De familie Beyens Een Vlaams-Gaditaanse handelaarsfamilie in de 18de eeuw Wout Van Putten Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Licentiaat in de Geschiedenis Promotor: Prof. Dr. R. Vermeir Universiteit Gent Academiejaar 2006-2007 INHOUDSTAFEL WOORD VOORAF INLEIDING VIII IX BIBLIOGRAFIE XIII 1. Archiefbronnen 2. Literatuurlijst AFKORTINGEN MONETAIRE WAARDEN DEEL I HISTORISCHE CONTEXT XVIII XIX 1 Hoofdstuk I : De Atlantische ruimte 1 1.1. 1 1.2. Definitie van de Atlantische ruimte De Atlantische oceaan in de geschiedenis 1.2.1. Het Atlantische obstakel 1.2.2. Het commerciële tijdperk 1.2.2.1. De Late Middeleeuwen a) de Noord-Italiaanse handel b) de Noord-Europese handel 1.2.2.2. De 16de-eeuwse maritieme expansie a) de Zuid-Europese expansie b) de Noord-Europese handel 1.2.2.3. De zeventiende eeuw a) de Zuid-Europese handel b) de Noord-Europese handel Hoofdstuk II : De Atlantische commerciële verhoudingen in de 18de eeuw 1 1 2 2 2 4 4 4 5 6 6 7 9 2.1. Ontwikkelingen in de 18de eeuw 2.1.1. Een nieuwe soort handel 2.1.2. Commerciële belangenconflicten 2.1.3. De uitkomst van de conflicten 9 9 10 12 2.2. Ontwikkelingen op het einde van de 18de eeuw 2.2.1. De suprematie van Frankrijk 2.2.2. De tanende Franse macht 2.2.3. Een nieuwe internationale machtsverhouding 12 12 14 15 II DEEL II DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN EN WEST-ANDALUSIË 17 Hoofdstuk I : De Zuidelijke Nederlanden en de handel 17 1.1. Het tijdskader 17 1.2. Brabant en de internationale handel 18 1.2.1. Antwerpen 1.2.1.1. Algemene evoluties op handelsgebied 1.2.1.2. De Antwerpse burgerij 1.2.1.3. De handel op Spanje en haar kolonies 1.3. Vlaanderen en de internationale handel 19 19 22 23 26 1.3.1. Gent 1.3.1.1. Algemene evoluties op handelsgebied 1.3.1.2. De Gentse internationale handel 1.3.1.3. De handel op Spanje en haar kolonies 1.3.2. Oostende 1.3.2.1. Algemene evoluties 1.3.2.2. Het Oostendse konvooi 26 26 28 29 31 31 32 Besluit 34 Hoofdstuk II : West-Andalusië en de handel 36 2.1. De Andalusische maatschappij 36 2.1.1. Een rurale maatschappij 2.1.2. Cádiz als uitzondering op de regel 2.2. De Gaditaanse handelswereld 2.2.1. De creatie van Cádiz als metropool 2.2.1.1. De praktische voordelen van de Cádizbaai 2.2.1.2. Sevilla onttroond 2.2.2. Het Gaditaanse monopolie 2.2.3. De handelsmaatschappij te Cádiz 2.2.3.1. Demografie en handel 2.2.3.2. De Gaditaanse burgerij 2.2.4. De buitenlandse aanwezigheid 2.3. De Vlaamse natie te Cádiz 2.3.1. 2.3.2. 2.3.3. 2.3.4. ‘la Antigua y Noble Nación flamenca’ Organisatorische structuur De Vlaamse handelsgemeenschap te Cádiz Elementen van cohesie 36 36 37 37 37 38 39 40 40 42 52 55 56 58 59 62 III DEEL III DE FAMILIE BEYENS 67 Hoofdstuk I : Vlaamse achtergrond 67 1.1. Historische achtergrond van de families Beyens, Bruggemans en Huwijn 67 1.1.1. De familie Beyens 1.1.2. De familie Bruggemans 1.1.3. De familie Huwijn 1.2. Genealogie van de generatie voor Cádiz 1.2.1. 1.2.2. 1.2.3. 1.2.4. Josef Beyens Van Beren en Ana Torrekens Verhoeven Cornelio Sprangers en Maria Verbrugge Arnaldo Huwijn Vanheestere en Judoca Vanhoucke Reiniers Juan Batista van Herk de Wilde en Catalina de Winter Simons 67 68 68 69 69 70 70 71 Hoofdstuk II : De generatie in Cádiz : Genealogie en biografie 72 2.1. De eerste generatie 72 2.1.1. 2.1.2. 2.1.3. 2.1.4. Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggeman José Beyens Torrekens en Ana Sprangers Verbrugge Ana Beyens Torrekens Juan Huwijn en Flora Verónica Hercq Winter 2.2. De tweede generatie 2.2.1. José Juan Ignacio Beyens Bruggeman en Micaela Geraldino 2.2.2. Cornelio Antonio Beyens Sprangers en María Joséfa Huwin Hercq 2.3. De derde generatie 2.3.1. 2.3.2. 2.3.3. 2.3.4. 2.3.5. 2.3.6. Lorenzo Beyens Huwijn en María de Belén Beyens Geraldino Estebán Antonio Beyens Huwijn Alexandro Beyens Huwijn en María Margareta Barnola María de la Paz Beyens Huwijn en Nicolás de Roxas Ybarraondo Rafael Beyens Huwijn Felix Beyens 2.4. De vierde generatie 2.4.1. a) b) c) d) Kinderen van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens José Vicente María de los Dolores Vicente Lorenzo María de los Dolores 72 75 76 76 79 79 81 83 83 87 87 89 90 91 92 92 IV e) f) g) h) i) 2.4.2. María Lorenza Joséf María Beyens Lorenzo Joséf Beyens Francisca de Paula Miguel Rafael Kinderen van Alexandro Beyens en María Margareta Barnolo 99 Hoofdstuk III : De handel 100 Inleiding 100 De handel in de eerste helf van de 18de eeuw 3.1. 101 3.1.1. De firma Beyens Brabander y co 3.1.1.1.De oprichting 3.1.1.2.De uitgestrektheid van de handel 3.1.1.3.De handelscontacten 3.1.1.4.Conclusie 101 101 102 103 108 3.1.2. De firma Beyens Hijo y co 3.1.2.1.Oprichting 3.1.2.2.De uitgestrektheid van de handel 3.1.2.3.De handelspartners 3.1.2.4.Conclusie 108 108 109 110 114 3.2. de handel in de tweede helft van de 18de eeuw 3.2.1. José Juan Ignacio Beyens 3.2.2. Lorenzo Beyens 3.2.3. De vierde generatie 3.3. Andere bedrijvigheden 3.3.1. De leden van de firma Beyens Brabander als geldschieters 3.3.2. Lorenzo Beyens als geldschieter 3.3.3. huizenspeculatie 115 115 116 117 118 118 120 120 Conclusie 121 Hoofdstuk IV: Sociale integratie 123 Inleiding 123 4.1. De eerste generatie 123 4.1.1. Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggeman 4.1.2. Juan Huwijn en Maria Flora Verónica Hercq Winter 123 127 V 4.2. De tweede generatie 4.2.1. José Juan Ignacio Beyens Bruggeman en Micaela Geraldino 4.2.2. Cornelio Antonio Beyens Sprangers en María Joséfa Huwin Hercq 4.3. Derde Generatie 4.3.1. 4.3.2. 4.3.3. 4.3.4. 4.3.5. 4.3.6. Lorenzo Beyens Huwijn en María de Belén Beyens Geraldino Estebán Antonio Beyens Huwijn Alexandro Beyens Huwijn en María Margareta Barnola María de la Paz Beyens Huwijn en Nicolás de Roxas Ybarraondo Rafael Beyens Huwijn Felix Beyens 4.4. De vierde generatie 4.4.1. Kinderen van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens a) María de los Dolores b) María Lorenza c) Joséf María Beyens d) Lorenzo Joséf Beyens e) Francisca de Paula f) Miguel Rafael 128 128 129 130 130 136 138 138 139 140 141 141 Conclusie 144 Hoofdstuk V : Het patrimonium 146 Inleiding 146 5.1. 146 De eerste generatie 5.1.1. Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggeman 5.1.2. Juan Huwijn en María Flora Verónica Hercq Winter 5.2. De tweede generatie 5.2.1. 5.2.2. José Juan Ignacio Beyens Bruggeman en Micaela Geraldino Cornelio Antonio Beyens Sprangers en María Joséfa Huwin Hercq 5.3. Derde Generatie 5.3.1. 5.3.2. 5.3.3. 5.3.4. 5.3.5. 5.3.6. Lorenzo Beyens Huwijn en María de Belén Beyens Geraldino Estebán Antonio Beyens Huwijn Alexandro Beyens Huwijn en María Margareta Barnola María de la Paz Beyens Huwijn en Nicolás de Roxas Ybarraondo Rafael Beyens Huwijn Felix Beyens 146 147 148 148 150 151 151 157 158 158 159 159 VI 5.4. De vierde generatie 5.4.1. 5.4.2. 5.4.3. 5.4.4. 5.4.5. 5.4.6. María de los Dolores María Lorenza Josef María Beyens Lorenzo Joséf Beyens Francisca de Paula Miguel Rafael 160 160 163 164 165 166 166 Conclusie 167 BESLUIT 169 PRENTEN 173 VII WOORD VOORAF In de eerste plaats zou ik graag mijn promotor Prof. Dr. René Vermeir willen bedanken voor het aanrijken van dit interessante scriptieonderwerp en voor de tips en ondersteuning doorheen mijn onderzoek. Daarnaast wil ik uitdrukkelijk de warmhartige persoon Manuel Ravina Martín, directeur van het provinciaal archief van Cádiz, ten zeerste bedanken, niet alleen voor zijn advies maar ook voor de gezellige babbels. Ook Prof. Dr. Manuel Bustos Rodríguez, docent aan de universiteit van Cádiz, wil ik bedanken voor zijn literatuurtips en voor de interessante lessen van ‘España en la Edad Moderna’ die ik bij hem heb kunnen volgen. De persoon Ana Crespo Solana, auteur van één van de basisboeken waarvan ik gretig gebruik heb kunnen maken, wil ik ook graag bedanken voor haar tips en haar vriendelijkheid. Ludo Somers, archivaris van de heemkring van Merksem, verdient hier ook een woord van dank omwille van zijn tips i.v.m. het Oud Archief van de parochie van Sint Bartolomeus van Merksem. Mijn student-collega Farah Laporte bedank ik graag voor haar sympathie en haar luisterend oor op de momenten wanneer ik niet achter de computer zat. Ook mijn vriend Stijn de Vriese bedank ik hier voor het nalezen van één van de hoofdstukken en voor de gezellige momenten. En tot slot nog een woordje van oprechte dank aan mijn vader en moeder die mij steeds doorheen mij studies en ervaringen hebben gesteund. VIII INLEIDING Dankzij mijn verblijf in Spanje, meerbepaald in Cádiz, in het kader van het Erasmusprogramma heb ik de kans gekregen aan de Vlaamse geschiedschrijving een bijzondere bijdrage te leveren. Ik noem het bijzonder, want niet iedere Vlaamse (student) historicus is zomaar in staat een onderzoek in het buitenland te voeren. Deze bijdrage is verruimend in die zin dat ze een bredere en geografisch uitgebreidere kijk op de Moderne geschiedenis van Vlaanderen en haar inwoners biedt. Vooral de hispanisten onder ons zullen dit zeker weten te waarderen. De periode van de Moderne geschiedenis betekende voor de Vlamingen een lange periode onder Spaanse vleugels. Vlaanderen was deel van het Spaanse rijk en de Vlamingen waren daarom onderdanen van de Spaanse vorst. Hoewel deze speciale relatie niet altijd van een leien dakje liep, zeker niet in de eerste eeuw, zijn er toch momenten waarop het beter ging. We spreken hier van de periode van de 17de eeuw, voornamelijk de tweede helft, waar de handelsbetrekkingen met Spanje een nooit gezien hoogtepunt hadden gekend. Cádiz bezat op dat moment het monopolie op de handel met de Spaanse overzeese kolonies en was uitgegroeid tot een wereldhavenstad waar men zich van heidenen en ver kwam vestigen, eenieder met het idee een deeltje van de Amerikaanse rijkdommen die daar toekwamen mee te pikken. Vele buitenlandse handelaars migreerden naar Cádiz of reisden op en af, en het verbaast ons niet dat de Vlamingen, met hun rijke handelsverleden, ook daar aanwezig waren. Het is inderdaad zo dat de Vlaamse handelsnatie, een institutionele groepering die de belangen van de Vlaamse (handels)maatschappij te Cádiz beschermde, in de tweede helft van de 17de eeuw haar reputatie had waargemaakt. Op de Fransen na was ze niet de meest numerieke, maar wel de economisch belangrijkste natie. Toen de successieoorlog tussen het Spaanse en het Oostenrijkse rijk losbarstte, vielen de Zuidelijke Nederlanden vanaf 1713 onder Oostenrijks bewind. De periode van twee eeuwen Spaans regering was nu voor goed voorbij en dit had haar gevolgen voor de Vlaamse handelaars. Vermits deze nu officieel geen onderdanen meer waren van de Spaanse vorst, verloren ze ook een reeks prerogatieven die nog het meest tot uiting IX kwamen binnen de commerciële sector. Zo zag Antwerpen, die de vorige