gerechtelijke geestelijke gezondheidszorg

advertisement
Leyla Ouechen
2015-2016
GERECHTELIJKE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
RECHT EN GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
A. GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
1.
WAT?
Georganiseerde dienstverlening die de maximale bevordering van de psychische gezondheid beoogt.


2.
Voorkomen en behandelen van lichte, milde en ernstige psychische problemen
Psychiatrie = ernstige psychische problemen
KLASSIEKE SECTOREN
a. Lijnen




Nulde lijn: onmiddellijke omgeving: vrienden, familie, mantelzorg
Eerste lijn: rechtstreekse hulp: huisarts, teleonthaal, zelfmoordlijn
Tweede lijn: hulp na doorverwijzing: psychiatrisch ziekenhuis
Derde lijn: residentieel
b. Ambulant vs. Residentieel




Ambulant: zorg zonder opname in instelling, extramuraal
- Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG): hulpverlening aan personen met psychische
problemen
 Teams voor volwassenen en voor kinderen/jongeren
 Algemene werking en evt. bijzondere doelgroepen
 Medisch-psychiatrische vs. psychotherapeutische hulpverlening
 Preventie en samenwerking
- Andere voorzieningen
Residentieel: patiënt verblijft in instelling tijdens behandeling:
- Psychiatrische ziekenhuizen en psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen (PAAZ)
- Openbare Psychiatrische Zorgcentra (OPZ(C))
- Privé psychiatrische ziekenhuizen
Tussenvormen en varianten:
- Psychiatrische verzorgingstehuizen
- Crisisinterventie (EPSI: Eenheden voor Psychiatrische Spoed Interventie)
- Beschut wonen
- Pleegzorg
- Mantelzorg
- Zelfhulpgroepen
Vermaatschappelijking van de zorg: zorg integreren in de samenleving, netwerken
B. GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG EN RECHT
1.
VERSCHILLENDE DOELSTELLINGEN
 GGZ: Dienstverlening ter verbetering van gezondheid en beperking van lijden
 Gezondheid van individuen en gemeenschap primeert
 Recht: Voorschrijven en handhaven van rechtsverhoudingen en rechtsregels ter bevordering van
maatschappelijke orde en veiligheid
 Individuele vrijheid, zelfbeschikkingsrecht en vrijwaren van openbare orde primeren
1
2.
VERSCHILLENDE BASISPARADIGMA’S
Recht – Juristen
GGZ - Hulpverleners
Ziekte -Stoornis
rechter
Cliënt
partij A
partij B
Hulpverlener
Conflictmodel
Tegensprekelijk debat/oppositioneel
Beoordeling
3.
Samenwerkingsmodel
Therapeutische alliantie
Hulp na vraag
VERSCHILLENDE SEMANTIEK

GGZ: Meervoudige oorzakelijke factoren in persoonlijke en sociale leefcontext geplaatst,
complexiteitverhogend
Recht: Lineair causaal verband gezocht, artificiële abstractie, complexiteitsreducerend

4.
PSYCHIATRISCHE STOORNIS = ONTOEREKENINGSVATBAARHEID

-
GGZ: Wet:
1964: krankzinnigheid, geestesstoornis, ernstige staat va, zwakzinnigheid
2014: geestesstoornis die oordeelsvermogen of controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast +
gevaar voor nieuwe misdrijven
Recht: Psychiatrische diagnose

5.
WERKINGSGEBIEDEN GGZ




Expertise door gerechtspsychiaters
Andere vormen van diagnose en dienstverlening in opeenvolgende fasen van de strafrechtsbedeling
Behandeling van/hulpverlening aan daders en slachtoffers in verschillende juridische kaders
Preventie en netwerking
C. ORGANISATIE VAN DE GERECHTELIJKE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
1.
IN SAMENHANG MET FORENSISCHE WERKVORMEN BINNEN HET ALGEMEEN WELZIJNSWERK


-
-
Hulpverlening aan daders en slachtoffers in de context van strafrechtsbedeling (= forensisch
welzijnswerk)
Centra Algemeen Welzijnswerk (CAW)
Algemene werking
Specifieke opdrachten:
 Slachtofferhulp
 Justitieel welzijnswerk (gedetineerden en familie)
 Gerechtelijk opgelegde hulpverlening aan justitiabelen (GOH): hulpverlening aan seksuele
delinquenten, leersancties, begeleiding voorwaardelijke invrijheidsstelling, bemiddeling strafzaken, …
Vrijwilligerswerking
2
2.
SECTOREN

Reguliere GGZ
- Residentiële voorzieningen: PAAZ, verzorgingstehuizen, beschut wonen
- Ambulante voorzieningen: CGG
- Privé psychiaters en therapeuten
 Gespecialiseerde ambulante forensisch-psychiatrische hulpverlening: CGG
- Moeizame ontwikkeling
- Financiering projecten binnen CGG en FOD Justitie, gemeenten, provinciebesturen
- 5 doelgroepen: seksuele delinquenten, gedetineerden, drughulpverlening, geweld- en
vermogensdelicten, IFG
 Gespecialiseerde residentiële forensisch-psychiatrische hulpverlening
- Schrijnende problematiek van de geïnterneerden
- Specifieke groepen gerechtscliënten
 Settings voor seksuele delinquenten
 Projecten voor daders met verstandelijke handicap
- Nieuwe ontwikkelingen: schakelteams en netwerkcoördinatoren (FOD Volksgezondheid – FOD Justitie)
& mobiele hulpverlening
 Op weg naar een forensisch zorgtraject
 Penitiaire inrichtingen:
- Psychiatrische annexen (Leuven-hulp, Vorst, Antwerpen, Gent, …)
- Multidisciplinaire zorgteams
- Afdelingen tot bescherming van de maatschappij (Merksplas, Tunrhout)
- Instelling voor sociaal verweer
- Forensische psychiatrische centra (Antwerpen, Gent)
 Gerechtscliënten met drugprobleem
- GAM-projecten
- In ambulante dagcentra en MSOC (= Medisch Sociaal Opvancentrum), residentiële
crisisinterventiecentra, kortdurende therapeutische programma’s en therapeutische gemeenschappen
- Problemen met doorverwijzingen vanuit Justitie: gebrekkige opvolging, voorwaarden door
justitiehuizen, verschillende verwachtingen van succes tussen justitie en hulpverlening, spanningen
rond beroepsgeheim en feedback, gebrek aan opvangmogelijkheden binnen drugdienstverlening, …
PSYCHIATRISCHE ZIEKTEBEELDEN
A. RELATIE TOT CRIMINEEL GEDRAG
1.
LINK PSYCHIATRIE – CRIMINALITEIT
a. Penrose law
= Omgekeerde relatie tussen psychiatrische bedden en cellen. Hoe minder psychiatrische bedden, hoe
groter de gevangenispopulatie.
b. Major Mental Disorder (MMD)


= ernstige psychiatrische ziekte
Verband met geweld:
- Risico op geweld bij MMD licht verhoogd in vergelijking met algemene populatie
- Geen sterke risicofactor
- Vooral criminogene factoren van belang bij onderzoek naar recidive
- Criminogene factoren zijn gelijkaardig bij psychiatrische en gewone delinquentenpopulatie
 Risicofactoren bij MMD
- Klinische factoren zijn niet voorspellend
- Central Eight:
3
 Geschiedenis van antisociaal gedrag: vanaf jonge leeftijd veel verschillende delicten
 Antisociaal persoonljkheidspatroon: lage zelfcontrole, vijandigheid, prikkelbehoegfte, snelle
behoefte bevrediging, kil, geen rekening houden met anderen
 Antisociale cognitites: procriminele normen en waarden, identificatie met criminelen, negatieve
houding richting politie en justitie, rationalisaties voor crimineel gedrag
 Antisociaal netwerk: vrienden en kennissen die antisociaal gedrag goedkeuren
 Familie-/partnerrelaties
 School/werk
 Vrijetijdsbesteding
 Middelenmisbruik
 Aanwezigheid van een psychiatrische diagnose of een verband betekent nog niet dat er een causale
relatie is, soms wel
 Een delict kan voorkomen:
 Gelijktijdig maar zonder samenhang met een psychiatrisch ziektebeeld (vaak)
 In samenhang met een psychiatrisch ziektebeeld (soms)
 Rechtstreeks voortvloeiend ui een psychiatrische ziekte (zelden)
c. Bonta: A theoretically informed meta-analysis of the risk for general and violent recidivism for
MDO.






The increasing number of MDO – multitude of problems:
- They threaten the safety of others and themselves.
- Enduring that MDOs are appropriately identified and provided with proper care and treatment is a
significant challenge.
- MDOs with comorbid substance abuse have higher parole failure rates and recidivism rates compared
to the general offender population.
Who should be supervised more closely, who should receive treatment and what type of treatment they should
receive is the task of offender classification and risk assessment. But they may hold remarkably different views
about the relevance of specific risk factors and risk instruments compared to those who primary focus on nondisordered criminals.
General Personality and Cognitive Social Learning (GPCSL): many routes to crime but some experiences in life are
more influential than others.
- Most distally related to criminal behaviour and therefore minor risk factors: Biosocial factors:
neighbourhood, age, ethnicity, gender, family or origin, temperament/ mental health
- Proximal to criminal behaviour are the influences of rewards and punishments: Moderate four
risk/need factors: education/employment, family/marital, substance abuse, leisure/recreation.
- The most proximal factors influencing criminal behaviour are: criminal history, procriminal
companions, antisocial personality pattern and procriminal attitudes and cognitions.
o All of these factors facilitate the commission of a criminal behaviour but external factors in the immediate
situation may also affect the outcome (police cruiser drives by setting)
= the Central Eight risk/need factors
Predictive validity of domains for general recidivism: All domain categories within the Central Eight predicted
general recidivism significantly. Overall, the strongest predictors of general recidivism were Substance Abuse,
Procriminal Attitudes and Cognitions and Antisocial Personality Pattern.
Predictive validity of domains for violent recidivism: all domains that could be examined within the Central Eight
predicted violent recidivism: the strongest predictors were Antisocial Personality Pattern, Procriminal Attitudes
and Cognitions and Criminal History.
Results study: we did not find the Big Four as standing apart from the other Central Eight risk/need factors, at
least in the prediction of general recidivism. In the prediction of violent recidivism there appeared to be a
separation between three of the Big Four and three Moderate Four.
- One factor that has often been cited as particularly important for MDOs is substance abuse (general:
drugs, violent: alcohol).
4
-
2.
The Central Eight risk/need factors just as relevant for MDOs as they are for non-disordered offenders.
The validity of the Central Eight for risk assessment also suggests that targeting these risk/need factors
in treatment would lead to reduced recidivism.
PSYCHIATRIE DIAGNOSTIEK
a. Onderzoeken




Onderzoek psychische functies: anamnese
Aanvullende psychodiagnostische testen
Lichamelijk onderzoek
Neurofysiologisch onderzoek en beeldvormend onderzoek (‘brain imaging’)
b. DSM










106 stoornissen in DSM-I en 357 in DSM-V
A.d.h.v. symptomen wordt de aard van de aandoening vastgesteld
Structuurdiagnose gaat verder en beschrijft op welke manier het syndroom is ontstaan, welke
predisponerende, luxerende en onderhoudende factoren er zijn (psychologisch en neurobiologisch)
Predisponerend
Luxerend
Onderhoudend
Neurobiologisch
Depressie in familie
Griep
Geen
Psychologisch
Narcistische trekken
Werkverlies
Relatieprobleem
Multi-axiaal systeem tot DSM-V:
- As I: klinische syndromen
- As II: persoonlijkheidsstoornissen en zwakzinnigheid
- As III: relevante somatiek
- As IV: psychosociale en omgevingsproblemen
- As V: algehele beoordeling van het functioneren
Vanaf DSM-V geen multi-axiaal systeem meer, men gaat over op het opsommen van aandoeningen.
Aanvankelijk wilde men een radicale shift doorvoeren: een classificatie gebaseerd op genetisch
onderzoek en hersenonderzoek. Er is echter weinig wetenschappelijke basis hiervoor. Een goede
diagnose blijft een uitgebreide en op zich unieke beschrijving van een toestandsbeeld enerzijds en
mogelijke verklaringen vanuit biopsychosociaal perspectief anderzijds.
Psychiatrische diagnostiek is meer dan DSM classificatie
Naast psychiatrische ziekte zijn er andere risicofactoren belangrijk
Criminogene factoren van MMD zijn hetzelfde als die van de niet-psychiatrische delinquentenpopulatie
Anamnese is belangrijk maar niet altijd even betrouwbaar (patiënt vertelt wat hij zelf wil)
Collaterale informatie is enorm belangrijk (zeker in forensische context)
3.
NEUROBIOLOGIE
a. Reactief-impulsieve vs. proactief-instrumentele agressie
Planning
Gerichtheid
Rol van de
provocatie
Arousal
Emoties
Relatie met het
slachtoffer
Reactief-impulsief
Weinig planning, ondoordachte handelingen
Reactie op frustraties, krenking
Sterke subjectieve ervaring van provocatie
Hoge arousal
Heftige en negatieve emoties
Slachtoffers staan dicht bij de dader:
verwanten, bekenden, hulpverleners
Proactief-instrumenteel
Veel planning, doordacht
Gericht op een doen, een voordeel
Onmiddellijke provocatie speelt een beperkte
rol
Lage arousal
Emotionele kilheid
Vooral onbekenden
5
Schade van het Schade in verhouding met de provocatie
slachtoffer
Intoxicatie door Vaak geïntoxiceerd
middelen
Schade staat meer in verhouding tot het
nagestreefde doel
Intoxicatie speelt een kleinere rol
b. Hersengebieden




Evolutionair: oude en nieuwe hersengebieden
Limbisch systeem: oud systeem
interactie
Hersenschors (cortex): later ontstaan
Verminderd functioneren van de frontale kwab hangt samen met een gewelddadig en impulsief gedrag
c. Neurochemie


Neurotransmitters (signaalstoffen tussen zenuwcellen):
- Serotonine: betrokken bij (impulsief-)agressief gedrag
- Dopamine: speelt een belangrijke rol in processen van informatieverwerking en beloning
Hormonen (biologische stoffen in het lichaam afgescheiden door klieren): testosteron en cortisol
d. Genetica




Nature of nurture?
Gen-omgevingsinteractie: interactie tussen nature en nurture (voor impulsief en agressief gedrag)
MAO-A-gen: strijdersgen
Kaïnsteken: stigmata/kleine fysieke anomalieën: indicatoren voor een foutieve neurale ontwikkeling van
de foetus in de derde of vierde maand van de zwangerschap -> abnormale ontwikkeling van de hersenen
B. VERSTANDELIJKE BEPERKING
1.
WAT IS VERSTANDELIJKE BEPERKING?
a. Definitie
i.Intelligentiecriterium





Intelligentie of intellectuele functies: redeneren, problemen oplossen, plannen, abstract denken, …:
beoordeeld a.d.h.v. intelligentietesten
IQ-test moet psychometrisch valide, betrouwbaar, uitvoerig en cultureel aangepast zijn en meerdere
functies omvatten
Mensen met een verstandelijke beperking scoren ongeveer 2 standaardafwijkingen of meer onder het
gemiddelde van de populatie, rekening houdend met een meetfoutenmarge
Elke IQ-meting kent een zekere mate van onbetrouwbaarheid
Verschillende factoren kunnen de testscore beïnvloeden:
- Psychiatrisch toestandsbeeld
- Flynn-effect (te hoge scores omdat gebruik wordt gemaakt van achterhaalde testnormen)
- Omstandigheden en tijdstip van afname
ii.Sociale redzaamheidcriterium
Beperking in het adaptief functioneren, zoals dit tot uiting komt in:



Conceptuele vaardigheden: schoolse vaardigheden zoals lezen, schrijven, besef van waarde van geld en
het begrijpen van taal
Sociale vaardigheden: interpersoonlijke vaardigheden
Praktische vaardigheden: dagelijkse activiteiten: eten, aankleden, hygiëne, koken, telefoongebruik,…
iii.Ontstaan in de ontwikkelingsleeftijd: voor 18 jaar
6


Verstandelijke beperking begint in de ontwikkelingsperiode: bij lichtere gevallen komt dit pas tot uiting
bij schoolleeftijd
Kan ook verworven zijn door hersentrauma’s
b. Maatschappij




19e E: erg negatieve deterministische kijk op verstandelijke beperking
20e E: meer humane visie
2009: VN Verdrag rechten personen met een handicap
Beperking = resultaat van complexe interactie tussen de eisen van de samenleving en de mogelijkheden
van het individu
c. Verwarring in het werkveld



Zwakbegaafdheid ≠ VB
Bijzonder onderwijs ≠ VB
Later in het leven optredend verlies van cognitief functioneren = neurocognitieve stoornis ≠ VB
d. Ontstaan verstandelijke beperking


Oorzaak: bij ongeveer 1/3 worden genetische afwijkingen gevonden, vaak geen oorzaak teruggevonden
Bij een reeks van deze syndromen zijn karakteristieke gedragseigenschappen gevonden die
gedragsfenotypen worden genoemd en die gepaard gaan met vaak voorkomende psychiatrische
stoornissen
e. Co-morbiditeit


Gedragsproblemen komen vaker voor dan bij normaal begaafde bevolking
Co-morbiditeit met psychiatrische stoornissen is hoog:
- Vaak met atypische presentatie
- Soms erg moeilijke differentiële diagnose
f. Prevalentie


2.
DSM-V: 1% van de bevolking
Afhankelijk van onderzoek: 1-3%
FORENSISCHE ASPECTEN



Intellectuele tekorten in het verleden altijd gezien in combinatie met criminaliteit
Idee dat VB leidt tot criminaliteit, armoede en achterstelling is ondertussen verlaten
Interesse in relatie tussen VB en CT blijft
- Juridisch: ontoerekeningsvatbaarheid
- Implicaties voor strafrechtsketen en hulpverlening
 Literatuur maakt melding van oververtegenwoordiging van VB, verschillende verklaringen:
- Vatbaarheidshypothese: kenmerken die kans op delinquent gedrag verhogen, er is een discrepantie
tussen het intellectuele en het sociaal-emotionele niveau
 Ze weten niet goed welk gedrag wel of niet mag
 Overzien de gevolgen van hun daden niet
 Weinig probleemoplossend vermogen
 Zeer beïnvloedbaar en gevoelig voor groepsdruk
 …
- Fouten worden sneller opgemerkt, ze worden sneller gearresteerd en veroordeeld
- VB meer geassocieerd met andere risicofactoren
 VB alleen is niet zo sterk geassocieerd met delinquent gedrag als vroeger gedacht werd
 Ook associatie met andere risicofactoren
 VB heeft invloed op de hele strafrechtsketen
7
3.
HULPVERLENINGSMOGELIJKHEDEN

Ondersteuning door ambulante projecten VAPH, waarbij de focus uitgaat naar de aangepaste werkvorm,
werksituatie, vrije tijd activiteiten en behandelings- en begeleidingsaanbod
Forensisch tehuis voor niet-werkenden

C. STEMMINGSSTOORNISSEN
1.
VOORAF
Stemming = subjectief ervaren grondtoon van het gevoelsleven. Ze kan spontaan fluctueren en uren of dagen
aanhouden. Een stemmingsstoornis is een langdurige afwijking van de normale fluctuatie:



2.
Depressief: neerslachtig, somber
Eufoor: overdreven opgewekt
Dysfoor: geprikkeld, boos
DEPRESSIEVE STOORNIS
a. Wat?


Verdriet en somberheid zijn normale reacties op vervelende levensgebeurtenissen
Bij depressieve stoornissen zijn er twee kernsymptomen waarvan er 1 aanwezig moet zijn:
- Anhedonie = verlies aan interesse, niet meer kunnen genieten, geen plezier meer kunnen hebben
- Sterke neerslachtigheid, somberheid
 Samen met andere symptomen (zie b.) wordt dit een depressief syndroom
b. Diagnose
i.



ii.


iii.
Affectieve symptomen
Kernsymptomen: somberheid en anhedonie
Daarnaast: hopeloosheid, prikkelbaarheid en angstig zijn
Vaak gepaard met lichamelijke verschijnselen: vermoeidheid, slaap- & eetstoornissen, gewichtsdaling, …
Cognitieve symptomen
Verminderde concentratie, geheugen, oordeelsvermogen
Schuldgevoelens, zelfverwijten, hopeloosheid
Conatieve, gedragsmatige symptomen
Psychomotorisch: remming of agitatie
c. DSM-V


5 criteria
Soorten:
- Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis
- Premenstruele stemmingsstoornis
- Door middel/medicatie
- …
d. Prevalentie




Life-time: 15%
Vrouw/man ratio: 2:1
Kan altijd beginnen, maar kans neemt aanzienlijk toe tijdens puberteit
Duur is variabel (2/5 herstelt binnen 3 maanden, 4/5 binnen een jaar)
8
e. Ontstaan
Geen enkelvoudige oorzaak: zowel genetisch, psychologisch als omgevingsfactoren. Genetische factoren zijn
belangrijk bij een recidiverende depressie. Bepaalde psychologische factoren kunnen de kans op een depressie
verhogen (vb. streng geweten). Ook omgevingsfactoren zoals verwaarlozing in de jeugd of seksueel misbruik
beïnvloeden de kans op een depressie.
f. Verloop
g. Suïcide

Suïciderisico is hoog: 15% van de personen die werden opgenomen voor een ernstige depressie sterft
door zelfmoord
Erg moeilijk te voorspellen

h. Behandeling


Voor lichte depressie: geen medicatie, enkel psycho-educatie
Als depressie niet over gaat na 3 maanden:
- Psychotherapie
- Al dan niet in combinatie met medicatie: combinatie werkt het beste
Hoe ernstiger de depressie, hoe effectiever de medicatie
Zeer ernstige of therapieresistente depressie: ECT
Minder gebruikt:
- Lichttherapie
- Transcraniële magnetische stimulatie
- Deep brain stimulation



i.
Antidepressiva
Werken pas na een maand en hebben bijwerkingen
j.

Forensisch aspect
Bij geagiteerde depressie kunnen snel conflicten ontstaan of impulsieve fysieke agressie (vooral als er
ook sprake is van psychotische kenmerken)
9

Postpartum depressie: tijdens zwangerschap, vlak na geboorte tot enkele maanden nadien. Het leven is
een hel en de moeder wil haar kind dit besparen.
≠ baby blues
- Gevaar verwaarlozing baby
- Ernstige gevallen: infanticide
 Suïcide:
- Bij gedetineerden verhoogd risico, vooral tijdens de eerste dagen na opsluiten en na het vonnis
- Police assisted suicide: creëren van een levensbedreigende situatie zodat er geschoten wordt
- Homocide-suicide: ouder is ervan overtuigd dat er voor het kind geen toekomst meer is
 Depressie komen algemeen vaak voor en komen vaak terug
 Geen grote risicofactor voor CT, maar kan wel leiden tot een delict in specifieke gevallen
3.
BIPOLAIRE STOORNIS
a. Symptomen manie









In veel opzichten het tegengestelde van depressie
Overdreven opgewekte (eufore) stemming en expansief gedrag
Opgeblazen eigenwaarde of grootheidsideeën, geen kritiek dulden
Eigen situatie slecht inschatten, risico’s negeren
Patiënt is hyperactief, niet moe en slaapt nauwelijks
Praat aan 1 stuk door, van hak op tak
Ontremd gedrag leidt tot grote relationele, sociale en financiële schade
Eufore stemming kan snel omslaan
Mogelijk ook psychotische kenmerken
b. Verloop bipolaire stoornis







Eerste tekenen kunnen al op zeer jonge leeftijd voorkomen, meestal vanaf 20-25 jaar
Kans op nieuwe opstoot binnen 5 jaar:
- Met goede behandeling: 50%
- 80% bij onregelmatig nemen van medicijnen
Verder verloop heel variabel en moeilijk voorspelbaar
Risico op suïcide 20x hoger dan bij normale bevolking
Bipolaire stoornis komt vaker voor dan gedacht en wordt vaak miskend
Vrouwen en mannen ongeveer gelijke kans, wel verschillend verloop
Veel co-morbiditeit, vooral middelenmisbruik
c. Ontstaan



Bipolaire stoornis is het resultaat van een complex samenspel van erfelijke biologische kwetsbaarheid en
stress
Om ziek te worden moet je over een drempel, wat afhangt van verschillende stressfactoren
Als je aanleg hebt voor bipolaire stoornis, heb je minimale afwijkingen in je hersenen, betekenis hiervan
is nog deels onbekend
10
d. Wat loopt er fout in de hersenen?




Afwijkingen in de overdracht van signalen
Onevenwichten in de neurotransmitters
Bij depressie een tekort aan boodschapperstoffen, bij manie teveel stoffen actief
Medicijnen herstellen dit onevenwicht
e. Behandeling




Psycho-educatie
Goed ingestelde en zorgvuldig opgevolgde behandeling met medicatie
Gesprekstherapie
ECT
f. (hypo)manische alarmsignalen
Persoonlijke tekenen van een (aankomende) manische fase
g. Forensische aspecten



Manische patiënt kan veel schade aanrichten:
- Seksuele ontremming
- Onverantwoordelijke beslissingen op zakelijk vlak
- Veiligheidsprocedures negeren
- Roekeloos rijden
Eufore stemming kan snel omslaan in dysfore stemming en impulsieve agressiviteit
Risico op agressie is verhoogd maar quasi volledig toe te schrijven aan middelenmisbruik
h. Prevalentie


Internationale cijfers: 3-25% in detentie en 7-8% in forensische instellingen
In Vlaanderen weinig tot geen onderzoek
 Bipolaire stoornis is geassocieerd met licht verhoogd risico op geweld
 Risico’s groter als er ook psychotische symptomen zijn
 Invloed van co-morbide stoornissen is erg belangrijk
11
4.
PSYCHOTISCHE STOORNIS
a. Wat is een psychose?


Psychose ≠ psychopathie , kan wel samen voorkomen
= een verzameling van ervaringen, symptomen en klachten, waardoor er een verlies van contact met de
werkelijkheid ontstaat of de wereld anders wordt waargenomen
b. Waan
i.
Wat?
= overtuigingen die niet op de werkelijkheid zijn gebaseerd, maar waarin diegene die ze heeft sterk
gelooft, afwijking van gedachte-inhoud
ii.







Vormen
Vervolgingswaan: patiënt meent bespied, achtervolgd en afgeluisterd te worden, er worden valse
geruchten verspreid en iedereen wil hem kwaad doen
Betrekkingswaan: patiënt denkt dat er op Tv of op de radio berichten speciaal voor hem worden
uitgezonden
Beïnvloeding- en bewerkingswaan: patiënt denk van op afstand gecontroleerd, bestuurd en aan een
vreemde macht onderworpen te zijn
Vergiftigingswaan: patiënt meent vergiftigd te worden
Grootheidswaan: patiënt denkt dat hij rampen heeft veroorzaakt, dat hij speciale gaven heeft, …
Erotomane wanen: patiënt denkt dat andere, vaak belangrijke, persoon verliefd is op hem maar dat die
zijn liefde niet kan/mag tonen
…
c. Hallucinatie
= waarnemingsstoornis: men hoort, ziet, ruikt, voelt dingen die andere mensen niet waarnemen
d. Ziektebeelden met psychose




Schizofrenie
Schizo affectieve stoornis
Drug geïnduceerde psychose
…
e. Schizofrenie
i.
Wat?
≠ gespleten geest, WEL: ernstige chronische psychiatrische ziekte die verloopt in psychotische opstoten
ii.




iii.

