaat er gevaar dat de betrokkene ten gevolgen van een geestesstoornis desgevallend in samenhang met andere risicofactoren, opnieuw misdrijven pleegt? Kan de persoon worden behandeld, begeleid en verzorg met het oog op re-integratie in de maatschappij en zo ja, hoe? Is er een gespecialiseerde behandeling in geval van zedenfeiten tov minderjarigen? Nieuwe wet komt tegemoet aan aantal belangrijke kritieken: - Verplichte expertise - Kwaliteitscontrole - Vastgelegd format - Mogelijkheid tot klinische observatie Zwart-wit blijft F. ROL VAN DE PSYCHOLOOG Droom van multidisciplinariteit nog niet voldaan, in de nieuwe wet zal dit afgeleid kunnen worden. De gerechtspsychiater heeft wel nog de eindverantwoordelijkheid, want de diagnose is een medische akte. 1. STATUUT VAN DE PSYCHOLOOG Psycholoog is geen erkend gezondheidsberoep Samen met arts werken want mag officieel geen diagnose stellen 46 2. TESTPSYCHOLOGISCH ONDERZOEK De psycholoog kan bijdragen aan een gefundeerde uitspraak over iemands geestesvermogens met het oog op een advies inzake de vraag of de betrokkene verkeert hetzij in een staat van krankzinnigheid, hetzij in een ernstige staat van geestesstoornis of van zwakzinnigheid die betrokkene ongeschikt maakt tot het controleren van zijn/haar daden en of de betrokkene zich in zulke toestand bevond op het ogenblik van de ten laste gelegde feiten. Zwaarte van de feiten speelt een rol in bepaling van de behandeling, maar is niet doorslaggevend. Het testpsychologisch onderzoek heeft 2 doelen: Objectivering Persoonlijkheidskenmerken Eventuele stoornissen Aanvulling en toetsing van andere informatie zoals - Klinische indrukken - Zelfrapportage - Dossierinfo - Geen verplichtingen inzake testdiagnostiek in huidige situatie. Er wordt wel systematisch gebruik gemaakt van een psycholoog of criminoloog. Meest gebruikte testen: Intelligentie/neuropsychologische test Persoonlijkheidstesten Risicotaxatie-instrument Frequentie gebruik van een test zegt niets over bruikbaarheid: betrouwbaarheid en validiteit. Nagaan of je een valide instrument gebruikt. 3. TESTDIAGNOSTIEK a. Raven’s Progressive Matrices = non-verbale intelligentietest gebaseerd op inductief redeneren over perceptuele patronen Figuratieve items: zoek het ontbrekend deel Stijgende moeilijkheidsgraad, zo ver mogelijk geraken binnen bepaalde tijd Collectieve en individuele afname Voordelen: - Cultuurvrij en onafhankelijk van SES - Non-verbaal: wordt niet beïnvloed door taal - Snelle ruwe schatting Nadeel: verschillende normen in gebruik, belangrijk voor flynn-effect (mensen worden om de 10 jaar slimmer, dus het is belangrijk om de normen te updaten) b. WAIS-III en –IV Vanaf 2014 WAIS-IV, verschil tussen III en IV: IV ontstaan vanuit empirie WAIS-III Verbaal IQ Performaal IQ WAIS-IV Verbaal Begrip Index Perceptueel Redeneren Index Werkgeheugen Index Verwerkingssnelheid Index c. Rorscharch Psychoanalytisch kader 47 Mensen hebben de neiging om hun eigen interpretaties en gevoelens te projecteren (projectieve testen) d. MMPI-II Persoonlijkheidstrekken en psychopathologie Zelfrapportagevragenlijst met 567 vragen verdeeld in 10 schalen Hypochondrie Depressie Hysterie Psychopathische deviatie Mannelijkheid-vrouwelijkheid … Controleschalen (sociaal wenselijke antwoorden vermijden en malingering (simulatie waarbij bepaalde symptomen overdreven worden)) Geen forensische normgroep e. PCL-R Mate van psychopathie Belangrijke test in forensische populatie, ontwikkeld in en voor forensische populaties Geen risicotaxatie-instrument, maar diagnostisch instrument 2 factoren, 4 facetten, 20 items Factor 1 is moeilijk te veranderen f. BDHI g. Zelfrapportage voor het vaststellen dat iemand vijandig is en zijn neiging tot agressief gedrag 3 schalen: - Directe agressie: gedragsmatig objectief herkenbare agressie; fysieke of verbale uitingen v agressie - Indirecte agressie (VB: AM): naar binnen gerichte agressie, onderdrukte vijandigheid - Sociale wenselijkheid HCR-20 Toekomstig geweld inschatten Genormeerd bij forensische populaties (verschillende dadergroepen en contexten) 3 schalen: - Historische items - Klinische items - Toekomstgerichte items h. SVR Inschatting van de kans op seksueel gewelddadige recidive bij seksuele delinquenten. i. Static-99 Inschatting van de kans op seksueel en gewelddadige recidive bij seksuele delinquenten. 4. j. SAPROF Enige instrument dat focust op beschermende factoren voor gewelddadig gedrag Positieve focus, geven van kansen, responsabiliseren; GEEN focus op negatieve Genormeerd bij forensische populatie KNELPUNTEN EN AANBEVELINGEN Intelligentiemeting: normen, betrouwbaarheid en validiteit 48 - - - - Belang Ondervraging Begrip van de rechtsgang: mensen moeten weten wat er gebeurt Psychiatrisch ziekenhuis of gevangenis (internering vs. veroordeling) Behandeling: zwakzinnigheid is een reden om iemand te interneren Scores variëren over tijd en tussen instrumenten Aanbeveling: Moeilijk totaalconcept en bestaat uit meerdere facetten Elke test meet deeltje van intelligentie CHC-model heeft 10 dimensies voor intelligentie en geeft een genuanceerd beeld van sterktes en zwaktes: Vloeiende intelligentie: Vaardigheid om mentale operaties te gebruiken wanneer men met een relatief nieuwe taak geconfronteerd wordt, die men niet automatisch kan oplossen (bv. concepten herkennen, relaties ontdekken, extrapolatie, …) Kwantitatieve kennis: Verworven kennis die gerelateerd is aan kwantitatieve informatie en het omgaan met numerieke symbolen. Gekristalliseerde intelligentie: De breedte en diepte van iemands verworven kennis binnen een cultuur en de toepassing van die kennis. Lezen en schrijven: Verworven kennis die de basiskennis omvat om te lezen en te schrijven, om de geschreven taal te begrijpen en om het kunnen uitdrukken van gedachten in geschreven taal. Korte termijn geheugen: Vaardigheid om gedurende enkele seconden informatie vast te houden en te gebruiken. Visuele verwerking: Vaardigheid om visuele patronen en stimuli te genereren, waar te nemen, te analyseren, te synthetiseren, te manipuleren, te transformeren en ermee te denken. Auditieve verwerking: Vaardigheden die afhangen van geluid als input en van het functioneren van ons gehoorapparaat. Vaardigheid om auditieve stimuli te begrijpen, te analyseren en te synthetiseren. Lange termijn geheugen: Vaardigheid om informatie in het lange termijn geheugen te bewaren en terug op te halen (de efficiëntie waarmee de informatie opgeslagen wordt en terug opgehaald wordt). Verwerkingssnelheid: Vaardigheid om cognitieve taken vloeiend en automatisch uit te voeren. Het gaat om betrekkelijk eenvoudige taken die snel moeten uitgevoerd worden, en die bijna iedereen juist zou hebben wanneer er voldoende tijd zou gegeven worden. Reactiesnelheid: Vaardigheid om snel te reageren of snel te beslissen. Forensische testbatterij Aantal instrumenten meten kenmerken die niet noodzakelijk samenhangen met CT Risicotaxatie en PCL-R koppelen Zelfrapportage is nodig binnen forensisch testdiagnostisch onderzoek om een indruk te krijgen van de responsstijl Nader testonderzoek naar specifiek symptoom Faking good, faking bad Faking good: zich bewust beter voordoen Faking bad: zich bewust slechter voordoen met extern motief (VB: strafvermindering) (alsof doen intellectueel beperkt te zijn = malingering) Levels of malingering: Overdrijven: huidige symptomen aandikken Misleiden: doen alsof symptomen ook op moment van de feiten aanwezig waren Faking it: symptomen verzinnen Somatoforme stoornis: psychische aandoening waarbij persoon lichamelijke klachten heeft waarvoor geen somatisch oorzaak is gevonden; onwetend, onbewust of onvrijwillig 49 Faciticious disorder: moedwillige fysieke of mentale problemen simuleren zonder daar enig voordeel uit te (willen) halen Vals positieven: voorzichtigheid in detectie Bepalen van ontoerekeningsvatbaarheid is een hekel punt, forensische diagnostiek ook! In een ideale wereld wordt forensische diagnostiek gekenmerkt door: - Multidisciplinariteit - Een gezonde mix van klinische intuïtie en objectieve informatie Een psychodiagnotisch onderzoek focust zich voornamelijk op: intelligentie, persoonlijkheid en risico. Slechts de combinatie van deze elementen kunnen de verhoogde bewijslast voor ontoerekeningsvatbaarheid bewerkstelligen. Binnen een forensisch diagnostisch proces opletten voor inconsistente antwoordpatronen INTERNERING A. HISTORIEK, JURIDISCH EN INSTITUTIONEEL KADER 1. HISTORIEK SW 1830 en 1876: Klassiek strafrecht: - Homo economicus: dader is verantwoordelijk voor zijn daden, besef dat een straf volgt - Bestraffing als afschrikking, boetedoening, inkeer, gedragswijzeging Uitzondering art. 71 SW: schulduitsluiting wegens krankzinnigheid, schulduitsluiting wegens staat op moment van de feiten Belgisch SW = schuldstrafrecht (zonder schuld geen straf): door verantwoordelijk te zijn, kan er schuld toegerekend worden Krankzinnigheid = verstoring van de intellectuele vermogens die de mens het bewustzijn van de moraliteit van zijn handelen ontneemt (rechtsleer) Macht die hij niet heeft kunnen weerstaan: onweerstaanbare dwang - Tijdelijke toestand - Normaal individu in abnormale omstandigheden - Schulduitsluiting zonder sanctie 19e E: art. 71 SW: vrijspraak zonder sanctie -> oplossing: collocatie op vordering van OM = burgerrechtelijke gedwongen opname: - Beschermingsmaatregel voor geesteszieke die een gevaar vormt voor zichzelf en/of voor anderen: veiligheid van de samenleving - Op bevel van vrederechter - In psychiatrische instelling ‘Sociaal verweer’ - Eind 19e- begin 20e E - Samenleving beschermen en gedetermineerdheid van de pleger onderzoeken - Idee van vrije wil, autonomie, verantwoordelijkheid zwakt af, determinisme komt op - Mensen zijn beïnvloed door persoonlijkheid, opvoeding, omgeving - Typisch delinquent: geen weloverwogen persoon, maar voorbestemd tot plegen van misdrijf - Bestraffing is zinloos, meer focus op classificeren en geschikte behandeling - Evoluerende inzichten WBM 1930 (Wet Bescherming Maatschappij): ontstaan in de sfeer van sociaal verweer: - A. Prins: ‘La défense sociale’ - Invoering inobservatiestelling Psychiatrische afdeling in strafinrichting 50 - - - - - - Persoon in staat van krankzinnigheid, of ernstig staat van geestesstoornis of ernstige zwakzinnigheid Niet verplicht voorafgaand aan internering Invoering internering: strafvervangende maatregel met oog op bescherming maatschappij en behandeling Duurtijd gekoppeld aan ernst van de feiten, beperkt in de tijd 1964: onbepaalde duur Kan opgelegd worden in ieder moment van de procedure, zelfs tijdens strafuitvoering (VB: wordt gek in gevangenis, dan kan ook art. 21 W internering, nog steeds internering) Voorwaarden: Feiten: misdaad of wanbedrijf Staat van krankzinnigheid, ernstige staat van geestesstoornis of ernstige staat van zwakzinnigheid… … die hem ongeschikt maakt tot het controleren van zijn daden Rechtspraak (Cass.): sociaal gevaar Internering van veroordeelde Door Minister van Justitie Voorwaarden van internering vervuld tijdens de detentie Tenuitvoerlegging CBM (Commissie tot Bescherming van de Maatschappij) = magistraat, advocaat, geneesheer(, secretaris) -> permanent orgaan Hoge CBM voor beroepen, niet voor beslissing van plaatsing of overbrenging Cassatieberoep, niet voor plaatsing/overbrenging Bevoegdheden CBM: Inrichting aanwijzen Overbrenging gelasten Beperkte vrijheid, (uitgangs)verlof toekennen Vrijheid op proef, definitieve vrijheid toekennen Advies internering veroordeelde Heropsluiting geïnterneerde op proef Schaft klassiek schuldstrafrecht NIET af: Tweesporenbeleid: repressie en beveiliging Maatregel enkel voor geestesgestoorde daders: geen schuld maar sociale gevaarlijkheid, permanente toestand van ontoerekeningsvatbaarheid als deel van persoonlijkheid WBM 1964: geen fundamentele wijzigingen Terugkerende kritieken sinds 1930: Ontbreken van gepaste infrastructuur en personeelsomkadering Inobservatiestelling blijft achterwege Kwaliteit deskundigenonderzoek was ondermaats Afwezigheid van gepaste behandelings- en begeleidingsmogelijkheden Zwakke rechtspositie van geïnterneerde Grote verschillen in werking tussen CBM, ze werkten autonoom dus verschillend Verouderd karakter van de wet (begrippen en terminologie) Geen regelmatig overleg binnen sector (VB: tussen CBM en raadkamer) Geen wetenschappelijk gestaafde gegevens over praktijk, noch wetenschappelijke evaluatie Noden van het slachtoffer niet erkend – niet betrokken Aanzetten tot vernieuwing rond de eeuwwende Wet 13 april 1995: Bij seksueel misbruik t.a.v. minderjarigen CBM kan evt bijkomende verbodsbepalingen opleggen m.b.t. contact met minderjarigen Wet 10 februari 1998: via advocaat beroep instellen tegen beslissing CBM die verzoek tot invrijheidstelling afwijst Wet 