eeuw verantwoordelijk was geweest voor het grootste aandeel van Zuid-Nederlandse handelaars in Spanje en ook Cádiz, haar florerende Spanjehandel grotendeels verdwijnen. Het is binnen deze nieuwe politieke context van de 18de eeuw dat ons onderzoek zich situeert. Hoewel we ons in belangrijke mate hebben toegespitst op de Atlantische handelsruimte in de 18de eeuw en de handelsrelaties tussen Cádiz en de Zuidelijke Nederlanden is dit niet het enige aspect dat we hebben onderzocht. Meer concreet hebben we ons toegespitst op één familie, de familie Beyens. Het betreft hier m.a.w. een casusstudie. Deze familie was oorspronkelijk van Merksem, vlakbij Antwerpen en op het einde van de 17de eeuw verhuisden twee van haar leden, Cornelio Beyens Torrekens en Cornelio Antonio Beyens, naar Cádiz, waar ze hun dynastie zullen verder zetten. De reden waarom deze uitweken, is een belangrijke vraag die naar onze mening enkel na de studie van de alomvattende context kan worden beoordeeld. De tijdsspanne waarin we ons onderzoek hebben afgebakend, loopt theoretisch van 1700 tot 1800, maar in de praktijk bleek dat het opportuun was om in sommige gevallen over deze grenzen heen te kijken. Omdat we het concept van een familie vanuit de meest ruime zin van het woord hebben benaderd wordt het duidelijk waarom we niet alleen in haar handelsactiviteiten geïnteresseerd waren. Zowel haar genealogische – essentieel bij de studie van een familie – als sociale en economische karakteristieken hebben we gepoogd te reconstrueren. Zo stelde we ons de vraag of de familie Beyens sociaal en economisch was geïntegreerd in zowel de Vlaams-Gaditaanse als in de Gaditaanse (handels)maatschappij en daarbuiten, en hebben we getracht haar directe sociale omgeving te reconstrueren. We onderzochten of er sprake was van een economische en/of sociale huwelijksstrategie en poogden haar economische evolutie doorheen de 18de eeuw te reconstrueren. De studie m.b.t. de handel van de familie Beyens bleef beperkt tot een periode van zevenentwintig jaar, lopende van 1723 tot 1750, de periode waarin enkele leden van de familie Beyens hun eerste twee handelsfirma’s te Cádiz hadden opgericht en beëindigd. Voor de tweede helft van de 18de eeuw hebben we ook gegevens maar daarvoor hebben we geen structureel onderzocht gevoerd. De nadruk voor deze eerste periode lag op de uitgestrektheid van hun handel, minder dan op de aard van hun handel, of de producten die ze verhandelden. We wilden weten met wie ze handelden en vanwaar deze personen afkomstig waren. Daarnaast hebben we gekeken of er nog X andere economische bedrijvigheden bestonden waaraan de leden van de familie Beyens deelnamen. Op deze manier menen we een totaalbeeld te hebben gecreëerd van de familie Beyens in de 18de eeuw. Zowel haar genealogische, professionele, sociale en economische realiteit zal hierdoor aan het licht worden gebracht. Dit maakt het mogelijk voor verschillende historici van verscheidene subdisciplines, zoals de economische-, de sociale- en de handelsgeschiedenis, etc. dit werk te raadplegen en te gebruiken. Praktische gezien is dit soort onderzoek enkel mogelijk wanneer met werkt op Spaanse bronnen. In hoofdzaak hebben wij ons toegespitst op de notariële bronnen bewaard in het provinciaal archief van Cádiz (AHPC). Daarnaast hebben we aanvullend beroep gedaan op bronnen die zowel in het municipaal archief van Cádiz (AHMC) als in nationaal archief van Spanje te Madrid (AHN) en het Diocesearchief (ADC) zaten. Ook hadden we het voorrecht om met een nagezant van de familie Beyens te spreken die ons een kijk in zijn private archieven gunde. Aanvullend onderzoek werd voorts nog gedaan te België in het Rijksarchief van Antwerpen (RAA) en het Oud Archief van de parochie van Sint Bartolomeus te Merksem (OASB). Deze verhandeling werd opgedeeld in drie delen. Het eerste deel behandeld de Atlantische ruimte, haar kenmerken, zowel doorheen de Middeleeuwen als door de 16de en de 17de eeuw. Hier wordt dieper ingegaan op de politiekcommerciële evoluties doorheen de 18de eeuw. Het betreft hier een globaal kader. In het tweede deel ligt de nadruk op de handelskenmerken van de Zuidelijke Nederlanden in de 17de eeuw, maar vooral in de 18de eeuw. Hierbij werd vooral gekeken naar haar relatie met de Spanjehandel en gingen we dieper in op de Zuid-Nederlandse burgerij, meerbepaald die van Gent, Antwerpen en werd het belang van de Oostendse haven in kaart gebracht. Daarnaast werd gekeken naar de West-Andalusische context, voornamelijk doorheen de 18de eeuw. Hierbij hebben we ons sterk geconcentreerd op de rol van Cádiz, haar (handels)gemeenschap en de Vlamingen in Cádiz. Het derde deel tenslotte is de eigenlijke vrucht van het onderzoek naar de familie Beyens. Zij is onderverdeeld in vijf hoofdstukken die respectievelijk gaan over de familie Beyens vóór de 18de eeuw in de Zuidelijke Nederlanden, de familie Beyens tijdens de 18de eeuw in Cádiz, XI de familie Beyens en haar handel, de familie Beyens en haar sociale integratie en de familie Beyens en haar patrimonium. XII BIBLIOGRAFIE 1. Archiefbronnen Antwerpen, Rijksarchief Klooster van de Urbanisten te Antwerpen nr. 6 Cádiz, Diocese archief Expediente Matrimonial 30 oktober 1726, 22 oktober 1726 & 21 november 1743 & Cádiz, Municipaal archief Cabildo Jaar 1757, fol. 306 Acta Capitular Jaar 1778, 4v. Cádiz, Provinciaal archief Protocolos notariales CA (Cádiz) 159, 410, 412, 413, 420, 421, 422, 431, 481, 452, 461,1564, 1582, 1586, 1587, 1588, 1589, 1590, 1591, 1592, 1594, 1595, 1596, 1597, 1598, 1599, 1600, 1602, 1604, 1605, 1608, 1624, 1625, 1630, 2204, 2193, 2195, 2197, 2204, 2235, 2243, 2247, 2251, 3227, 5340, 5349, 5352, 5358, 5359, 5360, PR (Puerto Real) 180 Madrid, Archivo Histórico Nacional Estado, Carlos III, Expediente 58 Merksem, Oud Archief Sint-Bartholomeus Kerkarchieven 1800-1986 1.01.01, , bundel 112, fol. 5 5.02.01, fol. 123, 137, 140, 146, 156, 158, 160 5.02.02, fol. 15 Historiek der pastorij van Sint-Bartolomeus 1.02.01, , fol. 2 Sevilla, Privaat archief van de familie de Loaysa Lizaur ([email protected]) Papeles de la Muy Noble Casa de Beyens Expediente de Nobleza de Beyens XIII 2. Literatuur − 1200 jaar Antwerpen, de Antwerpenaar en hun handelaars, in: Kint, A., van der Laan, M., Marinus, M.J., et.al., Waar is de tijd: Antwerpen, Zwolle, 1997, vol 11 − Anes, L., Comercio con América y títulos de nobleza: Cádiz en el siglo XVIII, in: Cuadernos Dieciochistas, 2 (2001), pp. 109-149 − Angiolini & Roche (eds), Cultures et Fromation négotiantes dans l’Europe Moderne, Ecole des hautes études en sciences sociales, Parijs, 1995 − Baetens, R., De nazomer van Antwerpse welvaart : de diaspora en het handelshuis De Groote tijdens de eerste helft der 17de eeuw, Gemeentekrediet van België, 2 vols., 1976 (Serie: Gemeentekrediet van België. Historische uitgaven. Reeks in 8 : 45) − Beetemé, Anvers, métropole du commerce et des arts, Nouvelle edition, I, Leuven, 1892 − Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (eds), Geschiedenis van de Nederlanden, HB uitgevers, Baarn, 2001 − Bustos Rodríguez, M., Andalousie, Pré-Amerique flamande, in: E. Stolz & R. Bleys (eds.), Flandre et Amérique Latine, Antwerpen, Fons Mercator, 1993 − Bustos Rodriguez, Manuel, La burguesía mercantil en el Cádiz del siglo XVII: origen, nombres y estructura, in: Homenaje a Antonio de Bethencourt Massieu, Las Palmas de Gran Canaria, 1996 − Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema Atlántico. La ciudad, sus comerciantes y la actividad mercantil (1650-1830), Silex, Cádiz, 2005 − Butel, Paul, The Atlantic, Londen, Routledge, 1999 − Céspedes del Castillo, Guillermo, La exploración del Atlántico, Editorial Mapfre, Madrid, 1991 − Chaunu, Seville et l’Atlantique (1504-1650), Parijs, 1955-1960 − Comellas García-Llera, J.L., Historia de España moderna y contemporánea, Madrid, Rialp, 1995 − Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie van de gegoede burgerij te Gent in de XVIIIe eeuw. De vorming van een nieuwe sociaal-economische Stand ten tijde van Maria Theresia, Paleis der Academiën, Brussel, 1952 − Crespo Solana, Ana, Cádiz, flandes y la república holandesa: burguesía mercantil y comercio, 1713-1778, Cádiz, UC (onuitgegeven doctoraatsverhandeling), 1999 XIV − Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos. Una comunidad mercantil en la ciudad de la ilustración, Ayuntamiento, Fundación municipal de cultura, Cádiz, 2001 − Cruz Valdovinos, José Manuel, Otras obras artísticas, in: Cruz Valdovinos, José Manuel (ed.), La Santa Cueva de Cádiz. Monumentos restaurados, Fundación caja Madrid, Madrid, 2001 − Davis, R., The Rise ot the Atlantic Economies, Londen, Weidenfeld en Nicolson, 1973 − Degryse, Karel, De Antwerpse financiële elite in de 18de eeuw. Een sociaaleconomische studie, Gent: RUG. Departement voor lerarenopleiding, 1994 − Degryse, Karel, De Antwerpse fortuinen: kapitaalsaccumulatie, -investering en -rendement te Antwerpen in de 18de eeuw, Antwerpen, Genootschap voor Antwerpse Geschiedenis, 2005 − Domínguez Ortiz, Antonio, Comercio y blasones. Concesiones de habitos de ordenes militares a miembros del consulado en Sevilla en el siglo XVII, in; Anuario de Estudios Americanos, 33 (1976), p. 217 − Everaert, J., L’hispanisation d’une bourgeoisie mercantile : Les immigrés flamands et wallons a Tenerife (1670-1745), in : Congreso americanista de Granada − Everaert, J., De internationale en koloniale handel der Vlaamse firma’s te Cádiz 1670-1700, De Tempel, Brugge, 1973 − Fernández Pérez, Paloma, El rostro familiar de la metrópoli. Redes de parentesco y lazos mercantiles en Cádiz, 1700-1812, Siglo veintiuno editores, Madrid, 1997 − García-Baquero González, Antonio, Cádiz y el Atlántico (1717-1778). El comercio colonial español bajo el monopolio gaditano, Escuela de estudios hispanoamericanos de Sevilla, Sevilla, 1976 − García-Baquero González, A., Comercio y burguesía mercantil en Cádiz de la Carrera de Indias, Lipper, Cádiz, 1991 − Garcia Fuentes, L., El comercio español con América, 1650-1700, Sevilla, Diputacion Provincial de Sevilla, 1980 − Glamann, Kristof, Dutch Asiatic Trade, 1620-1740, Kopenhagen, 1985 − Glesener, Thomas, Poder y sociabilidad: las élites flamencas en España a través de los expedientes de las órdenes militares (siglo XVIII), in: Crespo Solana, A. & Herrero Sánchez, M. (eds.), España y las 17 provincias de los Países Bajos (XVIXVIII), Unversidad de Córdoba, Cordoba, 2002 XV − Hye-Hoys, Isidore, Fondations pieuses et charitables des marchands flamands en Espagne. Souvenirs de voyages dans la péninsule ibérique en 1844 et 1845, Brussel, Vromant, 1882 − Laerhoven, J. Van, De kanthandel te Antwerpen in de 18de eeuw. De firma Van Lidth de Jeude, in Bijdragen tot de Geschiedenis, bijzonderlijk