Prevalentie
1/100 personen zal in zijn leven aan schizofrenie lijden
Man/vrouw: onduidelijk
Risicoleeftijd tussen 20-30 jaar
Komt in alle culturen en klassen voor
Symptomen
Negatieve symptomen: vermindering of verdwijning van normale functies
- Gebrek aan motivatie en energie = avolititie
- Sociaal teruggetrokken = asociaal
- Verminderde gedachteninhoud en spraak = alogie
12



iv.
Positieve symptomen: verstoring of overmaat van normale functies (hallucinaties, wanen,
desorganisatie)
Neurocognitieve symptomen: geheugen, aandacht, cognitieve functie
- Verminderde aandacht, geheugen
- Moeilijk aanleren van nieuwe vaardigheden
- Moeite met oriëntatie
- Afwijkende foutendetectie
- …
Affectieve dysregulatie: depressieve symptomen, (hypo)manische
- Afgevlakt affect (lijkt onverschillig)
- Moeilijk gevoelens uiten
- Angstig
- Geen greep op gevoelens (lachen met vreselijke dingen, kwaad worden voor niets)
- …
Verloop in fases





v.
Premorbide fase
Prodromale fase
- Eerste tekenen van een stoornis
- Typisch maar aspecifiek
- Variabele duur: 1 à 2 jaar
- Leidt niet altijd tot acute fase
- Vaak eerste hulpverlening
Eerste psychotische opstoot: 80% wordt opgenomen in deze fase
Remissie
Na eerste episode: 60% hervalt binnen 2 jaar
Mortaliteit


vi.
Levensduur gemiddeld 12-15 jaar korter
Meestal te wijten aan
- Minder toegang tot gezondheidszorg
- Meer risicofactoren (drugs, obesitas, …)
- Suïcide
Risicofactoren
Meestal onbekend



Genetische kwetsbaarheid
Omgevingsfactoren:
- Trauma in kindertijd
- Cannabis
- Expressed emotions hoog
- Minderheden
- Stedelijke omgeving
- Verloskundige complicaties
Gen-omgevingsinteractie
f. Wat gebeurt er in de hersenen?
i.
Dopamine hypothese
= psychotische symptomen worden veroorzaakt door een hyperactiviteit van dopamine
13
ii.
Salience hypothese
Verhoogde salience of opmerkzaamheid voor stimuli in de omgeving worden veroorzaakt door teveel dopamine. Patiënt
probeert deze ervaringen te interpreteren en construeert een waansysteem om er greep op te krijgen
g. Behandeling



Genezing is niet mogelijk, enkel symptomen bestrijden en progressie vertragen
Medicatie: antipsychotica of neuroleptica
- Typische antipsychotica
Verschillende bijwerkingen
- Atypische AP
Psychosociale interventie
- Cognitieve gedragstherapie
- Cognitieve revalidatie
- Gezinsinterventies
 Schizofrenie is een hersenziekte, gepaard gaande met extreem persoonlijk lijden en belasting voor de familie
 Gen-omgevingsinteractie belangrijk in het ontstaan
 Huidige behandelingen richten zich op control en niet op cure, ze moeten zich richten op alle criminogene
factoren, niet enkel de psychose
 In vgl met vroeger blijven nu meer schizofrenen in de maatschappij
h. Forensische aspecten
i.
Publieke opinie en psychose
‘Gevaarlijk, chronische ziekte, onvoorspelbaar en niet in staat om zich te conformeren aan sociale regels’ ->
weinig positieve berichtgeving over schizofrenie
ii.



iii.


iv.
Link psychose – geweld
Als psychose een oorzaak is voor geweld, hoe zou dit dan komen?
Positieve symptomen:
- Motief: wanen die aanzetten tot het plegen van geweld
- Bevelshallucinaties
Negatieve symptomen:
- Destabiliserende rol, minder goed in staat zijn om interpersoonlijke conflicten op te lossen
- Ontremmende rol
Co-morbiditeit
Antisociale persoonlijkheidsstoornis/psychopathie
Middelengebruik
Vroeg of laat ontstaan


Vroege starters: voor hun 15e een gedragsstoornis, voor het uitbreken van schizofrenie
Late starters: crimineel gedrag na begin stoornis, toeschrijven aan cognitieve en perceptuele symptomen
 Psychose/schizofrenie is geassocieerd met een verhoogd risico op geweld, maar men mag dit risico niet
overschatten
14
PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN
A. WAT IS PERSOONLIJKHEID?





Persoonlijkheid is een complexe organisatie van stabiele structuren (herinneringen en zelfbeelden) en
coördinerende functies (onbewuste mechanismen (emoties) en cognitieve processen)
Vanuit dit systeem worden levensgebeurtenissen meegemaakt en deze beïnvloeden het systeem
Interactie tussen cognitieve processen/emoties (driften) en levensgebeurtenissen (extern aan individu)
worden bewaakt door defensiemechanismen
4 types van defensiemechanismen:
- Psychotische defensie: ontkenning of vervorming van de realiteit
- Immature defensie: passieve agressie, acting out, dissociatie
- Neurotische defensie: problemen in omgaan met eigen innerlijke gevoelens: isolatie, regressie,
somatisatie (onaangenaam gevoel omzetten in iets anders)
- Mature defensie: altruïsme (negatieve gevoelens ombuigen in positieve), humor, sublimatie
(gevoelens omzetten in iets constructief)
Twee benaderingen van persoonlijkheid:
- Categoriaal: stoornissen in categorieën plaatsen
- Dimensioneel
B. WANNEER SPREKEN WE OVER EEN PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS?
1.
WAT?





2.
INFLEXIBILITEIT



3.
Niet kunnen kiezen uit verschillende defensiemechanismen
De wijze, strategieën waarmee een individu in relatie gaat tot anderen, ten overstaan van gevoelens
staat en met stress en conflicten omgaat, is rigide en onaangepast aan de situatie
Afwijkende reactie van de omgeving op onaangepast gedrag
ALGEMENE KENMERKEN




4.
Wisselwerking tussen persoon, omgeving en defensiemechanismen
Geen tastbare ‘ziektes’, maar constructen om professionele communicatie en onderzoek mogelijk te
maken
Grens normaal-gestoord: continuüm
Pathologie ontstaat uit dezelfde basis als normaliteit, een specifieke interactie doet de ene aangepaste
en de andere onaangepaste structuren en functies ontwikkelen
Omgeving kan verschillen, cultureel bepaald
Reageren inflexibel en disfunctioneel op veranderende omstandigheden en stress
Veel herhalingsdrang: niet leren uit vroegere ervaringen
Reageren ongepast en zeer heftig bij interpersoonlijke conflicten
Kunnen een enorme invloed uitoefenen op hun omgeving
PREVALENTIE
Ongeveer 70% van patiënten in Nederlandse TBS-kliniek heeft 1 of meer persoonlijkheidsstoornissen
C. DEFINITITIES EN CATEGORIEËN
1.
INLEIDING
Persoonlijkheidsstoornis is een categorie van psychische aandoeningen, in DSM-V: een duurzaam patroon van innerlijke
ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkt van de verwachtingen binnen de cultuur van de betrokkene, in veel
15
verschillende situaties aanwezig en hardnekkig is, ontstaat tijdens de adolescentie of op jongvolwassen leeftijd, stabiel is
in de tijd en beperkingen of lijdensdruk veroorzaakt.
2.
ALGEMENE CRITERIA VOLGENS DE DSM-V






3.
Een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkt van wat binnen de
cultuur van de betrokkene verwacht wordt. Dit komt tot uiting in:
- Cognities: manieren van waarnemen en interpreteren van zichzelf, andere mensen en
gebeurtenissen
- Affectiviteit: variëteit, intensiteit, labiliteit en adequaatheid van emotionele reactie
- Interpersoonlijk functioneren
- Impulsbeheersing
Duurzame patroon is inflexibel en komt tot uiting in een breed scala van persoonlijke en sociale situaties
Veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren
Patroon is stabiel en van lange duur
Kan niet worden verklaard als uiting of gevolg van een andere psychische stoornis
Kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel of aan een somatische
aandoening
CLUSTER A
a. Wat?
= Excentrieke, vreemde cluster
Mensen met deze stoornis hebben weinig contact met anderen en leven vaak geïsoleerd. Zij zijn niet snel geneigd om
psychische hulp te zoeken. Er is relatief weinig onderzoek.
b. Paranoïde
Paranoïde mensen zijn vaak wantrouwig en vijandig naar anderen. Ze ervaren anderen als bedreigend en kwaadwillend
en hebben het gevoel dat ze zich steeds tegen deze bedreiging moeten beschermen. Terwijl ze kampen met angst en
kwetsbaarheid, zullen ze er alles aan doen om dit niet te laten zien.
Het contact met hen verloopt problematisch en kenmerkt zich vooral door veel conflicten. Zij zullen zich daardoor niet
snel aan anderen binden en steun, bescherming en waardering afwijzen of met heel veel wantrouwen benaderen. Ze
leven vaak geïsoleerd en zoeken oplossingen liever in zichzelf.
c. Schizoïde
Schizoïde mensen zijn einzelgängers: afstandelijk en kil in relaties, weinig behoefte aan contact met anderen, ongevoelig
voor kritiek en complimenten. Ze kiezen vaak voor solistische beroepen en hebben beperkingen in het uiten van hun
gevoelens. Ze lijken emotieloos door hun moeite om hun gevoelens te uiten. Ze zullen zich niet aan anderen binden en
leven vaak in isolement.
d. Schizotypische
Schizotypische mensen hebben een ongemakkelijk gevoel in omgang met anderen, een eigenaardig/excentriek gedrag
en bijgelovige en paranormale ideeën. Ook kunnen psychotische verschijnselen optreden. Ze kunnen last hebben van
betrekkingsideeën. Hun merkwaardige ideeën en wantrouwend gevoel wordt soms geuit door in metaforen te praten.
Ze ervaren contact met andere als bedreigend en leven vaak geïsoleerd.
4.
CLUSTER B
a. Wat?
= dramatische, emotionele, impulsieve, theatraal cluster
Mensen met deze stoornissen hebben veelal moeite met het beheersen van hun impulsen en emoties. Ze zijn vaak
impulsief, streven naar snelle behoeftebevrediging en zijn slecht in het behouden van (stabiel) relaties. Ze vinden het
16
moeilijk om met hun emoties om te gaan. Omdat ze weinig of geen rekening houden met de eigen veiligheid en die van
anderen kunnen ze een verstorend effect hebben op de sociale omgeving.
b. Antisociale
Antisociale mensen hebben een gebrek aan respect voor anderen en schenden andermans rechten. Ze zijn roekeloos,
oneerlijk, impulsief en hebben geen spijt. Egocentrisme komt voort uit het onvermogen tot empathie. Deze symptomen
moet vanaf het 15e levensjaar beginnen, vanaf 18 kunnen we spreken van een ASP.
c. Borderline
Cliënten met BPS proberen voortdurend te vermijden dat ze in de steek gelaten worden. Ze reageren dan ook heftig op
reële of denkbeeldige verlatingen, deze woede richten ze dan op zichzelf (AM, zelfmoord, …). Zo komen ze vaak in
contact met hulpverleners. Na deze uitbarstingen kampen ze vaak met gevoelens van schaamte en angst. Ze kunnen
snel van mening veranderen over mensen, dit gebeurt met name als ze het gevoel hebben dat de ander niet genoeg om
hen geeft. Ze hebben de neiging om zwart-wit te denken.
d. Histrionische
De essentie van HPS is een continu patroon van excessieve emotionaliteit en aandachtzoekend gedrag. Mensen met HPS
voelen zich ongemakkelijk als ze niet in het centrum van de belangstelling staan. Levendig en charmant proberen ze de
aandacht te trekken, als dit niet lukt proberen ze het met een dramatische actie (verhaal verzinnen, scène maken, …).
Vaak is hun gedrag seksueel getint, ook in situaties waar dit niet gepast is. Uiterlijk is zeer belangrijk.
e. Narcistische
Mensen met NPS hebben een opgeblazen eigenwaarde en geloven dat ze uniek, superieur zijn. Inlevingsvermogen
ontbreekt, ze kunnen niet begrijpen dat anderen andere wensen, ervaringen, gevoelens hebben dan zij. Ze fantaseren
over onbeperkt succes, speciaal en uniek te zijn. Ze eisen bewondering en vinden dat ze over een speciaal voorrecht
beschikken. Ze gebruiken anderen om hun doel te bereiken.
5.
CLUSTER C
a. Wat?
= angstige cluster
Mensen met deze stoornissen hebben last van sociale vermijding, dwangmatig handelen en onzelfstandigheid. Ze
kunnen zich wel beter aanpassen aan de eisen van het dagelijkse leven dan mensen met cluster A en B stoornissen.
b. Vermijdende
Cliënten met VPS hebben, in tegenstelling tot schizoïde mensen, wel behoefte aan contact met anderen. Ze zijn zo bang
voor afwijzing, vernedering of kwetsing dat zij alle persoonlijke contacten vermijden. Vaak is er sprake van verlegenheid
en sterke geremdheid, hun klachten lijken vaak op die van een sociale fobie.
c. Afhankelijke
Afhankelijke mensen zien zichzelf vaak als hulpeloos en minderwaardig, wat samenhangt met een excessieve behoefte
om verzorgd en beschermd te worden. Ze hebben steun nodig in hun handelingen en beslissingen. Ze worden boos op
zichzelf en lopen het risico om gebruikt en gepest te worden.
d. Dwangmatige
Mensen met DPS weten vaak niet of ze op zichzelf of op anderen moeten vertrouwen. Ze wekken de indruk heel
autonoom te zijn, hoewel ze voortdurend piekeren over hoe anderen over hen oordelen. Ze hebben last van
dwanggedachten en –handelingen. Ze onderdrukken hun gevoelens van kwaadheid en verzet.
17
6. ANDERE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN
= stoornissen in het persoonlijk functioneren die niet voldoen aan de criteria van 1 van de specifieke
persoonlijkheidsstoornissen. Kenmerken van 2 of meer persoonlijkheidsstoornissen. Subcategorieën:



Persoonlijkheidsverandering door een somatische aandoening
Andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis
Ongespecificeerde PS
AFHANKELIJKHEIDSPROBLEMATIEK
A. FENOMEEN
1.
INDELING ROESMIDDELEN



2.
Legaal vs. illegaal
Verdovend vs. stimulerend
Harddrugs vs. softdrugs
DEFINITIE
Roesmiddelen zijn middelen die we onszelf toedienen om onze stemming te veranderen, ze hebben met elkaar gemeen
dat ze de hersenchemie beïnvloeden.
3.
PREVALENTIE VAN ALCOHOL- EN DRUGSGEBRUIK
Prevalentie blijft ongeveer stabiel doorheen de tijd.
4.
VERSLAVING: COMPLEX
Psychotherapeutische scholen:



verslaving als symptoom van onderliggende problematiek: psychoanalyse
verslaving als aangeleerd gedrag: gedragstherapie
verslaving als betekenisvolle beïnvloeding: systeemtherapie
a. Sociaal
Ieder mens heeft behoefte om geaccepteerd te worden, verslaving zorgt voor sociale problemen. Verslaafde wordt
geaccepteerd binnen de kringen waar het gebruik plaatsvindt, daarbuiten wordt hij geweerd. Men zit vast in deze
wereld.
b. Psychisch
Onderscheid: psychologisch (zelfbeeld, schuldgevoelens en schaamte) en psychiatrisch (angststoornissen, depressies)
c. Farmacologisch
Tolerantie, abstinentie en controleverlies. Lichaam van de verslaafde raakt gewend aan de verslavende stof.
d. Cerebraal
e. Verslaving als ziekte
Alle ‘drugs of abuse’ hebben met elkaar gemeen dat ze de hoeveelheid dopamine in de hersenen verhogen. Dopamine
bekrachtigt de associatie tussen het gebruik van drugs en de effecten ervan. Dopamine onderdrukt de
gedragscontrolerende mechanismen.
18
i.
Regelmatig gebruik




ii.
Leidt tot automatisme
Frequentie neemt toe, steeds in dezelfde context
Impulsief gedrag
Herval na lange abstinentie
Herhaalde mislukte stoppogingen




Verlies aan zelfvertrouwen, onmachtsgevoelens
Ontkennen, verstoppen, verslaving normaliseren
Ambivalentie ten aanzien van drug
Geen geloof in blijvende verandering
iii.
Evolutie gebruik-verslaving
iv.
Kenmerken problematisch middelengebruik






v.
Implicaties voor de hulpverlening







5.
Complex: bio-psycho-sociaal
Meervoudig:
- Financieel
- Gerechtelijk
- Sociaal
- Comorbiditeit
Evolutieproces
Langdurig probleem
Motivatie
Herval
Langdurige opvolging
Zorg op maat gericht op vraag van de cliënt en zijn omgeving
Veelomvattend, flexibel, toegankelijk
Relatie HV-cliënt: vertrouwen (beroepsgeheim)
Continue informatie-uitwisseling
Duur van behandeling is belangrijk
Behandeling hoeft niet vrijwillig te zijn om effectief te zijn
JUSTITIE EN DRUGSVERSLAVING
Drugsbehandelingskamer te Gent: gespecialiseerde kamer voor niet georganiseerde druggerelateerde CT.
19
B. BEHANDELING
1.
OVERZICHT VAN DE DRUGHULPVERLENING
a. Algemeen






Welzijns- en gezondheidssector
Gespecialiseerde en niet-gespecialiseerde HV
Centrale doelstelling bij problematisch middelengebruik = bevorderen van levenskwaliteit op vlak van
lichamelijke en psychische gezondheid en van sociaal welzijn, met respect voor autonomie van de cliënt
Vaak een moeizaam proces van gedragsverandering, een snelle en definitieve oplossing is vaak niet
realistisch
Geen standaardbehandeling, verschillende interventies in 1 casus
Niet-gespecialiseerde HV belangrijk voor vroegtijdige signalering, opvang, begeleiding en nazorg
b. Niet-gespecialiseerde HV
i.


ii.


iii.



Mantelzorg en zelfhulp
Familieleden, vrienden, buren, vrijwilligers
Zelfhulpgroepen (AA, Al-anon, werkgroep tegen gokverslaving, …)
Straathoekwerk (druggebruikers en andere doelgroepen)
Meest laagdrempelige HV
Opbouwen van vertrouwensrelatie met gebruikers, motiveren en ondersteunen
Eerstelijnszorg
Laagdrempelig
Detectie, inschatten, motiveren, doorverwijzen, nazorg
Huisartsen, CAW, OCMW
c. Gespecialiseerde HV
i.



ii.


iii.

Ambulante alcohol- en drughulpverlening
Medisch-sociale Opvangcentra (MSOC)
- Sociale, psychologische en gezondheidsrisico’s verminderen
- Risico inperken op druggerelateerde CT
- Vaak problematische gebruikers van illegale drugs
- Harm-reductionmodel: substitiebehandelingen, medische en sociale begeleiding, spuitenruil
Ambulante drugzorg/dagcentra
- Brede doelgroep van illegale druggebruikers
- Ondersteuning op psychosociaal, administratief en juridisch vlak; dagstructuur
- Individueel of in groep
CGG
- Teams voor problematisch middelengebruik
- Doel: herstel van geestelijke gezondheid, totale absistentie of verminderen van gebruik
- Gedifferentieerd aanbod therapeutische mogelijkheden
Semi-residentiële alcohol- en drughulpverlening
Psychiatrische deeltijdsbehandeling: in sommige psychiatrische ziekenhuizen gespecialiseerde unit
Dagklinieken: nazorg, terugvalpreventie, begeleiding
Residentiële alcohol- en drughulpverlening
Thuislozenwerking
20






iv.
2.
Crisisinterventiecentra (CIC): crisisopvang, fysieke ontwenning, motivatiebevordering, oriëntatie naar
specifieke behandeling
Eenheid Psychiatrische Spoed Interventie (EPSI)
PAAZ: crisisopvang, detoxificatie en behandeling van acute psychiatrische complicaties ten gevolge van
middelenmisbruik, observatie, diagnosestelling, motiveren
Ontwennings- en behandelingsafdelingen: van crisisopvang tot behandeling en nazorg
Therapeutische Gemeenschappen (TG):
- Vooral illegale druggebruikers
- Pedagogisch herstructurerend en groepsdynamische aanpak
- Doel: ontwennen en drugvrij re-integreren in de samenleving
- Langdurige programma’s
Beschut wonen: sommige projecten zijn specifiek voor verslavingsproblematiek, vaak nazorg na
langdurige opname, sociale en woonbegeleiding
Online hulpverlening
PROBLEEM, MOTIVATIE EN VERANDERING
a. Alcohol- en drugprobleem: een continuüm



Risico- en beschermende factoren
Problematisch middelengebruik = complex proces dat kan evolueren naar een stoornis
Problemen/schade: fysiek, psychisch, sociaal
b. Hoe verloopt een gedragsverandering?



Dynamisch proces
Motiverende gespreksvoering
- Veiligheid creëren en empathie uitdrukken
- Werken aan belang
- Werken aan vertrouwen
- Meegaan met weerstand
- Houding is belangrijker dan techniek
Motiveren vs. controleren: grenzen stellen vanuit niet-controlerende positie
21
c. Veranderingscirkel
Alle fasen moeten doorlopen worden, beïnvloeding
en steun zijn mogelijk.
i.
Voorbeschouwing
 Patiënt is zich niet bewust van het probleem,
ontkent, vertoont weerstand. Bewustwording moet
plaatsvinden door aanwijzingen van omgeving.
 TAAK HV:
- Geef info aan patiënt en familie over gevaren
van middelengebruik
- Geef info over zaken die mis kunnen gaan in het
huishouden, werk, sociale contacten, …
- Vraag om steun aan familie
- Bespreek zaken op een algemene wijze
ii.
iii.


iv.
Overpeinzing
 Patiënt wordt zich ervan bewust dat er een
probleem is, situeert zichzelf nog buiten probleem,
weegt voor- en nadelen van zijn gedrag af
 TAAK HV:
Breng patiënt een stap verder door voor- en nadelen van gebruik te bespreken
Stimuleer de patiënt te blijven nadenken over wat er zou moeten gebeuren om het gedrag te
veranderen
Blijf neutraal, confronteer niet maar vergemakkelijk het denkproces
Beslissing
Patiënt besluit om in de nabije toekomst zijn gedrag te veranderen of is klaar voor een verandering
TAAK HV:
- Info verzamelen over afkickprogramma’s in de buurt
- Kijken welk programma het beste aansluit bij de cognitieve vermogens van de patiënt
- Overleg met behandelaars, bespreek welke aanpassingen in het programma nodig zijn om het
geschikt te maken
Actief veranderen


v.
vi.


Patiënt gaat over tot actieve verandering, hij gaat meedoen in afkickprogramma of een andere groep
TAAK HV: zorgen dat iemand van het steunsysteem of hulpverlener zelf meegaat naar de sessies i.v.m.
motivatieproblemen
Consolidatie
Terugval
Dit wordt niet als negatief of als mislukking gezien, maar meer als een leermoment. De cirkel wordt
opnieuw doorlopen om meer inzicht te krijgen in de problemen die spelen.
TAAK HV:
- Teruggaan naar de eerdere strategieën maar tevens andere bedenken om voornemens van de
patiënt te consolideren
- Samen met patiënt plannen maken om een terugval te voorkomen en hulp bieden om deze plannen
zo nodig weer aan te passen
22
3.
STAPSGEWIJZE AANPAK OP DE EERSTE LIJN
a. Opmerken en inschatten
Probleem:



Opmerken: signalen op verschillende levensdomeinen
Bespreekbaar maken: inherente belemmeringen
Inschatten: evt gebruik van screeningsinstrument
b. Kortdurende interventie


5-15min: gericht op inzicht geven
Werkzame elementen: FRAMES
- Feedback
- Responsibility
- Advice
- Menu
- Empathy
- Self-efficacy
c. Verdere begeleiding



Verder werken aan motivatie
- Belang versterken
- Vertrouwen versterken
Klaar voor verandering
Actieve verandering en terugval
d. Ondersteuning tijdens verdere begeleiding
e. Ondersteuning na externe begeleiding
4.
GESPECIALISEERDE BEHANDELING: RESIDENTIEEL
a. Settings



Gemeenschapsgerichte instellingen
Ziekenhuizen
Gevangenissen
b. Therapeutische benaderingen


Therapeutische gemeenschap
- Gemeenschap als methode: patiënten + personeel, isolatie van de buitenwereld
- Inclusieve aanpak
12-stappenmodel:sterk religieuze inslag
- STAP 1: erken je verslaving e, de gevolgen
- STAP 2: geef toe dat je hulp nodig hebt
- STAP 3: aanvaard de hulp
- STAP 4: maak de balans van je leven op
23

- STAP 5: ga aan de slag. Allereerst door je uit te spreken naar een vertrouwenspersoon.
- STAP 6: onderzoek je zwakheden en tekortkomingen
- STAP 7: uit je bereidheid om te werken aan je gedrag
- STAP 8: ga na wie je schade hebt berokkend
- STAP 9: maak het goed met deze mensen
- STAP 10: hou door zelfonderzoek voortdurend een vinger aan de pols
- STAP 11: creëer stilte in je leven door gebed of meditatie
- STAP 12: geef je ervaringen door aan lotgenoten
TCU Treatment Model (Simpson)
Programma’s kunnen verandering teweeg brengen, maar niet duidelijk welke mate van verandering toe te schrijven is
aan het behandelingsproces. Belangrijke elementen: patient suitability, critical role of therapeutic bonding between
therapist and patient, cognitive and behavioural change process during treatment, duration of treatment as major
predictor of outcomes, influences of organisational and contextual factors on treatment and a need for treatment
monitoring systems and performances evaluation.
 Integraal behandelingsmodel uitwerken als kader om te bepalen of en welke verschillende interventies er nodig
zijn en of ze werken

Patient
attribute es at intake
Major patient
attributes include
motivation for change,
readiness for
treatment (stages: for
personal change, for
treatment program,
for specific activities/
patient: motivation,
skills/resources,
confidence /selfefficacy), and problem
severity at intake
(seven indicators of
psychological and
social functioning, legal status and drug use history). There are also program attributes: resources, staff skills, climate
and information systems for clinical and program management relevant to therapeutic effectiveness.
Interventions for improving patient readiness for treatment (high costs are associated with early treatment dropouts):
motivational interviewing, using the significant other, motivational induction for example.
 Early engagement
This refers to the extent to which new admissions show up and actively engage in their role as patient. For improving
program participation: social recognition, small gifts, treatment supportive items.
Participation includes session attendance and psychological engagement in these sessions. Findings suggest counselling
of approximately 3 months may be needed before reliable changes become detectable. The session-level impact:
cognitive understanding, problem solving, relationship formation.
Therapeutic relationship is the very core of effective treatment. Group therapy: more attention for social climate and
interactions. Individual therapy: focus on gaining personal insight and problem solving. Interventions for improving
therapeutic relationships.
24
 Early recovery
Early stages of patient recovery are signified by changes in thinking and acting. Favourable levels op psychosocial
functioning (self-esteem, anxiety, risk-taking, social conformity and decision-making) and behavioural measures for drug
use. Interventions for improving early recovery: relapse prevention (enhance behavioural self-control and building
cognitive vigilance for triggers). The intent is to establish a new habit pattern for thinking and acting that can be
stabilized and maintained over time) and social support systems and networks (to build social skills that link to support
systems).
 Retention and transition
Stabilize recovery by building on progress in two previous stages and focuses on the need for retaining patients to allow
for transition out of primary treatment. The focus shifts to self-management by teaching problem-solving and social
functioning skills.
 Community and transitional services
Needed after treatment: a variety of health and social support services. This is crucial for correctional populations (reentry programs: careful planning and completion after release)


Cognitieve gedragstherapie
Gemengde benaderingen
c. Duur van de behandeling


Europa: ¾ instellingen > 3 maanden
Positieve relatie met behandelingsresultaat
d. Black box: complexiteit van het in kaart brengen van factoren



Lineaire relatie tussen duur van behandeling en resultaat, maar praktische limieten
Retentie op zichzelf = complexe resultante van factoren m.b.t. patiënt, therapie, omgeving
Institutionele, culturele en sociaal-normatieve factoren
e. Belangrijke elementen






5.
Patient suitability
Critical role of therapeutic bonding between therapist and patient
Cognitive and behavior change process during treatment
Duration of treatment as major predictor of outcomes
Influences of organizational and contextual factors on treatment
A need for treatment monitoring systems and performance evaluation
BEHANDELING IN GEVANGENIS





Druggebruik in detentie: 40-80%
Hogere prevalentie dan in samenleving wat betreft psychische problemen, zelfmoord, besmettelijke
ziektes, …
Programma’s kunnen drugafhankelijkheid en criminele recidive helpen reduceren
Ontwikkelen van een strategie:
- ‘can do’ approach
- Betrokkenheid van velen is noodzakelijk, multi-agency
- Belang van externe instantie (= neutraal)
Elementen van strategie:
- Supply reduction
 Personeel en bezoekers
 Controles allerhande
- Demand reduction
 Informatie en adviesactiviteiten
 Drug education
25

6.
 Afkickprogramma’s
 Psychosociale programma’s: gestructureerd groepswerk, counseling/psychotherapie
 Drugvrije afdelingen
 Fysieke activiteiten en sport
 Onderlinge steungroepen
- Harm/risk reduction
 Ontsmetting en spuitenruil
Verplichte drugtest
- Detectie van problemen
- Nadelen:
 Slorpt financiële middelen op
 Verschuiving naar minder gemakkelijk te detecteren gebruik: hard drugs
 Doorverwijzingen naar behandelingsprogramma’s zonder afhankelijkheidsproblematiek
BELEIDSIMPLICATIES

Ontwikkelen van omvattende nationale richtlijnen, 3 mogelijke benaderingen:
- Epidemiologisch model: prevalentie – kenmerken probleem - gebruik
- Behoeften model: wat zijn de behoeften van de verslaafden
- Economisch model: wat is financieel mogelijk en wat kost het de maatschappij
RISICOTAXATIE
A. ALGEMENE ASPECTEN
1.
WAT IS RISICOTAXATIE?
Risicotaxatie is het inschatten van de kans dat iemand bepaald gedrag zal vertonen in de nabije of verre toekomst. Ook
risicomanagement, interventies om het risico te hanteren of te verminderen (VB: behandeling voor verslaving, zinvolle
daginvulling). Verschillende dimensies:






Soort delict
Ernst
Frequentie
Omstandigheden
Mogelijke slachtoffers
…
Belang van correcte risicotaxatie:




Maatschappelijk: voorkomen van ernstige recidive
Juridisch/politiek: eisen van het ministerie van Justitie
Ethisch: geen willekeur, voor iedere patiënt dezelfde methode
Therapeutisch: inzicht in de risicofactoren van de individuele patiënt en risicohanteringsplan gericht op
vermindering van recidive
Belangrijkste risicofactoren:


Statische: vaststaande, historische karakteristieken, die in principe niet veranderbaar zijn
Dynamische: veranderbare en dus behandelbare karakteristieken
26
2.
HISTORISCH OVERZICHT
In 1876 stelde Lombroso dat uiterlijke kenmerken een risicofactor waren. Tot 1960 waren er geen instrumenten voor
risicotaxatie, pas in 1960 introduceerde de Baxtrom studies het gegeven. Pas in 2000 werd het geïntegreerd in de
praktijk.
3.
ALGEMENE AANDACHTSPUNTEN BIJ RISICOTAXATIE






Hou rekening met de context
Risico is een dynamisch gegeven (verandert in de tijd)
Voorspellingen in termen van waarschijnlijkheid
Idealiter in consensus
Kost veel tijd, informatie uit verschillende bronnen
Base rate (prevalentie van een bepaald type gedrag binnen een gegeven populatie over een specifieke
tijdsperiode) in betreffende populatie inschatten (lage base rate: grote kans op vals-positieven!)
B. RISICOTAXATIE-INSTRUMENTEN
1.
VERSCHILLENDE VORMEN VAN RISICOTAXATIE
a. Ongestructureerd klinische benadering
Vanuit ervaring en kennis van de gedragsdeskundige, intuïtief. Dit is de meest gebruikte methode. Veel kritiek: geen
systematisch wetenschappelijke onderbouwing, geen transparante methode, gevoelig voor vertekening en geringe
predictieve validiteit.
b. Actuariële benadering
Vanuit wetenschappelijk onderzoek gevonden factoren die samenhangen met gewelddadig gedrag, vaak louter
historische factoren. Vaste kenmerken, goed omschreven instructies, de inschatting volgt uit een rekenkundige
bewerking. De actuariële benadering doelt op het verzamelen en combineren van data. . Voorspellingen over groepen,
geen rekening houdend met idiosyncratische van het menselijk gedrag. Statistische criteria en weinig, niet theoretisch
onderbouwd. Meestal stigmatiserend.
c.
Gestructureerd klinisch oordeel
Combinatie van actuarieel en klinisch: gestandaardiseerde risicotaxatie door deskundige m.b.v. checklist met
wetenschappelijk onderbouwde risicofactorenknelpunten. Geeft meer aanknopingspunten voor behandeling, kan
veranderen en geeft toch nog een zekere vrijheid aan de behandelaar. Kritiek: niet alle variabelen hebben een even
sterke correlatie met recidive en gevoelig aan bias van onderzoeker.
2.
KNELPUNTEN







Instrumenten verklaren niet waarom risicofactoren samenhangen met verhoogd risico
Focus vooral op individueel risico en minder op protectieve factoren en contextgegevens
Bijna alle instrumenten ontwikkeld in Canada
Ontwikkeld voor normaal begaafden, wat met verstandelijke beperkten?
ROC-curve met AUC-waarde wordt gebruikt ter vergelijking van instrumenten
- AUC-waarde geeft de kans aan dat een willekeurig gekozen recidivist een hogere score behaalt dan
een willekeurig gekozen niet-recidivist
- NND = Number Needed to Detain = hoeveel mensen met een hoog risico moeten we binnenhouden
om 1 recidive te voorkomen
- NSD = Number Safely Discharged = hoeveel mensen met laag risico worden vrijgelaten vooraleer 1
recidive plaatsvindt
Van taxatie naar rapportage: taxatie moet eenduidig, helder gecommuniceerd worden
Bias bij taxatie en bij rapportage
27
 Empirische risicotaxatie heeft ons veel geleerd:
- Historische/statistische predictoren verhoudingsgewijs veel gewicht in de schaal leggen
- Dat 2 meer weten dan 1
- Geen enkel instrument is superieur
- Convergente aanpak mogelijk de beste aanpak: actuarieel + GK
 Empirische risicotaxatie kan de kans op juistheid van een voorspelling vergroten, maar haalt nooit 100%
 RT maakt het beslissingsproces nauwkeuriger en transparanter: minder kans op bias, toetsbaar en achteraf
ethisch te verantwoorden
 RT biedt handvaten voor een behandeling: wie moet er eerst behandeld worden, welke criminogene factoren
aanpakken en de behandeling aanpassen aan populatie
PSYCHOPATHIE
A. ALGEMENE ASPECTEN
1.
HISTORISCH OVERZICHT


2.
Vanaf 19e E: men probeert antisociaal gedrag niet enkel te beheersen, maar ook vanuit de wetenschap
beter te begrijpen:
- Pinel 1801: ‘Manie sans délire’: impulsieve patiënten die zich sociaal onacceptabel gedragen, maar
toch begrijpen waar ze mee bezig zijn
- Rush 1812: ‘Moral derangement’: benadrukt onverantwoordelijke en antisociale karakter, morele
veroordeling
- Koch 1888: introduceert begrip
Hervey Cleckley 1914: ‘Mask of sanity’: grondslag voor huidige psychopathiebegrip door 16 kenmerken
te definiëren, kern = problemen in emotieregulatie
BELANG






3.
Diagnose en behadelingsplan
Bepaling van graad van supervisie
Politioneel
Profiling
PCL is geen risicotaxatie-instrument maar een diagnostisch instrument
...
MAD OR BAD?







Nadruk op antisociaal gedrag dat wordt veroordeeld (bad) of psychopathologie (mad)
Onderscheid heeft gevolgen:
- Als psychopaten slecht zijn, moeten we ze dan een behandeling aanbieden?
- Als ze ziek zijn, is een behandeling dan wel mogelijk?
Catch 22: verhoogd risico maar weigering van behandeling
Vooral moeilijkheden met herkennen en verwerken van emotionele informatie (‘they hear the words,
but not the music’)
Ontwikkeling geweten tijdens eerste 3 levensjaren
Binnen gewetensontwikkeling:
- Morele cognities
- Morele emoties
- Moreel gedrag
Psychopaten hebben we degelijk besef van goed en kwaad maar hanteren cognitieve vervormingen
28
4.
EXPERIMENTEEL ONDERZOEK

Lexicale decisietaak: beslis zo snel mogelijk of letters een echt woord kunnen vormen en druk op knop
- Niet psychopaten: langere reactietijd bij abstractere woorden, sneller bij emotionele woorden dan
bij neutrale woorden
- Psychopaten: geen verschil in reactie tijd
Benoemen van emotionele expressies: ‘gestoord’ i.p.v. ‘angstig’

B. BEHANDELING
Controverse over de behandelbaarheid van psychopathie door onderzoek dat gebruik maakte van een oud
behandelprogramma. De conclusie van dit onderzoek (dat psychopaten die niet behandeld werden minder
recidiveerden dan behandelde psychopaten) was te verregaand. Onderzoek toont voorlopig enkel aan welke
behandelingen niet werken. De meeste onderzoeken naar het behandeleffect bij psychopaten zijn methodologisch
zwak. Er is geen bevestiging dat behandeling psychopaten erger maakt, in reguliere forensische behandelprogramma’s
doen ze het wel minder goed (minder motivatie, minder voorruitgang, minder therapietrouw).
De behandeling moet een rationele, respectvolle, zakelijke benadering zijn van hun eigenbelang (What’s in it for me?).
De staf moet doordrongen zijn van deze statusgevoeligheid en waar mogelijk ego-sparend interveniëren, zonder week of
voorzichtig te zijn (status en autonomie). Patiënten met hoge PCL-scores hebben vaak behoefte aan prikkels,
veranderingen en spanning (prikkelbehoefte). Het behandelklimaat moet de manipulatieruiumte zo klein mogelijk
maken en houden, maximale regeltransparantie is nodig. Er moet een nultolerantie zijn t.a.v. regeloverschrijdend
gedrag, door geanticipeerde beloningen niet te geven.
Het primaire doel van de behandeling is de frequentie en de ernst van gewelddadig gedrag te verminderen. Niet de
persoonlijkheid veranderen.
 Gevolgen van de diagnose psychopathie kunnen vergaand zijn
 Psychopaten zijn ernstiger gestoord dan men op het eerste zicht zo denken (‘mask of sanity’)
 We weten wat niet werkt, maar nog niet wat wel werkt in de behandeling
C. DIAGNOSTIEK
1.
DSM
Psychopathie is geen DSM diagnose, men erkent enkel dat psychopathie niet hetzelfde is als een antisociale
persoonlijkheidsstoornis.
2.
PCL
a. Robert Hare
Robert Hare ontwikkelde de Psychopathy Checklist in 1980 (Revisited in 1991). De PCL-R heeft zich ontwikkeld tot de
gouden standaard bij de diagnostiek van psychopathie. Robert Hare definieerde het begrip, de PCL-R meet dit construct.
Er zijn schalen voor volwassenen, jongeren (PCL:YV) en forensische patiënten (PCL:SV).
b. Psychopathie vs. APS
Er zijn veel overlappingen tussen psychopathie en APS, maar ze zijn niet identiek. De meeste psychopaten hebben APS,
maar de meeste APS zijn geen psychopathie. Zowel gedrag als persoonlijkheid vertonen problemen bij psychopathie.
c.
Zelfrapportagelijsten
Taboe rond zelfrapportages in de praktijk, vullen psychopaten ze wel betrouwbaar in. Ze hebben weinig inzichten in
vragen over eigen gevoelens, gedachten en gedragingen.
29
d. Werking
De PCL-R bestaat uit 20 items die beoordeeld worden op basis van dossierinformatie en een semi-gestructureerd
interview. Deze worden gescoord als 0 (niet aanwezig), 1 (deels) en 2 (aanwezig), met 40 als maximale score. De
totaalscore wordt categoriaal (cut off, maar waar?) of dimensionaal (hoe hoger, hoe ernstiger) gebruikt.
De PCL-R heeft een factorstructuur. Factor 1 omvat het interpersoonlijk en affectief functioneren, de kernpsychopathie.
Factor 2 gaat over de antisociale levensstijl en het antisociaal gedrag, dit neigt naar APS. Deze factoren zijn opgedeeld in
facetten.
Het label psychopathie heeft vaak een stigmatiserende werking, het sluit vaak de deuren. De diagnose moet dan ook
omzichtig gesteld worden door een gecertificeerde gedragsdeskundige, bij voorkeur na consensus.
Gladde prater/ oppervlakkige charme
Facet 1: Interpersoonlijk
Opgeblazen eigenwaarde
Pathologisch liegen
Bedrog/manipuleren
Factor 1: interpersoonlijk en
affectief functioneren
Gebrek aan berouw/schuldgevoel
Facet 2: Affectief
Ontbreken van emotionele diepgang
Kil/gebrek aan empathie
Geen verantwoordelijkheid voor eigen gedrag
Prikkelhongerig
Onrealistische doelen
Facet 3: Levensstijl
Parasitaire levensstijl
Impulsiviteit
Onverantwoordelijk gedrag
Factor 2: antisociaal
gedrag en levensstijl
Gebrekkige gedragsbeheersing
Facet 4: Antisociaal
gedrag
Gedragsproblemen op jonge leeftijd
Schending voorwaarden
Criminele veelzijdigheid
Promiscue seksueel gedrag
Veel kortstondige relaties
30
3.
METING
Sinds de PCL is de validiteit en betrouwbaarheid van de diagnose beduidend beter geworden. Ze heeft een hoge mate
van interne consistentie, interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en test-hertest betrouwbaarheid. Onderzoek heeft
uitgewezen dat een hoge PCL-score een belangrijke voorspeller is van (seksueel) gewelddadig recidive. Tevens vertonen
hoge scores correlaties met onderliggende neurobiologische systemen.
D. PREVALENTIE
Psychopathie is een fenomeen dat zich breed manifesteert in alle segmenten van de maatschappij en in verschillende
culturele contexten. Hare schat dat de prevalentie bij de algemene wereldbevolking rond de 1% is. Deze ligt aanzienlijk
hoger binnen de forensische populatie en lager bij vrouwen dan bij mannen.
Er is een samenhang tussen psychopathie en gedragsstoornissen, ADHD, APS, middelenmisbruik en CT. Dit zijn allemaal
externaliserende problemen, tussen internaliserende problemen (angst, depressie) en psychopathie werd een minder
duidelijk verband gevonden.
E. ONTSTAAN
Kan psychopathie gezien worden als een stoornis of als een evolutionaire adaptatiestrategie?
Altruïstische mensen worden normaal beschouwd, maar hun tegenpolen zijn gestoord. Hier is de culturele bias duidelijk:
wat ons niet bevalt noemen we gestoord.
Er is nog geen onbetwist antwoord op de vraag of psychopathie voorkomt uit hersenafwijkingen, traumatisering, sociaal
leren of sociale achterstand. Wel worden de biologische factoren vaak onderschat en de psychologische/sociale factoren
overschat. De meeste wetenschappers gaan uit van een interactie tussen nature en nurture. Er zijn wel verschillende
neurobiologische afwijkingen gevonden.
Tijdens de opvoeding kunnen verschillende factoren een rol spelen. Gestoorde/onveilige hechting tijdens de eerste 7
maanden, vroege traumatisering, … zijn allemaal factoren die een rol kunnen spelen.
 Met behulp van de PCL-R kan de diagnose betrouwbaar gesteld worden
 Niet alle criminelen zijn psychopaat
 Bij de ontwikkeling van psychopathie zijn zowel genetische als omgevingsinvloeden en de interactie tussen beiden
belangrijk
 Gelet op de grote schade die psychopathie met zich meebrengt, wordt er weinig in effectonderzoek geïnvesteerd
BEHANDELINGSMODELLEN IN DE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
A. KADER: RESIDENTIËLE EN AMBULANTE VOORZIENINGEN IN VLAANDEREN
In Vlaanderen wordt de forensische zorg georganiseerd door de CGG, dit voor alle leeftijden, alle psychische problemen
met nood aan gespecialiseerde zorg vanuit een multidisciplinaire aanpak. De forensische zorg is voor personen die in
aanraking komen met justitie of die een verhoogd risico vertonen op grensoverschrijdend gedrag. De zorg is zeer
verscheiden van aard, in het kader van een gerechtelijke maatregel of op vrijwillige basis.
De doelstellingen van de forensische zorg zijn om de klachten/symptomen en desgevallend het daaraan verbonden
gedrag doen verdwijnen of verminderen. De algemene levenskwaliteit van de cliënt en zijn context verbeteren door de
klachten/symptomen draaglijk en leefbaar te maken. De aanpak binnen CGG is gericht op het verhogen van het inzicht
van de cliënt in zijn eigen problematiek en de manier waarop de cliënt deze problematiek actief wil veranderen. Ze gaan
met de cliënt op zoek naar een maatschappelijk aanvaardbare manier om door het leven te gaan.
31
Er zijn verschillende forensische werkkaders binnen de CGG:





Samenwerkingsakkoord inzake de begeleiding en de behandeling van daders van seksueel misbruik
Strategisch Plan voor hulp- en dienstverlening aan gedetineerden
Projecten in het kader van alternatieve gerechtelijke maatregelen (AGM) en partnergeweld
Federaal meerjarenplan voor geïnterneerden
Aanbod voor jeugdige plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag
B. EEN BASIS ZORGPROGRAMMA
1.
WAT?
Een zorgprogramma is een optimaal en samenhangend zorgaanbod voor forensisch psychiatrische patiënten dat dient
als behandelingskader voor organisaties, professionals en patiënten. Een basis zorgprogramma geeft een overzicht van
het gemeenschappelijke zorgaanbod voor alle forensische psychiatrische patiënten, ongeacht hun specifieke stoornissen
en delicten. Daarnaast zijn er stoornisspecifieke zorgprogramma’s.
Er zijn 3 richtinggevende principes voor de behandeling vanuit diverse modellen: What Works, Good Lives Model en
biopsychosociaal model.
2.
WHAT WORKS?
Dit is het Risk-Need-Responsivity model, het focust op 3 dingen:

Risicoprincipe: de behandeling van mensen met een hoog risico moet intensiever en meer gestructureerd
behandeld worden dan die van mensen met een laag risico.
Behoefteprincipe: de behandeling moet gericht zijn op de factoren die de kans op recidive vergroten.
Responsiviteitsprincipe: de behandeling moet afgestemd zijn op de individuele eigenschappen van de
patiënt. (intellectuele, cognitieve en sociale capaciteiten)


De stoornis staat dus niet centraal, maar het recidiverisico. De responsiviteit kijkt naar de interne en externe
eigenschappen van de patiënt en vereist een multimodale benadering. Professionaliteit, integriteit en een eigen context
zijn ook belangrijk voor dit model. Respectievelijk moet de behandeling voldoen aan de wettelijke voorwaarden, op de
bedoelde wijze zijn uitgevoerd en zoveel mogelijk in de eigen sociale context van de persoon.
Meta-analyses tonen aan dat een optimale toepassing van de RNR-principes het effect van de behandeling verhogen, ze
zijn vooral gericht op risicomanagement en terugvalpreventie.
Een aantal kritieken zijn:



Behandeling is niet perse gericht op de levenskwaliteit van de cliënt
Te exclusief gericht op criminogene factoren, te weinig oog voor de motivatie van de cliënt
Begripsverwarring tussen risico en behoefte
3.
GOOD LIVES MODEL
GLM is een algemene rehabilitatietheorie toegepast op seksuele delinquenten. Ze focust op het werken aan een
vertrouwensband tussen therapeut en patiënt waarbij de patiënt actief meewerkt. De patiënt leert zicht positief te
richten op zijn primaire levensbehoeften en concretiseert hoe hij wil leven in verschillende levensdomeinen (wonen,
werken, relaties, …). De sterke eigenschappen en capaciteiten van de cliënt worden centraal gesteld en het richt zich
zowel op het welzijn van de delinquent als op de reductie en beheersing van het recidiverisico.
De therapeutische opstelling van medeleven, betrokkenheid en positieve benadering is essentieel voor de effectiviteit
van de behandeling. RNR en GLM kunnen elkaar aanvullen.
32
4.
BIOPSYCHOSOCIAAL MODEL
Dit model ziet het ontstaan, voortbestaan en herstel van een klacht als een samenspel tussen biologische,
psychologische en sociale factoren. Het vereist een samenhangende, multidisciplinaire aanpak: medicatie,
copingvaardigheden, negatief zelfbeeld, sociaal netwerk, …
C. BEHANDELING
1.
DOEL
a. Algemeen
Het algemeen doen van een behandeling is het risico op recidive verminderen en de stoornis verhelpen, dan wel de
patiënt in staat te stellen de effecten van de stoornis te beheersen.
b. Subdoelen





2.
Inzicht krijgen in de problematiek en de gevolgen voor anderen
Vaardigheden aanleren
Empathie met slachtoffers ontwikkelen
Het leven leren organiseren, niet terugvallen in riskant gedrag, steun leren generen uit eigen sociaal
netwerk
…
BEHANDELPROCES
De behandeling is een dynamisch proces op basis van RNR- en GLM –principes. Er worden eventueel doelen bijgevoegd
of aangepast. Het proces bestaat uit 3 fasen: instroomfase, therapeutische veranderfase en resocialisatiefase.
De instroomfase benadrukt de observatie van de patiënt, de kennismaking van de patiënt met de gang van zaken in de
kliniek en de inschatting van de directe delictsrisico’s en benodigde veiligheidsmaatregelen. Tijdens de instroomfase
stellen ze een delictsanalyse en een delictsscenario op, ook een individueel behandelprogramma wordt opgesteld.
De doelen van de therapeutische veranderfase zijn het uitvoeren van het behandelplan, inzicht krijgen in het
delictsscenario en de delictsanalyse verfijnen. De patiënt leert zijn risicofactoren herkennen, leert copingvaardigheden,
… De begeleider werkt samen met cliënt een signalerings- en terugvalpreventieplan uit. Hierbij zijn verschillende
behandelmethoden mogelijk (farmacologische interventies, psycho-educatie, vaktherapieën, …).
Tenslotte bestaat de resocialisatiefase uit verschillende stappen: eerst de voorbereiding in de instelling, vervolgens de
geleidelijke overgang (verlof, tussenwoonvorm) en als laatste het verblijf buiten de instelling. Hiervoor moeten de
patiënten voldoen aan enkele voorwaarden:







Grootste deel van hun behandeling doorlopen hebben
Veiligheidsbeperking van een stabiel niveau
Adequate dagbesteding hebben of krijgen
Bijzondere delictsrisico’s erkennen en tonen daar verantwoordelijkheid voor te nemen
Zicht inspannen voor de behandeling om de risicofactoren de baas te blijven
Bereid en in staat zijn te werken met behandelteam
Zo nodig, extra controlemaatregelen en blijvende structurerende voorwaarden (medicatie,
beschermende woonvorm)
Het belang van deze ketensamenwerking is dat er afstemming nodig is over de mogelijkheden van resocialisatie, over de
afbouw van de zorg, over crisisafspraken en over de verdeling van gezamenlijke verantwoordelijkheden. Het is ook
belangrijk voor de geregelde informatie-uitwisseling en de structurele communicatielijnen.
33
3.
BEHANDELVOORWAARDEN
a. Behandelmilieu
Het moet een veilig, ondersteunend leefmilieu zijn met een consistente eenduidige organisatie van de
behandelomgeving. Er moet een overzichtelijk dagprogramma zijn waarbij de patiënten hun verantwoordelijkheid
moeten opnemen, zich actief inzetten en voldoende rust krijgen. De sociotherapeut heeft hier een belangrijke rol.
b. Motivatie
Vaak is er geen intrinsieke behandelmotivatie, er moet ook zo min mogelijk gebruik gemaakt worden van dwang.
Psychotherapeuten houden daarom expliciet motiverende gesprekken, terwijl vaktherapeuten meer impliciet
motiveren.
Er zijn verschillende manieren om te motiveren. Bij een verslavingsproblematiek wordt vooral gebruik gemaakt van de
motivatiecyclus (supra: veranderingscirkel). Een ander model is het ‘barriers to change’ model, hierbij moet de patiënt
een aantal barrières overwinnen, dit zijn de aanknopingspunten voor de behandelaar. Bij dit model gaat het om hoe de
patiënt dingen zelf waarneemt (belang van de verandering, behoefte aan verandering, mate van eigen
verantwoordelijkheid, eigen vermogen om te veranderen, …). Een derde methode is de motiverende gespreksvoering,
hier is een wisselwerking tussen de patiënt en de therapeut, de patiënt motiveert zichzelf door ambivalenties te
benoemen.
De oorzaken voor de geringe motivatie zijn cognitief (negatieve verwachtingen), emotioneel (geen spijt of berouw) en
gedragsmatig (gebrekkige communicatieve vaardigheden). Ook ongunstige externe omstandigheden kunnen een rol
spelen (ongeschikte omgeving voor behandeling, gebrek aan sociale steun, negatief maatschappelijk klimaat, …)
c. Therapeutische relatie
De effectiviteit van de behandeling blijkt vaak samen te gaan met hoe de patiënt de band met de therapeut ervaart.
Hierbij zijn verschillende dingen van belang: aanvaarding, empathie, echtheid, positieve feedback geven, denkbeelden
toetsen aan realiteit, stellen van grenzen, …
4.
THERAPEUTISCHE INTERVENTIES
a. Cognitieve gedragstherapie
Hierbij gaan we ervan uit dat leerprocessen verantwoordelijk zijn voor gedrag, daarom moeten we disfunctionele
schema’s afleren. Deze therapie wordt vaak in groep aangeboden, aangevuld door psycho-educatie. Onderzoek toont
aan dat CGT werkzaam is bij angsten, depressie, verslaving en eetstoornissen.
b. Sociotherapie
Sociotherapie concentreert zich op delict gerelateerd gedrag in een omgeving van (veilige) interacties tussen patiënten
en personeel. De sociotherapeut speelt een sleutelrol, hij is observator, rapporteur, motivator, begeleider, … Hij moet
verschillende attitudes en vaardigheden hebben: professioneel inzicht in de stoornis, gedrag van de patiënt beoordelen,
volledige acceptatie van de patiënt als persoon en kunnen motiveren, veiligheidsrisico’s taxeren, corrigeren en ingrijpen.
c. Vaktherapieën
Deze geven enerzijds bewustwording en inzicht in de delictketen, emoties, gedachten en acties en richten zich
anderzijds op het ontwikkelen van alternatief gedrag om recidive te voorkomen en vormen van risicomanagement te
ontwikkelen.
Er bestaan verschillende vormen: beeldende therapie, dans- en bewegingstherapie, dramatherapie en muziektherapie.
Ze hebben allemaal een bijzondere indicatiestelling: moeilijke verbale communicatie, verbale communicatie als afweer,
gebrekkige behandelmotivatie, contactstoornissen, …
De vaktherapie werkt motiverend voor verdere behandelingen door een vaktherapeut.
34
d. Farmacologische interventies
Verschillende dingen zijn van belang:





Voldoende aandacht voor bijwerkingen en adequate interventies bij bijwerkingen
Adequate en zo nodig herhaalde psycho-educatie en individuele gesprekken
Optimale manier om medicijnen toe te dienen en een goede organisatie van zorg en doorverwijzing
Dwangmedicatie indien nodig (indien gevaar voor zichzelf en omgeving)
Steun van sociaal netwerk en zo nodig organisatie van die steun
e. Dwangbehandeling
In beperkte mate mogelijk, vaak in de vorm van medicamenteuze therapie. Noodzakelijke uitgangspunten:





5.
Proportionaliteit: zwaarte van het middel staat in verhouding tot ernst van het af te wenden gevaar
Subsidiariteit: het minst ingrijpende (voor de patiënt) middel kiezen
Doelmatigheid: middel is geschikt om behandeldoel te bewerkstelligen
Behandelinhoudelijke argumenten: past het in het behandelplan
Wie kan wettelijk de beslissing nemen?
VORMKWESTIE
Bij de beslissing of het een gestructureerd of ongestructureerde behandeling wordt, er wordt rekening gehouden met
het voorgeschreven behandelprotocol per sessie. Er is ook een afweging van de voor- en nadelen.
De keuze tussen groeps- of individuele behandeling hangt af van verschillende dingen. De voordelen van een
groepsbehandeling zijn dat de patiënten elkaar aanspreken op gedrag (onderlinge steun), ze bespreken onderwerpen als
lotgenoten en het is tijds- en kostenefficiënt. Ongewenste nevenaffecten zijn dat ze elkaars ongewenst gedrag kunnen
goedkeuren, slachtoffers leren benaderen en het ontstaan van netwerken. Er is een onderscheid tussen open en
gesloten groepen en tussen homogene en heterogene therapiegroepen.
SEKSUEEL OVERSCHRIJDEND GEDRAG
A. DIAGNOSTIEK
1.
WAT IS SEKSUEEL AFWIJKEND GEDRAG?