5 maart 1998: WBM uitbreiden met extra categorie: abnormalen, gewoontemisdadigers en 51 - - - - - - - KB 19 april 1999 Oprichting POKO (Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum) Voor beklaagden, gestraften en geïnterneerden I.f.v. deskundigenonderzoek of uitvoering van straf/maatregel Wet 7 mei 1999: oprichting justitiehuizen: justitie-assistent belast met begeleiding en toezicht Commissie Internering: Opdracht: Toekomstvisie ontwikkelen m.b.t. WBM Inventaris opmaken van juridische en praktische problemen Voorstellen uitwerken om doeltreffendheid van wetgeving en opvolging van geïnterneerden te verbeteren Werkwijze: consulteren van publicaties en deskundigen, bezoeken aan gespecialiseerde voorzieningen, discussie Voorstellen: Onderzoeksfase: multidisciplinariteit invoeren, verschillende soorten deskundigenonderzoek, federaal observatiecentrum, gespecialiseerde vorming van deskundigen en voorzien in een wettelijk statuut Beslissingsfase: aspect ‘sociale gevaarlijkheid’ opnemen in wet, steeds rechterlijke beslissing Uitvoeringsfase: samenstelling en werkwijze CBM, rechtspositie geïnterneerde, oprichting van gespecialiseerde voorzieningen (samenwerking volksgezondheid-justitie) België en EHRM: 12 keer veroordeeld sinds 2012 schending art. 3 5, §1 en 4 EVRM CPT: onbeperkte duur, beperkte herzieningsmogelijkheden, gebrekkig statuut Aanbevelingen van de Raad van Europa: Beslissing tot internering moet gebaseerd zijn op een recent medisch rapport Plaatsing enkel verantwoord indien sprake van ernstig gevaar + noodzaak therapie Herziening van plaatsing moet automatisch mogelijk zijn Recht op aangepaste behandeling en verzorging Psychiatrisch onderzoek: volgens state of the art WBM 21 april 2007: Nooit inwerkingtreding, vervangen door wet 2014! Wijzigingen: Terminologie Psychiatrisch deskundigenadvies Internering van veroordeelde Strafuitvoeringsrechtbank Voorwaarden: Geestesstoornis die oordeelsvermogen of controle over daden tenietdoet of ernstig aantast Gevaar voor nieuwe misdrijven ten gevolge van geestesstoornis Voorwaarden voldaan bij beoordeling Deskundigenadvies Verplicht, maar niet bindend Standaardmodel Gediplomeerd psychiater Mogelijkheid van tegenspraak Eenvoudige, duidelijke zaken: 1 psychiater Minder eenduidige zaken: multidisciplinair Administratieve internering door minister van Justitie afschaffen, enkel door strafuitvoeringsrechtbank Strafuitvoeringsrechtbank vervangt CBM, verruimde aandacht voor en betrokkenheid van SO, geen beroepsmogelijkheid, wel cassatie 52 2. HUIDIG JURIDISCH KADER - - 3. Wet 2014, inwerkingtreding ten laatste 1/1/2016 KBM (Kamer voor de Bescherming ven de Maatschappij), voorgezeten door interneringsrechter met 2 assessoren (sociale re-integratie en klinische psychologie) Slachtoffer Kan bepaalde voorwaarden opleggen (VB: geïnterneerde kan zich niet vestigen in straat van slachtoffer) en kan info opvragen Categorieën: zie wet Directe slachtoffers Indirecte slachtoffers Direct en legitiem belang Hoogdringendheid en kabinetbeslissing door alleen zetelende rechter Deskundigenonderzoek Kan bevolen worden door individuele psychiater of college of met bijstand van andere gedragswetenschappers; leidinggevende moet erkend worden door OH Tegensprekelijk, verslag gaat naar advocaat en OM die opmerkingen kunnen maken die worden bijgevoegd in verslag INSTITUTIONEEL KADER a. Residentiële voorzieningen - Opdeling volgens graad van gevaarlijkheid vd geïnterneerden (laag – medium – hoog) Opdeling volgens organisatie en behandelingsmogelijkheden: Gevangenissen Afdeling tot BM Psychiatrische annexen Multidisciplinaire zorgteams Instelling tot bescherming van de maatschappij: medium en hoge Forensische psychiatrische eenheden (FPE) specifiek voor geïnterneerden Meer algemene forensische afdelingen in bestaande psychiatrische ziekenhuizen Forensische psychiatrische centra VAPH-voorzieningen: Afdelingen voor geïnterneerden met mentale beperking Begeleide woonvormen Tehuizen voor geïnterneerden met lichte of matige VB Nieuwe afdelingen in gevangenissen voor geïnterneerden met VB En ook: PAAZ, therapeutische gemeenschappen, psychiatrische verzorgingstehuizen b. Ambulante voorzieningen CGG en CAW Referentiecentra voor seksuele delinquenten c. Nieuwe ontwikkelingen Problematiek: - Nog te veel geïnterneerden in de gevangenissen, moeizame doorstroom naar extern zorgcircuit - Capaciteitsproblemen en wachtlijsten - Vaak worden geïnterneerden geweigerd door: Pathologie Gevaarlijkheid 53 - - - Aard van de feiten Gebrek aan ervaring in werken met deze doelgroep Justitiële context en rapportageverplichting Na herval vaak teruggestuurd naar gevangenis, wat heropname in extern circuit bemoeilijkt Federaal meerjarenplan Doel: uitbouw zorgtraject voor forensisch psychiatrische patiënten 1e investeringsronde: uitbouw categoriaal aanbod: Oprichting medium-security zorgtrajecten Oprichting zorgtrajecten voor seksueel delinquenten 2e investeringsronde: Netwerkcoördinatoren internering Projecten i.k.v. meerjarenplannen Schakelteams 3e investeringsronde: te bepalen Netwerkcoördinatoren: Coördinator extern zorgcircuit geïnterneerden (justitie) Coördinator zorgtraject geïnterneerden (Volksgezondheid) Bedoeling: brug vormen tussen justitie en GGZ om instroom en doorstroom van geïnterneerden uit de gevangenis naar een netwerk van GGZ-voorzieningen te realiseren en op te volgen Per Hof van Beroep Forensische mobiele teams voor langdurige begeleiding van geïnterneerden en andere cliënten o.m. thuiszorg, activering eerstelijnshulp, … Schakelteams voor geïnterneerden Per HvB een schakelteam Werken op casusniveau Ondersteuning van de uitbouw van het zorgtraject, gericht op meerdere levensdomeinen Algemene info, advies, ondersteuning m.b.t. internering B. WET IN DE PRAKTIJK 1. CBM a. Uitvoering van de maatregel De maatregel wordt uitgevoerd onder toezicht van een Commissie tot Bescherming van de Maatschappij. De geïnterneerde wordt na de uitspraak verwezen naar de CBM van de regio waar het hoofdmisdrijf gepleegd werd. b. CBM zittingen CBM zetelt eenmaal per maand? De PdK neemt deel aan de debatten maar geeft geen stem bij het beslissingsproces. Rechtsbijstand is verplicht steeds wanneer er over invrijheidsstelling wordt beslist. De geïnterneerde heeft het recht om elke 6 maanden zijn vrijlating of een andere maatregel aan te vragen. c. Aanwijzing inrichting De CBM heeft verschillende mogelijkheden tot verwijzing, zowel intrapenitentiair als extrapenitentiair, zowel residentieel als ambulant. De CBM kan vanaf de eerste verschijning beslissen een geïnterneerde te plaatsen in een aangepaste inrichting (art. 14 WBM) of in vrijheid te stellen onder voorwaarde (art. 18 WBM). In dat laatste geval kan de voorwaarde zijn dat de geïnterneerde in een gesloten afdeling dient opgenomen te worden. De geïnterneerde is dan juridisch vrij op proef maar wordt vervolgens van zijn vrijheid beroofd en opgenomen in een gesloten (forensische) afdeling. Bij een vrijstelling op proef naar een privé-instelling moet verlof, ontslag, enz. aangevraagd worden bij de CBM. 54 d. Vrijstelling op proef Een vrijstelling op proef (VOP) geldt voor een proefperiode van 3-5 jaar. Meestal gaat een VOP voor aan een definitieve vrijstelling. Een VOP gaat gepaard met enkele voorwaarden: Geen alcohol drinken, geen nieuwe misdrijven plegen, contactverbod, … Geestestoestand is voldoende verbeterd en voorwaarden reclassering zijn vervuld Sociaal-geneeskundige voogdij Als het seksuele feiten zijn t.a.v. minderjarigen betreft: verplichting een begeleiding of behandeling in een gespecialiseerde dienst te volgen Bij het verbreken van de voorwaarden moet de geïnterneerde opnieuw voor de CBM verschijnen, evt nadat eerst door het parket is overgegaan tot heraanhouding. e. Definitieve vrijstelling Geestestoestand is voldoende verbeterd en voorwaarden reclassering zijn vervuld. Er is geen verplicht nieuw onderzoek. 2. INTERNERING IN CIJFERS Vlaanderen en Wallonië hebben een gelijkaardig aantal VOP en geen VOP. Ook op vlak van diagnoses scoren ze gelijkaardig. 3. KNELPUNTEN a. Algemene kritiek Herhaalde kritiek van Europees Comité ter Voorkoming van Foltering en Onmenselijke Behandeling Veroordeling door EHRM b. Kritieken op interneringsbeleid Psychiatrische expertise Geen gezamenlijk beleid van de CBMs: geen plan, weinig overleg, verschillen in frequentie samenkomen, … Samenstelling CBM: gebrek aan professionalisering, kennis v psychiatrie, motivatie, lage vergoeding, … 55 Gebrek aan wetenschappelijk onderzoek Begeleidingsmogelijkheden: geen residentiële voorzieningen, in gevangenis te weinig therapeutisch geschoold personeel, privé-instellingen weigerachtig c. Voordeel huidige werking 4. Zeer flexibel CBM kan kort op de bal spelen Veel goodwill bij medewerkers INTERNERING IN DETENTIE a. Rapport geïnterneerden in detentie Bijna 10% van de gevangenispopulatie zijn geïnterneerden. En amper 1/3 van alle geïnterneerden verblijft in het penitentiair milieu. Geïnterneerden hebben hoofdzakelijk de Belgische nationaliteit met een gemiddelde leeftijd van 41 jaar. Ze lijden vooral aan persoonlijkheidsstoornissen, middelenproblematiek, psychoses en mentale beperkingen. b. Onderzoeken verstandelijke beperking Ongeveer 20% van de geïnterneerden is VB en 17% zwakbegaafd? 5. HUIDIG BEGELEIDINGSAANBOD a. Forensische psychiatrie residentieel De eerste officieel forensische medium security bedden werden opgericht in 2001. Deze waren exclusief voor geïnterneerden. Nu zijn er afdelingen voor seksuele gedragsstoornissen bijgekomen die niet exclusief zijn. Er zijn tehuizen voor niet-werkenden in St-Truiden, Zoersel en Beernem voor mannelijke geïnterneerden met een lichte of matige verstandelijke beperking. b. Forensische psychiatrie ambulant CGG bieden zorg op vlak van ambulante begeleiding zowel eerste zorg als vervolgzorg. c. Forensische psychiatrie gevangenis 2006: uitbreiding zorgequipes op annexen en afdelingen sociaal verweer: strekte scheiding tussen zorg en expertise 2009: nieuwe afdeling in Merksplas voor 60 verstandelijk beperkte gehandicapte geïnterneerden 2002: Strategisch plan voor hulp- en dienstverlening aan gedetineerden door de Vlaamse Gemeenschap: mogelijkheid om vanuit de CGG hulp aan te bieden tijdens en volgend op de detentie 2002-03: Vlaams Fonds voor Integratie van Personen met een Handicap 2014: High security instelling in Gent: FPC: geen gevangenis en geen ziekenhuis maar een forensisch psychiatrisch ziekenhuis dat zorg biedt gelijkaardig aan die in een psychiatrisch ziekenhuis, maar in beveiligde omgeving Nieuwe interneringswet is nooit uitgevoerd en ondertussen vervangen door nieuwe wet van 2014 Oude wet van 1930 (aangepast in 1964) nog steeds van kracht Internering = maatregel van onbepaalde duur voor niet-toerekeningsvatbare personen die een delict pleegden Populatie van geïnterneerden niet goed in kaart gebracht Vooral kritiek op praktische uitwerking van de wet en tekort aan behandelingscapaciteit Vooral situatie in detentie blijft schrijnend Recente initiatieven brengen hoop op verbetering 56 6. MEDIUM SECURITY a. Wat is ‘medium security’? De term ‘medium security’ afdelingen verwijst naar het beveiligingsniveau. Het beveiligingsniveau refereert – in tegenstelling tot de risicograad die uitgaat van het patiëntenperspectief – naar het aanbodperspectief en bevat aspecten van de omgeving, alsook procedurele en relationele aspecten. Vooral de relationele component staat het dichtst bij de risicograad en/of de veiligheidsnoden van de betrokkene. Omdat beveiliging van de sl de primaire opdracht is van een forensisch psychiatrische kliniek, is veiligheid een integraal onderdeel van het zorgaanbod in dit zorgprogramma. Hierin onderscheidt de forensische psychiatrische zorg zich van de reguliere geestelijke gezondheidszorg. Er zijn verschillende inclusiecriteria voor een opname: Hun zorgaanbod is bedoeld voor Nederlandstalige geïnterneerden met enige mate van motivatie en leerbaarheid en, op psychiatrisch vlak, bij voorkeur met een psychotische en/of een persoonlijkheidsstoornis Exclusiecriteria voor opname zijn een op de voorgrond staande seksuele of verslavingsproblematiek en/of een hoge mate van psychopathie (De Smedt, Mariën, & Vermeiren, 2008) Alleen de MSA van Zelzate heeft sinds 2006 een aanbod voor vrouwelijke geïnterneerden b. Opzet onderzoek medium security I.s.m. alle Vlaamstalige CBM’s (Gent, A’pen, Vorst, Leuven) Doelstellingen - Beschrijving populatie (N = 531) - Recidivecijfers - Field validity van gebruikte risicotaxatieinstrumenten Gebruik van bestaande dataset aangevuld met eigen data c. Populatie i. - Populatiebeschrijving Hoofdzakelijk mannen (95%) Belgische nationaliteit (90%) Gemiddeld 37 jaar oud bij eerste medium security opname Typische profiel: alleenstaand of gescheiden (85%) zonder vaste partner (73%) zonder kinderen (71%) minder dan 3 jaar gewerkt in zijn leven (69%) 57 - weinig sociale banden (43% ooit ≥ 1 jaar samengewoond met een intieme partner, 12% ooit ≥ 3 jaar voor een kind gezorgd, 13% ooit ≥ 1 jaar actief lid geweest van een club/vereniging, 21% ≥ 1 jaar wederkerige vriendschapsrelatie met een leeftijdsgenoot) De meeste geïnterneerden (82%) werden voorafgaand aan opname in de medium security afdeling psychiatrisch gehospitaliseerd in de reguliere GGZ Lage gemiddelde intelligentie = 81 (op basis van meest recente WAIS III) De meest voorkomende DSM-IV diagnoses (cumulatief) waren persoonlijkheidsstoornissen (71%) verslavingsproblematiek (57%) psychotische stoornissen (44%) Justitiële antecedenten Grootste deel geïnterneerden hadden gerechtelijke antecedenten (84%), gemiddeld 6 Grootste deel geïnterneerden veroordelingsantecedenten (80%), gemiddeld 6 Een derde geïnterneerden interneringsantecedenten (35%), gemiddeld 2 Vroegtijdig begin justitiële antecedenten 41% kwam met de jeugdrechtbank in aanraking Gemiddelde leeftijd bij eerste vonnis 25 jaar ii. - Psychopathic checklist- revised (PCL-R) (meest recent) Afgenomen bij 224 geïnterneerden (42%) Gemiddelde score 21 (op basis van meest recente score) 33 % scoort hoger dan 25 Historical clinical risk management (meest recent) Afgenomen bij 344 geïnterneerden (65%) Gemiddelde score 24 (op basis van meest recente score) iii. Risicotaxatie Indexdelict Indexdelict (meest ernstig) hoofdzakelijk (seksueel) geweld (77%): onder de geweldsdelicten waren er 48 levensdelicten (9.04%) en 48 pogingen tot een levensdelict (9.04%) - eigendomsdelicten (19.21%, n = 102), drugsdelicten (2.26%, n = 12), seksuele niet-gewelddadige delicten (0.75%, n = 4) en andere delicten (0.57%, n = 3) waaronder twee verkeersdelicten. - d. Behandeling - 94% rechtstreeks doorverwezen vanuit detentie (laatste detentieduur 897 dagen) Tijd tussen het opleggen van de interneringsmaatregel voor het indexdelict en de start van de behandeling in medium security: gemiddeld 4.4 jaar (range 0 – 32.9 jaar) Opnameduur 1ste opname afgesloten = 472.5 dagen (1-2281) Heropnames bij 53% Gemiddeld 2.3 heropnames Gecumuleerde opnameduur afgesloten behandelingen 646.19 (8-2281) Overlijdens Achttien geïnterneerden (3.39%) zijn overleden in de loop van de studie: 9 suïcides en 9 gewone overlijdens (8 tgv ziekte en 1 accidenteel overlijden). De suïcides gebeurden in 4 gevallen tijdens MSA behandeling, tweemaal in detentie, eenmaal in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis en tweemaal in de maatschappij. e. Incidenten Enkel incidenten die aan CBM werden gemeld, zijn geregistreerd: 58 Aantal Aard en ernst Juridische afhandeling door CBM Heraanhouding Nieuwe maatregel/ (schijnbaar) geen gevolg Context f. Afschaffing van de ministeriële internering Samengevat wordt in geval van artikel 21 een gevangenisstraf of opsluiting – uitgesproken door de rechterlijke macht, eenzijdig, zonder proces en zonder dat de betrokkene zelf op enige wijze kan reageren – omgezet in een vrijheidsberoving van onbepaalde duur krachtens een ministeriële beslissing en wijzigt het juridisch statuut van de gedetineerde-veroordeelde in dat van de geïnterneerde-veroordeelde. Er moet geen verband zijn tussen de oorspronkelijke veroordeling en de geestesstoornis. De enige procedurele waarborg die werd ingebouwd, is het feit dat de minister slechts een internering kan opleggen op eensluidend advies van de CBM, nadat deze laatste een attest van de geneesheer van de gevangenis ontvangt waarin wordt vastgesteld dat de gedetineerde lijdt aan een geestesstoornis. Ten tweede wordt aangeklaagd dat de administratieve internering een schending inhoudt van artikel 12 van de Grondwet en artikel 5 EVRM (het recht op persoonlijke vrijheid ). Een persoon van zijn vrijheid beroven na aflopen van de straftijd zonder tussenkomst van een rechter is volgens De Clerck & Van Steenbrugge (2007) “een onverantwoorde praktijk, nu een ministeriële omzendbrief geen materiële wet uitmaakt en bijgevolg geen vrijheidsberoving rechtmatig kan verantwoorden” (p. 20). Gezien de precaire rechtspositie van de geesteszieke heeft het Europees Hof zijn vrijheidsberoving onderworpen aan drie minimumvoorwaarden, terug te vinden in het arrest Winterwerp (1979). Objectief medisch onderzoek Ernstige geestesziekte Vrijheidsberoving zolang geestesziekte aanwezig Dus: geen rechterlijke instantie vereist Ondanks bovengenoemde kritieken oordeelde het Grondwettelijk Hof (2011) dat de toepassing van artikel 21 geen afbreuk doet aan de grondwettelijke en Europese bepalingen omtrent vrijheidsberoving. In hun motivering wordt verwezen naar het feit dat vrijheidsberoving rechtmatig is wanneer een rechter op korte termijn beslist over de wettigheid ervan (art. 5 EVRM). Dit is volgens het Hof het geval vermits de geïnterneerde of diens advocaat de invrijheidsstelling of vrijstelling op proef kan verzoeken bij de CBM, die hierover als rechtscollege een gemotiveerde beslissing moet nemen. 59 Het Hof van Cassatie en het Hof van Beroep te Gent oordeelden dat de internering van veroordeelden geen straf is en dat de procedure geen strafvervolging betreft (Cass. 4 september 2001, AR P.01.1123.N) . Zolang de minister de voorschriften van de WBM naleeft, zowel procedureel als inhoudelijk, en zolang hij zijn besluit motiveert, oordeelt de rechtspraak dat er geen schending is van het Belgisch recht noch van de mensenrechtenverdragen (Van Den Berge 2008). Er zijn 2 herzieningen geweest: WIPG 2007 - SURB beslist over internering veroordeelden - Strafeinde: WPG van toepassing Interneringswet 2014: volledige afschaffing Het profiel van geïnterneerde-veroordeelden: Reguliere psychiatrie terughoudend, terecht - Vaker psychotische stoornis (≠ schizofrenie): etentieschade (“Gevangenispsychose”)? - Hoger risicoprofiel Jonge leeftijd eerste vonnis Aantal (gewelds)antecedenten Aantal detenties Risicotaxatie (PCL-R, HCR-20, VRAG) Een studie toont aan dat geïnterneerde-veroordeelden beschouwd kunnen worden als een complexe groep, zowel op psychiatrisch als op justitieel vlak. Daar waar een gelijkaardig profiel reeds zou wijzen op de relevantie van artikel 21, is dit des te meer het geval indien er sprake is van een zwaarder psychiatrisch en criminogeen profiel. Deze resultaten tonen dan ook aan dat de verzuchtingen in de sector niet geheel uit de lucht gegrepen zijn en dat in de nodige zorg en beveiliging moet voorzien worden voor deze groep van geïnterneerden. Dit komt echter op de helling te staan met de afschaffing van artikel 21. Het blijft de vraag hoe de reguliere zorgsector zal omgaan met deze nieuwe zorgvraag en of de maatschappij op voldoende wijze zal beschermd worden via de toepassing van een civielrechtelijke maatregel na strafeinde. Het afschaffen van de ministeriële internering zal ook tijdens de duur van de straftijd de nodige problemen opleveren. Veel geïnterneerden worden geconfronteerd met dubbele statuten doordat verschillende strafmaten tegelijkertijd in uitvoering zijn. Door de artikel 21 procedure was hiervoor één orgaan – de CBM – bevoegd. In de toekomst zal in dergelijke gevallen zowel de SURB als de speciale interneringskamer van de SURB zijn bevoegdheid uitvoeren. Hierdoor kan de nodige psychiatrische zorg buiten de gevangenis ten vroegste aan de orde komen binnen de modaliteiten van de gewone strafuitvoering. Ook de huidige wet op de gedwongen opname laat toe dat de geneesheer op ieder ogenblik de observatie kan stopzetten, zelfs nog vooraleer de vrederechter ter zake een beslissing heeft genomen (Rotthier & Van Peteghem 2010). Naast het feit dat de oude collocatiewet als ontoereikend werd beoordeeld om de maatschappij te beschermen, hadden ook medici kritiek op deze werkwijze. Zij onderstreepten onder meer de onveiligheid van hun inrichtingen, het gevaar voor morele besmetting van andere patiënten en de verplichting tot een aantal bijkomende veiligheids- en opsluitingscondities die een vlot functioneren van de instellingen hinderden (Goethals 1997). Geïnterneerden zijn patiënten met complexe problematieken: psychiatrisch, strafrechtelijk en sociaal Internationaal vergelijkend onderzoek is moeilijk, maar toch lijk VL aan de lage kant te zitten Daarenboven gaat het in de helft van de gevallen om eerdere ‘mineure’ feiten zoals verkeersdelicten Het stigma van ‘gevaarlijke geïnterneerd’ dient genuanceerd te worden Onderzoek waarbij er wordt vergeleken met een controlegroep is noodzakelijk, maar wegens het ontbreken van enige cijfers, tot op heden onmogelijk Het aandeel heropnames in de gevangenis blijft erg hoog 60 INTRAFAMILIAAL GEWELD A. FENOMEEN 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN - - - - Geweld (COL 3/2006): ‘alle strafbare gedragingen die door een daad of een verzuim schade berokkenen aan de benadeelde persoon. Dat geweld kan fysiek zijn (vb. opzettelijke slagen en verwondingen), seksueel (vb. aanranding van de eerbaarheid of verkrachting), psychisch (vb. belaging, laster, eerroof, beledigingen) of zelfs economisch (vb. verlating van familie) (…)’ ‘maar ook alle gedragingen waarvan, hoewel ze geen misdrijf lijken te zijn, bij de politie of het parket aangifte wordt gedaan en die gewoonlijk omschreven worden als familiaal geschil of kind in gevaar’. Intrafamiliaal geweld: ‘iedere vorm van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld tussen leden van een zelfde familie, ongeacht hun leeftijd’ (COL 3/2006) ‘elk dwingend, intimiderend gedrag dat uitgeoefend wordt tegenover een gezins- of familielid of (ex) intieme partner én waarbij dit dwingend, intimiderend gedrag gepaard gaat met geweld of dreiging met geweld en een langdurige intrafamiliale invloed heeft (op het systeem of individuen in het systeem)’ (Project IFG – prov. Antwerpen, 2007) Huiselijk geweld: geweld door iemand uit de huiselijke kring Partnergeweld: ‘Iedere vorm van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld tussen echtgenoten of personen die samenleven of samengeleefd hebben en tussen wie een duurzame affectieve en seksuele band bestaat of heeft bestaan’ (COL 4/2006) Kindermishandeling en –verwaarlozing: Iedere situatie waarin het kind slachtoffer is van geweld van fysieke, psychische of seksuele aard ‘Child abuse or maltreatment constitutes all forms of physical and/or emotional ill-treatment, sexual abuse, neglect or negligent treatment or commercial or other exploitation, resulting in actual or potential harm to the child’s health, survival, development or dignity in the context of a relationship of responsibility, trust or power’ Verwaarlozing: lichamelijk (kledij, voeding, medische zorg, nachtrust …) of emotioneel (gebrek aan geborgenheid, warmte, veiligheid) Ouderenmis(be)handeling: Het handelen of nalaten van handelen vanwege al degenen die in een persoonlijke en/of professionele relatie met een oudere persoon (55 +) staan, waardoor de oudere persoon (herhaaldelijk) lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt dan wel vermoedelijk zal leiden en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid (be): eventueel niet-bewuste handelingen of nalaten van handelingen (bv. onvoldoende kennis van het ziektebeeld bij mantelverzorgers) Oudermishandeling: Een situatie waarbij het kind min of meer regelmatig verschillende vormen van geweld aanwendt, die bij de ouder(s) zodanige angst oproepen dat het hem lukt zijn eisen ingewilligd te zien Seksueel misbruik Verkrachting (juridisch brede definitie) en aanranding der eerbaarheid Verhuld aanraken van het lichaam, voorlezen van expliciet seksueel materiaal, geslachtsdelen tonen, tongzoenen, suggestieve opmerkingen maken, … T.a.v. kinderen: incest (door bloedverwanten) en extrafamiliaal misbruik Eergerelateerd geweld: elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit als reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of een vrouw en daarmee van zijn of haar familie en waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken Stalking (belaging) Siblinggeweld: geweld tussen kinderen 61 2. KENMERKEN - - 3. Grote gelijkenissen tussen verschillende vormen van geweld in het gezin Combinatie van dwang, intimidatie en dreiging met geweld of effectieve geweldpleging Actief of passief Getuigen zijn ook slachtoffer van geweld Vaak intergenerationele dimensie Het gezin als meest gewelddadig sociaal systeem in onze samenleving Ongewild lidmaatschap, leden brengen veel tijd samen door, interacties zijn intensief en indringend, activiteiten bestrijken een breed terrein Hoge mate van privacy gaat gepaard met minder sociale controle Geweld eerder te zien als product van hoe het gezin functioneert dan wel als resultaat van individuele pathologie Slachtoffers