van het aloude hertogdom Brabant, 54, 1971, p. 173-190. − Mauro, F., Towards an ‘Intercontinental Model’: European Overseas Expansion between 1500 and 1800, in: The Economic History Review, serie 2, 14(1961) − Michielsen, Leo, De handel, in: Antwerpen in de XVIIIde eeuw. Instellingen, economie, cultuur, De Sikkel, Antwerpen, 1976 − Michielsen, Leo, Het kapitalisme te Antwerpen in de XVIIe en XVIIIe eeuw, in: Nederlandsche Historiebladen, 2, 1939 − Michielsen, Leo, Nota’s over den Rijkdom en den Boekhandel der Moretussen in de 18de eeuw, de Gulden passer, XIV, Antwerpen, 1936 − Ozanam, Didier, La colonie française de Cadix au XVIIIe siècle d’après un document inédit (1777), in : Mélanges de la Casa de Velázquez, vol 4, 6(1968) − Pedro de Abreu, F., Historia del saqueo de Cádiz por los ingleses en 1596, escrita por - , religioso de la órden de San Francisco, Cádiz, Imprenta de la Revista Médica, 1866 (heruitgegeven door M. Bustos Rodríguez, Cádiz, Universidad, 1966) − Prims ,F., Geschiedenis van Antwerpen. XI. Met Oostenrijk en onder de Franschen (1715-1814), dl 23, Antwerpen, 1947 − Pró Ruiz, S., Callejero gaditano (anecdotario), Cádiz, Establecimientos Cerón, 1933 − Ravina Martin, M., Las Finanzas del segundo Marqués de Valde-Iñigo, in: Cruz Valdovinos, José Manuel (ed.), La Santa Cueva de Cádiz. Monumentos restaurados, Fundación caja Madrid, Madrid, 2001 − Ruiz Rivera, J. & García Bernal, M.C., Cargadores a Indias, Madrid, Mapfre, 1992 − Sancho de Sopranis, Hipolito, Las naciones extranjeras en Cádiz en el siglo XVII, in: Estudios de Historia social de España, Madrid, deel IV, vol 2, 1960 − Sombart, W., Der moderne Kapitalismus, II, München en Leipzig, 1928 − Tas, Marlies, Vier generaties Coghen in Andalusië. Een studie van een Vlaamse handelaarsfamilie in de 17de en 18de eeuw, Gent, UG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), 2006 XVI − Tracy, James D. (ed.), The rise of merchant empires: long-distance trade in the early modern world, 1350-1750, Cambridge University Press, Cambridge, 1990 (Serie: Studies in Comparative Early Modern History) − Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz (1665-1700). Een socioculturele benadering, Gent, RUG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), 2000 − Veluwenkamp, J.W. Ondernemersgedrag op de Hollandse stapelmarkt in de tijd van de Republiek: de Amsterdamse handelsfirma Jan Isaac de Neufville & comp. 1730-1764, Meppel, 1981 − Vicente de Cadenas & Vicent, Estracto de los expedients de la orden de Carlos III. 1771-1847, dl II, letra B-Cardi, Madrid, Hidalguía, 1981 − Watts, David, The West Indies: Patterns of development, culture and environmental change since 1492, Cambrigde University Press, Londen, 1987 − Wee, H. van der, Opkomst van een wereldstad: handel en nijverheid te Antwerpen van de veertiende tot de achttiende eeuw, Paleis der Academiën, Brussel, 1987 (overdruk uit Academiae analecta) XVII AFKORTINGEN 1) Archieven en fondsen ADC AHMC AHN EM Exp. OASB prot. not. RAA = = = = = = = = Archivo Diócesano de Cádiz Archivo Histórico Municipal de Cádiz Archivo Histórico Nacional expediente matrimonial expediente Oud Archief Sint-Bartholomeus Merksem protocolos notariales Rijksarchief Antwerpen CA co CR dl. fol. Ibid. IP mvs p. Patr. pp. PR PSM PT PTR rs T TVP vta = = = = = = = = = = = = = = = = = = = Cádiz compañia/firma/onderneming Codicilio recíproco deel folio ibidem inventario post-mortem maravediés pagina patrimonio pagina's Puerto Real Puerto Santa Maria poder para testar Poder para testar recíproco reales Testamento Testamento en virtud de poder ommezijde 2) Andere XVIII MONETAIRE WAARDEN In 1762 fungeerde te Cádiz volgende muntsoorten, gekoppeld aan hun goudwaarde in gram; 1 Doblon (de plata) = 4,9584 gram fijn goud 1 Ducado = 1,7136 gram fijn goud 1 Peso = 1,2384 gram fijn goud 1 Real (de plata) = 0,1548 gram fijn goud 1 Quarto = 0,009675 gram fijn goud 1 Maravedíes = 0,0045529 gram fijn goud De waarde van deze muntensoorten t.o.v. elkaar: 1 Doblon = 4 Pesos = 32 Reales = 512 Quartos = 1088 Maravedíes 1 Ducado = 11 Reales = 176 Quartos = 375 Maravedíes 1 Peso = 8 Reales = 128 Quartos = 272 Maravedíes 1 Real = 16 Quartos = 34 Maravedíes Bron: Janssens, Leonard H., De pariteit van munten in de postgeschiedenis 1700-1875, Bocholt, 2001, p. 248 XIX DEEL I HISTORISCHE CONTEXT Hoofdstuk I : De Atlantische ruimte 1.1. Definitie van de Atlantische ruimte De Atlantische ruimte is een begrip geworden in de historiografie. Zij gaat verder dan de louter geografische betekenis. Veeleer wordt hiermee verwezen naar het netwerk van economische relaties tussen beide kanten van de oceaan. Soms strekten die zich ook verder uit tot de Stille of de Indische oceaan 1. Dit soort relaties verbond meerdere havensteden die aan de kust van de Atlantische oceaan waren gelegen. Deze relaties die de Europese maar ook de Amerikaanse- en de Afrikaanse-Atlantische omgeving verbonden, waren voor het grootste deel tijdens de Moderne Tijd gebaseerd op mercantilistische en protectionistische verhoudingen. De staatse belangen die ermee gemoeid gingen veroorzaakten soms ongelijke interacties waarbij verschillende naties werden bevoordeeld of benadeeld. Hun invloed op de Europese ontwikkeling wordt nog bediscussieerd. Zeker is wel dat deze situatie verantwoordelijk is geweest voor het ontstaan van ‘een mercantiele cultuur’ dewelke invloed had op de ontwikkeling van het kapitalisme2. 1.2. De Atlantische oceaan in de geschiedenis 1.2.1. Het Atlantische obstakel Door de Middeleeuwse tijdgenoot werd de Atlantische oceaan gezien als een obstakel, als iets waar beter niet aan geraakt werd. Zelfs de Arabische handelaars, de meest ervaren van toen, vonden de Atlantische oceaan schrikwekkend. Deze werden misleid door het foute wereldbeeld dat toen fungeerde. De wereld was vlak en eens men de horizon voorbij was gevaren viel men eraf. Nochtans werd de Atlantische oceaan wel 1 Davis, R., The Rise of the Atlantic Economies, Londen, Weidenfeld en Nicolson, 1973 Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema Atlántico. La ciudad, sus comerciantes y la actividad mercantil (1650-1830), Silex, Cádiz, 2005, p. 20 2 1 bevaren, zij het dan via de kusten. De zeilvaart van de Vikings is hierop een uitzondering. Zij sloegen erin zich eerst in Ijsland, daarna Groenland en later op de kusten van Labrador in Canada te vestigen ongeveer rond het jaar 1000. Maar de echte ontdekking en het losbarsten van een hele nieuwe commerciële relatie met het Amerikaanse continent liet nog vijfhonderd jaar op zich wachten. De toenemende handelconcurrentie in de Late Middeleeuwen zorgde ervoor dat steeds meer nieuwe ontdekte gebieden in kaart werden gebracht. De wetenschappelijke kennis die de Grieken en de Romeinen m.b.t. de geografie van de aarde hadden vergaard, werd pas in de Renaissance herontdekt. Het is op deze kennis dat Christofol Columbus zich had gebaseerd en waardoor hij het Amerikaanse continent in 1492 had kunnen ontdekken. Ook Vasco Da Gama opende nieuwe horizonten toen hij via Afrika een nieuwe zeilweg naar Azië had ontdekt. Deze waren van dermate groot belang geweest dat ze later werden gelijkgesteld met het begin van een nieuwe historische periode in de geschiedenis, de Moderne Tijd3. 1.2.2. Het commerciële tijdperk De ontdekking van Amerika in 1492 luidde een nieuw economische tijdperk in. Mauro spreekt van het commerciële kapitalisme of het handelskapitalisme dat vanaf 1500 zijn intrede deed en zou duren tot 1800. De periode van het mercantilisme was hiermee in gang gezet en zou duren tot de tweede helft van de 18de eeuw, wanneer de gedachte rond vrijhandel meer veld won. Deze werd definitief in 1778 afgekondigd. Sindsdien zal zich stilaan een nieuw soort economische kapitalimse manifesteren, het industriële kapitalisme4. 1.2.2.1. De Late Middeleeuwen a) de Noord-Italiaanse handel Het begin van het commerciële tijdperk waarin Europa de leiding zal nemen begint in de Noord-Italiaanse staten, meerbepaald bij Venetië. Deze Middellandse zeehaven zal 3 Céspedes del Castillo, Guillermo, La exploración del Atlántico, Editorial Mapfre, Madrid, 1991, p. 14-20 4 Mauro, F., Towards an ‘Intercontinental Model’: European Overseas Expansion between 1500 and 1800, in: The Economic History Review, serie 2, 14(1961), p. 1 2 in een eerste fase handel met de Levant (Libanon, Syrië) voeren. Hoofdzakelijk voerde ze graan en hout aan en exporteerde ze glas en aluin. Maar deze handelsactiviteit was weinig lucratief, zo getuige de negatieve handelsbalans. Hun kennis van de Middellandse zee en ervaring als zeevaarders bracht hen ertoe nieuwe producten te zoeken. Deze vonden ze in eerste instantie in de Afrikaanse slaven5. Een tweede fase in de Venetiaanse handel zal zich kenmerken door de handel in luxegoederen (zijde, specerijen, edelstenen). Deze waardevolle producten werden uit het Midden-Oosten en Syrië aangevoerd en opnieuw geëxporteerd naar de rest van Europa. Ook vanuit Afrika importeerde de Venetianen o.a. goud, slaven en ivoor en ruilden deze tegen zout net zoals ze met de handelsgebieden in het Midden-Oosten en Syrië deden. Venetië won steeds meer aan belang in de Middellandse Zee en op de Europese markt6. In de 13de eeuw werd haar rol grotendeels ingenomen door de Genuezen. Deze zullen hun plaatsje veroveren vooral in het Oosten van de Middellandse zee. Door hun uitvinding van de kogge, een schip met meer diepgang dan de Venetiaanse Galei, konden ze meer vervoeren. De Genuezen waren m.a.w. in staat massa-producten aan te voeren. Door hun graanaavoer vanuit Oekraine konden ze de hele Italiaanse en ook Iberische markt aan zich binden. Hun relaties met het Iberische schiereiland (Spanje en Portugal) zullen intenser worden en Genua zal het schiereiland in contact brengen met de internationale handel. Door bijstand te verlenen in de Iberische reconquistastijd, verwierven de Genuezen een goede reputatie bij de Portugese en Spaanse vorsten. Omdat de Genueese navigatiekennis verder ontwikkeld is zullen ze een zeer belangrijke rol spelen in de ontdekking van Afrika door Portugal vanaf de 14de eeuw. De ontdekking van de Canarische eilanden gaf Portugal de gelegenheid nieuwe producten te kweken en te exporteren. Vooral de suikerplantages op Madeira waren van belang. De suiker werd naar Lissabon geëxporteerd en deze vond haar afzetmarkten vooral in Italië en Iberië, maar ook in Vlaanderen en Brabant. Sinds 1450 zal Brugge haar belangrijkste Noordwest-Europese afzetmarkt worden7. 