Afhankelijk van maatschappelijke normen
VB: Oude Griekenland: seksuele relaties tussen oude mannen en jongens
 Kinsey-rapport: choquerende bevindingen over seksuele handelingen (1953)
 Homoseksualiteit:
- Tot 1974: psychiatrische stoornis in DSM
- Afschaffing was een sleutelmoment: normale seks breder: ‘seks met instemming’ ipv ‘seks voor
voortplanting’
 Problemen met seksualiteit
- Dysfuncties bij mannen (vertraagde/voortijdige ejaculatie, erectiestoornis, hypoactief-seksueel
verlangenstoornis, …)
- Dysfuncties bij vrouwen (orgasmestoornis, opwindingsstoornis, penetratiestoornis, …)
- Genderdysforie
 Forensisch vlak: afwijkende seksuele voorkeuren (parafilie) en hyperseksualiteit
 Risico op recidive verhoogt
- Seksueel delict = criminologisch begrip, sociaal construct
- Parafilie = psychopathologisch begrip: intense, recurrente, dwingende seksuele opwinding in fantasie
of gedrag over ongebruikelijke seksuele stimuli
VB: filmpje: opwinding door schoenen kapotmaken
35
 Ontstaat meestal voor 18 jaar (op latere leeftijd meestal door andere oorzaken: medicatie,
dementie), verklaringen nog niet duidelijk: genetisch? disregulatie in hersenen? iets dat
misloopt in ontwikkeling, afwijkend basisschema inprenten bij seksueel experimenteren?
 Vooral bij mannen
 Normale seksuele relatie naast parafilie mogelijk (partner weet soms van niets)
 Meerdere parafilien tegelijk mogelijk
- Problematisch als alleen dit je nog opwindt
 Parafiele stoornissen DSM-5
- Parafilie vereist geen interventie op zichzelf
- Bijkomende voorwaarden om te spreken van een parafiele stoornis
 Ernst: gedurende ten minste 6 maanden intens en persisterend
 Negatieve gevolgen: lijdensdruk, beperkingen of schade aan anderen
 Soms minimumleeftijd, VB: voyeurisme
- Fantasieën betekent niet meteen gedrag
1. Voyeurisme: heimelijk kijken naar anderen terwijl deze met privé-activiteiten bezig zijn
2. Exhibitionisme: tonen van genitaliën aan nietsvermoedende personen
3. Frotteurisme: aanraken of tegen iemand aanwrijven zonder instemming
4. Seksueel-masochisme (asfyxiofilie = wurgseks: specifieke vorm): ondergaan van vernedering,
bondage en pijn
5. Seksueel-sadisme: een ander vernederen, bij bondage betrekken of pijn doen
6. Pedofilie: seksuele gerichtheid op kinderen, specificaties (exclusief/niet-exclusief,
jongens/meisjes, incest)
7. Fetisjisme: levenloze voorwerpen of niet-genitale lichaamsdelen: gebruik van levenloze
voorwerpen of zeer specifieke gerichtheid op niet-genitale lichaamsdelen
8. Transvestie (autogynefilie = opwinding door typische dingen van het andere geslacht, VB: man
die breit in vrouwenkleding): seksuele opwinding door het dragen van kleren van de andere
sekse
 Geen limitatieve lijst: necrofilie, zoöfilie, coprofilie, …
 Regulatie van menselijke seksualiteit
- Excitatie – inhibitie: dual control: alle biopsychosociale factoren die tussenkomen in de regulatie van
menselijke seksualiteit kunnen gerangschikt worden onder seksuele excitatie of inhibitie. Teveel
excitatie of inhibitie kunnen de regulatie doen kantelen.
-
Incentive motivation theory: seksueel gedrag is lustvol, motivatie tot het stellen van seksuele
gedragingen kan enkel opgewekt worden door beschikbaarheid van een competente stimulus die de
belofte van aantrekkelijkheid en lust in zich draagt. Hersenen moeten gesensitiseerd worden voor
seksuele stimuli. Men kiest niet zelf tot wat men aangetrokken wordt. Een automatisch ‘low-level’
36
systeem en een controlerend ‘high-level’ systeem toetsen de incentive stimulus aan vroegere
ervaringen en toekomstige verwachtingen.
 Seksueel deviant gedrag: stoornis in stimuluscompetentie of in regulatie van seksuele gedrag
 Hyperseksualiteit
- Overmatige seksuele preoccupatie en een daarmee samenhangende hoge frequentie aan seksueel
gedrag dat men niet kan stoppen
- Kan samenvallen met parafilie
- Geen definitie in DSM: ‘teveel’
- Total sexual outlet (TSO): ejaculatie/week: hoeveel voor hyperseksualiteit? +/- 7 -> niet aanvaard
- Film SHAME
2.
DIAGNOSE
De diagnose is niet evident, het is moeilijk om van daders betrouwbare info te krijgen. Er wordt gebruik gemaakt van
zelfrapportagelijsten, gedragsobservatie, collaterale informatie en psychofysiologische maten.
3.
PARAFILIËN EN SEKSUELE DELINQUENTIE
De meeste parafiliën zijn niet strafbaar, sommige wel. De meeste seksuele delicten zijn geen parafiliën. Er is pas sprake
van een seksueel delict indien de seksuele daden strafbaar zijn gesteld door de wet. Dit verschilt van land tot land en
evolueert in tijd. Belangrijk voor de strafbepaling zijn de consent en de schade bij het slachtoffer. Van deze delicten is er
een zeer hoog dark number en zelf na aangifte zijn er de minste vervolgingen.
 Er is een zeer grote verscheidenheid aan seksueel gedrag en niet alles wat ongebruikelijk is moet meteen als
psychopathologisch of moreel verwerpelijk gezien worden
 Een parafilie wordt pas een stoornis als ze aan de voorwaarden voldoet
 Gestoord seksueel gedrag leidt niet automatisch tot strafbaar seksueel gedrag
 Niet elke seksuele delinquent hervalt, de meeste plegen geen nieuwe feiten
 Niet alle seksuele delinquenten hebben hetzelfde terugvalrisico
 Belangrijke risico’s voor herval zijn parafilie en/of hyperseksualiteit en antisocialiteit
B. BEHANDELING
1.
REGULATIE VAN DE MENSELIJKE SEKSUALITEIT
a. Regulatie: samenspel van excitatie en inhibitie
Seksueel gedrag begint bij een stimulus die van buitenaf komt en als seksueel stimulerend ervaren wordt. De regulatie
veronderstelt een evaluatie van de waarde (value) en het belang (salience) van de stimulus waarna een beslissing volgt.
b. Seksueel verlangen





SENSITISATIE: Ontvankelijkheid voor seksuele stimuli: testosteron/oestrogeen
LIKING: anticipatorisch genot: dopamine
WANTING: gedrag dat al dan niet gesteld wordt om toenadering te verkrijgen tot de stimulus:
dopamine
Consummatorisch genot: orgasme: endorfines
SATIATIE: verzadiging: refractaire periode: serotine: geen zin meer, remmer van seksualiteit
c. Complexiteit
Menselijk gedrag wordt beïnvloed door veel factoren op bio-psychosociaal niveau. Er is nood aan een
overkoepelende theorie die zowel de regulatie als de disregulatie van het seksuele gedrag beschrijft.
37

Seksuele stoornissen door te veel of te weinig excitatie/inhibitie (VB: Parkinson: te kort aan dopamine
in hersengebieden dus kunstmatig dopamine nemen kan leiden tot ontremming)
Schommelingen

d. Biologische regulatie

Automatische regulatie in lagere hersenkernen (dierlijk systeem): automatische neiging om in het hier
en nu te reageren -> onbewust, plots, ‘het gebeurde ineens’. Serotonine en dopamine staan in
dynamische interconnectie en inhiberen elkaar.
 Gecontroleerde regulatie in hogere hersenen (menselijker systeem): timing, denken aan vorige
handelingen, rekening houden met gevolgen, … -> bewust, verbaal, cognitief
 Gecontroleerde regulatie onderdrukt de automatische regulatie, maar eigenlijk doen ze hetzelfde:
- Value evalueren: waarde van de stimulus
- Salience evalueren: het belang van de stimulus
2.
BEHANDELING
a. Residentieel en ambulant: onderscheid
Residentieel
Medium risk patiënten
Hands-on
Suïcidedreiging
Verloedering levensstijl, onvermogen
tot zelfstandig leven
High risk geïnterneerden: ziekenhuis in gevangenismilieu
Risico op recidive
Feiten
Crisissituatie van de patiënt
Rehabilitatieproblemen

Ambulant
Low risk patiënten
Hands-off
b. Onderzoek
Intakeonderzoek (ambulant) obv PSD rapporten en gegevens van de gerechtelijke bundel. Er gebeurt een exploratie van
de motivatie tot behandeling, de aan/afwezigheid van uitsluitingscriteria en het risicoprofiel. De voorwaarden voor
hospitalisatie zijn:
-
Mate van openheid/bereidheid tot zelfonthulling
Bereidheid om actief mee te werken aan het gehele programma (medicatie, libidoremmers, …)
Zelfwerkzaamheid (levensverhaal, schrijfopdrachten, deelname aan therapie, …)
Attitude in de groep
Respect voor afdelingsregels en voor de voorwaarden van justitie
Bereidheid om na de residentiële behandeling voortgezette begeleiding en behandeling te volgen
Er zijn verschillende uitsluitingscriteria:
-
Zeer hoog risico op herval
Criminologische factoren: criminele veelzijdigheid
Massieve ontkenning van de feiten (toegeving noodzakelijk voor therapie)
Weigering om alle therapeutische mogelijkheden te aanvaarden
Acute psychiatrische stoornissen (eerst deze behandelen, dan pas SDG behandelen)
Mentale handicap (IQ <70)
Psychopathie (PCL-R > 25)
c. Psychotherapie
Elke therapie voor seksuele delinquenten is niet enkel persoonsgericht maar ook delict gericht, dit is het grootste
onderscheid tussen forensische en algemene psychotherapie.
De cognitieve gedragstherapie (CGT) is een verzamelnaam voor multimodale psychotherapie gekenmerkt door een
doelgerichte, systematische, probleemoplossende aanpak (terugvalpreventie). Er wordt nadruk gelegd op de motivatie,
de zelfwerkzaamheid en de continuïteit van het menselijke gedrag (gedragsketen). De focus ligt ook op het hier en nu
38
om greep te krijgen op het eigen gedragspatroon. Het belang van keuzes maken: vragen en uitdagen (Socratische
methode). Er zijn verschillende kritieken:





Te rationeel en te weinig aandacht voor emoties en verlangens
Te confronterend (vermijden door socratische methode)
Weinig aandacht voor therapeutisch relaties
Weinig aandacht voor sterke kanten van de cliënt
Focus op vermijdingsgedrag: terugvalpreventie houdt in dat je dingen niet maar mag doen (VB: als
gedrag vastgesteld werd in park, het park vermijden)
Het therapeutisch doel van de psychotherapie is recidive voorkomen, de gecontroleerde regulatie versterken
(automatische regulatie kan niet beïnvloed worden door verbale therapie) en persoonlijke problematiek remediëren
(weinig invloed op recidive):




Psychiatrische co-morbiditeit
Persoonlijkheidsproblematiek
Lichamelijke gezondheid
Levensstijl
d. RNR: Risk – Need – Responsivity
De hoofd vraag hierbij is: wat is nodig voor een effectieve behandeling. Deze effectieve therapie is gericht op:
i.
Risk: factoren die recidive in de hand werken



Risk matching: hoeveel psychotherapie voor dit risicoprofiel
Risico-inschatting: statische en dynamische factoren
Verschillende risicoprofielen:
- Laag risico: ambulante forensische hulp in CGG/CAW
- Matig risico: residentiële hulp in PZ, daarna ambulant
- Hoog risico: gevangenisziekenhuis
 Recidive van zware misdrijven lager (mensen die een moord pleegden gaan bijna nooit meer een 2e
moord plegen)
ii.Need: criminogene factoren die kunnen veranderd worden

Algemene recidive
Criminogene factoren
 Antisociale persoonlijkheid
 Vijandigheid
 Antisociale vriendenkring
 Antisociale cognities
 Beperkte hechting aan familie, vrienden en partner
 Weinig engagement in school/werk
 Doelloos en zinloos gebruik van vrije tijd
 Middelenmisbruik
- Niet-criminogene factoren
 Persoonlijke problemen
 Majeure psychische problemen
 Laag zelfgevoel
 Weinig fysieke activiteit
 Armoedige levensvoorwaarden
 Lage maatschappelijke ambitie
 Beperkte angst voor officiële bestraffing
 Seksuele recidive:
- Criminogene factoren A-lijst: meer dan 3 studies over invloed
-
39
-
-
-
 Deviante seksuele interesses: kinderen, gewelddadigheid, parafilieën
 Seksuele preoccupaties: hyperseksualiteit
 Antisociale neigingen: instabiele levensstijl, instabiele tewerkstelling, APS, …
 Attitudes die het plegen van misdrijven faciliteren, opzoeken van hoge risico situaties
 Stoornissen in intimiteit (hechtingsstoornis)
 Negatieve sociale invloeden: VB: opgroeien in stad met hoge CTgraad
 Beperkte cognitieve problem-solving
 Bitterheid/vijandigheid
Criminogene factoren B-lijst: ten minste 1 studie
 Geseksualiseerd coping gedrag: stress leidt tot porno
 Hardvochtigheid/gebrek aan zorg voor anderen
 Weinig emotionele controle
 Vijandige overtuigingen over vrouwen
 Adversial sexual orientation (mensen zoeken andere manieren om hun noden te voldoen,
VB: homoseksuelen verkrachten jongetjes)
 Sluwheid, gewetenlosheid: machiavellisme
Mogelijke criminogene factoren:
 Zich gerechtigd voelen algemeen deviant en seksueel deviant gedrag te stelle,
 Fragiel, kwetsbaar narcisme
 Trots een crimineel te zijn
 Eenzaamheid
Niet gerelateerd aan seksuele recidive:
 Gebrekkige slachtofferempathie
 Ontkenning van seksuele misdrijven
 Gebrek aan behandelmotivatie
 Interne psychologische problemen
 Seksueel misbruik als kind
 …
iii.Responsitivity: ontvankelijkheid voor therapie
Verschillende kenmerken zijn nodig voor een effectieve behandeling.

Stijl van de therapeut: firm but fair
- Empathie, warmte
- Waarachtigheid, eerlijkheid, echtheid
- Respect, steun en vertrouwen
- Emotionele ontvankelijkheid, openheid
- Rechtvaardigheid en directiviteit
- Flexibiliteit
- Communicatiestijl: bekrachtiging, humor, open vragen, …
- Harde confrontatie vermijden, dit veroorzaakt meer weerstand, ontkenning en minimalisering
- Vijandigheid, emotionele kilte, autoriteit vermijden
- Inconsistenties in de begeleiding vermijden

Attitude van de patiënt en zijn perceptie van zijn therapeut
- Communicatiestijl heel belangrijk, belangrijker dan procedurele en technische aspecten van de
therapie
- Laag zelfgevoel vs hoog zelfgevoel
 Therapeutische alliantie: samenwerking, verhoogt therapiesucces, verlaagt aantal drop-outs. Rekening
houden met individuele behoeften van de patiënt.
e. Rehabilitatie
Uiteindelijke doel van de residentiële behandeling. Langdurige ambulante nabehandeling is onontbeerlijk.
40
f. Farmaca voor seksueel deviant gedrag
DOEL: onderdrukking van seksuele libido, invloed op automatische regulatie

Antipsychotica: wanting en liking onderdrukken, in praktijk geen goede werking, effect is het gevolg van
de bijwerkingen (slaperigheid, onderdrukking cognitites, …)
SSRI’s: daling libido
Anti-androgenen: ontvankelijkheid lam leggen, testosteronniveau laten zakken -> infertiliteit (chemische
castratie), onderdrukking van ALLE seksuele stimuli (niet enkel de deviante), veel bijwerkingen


3.
RESULTATEN
Rekening houden met de base rate.




Menselijke seksualiteit wordt op elk niveau gereguleerd door een samenspel van excitatie en inhibitie
Seksualiteit is niet uniform
Psychotherapie: CGT in kader van RNR-principes
Niet alle seksuele delinquenten hebben hetzelfde terugvalrisico
C. INSTITUTIONEEL SEKSUEEL MISBRUIK
1.
BELGIË
Het kader van de kerk in België is een gedecentraliseerd organisatiemodel. Het bestaat enerzijds uit bisdommen en
anderzijds uit ordes en congregaties. Er is een grote diversiteit aan statuten waardoor vele personen een gezagsrelaties
hebben t.a.v. het slachtoffer.
Het fenomeen bestaat uit diverse vormen van seksueel misbruik, er is geen eenduidige definitie. Er zijn
hulpverleningsactoren en justitiële actoren, gemeenschappelijk bij beide is dat ze dadergericht werken.
De commissie Adriaenssens definieerde seksueel misbruik als alle vormen van verbaal, niet-verbaal of lichamelijk gedrag
van seksuele aard, waarvan degene die er zich schuldig aan maakt, weet of zou moeten weten, dat het afbreuk doet aan
de menselijke waardigheid.
Hulpverleningssectoren hebben diensten voor slachtoffers van zedenfeiten. Ze hebben leer- en hulpverleningsprojecten
voor daders (pedoseksualiteit, efebofilie, hyperseksualiteit, intra/extrafamiliale feiten).
Kernelementen in de meeste definities zijn:



Leeftijd
Specificiteit van het gedrag (diverse mogelijke vormen van seksueel misbruik, intentionaliteit van het
gedrag, machtsonevenwicht)
Gebrekkige toestemming
Gedragswetenschappelijk bestaan er typologieën van seksueel misbruik: non-contact vs aanraking, wrijving, diverse
vormen van penetratie, ….
Het onderzoek verloopt moeizaam door het hoge dark number en onduidelijkheden over de tijdsperiode en de
frequentie. De cijfergegevens in België komen van de parketten-generaal, het federaal parket of de justitiehuizen.
Het Belgische Centrum voor Arbitrage behandelt dossiers van seksueel misbruik. De procedure bestaat uit 2 fasen:
verzoening voor een Permanente Arbitragekamer en Arbitrage voor 3 arbiters. Er is ook de ontmoeting tussen het
slachtoffer (+ advocaat + steunfiguur) met de vertegenwoordigers van de Kerk (+ advocaat) en 2-3 leden van de
permanente Arbitragekamer.
41
2.
NEDERLAND
In Nederland zijn er 2 bekende commissies: commissie Deetman en commissie Samson. De oorzaken van het seksueel
misbruik zijn gevarieerd: gefragmenteerd bestuursstructuur van de kerkelijke instanties, cultuur van zwijgzaamheid,
celibaat, interne behandeling van slachtoffers. Commissie Samson onderzocht de aard en omvang van seksueel
kindermisbruik in de residentiële jeugdzorg en pleegzorg.
Plegers van seksueel kindermisbruik hebben geen opvallende kenmerken. Ze hebben vaak geen intentionele
ontwikkeling maar een stapsgewijze evolutie. Daders gebruiken vaak schijnlegitimaties die het proces vergemakkelijken,
het gevoel van macht kan verslavend werken.
FORENSISCH-PSYCHOLOGISCH EN –PSYCHIATRISCH DESKUNDIGENONDERZOEK
A. KADER
1.
TERMINOLOGIE
Strafrechtelijk deskundigenonderzoek kan aangevraagd worden op verschillende niveaus in het strafonderzoek door de:




2.
Onderzoeksrechter
Procureur des Konings
Vonnisgerechten
Strafuitvoering
VERSCHILLENDE VRAAGSTELLINGEN
Meest voorkomend is dat men iemand verdenkt van een misdrijf en de PK/OR heeft meer informatie nodig over de
persoonlijkheid van de verdachte of heeft advies nodig over de toerekeningsvatbaarheid. In tweede instantie
onderzoekt men vaak veroordeelden of geïnterneerden in het kader van vrijstelling op proef of definitieve vrijstelling.
Soms moeten experten de betrouwbaarheid vaststellen en bijstand leveren in het strafonderzoek.
Advies over ontoerekeningsvatbaarheid: actus reus (daad zelf) vs. mens rea (schuldig/verantwoordelijkheid zijn aan de
daad).
3.
MAATSCHAPPIJ
(On)toerekeningsvatbaarheid is een zeer gevoelig maatschappelijk gegeven. (VB: Kim De Gelder) Het is moeilijk om
zwart-wit uitspraken te doen, psychiaters kunnen het ongeveer eens zijn maar kunnen de ene factoren zwaarder laten
doorwegen waardoor een ander besluit wordt gemaakt. Ontoerekeningsvatbaarheid ontneemt de maatschappij haar
symbolisch herstel van het misdrijf, hoe erger het misdrijf hoe groter de vraag naar herstel en hoe meer men geneigd is
om de dader toerekeningsvatbaar te achten. Gerechtspsychiaters worden verantwoordelijk geacht. Maar vaak is de
internering langer dan de gevangenisstraf, dus toerekeningsvatbaarheid is niet perse beter!
B. EXPERTISE IN DE ‘OUDE’ INTERNERINGSWET
1.
PROCEDURE
a. Wie kan aanvragen?
De PdK, OR of vonnisgerechten kunnen een onderzoek aanvragen, maar de psychiatrische expertise is niet verplicht.
b. Wie beslist?
De rechter heeft finale beslissing over de toerekeningsvatbaarheid. De expertise speelt cruciale rol, maar is niet bindend.
In de praktijk wordt het advies doorgaans wel gevolgd.
42
c. Wanneer?


-
Geen duidelijke criteria, afhankelijk van de individuele aanvrager
Vaak bij:
Alle misdaden die potentieel naar Assisenhof gaan
Zedenmisdrijven
Buitensporige agressie
Bizarre verklaringen
Psychiatrische voorgeschiedenis
d. Welke deskundige?



Psychiater
Psycholoog
Andere deskundige uit meerdere disciplines (VB: criminoloog)
e.
Wie is deskundig?


Geen enkele kwaliteitsvereisten
Elke psychiater kan expert worden
f.
Vragen aan expert
De klassieke aanstelling is om geestesvermogens grondig te onderzoeken en advies te geven over de vraag of de
betrokkene hetzij in een staat van krankzinnigheid verkeert, hetzij in een ernstige staat van geestesstoornis of
zwakzinnigheid is die hem ongeschikt maakt zijn daden te controleren en of de betrokkene zich in deze toestand bevond
op het moment van de ten laste gelegde feiten.
Art 21: straf omzetten in een maatregel van onbepaalde duur zorgt voor veel kritiek!
2.
CONTEXT EXPERTISE
Wet voorziet mogelijkheid om te observeren in een speciaal observatiecentrum. Dit observatiecentrum werd echter
nooit opgericht, dus gaan de gesprekken vaak door op het kantoor van de psychiater. In de praktijk is het
expertiseverslag veelal gebaseerd op gesprekken in de gevangenis.
3.
FORMAT
Deskundigenverslag in België aan geen enkele regel onderworpen. Geen vooropgestelde format, geen inhoudelijke
criteria. Expert bepaalt alles zelf: inhoud, testdiagnostiek, …
4.
KNELPUNTEN
a. Motivatie van de verdachte



Verdachte wil het niet zelf
Opstelling van de advocaat: wat raden ze hun cliënt aan (meewerken, niet meewerken)
USA: meestal willen de advocaten op een insanity defense spelen, België meestal rechtsbank of PdK
die het oplegt
b. Zich anders voordoen



Faking good = zich gezond voordoen
Faking bad = zich gestoord voordoen
Ontkennende verdachte: psychiater moet zich niet uitspreken over de bewijskwestie, maar rapport
heeft hier wel invloed op.
c.
Testbaarheid van de verdachte

Taal- en cultuurproblemen
43



Verstandelijk beperkten
Weinig toegankelijke psychotici
Competence to stand trial bestaat niet in België, waardoor sommige mensen geen idee hebben
waarover het onderzoek gaat
d. Voorkennis van het dossier


Denkfouten
Eerst blind beoordelen? Het kan interessant zijn om in een gevorderd onderzoek
deskundigenonderzoek te doen, men moet eerst het dossier lezen.
Eerst zonder dossier dan na dossier lezen, nog een gesprek

5.
HONORORIA
Zeer laag, minder dan een kuisvrouw per uur
 In een ideale wereld wordt de procedure strafrechtelijk deskundigenonderzoek gekenmerkt door: uniformiteit,
wetenschappelijke integriteit en een multidisciplinaire invalshoek
 Nu is er een vaag wettelijk kader (geen criteria expert, geen criteria verslag)
 Ook een gebrek aan middelen
C. BEGRIP TOEREKENINGSVATBAARHEID
1.
GRADATIES



2.
België: zwart-wit
Nederland: 5 gradaties van toerekeningsvatbaarheid (5 is misschien te veel: kritiek)
Invoeren van gradaties zorgt voor combinatie tussen straffen en maatregels
CRITERIA










Uitgangspunt van SR = iedereen is verantwoordelijk voor zijn handelen en moet de gevolgen dragen
Uitzondering = omstandigheden waarbij de verantwoordelijkheid van de dader structureel of
incidenteel tekort schiet, VB: geestesstoornis, minderjarigheid
Art. 71 SW
Geen eenduidige definitie
Juridisch begrip ≠ psychiatrisch begrip: gerechtspsychiater moet geen oordeel vormen over
toerekeningsvatbaarheid maar over geestestoestand
Soms meer kwestie welke expert, dan hoe gestoord een verdachte is
Meer discussie over ontoerekeningsvatbaarheid dan over toerekeningsvatbaarheid
Literatuur verwijst naar diagnostische categorieën:
As-I stoornis:
wettelijk: krankzinnigheid
Persoonlijkheidsstoornis: wettelijk: ernstige staat van geestesstoornis
Verstandelijke beperking: wettelijk: zwakzinnigheid
Psychiater moet 3 vragen in achterhoofd houden: (Van Leeuwen)
Besef van eigen handelen: is er sprake van amnesie, flashbacks naar traumatische gebeurtenissen,
verwardheidstoestand (tussen bewustzijn en onbewustzijn) na epilepsie,… ZEER uitzonderlijk!
Oordeelsvermogen van de verdachte: beseft hij dat het gestelde gedrag niet mag (wettelijk of
moreel), kennis van strafbaarheid
Mate van vrijheid waarin de wil kon worden bepaald: kan je het gedrag controleren? Beheersen?
Betrouwbaar en accuraat vaststellen van een psychiatrische diagnose: gebruik maken van interview en
collaterale informatie
44


-
3.
Naast het vaststellen van een psychiatrische diagnose is een uitgebreid onderzoek naar de mentale
toestand ten tijde van het ten laste gelegde feit cruciaal:
Voorbereidende handelingen
Delict zelf
Gedrag onmiddellijke na het delict
Ook kijken naar:
Mate van planning en voorbereiding
Kennis van strafbaarheid
Mate van zelfbeheersing
VRIJE WIL
a. Bestaat vrije wil?