in een extra kwetsbare of zwakke positie (loyaliteit, taboe, schaamte, druk om geweld binnenkamers te houden) Het ontstaan van geweld binnen het gezin: vaak een combinatie van individuele, situationele, relationele en culturele factoren; oorsprong in de persoon zelf, in de micro-omgeving of de macroomgeving Meerdere typologieën van huiselijk geweld (partnergeweld): O.m. Johnson: common couple violence – intimate terrorism Dynamische benadering: ontwikkelingspaden naar huiselijk geweld (zie volgende slide) Beïnvloedende factoren: Risicofactoren: doen kans op familiaal geweld toenemen Protectieve (beschermende) factoren: doen kans op geweld afnemen Uitlokkende factoren (‘triggers’): situationele omstandigheden (bv. situationele stress) Uitlokkende factor: situationele stress Ervaring van toenemende stress wegens bepaalde veranderingen in omgeving – stellen extra eisen aan aanpassingsvermogen of prestatievermogen (te zien in samenhang met copinggedrag) Vormen: Risicofactoren in persoonlijke levenssfeer Werkgebonden risicofactoren Financiële risicofactoren: armoede, schulden, verandering in financiële toestand Inkomen en opleiding hebben geen invloed op het plegen of slachtoffer worden, wel de omstandigheden waarin men leeft en de hoeveelheid stressfactoren daarin Gemeenschappelijke risicofactoren bij slachtoffer en dader (Bruynooghe, Noelanders & Opdebeeck, 1998): Negatieve jeugdervaringen (vooral invloed van emotionele verwaarlozing) Slachtofferschap: het meegemaakt hebben van matig of zeer ernstig fysiek en seksueel geweld leidt tot verhoogd geweldgebruik Sociaal isolement (vaak gepaard met slechte sociaal-economische omstandigheden en persoonlijke problemen) Eenzaamheid en gebrek aan vertrouwen in anderen (grote gelijkenissen tussen slachtoffers van partnergeweld en slachtoffers van ouderenmis(be)handeling) VERKLARINGEN VOOR PARTNERGEWELD a. Feministische visie PG vloeit voort uit de mannelijke drang om te domineren en de patriarchale ideologie. b. Sociale leertheorie Vroeger werd veel geweld meegemaakt/zien gebeuren en later dit nadoen, ook zo omgaan met mensen. c. Systeemtheoretische visie 62 Er is geen duidelijke dader en SO, partners komen in een neerwaarts spiraal terecht waarbij geweld uiteindelijk gezien wordt als een manier van probleemoplossing. 4. PREVALENTIE - - 5. 2/3 vrouwen en 3/4 mannen: ooit geconfronteerd met een vorm van fysiek of seksueel geweld (België) Europees onderzoek (EU-FRA, 2014: 42.000 vrouwen, 28 lidstaten): 5% van de vrouwen is slachtoffer geweest van verkrachting vanaf de leeftijd van 15 jaar 18% … van stalking … 1/5 vrouwen slachtoffer van partnergeweld? 28% van de vrouwen die in hun leven geconfronteerd worden met geweld, worden door hun partner fysiek mishandeld (Bruynooghe, Noelanders en Opdebeeck, 1998) Bij fysiek geweld op vrouwen: partners zijn oververtegenwoordigd bij de matig ernstige en zeer ernstige vormen van geweld; ouders zijn oververtegenwoordigd bij de minder ernstige vormen van geweld (Ibid.) Partnergeweld ervaren gedurende laatste jaar (Pieters, Italiano, Offermans & Hellemans, 2010) 12,5% heeft minimum één daad van geweld ervaren (14,9% van de vrouwen, 10,5% van de mannen) Vrouwen zijn vaker dan mannen slachtoffer van ‘ernstig’ en ‘heel ernstig’ geweld: dus vooral de ernst van geweld is verschillend tussen mannen en vrouwen Vrouwen met een partnerrelatie worden het minst getroffen door geweld ‘Geslagen vrouwen’? Vooral psychisch en verbaal geweld Geweldsituatie duurt in meer dan 90% van de gevallen minder dan één jaar. Mannen slachtoffer van partnergeweld (Lenz en Puchert, 2005): 1/4 mannen slachtoffer van minstens één agressieve geweldpleging 1/6 mannen gecontroleerd door partner Minder identificatie met slachtofferidentiteit Er wordt ongeveer evenveel geweld gepleegd door de man als door de vrouw Belangrijke vraag: vanuit welke motivatie wordt geweld gepleegd? Uit zelfverdediging, om door te dringen/te domineren, als reactie op geweld (52% van de vrouwen en 53% van de mannen slaat terug) Maar letsels bij vrouwen zijn groter WAAROM GAAN SLACHTOFFERS NIET METEEN WEG? - - Afhankelijkheid bij het slachtoffer Bij kindermishandeling: Ontwikkelen geen ‘vertrouwen’ 80% van alle kindermishandeling: in gezin Bij partnergeweld: Afhankelijkheid: materieel, affectief, sociaal, symbolisch (identiteit) Bij ouderenmis(be)handeling: Lichamelijke en geestelijke kwetsbaarheid Dementie: groter risico op geweld + zwaardere vormen Traumatische verbintenis tussen slachtoffer en pleger Kindermishandeling: loyaliteitsconflicten, schuldinductie bij kind Partnergeweld: spiraal van geweld Ouderenmis(be)handeling: wederzijdse afhankelijkheid B. REGELGEVING EN BELEID Talrijke regelgeving op supranationaal niveau – zie RvE Wet 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan: - Fysiek geweld binnen het huwelijk strafbaar - Strafverzwaring (bij opzettelijk doden en opzettelijke slagen en verwondingen) ‘ingeval de schuldige de misdaad of het wanbedrijf heeft gepleegd tegen zijn echtgenoot of de persoon met wie hij 63 - - - - - samenleeft of samengeleefd heeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft of gehad heeft’ (art. 410 Sw) Wet 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan het slachtoffer van fysieke gewelddaden vanwege zijn partner Strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld (Kumps en Van Beek, 2002) Wet 1997 (partnergeweld) Gerechtelijke afhandelingsvormen Politiestatistieken De mening van betrokken actoren Parketmagistraten Justitieassistenten Zittende magistratuur Diensten slachtofferhulp Magistratuur: pro dadertherapie als alternatief voor strafvervolging of bij vervroegde invrijheidstelling Twee omzendbrieven: Omzendbrief van het College van Procureurs-generaal COL 3/2006: Identificatie en Registratie IFG en extrafamiliale kindermishandeling COL 4/2006: gemeenschappelijke richtlijn van de Minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal inzake het strafrechtelijk beleid op gebied van partnergeweld Expliciete taakomschrijving PdK en referentiemagistraat + referentieambtenaar bij politiezone Uitwerken actieplan per arrondissement en afsluiten van samenwerkingsprotocollen Rol Arrondissementele Raad Slachtofferbeleid en Provinciale coördinatie geweld Concrete aanbevelingen t.a.v. interventie politie/parket Maatregelen t.a.v. slachtoffers – bescherming kinderen Opleiding magistraten en referentieambtenaren Evaluatie: verslag einde 2007, vervolgens 2-jaarlijks Verwachtingen in omzendbrieven: Opvang slachtoffers, cfr. Samenwerkingsakkoord slachtofferzorg (1998) Hulpverlening aan plegers: voorzieningen? Residentieel (crisiscentra, mannenopvangcentra) Ambulant: responsabiliseringsprogramma’s ? Nationaal Actieplan Partnergeweld NAP 2001-2003, NAP 2004-2007 en NAP 2008-2009 Aanvankelijk 6 strategische doelstellingen: Sensibilisering Opleiding en vorming Preventie Opvang en bescherming van slachtoffers Repressieve en andere maatregelen Evaluatie NAP 2004-2007: ‘Daderhulp bij partnergeweld’ als aandachtspunt en actiepunt (voor ministers van Justitie, Volksgezondheid en Binnenlandse Zaken) 2006-2007: 83 lopende acties NAP 2008-2009: Nu ook met gemeenschappen en gewesten Vier ‘globale’ (achterliggende) doelstellingen Versterking van doeltreffendheid en coherentie van acties door coördinatie (samenwerkingsprotocollen, arrondissementele platformen, …) Bestaande acties duurzaam maken en proefprojecten uitbreiden (t.a.v. daders en slachtoffers); financiële ondersteuning van verenigingen; vorming beroepsgroepen (gerechtelijke, medische, politiële) 64 - - - - - Instrumenten voor professionals ontwikkelen: referentietools (model-pv, gestandaardiseerde medische attesten, …), uitwisseling praktijkervaringen, … Sensibiliseren en informeren van het brede publiek (m.o.o. preventie, betere detectie en informeren over hulpmogelijkheden) NAP 2010-2014: ‘ter bestrijding van partnergeweld en andere vormen van intrafamiliaal geweld’ Federaal, gemeenschappen en gewesten Uitbreiding materie: gedwongen huwelijk, eergerelateerd geweld, genitale verminking Kwetsbaarheid van migranten Internationale actie Luik 1: partnergeweld: globale doelstellingen: Ontwikkelen kennis en inzicht in problematiek Informeren en sensibiliseren Voorkomen en opsporen van partnergeweld Verzekeren van hulp aan slachtoffers en aangepaste opvolging van daders Voorzien in aangepaste politiële en gerechtelijke aanpak Luik 2: andere vormen van intrafamiliaal geweld Gedwongen huwelijken Eergerelateerd geweld Genitale verminkingen ‘Weerkerende’ doelstellingen: adequate aanpak van de daders ‘Specifieke’ doelstellingen: Op niveau politiële interventie Op niveau gerechtelijke interventie Op niveau psycho-medische-sociale interventie Bescherming van slachtoffers en kinderen-getuigen Coördinatie tussen de verschillende betrokken instanties Informeren en sensibiliseren van de bevolking Beleid Vlaamse Gemeenschap Zie NAP Voorzieningen: Centra Algemeen Welzijnswerk Centra Geestelijke Gezondheidszorg Seksuele delinquenten: Samenwerkingsakkoord (1998) Erkende CAW (5) en CGG (8) Sectorprotocol CAW’s Omzendbrief 7 juli 2006 betreffende de versterking van de aanpak van intrafamiliaal geweldpartnergeweld C. BEHANDELINGSMOGELIJKHEDEN 1. PROJECT ANTWERPEN - Arrondissement Antwerpen Justitieel kader Praetoriaanse probatie Bemiddeling in strafzaken Vrijheid onder voorwaarden Probatie-uitstel of –opschorting Voorwaardelijke invrijheidstelling Groepstraining: Time-Outproject Training: 10 wekelijkse bijeenkomsten van anderhalf uur Carrousel-groepen 65 - 2. Partner betrokken Doorverwijzingen Meer en meer vrijwillige aanmeldingen (tot 50%) – gemengde groepen Team: 4 personeelsleden parttime Evaluatie Feedback vanwege doorverwijzers Teamrapportage (o.a. diversifiëren van aanbod) Interviews: indicatoren van positief effect (o.a. lage drop-out, veranderingen bij cliënteel, vraag naar verdere hulpverlening of training) Besluit: aanbod spreekt sterk aan: Weinig selectiviteit in aanmeldingen 80% van de aanmeldingen leidt tot intakegesprek Daarvan zet 75% de stap naar de training 8% drop-out tijdens training Ong. de helft vraag verderzetting training Bedenkingen: Waarom geen samenwerking met politie? Achterwege blijven gezondheidssector Verdere uitbouw forensisch zorgcircuit noodzakelijk PROJECT OOST-VLAANDEREN Hier ligt de focus op samenwerking met de lokale politie. Er was een cascadesysteem waarbij de politie onmiddellijk zou doorverwijzen naar CAW indien ze in contact komen met partnergeweld. Met goedkeuring van het parket is er geen vervolging zolang de hulpverlening in CAW loopt. Het is dus een vrijwillige hulpverlening ‘met een blauw randje’. Dit wordt ondersteund door de CGG. Er is een sterke doelgerichtheid om het partnergeweld te stoppen, de behandeling is aanklampend en outreachend. De therapeuten gaan achter de patiënten aan indien ze hun afspraken niet nakomen. Andere werkingsprincipes zijn de actieve en repsonsabiliserende rol van de politieambtenaren. De politieambtenaar moet meer doen dan enkel een PV opstellen, hij moet zelf de mensen motiveren. Hulpverlening moet zo snel mogelijk volgen op de politionele tussenkomst. De hulpverlening moet neutraal zijn, maar ze is ook doelgericht dus in die zin kan je niet helemaal neutraal zijn. Er is wel sprake van meerzijdige partijdigheid, als hulpverlener steun je de beide kanten. Het was belangrijk dat de politiële detectie en de doorstroming naar hulpverlening goed gebeurde. De detectie moet leiden tot het hulpaanbod. Maar het is ook belangrijk om vervolgens effectief door te verwijzen naar de CAW en dan effectief te starten met de begeleiding. Het is belangrijk dat het hulpaanbod wordt geleverd door de politie, minder succesvol is het wanneer het via de politiële slachtofferbejegening gaat. 3. PROJECT PRAXIS LIÈGE-BRUXELLES Aanvankelijk louter in het kader van alternatieve maatregelen. Maar sinds 2003 ook op vrijwillige basis. Plegers kunnen vanaf dat moment op vrijwillige basis hulp zoeken. Het doel van dit project is om de pleger te responsabiliseren. De helft van de vrijwillige aanmeldingen start effectief het groepsproces. De groepstraining duurt 45u. D. MODELLEN VAN GEINTEGREERDE BENADERING 1. CO3-PROJECT ANTWERPEN 3 Sectoren organiseren zich rond de cliënt in deze cliënt centrale organisatie: het bestuur, de politie en de samenleving. Complexe familiesituaties met terugkerend geweld bleven een onopgelost probleem. Een eerste vaststelling was dat de hulpverlenende organisaties niet samenwerkte en dat elke organisatie zijn eigen informatie verzamelde. Dit is voor het gezin niet efficiënt want ze moeten telkens dezelfde info doorgeven. Er is dus geen gemeenschappelijk kader. Het doel van dit project is ook weer het stopzetten van het geweld, maar ook het