5 Wee, H., van der, Structural changes in European long-distance trade, and particularly in the re-export trade from south to north, 1350-1750, in: Tracy, James D. (ed.), The rise of merchant empires: longdistance trade in the early modern world, 1350-1750, Cambridge University Press, Cambridge, 1990, pp. 18-22 (Serie: Studies in Comparative Early Modern History) 6 Ibid., pp. 18-23 7 Ibid., pp. 22-31 3 b) de Noord-Europese handel Het aandeel van de Noord-Europese gebieden in de maritieme expansie zal pas vanaf het einde van de 16de eeuw op gang komen. Hoewel in de 15de eeuw reeds een toename van de handel werd geconstateerd. Brugge zal de belangrijkste handelsmetropool van Noord-West Europa worden en had contacten met Engeland, Schotland, Frankrijk, Castillië, Pruisen, het Balticum en Zuid- en Centraal-Europa. De relatie met Spanje werd meer intens wanneer de wolprijzen in Engeland stegen. Zo werd naast wol ook een nieuwe variëteit aan producten (zuidervruchten, ertsen, ivoor, rietsuiker,...) op de Noord-Europese markten geïntroduceerd. Naast Brugge zou Antwerpen zich steeds meer als havenstad ontpoppen. Een reeks overstromingen zorgden er in het begin van de 15de eeuw voor dat de Westerschelde bevaarbaar werd voor zware schepen. Vele vreemde handelaars die te Brugge resideerden trokken daarom massaal uit naar Antwerpen. De expansie van de Hollandse zeevaart drong steeds dieper door tot de Oostzee en de Noord-Duitse steden. Deze handel zal later de ‘Hollandse moedernegotie’ worden genoemd8. Zij bedreigde hiermee de Hanze-handel9. 1.2.2.2. De 16de-eeuwse martitieme expansie a) de Zuid-Europese expansie Op het einde van de 15de eeuw had Portugal een nieuwe zeeroute naar Indië ontdekt. Deze liep via de West-Afrikaanse kust om Kaap de Goede hoop en zo via de Arabische zee naar de Indische oceaan. Dit krediteerde Spanje’s handelspositie in grote mate, waardoor ook zij begon uit te kijken naar een nieuwe handelsroute op Indië. De reis van Christoffel Columbus was eigenlijk een experiment, een poging de wereld rond te varen om in de Indische oceaan terecht te komen. Maar de geografische kennis van toen was beperkt en men kende het Amerikaanse continent nog niet. Zo gebeurde het dat Colombus de Atlantische oceaan overstak en terecht 8 Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (eds), Geschiedenis van de Nederlanden, HB uitgevers, Baarn, 2001, p. 81-83 9 Butel, Paul, The Atlantic, Londen, Routledge, 1999, pp. 96-97 4 kwam in de huidige Dominicaanse Republiek. Het duurde drie decennia vooraleer het nieuwe Amerikaanse continent werd gekoloniseerd en vooraleer we kunnen spreken van een echte handel. In Spanje werd Sevilla het monopolie op de Amerikahandel toegezegd. Sindsdien werden ook haar voorhavens San Lúcar de Barrameda en Cádiz belangrijk. De goederen die Spanje vanuit haar kolonies invoerde bestonden voornamelijk uit goud en zilver10. Elk jaar en op verschillende tijdstippen zouden twee konvooien vertrekken vanuit Spanje. De eerste, de flota de Nueva España vaarde op Veracruz. De tweede, de galeones de Tierra Firme, zouden varen op Cartagena en hadden als eindbestemming Portobelo. Deze vaarroutes waren door de Spaanse kroon vastgelegd en gecontroleerd. Daar zou pas verandering in komen met het decreet van de vrije handel in 177811. b) de Noord-Europese handel In de 16de eeuw zal Antwerpen de rol van Brugge overnemen en fungeren als belangrijkste Noord-Europese havenstad. Ze ontving zowel koloniale producten (specerijen, suiker) vanuit het Zuiden als metalen producten (ijzer, koper) vanuit Zuid-Duitsland en stond in contact met het Balticum. Maar dit liedje zou niet lang duren. In 1585 wordt na een religieuze oorlog met Spanje de Schelde gesloten. Sindsdien verschoof het voornaamste economische centrum van Noordwest-Europa naar Holland, meerbepaald naar de havenstad Amsterdam 12. Stilaan begonnen de Lage Landen de Atlantische handel in hout en graan vanuit het Balticum te domineren. Ook in de handel in Portugees zout, wol uit Castillië en Engeland en de export van afgewerkte producten (in metaal en textiel) was Amsterdam toonaangevend13. Ondanks de verschuiving van de handel van Antwerpen naar Amsterdam, hadden de Vlamingen toch geen klagen. In 1517 waren ze deel geworden van de Spaanse kroon. Keizer Karel V gunde hen vele handelsvoordelen waardoor de handel met het Spaanse moederland aantrekkelijk werd14. 10 Céspedes del Castillo, Guillermo, La exploración …, p. 200-205 Ibid., p. 206 12 Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (eds), Geschiedenis....,p. 83-84 13 Butel, Paul, The Atlantic…, pp. 93 14 Céspedes del Castillo, Guillermo, La exploración …, p. 202 11 5 Naar het einde van de 16de eeuw toe zullen de Hollanders op het internationale handelsdecor verschijnen. Vooreerst zullen ze expansiepogingen ondernemen naar Oost-Indië. Daarmee kwamen ze in competitie te staan met Engeland dat sinds het midden van de 16de eeuw ook haar zinnen op Oost-Indië had gezet. Beide zeemachten wilden via Archangelsk Oost-Indië bereiken15. Frankrijk bleef in de 16de eeuw op de achtergrond, hoewel hun visvangst voor de kusten van Newfoundland doorheen deze eeuw belangrijk waren. Hun expedities naar Noord-Amerika hadden voorlopig weinig succes. De eerste vond plaats in 1534. Even later, in 1562 slaagden ze erin een vestiging in Charlesfort in Florida te bemachtigen, maar deze werd drie jaar later door de Spanjaarden verwoest. Sinsdien ging het land gebukt onder religieuze oorlogen waardoor het in grote mate van het Atlantische toneel verdween16. 1.2.2.3. De zeventiende eeuw a) de Zuid-Europese handel De 16de-eeuwse Atlantische handel verandert in de 17de eeuw van karakter. Van een handel in edele metalen zou ze overgaan in een plantage-economie (eerst tabak, dan suikerriet, en daarna slaven)17. Dit was mede het gevolg van een verzadiging van de markt van de edele metalen, maar ook van de nieuwe opkomende concurrentie van andere Europese zeemogendheden. Spanje ging gebukt onder een demografische en economische crisis, iets waar de concurrentie gretig van profiteerde. Er kwam competitie voornamelijk vanuit Noordwest-Europa. Zowel Engelse, Franse en Hollandse piraten zullen vooral rond de kleine en grote Antillen circuleren en pogingen ondernemen om Spaanse schepen te kapen. De handel op de Spaanse Amerikaanse kolonies was in theorie nog steeds het monopolie van Spanje, maar in de praktijk was dit niet meer het geval18. 15 Steensgaard, Niels, Growth and composition of the long-distance trade of England and the Dutch Republic before 1750, in: Tracy, James D. (ed.), The rise of merchant empires: long-distance trade in the early modern world, 1350-1750, Cambridge University Press, Cambridge, 1990, p. 108 (Serie: Studies in Comparative Early Modern History) 16 Butel, Paul, The Atlantic…, pp. 113-114 17 Ibid., pp. 102-103 18 Ibid., pp. 96-102 6 b) de Noord-Europese handel Het zijn voornamelijk de Noordwest-Europese zeemogendheden die verantwoordelijk zijn voor het doorbreken van het Spaanse monopolie. De eerste Noordwest-Europese migratie naar Amerika had plaats en door middel van raids en piraterij zullen eerst de Atlantische Mediterrane en Afrikaanse kusten en later de Caraïbische onveilig worden gemaakt. De Hollandse zeevaarders zullen met de West-Indische Compagnie (W.I.C.), opgericht in 1621, hiertoe hun steentje bijdragen, hoewel ze reeds vanaf 1590 regelmatig expedities voerden op het Spaanse Amerikaanse vasteland en op Brasillië (kust van Guyana) 19 . In 1624 sloegen de Hollanders erin Bahía in Brazillië te bezetten, maar dit zou slechts tot 1627 duren. Nochtans waren de Atlantische expedities niet hun grootste zorg. De Hollanders waren voornamelijk op Oost-Indië gericht. Daartoe werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie (V.O.C.) opgericht in 1602. Hun handelsimperium zal tot 1680 over Indië, de Molukken tot in Japan en China rijken. Daarmee hadden ze het Portugese handelsimperium in het Oosten volledig verdrongen. De Hollandse expansie van de 17de eeuw is duizelingwekkend. Daarnaast hadden ze hun moedernegotie van in de 16de eeuw kunnen handhaven en verstevigen, hoewel die in de 17de eeuw toch in zekere mate moest wijken voor deze nieuwe naar het Oosten gerichtte handel20. Maar de Hollandse suprematie taande mede ten gevolge van de oorlog met Frankrijk in 1650-1672. Nu was het de beurt aan de Engelsen. Hun handel was meer gericht op Zuid- en Noord-Europa. Het is met de oprichting van de East Indian Compagnie (E.I.C.) in 1600 dat zij zich steeds meer naar het Oosten is beginnen richten. Maar haar piraterij van de vorige eeuw had hen een basis in Barbados, the Leeward Isles en Jamaica bezorgd. Hier werd vooral suikerriet gekweekt. Enkel op Barbados produceerde ze ook tabak, katoen en Indigo. Bovendien lieten de Portugezen hen toe 19 20 Ibid., pp. 98-102 Steensgaard, Niels, Growth and composition …, pp. 102-103 7 Madeira en Bahía in hun Brazilliaanse kolonie, alsook hun Antilliaanse eilanden te bevoorraden reeds vanaf 160021. Met de regering van Richelieu zal Frankrijk openlijk oorlog voeren tegen Spanje in 1635. Ze slaagde erin Martinique en Guadeloupe te veroveren22. Later, in 1664 richtte Colbert de Franse Compagnie des Indes Occidentales op. Hiermee had hij een politiek ter stimulering van de Atlantische handel in gang gezet. Maar zij was tevens een wapen tegen de Hollandse suprematie. Zo gebeurde het dat er in de jaren zeventig zich een oorlog tegen Holland ontketende. Desondanks richtte de Franse havens zich steeds meer op de Antillen, voornamelijk vanaf de jaren tachtig. Sindsdien werd er suikerriet op Martinique en Guadeloupe gecultiveerd23. Een speciaal geval is dat van Santo Domingo. Reeds sinds de jaren dertig hadden de Fransen een basis in het eiland Tortue, vlak boven Santo Domingo. Van daaruit organiseerden ze verschillende expedities naar dit eiland, maar ook naar het Spaanse vaste land en Veracruz24. Vanaf het jaar 1665 werd de Franse aanwezigheid in het Westelijke deel van Santo Domingo actueler en werd er een actieve plantagepolitiek opgestart (eerst tabak dan suikerriet). Het Oostelijke deel bleef in Spaanse handen25. 