-
-
-
Juristen zijn over het algemeen huiverig om het idee van vrije wil los te laten
Straffen wordt zinloos
Zonder vrije wil ontstaat er een maatregelrecht, want je kan wel nog mensen veranderen
Verschuiving van schuld naar preventie
Zonder vrije wil: Dark side of free will, kennen wat de gevolgen zouden zijn indien er geen vrije wil was
Mensen die in vrije wil geloven zijn voorstanders van straffen, VB: Amerika
Criminelen vergelijken met mensen met een besmettelijke ziekte die in quarentaine gehouden
moeten worden: Zij kiezen er ook niet zelf voor om ziek te zijn, maar worden toch afgezonderd om
de maatschappij te beschermen, dit is ook zo voor criminelen.
 Tijdens de opsluiting moet er dan gekeken worden naar het welzijn en de behandeling van
de delinquent, net zoals bij de zieke
 De opsluiting kan niet wreed zijn
 Er moet ook gekozen worden voor de mildere straffen
Geld en middelen inzetten om de oorzaken van CT te onderzoeken ipv de criminelen te straffen
‘Just world belief’ = geloof dat de wereld eerlijk is, dat goede dingen goede mensen overkomen en
slechte dingen aan slechte mensen; deze visie beschuldigt het slachtoffer want zo geloven dat ze het
zelf hebben verdiend (kort gerokt, uitdagend gedrag, …), just deserts. Deze visie wordt weerlegd
doordat we niet allemaal gelijke kansen krijgen.
Indien we niet in de vrije wil geloven, kunnen we meer kijken naar de oorzaken en systemen die ons
gedrag uitlokken. Waardoor we een beter beleid kunnen maken voor onderwijs, criminaliteit, …
b. Toerekeningsvatbaarheid = nonsens?
Zweden stelt de vraag niet naar ontoerekeningsvatbaarheid. Nu onder druk want vele Europese landen kennen dit wel.
D. EXPERTISE IN HET BUITENLAND
Elk land heeft eigen terminologie, eigen diagnostische categorieën. Verschillende standaarden, verschillende gradaties,
verplicht of niet (enkel in Canada niet verplicht, vs Ned, Fr, Dui, Eng, Zw), criteria toerekeningsvatbaarheid enkel in
Nederland (Boog-instrument), criteria gerechtsdeskundige enkel in Duitsland geen criteria, meeste landen voorzien
verschillende types expertises, meeste landen hebben richtlijnen die gelijklopend zijn.
 Operationalisering van toerekeningsvatbaarheid is een hekel punt in elk land
 Diagnostische categorie =/ wettelijke categorie
 Expert mag geen uitspraak doen over juridische kwestie, maar moet wel voorzien in voldoende info op basis
waarvan de rechter een besluit kan maken
45
E. EXPERTISE IN DE ‘NIEUWE’ INTERNERINGSWET?
1.
NIEUWE WET
De wet van 21/4/2007 moest normaal in werking treden 24 maanden na de publicatie in het BS. Ze kwam echter nooit in
uitvoering. De wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, BS 9 juli 2014 ZOU in werking treden op 1
januari 2016, maar is nog steeds in reparatie.
2.
BELANGRIJKSTE VERSCHILLEN
Oude wet
 Expertise niet verplicht
Nieuwe wet
 Verplicht expertise: internering slecht mogelijk na
deskundigenonderzoek
 Niet tegensprekelijk
 Tegensprekelijk
 Geen criteria expert
 Kwaliteitscontrole: gerechtsdeskundige erkend door minister
van Volksgezondheid, kwalificaties vastgelegd door Koning,
opleiding in Forensische psychiatrie
 Geen format verslag
 Vastgelegd model: door de Koning vastgelegd
 Vragen expert gedateerd
 Terminologie vraagstelling moderner
 Geen nieuw onderzoek nodig
 Onafhankelijk en neutraal onderzoek bij definitieve
bij definitieve vrijstelling
vrijstelling (?)
 POKO
 Middelen voor observatiecentrum (?)
Reparatie bijhouden, criteria kunnen veranderen
Er worden verschillende vragen gesteld aan de expert:




Leed de persoon op het ogenblik van de feiten en van het onderzoek aan een geestesstoornis die zijn
oordeelsvermogen of de controle over zijn daden heeft tenietgedaan of ernstig heeft aangetast?
Bestaat er een mogelijk oorzakelijk verband tussen de geestesstoornis en de feiten?
Bestaat er gevaar dat de betrokkene ten gevolgen van een geestesstoornis desgevallend in samenhang
met andere risicofactoren, opnieuw misdrijven pleegt?
Kan de persoon worden behandeld, begeleid en verzorg met het oog op re-integratie in de
maatschappij en zo ja, hoe? Is er een gespecialiseerde behandeling in geval van zedenfeiten tov
minderjarigen?
 Nieuwe wet komt tegemoet aan aantal belangrijke kritieken:
- Verplichte expertise
- Kwaliteitscontrole
- Vastgelegd format
- Mogelijkheid tot klinische observatie
 Zwart-wit blijft
F. ROL VAN DE PSYCHOLOOG
Droom van multidisciplinariteit nog niet voldaan, in de nieuwe wet zal dit afgeleid kunnen worden. De
gerechtspsychiater heeft wel nog de eindverantwoordelijkheid, want de diagnose is een medische akte.
1.
STATUUT VAN DE PSYCHOLOOG


Psycholoog is geen erkend gezondheidsberoep
Samen met arts werken want mag officieel geen diagnose stellen
46
2.
TESTPSYCHOLOGISCH ONDERZOEK
De psycholoog kan bijdragen aan een gefundeerde uitspraak over iemands geestesvermogens met het oog op een
advies inzake de vraag of de betrokkene verkeert hetzij in een staat van krankzinnigheid, hetzij in een ernstige staat van
geestesstoornis of van zwakzinnigheid die betrokkene ongeschikt maakt tot het controleren van zijn/haar daden en of
de betrokkene zich in zulke toestand bevond op het ogenblik van de ten laste gelegde feiten. Zwaarte van de feiten
speelt een rol in bepaling van de behandeling, maar is niet doorslaggevend.
Het testpsychologisch onderzoek heeft 2 doelen:

Objectivering
Persoonlijkheidskenmerken
Eventuele stoornissen
 Aanvulling en toetsing van andere informatie zoals
- Klinische indrukken
- Zelfrapportage
- Dossierinfo
-
Geen verplichtingen inzake testdiagnostiek in huidige situatie. Er wordt wel systematisch gebruik gemaakt van een
psycholoog of criminoloog.
Meest gebruikte testen:



Intelligentie/neuropsychologische test
Persoonlijkheidstesten
Risicotaxatie-instrument
Frequentie gebruik van een test zegt niets over bruikbaarheid: betrouwbaarheid en validiteit. Nagaan of je een valide
instrument gebruikt.
3.
TESTDIAGNOSTIEK
a. Raven’s Progressive Matrices
= non-verbale intelligentietest gebaseerd op inductief redeneren over perceptuele patronen




Figuratieve items: zoek het ontbrekend deel
Stijgende moeilijkheidsgraad, zo ver mogelijk geraken binnen bepaalde tijd
Collectieve en individuele afname
Voordelen:
- Cultuurvrij en onafhankelijk van SES
- Non-verbaal: wordt niet beïnvloed door taal
- Snelle ruwe schatting
 Nadeel: verschillende normen in gebruik, belangrijk voor flynn-effect (mensen worden om de 10 jaar
slimmer, dus het is belangrijk om de normen te updaten)
b. WAIS-III en –IV
Vanaf 2014 WAIS-IV, verschil tussen III en IV: IV ontstaan vanuit empirie
WAIS-III
Verbaal IQ
Performaal IQ
WAIS-IV
Verbaal Begrip Index
Perceptueel Redeneren Index
Werkgeheugen Index
Verwerkingssnelheid Index
c.
Rorscharch

Psychoanalytisch kader
47

Mensen hebben de neiging om hun eigen interpretaties en gevoelens te projecteren (projectieve
testen)
d. MMPI-II



Persoonlijkheidstrekken en psychopathologie
Zelfrapportagevragenlijst met 567 vragen verdeeld in 10 schalen
Hypochondrie
Depressie
Hysterie
Psychopathische deviatie
Mannelijkheid-vrouwelijkheid
…
Controleschalen (sociaal wenselijke antwoorden vermijden en malingering (simulatie waarbij bepaalde
symptomen overdreven worden))
Geen forensische normgroep
e.
PCL-R





Mate van psychopathie
Belangrijke test in forensische populatie, ontwikkeld in en voor forensische populaties
Geen risicotaxatie-instrument, maar diagnostisch instrument
2 factoren, 4 facetten, 20 items
Factor 1 is moeilijk te veranderen
f.
BDHI



g.



Zelfrapportage voor het vaststellen dat iemand vijandig is en zijn neiging tot agressief gedrag
3 schalen:
- Directe agressie: gedragsmatig objectief herkenbare agressie; fysieke of verbale uitingen v agressie
- Indirecte agressie (VB: AM): naar binnen gerichte agressie, onderdrukte vijandigheid
- Sociale wenselijkheid
HCR-20
Toekomstig geweld inschatten
Genormeerd bij forensische populaties (verschillende dadergroepen en contexten)
3 schalen:
- Historische items
- Klinische items
- Toekomstgerichte items
h. SVR
Inschatting van de kans op seksueel gewelddadige recidive bij seksuele delinquenten.
i.
Static-99
Inschatting van de kans op seksueel en gewelddadige recidive bij seksuele delinquenten.
4.
j.
SAPROF



Enige instrument dat focust op beschermende factoren voor gewelddadig gedrag
Positieve focus, geven van kansen, responsabiliseren; GEEN focus op negatieve
Genormeerd bij forensische populatie
KNELPUNTEN EN AANBEVELINGEN

Intelligentiemeting: normen, betrouwbaarheid en validiteit
48
-
-


-
-
Belang
 Ondervraging
 Begrip van de rechtsgang: mensen moeten weten wat er gebeurt
 Psychiatrisch ziekenhuis of gevangenis (internering vs. veroordeling)
 Behandeling: zwakzinnigheid is een reden om iemand te interneren
Scores variëren over tijd en tussen instrumenten
Aanbeveling:
 Moeilijk totaalconcept en bestaat uit meerdere facetten
 Elke test meet deeltje van intelligentie
 CHC-model heeft 10 dimensies voor intelligentie en geeft een genuanceerd beeld van
sterktes en zwaktes:
 Vloeiende intelligentie: Vaardigheid om mentale operaties te gebruiken wanneer men
met een relatief nieuwe taak geconfronteerd wordt, die men niet automatisch kan
oplossen (bv. concepten herkennen, relaties ontdekken, extrapolatie, …)
 Kwantitatieve kennis: Verworven kennis die gerelateerd is aan kwantitatieve informatie
en het omgaan met numerieke symbolen.
 Gekristalliseerde intelligentie: De breedte en diepte van iemands verworven kennis
binnen een cultuur en de toepassing van die kennis.
 Lezen en schrijven: Verworven kennis die de basiskennis omvat om te lezen en te
schrijven, om de geschreven taal te begrijpen en om het kunnen uitdrukken van
gedachten in geschreven taal.
 Korte termijn geheugen: Vaardigheid om gedurende enkele seconden informatie vast te
houden en te gebruiken.
 Visuele verwerking: Vaardigheid om visuele patronen en stimuli te genereren, waar te
nemen, te analyseren, te synthetiseren, te manipuleren, te transformeren en ermee te
denken.
 Auditieve verwerking: Vaardigheden die afhangen van geluid als input en van het
functioneren van ons gehoorapparaat. Vaardigheid om auditieve stimuli te begrijpen, te
analyseren en te synthetiseren.
 Lange termijn geheugen: Vaardigheid om informatie in het lange termijn geheugen te
bewaren en terug op te halen (de efficiëntie waarmee de informatie opgeslagen wordt
en terug opgehaald wordt).
 Verwerkingssnelheid: Vaardigheid om cognitieve taken vloeiend en automatisch uit te
voeren. Het gaat om betrekkelijk eenvoudige taken die snel moeten uitgevoerd worden,
en die bijna iedereen juist zou hebben wanneer er voldoende tijd zou gegeven worden.
 Reactiesnelheid: Vaardigheid om snel te reageren of snel te beslissen.
Forensische testbatterij
Aantal instrumenten meten kenmerken die niet noodzakelijk samenhangen met CT
Risicotaxatie en PCL-R koppelen
Zelfrapportage is nodig binnen forensisch testdiagnostisch onderzoek om een indruk te krijgen van
de responsstijl
Nader testonderzoek naar specifiek symptoom
Faking good, faking bad
Faking good: zich bewust beter voordoen
Faking bad: zich bewust slechter voordoen met extern motief (VB: strafvermindering) (alsof doen
intellectueel beperkt te zijn = malingering)
Levels of malingering:
 Overdrijven: huidige symptomen aandikken
 Misleiden: doen alsof symptomen ook op moment van de feiten aanwezig waren
 Faking it: symptomen verzinnen
Somatoforme stoornis: psychische aandoening waarbij persoon lichamelijke klachten heeft
waarvoor geen somatisch oorzaak is gevonden; onwetend, onbewust of onvrijwillig
49

Faciticious disorder: moedwillige fysieke of mentale problemen simuleren zonder daar enig voordeel
uit te (willen) halen
Vals positieven: voorzichtigheid in detectie
 Bepalen van ontoerekeningsvatbaarheid is een hekel punt, forensische diagnostiek ook!
 In een ideale wereld wordt forensische diagnostiek gekenmerkt door:
- Multidisciplinariteit
- Een gezonde mix van klinische intuïtie en objectieve informatie
 Een psychodiagnotisch onderzoek focust zich voornamelijk op: intelligentie, persoonlijkheid en risico. Slechts de
combinatie van deze elementen kunnen de verhoogde bewijslast voor ontoerekeningsvatbaarheid
bewerkstelligen.
 Binnen een forensisch diagnostisch proces opletten voor inconsistente antwoordpatronen
INTERNERING
A. HISTORIEK, JURIDISCH EN INSTITUTIONEEL KADER
1.
HISTORIEK

SW 1830 en 1876: Klassiek strafrecht:
- Homo economicus: dader is verantwoordelijk voor zijn daden, besef dat een straf volgt
- Bestraffing als afschrikking, boetedoening, inkeer, gedragswijzeging
 Uitzondering art. 71 SW: schulduitsluiting wegens krankzinnigheid, schulduitsluiting wegens staat op
moment van de feiten
 Belgisch SW = schuldstrafrecht (zonder schuld geen straf): door verantwoordelijk te zijn, kan er schuld
toegerekend worden
 Krankzinnigheid = verstoring van de intellectuele vermogens die de mens het bewustzijn van de
moraliteit van zijn handelen ontneemt (rechtsleer)
 Macht die hij niet heeft kunnen weerstaan: onweerstaanbare dwang
- Tijdelijke toestand
- Normaal individu in abnormale omstandigheden
- Schulduitsluiting zonder sanctie
 19e E: art. 71 SW: vrijspraak zonder sanctie -> oplossing: collocatie op vordering van OM
= burgerrechtelijke gedwongen opname:
- Beschermingsmaatregel voor geesteszieke die een gevaar vormt voor zichzelf en/of voor anderen:
veiligheid van de samenleving
- Op bevel van vrederechter
- In psychiatrische instelling
 ‘Sociaal verweer’
- Eind 19e- begin 20e E
- Samenleving beschermen en gedetermineerdheid van de pleger onderzoeken
- Idee van vrije wil, autonomie, verantwoordelijkheid zwakt af, determinisme komt op
- Mensen zijn beïnvloed door persoonlijkheid, opvoeding, omgeving
- Typisch delinquent: geen weloverwogen persoon, maar voorbestemd tot plegen van misdrijf
- Bestraffing is zinloos, meer focus op classificeren en geschikte behandeling
- Evoluerende inzichten
 WBM 1930 (Wet Bescherming Maatschappij): ontstaan in de sfeer van sociaal verweer:
- A. Prins: ‘La défense sociale’
- Invoering inobservatiestelling
 Psychiatrische afdeling in strafinrichting
50
-
-
-
-



-
-
 Persoon in staat van krankzinnigheid, of ernstig staat van geestesstoornis of ernstige
zwakzinnigheid
 Niet verplicht voorafgaand aan internering
Invoering internering: strafvervangende maatregel met oog op bescherming maatschappij en
behandeling
 Duurtijd gekoppeld aan ernst van de feiten, beperkt in de tijd
 1964: onbepaalde duur
 Kan opgelegd worden in ieder moment van de procedure, zelfs tijdens strafuitvoering (VB:
wordt gek in gevangenis, dan kan ook art. 21 W internering, nog steeds internering)
 Voorwaarden:
 Feiten: misdaad of wanbedrijf
 Staat van krankzinnigheid, ernstige staat van geestesstoornis of ernstige staat van
zwakzinnigheid…
 … die hem ongeschikt maakt tot het controleren van zijn daden
 Rechtspraak (Cass.): sociaal gevaar
Internering van veroordeelde
 Door Minister van Justitie
 Voorwaarden van internering vervuld tijdens de detentie
Tenuitvoerlegging
 CBM (Commissie tot Bescherming van de Maatschappij) = magistraat, advocaat,
geneesheer(, secretaris) -> permanent orgaan
 Hoge CBM voor beroepen, niet voor beslissing van plaatsing of overbrenging
 Cassatieberoep, niet voor plaatsing/overbrenging
 Bevoegdheden CBM:
 Inrichting aanwijzen
 Overbrenging gelasten
 Beperkte vrijheid, (uitgangs)verlof toekennen
 Vrijheid op proef, definitieve vrijheid toekennen
 Advies internering veroordeelde
 Heropsluiting geïnterneerde op proef
Schaft klassiek schuldstrafrecht NIET af:
 Tweesporenbeleid: repressie en beveiliging
 Maatregel enkel voor geestesgestoorde daders: geen schuld maar sociale gevaarlijkheid,
permanente toestand van ontoerekeningsvatbaarheid als deel van persoonlijkheid
WBM 1964: geen fundamentele wijzigingen
Terugkerende kritieken sinds 1930:
Ontbreken van gepaste infrastructuur en personeelsomkadering
Inobservatiestelling blijft achterwege
Kwaliteit deskundigenonderzoek was ondermaats
Afwezigheid van gepaste behandelings- en begeleidingsmogelijkheden
Zwakke rechtspositie van geïnterneerde
Grote verschillen in werking tussen CBM, ze werkten autonoom dus verschillend
Verouderd karakter van de wet (begrippen en terminologie)
Geen regelmatig overleg binnen sector (VB: tussen CBM en raadkamer)
Geen wetenschappelijk gestaafde gegevens over praktijk, noch wetenschappelijke evaluatie
Noden van het slachtoffer niet erkend – niet betrokken
Aanzetten tot vernieuwing rond de eeuwwende
Wet 13 april 1995:
 Bij seksueel misbruik t.a.v. minderjarigen
 CBM kan evt bijkomende verbodsbepalingen opleggen m.b.t. contact met minderjarigen
Wet 10 februari 1998: via advocaat beroep instellen tegen beslissing CBM die verzoek tot
invrijheidstelling afwijst
Wet 5 maart 1998: WBM uitbreiden met extra categorie: abnormalen, gewoontemisdadigers en
51
-

-
-




-
-
-
-
KB 19 april 1999
 Oprichting POKO (Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum)
 Voor beklaagden, gestraften en geïnterneerden
 I.f.v. deskundigenonderzoek of uitvoering van straf/maatregel
Wet 7 mei 1999: oprichting justitiehuizen: justitie-assistent belast met begeleiding en toezicht
Commissie Internering:
Opdracht:
 Toekomstvisie ontwikkelen m.b.t. WBM
 Inventaris opmaken van juridische en praktische problemen
 Voorstellen uitwerken om doeltreffendheid van wetgeving en opvolging van geïnterneerden
te verbeteren
Werkwijze: consulteren van publicaties en deskundigen, bezoeken aan gespecialiseerde
voorzieningen, discussie
Voorstellen:
 Onderzoeksfase: multidisciplinariteit invoeren, verschillende soorten
deskundigenonderzoek, federaal observatiecentrum, gespecialiseerde vorming van
deskundigen en voorzien in een wettelijk statuut
 Beslissingsfase: aspect ‘sociale gevaarlijkheid’ opnemen in wet, steeds rechterlijke beslissing
 Uitvoeringsfase: samenstelling en werkwijze CBM, rechtspositie geïnterneerde, oprichting
van gespecialiseerde voorzieningen (samenwerking volksgezondheid-justitie)
België en EHRM: 12 keer veroordeeld sinds 2012 schending art. 3 5, §1 en 4 EVRM
CPT: onbeperkte duur, beperkte herzieningsmogelijkheden, gebrekkig statuut
Aanbevelingen van de Raad van Europa:
Beslissing tot internering moet gebaseerd zijn op een recent medisch rapport
Plaatsing enkel verantwoord indien sprake van ernstig gevaar + noodzaak therapie
Herziening van plaatsing moet automatisch mogelijk zijn
Recht op aangepaste behandeling en verzorging
Psychiatrisch onderzoek: volgens state of the art
WBM 21 april 2007:
Nooit inwerkingtreding, vervangen door wet 2014!
Wijzigingen:
 Terminologie
 Psychiatrisch deskundigenadvies
 Internering van veroordeelde
 Strafuitvoeringsrechtbank
Voorwaarden:
 Geestesstoornis die oordeelsvermogen of controle over daden tenietdoet of ernstig aantast
 Gevaar voor nieuwe misdrijven ten gevolge van geestesstoornis
 Voorwaarden voldaan bij beoordeling
Deskundigenadvies
 Verplicht, maar niet bindend
 Standaardmodel
 Gediplomeerd psychiater
 Mogelijkheid van tegenspraak
 Eenvoudige, duidelijke zaken: 1 psychiater
 Minder eenduidige zaken: multidisciplinair
Administratieve internering door minister van Justitie afschaffen, enkel door
strafuitvoeringsrechtbank
Strafuitvoeringsrechtbank vervangt CBM, verruimde aandacht voor en betrokkenheid van SO, geen
beroepsmogelijkheid, wel cassatie
52
2.
HUIDIG JURIDISCH KADER



-


-
3.
Wet 2014, inwerkingtreding ten laatste 1/1/2016
KBM (Kamer voor de Bescherming ven de Maatschappij), voorgezeten door interneringsrechter met 2
assessoren (sociale re-integratie en klinische psychologie)
Slachtoffer
Kan bepaalde voorwaarden opleggen (VB: geïnterneerde kan zich niet vestigen in straat van
slachtoffer) en kan info opvragen
Categorieën: zie wet
 Directe slachtoffers
 Indirecte slachtoffers
 Direct en legitiem belang
Hoogdringendheid en kabinetbeslissing door alleen zetelende rechter
Deskundigenonderzoek
Kan bevolen worden door individuele psychiater of college of met bijstand van andere
gedragswetenschappers; leidinggevende moet erkend worden door OH
Tegensprekelijk, verslag gaat naar advocaat en OM die opmerkingen kunnen maken die worden
bijgevoegd in verslag
INSTITUTIONEEL KADER
a. Residentiële voorzieningen


-


Opdeling volgens graad van gevaarlijkheid vd geïnterneerden (laag – medium – hoog)
Opdeling volgens organisatie en behandelingsmogelijkheden:
Gevangenissen
 Afdeling tot BM
 Psychiatrische annexen
 Multidisciplinaire zorgteams
Instelling tot bescherming van de maatschappij: medium en hoge
Forensische psychiatrische eenheden (FPE) specifiek voor geïnterneerden
Meer algemene forensische afdelingen in bestaande psychiatrische ziekenhuizen
Forensische psychiatrische centra
VAPH-voorzieningen:
Afdelingen voor geïnterneerden met mentale beperking
Begeleide woonvormen
Tehuizen voor geïnterneerden met lichte of matige VB
Nieuwe afdelingen in gevangenissen voor geïnterneerden met VB
En ook: PAAZ, therapeutische gemeenschappen, psychiatrische verzorgingstehuizen
b. Ambulante voorzieningen


CGG en CAW
Referentiecentra voor seksuele delinquenten
c.
Nieuwe ontwikkelingen

Problematiek:
- Nog te veel geïnterneerden in de gevangenissen, moeizame doorstroom naar extern zorgcircuit
- Capaciteitsproblemen en wachtlijsten
- Vaak worden geïnterneerden geweigerd door:
 Pathologie
 Gevaarlijkheid
53

-
-



-
 Aard van de feiten
 Gebrek aan ervaring in werken met deze doelgroep
 Justitiële context en rapportageverplichting
Na herval vaak teruggestuurd naar gevangenis, wat heropname in extern circuit bemoeilijkt
Federaal meerjarenplan
Doel: uitbouw zorgtraject voor forensisch psychiatrische patiënten
1e investeringsronde: uitbouw categoriaal aanbod:
 Oprichting medium-security zorgtrajecten
 Oprichting zorgtrajecten voor seksueel delinquenten
2e investeringsronde:
 Netwerkcoördinatoren internering
 Projecten i.k.v. meerjarenplannen
 Schakelteams
3e investeringsronde: te bepalen
Netwerkcoördinatoren:
Coördinator extern zorgcircuit geïnterneerden (justitie)
Coördinator zorgtraject geïnterneerden (Volksgezondheid)
Bedoeling: brug vormen tussen justitie en GGZ om instroom en doorstroom van geïnterneerden uit
de gevangenis naar een netwerk van GGZ-voorzieningen te realiseren en op te volgen
Per Hof van Beroep
Forensische mobiele teams voor langdurige begeleiding van geïnterneerden en andere cliënten o.m.
thuiszorg, activering eerstelijnshulp, …
Schakelteams voor geïnterneerden
Per HvB een schakelteam
Werken op casusniveau
Ondersteuning van de uitbouw van het zorgtraject, gericht op meerdere levensdomeinen
Algemene info, advies, ondersteuning m.b.t. internering
B. WET IN DE PRAKTIJK
1.
CBM
a. Uitvoering van de maatregel
De maatregel wordt uitgevoerd onder toezicht van een Commissie tot Bescherming van de Maatschappij. De
geïnterneerde wordt na de uitspraak verwezen naar de CBM van de regio waar het hoofdmisdrijf gepleegd werd.
b. CBM zittingen
CBM zetelt eenmaal per maand? De PdK neemt deel aan de debatten maar geeft geen stem bij het beslissingsproces.
Rechtsbijstand is verplicht steeds wanneer er over invrijheidsstelling wordt beslist. De geïnterneerde heeft het recht om
elke 6 maanden zijn vrijlating of een andere maatregel aan te vragen.
c. Aanwijzing inrichting
De CBM heeft verschillende mogelijkheden tot verwijzing, zowel intrapenitentiair als extrapenitentiair, zowel
residentieel als ambulant. De CBM kan vanaf de eerste verschijning beslissen een geïnterneerde te plaatsen in een
aangepaste inrichting (art. 14 WBM) of in vrijheid te stellen onder voorwaarde (art. 18 WBM). In dat laatste geval kan de
voorwaarde zijn dat de geïnterneerde in een gesloten afdeling dient opgenomen te worden. De geïnterneerde is dan
juridisch vrij op proef maar wordt vervolgens van zijn vrijheid beroofd en opgenomen in een gesloten (forensische)
afdeling. Bij een vrijstelling op proef naar een privé-instelling moet verlof, ontslag, enz. aangevraagd worden bij de CBM.
54
d. Vrijstelling op proef
Een vrijstelling op proef (VOP) geldt voor een proefperiode van 3-5 jaar. Meestal gaat een VOP voor aan een definitieve
vrijstelling. Een VOP gaat gepaard met enkele voorwaarden:




Geen alcohol drinken, geen nieuwe misdrijven plegen, contactverbod, …
Geestestoestand is voldoende verbeterd en voorwaarden reclassering zijn vervuld
Sociaal-geneeskundige voogdij
Als het seksuele feiten zijn t.a.v. minderjarigen betreft: verplichting een begeleiding of behandeling in een
gespecialiseerde dienst te volgen
Bij het verbreken van de voorwaarden moet de geïnterneerde opnieuw voor de CBM verschijnen, evt nadat eerst door
het parket is overgegaan tot heraanhouding.
e. Definitieve vrijstelling
Geestestoestand is voldoende verbeterd en voorwaarden reclassering zijn vervuld. Er is geen verplicht nieuw onderzoek.
2.
INTERNERING IN CIJFERS
Vlaanderen en Wallonië hebben een gelijkaardig aantal VOP en geen VOP. Ook op vlak van diagnoses scoren ze
gelijkaardig.
3.
KNELPUNTEN
a. Algemene kritiek


Herhaalde kritiek van Europees Comité ter Voorkoming van Foltering en Onmenselijke Behandeling
Veroordeling door EHRM
b. Kritieken op interneringsbeleid



Psychiatrische expertise
Geen gezamenlijk beleid van de CBMs: geen plan, weinig overleg, verschillen in frequentie
samenkomen, …
Samenstelling CBM: gebrek aan professionalisering, kennis v psychiatrie, motivatie, lage vergoeding, …
55


Gebrek aan wetenschappelijk onderzoek
Begeleidingsmogelijkheden: geen residentiële voorzieningen, in gevangenis te weinig therapeutisch
geschoold personeel, privé-instellingen weigerachtig
c. Voordeel huidige werking



4.
Zeer flexibel
CBM kan kort op de bal spelen
Veel goodwill bij medewerkers
INTERNERING IN DETENTIE
a. Rapport geïnterneerden in detentie
Bijna 10% van de gevangenispopulatie zijn geïnterneerden. En amper 1/3 van alle geïnterneerden verblijft in het
penitentiair milieu. Geïnterneerden hebben hoofdzakelijk de Belgische nationaliteit met een gemiddelde leeftijd van 41
jaar. Ze lijden vooral aan persoonlijkheidsstoornissen, middelenproblematiek, psychoses en mentale beperkingen.
b. Onderzoeken verstandelijke beperking
Ongeveer 20% van de geïnterneerden is VB en 17% zwakbegaafd?
5.
HUIDIG BEGELEIDINGSAANBOD
a. Forensische psychiatrie residentieel
De eerste officieel forensische medium security bedden werden opgericht in 2001. Deze waren exclusief voor
geïnterneerden. Nu zijn er afdelingen voor seksuele gedragsstoornissen bijgekomen die niet exclusief zijn. Er zijn
tehuizen voor niet-werkenden in St-Truiden, Zoersel en Beernem voor mannelijke geïnterneerden met een lichte of
matige verstandelijke beperking.
b. Forensische psychiatrie ambulant
CGG bieden zorg op vlak van ambulante begeleiding zowel eerste zorg als vervolgzorg.
c. Forensische psychiatrie gevangenis












2006: uitbreiding zorgequipes op annexen en afdelingen sociaal verweer: strekte scheiding tussen zorg en
expertise
2009: nieuwe afdeling in Merksplas voor 60 verstandelijk beperkte gehandicapte geïnterneerden
2002: Strategisch plan voor hulp- en dienstverlening aan gedetineerden door de Vlaamse Gemeenschap:
mogelijkheid om vanuit de CGG hulp aan te bieden tijdens en volgend op de detentie
2002-03: Vlaams Fonds voor Integratie van Personen met een Handicap
2014: High security instelling in Gent: FPC: geen gevangenis en geen ziekenhuis maar een forensisch
psychiatrisch ziekenhuis dat zorg biedt gelijkaardig aan die in een psychiatrisch ziekenhuis, maar in
beveiligde omgeving
Nieuwe interneringswet is nooit uitgevoerd en ondertussen vervangen door nieuwe wet van 2014
Oude wet van 1930 (aangepast in 1964) nog steeds van kracht
Internering = maatregel van onbepaalde duur voor niet-toerekeningsvatbare personen die een delict pleegden
Populatie van geïnterneerden niet goed in kaart gebracht
Vooral kritiek op praktische uitwerking van de wet en tekort aan behandelingscapaciteit
Vooral situatie in detentie blijft schrijnend
Recente initiatieven brengen hoop op verbetering
56
6.
MEDIUM SECURITY
a. Wat is ‘medium security’?
De term ‘medium security’ afdelingen verwijst naar het beveiligingsniveau. Het beveiligingsniveau refereert – in
tegenstelling tot de risicograad die uitgaat van het patiëntenperspectief – naar het aanbodperspectief en bevat aspecten
van de omgeving, alsook procedurele en relationele aspecten. Vooral de relationele component staat het dichtst bij de
risicograad en/of de veiligheidsnoden van de betrokkene. Omdat beveiliging van de sl de primaire opdracht is van een
forensisch psychiatrische kliniek, is veiligheid een integraal onderdeel van het zorgaanbod in dit zorgprogramma. Hierin
onderscheidt de forensische psychiatrische zorg zich van de reguliere geestelijke gezondheidszorg.
Er zijn verschillende inclusiecriteria voor een opname:

Hun zorgaanbod is bedoeld voor Nederlandstalige geïnterneerden met enige mate van motivatie en
leerbaarheid en, op psychiatrisch vlak, bij voorkeur met een psychotische en/of een
persoonlijkheidsstoornis
Exclusiecriteria voor opname zijn een op de voorgrond staande seksuele of verslavingsproblematiek
en/of een hoge mate van psychopathie (De Smedt, Mariën, & Vermeiren, 2008)
Alleen de MSA van Zelzate heeft sinds 2006 een aanbod voor vrouwelijke geïnterneerden


b. Opzet onderzoek medium security


I.s.m. alle Vlaamstalige CBM’s (Gent, A’pen, Vorst, Leuven)
Doelstellingen
- Beschrijving populatie (N = 531)
- Recidivecijfers
- Field validity van gebruikte risicotaxatieinstrumenten
 Gebruik van bestaande dataset aangevuld met eigen data
c. Populatie
i.




