Proeftoets Haags Studiepunt AK – 2HV – BUITENLAND: H2 LANDSCHAP PAR. 1-6 – IH 1. Noem drie manieren waarop verwering van een berg kan plaatsvinden. 2. Hoe ontstaat grind? 3. Wat is erosie? 4. Hoe ontstaat een delta, en waar vind je deze? 5a. Bij sediment gesteentes verandert zand in … b. Bij sediment gesteentes verandert klei in … c. Bij sediment gesteentes veranderen schelpen in … 6a. De Alpen is een jong/oud gebergte, want de bergen zijn hoog/laag b. De Ardennen is een jong/oud gebergte, want de bergen zijn hoog/laag 7a. Hoe heet het vloeibare materiaal dat onder de grond is gestold? b. Welk onregelmatig gevlekt stollingsgesteente ontstaat hierbij? 8. Liggen in Nederland oudere aardlagen juist boven of onder de nieuwere aardlagen? 9. Welke gesteenten vind je aan de oppervlakte van het land? Noem er drie. 10. Vul de ontbrekende plaatsen (de vraagtekens) in: Voorbeeld: Sedimentatie = afzetting = neerleggen van verweringsmateriaal a. Rivier = ? = ? b. ? = marien sediment = ? c. ? = ? = keien en keileem d. smeltwater = ? = ? 11a. Vul de ontbrekende plaatsen in: Grondsoort Structuur Vruchtbaarheid Waterhuishouding Zand Grove korrels ? ? Draagkracht ? Löss ? ? ? Goed Klei ? Vruchtbaar ? ? Veen ? ? Houdt water vast ? b. Op welke ondergrond zou jij je boerderij het liefste bouwen? Proeftoets Haags Studiepunt AK – 2HV – BUITENLAND: H2 LANDSCHAP PAR. 1-6 – ANTWOORDEN 1. - Water in scheuren en spleten, dit bevriest en zet uit. Uiteindelijk kan er een stuk afbreken - steen wordt overdag heel warm, ’s nachts heel koud, steen zet uit en krimpt in. - planten tussen spleten bepaalde gesteentes dat oplost in water, zoals kalksteen - gesteente wordt aangetast door zuren van wortels en schimmels. 2. Doordat stenen tegen elkaar botsen, breken ze in stukken. Doordat ze tegen elkaar aan schuren in een rivier, worden ze mooi rond. 3. De uitschurende werking van stromend water, wind of ijs. 4. Een delta vind je bij het uitmonden van een rivier. De rivier laat al het zand en klei die nog niet zijn afgezet op het land in zee vallen. 5a. zandsteen b. schalie c. kalksteen 6a. Jong, hoog b. Oud, laag 7a. magma b. graniet 8. De oudere aardlagen liggen onder de nieuwe aardlagen. 9. Zand, grind, zwerfstenen, zeeklei, rivierklei en veen. 10a. Rivier = fluviatiel sediment = eerst grind en grof zand in de bovenloop, in benedenloop fijn zand en klei. b. Zee = marien sediment = afvoer van materiaal, maar ook afzetting op het strand. c. Gletjsers en Landijs = glaciaal sediment = keien en keileem d. Smeltwater = fluvioglaciaal = fijn zand en klei 11. Zand - Grove Korrels - onvruchtbaar - water zakt snel weg - goed Löss - heel kleine korrels – vruchtbaar - houdt water redelijk goed vast- goed Klei - heel kleine plaatjes – vruchtbaar - laat water slecht door - matig Veen – vezels - redelijk vruchtbaar - houdt water vast - slecht: inklinking b. Naar eigen inzicht. Bijv. Löss, want het is stevig en vruchtbaar.