21 Butel, Paul, The Atlantic…, pp. 114-115 Ibid., pp. 117-120 23 Ibid., pp. 121-123 24 Ibid., pp. 123-124 25 Watts, David, The West Indies: Patterns of development, culture and environmental change since 1942, Cambrigde University Press, Londen, 1987, p. 155 22 8 Hoofdstuk II : De Atlantische commerciële verhoudingen in de 18de eeuw 2.1. Ontwikkelingen in de 18de eeuw 2.1.1. Een nieuwe soort handel De demografische aangroei die zich in Europa vanaf het begin van de 18de eeuw voordoet, is ook voelbaar aan de andere kant van de Atlantische oceaan. De economische vooruitgang die deze met zich meebracht deed de vraag naar Amerikaanse goederen toenemen. Technische verbeteringen in de scheepsbouw beantwoordde deed het laadvermogen toenemen waardoor meer goederen vervoerd konden worden. De schepen werden ook sneller en beter, waardoor het minder risicovol was om in de Amerikahandel te investeren26. De piraten die in de vorige periode vooral het Caraïbische gebied hadden geteisterd verdwenen daarom in het begin van de 18de eeuw. De handel bleek meer rendabel dan geweld. Met de nieuwe zekerdere en goedkopere navigatie werd de warenhandel steeds rendabeler. Men vervoerde een groter volume tegen een goedkopere prijs27. De meest voorname goederen die vanuit Amerika naar Europa werden vervoerd waren in dalende orde van belangrijkheid edele metalen en suiker. De edele metalen werden in de 18de eeuw hoofdzakelijk in Nueva España, of Mexico ontgind, terwijl de suiker afkomstig was van voornamelijk de Franse en Engelse Caraïbische kolonies. Deze specialiseerden zich zodanig in de suikerproductie dat ze noodgedwongen levensmiddelen moesten invoeren. Hierin schuilt de voorspoed van de NoordAmerikaanse Engelse kolonie. Zij moest deze nieuwe vraag naar vis, hout en levensmiddelen inwilligen28. Tropisch Amerika (van Noord-Virginia tot het Zuiden van Brazilië) begon steeds meer gewassen te kweken om ze uit te voeren naar Europa: grana, añil en andere kleurstoffen, tabak, cacao, koffie en katoen. Koeienhuiden voerde men in vanuit het gebied rondom Rio de la Plata, maar ook sebo en andere producten29. 26 Céspedes del Castillo, Guillermo, La exploración …, p. 230 Ibid., p. 230-231 28 Ibid., p. 231-232 29 Ibid., p. 231- 232 27 9 Deze toename van de handel is te merken in de multiplicatie van de maritieme handelswegen. Tijdens de Spaanse successieoorlog, verkondigde Filips V de vrije toevaart van Franse schepen op Amerika. Dit was tegen de wil van de Spanjaarden die kost wat kost hun monopolie op de Amerikavaart wilden behouden. De route die de Franse bevoeren vertrok in Frankrijk en voer rechtstreeks op Kaap Hoorn met tussenstoppen in Buenos Aires, Chileense havens, e.a. om via de Stille Oceaan in Perú aan te meren. Deze aanvankelijk Spaanse route kende steeds meer succes in de 18de eeuw, hoofdzakelijk op commercieel vlak. Vanaf 1740 is dit meer dan duidelijk. Daarnaast zien we de verdere ontwikkeling van de driehoekshandel. De meest gekende hiervan is de handel in negerslaven. Men reisde naar de ene of de andere Afrikaanse factorij met Europese afgewerkte producten en ruilden die daar in tegen slaven, om vervolgens naar de Caraïben te reizen, daar de slaven te verkopen en terug te keren naar Europa met een lading suiker30. 2.1.2. Commerciële belangenconflicten Het verbaast niet dat deze ‘nieuwe’ voorspoedige handel voor ongenoegen zorgde in Spaanse kringen. Zij wilden kost wat kost hun privilegies in de Amerikahandel behouden, terwijl de Fransen en de Engelsen een agressieve mercantiele politiek voerde. Een confrontatie tussen deze laatste twee en Spanje leek onvermijdelijk. De uiteindelijke uitkomst van de Spaanse successieoorlog werd besloten in het voordeel van Engeland. Zij sloeg erin aanzienlijke privilegies te verkrijgen in de handel op Spaans Amerika: Zo kreeg Engeland de hoofdzetel van de slavenhandel en had ze het monopolie op haar import. Daarnaast kreeg ze toestemming om op de Spaanse kolonies te varen, mits elke vloot vergezeld werd van een Spaanse en mocht ze haar lading op de desbetreffende markt verkopen. De Engelsen respecteerden de privilegies niet en maakten er misbruik van. Dit ging zo ver dat de Spaanse autoriteiten guardacostas, of kustwachten in de Caraïben lieten installeren. Zij moesten de smokkelhandel aan banden leggen. Deze conflictsituatie zal ontaarden in een eerste korte opwelling in 1726-172731, maar vooral in 1739. Deze maritiem30 Ibid., p. 232 Comellas García-Llera, J.L., Historia de España moderna y contemporánea, Madrid, Rialp, 1995, p. 209. 31 10 commerciële oorlog zou navolging krijgen in Europa (1740-1784) in de Oostenrijkse successieoorlog. Hierin schaarde Frankrijk zich naast Spanje met het tweede familiepact (1743)32. Vanuit het Spaanse standpunt was deze commerciële oorlog om het Caribische gebied lang en onbeslist. In 1750 gaf ze toe en beloofde geen inspecties meer uit te voeren op de Engelse schepen. Engeland van haar kant zweerde enkele van haar privilegies af, m.n. die van de zetel van de slavenhandel en de gelegitimeerde scheepvaart op de Spaanse kolonies. Deze vrede van Aquisgrán loste in feite niets op. Het was eerder een wapenstilstand. In 1756 laaiden de vijandigheden weer op en brak de zevenjarige oorlog uit. Deze oorlog tussen Frankrijk en Engeland zal in vier continenten worden uitgevochten en werd bezegeld in het voordeel van Engeland. Dit was te wijten aan vier factoren. Ten eerste was het de fout van de Fransen om zich te veel op de oorlog op het Europese vasteland te concentreren. Zij besteedde hieraan haar grootste en beste middelen. Ten tweede was de getalenteerde William Pitt (the elder) zo slim om alle Engelse middelen in de overzeese oorlog in te schakelen. Op die manier wou hij een koloniaal imperium uit de grond stampen waarin Engeland een schakelfunctie zou krijgen in de handel met alle grote wereldhavens. Ten derde was het Britse leger superieur aan dat van de Fransen. Zowel organisatorisch als combattief. En ten slotte, de minder goed doordachte handelingen van Karel III van Spanje die op de verkeerde moment het derde familiepact met Spanje sloot (1761) en zich in de oorlog mengde wanneer Frankrijk reeds verslagen was (1792)33 De vrede van Parijs (1763) gaf Engeland de totaliteit van de Franse gebieden in Noord-Amerika (uitgezonderd West-Luisiana dat Spaans werd) en het Spaanse gebied van Florida. Frankrijk verloor ook enkele eilandjes in de Kleine-Antillen en in Indië. Deze maatregel riep om wraak. In Frankrijk deed de Graaf van Choiseul daarom een inspanning om de beste en de snelste schepen te bouwen. Zolang Frankrijk de zeevaart kon domineren, hadden ze hun positie op de zeehandel nog niet verloren. In 1778, wanneer dertien Britse kolonies in Noord-Amerika de onafhankelijkheidsoorlog inluidde sloot Frankrijk zich bij hen aan. Ondertussen profiteerde Spanje en viel Portugal aan te Sacramento in het Zuiden van Brasillië – een plek waar veel Brits-Portugese smokkelhandel plaats vond – en dwong Portugal het verdrag van San 32 33 Céspedes del Castillo, Guillermo, La exploración …, p. 232 Ibid., p. 233 11 Ildefonso (1777) en El Pardo (1778) te ondertekenen. Hiermee stemde Portugal officieel in met de afstand van Engeland en moest ze zich neutraal opstellen tijdens de komende kritieke jaren. Spanje sloeg erin nadien haar overzeese provincies militair te beschermen en haar zeemacht te versterken. In 1779, toen Engeland zich in een hachelijke situatie bevond en zonder bondgenoten viel, profiteerde Karel III van Spanje ervan om wraak te nemen en trok ten oorlog met Frankrijk aan zijn zij34. 2.1.3. De uitkomst van de conflicten Uit deze reeks conflicten en oorlogen was Noord-Amerika er nog het best vanaf gekomen. Zij kregen hulp van het buitenland en werden gesteund in hun onafhankelijkheid. Spanje had haar minimumprogramma gerealiseerd en kreeg Florida en Menorca terug. Groot-Britannië kwam als verslagen partij uit de strijd. Haar Amerikaanse rijk had zich losgemaakt en ging nu haar eigen weg. Holland dat gedwongen werd in 1781 om aan de zijde van de Engelsen mee in de oorlog te stappen, zal nooit meer de schade die deze aan haar maritieme en commerciële potentie had teweeg gebracht kunnen herstellen35. Frankrijk als overwinnaar, had enkele beperkte voordelen behaald. Zij had nu enkele gebieden in de kleine Antillen en in Afrika bemachtigd. Ze verloor daarentegen de gelegenheid om Engeland te overtreffen. In plaats van met hun superieure eskader die van de Engelsen te vernietigen, stelde ze deze ter beschikking van de Noord-Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd en wendde ze die aan om Britse Eilandjes in de Antillen te veroveren36. 2.2. Ontwikkelingen op het einde van de 18de eeuw 2.2.1. De suprematie van Frankrijk Tussen 1793 en 1815 vond de meest beduidende oorlog tussen Frankrijk en Engeland plaats. Deze was het gevolg van de onbevredigende en diverse oorlogen die zich in de 34 Ibid., p. 233-234 Ibid., p. 234 36 Ibid., p. 234 35 12 loop van de 18de eeuw hadden voorgedaan. Frankrijk zal zich laten leiden door een uitgesproken patriottisme, ondersteund door de revolutionaire ideologie en de verplichte militaire dienst van alle Franse mannelijke onderdanen. Dit nieuw leger zal het voorgaande, meer professionele leger vervangen en zou een succes voor Frankrijk zijn37. De reactie van Engeland op deze nieuwe dreiging beperkt zich tot het zoeken naar bondgenoten tegen Frankrijk. Engeland was er ondertussen in geslaagd haar zeemacht tot één van de meest superieure van Europa te maken. Dit werd mogelijk gemaakt door haar hegemonie op zee en werd gefinancierd door de commerciële opbrengsten die ze hieruit had gehaald38. Het zag er naar uit dat de langdurig aanslepende oorlog op zijn eindpunt was gekomen. Geen enkele van de West-Europese monarchieën was nog in staat de andere volledig in de pan te hakken. Met de incorporatie van de Lage Landen in het Franse staatsapparaat (1795) en Spanje dat nu als satellietstaat dienst deed, had Frankrijk voldoende basis om haar zeemacht te verstevigen. Met deze troef en de korte wapenstilstand die werd ingeluid met de vrede van Amiens (1802), zag Napoleon de gelegenheid schoon om een leger in de Caraïben te installeren. Dit leger zou in de eerste plaats de rebellie van de slaven van St. Domingue – of Haïti zoals de rebelse slaven de kolonie noemden – moeten onderdrukken en in de tweede plaats het oorspronkelijke Franse imperium in Amerika herstellen. In 1803 was de uitkomst van dit ambitieuze plan alles behalve positief voor de Fransen. Napoleon had te laat ingezien dat zijn militaire strategie enkel in Europa werkte en niet in de Caraïben. Hij moest noodgedwongen Haïti in de handen van de rebellen laten en verkocht Luisiana aan de Verenigde Staten van Amerika. Hij vergat hierbij echter dat hij verplicht was dit laatste gebied dat Spanje voordien aan Frankrijk had afgestaan, terug aan Spanje te schenken39. Napoleon had ook zijn pijlen op de Indische kolonies van Engeland gericht. Achter dit plan schuilde de wil om het Middellandse Zeegebied onder zijn controle te krijgen. Daarom veroverde hij Egypte om van daaruit naar Indië te trekken. Tot zover ging het goed, maar wanneer de Engelse admiraal Nelson het Franse eskader vernietigde, dwong hij het leger van Napoleon geïsoleerd achter te blijven in Egypte (1798). Twee 37 Ibid., p. 235 Ibid., p. 235 39 Ibid., p. 236-237 38 13 jaar later bezette de Engelsen het eiland Malta en herwonnen daarmee hun belangen in het Middellandse Zeegebied. Ze profiteerde ervan om meteen de Hollandse kolonie in Kaap de Goede Hoop te veroveren, waardoor Engeland haar handel op Azië opnieuw kon consolideren40. Frankrijk was ten einde raad en besloot door middel van het decreet van Berlijn in 1806 Europa af te sluiten van de Engelse handel. Alle geallieerde en neutrale handel met Engeland was sindsdien strafbaar. Engeland op haar beurt liet het er niet bij en verkondigde de Orders in Council. Hiermee hadden ze een steeds strenger wordende blokkage op de handel met Napoleontisch Europa afgekondigd41. Het decreet van Berlijn was een grote streep door de Engelse rekening. Haar traditionele handel gebaseerd op de heruitvoer van geïmporteerde koloniale waren naar Europa was nu plots onmogelijk geworden. Desondanks konden de Britten zich handhaven. Ze beschikten over een andere handel, die van de uitvoer van afgewerkte producten, dewelke slechts voor 35% op Europa was gericht en in grote mate op Amerika. Daarom werden de banden met de Spaanse overzeese provincies meer actueel. Maar Spanje was nog steeds een bondgenoot van Frankrijk, waardoor in deze nieuwe handel de kiemen van een mogelijke rebellie verscholen zaten. Toch kwam het niet zover. In 1808 liet het Portugese hof – dat ondertussen naar Brazilië was gevlucht – onbeperkte handel toe met Engeland. De Engelse economie, ondanks de verwoedde pogingen van Napoleon zat opnieuw in de lift42. Engeland was verplicht op zoek te gaan naar nieuwe afzetgebieden en nieuwe handelsroutes en had deze gevonden. Maar wou ze de oorlog winnen moest ze haar landmacht voldoende kunnen emanciperen en bondgenoten zien te vinden tegen Frankrijk43. 