-
Populatiebeschrijving
Hoofdzakelijk mannen (95%)
Belgische nationaliteit (90%)
Gemiddeld 37 jaar oud bij eerste medium security opname
Typische profiel:
alleenstaand of gescheiden (85%)
zonder vaste partner (73%)
zonder kinderen (71%)
minder dan 3 jaar gewerkt in zijn leven (69%)
57





-
weinig sociale banden (43% ooit ≥ 1 jaar samengewoond met een intieme partner, 12% ooit ≥ 3
jaar voor een kind gezorgd, 13% ooit ≥ 1 jaar actief lid geweest van een club/vereniging, 21% ≥ 1
jaar wederkerige vriendschapsrelatie met een leeftijdsgenoot)
De meeste geïnterneerden (82%) werden voorafgaand aan opname in de medium security afdeling
psychiatrisch gehospitaliseerd in de reguliere GGZ
Lage gemiddelde intelligentie = 81 (op basis van meest recente WAIS III)
De meest voorkomende DSM-IV diagnoses (cumulatief) waren
persoonlijkheidsstoornissen (71%)
verslavingsproblematiek (57%)
psychotische stoornissen (44%)
Justitiële antecedenten
Grootste deel geïnterneerden hadden gerechtelijke antecedenten (84%), gemiddeld 6
Grootste deel geïnterneerden veroordelingsantecedenten (80%), gemiddeld 6
Een derde geïnterneerden interneringsantecedenten (35%), gemiddeld 2
Vroegtijdig begin justitiële antecedenten
41% kwam met de jeugdrechtbank in aanraking
Gemiddelde leeftijd bij eerste vonnis 25 jaar
ii.


-
Psychopathic checklist- revised (PCL-R) (meest recent)
Afgenomen bij 224 geïnterneerden (42%)
Gemiddelde score 21 (op basis van meest recente score)
33 % scoort hoger dan 25
Historical clinical risk management (meest recent)
Afgenomen bij 344 geïnterneerden (65%)
Gemiddelde score 24 (op basis van meest recente score)
iii.

Risicotaxatie
Indexdelict
Indexdelict (meest ernstig)
hoofdzakelijk (seksueel) geweld (77%): onder de geweldsdelicten waren er 48 levensdelicten (9.04%)
en 48 pogingen tot een levensdelict (9.04%)
- eigendomsdelicten (19.21%, n = 102), drugsdelicten (2.26%, n = 12), seksuele niet-gewelddadige
delicten (0.75%, n = 4) en andere delicten (0.57%, n = 3) waaronder twee verkeersdelicten.
-
d. Behandeling




-
94% rechtstreeks doorverwezen vanuit detentie (laatste detentieduur 897 dagen)
Tijd tussen het opleggen van de interneringsmaatregel voor het indexdelict en de start van de
behandeling in medium security: gemiddeld 4.4 jaar (range 0 – 32.9 jaar)
Opnameduur
1ste opname afgesloten = 472.5 dagen (1-2281)
Heropnames bij 53%
Gemiddeld 2.3 heropnames
Gecumuleerde opnameduur afgesloten behandelingen 646.19 (8-2281)
Overlijdens
Achttien geïnterneerden (3.39%) zijn overleden in de loop van de studie: 9 suïcides en 9 gewone
overlijdens (8 tgv ziekte en 1 accidenteel overlijden).
De suïcides gebeurden in 4 gevallen tijdens MSA behandeling, tweemaal in detentie, eenmaal in een
algemeen psychiatrisch ziekenhuis en tweemaal in de maatschappij.
e. Incidenten
Enkel incidenten die aan CBM werden gemeld, zijn geregistreerd:
58






Aantal
Aard en ernst
Juridische afhandeling door CBM
Heraanhouding
Nieuwe maatregel/ (schijnbaar) geen gevolg
Context
f. Afschaffing van de ministeriële internering
Samengevat wordt in geval van artikel 21 een gevangenisstraf of opsluiting – uitgesproken door de rechterlijke macht,
eenzijdig, zonder proces en zonder dat de betrokkene zelf op enige wijze kan reageren – omgezet in een
vrijheidsberoving van onbepaalde duur krachtens een ministeriële beslissing en wijzigt het juridisch statuut van de
gedetineerde-veroordeelde in dat van de geïnterneerde-veroordeelde. Er moet geen verband zijn tussen de
oorspronkelijke veroordeling en de geestesstoornis.
De enige procedurele waarborg die werd ingebouwd, is het feit dat de minister slechts een internering kan opleggen op
eensluidend advies van de CBM, nadat deze laatste een attest van de geneesheer van de gevangenis ontvangt waarin
wordt vastgesteld dat de gedetineerde lijdt aan een geestesstoornis.
Ten tweede wordt aangeklaagd dat de administratieve internering een schending inhoudt van artikel 12 van de
Grondwet en artikel 5 EVRM (het recht op persoonlijke vrijheid ). Een persoon van zijn vrijheid beroven na aflopen van
de straftijd zonder tussenkomst van een rechter is volgens De Clerck & Van Steenbrugge (2007) “een onverantwoorde
praktijk, nu een ministeriële omzendbrief geen materiële wet uitmaakt en bijgevolg geen vrijheidsberoving rechtmatig
kan verantwoorden” (p. 20).
Gezien de precaire rechtspositie van de geesteszieke heeft het Europees Hof zijn vrijheidsberoving onderworpen aan
drie minimumvoorwaarden, terug te vinden in het arrest Winterwerp (1979).



Objectief medisch onderzoek
Ernstige geestesziekte
Vrijheidsberoving zolang geestesziekte aanwezig
Dus: geen rechterlijke instantie vereist
Ondanks bovengenoemde kritieken oordeelde het Grondwettelijk Hof (2011) dat de toepassing van artikel 21 geen
afbreuk doet aan de grondwettelijke en Europese bepalingen omtrent vrijheidsberoving. In hun motivering wordt
verwezen naar het feit dat vrijheidsberoving rechtmatig is wanneer een rechter op korte termijn beslist over de
wettigheid ervan (art. 5 EVRM). Dit is volgens het Hof het geval vermits de geïnterneerde of diens advocaat de
invrijheidsstelling of vrijstelling op proef kan verzoeken bij de CBM, die hierover als rechtscollege een gemotiveerde
beslissing moet nemen.
59
Het Hof van Cassatie en het Hof van Beroep te Gent oordeelden dat de internering van veroordeelden geen straf is en
dat de procedure geen strafvervolging betreft (Cass. 4 september 2001, AR P.01.1123.N) . Zolang de minister de
voorschriften van de WBM naleeft, zowel procedureel als inhoudelijk, en zolang hij zijn besluit motiveert, oordeelt de
rechtspraak dat er geen schending is van het Belgisch recht noch van de mensenrechtenverdragen (Van Den Berge
2008).
Er zijn 2 herzieningen geweest:

WIPG 2007
- SURB beslist over internering veroordeelden
- Strafeinde: WPG van toepassing
 Interneringswet 2014: volledige afschaffing
Het profiel van geïnterneerde-veroordeelden:

Reguliere psychiatrie terughoudend, terecht
- Vaker psychotische stoornis (≠ schizofrenie): etentieschade (“Gevangenispsychose”)?
- Hoger risicoprofiel
 Jonge leeftijd eerste vonnis
 Aantal (gewelds)antecedenten
 Aantal detenties
 Risicotaxatie (PCL-R, HCR-20, VRAG)
Een studie toont aan dat geïnterneerde-veroordeelden beschouwd kunnen worden als een complexe groep, zowel op
psychiatrisch als op justitieel vlak. Daar waar een gelijkaardig profiel reeds zou wijzen op de relevantie van artikel 21, is
dit des te meer het geval indien er sprake is van een zwaarder psychiatrisch en criminogeen profiel. Deze resultaten
tonen dan ook aan dat de verzuchtingen in de sector niet geheel uit de lucht gegrepen zijn en dat in de nodige zorg en
beveiliging moet voorzien worden voor deze groep van geïnterneerden. Dit komt echter op de helling te staan met de
afschaffing van artikel 21. Het blijft de vraag hoe de reguliere zorgsector zal omgaan met deze nieuwe zorgvraag en of de
maatschappij op voldoende wijze zal beschermd worden via de toepassing van een civielrechtelijke maatregel na
strafeinde.
Het afschaffen van de ministeriële internering zal ook tijdens de duur van de straftijd de nodige problemen opleveren.
Veel geïnterneerden worden geconfronteerd met dubbele statuten doordat verschillende strafmaten tegelijkertijd in
uitvoering zijn. Door de artikel 21 procedure was hiervoor één orgaan – de CBM – bevoegd. In de toekomst zal in
dergelijke gevallen zowel de SURB als de speciale interneringskamer van de SURB zijn bevoegdheid uitvoeren. Hierdoor
kan de nodige psychiatrische zorg buiten de gevangenis ten vroegste aan de orde komen binnen de modaliteiten van de
gewone strafuitvoering.
Ook de huidige wet op de gedwongen opname laat toe dat de geneesheer op ieder ogenblik de observatie kan
stopzetten, zelfs nog vooraleer de vrederechter ter zake een beslissing heeft genomen (Rotthier & Van Peteghem 2010).
Naast het feit dat de oude collocatiewet als ontoereikend werd beoordeeld om de maatschappij te beschermen, hadden
ook medici kritiek op deze werkwijze. Zij onderstreepten onder meer de onveiligheid van hun inrichtingen, het gevaar
voor morele besmetting van andere patiënten en de verplichting tot een aantal bijkomende veiligheids- en
opsluitingscondities die een vlot functioneren van de instellingen hinderden (Goethals 1997).





Geïnterneerden zijn patiënten met complexe problematieken: psychiatrisch, strafrechtelijk en sociaal
Internationaal vergelijkend onderzoek is moeilijk, maar toch lijk VL aan de lage kant te zitten
Daarenboven gaat het in de helft van de gevallen om eerdere ‘mineure’ feiten zoals verkeersdelicten
Het stigma van ‘gevaarlijke geïnterneerd’ dient genuanceerd te worden
Onderzoek waarbij er wordt vergeleken met een controlegroep is noodzakelijk, maar wegens het ontbreken van
enige cijfers, tot op heden onmogelijk
 Het aandeel heropnames in de gevangenis blijft erg hoog
60
INTRAFAMILIAAL GEWELD
A. FENOMEEN
1.
BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

-

-



-

-





Geweld (COL 3/2006):
‘alle strafbare gedragingen die door een daad of een verzuim schade berokkenen aan de benadeelde
persoon. Dat geweld kan fysiek zijn (vb. opzettelijke slagen en verwondingen), seksueel (vb.
aanranding van de eerbaarheid of verkrachting), psychisch (vb. belaging, laster, eerroof,
beledigingen) of zelfs economisch (vb. verlating van familie) (…)’
‘maar ook alle gedragingen waarvan, hoewel ze geen misdrijf lijken te zijn, bij de politie of het parket
aangifte wordt gedaan en die gewoonlijk omschreven worden als familiaal geschil of kind in gevaar’.
Intrafamiliaal geweld:
‘iedere vorm van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld tussen leden van een zelfde
familie, ongeacht hun leeftijd’ (COL 3/2006)
‘elk dwingend, intimiderend gedrag dat uitgeoefend wordt tegenover een gezins- of familielid of (ex) intieme partner én waarbij dit dwingend, intimiderend gedrag gepaard gaat met geweld of dreiging
met geweld en een langdurige intrafamiliale invloed heeft (op het systeem of individuen in het
systeem)’ (Project IFG – prov. Antwerpen, 2007)
Huiselijk geweld: geweld door iemand uit de huiselijke kring
Partnergeweld: ‘Iedere vorm van fysiek, seksueel, psychisch of economisch geweld tussen echtgenoten
of personen die samenleven of samengeleefd hebben en tussen wie een duurzame affectieve en
seksuele band bestaat of heeft bestaan’ (COL 4/2006)
Kindermishandeling en –verwaarlozing:
Iedere situatie waarin het kind slachtoffer is van geweld van fysieke, psychische of seksuele aard
‘Child abuse or maltreatment constitutes all forms of physical and/or emotional ill-treatment, sexual
abuse, neglect or negligent treatment or commercial or other exploitation, resulting in actual or
potential harm to the child’s health, survival, development or dignity in the context of a relationship
of responsibility, trust or power’
Verwaarlozing: lichamelijk (kledij, voeding, medische zorg, nachtrust …) of emotioneel (gebrek aan
geborgenheid, warmte, veiligheid)
Ouderenmis(be)handeling:
Het handelen of nalaten van handelen vanwege al degenen die in een persoonlijke en/of
professionele relatie met een oudere persoon (55 +) staan, waardoor de oudere persoon
(herhaaldelijk) lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt dan wel vermoedelijk zal
leiden en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een gedeeltelijke of volledige
afhankelijkheid
(be): eventueel niet-bewuste handelingen of nalaten van handelingen (bv. onvoldoende kennis van
het ziektebeeld bij mantelverzorgers)
Oudermishandeling:
Een situatie waarbij het kind min of meer regelmatig verschillende vormen van geweld aanwendt,
die bij de ouder(s) zodanige angst oproepen dat het hem lukt zijn eisen ingewilligd te zien
Seksueel misbruik
Verkrachting (juridisch brede definitie) en aanranding der eerbaarheid
Verhuld aanraken van het lichaam, voorlezen van expliciet seksueel materiaal, geslachtsdelen tonen,
tongzoenen, suggestieve opmerkingen maken, …
T.a.v. kinderen: incest (door bloedverwanten) en extrafamiliaal misbruik
Eergerelateerd geweld: elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld gepleegd vanuit een collectieve
mentaliteit als reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of een vrouw en
daarmee van zijn of haar familie en waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken
Stalking (belaging)
Siblinggeweld: geweld tussen kinderen
61
2.
KENMERKEN









-

-
3.
Grote gelijkenissen tussen verschillende vormen van geweld in het gezin
Combinatie van dwang, intimidatie en dreiging met geweld of effectieve geweldpleging
Actief of passief
Getuigen zijn ook slachtoffer van geweld
Vaak intergenerationele dimensie
Het gezin als meest gewelddadig sociaal systeem in onze samenleving
Ongewild lidmaatschap, leden brengen veel tijd samen door, interacties zijn intensief en indringend,
activiteiten bestrijken een breed terrein
Hoge mate van privacy gaat gepaard met minder sociale controle
Geweld eerder te zien als product van hoe het gezin functioneert dan wel als resultaat van individuele
pathologie
Slachtoffers in een extra kwetsbare of zwakke positie (loyaliteit, taboe, schaamte, druk om geweld
binnenkamers te houden)
Het ontstaan van geweld binnen het gezin: vaak een combinatie van individuele, situationele,
relationele en culturele factoren; oorsprong in de persoon zelf, in de micro-omgeving of de macroomgeving
Meerdere typologieën van huiselijk geweld (partnergeweld):
O.m. Johnson: common couple violence – intimate terrorism
Dynamische benadering: ontwikkelingspaden naar huiselijk geweld (zie volgende slide)
Beïnvloedende factoren:
Risicofactoren: doen kans op familiaal geweld toenemen
Protectieve (beschermende) factoren: doen kans op geweld afnemen
Uitlokkende factoren (‘triggers’): situationele omstandigheden (bv. situationele stress)
Uitlokkende factor: situationele stress
Ervaring van toenemende stress wegens bepaalde veranderingen in omgeving – stellen extra eisen
aan aanpassingsvermogen of prestatievermogen (te zien in samenhang met copinggedrag)
Vormen:
 Risicofactoren in persoonlijke levenssfeer
 Werkgebonden risicofactoren
 Financiële risicofactoren: armoede, schulden, verandering in financiële toestand
Inkomen en opleiding hebben geen invloed op het plegen of slachtoffer worden, wel de
omstandigheden waarin men leeft en de hoeveelheid stressfactoren daarin
Gemeenschappelijke risicofactoren bij slachtoffer en dader (Bruynooghe, Noelanders & Opdebeeck,
1998):
Negatieve jeugdervaringen (vooral invloed van emotionele verwaarlozing)
Slachtofferschap: het meegemaakt hebben van matig of zeer ernstig fysiek en seksueel geweld leidt
tot verhoogd geweldgebruik
Sociaal isolement (vaak gepaard met slechte sociaal-economische omstandigheden en persoonlijke
problemen)
Eenzaamheid en gebrek aan vertrouwen in anderen (grote gelijkenissen tussen slachtoffers van
partnergeweld en slachtoffers van ouderenmis(be)handeling)
VERKLARINGEN VOOR PARTNERGEWELD
a. Feministische visie
PG vloeit voort uit de mannelijke drang om te domineren en de patriarchale ideologie.
b. Sociale leertheorie
Vroeger werd veel geweld meegemaakt/zien gebeuren en later dit nadoen, ook zo omgaan met mensen.
c. Systeemtheoretische visie
62
Er is geen duidelijke dader en SO, partners komen in een neerwaarts spiraal terecht waarbij geweld uiteindelijk gezien
wordt als een manier van probleemoplossing.
4.
PREVALENTIE






-
-
5.
2/3 vrouwen en 3/4 mannen: ooit geconfronteerd met een vorm van fysiek of seksueel geweld (België)
Europees onderzoek (EU-FRA, 2014: 42.000 vrouwen, 28 lidstaten):
5% van de vrouwen is slachtoffer geweest van verkrachting vanaf de leeftijd van 15 jaar
18% … van stalking …
1/5 vrouwen slachtoffer van partnergeweld?
28% van de vrouwen die in hun leven geconfronteerd worden met geweld, worden door hun partner
fysiek mishandeld (Bruynooghe, Noelanders en Opdebeeck, 1998)
Bij fysiek geweld op vrouwen: partners zijn oververtegenwoordigd bij de matig ernstige en zeer
ernstige vormen van geweld; ouders zijn oververtegenwoordigd bij de minder ernstige vormen van
geweld (Ibid.)
Partnergeweld ervaren gedurende laatste jaar (Pieters, Italiano, Offermans & Hellemans, 2010)
12,5% heeft minimum één daad van geweld ervaren (14,9% van de vrouwen, 10,5% van de mannen)
Vrouwen zijn vaker dan mannen slachtoffer van ‘ernstig’ en ‘heel ernstig’ geweld: dus vooral de
ernst van geweld is verschillend tussen mannen en vrouwen
Vrouwen met een partnerrelatie worden het minst getroffen door geweld
‘Geslagen vrouwen’? Vooral psychisch en verbaal geweld
Geweldsituatie duurt in meer dan 90% van de gevallen minder dan één jaar.
Mannen slachtoffer van partnergeweld (Lenz en Puchert, 2005):
1/4 mannen slachtoffer van minstens één agressieve geweldpleging
1/6 mannen gecontroleerd door partner
Minder identificatie met slachtofferidentiteit
Er wordt ongeveer evenveel geweld gepleegd door de man als door de vrouw
Belangrijke vraag: vanuit welke motivatie wordt geweld gepleegd? Uit zelfverdediging, om door te
dringen/te domineren, als reactie op geweld (52% van de vrouwen en 53% van de mannen slaat
terug)
Maar letsels bij vrouwen zijn groter
WAAROM GAAN SLACHTOFFERS NIET METEEN WEG?

-

-
Afhankelijkheid bij het slachtoffer
Bij kindermishandeling:
 Ontwikkelen geen ‘vertrouwen’
 80% van alle kindermishandeling: in gezin
Bij partnergeweld:
 Afhankelijkheid: materieel, affectief, sociaal, symbolisch (identiteit)
Bij ouderenmis(be)handeling:
 Lichamelijke en geestelijke kwetsbaarheid
 Dementie: groter risico op geweld + zwaardere vormen
Traumatische verbintenis tussen slachtoffer en pleger
Kindermishandeling: loyaliteitsconflicten, schuldinductie bij kind
Partnergeweld: spiraal van geweld
Ouderenmis(be)handeling: wederzijdse afhankelijkheid
B. REGELGEVING EN BELEID


Talrijke regelgeving op supranationaal niveau – zie RvE
Wet 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan:
- Fysiek geweld binnen het huwelijk strafbaar
- Strafverzwaring (bij opzettelijk doden en opzettelijke slagen en verwondingen) ‘ingeval de schuldige
de misdaad of het wanbedrijf heeft gepleegd tegen zijn echtgenoot of de persoon met wie hij
63


-

-
-

-
-
samenleeft of samengeleefd heeft en een duurzame affectieve en seksuele relatie heeft of gehad
heeft’ (art. 410 Sw)
Wet 28 januari 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan het slachtoffer van fysieke gewelddaden
vanwege zijn partner
Strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld (Kumps en Van Beek, 2002)
Wet 1997 (partnergeweld)
Gerechtelijke afhandelingsvormen
Politiestatistieken
De mening van betrokken actoren
 Parketmagistraten
 Justitieassistenten
 Zittende magistratuur
 Diensten slachtofferhulp
Magistratuur: pro dadertherapie als alternatief voor strafvervolging of bij vervroegde
invrijheidstelling
Twee omzendbrieven:
Omzendbrief van het College van Procureurs-generaal COL 3/2006: Identificatie en Registratie IFG en
extrafamiliale kindermishandeling
COL 4/2006: gemeenschappelijke richtlijn van de Minister van Justitie en het College van
Procureurs-generaal inzake het strafrechtelijk beleid op gebied van partnergeweld
 Expliciete taakomschrijving PdK en referentiemagistraat + referentieambtenaar bij
politiezone
 Uitwerken actieplan per arrondissement en afsluiten van samenwerkingsprotocollen
 Rol Arrondissementele Raad Slachtofferbeleid en Provinciale coördinatie geweld
 Concrete aanbevelingen t.a.v. interventie politie/parket
 Maatregelen t.a.v. slachtoffers – bescherming kinderen
 Opleiding magistraten en referentieambtenaren
 Evaluatie: verslag einde 2007, vervolgens 2-jaarlijks
Verwachtingen in omzendbrieven:
 Opvang slachtoffers, cfr. Samenwerkingsakkoord slachtofferzorg (1998)
 Hulpverlening aan plegers: voorzieningen?
 Residentieel (crisiscentra, mannenopvangcentra)
 Ambulant: responsabiliseringsprogramma’s ?
Nationaal Actieplan Partnergeweld
NAP 2001-2003, NAP 2004-2007 en NAP 2008-2009
Aanvankelijk 6 strategische doelstellingen:
 Sensibilisering
 Opleiding en vorming
 Preventie
 Opvang en bescherming van slachtoffers
 Repressieve en andere maatregelen
 Evaluatie
NAP 2004-2007: ‘Daderhulp bij partnergeweld’ als aandachtspunt en actiepunt (voor ministers van
Justitie, Volksgezondheid en Binnenlandse Zaken)
2006-2007: 83 lopende acties
NAP 2008-2009:
 Nu ook met gemeenschappen en gewesten
 Vier ‘globale’ (achterliggende) doelstellingen
 Versterking van doeltreffendheid en coherentie van acties door coördinatie
(samenwerkingsprotocollen, arrondissementele platformen, …)
 Bestaande acties duurzaam maken en proefprojecten uitbreiden (t.a.v. daders en
slachtoffers); financiële ondersteuning van verenigingen; vorming beroepsgroepen
(gerechtelijke, medische, politiële)
64
-



-

-
-
-
 Instrumenten voor professionals ontwikkelen: referentietools (model-pv,
gestandaardiseerde medische attesten, …), uitwisseling praktijkervaringen, …
 Sensibiliseren en informeren van het brede publiek (m.o.o. preventie, betere detectie
en informeren over hulpmogelijkheden)
NAP 2010-2014: ‘ter bestrijding van partnergeweld en andere vormen van intrafamiliaal geweld’
 Federaal, gemeenschappen en gewesten
 Uitbreiding materie: gedwongen huwelijk, eergerelateerd geweld, genitale verminking
 Kwetsbaarheid van migranten
 Internationale actie
Luik 1: partnergeweld: globale doelstellingen:
Ontwikkelen kennis en inzicht in problematiek
Informeren en sensibiliseren
Voorkomen en opsporen van partnergeweld
Verzekeren van hulp aan slachtoffers en aangepaste opvolging van daders
Voorzien in aangepaste politiële en gerechtelijke aanpak
Luik 2: andere vormen van intrafamiliaal geweld
Gedwongen huwelijken
Eergerelateerd geweld
Genitale verminkingen
‘Weerkerende’ doelstellingen: adequate aanpak van de daders
‘Specifieke’ doelstellingen:
 Op niveau politiële interventie
 Op niveau gerechtelijke interventie
 Op niveau psycho-medische-sociale interventie
Bescherming van slachtoffers en kinderen-getuigen
Coördinatie tussen de verschillende betrokken instanties
Informeren en sensibiliseren van de bevolking
Beleid Vlaamse Gemeenschap
Zie NAP
Voorzieningen:
 Centra Algemeen Welzijnswerk
 Centra Geestelijke Gezondheidszorg
Seksuele delinquenten:
 Samenwerkingsakkoord (1998)
 Erkende CAW (5) en CGG (8)
 Sectorprotocol CAW’s
Omzendbrief 7 juli 2006 betreffende de versterking van de aanpak van intrafamiliaal geweldpartnergeweld
C. BEHANDELINGSMOGELIJKHEDEN
1.
PROJECT ANTWERPEN




-
Arrondissement Antwerpen
Justitieel kader
Praetoriaanse probatie
Bemiddeling in strafzaken
Vrijheid onder voorwaarden
Probatie-uitstel of –opschorting
Voorwaardelijke invrijheidstelling
Groepstraining: Time-Outproject
Training:
10 wekelijkse bijeenkomsten van anderhalf uur
Carrousel-groepen
65