voorkomen van herhaling en het vergroten van de beschermende factoren. Dit door samenwerking tussen verschillende diensten. De doelgroep zijn 66 gezinnen die gekenmerkt zijn door een complexe situatie die vraagt om een gecombineerde aanpak. Er moet meervoudige problematiek zijn en een onveilige situatie voor slachtoffer en/of kinderen. Vaak is de opstart van de hulpverlening ook moeilijk (financieel, sociaal, …). Deze doorgedreven vorm van samenwerking kan een indringende controle vormen op de gezinnen waar men kritisch over moet zijn. Eigen aan deze samenwerking is dat ze materieel samenwerken, ze zitten ruimtelijk samen. Het project bestaat uit verschillende fasen: KUL heeft het effect van dit samenwerkingsverband onderzocht. Ze keken naar de effectiviteit door een voor- en nameting van een experimentele groep (CO3) en een controlegroep (geen CO3). Bij de controlegroep was er enkel nameting. De effecten op de inhoudelijke eigenschappen van IFG-dossiers werden bepaald door vragenlijsten, interviews, risicoscreenings en politionele gegevens. De resultaten waren: 2. Verloop van intakes: door een gemeenschappelijke intake was er meer kennis over de voorgeschiedenis, de vervolgintakes waren meer gericht en er waren minder vervolgintakes. Ze worden de cliënten minder belast. Bereik van cliënten: er waren meer getuigen, er was aandacht voor meer problemen en er was voor meer problemen actie tot een oplossing Continuïteit van de begeleiding: meer doorverwijzingen die persoonlijker en gerichter zijn, vaker feedback en mogelijkheid tot ingrijpen op begeleidingsvacuüms Recidive: er zijn aanwijzingen dat er minder recidive is tijdens de begeleiding, maar er zijn geen resultaten na de afsluiting hiervoor is een longitudinale opvolging aangewezen Evolutie levensdomeinen: risicofactoren verminderd of blijven; beschermende factoren verhoogd of blijven, er was een duidelijke meerwaarde maar er kan pas iets bereikt worden binnen 1 domein als er op andere domeinen ook iets bereikt wordt (overzicht en coördinatie is daarom vaak de sleutel tot doorbraak) FAMILY JUSTICE CENTERS (USA) Dit model brengt ook verschillende diensten samen onder 1 dak. De staten werken zelf de regeling en financieren het zelf. Meer gericht op het slachtoffer. Het doel is een plaats te creëren waar het SO heen kan om te praten met ‘advocates’, een politie-agent, contact te hebben met het parket, medische bijstand te krijgen en info te krijgen. In Europese context: Daphne-project. Dit is een financieringsproject van de EU in kader van IFG tegen vrouwen en kinderen. Dit werd gebruikt voor een family justice center en een one-stop-shop. De hoofdlijnen zijn: Veiligheidsgericht: veiligheid verbeteren, genezing promoten en empowerment aanmoedigen door diensten voor slachtoffers en hun kinderen 67 Slachtoffergericht/overlevergericht Relatiegericht Niet rechtstreeks werken met dader, maar dader moet ter verantwoording geroepen worden Samenwerking is niet zo vanzelfsprekend: diensten staan op hun eigen autonomie en geven die niet graag af Emotionele en persoonlijke drempels van de SO’s Knelpunten: 3. KETENAANPAK (VLAANDEREN) Ketenaanpak is een totaalbenadering waarbij de mogelijke interventies van verschillende actoren grondig op elkaar worden afgestemd. De specifieke ketenaanpak bij IFG brengt bovendien de perspectieven van hulpverlening, justitie en politie bij elkaar. Elke dienst heeft zijn eigen verantwoordelijkheid, maar deze mening wordt verlaten bij ketenaanpak. Hier is er een gemeenschappelijk maatschappelijk doel. Er is een wederzijdse afhankelijkheid, ze spreken samen een doel af dat ze willen bereiken. Sleutelbegrippen Structurele samenwerking (collaborative advantage: meer dan de som van de delen) Dienstverlening ten behoeve van de cliënt staat centraal Maatschappelijke prestaties (doelen) behalen (bv. terugdringen jeugdcriminaliteit, opvang van vluchtelingen) Integrale benadering (interdisciplinaire samenwerking, vanuit verschillende invalshoeken en facetten) Schakels = de organisaties binnen de keten (met oog op aansluitende dienstverlening, zodat geen vragen buiten zicht blijven) Verbonden worden (organisaties onderling): door structuur, regie, processen en middelen Ketenaanpak vs casemangement: Partners bepalen top-down welk pad ze willen uitzetten voor de cliënt en/of het maatschappelijk probleem Informatie-uitwisseling is cruciaal: Om herhaalde bevraging te vermijden Om maatschappelijk doel efficiënter te bereiken Begrip uit de bestuurswetenschappen Opeenvolgende ordening en gerichtheid in de tijd (volgtijdelijkheid in de uitvoering tussen te verschillende actoren volgens een tijdpad) Keten = een verbijzondering van een netwerk (i.f.v. maatschappelijk resultaat) Vraag, verwachting, of behoefte van cliënt is het uitgangspunt (bottom-up) voor het maken van het plan van aanpak Begrip uit de hulpverlening Netwerk: kan lossere structuur zijn Keten vs netwerk Men kiest voor de ketenaanpak bij dringende gevallen, die alleen opgelost kunnen worden door samenwerking. Men moet rekening houden met het subsidiariteitsbeginsel, want dit is een zeer indringende hulpverlening. Wanneer opteren voor een ketenaanpak? ‘Sense of urgency’ m.b.t. een bepaald probleem, aangevoeld door velen, kan alleen opgelost worden door samenwerking. Meestal voor zeer complexe, chronische aanslepende problemen. Politie & justitie vs hulpverlening 68 Beiden hebben een verschillende opdracht en finaliteit. Bescherming van de samenleving, bevestiging van waarden en normen, recidive voorkomen en een afweging maken tussen individuele en maatschappelijke belangen vs. welzijnsperspectief als uitganspunt (noden van de individuele cliënt, vrijwillige hulpverlening). Vormen van samenwerking kunnen opgedeeld worden volgens de graad van de intensiteit (assignments reallocation, ad hoc samenwerking of formalised teambuilding [CO3]) of volgens de doelen. Men praat eerder ‘over’ de cliënt dan ‘met’ de cliënt. Het is moeilijk om heel het gezin te betrekken, wie is er allemaal cliënt? SLACHTOFFERSCHAP EN GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG A. PSYCHOLOGISCHE GEVOLGEN EN TRAUMAVERWERKING 1. OVER SLACHTOFFERSCHAP Slachtoffers bij schokkende gebeurtenissen vs bij misdrijven: misdrijf is juridisch. Er is een sociaal-constructivistische benadering. Wie als slachtoffer w,ordt beschouwd hangt niet enkel af van formele, wettelijke criteria maar ook van informele regels die cultureel erg kunnen verschillen.. Vier mogelijke constructen: Werkelijke slachtoffer: erkend zichzelf als SO en de maatschappij erkend dit ook Niet-slachtoffer: juridisch wel SO, maar niet erkend door sl Afgewezen slachtoffer: iemand die zichzelf als SO beschouwd, maar niet erkend door SO (VB: gedetineerde) Aangewezen slachtoffer: sl erkend, maar zelf niet (VB: seksueel misbruikte kinderen) Het proces van zelf-labelling, het bewustwordingsproces is soms erg moeilijk, VB: seksueel kindermisbruik. Het victimologisch concept van SO heeft 5 voorwaarden: Een waarneembare gebeurtenis Negatief gevoel hierbij Een oncontroleerbare gebeurtenis Toeschrijven aan iemand anders Schending van een maatschappelijk gedeelde norm Er wordt ook een onderscheid gemaakt tussen een direct en een indirect (VB: omgeving, familie van vermoord persoon, politiemensen die optreden bij gewapende overval, hulpverleners, journalisten bij terroristische aanslagen) SO. 2. PRIMAIRE VICTIMISATIE Secundaire victimisatie is dat men een tweede keer het gevoel heeft een slachtoffer te zijn, BV gedurende de behandeling, bij het aangeven van een misdrijf als de politie onpersoonlijk reageert. Primaire victimisatie heeft verschillende effecten, maar deze zijn zeer verschillend per SO. Algemeen zijn ze: Financieel-materiële gevolgen (VB: direct: gestolen fiets, indirect: gerechtskosten, inkomensverlies, …) 69 Lichamelijke gevolgen Psychologische gevolgen - Onmiddellijke reacties: ongeloof en verbijstering, angst - Langere termijnreacties: afweer – herbeleving: mensen proberen enerzijds het te bannen uit hun gedachten, de onaangename gevoelens en gedachten, anderzijds herbeleven SO de misdrijven opnieuw en opnieuw en piekeren erover (reageren op bepaalde prikkels, nachtmerries en dagdromen). Het verwerkingsproces wordt gekenmerkt door een afwisseling van beiden. - Herstel (meestal na 6 maanden anders gespecialiseerde hulpverlening) Sociale gevolgen De impact van het misdrijf is afhankelijk van de gepercipieerde ernst of intensiteit van de gevolgen en de duur ervan. Het volstaat niet om SO een foldertje mee te geven, je moet ze proactief ondersteunen. SO vragen meestal niet zelf om hulp, maar dit betekent niet dat er geen hulpbehoefte is. De passieve houding van het SO kan dus implicaties hebben voor de praktijk. Er moet ook rekening gehouden worden met de diversiteit bij de SO’s. De objectieve feiten moeten in verhouding gezien worden met de subjectieve gevolgen. De meeste slachtoffers ervaren een aantasting van hun basisschema’s (hun overtuigingen, zekerheden, vanzelfsprekendheden) over hoe mensen normaal reageren en zich gedragen. Bij een SO-ervaring stel je vast dat sommigen anders zijn en dat je zelf kwetsbaar bent. Betekenisverlening impliceert dat je een plaats moet geven aan de gebeurtenis. 3. PSYCHOLOGISCHE GEVOLGEN: BEÏNVLOEDENDE FACTOREN a. Kenmerken van het misdrijf i. Objectieve kenmerken Delicttype, duur van de victimisatie, mate van dwang/geweld, wapengebruik, fysieke verwondingen, … ii. Subjectieve kenmerken Ervaren bedreiging, gevoel van controle, gevoel van verantwoordelijkheid of zelfverwijt. Er is een grotere invloed van subjectieve kenmerken bij interpersoonlijk geweld. iii. Primaire, secundair een tertiaire slachtoffers Voorbeelden: Kinderen die getuigen zijn van partnergeweld hebben een verhoogde kwetsbaarheid en afhankelijkheid. Bij een moord hebben de familieleden en vrienden een verhoogde PTSD Bij terrorisme is de hele sl geteisterd door angst, dit is vicarious victimisation (tertiair slachtofferschap) b. Kenmerken van de dader De rol en positie van de dader en zijn relatie met het SO speelt een grote rol (VB: gezagsrelatie). Bij een bekende dader is de traumatische impact groter dan bij een onbekende. c. Kenmerken van het slachtoffer i. Structurele factoren Gender: Mannen vaker SO van algemeen geweld, maar vrouwen vaker van seksuele feiten Vrouwen ontwikkelen sneller PTSD, vooral bij geweld Vrouwen maken meer gebruik van ‘emotion-focused coping strategies’ en bereiken een groter mentaal en spiritueel welzijn Leeftijd/levensfase 70 - Kinderen en jongeren zijn kwetsbaarder Kindermishandeling en –misbruik: impact op hersenontwikkeling, eventueel gekoppeld aan genetische predispositie - Ouderenmishandeling: hogere niveaus van angst na victimisatie, maar niet PTSD of depressie Ras en etniciteit: tegenstrijdige bevindingen SES: lage status: grotere kans op victimisatie en psychologisch leed ii. Individu-gebonden factoren Vroeger – herhaald – chronisch slachtofferschap: cumulatieve impact (??): aanwijzingen voor meer posttraumatisch slachtofferschap en bemoeilijkt herstel: ‘complex PTSD’ Mentale beperking - Hoger risico op victimisatie en trauma (evt invloed van vooraf bestaande gezondheidsproblemen) - Geestelijk gestoorden: ‘constitute a severely traumatised population’ Sociale steun: vaak een tegengewicht 4. TRAUMATISCHE ERVARING De invloed van stress op de ervaring heeft niet noodzakelijk een negatieve invloed. Volgens de DSM-V zijn er verschillende trauma- en stressgerelateerde stoornissen: 5. Reactieve hechtingsstoornis Ontremde sociale engagementsstoornis Posttraumatische stressstoornis Acute stressstoornis Aanpassingsstoornissen Other specified Unspecified PTSD a. Criteria DSM-V Blootstelling: betrokkene is blootgesteld aan een feitelijke of dreigende door, ernstige verwondingen en/of seksueel geweld op één (of meerdere) van volgende manieren: - Het is de persoon direct overkomen 71 - De persoon was getuigenis van de gebeurtenis Een direct familielid of vriend van de persoon is het overkomen De persoon wordt herhaaldelijk blootgesteld aan nare details van de ingrijpende gebeurtenis (BV: als politieagent) Herbeleven: de traumatische gebeurtenis wordt voortdurend herbeleefd op één of meer van de volgende manieren: - Herhalende, zich opdringende herinneringen - Onaangename, dromen die gerelateerd zijn aan het trauma - Handelende of voelen alsof het trauma opnieuw plaatsvindt - Heftige emoties als iemand eraan herinnerd wordt - Lichamelijke reacties als iemand eraan herinnerd wordt Vermijden: aanhoudend vermijden van prikkels die gerelateerd zijn aan het trauma, zoals blijkt uit één of twee van volgende symptomen: - Vermijden van gedachten en gevoelens - Vermijden van plaatsen, mensen, voorwerpen en situaties Negatieve gedachten en stemming: negatieve veranderingen in gedachten en stemming gerelateerd aan de traumatische gebeurtenis, zoals blijkt uit twee of meer van de volgende symptomen: - Onvermogen om delen van de gebeurtenis te herinneren - Negatieve gedachten over zelf, anderen en de wereld - Vertekende gedachten over de consequenties en oorzaak van de gebeurtenis - Negatieve emoties (schaamte, woede, afschuw) - Afgenomen interesse in participatie in activiteiten - Afgesneden of vervreemd voelen van anderen - Niet in staat positieve emoties te ervaren Hyperactivatie: aanhoudende symptomen van verhoogde prikkelbaarheid zoals blijkt uit twee of meer van de volgende: - Geïrriteerdheid en woede-uitbarstingen - Roekeloosheid en zelfdestructief gedrag - Hyperalertheid - Overdreven schrikreacties - Concentratieproblemen - Slaapproblemen Duur van de stoornis is langer dan 1 maand Stoornis veroorzaakt klinische significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren, of het functioneren op andere belangrijke terreinen Stoornis kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel of aan een somatische aandoening b. Kenmerken i. Prevalentie Kinderen: 12-60%, hele levensloop: 1 – 14% ii. Ontstaan Slachtoffer evalueert de gebeurtenis d.m.v. waardebepaling en geeft er een affectieve betekenis aan: - Vormt de situatie een bedreiging? - Kan ik met de stressor omgaan en hoe? - Repetitieve en stereotype evaluatie = pathologie Slachtoffer zoekt naar verklaring of oorzaak van de gebeurtenis in poging de situatie te controleren/integreren – deze attributies beïnvloeden de waardebepalingen Slachtoffer hanteert de stressor op een bepaalde manier (= coping): - Affectieve copingsstrategie - Vermijdende copingsstrategie 72 6. AANTASTING VAN BETEKENISSTRUCTUREN a. The shattering of cognitive meanings: Geloof in persoonlijke onkwetsbaarheid Geloof dat de wereld betekenisvol, begrijpelijk en voorspelbaar is Positief beeld van zichzelf VB: na inbraak verlies van zelfvertrouwen, wantrouwen t.a.v. eigen omgeving; na seksuele misdrijven de houding tav mannen wijzigen b. Verlies van zelfcontrole – machteloosheid c. Zelfverwijt Poging om controle te herstellen: toeschrijven aan eigen gedrag of aan eigen persoonlijkheid/karakter VB: SO van verkrachting, SO van partnergeweld (toeschrijven aan slechte partner te zijn), SO van homofoob geweld (toeschrijven aan geaardheid) d. Vergelijken van de eigen ervaring Het had erger kunnen zijn in vergelijking met, hypothetische scenario’s maken, … e. Zoektocht naar begrijpen en betekenisverlening Neveneffecten: verbeterde verstandshouding met familie f. Houding aannemen t.a.v. dader Grote verscheidenheid: bij inbraakslachtoffers is 30% pro gevangenisstraf 7. FUNCTIE VAN (GEPERCIPIEERDE) CONTROLE Behavioural self-blame is adaptive: laat controle toe. Deze theorie werd getest op 3 groepen van vrouwelijke slachtoffers van verkrachting: 1 week na de feiten, enkele weken/maanden na de feiten, 8 jaar na de feiten. Andere copingmechanismen bleken beter dan zelfverwijt. Er bleek ook dat het toeschrijven aan het eigen gedrag niet beter werkt dan het toeschrijven aan de eigen persoonlijkheid. Naast zelfverwijt zijn er andere controle-gerelateerde mechanismen die focussen op het verleden, het heden of de toekomst. Posttraumatic growth: creëren van nieuwe opportuniteiten, veranderende relaties en meer verbondenheid. (zie 9.) 8. ERVARINGEN VAN GERECHTIGHEID De rechtvaardigheidsoordelen door de slachtoffers zijn verschillend: Informational justice Interational justice Distributive justice Procedural justice Het multidimensionaal karakter van de rechtsvaardigheidsoordelen blijkt uit het belang van de formele procedures naast het belang van de aard en kwaliteit van de interacties met de instanties. SO baseren hun oordeel op de informatie die beschikbaar is voor hen én op de informatie die eerst komt. 9. POSTTRAUMATISCHE GROEI Er zijn verschillende vormen: Nieuwe opportuniteiten worden gecreëerd Veranderde relaties, meer verbondenheid Bewustwording van eigen sterkte 73 Toegenomen waardering voor het leven in het algemeen Spirituele of religieuze verdieping B. BEHANDELINGSMOGELIJKHEDEN 1. EIGEN MOGELIJKHEDEN a. Als SO Kennis vergroten en mensen in je omgeving voorlichten Hulp vragen: in je omgeving, bij professionals Structuur creëren: dagelijkse activiteiten, zodat dagelijks leven niet te overweldigend is Praten b. Als omgeving Kennis vergroten Hulp bieden Sociaal actief blijven: isolement samen met SO vermijden Overleg met behandelaar of betrokkenheid bij behandeling 2. RECENT ONDERZOEK a. Interapy voor jeugdige SO van seksueel geweld Online behandeling: SO krijgen toegang tot website en moeten online vragenlijsten en een aanvullend telefonisch intakegesprek. Zo wordt beslist of ze in aanmerking komen. Ze moeten zelf met hun ouders een informed-consent formulier invullen. De behandeling duurt 9-16 weken. Vooral schrijftherapie met drie hoofdinterventies: exposure, cognitieve herstructurering en social sharing. Iedereen heeft een persoonlijke behandelaar waarbij de therapeutische alliantie en motivatie belangrijk is. Men stelde vast dat er een grote uitval was. De overgeblevenen vertoonden minder tekenen van herbeleving, vermijding, arousal en andere klachten; minder angstige en depressieve gevoelens. b. Nabestaanden van moordslachtoffers PSS en gecompliceerde rouwklachten onderzoeken. T.a.v. de moord voelen ze wraakgevoelens, woede en onrecht die aangewakkerd worden door de media-aandacht en de trage rechtsgang. Behandelcombinatie van CGT en EMDR. Na 8 behandelingen afname van PTSS klachten en afname van gecompliceerde rouwklachten. c. Victims of terrorism Hulpmogelijkheden voor SO van terroristische aanslagen. A stepped care approach met focus op verschillende dingen: Emergency assistance: aanbieden van noodhulp op verschillende vlakken - Primaire behoeften tegemoetkomen - Eigen omgeving zien als een hulpmiddel - Precieze en snelle informatie verlenen over het verloop van de aanslag en de behandelingen - Aanmoedigen om het gewone leven weer op te nemen - Proberen stereotype opvattingen te doorbreken Screening and watchful waiting: hulpverleners gaan na wie er hulp nodig heeft Public education: - Openbaar informeren en voorlichten van de sl over de hulpmogelijkheden, breder maatschappelijk vlak - Psycho-educatie: duidelijk maken welke gevoelens er heersen Enhancement of social support: zelfhulpgroepen oprichten en ondersteunen (beroep doen op eigen hulpmogelijkheden) Coping skills training: leren omgaan met traumatische ervaringen Treatment interventions: therapeutische behandelingen 74 Het belang van community based interventions werd benadrukt: Information and advice centers: centra waar mensen heen kunnen met allerhande vragen: persoonlijk, juridisch, over de feiten zelf, … Supporting relief workers: ondersteuning van de hulpverleners Reinforcing network in the community: vorming van netwerken v betrokkenen door VB: herinneringsdagen Health research: onderzoek naar (geestelijke) gezondheidstoestand van mensen Government information and comunication: Combating fear and anxeity: zaken in perspectief plaatsen, correcte info geven over daders (niet eenvoudig voor politici, ze willen zich profileren), VB: dreigingsniveau in België, dreiging aangeven kan ook angst aanwakkeren, … Preventing vicarious retribution: inspelen op rol van OH bij gevoelens van wraak en vergelding van de sl Communicating to (potential) victims: Access to justice: mensen moeten toegang krijgen GEDWONGEN OPNAME Er is een spanningsveld tussen medicalisering en juridisering. Medicalisering stelt dat geesteszieken behandeld moeten worden en dat de beslissing hierover door geneesheren genomen moet worden. Juridisering legt de nadruk op de bescherming van de rechten van de mens tegen vrijheidsberoving, hier ligt de beslissingsmacht over de vrijheidsberoving bij de rechterlijke macht. Voorkomen is beter dan genezen maar soms voelen mensen zich niet ziek of weigeren ze de behandeling. A. TOEPASSINGSVOORWAARDEN 1. DE BETROKKEN PERSOON IS GEESTESZIEK De wet zegt enkel wat geestesziekte niet is: ‘onaangepast aan de zedelijke, maatschappelijke, religieuze, politieke of andere waarden’. Geestesziekte wordt door een arts vastgesteld, dit mag elke arts zijn behalve familie of een arts die verbonden is aan de instelling waar de patiënt verblijft. De rechter heeft de beslissingsmacht, hij beslist of hij de diagnose van de arts aanvaardt als geestesziekte. Bepaalde geestesziekten vallen niet onder de wet, terwijl soms het suïciderisico hoger ligt. 2. ER IS SPRAKE VAN EEN GEVAARCRITERIUM De eigen gezondheid/veiligheid is ernstig in gevaar of andermans leven of integriteit is ernstig in gevaar. Het gevaar is klinisch moeilijk in te schatten, hetzelfde geldt voor suïcidegevaar. Als de geesteszieke persoon al een misdrijf heeft gepleegd is in principe de interneringswet van toepassing. Afhankelijk van de ernst van het misdrijf en de noodzaak van een gerechtelijk onderzoek, kan de procureur kiezen als de voorwaarden van WPG voldaan zijn. 3. ER IS GEEN ANDERE PASSENDE BEHANDELING Er is geen ander alternatief, het is het ultimum remedium. Als iemand zich vrijwillig laat opnemen, kan hij in principe niet meer gedwongen opgenomen worden. Elk persoon die zich uit vrije wil laat opnemen in een psychiatrische dienst, kan deze op elk moment weer verlaten. Tenzij er gronden zijn om een gedwongen procedure te starten op het moment dat de patiënt wil vertrekken. 75 4. PRAKTIJK Naast de 3 wettelijke criteria worden ook andere zaken ter overweging genomen. 5. Wils- of beslissingsbekwaamheid Kosten-baten-afweging Draagkracht en houding familie/omgeving/netwerk Behandelmogelijkheden in gedwongen kader Voorgeschiedenis en eerdere hulp Band met hulpverleners Vloeit gevaar voort uit geestesziekte? … MAATREGELEN Er zijn twee mogelijke beschermingsmaatregelen: behandeling in een ziekenhuis of verpleging in een gezin. B. PROCEDURE 1. GEWONE PROCEDURE Elke belanghebbende kan de gewone procedure aanvragen. Elke arts kan een attest opmaken, behalve bloed- of aanverwanten van de zieke of de aanvrager of artsen die verbonden zijn aan de psychiatrische dienst waar de zieke verblijft. Het aanvraagformulier en het medisch attest worden ingediend bij de vrederechter van de verblijfplaats. Nadien volgt een observatieperiode van 40 dagen als de aanvraag ontvankelijk en gegrond is. 2. SPOEDEISENDE PROCEDURE Hierbij is enkel een medisch attest nodig, de arts of politie kan zelf vragen de procedure te starten. De procureur beslist al dan niet tot gedwongen opname en dient binnen de 24u een verzoekschrift in bij de vrederechter. Binnen de 10 dagen velt de vrederechter zijn vonnis. 3. OBSERVATIEPERIODE De observatieperiode kan vroeger stopgezet worden door de vrederechter of door de geneesheer/hoofd van dienst. Tijdens de observatieperiode kunnen beperkte vrijheden door de arts worden toegestaan. 15 dagen voor het aflopen van de observatieperiode kan er een verlenging aangevraagd worden door de directeur van de inrichting bij de vrederechter (‘verder verblijf’). Deze periode kan maximaal 2 jaar duren. 76 4. VERDER VERBLIJF Tijdens het verder verblijf zijn beperkte vrijheden of is een deeltijdbehandeling mogelijk. Te allen tijde kan de geneesheer hoofd van dienst beslissen tot nazorg buiten de instelling. Tijdens het verder verblijf kan er ook overbrenging gevraagd worden naar een andere inrichting. Bij het aflopen van het verder verblijf kan – telkens opnieuw – een verlenging van maximaal 2 jaar gevraagd worden. Vroegtijdige stopzetting is mogelijk door (1) de vrederechter, (2) door de geneesheer hoofd van dienst of (3) na 1 jaar nazorg. 