2.2.2. De tanende Franse macht Alsof het hen vanuit de hemel werd geschonken ontstonden er zich onverwachte opstanden in Spanje tegen het Franse leger (1808). Deze laatste hadden hun oorspronkelijke houding als geallieerden omgeruild voor die van bezetters. Maar Engeland profiteerde niet van deze interne verwikkelingen. In plaats van een 40 Ibid., p. 238 Ibid., p. 237-238 42 Ibid., p. 238 43 Ibid., p. 238 41 14 Europees blok tegen Frankrijk te vormen stuurde ze troepen naar Spanje die daar de opstandelingen bijstonden. In plaats van de vrede te bewerkstelligen, verzekerde Engeland haar handel met de Spaans-Amerikaanse kolonies, terwijl de Spaanse opstandelingen hun bloed vergoten om van het Franse juk bevrijd te zijn. In 1812 had deze oorlog van ‘de wederzijdse blokkages’ twee belangrijke gevolgen teweeg gebracht. Ten eerste, de strijd tussen de Verenigde Staten van Amerika en Engeland, geprovoceerd door de te strenge maatregelen van de Engelse blokkade en de sluiting van de Europese havens voor Amerikaanse producten. Ten tweede, de beslissing van Rusland om Engelse producten wel te ontvangen, waarmee ze de blokkade van Napoleon negeerde. Deze laatste was van doorslaggevend belang en zou het einde van het Napoleontisch tijdperk betekenen44. Vanaf 1812 kent het Napoleontische rijk, gaande van Spanje tot Rusland een neerwaartse evolutie, in de hand gewerkt door de eerste nederlagen die hij leed in Europa. Reeds sinds 1810 was zijn financiële toestand ontoereikend. Daarom ging hij zo ver om in het geheim licenten te verkopen om met Engeland te kunnen handelen. Hij ondermijnde m.a.w. zijn eigen strategie. Als gevolg hiervan ontstond er in Europa een ‘zwarte markt’ die traag maar zeker de Europese economie zou ondergraven. De uiteindelijke nederlaag van Frankrijk met Napoleon aan kop, had plaats in 1815. Deze Britse overwinning was een totaaloverwinning. Frankrijk kreeg een milde behandeling en behielden grote delen van hun kolonies, vermits Engeland niet zozeer op grondgebied, maar op economische handelsvoordelen aasde45. 2.2.3. Een nieuwe internationale machtsverhouding De grootste verliezers van de oorlog van 1793-1815 waren de Spanjaarden en de Portugezen. Deze laatste zag zich gesplitst in twee: enerzijds Portugal dat dankzij Engelse hulp haar Aziatische en Afrikaanse kolonies kon behouden, anderzijds Brazilië dat in grote mate haar onafhankelijkheid had te danken aan de ‘goede diensten’ van de Engelse regering en aan de efficiënte Britse marinesoldaten. Het kon ook niet anders dan dat Portugal en Brazilië economische en politieke satellietstaten van Engeland werden. De gevolgen voor de Spaanse monarchie waren desastreuzer. Ze had het zwaar te verduren gehad vooral tijdens de periode 1808-1815, wanneer 44 45 Ibid., p. 238 Ibid., p. 238-239 15 veel Spaans bloed had gevloeide in de strijd tegen de Franse troepen. Spanje had definitief haar wereldse betekenis verloren, waarmee haar rol zo goed als uitgespeeld was, ook in Europa. Haar overzeese gebieden verloren reeds het commercieel contact met Spanje vanaf 179646. In 1810, wanneer Frankrijk de praktische overwinning op Spanje had behaald, reageerde men in Spaanse kolonies op een gewelddadige manier. Sindsdien eiste de ene kolonie na de andere haar onafhankelijkheid. De situatie werd er niet beter op en burgeroorlogen braken uit47. Noord-Amerika daarentegen hield zich gehandhaafd in haar neutraliteit. Tussen 1793 en 1801 zag zij haar export vervijfvoudigd en bleef stijgen tot 1807. Hetgeen ze niet produceerden importeerden ze, om nadien terug te exporteren voornamelijk naar Europa. Noord-Amerika genoot van een ongelofelijke economische groei, wat hen de eerste plaats bezorgde in de continentale handel. Europa zou pas in 1993 deze kunnen evenaren48. 46 Ibid., p. 239-240 Ibid., p. 240 48 Ibid., p. 240-241 47 16 DEEL II : ANDALUSIË DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN EN Hoofdstuk I : De Zuidelijke Nederlanden en de handel 1.1. Het tijdskader Sinds de regering van Keizer Karel V van Habsburg behoren de Zuidelijke Nederlanden tot de Spaanse monarchie. De Zuid-Nederlanders waren m.a.w. onderdanen van de Spaanse vorst geworden. Deze conditie bood hen enkele voordelen. Het binnenlandse bestuur werd vrijwel uitsluitend aan ingezetenen overgelaten en de handel met Spanje werd hen gemakkelijker gemaakt 49. Spanje had immers vele overzeese kolonies waar vele rijkdommen uit voortvloeiden. Met de ‘geprivilegieerde’ positie van onderdanen konden de Zuid-Nederlanders daar mee van profiteren. Zo gebeurde het dat vele Zuid-Nederlanders zich langst de kusten van de Atlantische oceaan gingen vestigen50. Velen daarvan, hoofdzakelijk Antwerpenaars, zouden zich vestigen op de Spaanse Zuid-Atlantische kust in de steden San Lúcar de Barrameda, Sevilla en Cádiz51. In deze situatie zou weinig verandering komen, tot wanneer de Spaanse vorst Karel II in 1700 overleed. Zijn ondoordachte testament zou een opvolgingsoorlog in Europa teweeg brengen, ook wel de Spaanse successieoorlog genoemd. Zowel Aartshertog Karel II van Oostenrijk en Maximiliaan Emmanuel van Frankrijk waren kandidaat troonopvolgers. Maar Karel II van Spanje had de soevereiniteit van al zijn gebieden nagelaten aan Filips van Anjou, kleinzoon van de Franse koning Lodewijk XIV. Deze liet zich dan ook als Filips V in Madrid inhuldigen. Al in 1701 verleende hij een volmacht aan Lodewijk XIV om over de Zuidelijke Nederlanden te regeren. Franse troepen trokken naar de Zuidelijke Nederlanden en vielen zonder slag of stoot binnen. Engeland en de Verenigde Provinciën weigerden de nieuwe vorst Filips V te erkennen en schaarden zich achter Aartshertog Karel II van Oostenrijk. De Engelse troepen 49 Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (eds), Geschiedenis ..., p. 186 Michielsen, Leo, De handel, in: Antwerpen in de XVIIIde eeuw. Instellingen, economie, cultuur, De Sikkel, Antwerpen, 1976, p. 116 51 Bustos Rodríguez, M., Andalousie, Pré-Amerique flamande, in: E. Stolz & R. Bleys (eds.), Flandre et Amérique Latine, Antwerpen, Fons Mercator, 1993 50 17 samen met die van de Verenigde Provinciën veroverden grote delen van de Zuidelijke Nederlanden, m.n. Vlaanderen, Brabant en Henegouwen. In 1711 zou Filips V het bestuur van de Nederlanden op Maximiliaan Emmanuel overdragen. Zijn regering was echter van korte duur. Twee jaar later maakte de vrede van Utrecht er een eind aan. Het duurde tot 1715 wanneer met het Barrièretraktaat de Spaanse Nederlanden aan Oostenrijk werden overgedragen. Dit was een strategische zet van de Europese zeemogendheden. De Zuidelijke Nederlanden zouden fungeren als een buffer tegen Frankrijk zodat deze laatste haar macht niet verder zou kunnen uitbreiden. Het beleid dat Karel VI, de nieuwe vorst van de Zuidelijke Nederlanden, zou voeren werd aan banden gelegd door diens zwakke internationale positie. Hij zou tot 1740 regeren. Toen brak de Oostenrijkse successieoorlog uit en trok Frankrijk opnieuw de Zuidelijke Nederlanden binnen. Deze zouden onder Franse bezetting blijven, tot wanneer in 1748 vrede werd gesloten met Oostenrijk. Sindsdien was het Maria Theresia die het bestuur van de Zuidelijke Nederlanden waarnam. Haar regeringsperiode duurde tot 1780 en betekende voor de Zuidelijke Nederlanden een periode van vrede52. Vanaf 1784 zou de Oostenrijkse Jozef II de Zuidelijke Nederlanden onder zijn beheer krijgen. Hij was een verlicht en ambitieus leider en had grootse hervormingsplannen. Deze schoten bij de Zuid-Nederlandse onderdanen in het verkeerde keelgat wat resulteerde in de Brabantse Omwenteling (1798-1790). Zijn opvolger, Keizer Leopold II zal Jozef’s hervormingen opnieuw afschaffen. Nadien zouden de Zuidelijke Nederlanden onder Frans bewind komen tijdens de zogenaamde Franse periode (1794-1814)53. 1.2. Brabant en de internationale handel In het Hertogdom Brabant was het gros van de handelsactiviteiten gelokaliseerd in Brussel en Antwerpen. We hebben besloten enkel uit te wijden over de Antwerpse handel, m.n. haar burgerij, en haar handel op Spanje omdat we in Cádiz slechts zeer zelden Brusselse kooplui hebben aangetroffen. De overgrote meerderheid van de Brabantse en ook Vlaamse kooplieden in Cádiz wordt gevormd door Antwerpenaars. 52 53 Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (eds), Geschiedenis...p. 187-191 Ibid. p. 235-237 18 Vandaar deze overweging om Antwerpen, meer dan Brussel in de schijnwerpers te plaatsen. 