-
2.
Partner betrokken
Doorverwijzingen
Meer en meer vrijwillige aanmeldingen (tot 50%) – gemengde groepen
Team: 4 personeelsleden parttime
Evaluatie
Feedback vanwege doorverwijzers
Teamrapportage (o.a. diversifiëren van aanbod)
Interviews: indicatoren van positief effect (o.a. lage drop-out, veranderingen bij cliënteel, vraag naar
verdere hulpverlening of training)
Besluit: aanbod spreekt sterk aan:
Weinig selectiviteit in aanmeldingen
80% van de aanmeldingen leidt tot intakegesprek
Daarvan zet 75% de stap naar de training
8% drop-out tijdens training
Ong. de helft vraag verderzetting training
Bedenkingen:
Waarom geen samenwerking met politie?
Achterwege blijven gezondheidssector
Verdere uitbouw forensisch zorgcircuit noodzakelijk
PROJECT OOST-VLAANDEREN
Hier ligt de focus op samenwerking met de lokale politie. Er was een cascadesysteem waarbij de politie onmiddellijk zou
doorverwijzen naar CAW indien ze in contact komen met partnergeweld. Met goedkeuring van het parket is er geen
vervolging zolang de hulpverlening in CAW loopt. Het is dus een vrijwillige hulpverlening ‘met een blauw randje’. Dit
wordt ondersteund door de CGG. Er is een sterke doelgerichtheid om het partnergeweld te stoppen, de behandeling is
aanklampend en outreachend. De therapeuten gaan achter de patiënten aan indien ze hun afspraken niet nakomen.
Andere werkingsprincipes zijn de actieve en repsonsabiliserende rol van de politieambtenaren. De politieambtenaar
moet meer doen dan enkel een PV opstellen, hij moet zelf de mensen motiveren. Hulpverlening moet zo snel mogelijk
volgen op de politionele tussenkomst. De hulpverlening moet neutraal zijn, maar ze is ook doelgericht dus in die zin kan
je niet helemaal neutraal zijn. Er is wel sprake van meerzijdige partijdigheid, als hulpverlener steun je de beide kanten.
Het was belangrijk dat de politiële detectie en de doorstroming naar hulpverlening goed gebeurde. De detectie moet
leiden tot het hulpaanbod. Maar het is ook belangrijk om vervolgens effectief door te verwijzen naar de CAW en dan
effectief te starten met de begeleiding. Het is belangrijk dat het hulpaanbod wordt geleverd door de politie, minder
succesvol is het wanneer het via de politiële slachtofferbejegening gaat.
3.
PROJECT PRAXIS LIÈGE-BRUXELLES
Aanvankelijk louter in het kader van alternatieve maatregelen. Maar sinds 2003 ook op vrijwillige basis. Plegers kunnen
vanaf dat moment op vrijwillige basis hulp zoeken. Het doel van dit project is om de pleger te responsabiliseren.
De helft van de vrijwillige aanmeldingen start effectief het groepsproces. De groepstraining duurt 45u.
D. MODELLEN VAN GEINTEGREERDE BENADERING
1.
CO3-PROJECT ANTWERPEN
3 Sectoren organiseren zich rond de cliënt in deze cliënt centrale organisatie: het bestuur, de politie en de samenleving.
Complexe familiesituaties met terugkerend geweld bleven een onopgelost probleem. Een eerste vaststelling was dat de
hulpverlenende organisaties niet samenwerkte en dat elke organisatie zijn eigen informatie verzamelde. Dit is voor het
gezin niet efficiënt want ze moeten telkens dezelfde info doorgeven. Er is dus geen gemeenschappelijk kader.
Het doel van dit project is ook weer het stopzetten van het geweld, maar ook het voorkomen van herhaling en het
vergroten van de beschermende factoren. Dit door samenwerking tussen verschillende diensten. De doelgroep zijn
66
gezinnen die gekenmerkt zijn door een complexe situatie die vraagt om een gecombineerde aanpak. Er moet
meervoudige problematiek zijn en een onveilige situatie voor slachtoffer en/of kinderen. Vaak is de opstart van de
hulpverlening ook moeilijk (financieel, sociaal, …). Deze doorgedreven vorm van samenwerking kan een indringende
controle vormen op de gezinnen waar men kritisch over moet zijn.
Eigen aan deze
samenwerking
is dat ze
materieel
samenwerken,
ze zitten
ruimtelijk
samen. Het
project bestaat
uit
verschillende
fasen:
KUL heeft het effect van dit samenwerkingsverband onderzocht. Ze keken naar de effectiviteit door een voor- en
nameting van een experimentele groep (CO3) en een controlegroep (geen CO3). Bij de controlegroep was er enkel
nameting. De effecten op de inhoudelijke eigenschappen van IFG-dossiers werden bepaald door vragenlijsten,
interviews, risicoscreenings en politionele gegevens. De resultaten waren:





2.
Verloop van intakes: door een gemeenschappelijke intake was er meer kennis over de
voorgeschiedenis, de vervolgintakes waren meer gericht en er waren minder vervolgintakes. Ze
worden de cliënten minder belast.
Bereik van cliënten: er waren meer getuigen, er was aandacht voor meer problemen en er was voor
meer problemen actie tot een oplossing
Continuïteit van de begeleiding: meer doorverwijzingen die persoonlijker en gerichter zijn, vaker
feedback en mogelijkheid tot ingrijpen op begeleidingsvacuüms
Recidive: er zijn aanwijzingen dat er minder recidive is tijdens de begeleiding, maar er zijn geen
resultaten na de afsluiting hiervoor is een longitudinale opvolging aangewezen
Evolutie levensdomeinen: risicofactoren verminderd of blijven; beschermende factoren verhoogd of
blijven, er was een duidelijke meerwaarde maar er kan pas iets bereikt worden binnen 1 domein als er
op andere domeinen ook iets bereikt wordt (overzicht en coördinatie is daarom vaak de sleutel tot
doorbraak)
FAMILY JUSTICE CENTERS (USA)
Dit model brengt ook verschillende diensten samen onder 1 dak. De staten werken zelf de regeling en financieren het
zelf. Meer gericht op het slachtoffer. Het doel is een plaats te creëren waar het SO heen kan om te praten met
‘advocates’, een politie-agent, contact te hebben met het parket, medische bijstand te krijgen en info te krijgen.
In Europese context: Daphne-project. Dit is een financieringsproject van de EU in kader van IFG tegen vrouwen en
kinderen. Dit werd gebruikt voor een family justice center en een one-stop-shop.
De hoofdlijnen zijn:

Veiligheidsgericht: veiligheid verbeteren, genezing promoten en empowerment aanmoedigen door
diensten voor slachtoffers en hun kinderen
67



Slachtoffergericht/overlevergericht
Relatiegericht
Niet rechtstreeks werken met dader, maar dader moet ter verantwoording geroepen worden

Samenwerking is niet zo vanzelfsprekend: diensten staan op hun eigen autonomie en geven die niet
graag af
Emotionele en persoonlijke drempels van de SO’s
Knelpunten:

3.
KETENAANPAK (VLAANDEREN)
Ketenaanpak is een totaalbenadering waarbij de mogelijke interventies van verschillende actoren grondig op elkaar
worden afgestemd. De specifieke ketenaanpak bij IFG brengt bovendien de perspectieven van hulpverlening, justitie en
politie bij elkaar. Elke dienst heeft zijn eigen verantwoordelijkheid, maar deze mening wordt verlaten bij ketenaanpak.
Hier is er een gemeenschappelijk maatschappelijk doel. Er is een wederzijdse afhankelijkheid, ze spreken samen een
doel af dat ze willen bereiken.
Sleutelbegrippen






Structurele samenwerking (collaborative advantage: meer dan de som van de delen)
Dienstverlening ten behoeve van de cliënt staat centraal
Maatschappelijke prestaties (doelen) behalen (bv. terugdringen jeugdcriminaliteit, opvang van
vluchtelingen)
Integrale benadering (interdisciplinaire samenwerking, vanuit verschillende invalshoeken en facetten)
Schakels = de organisaties binnen de keten (met oog op aansluitende dienstverlening, zodat geen vragen
buiten zicht blijven)
Verbonden worden (organisaties onderling): door structuur, regie, processen en middelen
Ketenaanpak vs casemangement:
Partners bepalen top-down welk pad ze willen uitzetten
voor de cliënt en/of het maatschappelijk probleem
Informatie-uitwisseling is cruciaal:
 Om herhaalde bevraging te vermijden
 Om maatschappelijk doel efficiënter te
bereiken
Begrip uit de bestuurswetenschappen
Opeenvolgende ordening en gerichtheid in de tijd
(volgtijdelijkheid in de uitvoering tussen te verschillende
actoren volgens een tijdpad)
Keten = een verbijzondering van een netwerk (i.f.v.
maatschappelijk resultaat)
Vraag, verwachting, of behoefte van cliënt is het
uitgangspunt (bottom-up) voor het maken van het plan
van aanpak
Begrip uit de hulpverlening
Netwerk: kan lossere structuur zijn
Keten vs netwerk
Men kiest voor de ketenaanpak bij dringende gevallen, die alleen opgelost kunnen worden door samenwerking. Men
moet rekening houden met het subsidiariteitsbeginsel, want dit is een zeer indringende hulpverlening.
Wanneer opteren voor een ketenaanpak? ‘Sense of urgency’ m.b.t. een bepaald probleem, aangevoeld door velen, kan
alleen opgelost worden door samenwerking. Meestal voor zeer complexe, chronische aanslepende problemen.
Politie & justitie vs hulpverlening
68
Beiden hebben een verschillende opdracht
en finaliteit. Bescherming van de
samenleving, bevestiging van waarden en
normen, recidive voorkomen en een
afweging maken tussen individuele en
maatschappelijke belangen vs.
welzijnsperspectief als uitganspunt (noden
van de individuele cliënt, vrijwillige
hulpverlening). Vormen van samenwerking
kunnen opgedeeld worden volgens de
graad van de intensiteit (assignments
reallocation, ad hoc samenwerking of
formalised teambuilding [CO3]) of volgens
de doelen. Men praat eerder ‘over’ de
cliënt dan ‘met’ de cliënt. Het is moeilijk
om heel het gezin te betrekken, wie is er
allemaal cliënt?
SLACHTOFFERSCHAP EN GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
A. PSYCHOLOGISCHE GEVOLGEN EN TRAUMAVERWERKING
1.
OVER SLACHTOFFERSCHAP
Slachtoffers bij schokkende gebeurtenissen vs bij misdrijven: misdrijf is juridisch. Er is een sociaal-constructivistische
benadering. Wie als slachtoffer w,ordt beschouwd hangt niet enkel af van formele, wettelijke criteria maar ook van
informele regels die cultureel erg kunnen verschillen.. Vier mogelijke constructen:




Werkelijke slachtoffer: erkend zichzelf als SO en de maatschappij erkend dit ook
Niet-slachtoffer: juridisch wel SO, maar niet erkend door sl
Afgewezen slachtoffer: iemand die zichzelf als SO beschouwd, maar niet erkend door SO (VB: gedetineerde)
Aangewezen slachtoffer: sl erkend, maar zelf niet (VB: seksueel misbruikte kinderen)
Het proces van zelf-labelling, het bewustwordingsproces is soms erg moeilijk, VB: seksueel kindermisbruik.
Het victimologisch concept van SO heeft 5 voorwaarden:





Een waarneembare gebeurtenis
Negatief gevoel hierbij
Een oncontroleerbare gebeurtenis
Toeschrijven aan iemand anders
Schending van een maatschappelijk gedeelde norm
Er wordt ook een onderscheid gemaakt tussen een direct en een indirect (VB: omgeving, familie van vermoord persoon,
politiemensen die optreden bij gewapende overval, hulpverleners, journalisten bij terroristische aanslagen) SO.
2.
PRIMAIRE VICTIMISATIE
Secundaire victimisatie is dat men een tweede keer het gevoel heeft een slachtoffer te zijn, BV gedurende de
behandeling, bij het aangeven van een misdrijf als de politie onpersoonlijk reageert.
Primaire victimisatie heeft verschillende effecten, maar deze zijn zeer verschillend per SO. Algemeen zijn ze:

Financieel-materiële gevolgen (VB: direct: gestolen fiets, indirect: gerechtskosten, inkomensverlies, …)
69


Lichamelijke gevolgen
Psychologische gevolgen
- Onmiddellijke reacties: ongeloof en verbijstering, angst
- Langere termijnreacties: afweer – herbeleving: mensen proberen enerzijds het te bannen uit hun
gedachten, de onaangename gevoelens en gedachten, anderzijds herbeleven SO de misdrijven
opnieuw en opnieuw en piekeren erover (reageren op bepaalde prikkels, nachtmerries en
dagdromen). Het verwerkingsproces wordt gekenmerkt door een afwisseling van beiden.
- Herstel (meestal na 6 maanden anders gespecialiseerde hulpverlening)
Sociale gevolgen

De impact van het misdrijf is afhankelijk van de gepercipieerde ernst of intensiteit van de gevolgen en de duur ervan.
Het volstaat niet om SO een foldertje mee te geven, je moet ze proactief ondersteunen. SO vragen meestal niet zelf om
hulp, maar dit betekent niet dat er geen hulpbehoefte is. De passieve houding van het SO kan dus implicaties hebben
voor de praktijk. Er moet ook rekening gehouden worden met de diversiteit bij de SO’s. De objectieve feiten moeten in
verhouding gezien worden met de subjectieve gevolgen.
De meeste slachtoffers ervaren een aantasting van hun basisschema’s (hun overtuigingen, zekerheden,
vanzelfsprekendheden) over hoe mensen normaal reageren en zich gedragen. Bij een SO-ervaring stel je vast dat
sommigen anders zijn en dat je zelf kwetsbaar bent. Betekenisverlening impliceert dat je een plaats moet geven aan de
gebeurtenis.
3.
PSYCHOLOGISCHE GEVOLGEN: BEÏNVLOEDENDE FACTOREN
a. Kenmerken van het misdrijf
i.
Objectieve kenmerken
Delicttype, duur van de victimisatie, mate van dwang/geweld, wapengebruik, fysieke verwondingen, …
ii.
Subjectieve kenmerken
Ervaren bedreiging, gevoel van controle, gevoel van verantwoordelijkheid of zelfverwijt. Er is een grotere invloed van
subjectieve kenmerken bij interpersoonlijk geweld.
iii.
Primaire, secundair een tertiaire slachtoffers
Voorbeelden:

Kinderen die getuigen zijn van partnergeweld hebben een verhoogde kwetsbaarheid en
afhankelijkheid.
Bij een moord hebben de familieleden en vrienden een verhoogde PTSD
Bij terrorisme is de hele sl geteisterd door angst, dit is vicarious victimisation (tertiair slachtofferschap)


b. Kenmerken van de dader
De rol en positie van de dader en zijn relatie met het SO speelt een grote rol (VB: gezagsrelatie). Bij een bekende dader is
de traumatische impact groter dan bij een onbekende.
c. Kenmerken van het slachtoffer
i.


Structurele factoren
Gender:
Mannen vaker SO van algemeen geweld, maar vrouwen vaker van seksuele feiten
Vrouwen ontwikkelen sneller PTSD, vooral bij geweld
Vrouwen maken meer gebruik van ‘emotion-focused coping strategies’ en bereiken een groter
mentaal en spiritueel welzijn
Leeftijd/levensfase
70
-
Kinderen en jongeren zijn kwetsbaarder
Kindermishandeling en –misbruik: impact op hersenontwikkeling, eventueel gekoppeld aan
genetische predispositie
- Ouderenmishandeling: hogere niveaus van angst na victimisatie, maar niet PTSD of depressie
 Ras en etniciteit: tegenstrijdige bevindingen
 SES: lage status: grotere kans op victimisatie en psychologisch leed
ii.

Individu-gebonden factoren
Vroeger – herhaald – chronisch slachtofferschap: cumulatieve impact (??): aanwijzingen voor meer
posttraumatisch slachtofferschap en bemoeilijkt herstel: ‘complex PTSD’

Mentale beperking
- Hoger risico op victimisatie en trauma (evt invloed van vooraf bestaande gezondheidsproblemen)
- Geestelijk gestoorden: ‘constitute a severely traumatised population’
 Sociale steun: vaak een tegengewicht
4.
TRAUMATISCHE ERVARING
De invloed van stress op de ervaring heeft niet noodzakelijk een negatieve invloed. Volgens de DSM-V zijn er
verschillende trauma- en stressgerelateerde stoornissen:







5.
Reactieve hechtingsstoornis
Ontremde sociale engagementsstoornis
Posttraumatische stressstoornis
Acute stressstoornis
Aanpassingsstoornissen
Other specified
Unspecified
PTSD
a. Criteria DSM-V

Blootstelling: betrokkene is blootgesteld aan een feitelijke of dreigende door, ernstige verwondingen en/of
seksueel geweld op één (of meerdere) van volgende manieren:
- Het is de persoon direct overkomen
71
-







De persoon was getuigenis van de gebeurtenis
Een direct familielid of vriend van de persoon is het overkomen
De persoon wordt herhaaldelijk blootgesteld aan nare details van de ingrijpende gebeurtenis (BV: als
politieagent)
Herbeleven: de traumatische gebeurtenis wordt voortdurend herbeleefd op één of meer van de volgende
manieren:
- Herhalende, zich opdringende herinneringen
- Onaangename, dromen die gerelateerd zijn aan het trauma
- Handelende of voelen alsof het trauma opnieuw plaatsvindt
- Heftige emoties als iemand eraan herinnerd wordt
- Lichamelijke reacties als iemand eraan herinnerd wordt
Vermijden: aanhoudend vermijden van prikkels die gerelateerd zijn aan het trauma, zoals blijkt uit één of
twee van volgende symptomen:
- Vermijden van gedachten en gevoelens
- Vermijden van plaatsen, mensen, voorwerpen en situaties
Negatieve gedachten en stemming: negatieve veranderingen in gedachten en stemming gerelateerd aan de
traumatische gebeurtenis, zoals blijkt uit twee of meer van de volgende symptomen:
- Onvermogen om delen van de gebeurtenis te herinneren
- Negatieve gedachten over zelf, anderen en de wereld
- Vertekende gedachten over de consequenties en oorzaak van de gebeurtenis
- Negatieve emoties (schaamte, woede, afschuw)
- Afgenomen interesse in participatie in activiteiten
- Afgesneden of vervreemd voelen van anderen
- Niet in staat positieve emoties te ervaren
Hyperactivatie: aanhoudende symptomen van verhoogde prikkelbaarheid zoals blijkt uit twee of meer van
de volgende:
- Geïrriteerdheid en woede-uitbarstingen
- Roekeloosheid en zelfdestructief gedrag
- Hyperalertheid
- Overdreven schrikreacties
- Concentratieproblemen
- Slaapproblemen
Duur van de stoornis is langer dan 1 maand
Stoornis veroorzaakt klinische significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige
functioneren, of het functioneren op andere belangrijke terreinen
Stoornis kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel of aan een
somatische aandoening
b. Kenmerken
i.
Prevalentie
Kinderen: 12-60%, hele levensloop: 1 – 14%
ii.



Ontstaan
Slachtoffer evalueert de gebeurtenis d.m.v. waardebepaling en geeft er een affectieve betekenis aan:
- Vormt de situatie een bedreiging?
- Kan ik met de stressor omgaan en hoe?
- Repetitieve en stereotype evaluatie = pathologie
Slachtoffer zoekt naar verklaring of oorzaak van de gebeurtenis in poging de situatie te
controleren/integreren – deze attributies beïnvloeden de waardebepalingen
Slachtoffer hanteert de stressor op een bepaalde manier (= coping):
- Affectieve copingsstrategie
- Vermijdende copingsstrategie
72
6.
AANTASTING VAN BETEKENISSTRUCTUREN
a. The shattering of cognitive meanings:



Geloof in persoonlijke onkwetsbaarheid
Geloof dat de wereld betekenisvol, begrijpelijk en voorspelbaar is
Positief beeld van zichzelf
VB: na inbraak verlies van zelfvertrouwen, wantrouwen t.a.v. eigen omgeving; na seksuele misdrijven de houding tav
mannen wijzigen
b. Verlies van zelfcontrole – machteloosheid
c. Zelfverwijt
Poging om controle te herstellen: toeschrijven aan eigen gedrag of aan eigen persoonlijkheid/karakter
VB: SO van verkrachting, SO van partnergeweld (toeschrijven aan slechte partner te zijn), SO van homofoob geweld
(toeschrijven aan geaardheid)
d. Vergelijken van de eigen ervaring
Het had erger kunnen zijn in vergelijking met, hypothetische scenario’s maken, …
e. Zoektocht naar begrijpen en betekenisverlening
Neveneffecten: verbeterde verstandshouding met familie
f. Houding aannemen t.a.v. dader
Grote verscheidenheid: bij inbraakslachtoffers is 30% pro gevangenisstraf
7.
FUNCTIE VAN (GEPERCIPIEERDE) CONTROLE
Behavioural self-blame is adaptive: laat controle toe. Deze theorie werd getest op 3 groepen van vrouwelijke
slachtoffers van verkrachting: 1 week na de feiten, enkele weken/maanden na de feiten, 8 jaar na de feiten. Andere
copingmechanismen bleken beter dan zelfverwijt. Er bleek ook dat het toeschrijven aan het eigen gedrag niet beter
werkt dan het toeschrijven aan de eigen persoonlijkheid. Naast zelfverwijt zijn er andere controle-gerelateerde
mechanismen die focussen op het verleden, het heden of de toekomst.
Posttraumatic growth: creëren van nieuwe opportuniteiten, veranderende relaties en meer verbondenheid. (zie 9.)
8.
ERVARINGEN VAN GERECHTIGHEID
De rechtvaardigheidsoordelen door de slachtoffers zijn verschillend:




Informational justice
Interational justice
Distributive justice
Procedural justice
Het multidimensionaal karakter van de rechtsvaardigheidsoordelen blijkt uit het belang van de formele procedures
naast het belang van de aard en kwaliteit van de interacties met de instanties. SO baseren hun oordeel op de informatie
die beschikbaar is voor hen én op de informatie die eerst komt.
9.
POSTTRAUMATISCHE GROEI
Er zijn verschillende vormen:



Nieuwe opportuniteiten worden gecreëerd
Veranderde relaties, meer verbondenheid
Bewustwording van eigen sterkte
73


Toegenomen waardering voor het leven in het algemeen
Spirituele of religieuze verdieping
B. BEHANDELINGSMOGELIJKHEDEN
1.
EIGEN MOGELIJKHEDEN
a. Als SO




Kennis vergroten en mensen in je omgeving voorlichten
Hulp vragen: in je omgeving, bij professionals
Structuur creëren: dagelijkse activiteiten, zodat dagelijks leven niet te overweldigend is
Praten
b. Als omgeving




Kennis vergroten
Hulp bieden
Sociaal actief blijven: isolement samen met SO vermijden
Overleg met behandelaar of betrokkenheid bij behandeling
2.
RECENT ONDERZOEK
a. Interapy voor jeugdige SO van seksueel geweld
Online behandeling: SO krijgen toegang tot website en moeten online vragenlijsten en een aanvullend telefonisch
intakegesprek. Zo wordt beslist of ze in aanmerking komen. Ze moeten zelf met hun ouders een informed-consent
formulier invullen. De behandeling duurt 9-16 weken. Vooral schrijftherapie met drie hoofdinterventies: exposure,
cognitieve herstructurering en social sharing. Iedereen heeft een persoonlijke behandelaar waarbij de therapeutische
alliantie en motivatie belangrijk is. Men stelde vast dat er een grote uitval was. De overgeblevenen vertoonden minder
tekenen van herbeleving, vermijding, arousal en andere klachten; minder angstige en depressieve gevoelens.
b. Nabestaanden van moordslachtoffers
PSS en gecompliceerde rouwklachten onderzoeken. T.a.v. de moord voelen ze wraakgevoelens, woede en onrecht die
aangewakkerd worden door de media-aandacht en de trage rechtsgang. Behandelcombinatie van CGT en EMDR. Na 8
behandelingen afname van PTSS klachten en afname van gecompliceerde rouwklachten.
c. Victims of terrorism
Hulpmogelijkheden voor SO van terroristische aanslagen. A stepped care approach met focus op verschillende dingen:






Emergency assistance: aanbieden van noodhulp op verschillende vlakken
- Primaire behoeften tegemoetkomen
- Eigen omgeving zien als een hulpmiddel
- Precieze en snelle informatie verlenen over het verloop van de aanslag en de behandelingen
- Aanmoedigen om het gewone leven weer op te nemen
- Proberen stereotype opvattingen te doorbreken
Screening and watchful waiting: hulpverleners gaan na wie er hulp nodig heeft
Public education:
- Openbaar informeren en voorlichten van de sl over de hulpmogelijkheden, breder maatschappelijk
vlak
- Psycho-educatie: duidelijk maken welke gevoelens er heersen
Enhancement of social support: zelfhulpgroepen oprichten en ondersteunen (beroep doen op eigen
hulpmogelijkheden)
Coping skills training: leren omgaan met traumatische ervaringen
Treatment interventions: therapeutische behandelingen
74
Het belang van community based interventions werd benadrukt:

Information and advice centers: centra waar mensen heen kunnen met allerhande vragen: persoonlijk,
juridisch, over de feiten zelf, …
Supporting relief workers: ondersteuning van de hulpverleners
Reinforcing network in the community: vorming van netwerken v betrokkenen door VB: herinneringsdagen
Health research: onderzoek naar (geestelijke) gezondheidstoestand van mensen



Government information and comunication:

Combating fear and anxeity: zaken in perspectief plaatsen, correcte info geven over daders (niet eenvoudig
voor politici, ze willen zich profileren), VB: dreigingsniveau in België, dreiging aangeven kan ook angst
aanwakkeren, …
Preventing vicarious retribution: inspelen op rol van OH bij gevoelens van wraak en vergelding van de sl
Communicating to (potential) victims:
Access to justice: mensen moeten toegang krijgen



GEDWONGEN OPNAME
Er is een spanningsveld tussen medicalisering en juridisering. Medicalisering stelt dat geesteszieken behandeld moeten
worden en dat de beslissing hierover door geneesheren genomen moet worden. Juridisering legt de nadruk op de
bescherming van de rechten van de mens tegen vrijheidsberoving, hier ligt de beslissingsmacht over de
vrijheidsberoving bij de rechterlijke macht.
Voorkomen is beter dan genezen maar soms voelen mensen zich niet ziek of weigeren ze de behandeling.
A. TOEPASSINGSVOORWAARDEN
1.
DE BETROKKEN PERSOON IS GEESTESZIEK
De wet zegt enkel wat geestesziekte niet is: ‘onaangepast aan de zedelijke, maatschappelijke, religieuze, politieke of
andere waarden’. Geestesziekte wordt door een arts vastgesteld, dit mag elke arts zijn behalve familie of een arts die
verbonden is aan de instelling waar de patiënt verblijft. De rechter heeft de beslissingsmacht, hij beslist of hij de
diagnose van de arts aanvaardt als geestesziekte. Bepaalde geestesziekten vallen niet onder de wet, terwijl soms het
suïciderisico hoger ligt.
2.
ER IS SPRAKE VAN EEN GEVAARCRITERIUM
De eigen gezondheid/veiligheid is ernstig in gevaar of andermans leven of integriteit is ernstig in gevaar. Het gevaar is
klinisch moeilijk in te schatten, hetzelfde geldt voor suïcidegevaar.
Als de geesteszieke persoon al een misdrijf heeft gepleegd is in principe de interneringswet van toepassing. Afhankelijk
van de ernst van het misdrijf en de noodzaak van een gerechtelijk onderzoek, kan de procureur kiezen als de
voorwaarden van WPG voldaan zijn.
3.
ER IS GEEN ANDERE PASSENDE BEHANDELING
Er is geen ander alternatief, het is het ultimum remedium. Als iemand zich vrijwillig laat opnemen, kan hij in principe niet
meer gedwongen opgenomen worden. Elk persoon die zich uit vrije wil laat opnemen in een psychiatrische dienst, kan
deze op elk moment weer verlaten. Tenzij er gronden zijn om een gedwongen procedure te starten op het moment dat
de patiënt wil vertrekken.
75
4.
PRAKTIJK
Naast de 3 wettelijke criteria worden ook andere zaken ter overweging genomen.