5. NAZORG De patiënt kan tijdens het verlengd verblijf op proefontslag met een aantal voorwaarden (vb. stipt medicatie innemen, bloedspiegelcontroles en consultaties bij de psycholoog). Tijdens de periode van nazorg kan de patiënt opnieuw opgenomen worden omdat zijn toestand dit vereist of omdat hij de voorwaarden van het nazorgcontract niet opvolgt. De nazorg kan maximaal 1 jaar duren of zolang het verder verblijft duurt. De geneesheer hoofd van dienst kan de nazorg ook vervroegd stopzetten. C. RECHTEN VAN DE GEDWONGEN OPGENOMEN PATIËNT Een onvrijwillig opgenomen patiënt blijft volledig rechts- en handelingsbekwaam. Dit betekent vb. dat hij beroep kan aantekenen en zijn geld zelf verder kan beheren. Hij heeft recht op informatie en op weigering van behandeling. In de wet bescherming geesteszieke is een dwangbehandeling niet geregeld. Volgens de wet van de rechten van de patiënt is het principe dat geïnformeerde toestemming nodig is als de patiënt beslissingsbekwaam is. Een beslissingsonbekwame patiënt kan behandeld worden met de toestemming van zijn/haar vertegenwoordiger. Uitzonderlijk kan een arts optreden als belangenbehartiger van een beslissingsonbekwame patiënt en deze behandelen zonder toestemming van de patiënt of de vertegenwoordiger. D. DOORLICHTING WET GEDWONGEN OPNAME: ONDERZOEK Internationaal stijgt de incidentie van GO in de meeste landen (uitz: Italië, Spanje en Zweden). Bij de vergelijking moet met wel rekening houden met de vergelijkbaarheid van de landen. De oorzaken voor deze stijging zijn nog niet onderzocht. Mogelijke redenen kunnen zijn: Verschuiving van officieuze naar officiële GO Middelengebruik Verstedelijking: minder maatschappelijke tolerantie voor afwijkend gedrag (Salize & Dressing 2004) Rol van migratie? Toegenomen maatschappelijke nadruk op veiligheid en risicomijding Medicalisering waarbij psychiatrische antwoorden gezocht worden voor maatschappelijke problemen Geneeskunde meer defensief: op veilig spelen uit angst voor medicolegale gevolgen Vermindere toegankelijkheid van vrijwillige GGZ (wachtlijsten, financiële en psychologische drempels) Er zijn ook regionale verschillen in VL door het effect van een grootstad, socio-economische factoren en het aandeel allochtonen). Er zijn sterke aanwijzingen voor verschillen in interpretatie van de criteria ‘geestesziekte’ en ‘gevaar’. E. BEDENKINGEN 77 KUL onderzoek: interviews met patiënten: GO was juridisch terecht maar therapeutisch niet altijd zinvol. De patiënten hadden verschillende negatieve ervaringen: In begin van de procedure te weinig info Opname op een gesloten afdeling is confronterend en overweldigend Contact met politie is ingrijpend en vernederend Vooral in begin ervaring van veel dwang en controle Niet gehoord worden op de zitting van de vrederechter Gebrek aan anwezigheid en inzet van advocaat Bij interviews met familie vernamen ze een grote lijdensdruk. De familie wil vroeger ingrijpen en op een zachtere manier dan GO. De negatieve ervaring voor de familie waren: Gebrek aan overleg tussen familie en juridische wereld/hulpverlener GO ingrijpend, vooral de dwangmaatregelen Indiscreet optreden van politie Gebrek aan aanwezigheid en inzicht in psychiatrische problematiek door advocaat Ondanks juridische inmenging, stijging gedwongen opnames Grote provinciale verschillen, redenen hiervoor niet goed onderzocht Problemen met diagnose geestesstoornis Problemen met voorspelbaarheid van gevaar en suïcide Medisch-psychiatrisch perspectief: kosten-batenanalyse: wat winnen we en welke prijs betalen we op korte en lange termijn? Weinig wetenschappelijk onderzoek ACTOREN IN DE STRAFRECHTSBEDELING A. POLITIE ALS TRAUMAGEVOELIGE BEROEPSGROEP De confrontatie met schokkende gebeurtenissen bestaat uit 2 categorieën: gewelddadige feiten en deprimerende gebeurtenissen. Gewelddadige feiten zijn o.a. schietincidenten, fysieke bedreigingen, tussenkomst bij vechtpartijen, … Deprimerende gebeurtenissen zijn o.a. lijkvindingen, ongeval met gewonden of doden, brand, familieruzies …. Zijn ze hierop voorbereid in hun opleiding? Nederlands onderzoek: 7% ontwikkeld PTSD, 25% lichte tot matige posttraumatische symptomen. Belgisch onderzoek bij schietincidenten: 2/3 emotionele verwerkingsproblemen. Typische reacties: Verhoogde gevoeligheid voor gevaar, woede en haat, isolatie en vervreemding, slaapstoornissen, flashbacks, depressie Onmiddellijke korte-termijnreacties: waarnemingsstoornissen op vlak van zien, horen en tijdsbeleving Beïnvloedende factoren vanuit de werkomgeving: Reeds aanwezige kernmerken: - Positief werkklimaat: positieve invloed op verwerking 78 - Conflictsfeer, spanningen rond benoemingen, geringe inspraakmogelijkheden, onduidelijkheid m.b.t. taakinhoud, ondankbare taken - Snel beslissingen moeten nemen: bijkomende stressfactor Reacties bij en na de feiten: - Noodgedwongen vaak herinnerd aan de feiten: tijdens patrouille - Specifieke betekenisverlening: SO door job goed te doen, nadenken over zinvolheid van je job - Beïnvloeding zelfbeeld: twijfel aan eigen capaciteiten, schuldgevoelens - Gewijzigde verhoudingen met collega’s - Grote belang van reacties door oversten Ook evt. andersoortige gevolgen: lichamelijk en psychosomatisch, financieel (werkonbekwaamheid, overplaatsing, verlies premie), juridisch (persoonlijke aansprakelijkheid) Interventies: crisispsychologie: Centrum voor crisispsychologie Mogelijkheden van preventie: - Praktisch-organisatorische en materiële beveiliging van het personeel, langdurige blootstelling aan risico’s vermijden - Selectie personeel: screening biografische en persoonsgegevens - Opleiding en bijscholing: Leren hanteren van traumatische werkstress: ontwikkelen van actieve copingmechanismen zoals actief aanpakken, zoeken van steun, uiten van gevoelens Stress-educatie: info geven over psychologische gevolgen en verwerkingsproces, risicofactoren en opvangmogelijkheden Sociale vaardigheden: - Installeren van duidelijke en vaste beslissingsstructuren Opvang binnen het korps: - Korpsleiding en collega’s: informele steun, organisatorische maatregelen, praktische, administratieve en juridische hulp bieden, bufferfunctie naar de media - Intern opvangteam: Collega’s-Vrijwilligers: maximaal aanwenden van intercollegiale hulp, vervangt geen professionele hulp Systematisch aanbod: individueel contact of debriefing in groep (negatieve gevoelens beperken, juiste informatie geven over de gebeurtenis, informatie geven over psychologische reacties, inschatten van hulpbehoeften) - Interne hulpverleners: stressteam, politiepsycholoog Externe hulpmiddelen: - Psychologische hulpverlening: Diensten Slachtofferhulp, CGG, Centrum Crisispsychologie - Schadevergoeding: schadefonds FOD Justitie voor mensen die enkel op deze manier een schadevergoeding kunnen krijgen: voor SO, maar ook voor hulpverleners B. STRESS EN BURN-OUT BIJ GEVANGENISPERSONEEL Job burn-out is een syndroom van emotionele uitputting en cynisme dat vaak voorkomt bij personen die met andere mensen werken. Emotionele uitputting: de persoon voelt zich uitgebrand, heeft geen zin meer om te gaan werken. Teruggedrongen gevoel van persoonlijk presteren, het gevoel hebben niet productief te zijn en dat je werk geen verschil maakt. Depersonalisatie, je wordt cynisch t.a.v. anderen en hun motivaties. 1. STRESSFACTOREN a. Taakgerelateerde stressoren Fysiek gevaar: vaak als belangrijkste aangehaald. De intensiteit neemt ook toe in tijd, er is steeds meer geweld in gevangenissen. Werklast: stress wegens overwerkt zijn, burn-out niveau stijgt met werkniveau Rolproblemen: - Rolconflicten: VB: bewaking vs helpen, rechtstreeks verband met verschijnen van stressreacties 79 - Rolonduidelijkheden: onvoldoende informatie om taak goed uit te voeren, vaak wegens gebrekkig leiderschap, rechtstreeks verband met stress en burn-out Problematisch gedetineerdengedrag: manier waarop bewakers het gedrag ervaren - Eisend en manipulatief gedrag en gebrek aan discipline: worden als zeer stressvol ervaren - Onderzoek: hoe meer tijd aan contact met gedetineerden, des te meer burn-out symptomen - Toename van aantal gedetineerde met mentale stoornis en middelengebruik Verantwoordelijkheid job: veiligheid onder gedetineerden, t.a.v. personeel, ontsnappingspogingen, zelfmoord b. Organisatiegerelateerde stressoren Moeilijke onduidelijke relatie met oversten: - USA: bewakers vinden dat gedetineerden beter behandeld worden dan zij zelf - Relatie tussen gebrek aan steun van directie en burn-out Te lage verloning Beperkte mankracht (ontoereikende budgetten, hoog personeelsverloop en absenteïsme): druk om overuren te presteren Werken in shiften, familiale gevolgen: draagt in grote mate bij tot burn-out Lastige fysieke werkomstandigheden c. Externe stressoren Negatieve attitudes in sl en media, negatieve beeldvorming is belangrijke stressor en mogelijke oorzaak van burn-out d. Persoonlijke stressoren Huis-werk relatie: werken in shiften, overuren, verplaatsingen 2. STRESSREACTIES a. Fysiologische reacties Psychosomatische ziekten komen meer voor onder gevangenisbewakers dan in andere beroepsgroepen. b. Psychologische reacties Twee niveaus: Enkelvoudig symptoom: woede, onverschilligheid, cynisme, beperkte jobsatisfactie Algemeen syndroom: PTSD Algemeen psychologisch stressniveau hoger dan algemene bevolking (Onderzoek uit Australië) c. Gedragsmatige reacties 3. Absenteïsme en personeelsverloop Onderzoek: gemiddeld twee maanden per jaar afwezig (waarvan minstens 1/3 ten gevolge van te hoge werkdruk) Werkdruk leidt tot verminderde prestaties, agrassief gedrag t.a.v. gedetineerden, middelenmisbruik en zelfmoordpogingen BEHANDELING EN PREVENTIE Individuele behandeling: relaxatietraining, cognitieve structurering, verbeteren van fysieke conditie, verhogen van steun door oversten, hulp na traumatische gebeurtenis Organisatieniveau: aanpassen van werkomgeving, opwaarderen van statuur, persoonlijke begeleiders aanstellen (mentors), communicatie met directie verbeteren, … Critical incident stress debriefing en management (zie verder) 80 C. STRESS EN BURN-OUT BIJ RECLASSERINGSWERKERS/JUSTITIE-ASSISTENTEN Reclasseringswerkers die aangeven dat ze traumatische ervaringen of slachtofferschap hebben meegmaakt scoren hoger op de metingen naar de slechte impact van een job. Zij die bedreigd of mishandeld waren scoorden hoger op de traumatische stress en burn-out test. D. SECUNDAIRE VICTIMISATIE BIJ MAGISTRATUUR Confrontaties - Beschrijving van de feiten, aanwezigheid ter plaatse, ontmoetingen met dader en SO, … - Verdedigingsmechanismen: humor, cynisme, afstand nemen: helpen maar ook negatieve gevolgen: vermoeidheid, minder betrokkenheid bij werk, minder persoonlijke contacten met collega’s, banalisering, … - Verhoogt complexiteit: druk van publiek, wettelijk kader, werkuren, materiële omstandigheden, eenzame job, … Daniel Goleman: four branch model: - Self-awareness: eigen emoties identificeren en erkennen - Self-management: emoties controleren en adapteren aan omstandigheden - Social Awareness: voelen, begrijpen en reageren op de emoties van anderen - Relationship Management: inspireren en ontwikkelen van anderen, preventive en conflict oplossen Ontwikkelingen op het terrein: - Psychologische dienst voor justitiemedewerkers - Belgische FOD Justitie: 2 psychologen beschikbaar - Europees project: secondary traumatic stress within the judiciary and juridical staff E. CRITICAL INCIDENT STRESS DEBRIEFING EN CRITICAL INCIDENT DEBRIEFING MANAGEMENT Critical incident: a stressful event that is so consuming it overwhelms existing coping skills Critical incident stress debriefing: a formalized group discussion pertaining to a critical incident, disaster or a traumatic experience. Consist of a group of emergency responders, all of whom were involved in the same critical incident, and the CSID team. Critical incident stress management: a comprehensive, integrated multi-component crisis intervention system ‘THERAPEUTICAL JURISPRUDENCE’: INTERNATIONALE STROMING PPT op basis van tekst + dingen die niet in tekst staan A. WAT IS ‘THERAPEUTIC JURISPRUDENCE’? Een vrij nieuwe stroming, sterk psychologisch georiënteerd. De studie van de rol van het recht als een therapeutische actor. Met focus op de impact van het recht op het psychologische leven en het psychologische welzijn. Een perspectief dat kijkt naar het recht als een sociale kracht die gedrag en gevolgen produceert. Deze gevolgen kunnen therapeutisch en niet-therapeutisch werken. Niet enkel ontwikkelt in strafrecht, maar ook civielrechtelijk en sociaalrechtelijk. We kijken niet zo zeer naar de manier waarop de wet voorgeschreven is, maar wel naar hoe het recht functioneert in de praktijk. Wat doet het bv. met mensen om voor de rechter te verschijnen, niet echt kijken naar het effect van de straf. Onder het recht worden drie categorieën genoemd. Het omgaan en het functioneren van de rechtsregels. De gerechtelijke procedures en de rol van de gerechtelijke actoren. Een voorbeeld van een rechtsregel uit de VS is ‘don’t ask, don’t tell’ (het verbod om binnen het leger te vragen naar de seksuele voorkeur, er wordt niet over gesproken) 1993-2010: veel negatieve psychologische gevolgen. Als deze regel geldt, wordt je sociale leven beperkt. Betrokkenen kunnen niet over veel onderwerpen praten, want vaak moet dan getoond worden wat hun geaardheid is. De rechtsregel zorgt dus mogelijk voor isolatie, marginaliteit en kunstmatige 81 sociale relaties. TJ als benadering maakt het mogelijk hierbij vragen te stellen, deze vragen moeten dan empirisch beantwoord worden. Er worden ook normatieve vragen gesteld, wat te doen met zo’n situaties? Een tweede voorbeeld van een gerechtelijke procedure is het hoederecht over kinderen. Het accusatoire proces kan traumatisch zijn voor het kind en kan de relatie tussen de ouders schaden. Er wordt vaak gefocust op negatieve kenmerken van de andere partij. Het