1.2.1. Antwerpen 1.2.1.1. Algemene evoluties op handelsgebied Het lijkt erop dat Antwerpen sinds haar glorieperiode in de 16de eeuw steeds een stad is geweest met aanzien. Niet alleen op commercieel, industrieel en financieel vlak stond ze bekend als Europees en zelfs internationaal knooppunt54, maar ook op intellectueel en cultureel vlak was zij haantje de voorste. Ook al bereikte Antwerpen in de 17de, en nog minder in de 18de eeuw niet datzelfde elan, toch hield zij voet bij stuk. In de 17de eeuw bleef de stad sterk actief als financiële draaischijf en Dispositionsplatz55 of beschikkingsplaats en ontketende er zich een bloei in de tapijtindustrie, de meubelmakerij, de diamantbewerking, de edelsmeedkunst, etc.56. Vele elementen wijzen erop dat de Antwerpse handel toen uitermate sterk gericht was op Spanje, meerbepaald op de Spaanse kolonies. Deze handel werd gemakkelijker gemaakt doordat de Zuidelijke Nederlanden officieel deel waren van de Spaanse kroon. Daardoor werden ze niet werden getroffen door de strenge protectionistische maatregelen die de Spanjaarden hadden opgesteld t.o.v. buitenlandse handelaars. De Zuidelijke Nederlanden waren toen nog ‘geprivilegieerd’. Deze Spanjehandel had een zeker familiaal karakter. Firma’s werden binnen dezelfde familie opgericht, correspondenten zijn in vele gevallen familieleden, etc.57 Uit de kapitaalsbesteding van de Antwerpse handelaars kunnen we duidelijk een hang naar de adellijke levensstijl ontwaren. Ze investeerden in een luxueus ingerichtte patriciërswoning, buitengoed – een soort van buitenverblijf, ook wel hof van plaisantie genoemd - , huurhuizen, grondbezit en persoonlijke renten. Wat betreft de 54 Michielsen, Leo, De handel, ... p. 97 Sombart, W., Der moderne Kapitalismus, II, München en Leipzig, 1928, p. 506 56 Wee, H., van der, Opkomst van een wereldstad: handel en nijverheid te Antwerpen van de veertiende tot de achttiende eeuw, Paleis der Academiën, Brussel, 1987 (overdruk uit Academiae analecta), pp. 610 ; Everaert, J., De internationale en koloniale handel der Vlaamse firma’s te Cádiz 1670-1700, De Tempel, Brugge, 1973, p. XXI ; 1200 jaar Antwerpen, de Antwerpenaar en hun handelaars, in: Kint, A., van der Laan, M., Marinus, M.J., et.al., Waar is de tijd: Antwerpen, Zwolle, 1997, vol 11, p. 265 57 Michielsen, Leo, Het kapitalisme te Antwerpen in de XVIIe en XVIIIe eeuw, in: Nederlandsche Historiebladen, 2, 1939, p. 244-252 55 19 huurhuizen, gaat het hier niet om bewuste beleggingen zoals in de 18de eeuw meer het geval zal zijn, maar eerder op goederen die werden verkregen door een erfenis58. In de 18de eeuw zal Antwerpens handel plaats ruimen voor meer financiële activiteiten. Antwerpen werd een kapitaalmarkt met internationale betekenis59. Maar de Schelde bleef nog steeds gesloten en het systeem van ongunstige tarieven werd bij het verdrag van 1715 nogmaals bevestigd. De traditionele 17de eeuwse handel in luxegoederen, kunsttapijten, schilderijen en kunstmeubelen zal worden vervangen door een meer tipische 18de eeuwse handel in boeken60, diamant61 en zijde62. De Spanjehandel moet evenzeer aan belang inboeten. Leo Michielsen spreekt van een voortzetting, zij het op een lager pitje63, terwijl Karel Degryse aantoont dat de handel met Spanje minder lucratief was en dat zij stilaan op minder Antwerpse intresse kon rekenen. Bovendien verloren de Antwerpse handelaars die zich in Cádiz, Sevilla, Malaga en Lissabon hadden gevestigd in de 18de eeuw de affiniteit met Antwerpen. De verspaansing nam stilaan de bovenhand64. Een bewijs hiervan vinden we in de gefaalde handelsondernemingen die vooral door Antwerpenaren in Spanje werden opgericht in de 18de eeuw. Het betreft hier de Spaanse Kompagnie van Caracas, gesticht in 1729 en de Kompagnie van San Ferdinando van Sevilla, gesticht in 1749. Beide zijn gericht op Amerika. Vooral deze laatste verging het niet goed, zo getuige de nooit uitbetaalde dividenden65. Ook als Dispositionsplatz zal Antwerpen in de 18de eeuw aan belang moeten inboeten. Waar in de 17de eeuw de Antwerpse handelaars via handeltechnieken zoals de consignatie, het aankooporder en de participatie andermans goederen verhandelden van op een afstand, zullen deze handelaars in de 18de eeuw hun actieve rol moeten inruilen voor een meer passieve. Het is niet meer de Antwerpenaar die het initiatief neemt, maar de buitenlander. De Antwerpse handelaar was nu correspondent 58 Michielsen, Leo, De handel ..., p. 99 Michielsen, Leo, Het kapitalisme ..., p. 252 60 Michielsen, Leo, Nota’s over den Rijkdom en den Boekhandel der Moretussen in de 18de eeuw, de Gulden passer, XIV, Antwerpen, 1936. 61 Beetemé, Anvers, métropole du commerce et des arts, Nouvelle édition, I, Leuven, 1892, p.52 62 Prims ,F., Geschiedenis van Antwerpen. XI. Met Oostenrijk en onder de Franschen (1715-1814), dl 23, Antwerpen, 1947, pp. 123, 133 en 135. 63 Michielsen, Leo, De handel..., p. 102 64 Degryse, Karel, De Antwerpse fortuinen: kapitaalsaccumulatie, -investering en -rendement te Antwerpen in de 18de eeuw, Antwerpen, Genootschap voor Antwerpse Geschiedenis, 2005, p. 43 65 Michielsen, Leo, De handel.....p. 114 59 20 geworden in plaats van diegene die de orders plaatst66. Het zijn vooral de Hollandse zakenlui die deze rol zullen overnemen67. Toch zullen er in de 18de eeuw verwoedde pogingen worden ondernomen om de actieve handel weer leven in te blazen. In 1723 wordt de Oostendse Compagnie opgericht met hoofdzakelijk Antwerps kapitaal. Zij was gericht op handel met het Oosten. Haar hoofdzetel was gevestigd in Antwerpen. In 1727 werd deze compagnie reeds geschorst en in 1744 vond haar uiteindelijke liquidatie plaats. Ondanks haar korte levensduur was deze compagnie voor enkelen toch een winstgevende belegging geweest68. Direct na de liquidatie van deze compagnie werd de Aziatische Associatie van Triëst opgericht. Later, in 1781, zal haar naam omgevormd worden in de Keizerlijke Aziatische Compagnie van Triëste. Deze onderneming was evenzeer gericht op de handel met het Oosten. De Antwerpse groothandelaars Charles de Proli, Borrekens en Nagels zullen naast de Amsterdammer Bolts hierin een belangrijke rol spelen69. Naast deze binnenlandse ondernemingen investeerden de Antwerpse handelaars ook in buitenlandse ondernemingen. Deze ondernemingen zijn gevestigd in tal van landen waaronder Spanje, Frankrijk, Engeland, Holland, Pruisen, Denemarken, Zweden en Oostenrijk70. Nu Antwerpen meer op de financiële wereld was geconcentreerd, stellen we een toegenomen bankwezen vast. Deze is nog niet volledig gespecialiseerd en we zien dat de meeste bankiers daarom tevens groothandelaar, industrieel, assuradeur, etc. zijn. De meeste Antwerpse banken gingen staatsleningen aan met vreemde landen, waardoor zij internationale faam verwierven71. Samenvattend kunnen we stellen dat de internationale betekenis van Antwerpen meer op financieel vlak kwam te liggen. Ze is een kapitaalmarkt voor koloniale ondernemingen en een financiële markt voor staatsleningen. De Scheldestad is financieel verbonden met de hele wereld72. 66 Ibid., p. 102-103 Ibid., p. 103 68 Ibid., p. 104-105 69 Ibid., p. 104-114 70 Ibid., p. 114-117 71 Ibid., p. 118-119 72 Ibid., p. 122 67 21 1.2.1.2. De Antwerpse burgerij Omdat de Spanjehandel na het verdrag van Utrecht in 1713 niet meer winstgevend genoeg was, was deze handel niet langer een optie voor de Antwerpse groothandelaar. Deze Spanjehandelaars probeerden toen hun activiteiten te verleggen naar Oost-indië, wat uiteindelijk resulteerde in de oprichting van de Oostendse Compagnie in 172273. De voornaamste groothandelaars in het Antwerpen van de 18de eeuw zijn de families De Pret, Cloots, Moretus, Schilders, Vernimmen, Bosschaert, Van Colen, Le Candele, Guyot, Peeters, Van Havre, Geelhand en Van Susteren. Opmerkelijk is dat zij reeds vanaf de eerste decennia de handel vaarwel zeggen. Dit is eerder een gevolg van de kering van de conjunctuur dan van wat men het verraad van de burgerij heeft genoemd. Het was immers niet verstandig de handel voort te zetten als deze verlieslatend was. Opdat deze groothandelaars hun kapitaal veilig konden stellen, waren ze verplicht een toevlucht te zoeken tot niet-risicodragende beleggingen (gronden, renten, overheidsobligaties) en dus te gaan rentenieren74. Enkel de kooplieden die het zich financieel niet konden veroorloven te gaan rentenieren bleven noodgedwongen actief. Meestal kwamen deze terecht in diverse, wisselende sectoren zoals de commissiehandel, de industrie of de financies. Dit belette hen niet om doorheen de 18de eeuw een adellijke titel te verwerven. De belangrijksten hieronder zijn de families Henssens, de Wael, Wellens, Vermoelen en Mols75. In de 18de eeuw zullen vooral nieuwe mogelijkheden worden gecreerd in de industriële en financiële sector. Vooral de katoen en suiker- en zoutraffinaderijen brachten geld in het laatje. In het financiewezen traden vooral de boekhouders, kassiers en makelaars in buitenlandse leningen op de voorgrond. Het betreft hier de families Cogels, Os, Van Ertborn, Smets en De Wolf. Hun opkomst verliep parallel met de opkomst van de renteniers waarover we reeds spraken76. In vergelijking met de 17de eeuw is het opmerkelijk hoe in de 18de eeuw de exkoopliedenfamilies erin slaagden met veel gemak geadeld te worden. In tegenstelling 73 Degryse, Karel, De Antwerpse financiële elite in de 18de eeuw. Een sociaal-economische studie, Gent: RUG. Departement voor lerarenopleiding, 1994, p. 4 74 Ibid. 75 Ibid. 76 Ibid. 22 tot de 17de eeuw was het voor deze ex-kooplieden niet meer nodig om eerst een carrière aan het stadsbestuur te beginnen om vervolgens geadeld te kunnen worden77. 1.2.1.3. De handel op Spanje en haar kolonies Speciale aandacht willen we hier besteden aan de evolutie in de Spanjehandel. Deze was vorige eeuw van groot belang geweest voor Antwerpen, en zal in de 18de eeuw een fikse neerwaartse beweging kennen. Van doorslaggevend belang is de periode 1707-1712 geweest. De handel op Spanje werd toen voor de Antwerpse kooplui alles behalve lucratief. De belangrijkste reden hiervoor is de verlamming van de handel tussen Spanje en Amerika geweest ten gevolge van de Spaanse successieoorlog. Ondanks de verliezen die vele Antwerpse kooplui leden in deze periode, was het niet zomaar vanzelfsprekend de Spanjehandel te laten vallen. Verwoedde pogingen werden nog door velen ondernomen om onverkochte goederen in Sevilla en Cádiz aldaar nog verkocht te krijgen. In de jaren van de successieoorlog evolueerde de Spanjehandel naar een eenrichtingshandel. Het in Spanje gerecupereerde kapitaal werd in Spaanse of koloniale goederen belegd en zo naar Antwerpen doorgesluisd. In de omgekeerde richting was zo goed als geen activiteit meer. Geen enkele Antwerpse handelaar waagde het nog om goederen naar Spanje te zenden78. Toen in 1713 de langverwachte vrede aanbrak, kwamen de Spaanse Nederlanden definitief onder Oostenrijks gezag. Dit betekende de definitieve breuk met Spanje. Hiermee viel de handel die Spanje, ondanks haar mercantilistische ingesteldheid, goed had beschermd, in één klap weg. Het zou tot 1720 duren vooraleer de politieke betrekkingen tussen Spanje en Oostenrijk opnieuw normaal waren. Maar toen was het al te laat. De concurrentie had niet stilgezeten en had de Antwerpse Spanjehandelaars naar haar markten gelokt79. Wanneer in de jaren twintig de politieke spanningen tussen Spanje en Oostenrijk van de baan waren, rees er in Antwerpen nieuwe hoop. Maar die hoop was slechts van korte duur wanneer in 1723 in Cadix eene pragmatique is