5.
Wils- of beslissingsbekwaamheid
Kosten-baten-afweging
Draagkracht en houding familie/omgeving/netwerk
Behandelmogelijkheden in gedwongen kader
Voorgeschiedenis en eerdere hulp
Band met hulpverleners
Vloeit gevaar voort uit geestesziekte?
…
MAATREGELEN
Er zijn twee mogelijke beschermingsmaatregelen: behandeling in een ziekenhuis of verpleging in een gezin.
B. PROCEDURE
1.
GEWONE PROCEDURE
Elke belanghebbende kan de gewone procedure
aanvragen. Elke arts kan een attest opmaken, behalve
bloed- of aanverwanten van de zieke of de aanvrager
of artsen die verbonden zijn aan de psychiatrische
dienst waar de zieke verblijft. Het aanvraagformulier
en het medisch attest worden ingediend bij de
vrederechter van de verblijfplaats. Nadien volgt een
observatieperiode van 40 dagen als de aanvraag
ontvankelijk en gegrond is.
2.
SPOEDEISENDE PROCEDURE
Hierbij is enkel een medisch attest nodig, de arts of
politie kan zelf vragen de procedure te starten. De
procureur beslist al dan niet tot gedwongen opname
en dient binnen de 24u een verzoekschrift in bij de
vrederechter. Binnen de 10 dagen velt de vrederechter
zijn vonnis.
3.
OBSERVATIEPERIODE
De observatieperiode kan vroeger stopgezet worden door de vrederechter of door de geneesheer/hoofd van dienst.
Tijdens de observatieperiode kunnen beperkte vrijheden door de arts worden toegestaan. 15 dagen voor het aflopen
van de observatieperiode kan er een verlenging aangevraagd worden door de directeur van de inrichting bij de
vrederechter (‘verder verblijf’). Deze periode kan maximaal 2 jaar duren.
76
4.
VERDER VERBLIJF
Tijdens het verder verblijf zijn beperkte vrijheden of is een deeltijdbehandeling mogelijk. Te allen tijde kan de
geneesheer hoofd van dienst beslissen tot nazorg buiten de instelling. Tijdens het verder verblijf kan er ook
overbrenging gevraagd worden naar een andere inrichting. Bij het aflopen van het verder verblijf kan – telkens opnieuw
– een verlenging van maximaal 2 jaar gevraagd worden. Vroegtijdige stopzetting is mogelijk door (1) de vrederechter, (2)
door de geneesheer hoofd van dienst of (3) na 1 jaar nazorg.
5.
NAZORG
De patiënt kan tijdens het verlengd verblijf op proefontslag met een aantal voorwaarden (vb. stipt medicatie innemen,
bloedspiegelcontroles en consultaties bij de psycholoog). Tijdens de periode van nazorg kan de patiënt opnieuw
opgenomen worden omdat zijn toestand dit vereist of omdat hij de voorwaarden van het nazorgcontract niet opvolgt.
De nazorg kan maximaal 1 jaar duren of zolang het verder verblijft duurt. De geneesheer hoofd van dienst kan de nazorg
ook vervroegd stopzetten.
C. RECHTEN VAN DE GEDWONGEN OPGENOMEN PATIËNT
Een onvrijwillig opgenomen patiënt blijft volledig rechts- en handelingsbekwaam. Dit betekent vb. dat hij beroep kan
aantekenen en zijn geld zelf verder kan beheren. Hij heeft recht op informatie en op weigering van behandeling.
In de wet bescherming geesteszieke is een dwangbehandeling niet geregeld. Volgens de wet van de rechten van de
patiënt is het principe dat geïnformeerde toestemming nodig is als de patiënt beslissingsbekwaam is. Een
beslissingsonbekwame patiënt kan behandeld worden met de toestemming van zijn/haar vertegenwoordiger.
Uitzonderlijk kan een arts optreden als belangenbehartiger van een beslissingsonbekwame patiënt en deze behandelen
zonder toestemming van de patiënt of de vertegenwoordiger.
D. DOORLICHTING WET GEDWONGEN OPNAME: ONDERZOEK
Internationaal stijgt de incidentie van GO in de meeste landen (uitz: Italië, Spanje en Zweden). Bij de vergelijking moet
met wel rekening houden met de vergelijkbaarheid van de landen. De oorzaken voor deze stijging zijn nog niet
onderzocht. Mogelijke redenen kunnen zijn:








Verschuiving van officieuze naar officiële GO
Middelengebruik
Verstedelijking: minder maatschappelijke tolerantie voor afwijkend gedrag (Salize & Dressing 2004)
Rol van migratie?
Toegenomen maatschappelijke nadruk op veiligheid en risicomijding
Medicalisering waarbij psychiatrische antwoorden gezocht worden voor maatschappelijke problemen
Geneeskunde meer defensief: op veilig spelen uit angst voor medicolegale gevolgen
Vermindere toegankelijkheid van vrijwillige GGZ (wachtlijsten, financiële en psychologische drempels)
Er zijn ook regionale verschillen in VL door het effect van een grootstad, socio-economische factoren en het aandeel
allochtonen). Er zijn sterke aanwijzingen voor verschillen in interpretatie van de criteria ‘geestesziekte’ en ‘gevaar’.
E. BEDENKINGEN
77
KUL onderzoek: interviews met patiënten: GO was juridisch terecht maar therapeutisch niet altijd zinvol. De patiënten
hadden verschillende negatieve ervaringen:






In begin van de procedure te weinig info
Opname op een gesloten afdeling is confronterend en overweldigend
Contact met politie is ingrijpend en vernederend
Vooral in begin ervaring van veel dwang en controle
Niet gehoord worden op de zitting van de vrederechter
Gebrek aan anwezigheid en inzet van advocaat
Bij interviews met familie vernamen ze een grote lijdensdruk. De familie wil vroeger ingrijpen en op een zachtere manier
dan GO. De negatieve ervaring voor de familie waren:




Gebrek aan overleg tussen familie en juridische wereld/hulpverlener
GO ingrijpend, vooral de dwangmaatregelen
Indiscreet optreden van politie
Gebrek aan aanwezigheid en inzicht in psychiatrische problematiek door advocaat





Ondanks juridische inmenging, stijging gedwongen opnames
Grote provinciale verschillen, redenen hiervoor niet goed onderzocht
Problemen met diagnose geestesstoornis
Problemen met voorspelbaarheid van gevaar en suïcide
Medisch-psychiatrisch perspectief: kosten-batenanalyse: wat winnen we en welke prijs betalen we op korte en
lange termijn?
 Weinig wetenschappelijk onderzoek
ACTOREN IN DE STRAFRECHTSBEDELING
A. POLITIE ALS TRAUMAGEVOELIGE BEROEPSGROEP
De confrontatie met schokkende gebeurtenissen bestaat uit 2 categorieën: gewelddadige feiten en deprimerende
gebeurtenissen. Gewelddadige feiten zijn o.a. schietincidenten, fysieke bedreigingen, tussenkomst bij vechtpartijen, …
Deprimerende gebeurtenissen zijn o.a. lijkvindingen, ongeval met gewonden of doden, brand, familieruzies ….
Zijn ze hierop voorbereid in hun opleiding?
Nederlands onderzoek: 7% ontwikkeld PTSD, 25% lichte tot matige posttraumatische symptomen.
Belgisch onderzoek bij schietincidenten: 2/3 emotionele verwerkingsproblemen. Typische reacties:


Verhoogde gevoeligheid voor gevaar, woede en haat, isolatie en vervreemding, slaapstoornissen, flashbacks,
depressie
Onmiddellijke korte-termijnreacties: waarnemingsstoornissen op vlak van zien, horen en tijdsbeleving
Beïnvloedende factoren vanuit de werkomgeving:

Reeds aanwezige kernmerken:
- Positief werkklimaat: positieve invloed op verwerking
78
-
Conflictsfeer, spanningen rond benoemingen, geringe inspraakmogelijkheden, onduidelijkheid m.b.t.
taakinhoud, ondankbare taken
- Snel beslissingen moeten nemen: bijkomende stressfactor
Reacties bij en na de feiten:
- Noodgedwongen vaak herinnerd aan de feiten: tijdens patrouille
- Specifieke betekenisverlening: SO door job goed te doen, nadenken over zinvolheid van je job
- Beïnvloeding zelfbeeld: twijfel aan eigen capaciteiten, schuldgevoelens
- Gewijzigde verhoudingen met collega’s
- Grote belang van reacties door oversten
Ook evt. andersoortige gevolgen: lichamelijk en psychosomatisch, financieel (werkonbekwaamheid,
overplaatsing, verlies premie), juridisch (persoonlijke aansprakelijkheid)
Interventies: crisispsychologie: Centrum voor crisispsychologie
Mogelijkheden van preventie:
- Praktisch-organisatorische en materiële beveiliging van het personeel, langdurige blootstelling aan
risico’s vermijden
- Selectie personeel: screening biografische en persoonsgegevens
- Opleiding en bijscholing:
 Leren hanteren van traumatische werkstress: ontwikkelen van actieve copingmechanismen
zoals actief aanpakken, zoeken van steun, uiten van gevoelens
 Stress-educatie: info geven over psychologische gevolgen en verwerkingsproces,
risicofactoren en opvangmogelijkheden
 Sociale vaardigheden:
- Installeren van duidelijke en vaste beslissingsstructuren
Opvang binnen het korps:
- Korpsleiding en collega’s: informele steun, organisatorische maatregelen, praktische,
administratieve en juridische hulp bieden, bufferfunctie naar de media
- Intern opvangteam:
 Collega’s-Vrijwilligers: maximaal aanwenden van intercollegiale hulp, vervangt geen
professionele hulp
 Systematisch aanbod: individueel contact of debriefing in groep (negatieve gevoelens
beperken, juiste informatie geven over de gebeurtenis, informatie geven over
psychologische reacties, inschatten van hulpbehoeften)
- Interne hulpverleners: stressteam, politiepsycholoog
Externe hulpmiddelen:
- Psychologische hulpverlening: Diensten Slachtofferhulp, CGG, Centrum Crisispsychologie
- Schadevergoeding: schadefonds FOD Justitie voor mensen die enkel op deze manier een
schadevergoeding kunnen krijgen: voor SO, maar ook voor hulpverleners






B. STRESS EN BURN-OUT BIJ GEVANGENISPERSONEEL
Job burn-out is een syndroom van emotionele uitputting en cynisme dat vaak voorkomt bij personen die met andere
mensen werken. Emotionele uitputting: de persoon voelt zich uitgebrand, heeft geen zin meer om te gaan werken.
Teruggedrongen gevoel van persoonlijk presteren, het gevoel hebben niet productief te zijn en dat je werk geen verschil
maakt. Depersonalisatie, je wordt cynisch t.a.v. anderen en hun motivaties.
1.
STRESSFACTOREN
a. Taakgerelateerde stressoren



Fysiek gevaar: vaak als belangrijkste aangehaald. De intensiteit neemt ook toe in tijd, er is steeds meer
geweld in gevangenissen.
Werklast: stress wegens overwerkt zijn, burn-out niveau stijgt met werkniveau
Rolproblemen:
- Rolconflicten: VB: bewaking vs helpen, rechtstreeks verband met verschijnen van stressreacties
79
-
Rolonduidelijkheden: onvoldoende informatie om taak goed uit te voeren, vaak wegens gebrekkig
leiderschap, rechtstreeks verband met stress en burn-out
Problematisch gedetineerdengedrag: manier waarop bewakers het gedrag ervaren
- Eisend en manipulatief gedrag en gebrek aan discipline: worden als zeer stressvol ervaren
- Onderzoek: hoe meer tijd aan contact met gedetineerden, des te meer burn-out symptomen
- Toename van aantal gedetineerde met mentale stoornis en middelengebruik
Verantwoordelijkheid job: veiligheid onder gedetineerden, t.a.v. personeel, ontsnappingspogingen,
zelfmoord


b. Organisatiegerelateerde stressoren

Moeilijke onduidelijke relatie met oversten:
- USA: bewakers vinden dat gedetineerden beter behandeld worden dan zij zelf
- Relatie tussen gebrek aan steun van directie en burn-out
 Te lage verloning
 Beperkte mankracht (ontoereikende budgetten, hoog personeelsverloop en absenteïsme): druk om
overuren te presteren
 Werken in shiften, familiale gevolgen: draagt in grote mate bij tot burn-out
 Lastige fysieke werkomstandigheden
c. Externe stressoren
Negatieve attitudes in sl en media, negatieve beeldvorming is belangrijke stressor en mogelijke oorzaak van burn-out
d. Persoonlijke stressoren
Huis-werk relatie: werken in shiften, overuren, verplaatsingen
2.
STRESSREACTIES
a. Fysiologische reacties
Psychosomatische ziekten komen meer voor onder gevangenisbewakers dan in andere beroepsgroepen.
b. Psychologische reacties


Twee niveaus:
Enkelvoudig symptoom: woede, onverschilligheid, cynisme, beperkte jobsatisfactie
Algemeen syndroom: PTSD
Algemeen psychologisch stressniveau hoger dan algemene bevolking (Onderzoek uit Australië)
c. Gedragsmatige reacties



3.



Absenteïsme en personeelsverloop
Onderzoek: gemiddeld twee maanden per jaar afwezig (waarvan minstens 1/3 ten gevolge van te hoge
werkdruk)
Werkdruk leidt tot verminderde prestaties, agrassief gedrag t.a.v. gedetineerden, middelenmisbruik en
zelfmoordpogingen
BEHANDELING EN PREVENTIE
Individuele behandeling: relaxatietraining, cognitieve structurering, verbeteren van fysieke conditie,
verhogen van steun door oversten, hulp na traumatische gebeurtenis
Organisatieniveau: aanpassen van werkomgeving, opwaarderen van statuur, persoonlijke begeleiders
aanstellen (mentors), communicatie met directie verbeteren, …
Critical incident stress debriefing en management (zie verder)
80
C. STRESS EN BURN-OUT BIJ RECLASSERINGSWERKERS/JUSTITIE-ASSISTENTEN
Reclasseringswerkers die aangeven dat ze traumatische ervaringen of slachtofferschap hebben meegmaakt scoren hoger
op de metingen naar de slechte impact van een job. Zij die bedreigd of mishandeld waren scoorden hoger op de
traumatische stress en burn-out test.
D. SECUNDAIRE VICTIMISATIE BIJ MAGISTRATUUR



Confrontaties
- Beschrijving van de feiten, aanwezigheid ter plaatse, ontmoetingen met dader en SO, …
- Verdedigingsmechanismen: humor, cynisme, afstand nemen: helpen maar ook negatieve gevolgen:
vermoeidheid, minder betrokkenheid bij werk, minder persoonlijke contacten met collega’s,
banalisering, …
- Verhoogt complexiteit: druk van publiek, wettelijk kader, werkuren, materiële omstandigheden,
eenzame job, …
Daniel Goleman: four branch model:
- Self-awareness: eigen emoties identificeren en erkennen
- Self-management: emoties controleren en adapteren aan omstandigheden
- Social Awareness: voelen, begrijpen en reageren op de emoties van anderen
- Relationship Management: inspireren en ontwikkelen van anderen, preventive en conflict oplossen
Ontwikkelingen op het terrein:
- Psychologische dienst voor justitiemedewerkers
- Belgische FOD Justitie: 2 psychologen beschikbaar
- Europees project: secondary traumatic stress within the judiciary and juridical staff
E. CRITICAL INCIDENT STRESS DEBRIEFING EN CRITICAL INCIDENT DEBRIEFING MANAGEMENT



Critical incident: a stressful event that is so consuming it overwhelms existing coping skills
Critical incident stress debriefing: a formalized group discussion pertaining to a critical incident, disaster or a
traumatic experience. Consist of a group of emergency responders, all of whom were involved in the same
critical incident, and the CSID team.
Critical incident stress management: a comprehensive, integrated multi-component crisis intervention
system
‘THERAPEUTICAL JURISPRUDENCE’: INTERNATIONALE STROMING
PPT op basis van tekst + dingen die niet in tekst staan
A. WAT IS ‘THERAPEUTIC JURISPRUDENCE’?
Een vrij nieuwe stroming, sterk psychologisch georiënteerd. De studie van de rol van het recht als een therapeutische
actor. Met focus op de impact van het recht op het psychologische leven en het psychologische welzijn. Een perspectief
dat kijkt naar het recht als een sociale kracht die gedrag en gevolgen produceert. Deze gevolgen kunnen therapeutisch
en niet-therapeutisch werken. Niet enkel ontwikkelt in strafrecht, maar ook civielrechtelijk en sociaalrechtelijk.
We kijken niet zo zeer naar de manier waarop de wet voorgeschreven is, maar wel naar hoe het recht functioneert in de
praktijk. Wat doet het bv. met mensen om voor de rechter te verschijnen, niet echt kijken naar het effect van de straf.
Onder het recht worden drie categorieën genoemd. Het omgaan en het functioneren van de rechtsregels. De
gerechtelijke procedures en de rol van de gerechtelijke actoren.
Een voorbeeld van een rechtsregel uit de VS is ‘don’t ask, don’t tell’ (het verbod om binnen het leger te vragen naar de
seksuele voorkeur, er wordt niet over gesproken) 1993-2010: veel negatieve psychologische gevolgen. Als deze regel
geldt, wordt je sociale leven beperkt. Betrokkenen kunnen niet over veel onderwerpen praten, want vaak moet dan
getoond worden wat hun geaardheid is. De rechtsregel zorgt dus mogelijk voor isolatie, marginaliteit en kunstmatige
81
sociale relaties. TJ als benadering maakt het mogelijk hierbij vragen te stellen, deze vragen moeten dan empirisch
beantwoord worden. Er worden ook normatieve vragen gesteld, wat te doen met zo’n situaties?
Een tweede voorbeeld van een gerechtelijke procedure is het hoederecht over kinderen. Het accusatoire proces kan
traumatisch zijn voor het kind en kan de relatie tussen de ouders schaden. Er wordt vaak gefocust op negatieve
kenmerken van de andere partij. Het soort proces heeft hier dus een anti-therapeutisch effect. TJ gaat op zoek naar
creatieve benaderingen.
Een laatste voorbeeld voor de gerechtelijke actoren is dat TJ het gedrag van advocaten, rechters, leden van het OM en
andere actoren onderzoekt. Een onduidelijke formulering van de rechter kan zo het naleven van voorwaarden negatief
beïnvloeden.
B. ONTWIKKELINGEN
Aanvankelijk ontwikkeld rond het recht van de geestelijke gezondheidszorg, het gaat dan over internering,
ontoerekeningsvatbaarheid, .... TJ is daarna toegepast op andere juridische domeinen als het strafrecht, jeugdrecht,
familierecht, … Een voorbeeld hiervoor is dat de schadevergoeding psychologisch herstel kan bevorderen.
C. INTERDISCIPLINAIRE BENADERING
Deze nieuwe banderingen worden geïntroduceerd in het huidige rechtssysteem. Een voorbeeld is dat de manier waarop
de behandeling wordt gegeven een positieve invloed heeft op de behandelingstrouwheid. De vraag is of deze principes
kunnen toegepast worden in de gerechtelijke context.
Heeft de manier waarop de rechter recht spreekt, heeft dit een bijdrage aan de cognitieve distorties of niet? Een rechter
moet afstand bewaren, geen rekening houden met de emoties, de rechter moet objectief de rechtsregels toepassen. TJ
probeert dit te doorprikken.
D. TOEPASSINGEN IN HET STRAFRECHT
Mogelijkheden van rehabilitatie/behandelingsprogramma’s: vb. CGT heeft effect in een aantal gevallen als ze goed
wordt toegepast. De rechter kan denkprocessen uitlokken als onderdeel van de straftoemeting. Het is dan niet
opgelegd, maar het komt van de persoon zelf. Er is meer participatie, inspraak en betrokkenheid. Dit zou het nakomen
van de rechterlijke voorwaarden bevorderen.
Naast de risicobenadering is ook het good lives model, dat cognitief-gedragsmatige benaderingen combineert met
actieve deelname van de cliënt, het vinden en opbouwen van sterktes en een perspectief geven van een ‘goed leven’.
Ook voor de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen er re-entry moot court plaatsvinden.
E. PROBLEM SOLVING COURTS
Er is een evolutie in de samenleving in rol van de rechtbank:




Van een neutrale arbiter naar behandeling van diverse problemen van sociale en psychologische aard
Vaststellingen van beperkingen van het rechtssysteem wat betreft het omgaan met weerkerende
problematieken: behandeling van symptomen maar niet vaan de onderliggende problemen
Een collaboratieve, interdisciplinaire benadering ontstaat die gericht is op probleemoplossing als functie van
de rechtbank, waar de rechter een leidende rol speelt en waar de rechtbankzitting zelf een nieuw soort
forum biedt.
Een voorloper hierin is de jeugdrechtbank die meer probleemoplossend is
Er zijn verschillende soorten:

Drug treatment courts: drugbehandelingskamer:
- Klassieke draaideureffect: veel personen keren terug
- Nieuwe focus op de behandeling en op de rol van de rechter als ‘lid van het behandelingsteam’
- In 2000 ong. 700 courts in VS, in Gent een proefproject van een drugbehandelingskamer
82

Domestic violence courts: gericht op bescherming van SO, motivering van dader voor behandeling, opvolgen
van voorwaarden en vooruitgang in behandeling
- Family justice centers
Re-entry courts: beslissen over de re-integratie na een gevangenisverblijf met speciale risico-inschatting,
vooral voor seksuele delinquenten (in BE: COSA)
Dependency courts: om kindermishandeling en –verwaarlozing vast te stellen en een programma aan te
bieden om herval te vermijden
Teen courts/youth courts: leeftijdsgenoten spelen de rol van OM, advocaat, rechter, … ze leren zien vanuit
het perspectief van het SO en de sl. Dit is een pedagogische aanpak.
Mental health courts: bij mentale ziekte of stoornis, gericht op snelle diversie van SRP en behandeling in de
sl




Gemeenschappelijk is:



Actieve rechterlijke betrokkenheid
Rechterlijke autoriteit wordt aangewend ter bevordering van de motivatie en opvolging van het programma
Gericht op duidelijke uitkomsten, stopzetten van het probleem. Dit is een instrumentele benadering van het
recht.
Rechter moet hiertoe een nieuw soort informatie verzamelen en tijdens de zitting komt bijkomende
informatie naar voor die helpt het probleem te begrijpen
Educatief element naar de sl toe, ervaringen worden doorgegeven


1.
TJ ALS THEORETISCHE FUNDERING
Problem solving courts blijken succesvol te zijn, maar werkbare elementen zijn niet gekend. TJ als mogelijkheid om het
recht te hervormen met het oog op het bevorderen van het therapeutisch potentieel en het beperken van schadelijke
invloeden. TJ principes als onderbouw voor het functioneren van problem solving courts:




Integreren van psycho-sociale behandelingsprogramma’s in strafrechtprocessen
Voortdurende gerechtelijke opvolging, controle en interventie
Multidisciplinaire benadering
Verregaande samenwerking met diensten uit de sl
2.
TJ RICHTLIJNEN
Rechters kunnen verdachten niet eenvoudig bevelen om het probleem te onderkennen en om een behandeling te
aanvaarden. Mensen moeten zelf tot een bewustwording komen en hiertoe kan precies de rechter helpen i.s.m.
behandelingsteam, ze moeten eigen sterktes identificeren, ontwikkelen en toepassen.
a. Het verbeteren van interpersoonlijke vaardigheden





Het tonen van waardigheid en respect, rechter staat niet boven
Rechter spreekt recht met toekomst-oriëntatie, gericht op probleemoplossing. Focus op het verleden en op
mislukkingen kan resulteren in ontmoediging en verzet
Belang om empathie te tonen: cognitieve en affectieve componenten
Oppassen voor psychologische mechanismen van overdracht door de dader en tegen-overdracht vanwege
de rechter:
- Vroegere negatieve ervaringen met autoriteitsfiguren lokken gevoelens uit van vernedering,
weerstand, verwerping wanneer geconfronteerd wordt met de paternalistische stijl van een rechter
- Rechters tonen op grond van vroegere ervaringen met daders negatieve gevoelens en reacties
Rechters moeten dus goede luisteraars zijn en dialoog weten tot stand te brengen en niet vervallen in het
geven van moraliserende speeches
Ze moeten eveneens leren niet-verbale communicatievormen te begrijpen en onderliggende gevoelens te interpreteren
83
b. Het vermijden van paternalisme en het respecteren van autonomie





Paternalisme resulteert in weerstand, verwerping en is contraproductief
Toestaan dat de dader zelf mee beslist met het al dan niet aanvaarden van een behandeling
Voorrang voor overreding boven hanteren van dwang: een zeker niveau van intrinsieke motivatie is nodig
voor een succesvolle behandeling
Dunne scheidingslijn tussen vrije keuze en dwang: juridische dwang =/ psychologische perceptie van dwang
Rechters moeten zich dus vertrouwd maken met de factoren die bijdragen tot (gepercipieerde) dwang
c. Het gebruiken van overreding en opwekken van motivatie


Kennis nodig van psychologische processen m.b.t. effectieve overreding
Persuasion theory: mate van overreding wordt beïnvloed door de mate waarin de oi-ntvanger actief
betrokken is in het procesmatig verloop van de informatie
d. Het bevorderen van nakoming



Medische behandeling: wijze van interactie met patiënt is belangrijk voor therapietrouw -> toepassing in
strafrechtsbedeling
Gedragsovereenkomsten: voorzien in beloningen en straffen, geleidelijk aannemen van het gewenste
gedrag, te bereiken doel wordt geëxpliciteerd:
- Vb. behandeling van drugsafhankelijkheid
- Vormen van beloning: graduation ceremonies in court
Procedurele rechtvaardigheid: ervaring van faire behandeling resulteert in grotere tevredenheid met
uitkomst van rechtelijke beslissing en in hogere mate van nakoming
F. TJ VOOR SLACHTOFFERS: VICTIM PARTICIPATION
De noden van SO ten aanzien van de strafrechtelijke afhandeling: info, schadevergoeding, hulp, respect, gevoel van
controle, … anti-therapeutische werking van het strafrechtsysteem door secundaire victimisatie. Het SO laten
participeren, maar in welke mate en wat zijn de gevolgen hiervan?
Actieve participatie door beslissingskracht, of passief als informatie krijgen en geconsulteerd worden. Edwards bepaalt
verschillende vormen van participatie die gevarieerd voorkomen in verschillende landen:




Controle: verplichting om rekening te houden met voorkeuren van het SO
Consultatie: verplichting om SO te consulteren, vb. bij invrijheidstelling
Informatie geven: verplichting om info van SO in te winnen
Expressie: SO kan zich uitdrukken, maar de rechter moet hier geen rekening mee houden
G. KRITISCHE KANTTEKENINGEN







TJ-principes ruim toepasbaar of enkel bij speciale groepen?
Grote vereisten op vlak van human resources: persoonlijke vaardigheden, training, opvolging, evaluatie, …
Vaak hebben rechtbanken en betrokken gedragsdeskundigen weinig middelen
Procedurele regels rechtbank kunnen grondig veranderen
Persoon kan te afhankelijk worden van de rechtbank (bv. duur van de behandeling), onduidelijke
procedures, beperkte rechtswaarborgen
Vervagen van de grens tussen rechtssysteem en welzijnswerk/behandeling
Mogelijk aanzuigende werking van het strafrechtssysteem
84
AFRONDEND HOORCOLLEGE
Wat kennen van de onderzoeken? Geen details, enkel voorbeelden van onderzoeken kunnen geven en zeker de
algemene conclusies. Een onderzoek geven als staving van een argument (vb. relatie tussen psychose is sterk).
Welke teksten kennen? Enkel de behandelde teksten kennen. Tekst van Bonta wel kennen!
Wetgeving meenemen mag, interneringswet en gedwongen opname meenemen (dit zijn de enige)! Omzendbrieven
hoeven niet.
Gastcolleges zijn even belangrijk!
Examenvragen 2014-2015: 4 vragen, 5 punten per vraag, schematisch antwoorden, geen lange volzinnen
1. Leg uit wat schizofrenie is en welk verband er bestaat tussen schizofrenie en geweld:
a) Definitie van ziektebeeld schizofrenie.
b) Hoeveel % van de bevolking zal in de loop van het leven schizofrenie ontwikkelen?
c) Wat weten we over het ontstaan van schizofrenie? Bespreek drie risicofactoren.
Ontstaan: gen-omgevingsinteractie
d) Gaat een diagnose schizofrenie gepaard met een licht/sterk verhoogd risico op geweldsincidenten of heeft deze
diagnose geen invloed? Leg dit uit adhv een voorbeeld.
e) Geef drie voorbeelden van andere risicofactoren die belangrijker zijn dan schizofrenie om het risico op herval in
geweldsdelicten te voorspellen.
2. Iemand die ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard, wordt geïnterneerd en verplicht forensisch behandeld.
a) Vespreek 3 verschillen tussen internering en straf
b) welk type instellingen voor behandelingen zijn er momenteel in VL voor geïnterneerden met lage, matige en hoge
risicograad? Licht beknopt toe.
c) Is naar uw mening iemand met een hoge mate van psychopathie ontoerekeningsvatbaar? Waarom wel, waarom niet?
Veel discussie in literatuur: eerder verbinding maken tussen de twee definities en eigen standpunt
beargumenteren
3. Een aanbeveling van itinera instituut in 2013 luidde: ‘Versterk de forensische psychiatrie en de zorg voor
geinterneerden. Maak hier de eerste prioriteit van met een veel ruimere aanpak dan een aanbod van 2 bijkomende
detentiecentra. In dit verband dringen zich twee vragen op.
a) Welke zijn de belangrijkste werkingsgebieden en institutionele sectoren van de GGS, zoals deze zich zinds 2000 in ons
land ontwikkelden.
b) Welke van deze sectoren zou jij versterkt willen zien in ons land en waarom?
4. Wat zijn Family Justice Centers, zoals in de USA?
a) Omschrijf het model zo precies mogelijk.
b) Aan welke noden trachten de centra tegemoet te komen?
c) In welk kader is hun werking wettelijk geregeld?
85
d) Ken je een drietal belangrijke resultaten en/of onderzoeksbevindingen?
e) Is het Antwerpse CO3-project als een FJC te beschouwen? Leg uit.
CO3 ook met daders werken, FJC enkel met SO werken
Augustus 2015
1. Verstandelijke beperking
a) Geef de definitie VB. Hoe wordt de diagnose gesteld?
b) Zijn personen met een VB oververtegenwoordigd in het forensisch circuit? Leg uit.
Hier is het goed om onderzoek te vermelden
2. Gedwongen opname:
a) Aan welke drie criteria moet voldaan zijn om iemand civielrechtelijk gedwongen op te nemen in de psychiatrie?
b) Kan een gedwongen opgenomen patiënt de behandeling weigeren? Leg uit waarom wel/niet.
c) Bespreek vier verschilpunten tussen internering en gedwongen opname.
Wet gebruiken!
3. Persoonlijkheidsstoornissen.
a) Wat is een PS? Geef een omschrijving, met inbegrip van algemene kenmerken?
b) De DSM-V deelt PS in verschillende clusters. Wat is - in algemene termen – kenmerken voor elke cluster? Geef voor
elke cluster een tweetal persoonlijkheidsstoornissen.
4. Secundaire victimisatie bij de magistratuur.
a) Wat wordt hiermee bedoeld en hoe stelt zich (eventueel) probleem zich?
b) Zijn er hiervoor specifieke interventiemodellen beschikbaar?
c) Is Critical incident stress debriefing nuttig voor deze groep? Waarom wel/niet + persoonlijke reflectie.
86
Download