3 DANS SEARCH Print BACK HOME Gezelschapsdieren vrijdag 18 April Problemen bij de regulatie van een kat met suikerziekte Suikerziekte oftewel diabetes mellitus is een chronische endocriene (hormonale) afwijking met als belangrijkste kenmerk een persisterende hyperglykemie (continu te hoog bloedsuikergehalte). Deze hyperglykemie is het gevolg van een relatief of absoluut tekort aan insuline. Diabetes mellitus wordt vastgesteld bij ongeveer 1% van alle katten. Hans S. Kooistra Specialist interne geneeskunde van gezelschapsdieren Departement Geneeskunde van Gezelschapsdieren, Faculteit Diergeneeskunde Universiteit Utrecht, Nederland [email protected] Het ontstaan van suikerziekte bij de kat vertoont grote gelijkenis met het ontstaan van suikerziekte (ouderdoms-diabetes) bij de mens. Net als bij de mens zijn lichamelijke inactiviteit en overgewicht factoren die de kans op het ontstaan van suikerziekte bij de kat sterk bevorderen. Deze factoren leiden tot een verminderde gevoeligheid voor insuline, waardoor er meer insuline moet worden gemaakt om het bloedglucosegehalte binnen de normale grenzen te houden. Te dikke katten kunnen dus beter op een dieet worden gezet, zodat ze in enkele maanden tijd (niet te snel) weer een normaal lichaamsgewicht hebben. Ook kan suikerziekte bij de kat ontstaan als bijwerking van bepaalde medicijnen. Bijnierschorshormonen (prednisolon, dexamethason etc.), die door dierenartsen o.a. worden gebruikt om jeuk en bepaalde ontstekingen tegen te gaan, en ook medicijnen om de krolsheid bij de poes te voorkomen (de poezenpil) hebben een werking tegengesteld aan insuline. Hierdoor moet de alvleesklier meer insuline gaan maken, wat kan leiden tot uitputting van de insuline-producerende cellen. Behandeling met deze middelen kan zo op den duur leiden tot suikerziekte en de situatie verslechteren als suikerziekte zich reeds heeft ontwikkeld. Bij ongeveer 15-20% van de katten met suikerziekte produceert de hypofyse, een hersenaanhangsel dat een centrale rol speelt in de hormoonhuishouding van het lichaam, een overmaat aan groeihormoon (acromegalie). Ook kunnen de bijnieren van de kat in zeldzame gevallen teveel bijnierschorshormonen maken (syndroom van Cushing). Beide hormonen gaan de werking van insuline tegen, wat op den duur Abstracts | European Veterinary Conference Voorjaarsdagen 2014 kan leiden tot uitputting van de insuline-producerende cellen in de alvleesklier en de ontwikkeling van suikerziekte. Ook een alvleesklierontsteking (pancreatitis) of een –tumor kan leiden tot suikerziekte bij de kat. Als er veel glucose (suiker) in het bloed aanwezig is, zal er via de nieren glucose met de urine verloren gaan (glucosurie). De glucose in de urine trekt extra vocht mee waardoor de kat meer gaat plassen. Om niet uit te drogen, zal de kat vervolgens ook meer moeten drinken. Omdat glucose een belangrijke brandstof is die nu verloren gaat, zal de kat meer gaan eten en desondanks gewicht gaan verliezen. Als de kat lange tijd niet wordt behandeld, verslechtert uiteindelijk de eetlust en kan de kat ernstig ziek worden. De diagnose diabetes mellitus wordt gesteld op basis van de aanwezigheid van glucosurie en persisterende hyperglykemie. Bij de kat kan ook stress leiden tot hyperglykemie. Voor het onderscheid tussen diabetes mellitus en stress als oorzaak van de hyperglykemie kan naast de anamnese de plasma fructosamine-concentratie van nut zijn. Als de conditie van de patiënt het toelaat moet de behandeling gericht zijn op de eliminatie van de factor(en) die de verminderde glucosetolerantie veroorzaakt. Gezien de rol van obesitas en lichamelijke inactiviteit in de pathogenese van diabetes mellitus bij de kat dienen normaliseren van het lichaamsgewicht en stimulering van lichamelijke activiteit ook deel uit te maken van de therapie. Daarnaast is behandeling nodig met een insuline-preparaat. De regulatie geschiedt met subcutaan toe te dienen insulinepreparaten op basis van het lichaamsgewicht en op geleide van de glucosewaarden in het bloedplasma. Voor de routinebehandeling wordt gebruik gemaakt van het tweemaal daags (met 12 uur tussentijd) onderhuids toedienen van Caninsulin®, dat als enige insulinepreparaat is geregistreerd voor gebruik bij de kat in Nederland. Toediening van de bij mensen met diabetes mellitus veel gebruikte orale antidiabetica (sulfonylureumderivaten stimuleren de insuline-secretie) sorteert doorgaans geen of slechts een kortdurend effect. Bij een kat met suikerziekte is het wel heel belangrijk om een dieet voor te schrijven met een laag koolhydraatgehalte. www.voorjaarsdagen.eu 3 DANS SEARCH Print BACK HOME Gezelschapsdieren vrijdag 18 April Als het niet lukt om het plasma glucose gehalte tot gewenste waarden te verlagen, dan moet als eerste gekeken worden of er eigenaar-gerelateerde problemen kunnen spelen. Een veel gemaakte fout is het toedienen van de insuline in het halsgebied (tussen de schouderbladen). Voor een voorspelbare goede opname van de insuline moet het insulinepreparaat onderhuids worden toegediend op de ribwand. Ook moet de Caninsulin® goed geschud worden voor toediening. Als de eigenaar alles volgens de regels der kunst doet, dan is het noodzakelijk om een dagcurve van de plasma glucose concentratie te maken. Deze zal laten zien wanneer de laagste waarde in het bloed bereikt wordt, of er sprake is van een te lage dosis of dat de dosis insuline misschien al te hoog is. Bij een te korte werkingsduur van de Caninsulin® moet overwogen worden de Caninsulin® vaker dan tweemaal daags toe te dienen of over te stappen op bijvoorbeeld glargine (Lantus®). Als het glucosegehalte steeds te hoog blijft dan moet de insulinedosering verhoogd worden en moet gezocht worden naar oorzaken voor de verminderde gevoeligheid. Vetzucht en verminderde activiteit zijn hierbij van belang. Verder kunnen allerlei ontstekingen (denk aan tandvleesontsteking, blaasontsteking en pancreatitis) tot een verminderde gevoeligheid voor insuline leiden. Met de bepaling van de bloed fPLI concentratie kan een aanwijzing verkregen worden voor het aanwezig zijn van een pancreatitis, een aandoening die nogal eens speelt bij de kat met diabetes mellitus. Aangezien 15-20% van de katten met suikerziekte acromegalie (groeihormoonovermaat) als achterliggende oorzaak heeft, moet ook hierop gecontroleerd worden. Dit kan door de plasma insuline-achtige groeifactor-I (IGF-I) concentratie te laten bepalen. Bij katten met acromegalie kan de hypofysetumor middels een operatie verwijderd worden, waarna de suikerziekte (in vrijwel alle gevallen) ook weer verdwijnt. Abstracts | European Veterinary Conference Voorjaarsdagen 2014 www.voorjaarsdagen.eu