soort proces heeft hier dus een anti-therapeutisch effect. TJ gaat op zoek naar creatieve benaderingen. Een laatste voorbeeld voor de gerechtelijke actoren is dat TJ het gedrag van advocaten, rechters, leden van het OM en andere actoren onderzoekt. Een onduidelijke formulering van de rechter kan zo het naleven van voorwaarden negatief beïnvloeden. B. ONTWIKKELINGEN Aanvankelijk ontwikkeld rond het recht van de geestelijke gezondheidszorg, het gaat dan over internering, ontoerekeningsvatbaarheid, .... TJ is daarna toegepast op andere juridische domeinen als het strafrecht, jeugdrecht, familierecht, … Een voorbeeld hiervoor is dat de schadevergoeding psychologisch herstel kan bevorderen. C. INTERDISCIPLINAIRE BENADERING Deze nieuwe banderingen worden geïntroduceerd in het huidige rechtssysteem. Een voorbeeld is dat de manier waarop de behandeling wordt gegeven een positieve invloed heeft op de behandelingstrouwheid. De vraag is of deze principes kunnen toegepast worden in de gerechtelijke context. Heeft de manier waarop de rechter recht spreekt, heeft dit een bijdrage aan de cognitieve distorties of niet? Een rechter moet afstand bewaren, geen rekening houden met de emoties, de rechter moet objectief de rechtsregels toepassen. TJ probeert dit te doorprikken. D. TOEPASSINGEN IN HET STRAFRECHT Mogelijkheden van rehabilitatie/behandelingsprogramma’s: vb. CGT heeft effect in een aantal gevallen als ze goed wordt toegepast. De rechter kan denkprocessen uitlokken als onderdeel van de straftoemeting. Het is dan niet opgelegd, maar het komt van de persoon zelf. Er is meer participatie, inspraak en betrokkenheid. Dit zou het nakomen van de rechterlijke voorwaarden bevorderen. Naast de risicobenadering is ook het good lives model, dat cognitief-gedragsmatige benaderingen combineert met actieve deelname van de cliënt, het vinden en opbouwen van sterktes en een perspectief geven van een ‘goed leven’. Ook voor de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen er re-entry moot court plaatsvinden. E. PROBLEM SOLVING COURTS Er is een evolutie in de samenleving in rol van de rechtbank: Van een neutrale arbiter naar behandeling van diverse problemen van sociale en psychologische aard Vaststellingen van beperkingen van het rechtssysteem wat betreft het omgaan met weerkerende problematieken: behandeling van symptomen maar niet vaan de onderliggende problemen Een collaboratieve, interdisciplinaire benadering ontstaat die gericht is op probleemoplossing als functie van de rechtbank, waar de rechter een leidende rol speelt en waar de rechtbankzitting zelf een nieuw soort forum biedt. Een voorloper hierin is de jeugdrechtbank die meer probleemoplossend is Er zijn verschillende soorten: Drug treatment courts: drugbehandelingskamer: - Klassieke draaideureffect: veel personen keren terug - Nieuwe focus op de behandeling en op de rol van de rechter als ‘lid van het behandelingsteam’ - In 2000 ong. 700 courts in VS, in Gent een proefproject van een drugbehandelingskamer 82 Domestic violence courts: gericht op bescherming van SO, motivering van dader voor behandeling, opvolgen van voorwaarden en vooruitgang in behandeling - Family justice centers Re-entry courts: beslissen over de re-integratie na een gevangenisverblijf met speciale risico-inschatting, vooral voor seksuele delinquenten (in BE: COSA) Dependency courts: om kindermishandeling en –verwaarlozing vast te stellen en een programma aan te bieden om herval te vermijden Teen courts/youth courts: leeftijdsgenoten spelen de rol van OM, advocaat, rechter, … ze leren zien vanuit het perspectief van het SO en de sl. Dit is een pedagogische aanpak. Mental health courts: bij mentale ziekte of stoornis, gericht op snelle diversie van SRP en behandeling in de sl Gemeenschappelijk is: Actieve rechterlijke betrokkenheid Rechterlijke autoriteit wordt aangewend ter bevordering van de motivatie en opvolging van het programma Gericht op duidelijke uitkomsten, stopzetten van het probleem. Dit is een instrumentele benadering van het recht. Rechter moet hiertoe een nieuw soort informatie verzamelen en tijdens de zitting komt bijkomende informatie naar voor die helpt het probleem te begrijpen Educatief element naar de sl toe, ervaringen worden doorgegeven 1. TJ ALS THEORETISCHE FUNDERING Problem solving courts blijken succesvol te zijn, maar werkbare elementen zijn niet gekend. TJ als mogelijkheid om het recht te hervormen met het oog op het bevorderen van het therapeutisch potentieel en het beperken van schadelijke invloeden. TJ principes als onderbouw voor het functioneren van problem solving courts: Integreren van psycho-sociale behandelingsprogramma’s in strafrechtprocessen Voortdurende gerechtelijke opvolging, controle en interventie Multidisciplinaire benadering Verregaande samenwerking met diensten uit de sl 2. TJ RICHTLIJNEN Rechters kunnen verdachten niet eenvoudig bevelen om het probleem te onderkennen en om een behandeling te aanvaarden. Mensen moeten zelf tot een bewustwording komen en hiertoe kan precies de rechter helpen i.s.m. behandelingsteam, ze moeten eigen sterktes identificeren, ontwikkelen en toepassen. a. Het verbeteren van interpersoonlijke vaardigheden Het tonen van waardigheid en respect, rechter staat niet boven Rechter spreekt recht met toekomst-oriëntatie, gericht op probleemoplossing. Focus op het verleden en op mislukkingen kan resulteren in ontmoediging en verzet Belang om empathie te tonen: cognitieve en affectieve componenten Oppassen voor psychologische mechanismen van overdracht door de dader en tegen-overdracht vanwege de rechter: - Vroegere negatieve ervaringen met autoriteitsfiguren lokken gevoelens uit van vernedering, weerstand, verwerping wanneer geconfronteerd wordt met de paternalistische stijl van een rechter - Rechters tonen op grond van vroegere ervaringen met daders negatieve gevoelens en reacties Rechters moeten dus goede luisteraars zijn en dialoog weten tot stand te brengen en niet vervallen in het geven van moraliserende speeches Ze moeten eveneens leren niet-verbale communicatievormen te begrijpen en onderliggende gevoelens te interpreteren 83 b. Het vermijden van paternalisme en het respecteren van autonomie Paternalisme resulteert in weerstand, verwerping en is contraproductief Toestaan dat de dader zelf mee beslist met het al dan niet aanvaarden van een behandeling Voorrang voor overreding boven hanteren van dwang: een zeker niveau van intrinsieke motivatie is nodig voor een succesvolle behandeling Dunne scheidingslijn tussen vrije keuze en dwang: juridische dwang =/ psychologische perceptie van dwang Rechters moeten zich dus vertrouwd maken met de factoren die bijdragen tot (gepercipieerde) dwang c. Het gebruiken van overreding en opwekken van motivatie Kennis nodig van psychologische processen m.b.t. effectieve overreding Persuasion theory: mate van overreding wordt beïnvloed door de mate waarin de oi-ntvanger actief betrokken is in het procesmatig verloop van de informatie d. Het bevorderen van nakoming Medische behandeling: wijze van interactie met patiënt is belangrijk voor therapietrouw -> toepassing in strafrechtsbedeling Gedragsovereenkomsten: voorzien in beloningen en straffen, geleidelijk aannemen van het gewenste gedrag, te bereiken doel wordt geëxpliciteerd: - Vb. behandeling van drugsafhankelijkheid - Vormen van beloning: graduation ceremonies in court Procedurele rechtvaardigheid: ervaring van faire behandeling resulteert in grotere tevredenheid met uitkomst van rechtelijke beslissing en in hogere mate van nakoming F. TJ VOOR SLACHTOFFERS: VICTIM PARTICIPATION De noden van SO ten aanzien van de strafrechtelijke afhandeling: info, schadevergoeding, hulp, respect, gevoel van controle, … anti-therapeutische werking van het strafrechtsysteem door secundaire victimisatie. Het SO laten participeren, maar in welke mate en wat zijn de gevolgen hiervan? Actieve participatie door beslissingskracht, of passief als informatie krijgen en geconsulteerd worden. Edwards bepaalt verschillende vormen van participatie die gevarieerd voorkomen in verschillende landen: Controle: verplichting om rekening te houden met voorkeuren van het SO Consultatie: verplichting om SO te consulteren, vb. bij invrijheidstelling Informatie geven: verplichting om info van SO in te winnen Expressie: SO kan zich uitdrukken, maar de rechter moet hier geen rekening mee houden G. KRITISCHE KANTTEKENINGEN TJ-principes ruim toepasbaar of enkel bij speciale groepen? Grote vereisten op vlak van human resources: persoonlijke vaardigheden, training, opvolging, evaluatie, … Vaak hebben rechtbanken en betrokken gedragsdeskundigen weinig middelen Procedurele regels rechtbank kunnen grondig veranderen Persoon kan te afhankelijk worden van de rechtbank (bv. duur van de behandeling), onduidelijke procedures, beperkte rechtswaarborgen Vervagen van de grens tussen rechtssysteem en welzijnswerk/behandeling Mogelijk aanzuigende werking van het strafrechtssysteem 84 AFRONDEND HOORCOLLEGE Wat kennen van de onderzoeken? Geen details, enkel voorbeelden van onderzoeken kunnen geven en zeker de algemene conclusies. Een onderzoek geven als staving van een argument (vb. relatie tussen psychose is sterk). Welke teksten kennen? Enkel de behandelde teksten kennen. Tekst van Bonta wel kennen! Wetgeving meenemen mag, interneringswet en gedwongen opname meenemen (dit zijn de enige)! Omzendbrieven hoeven niet. Gastcolleges zijn even belangrijk! Examenvragen 2014-2015: 4 vragen, 5 punten per vraag, schematisch antwoorden, geen lange volzinnen 1. Leg uit wat schizofrenie is en welk verband er bestaat tussen schizofrenie en geweld: a) Definitie van ziektebeeld schizofrenie. b) Hoeveel % van de bevolking zal in de loop van het leven schizofrenie ontwikkelen? c) Wat weten we over het ontstaan van schizofrenie? Bespreek drie risicofactoren. Ontstaan: gen-omgevingsinteractie d) Gaat een diagnose schizofrenie gepaard met een licht/sterk verhoogd risico op geweldsincidenten of heeft deze diagnose geen invloed? Leg dit uit adhv een voorbeeld. e) Geef drie voorbeelden van andere risicofactoren die belangrijker zijn dan schizofrenie om het risico op herval in geweldsdelicten te voorspellen. 2. Iemand die ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard, wordt geïnterneerd en verplicht forensisch behandeld. a) Vespreek 3 verschillen tussen internering en straf b) welk type instellingen voor behandelingen zijn er momenteel in VL voor geïnterneerden met lage, matige en hoge risicograad? Licht beknopt toe. c) Is naar uw mening iemand met een hoge mate van psychopathie ontoerekeningsvatbaar? Waarom wel, waarom niet? Veel discussie in literatuur: eerder verbinding maken tussen de twee definities en eigen standpunt beargumenteren 3. Een aanbeveling van itinera instituut in 2013 luidde: ‘Versterk de forensische psychiatrie en de zorg voor geinterneerden. Maak hier de eerste prioriteit van met een veel ruimere aanpak dan een aanbod van 2 bijkomende detentiecentra. In dit verband dringen zich twee vragen op. a) Welke zijn de belangrijkste werkingsgebieden en institutionele sectoren van de GGS, zoals deze zich zinds 2000 in ons land ontwikkelden. b) Welke van deze sectoren zou jij versterkt willen zien in ons land en waarom? 4. Wat zijn Family Justice Centers, zoals in de USA? a) Omschrijf het model zo precies mogelijk. b) Aan welke noden trachten de centra tegemoet te komen? c) In welk kader is hun werking wettelijk geregeld? 85 d) Ken je een drietal belangrijke resultaten en/of onderzoeksbevindingen? e) Is het Antwerpse CO3-project als een FJC te beschouwen? Leg uit. CO3 ook met daders werken, FJC enkel met SO werken Augustus 2015 1. Verstandelijke beperking a) Geef de definitie VB. Hoe wordt de diagnose gesteld? b) Zijn personen met een VB oververtegenwoordigd in het forensisch circuit? Leg uit. Hier is het goed om onderzoek te vermelden 2. Gedwongen opname: a) Aan welke drie criteria moet voldaan zijn om iemand civielrechtelijk gedwongen op te nemen in de psychiatrie? b) Kan een gedwongen opgenomen patiënt de behandeling weigeren? Leg uit waarom wel/niet. c) Bespreek vier verschilpunten tussen internering en gedwongen opname. Wet gebruiken! 3. Persoonlijkheidsstoornissen. a) Wat is een PS? Geef een omschrijving, met inbegrip van algemene kenmerken? b) De DSM-V deelt PS in verschillende clusters. Wat is - in algemene termen – kenmerken voor elke cluster? Geef voor elke cluster een tweetal persoonlijkheidsstoornissen. 4. Secundaire victimisatie bij de magistratuur. a) Wat wordt hiermee bedoeld en hoe stelt zich (eventueel) probleem zich? b) Zijn er hiervoor specifieke interventiemodellen beschikbaar? c) Is Critical incident stress debriefing nuttig voor deze groep? Waarom wel/niet + persoonlijke reflectie. 86