gepubliceert, daerbij verboden het draghen van goude en silveren gallonen, oock vlaemsche en fransche 77 Ibid., p. 5 Degryse, Karel, De Antwerpse fortuinen..., p. 32-33 79 Ibid., p. 33-34 78 23 witte gaeren canten, tensij aen persoonen van edeldom en getituleerde80. Dit noopte de Antwerpse Spanjehandelaars tot alternatieve middelen. Karel Degryse onderscheidde er drie, rechtstreekse smokkelhandel, bodemarijen en beleggingen via Franse en Engelse tussenpersonen. De smokkelhandel in Cádiz was geen nieuw verhaal. Reeds sinds de 16de eeuw smokkelden buitenlandse handelaars op de haven van Cádiz. Het voordeel hiervan was dat de zware tollen en rechten die in Cádiz werden geheven konden worden omzeild en dat men niet langer met tussenpersonen hoefden te werken. Bovendien waren de winsten aanzienlijk eens een smokkeloperatie was geslaagd. P.J. Cloots sloeg er bijvoorbeeld in om in het begin van de jaren twintig van de 18de eeuw voor zijn drie reizen gemiddeld 83 % winst te maken. Het tweede alternatief hield het iets langer uit dan het eerste. Het bodemarijcontract is een Spaans-Amerikaanse beleggingsvorm, ook wel contrat à la grosse fortune de la mer genoemd, welke haar oorsprong vindt in het tekort aan kapitaal van hoofdzakelijk de cargadores. Dikwijls konden zulke personen met hun beperkt kapitaal niet op eigen houtje een handelszaak beginnen. Daarom werd hen geld geleend à la bodemarie. Daarbij werd de gevraagde som door meer gefortuneerde personen voorgeschoten tegen een intrest van 30 tot soms zelfs 100%. Deze beleggingsvorm was weinig risicovol voor de cargador, want wanneer deze door overmacht zijn lading verloor moest hij niets terug te betalen. Wel droeg hij het commerciële risico. Bovendien kon het maritieme risico worden verzekerd. Deze beleggingsvorm was daarom zeer populair in periodes van onzekerheid. Het zou tot 1739, met het uitbreken van de Engels-Spaanse oorlog, duren dat de bodemarij haar succes kende. Door de toenemende Engelse dreiging op zee, werd het verzekeren er niet gemakkelijker op. Deze belegginsvorm moest daarom aan belang inboeten81. Het derde en laatste alternatief waarnaar de Antwerpse Spanjehandelaars grepen waren de beleggingen via Franse en Engelse tussenpersonen. De reden hiervoor was de toenemende Franse handel op Spanje die in de 17de eeuw, maar vooral in de 18de eeuw een hoogtepunt kende. Uiteraard speelt hier de politieke toenadering tussen beide landen een grote rol. De Engelsen van hun kant slaagden erin om tijdens de succesieoorlog enkele commerciële toegevingen van Spanje af te dwingen. Dit zorgde ervoor dat de Angelsaksische handelaars in Spanje sinds 1714 van een bevoorrechte 80 81 Ibid. Ibid., p. 39-41 24 positie genoten. Als we weten dat het Vlaamse textiel zwaarder werd belast dan het Franse of het Engelse, ligt de keuze voor dit alternatief voor de hand82. Ondanks deze verwoedde herstellingspogingen, kunnen we in geen geval spreken van een heropleving van de Antwerpse Spanjehandel in de 18de eeuw. De rol van Antwerpen was zo goed als uitgespeeld83. Noodgedwongen moesten deze Spanjehandelaars op zoek naar een alternatief. Dit kwam er in de tweede helft van de 18de eeuw. De nazanten van de 17de-eeuwse Spanjehandelaars vinden we in de 18de eeuw vooral terug in de wijn-, laken-, huiden-, en koloniale handel. In de wijnhandel was het Ferdinand van Pruyssen (1710-1780) die de plak zwaaide als één van de grootste importeurs84. De lakenhandel kende vooral succes in de jaren zeventig, wanneer ook de Spaanse afzetmarkt aan belang herwon85. Maar vanaf 1785 ging het bergafwaarts ten gevolge van de Franse bezetting en zal ze volledig van het decor verdwijnen86. Deze sector stelde de meeste Antwerpse handelaars te werk87. De belangrijkste familie in de lakensector met banden met de vroegere Spanjehandel is de familie Vermoelens. Daarnaast zijn nog de kanthandelaars Reyns, Lidth de Jeude, Buyens, weduwe van Eupen, Baudouin, de Claessens, Geerts en Scherpenbergs belangrijk. Het verschil is dat zij geen banden hadden met de vroegere Spanjehandel88. De handel in Zuid-Amerikaanse en Ierse huiden werd in 1771 volledig gedomineerd door een vijftal kooplieden die meestal ook in andere branches actief waren: de Wael, J.P. d’Henssens, J. Van Eersel, H. Heesmans en weduwe Gilbert. De eerste twee stamden af van succesrijke Spanjehandelaars. De overigen hadden zich meestal pas in het begin van de 18de eeuw in Antwerpen gevestigd89. Talrijker waren de kooplieden actief in de koloniale handel, d.i. de handel in thee, koffie en porselein. De belangrijksten onder hen, zoals A.Veydt, Eg. Carolus, N.F. van Lerius, G. Gilliams, J. Bastijns en J. Van den Bogaert hebben aan deze handel 82 Ibid., p. 42-43 Ibid., p. 43 84 Ibid., p. 91 85 Laerhoven, J. Van, De kanthandel te Antwerpen in de 18de eeuw. De firma Van Lidth de Jeude, in Bijdragen tot de Geschiedenis, bijzonderlijk van het aloude hertogdom Brabant, 54, 1971, p. 173-190. p. 180 86 Degryse, Karel, De Antwerpse fortuinen..., p. 90 87 Ibid., p. 88 88 Ibid., p. 90 89 Ibid., p. 91- 92 83 25 geen groot fortuin overgehouden, behalve Grigis en Pieters. Deze laatste twee stamden af van handelaarsfamilies die reeds enig kapitaal had kunnen verzamelen90. Karel Degryse meent te kunnen besluiten dat sommige sectoren slechts door enkele kooplieden werden gedomineerd. Deze waren meestal heel wat kapitaalkrachtiger dan hun collega’s. Opvallend is dat zij bijna allemaal voortkwamen uit koopliedenfamilies die rond 1700 rijk waren geworden met de Spanjehandel91. 1.3. Vlaanderen en de internationale handel De internationale handel van Vlaanderen centreerde zich in de 18de eeuw rond Gent, waar de voornaamste handelaars-ondernemers gevestigd waren. Maar ook Oostende was belangrijk als voornaamste havenstad van zowel Vlaanderen als Brabant. In wat volgt bespreken we de handelskenmerken van zowel Gent als Oostende en gaan we dieper in op de internationaal-gerichte Gentse burgerij en bekijken we de Oostendse havenactiviteiten van dichterbij. 1.3.1. Gent 1.3.1.1. Algemene evoluties op handelsgebied De Oostenrijkse overheid was Gent goedgezind. Zij deed moeite om het Gentse commerciële leven weer nieuw leven in te blazen. Een goed voorbeeld hiervan is de aanleg van de Coupure die op 27 december 1753 officieel werd geopend. Sindsdien was Gent ook bereikbaar voor zeeschepen92. Ook de eerdere oprichting van de Gentse handelskamer in 1729 was een initiatief dat de gemeenschappelijke handelsbelangen van de Gentse handelaars ten goede was gekomen93. Gent is in de 18de eeuw de belangrijkste lijnwaadmarkt van de hele Zuidelijke Nederlanden en wat betreft de industriële onderneming was zij een voorbeeldstad voor de rest van de Nederlanden. Ze zal enkele nieuwe nijverheidstakken introduceren 90 Ibid., p. 92 Ibid. 92 Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie ..., p. 19 93 Ibid., p. 188 91 26 zoals de speelkaartenfabricage, ijzersmederij, vitrioolproductie, suikerraffinaderij, katoendrukkerij e.a. Deze ontwikkeling zal vooral op het einde van Maria Theresia’s regeerperiode een hoge vlucht nemen94. Opmerkelijk is dat de meeste van deze Gentse industriëlen voordien actief waren als handelaars. Zij investeerden hun handelswinsten later in de nieuwe industriële bedrijven95. Wat betreft haar handelscompetitiviteit was Gent een stad met aanzien. In 1751 werden er te Gent 218 groothandelaars geteld. In 1771 telde men er nog een 140-tal. Gent was hiermee de derde grootste handelsstad van de Oostenrijkse Nederlanden, voorafgegaan door Brussel, de eerste en Antwerpen, de tweede96. We kunnen m.a.w. spreken van een goed ontwikkelde koopmansstand te Gent. Ook ontwikkelde zich te Gent een bankwezen maar deze valt in geen geval te vergelijken met Brussel of Antwerpen die een veel beter ontwikkelde bankiersklasse hadden97. De Gentse handel is in de periode van Maria Theresia voornamelijk gericht op Spanje omdat zij de meest winstgevende handel was. Ook met naburige landen zoals Frankrijk, de Verenigde Provinciën en Engeland onderhielden de Gentse groothandelaars intense betrekkingen. Deels hadden ze dit te danken aan hun geografische positie die hen tot een ideale transithaven maakte tussen Frankrijk en de Verenigde Provinciën. Het kapitaal van de gegoede Gentenaars uit de kooplieden- en nijverheidsklasse, wordt praktisch steeds in gronden geïnvesteerd. Dit was nog steeds de meest veilige belegging. Daarnaast vloeit het geld ook naar hoeves, landerijen en huizen, maar ook de aankoop van renten spelen een belangrijke rol. Eerder terughoudend is de Gentenaar wanneer het om geldbelegging en speculatie gaat. Ook de aankoop van ambten, meestal die van Schepen, vonden de Gentenaren een waardevolle investering. Het betreft hier m.a.w. niet-risicovolle investeringen. De hang naar de adel zoals we het noemen is ook aanwezig bij de Gentse groothandelaars. Door de aankoop van adellijke titels, een geplande huwelijkspolitiek, de bewoning van weelderige huizen en het aannemen van een adellijke levensstijl, poogde de Gentse burgerij zich stilaan in de adelstand te laten opgaan98. 94 Ibid., p. 188 Ibid., p. 189 96 Ibid., p. 23-24 97 Ibid., p. 189 98 Ibid., p. 190 95 27 Coppejans-Desmet onderscheidde drie groepen binnen de klasse van de Gentse handels- en nijverheidsburgerij. Een eerste groep, die van de hoge burgerij, wordt samengesteld door de families Maelcamp, Soenens, de Potter, Goethals, Morel, de Coninck, de Wulf, de Loose en Huyttens. Zij zijn het meest toonaangevend op economisch- en op sociaal gebied. De tweede groep wordt gevormd door de opkomende krachten of de middenburgerij. Zij zullen erin slagen zich op te werken en tot de meest vooraanstaande kringen door te dringen. We spreken hier over de families Schamp, Hamelinck en Clemmen, maar ook Speelman, Poelman, Tricot, Villiot, e.a. Deze laatste drie families zullen pas in een latere periode opklimmen. De derde groep is de groep van de kleine burgerij. Zij blinken noch economisch noch sociaal uit, maar leveren wel hun bijdrage aan het dynamische economische leven van Gent. 1.3.1.2. De Gentse internationale handel Het is opvallend hoe groot het aandeel van Spanje in de Gentse internationale handel is. Zij wordt gevolgd door Engeland, Frankrijk en de Verenigde Provinciën. De overige gebieden, zoals Portugal, de Oostenrijkse Erflanden, Italië, de Levant, het Ottomaanse Rijk en het Verre Oosten zijn van mindere betekenis voor de Genste handel. In de meeste gevallen beperkt de handel van de Gentse kooplui zich niet tot één enkel land. Hun correspondenten zitten verspreid soms over drie, vier of meer landen. Gent is daarnaast een belangrijke tussenhaven wanneer het op handel met de Verenigde Provinciën aankomt. De meest voorname exportartikels bestaan uit lijnwaad, katoenen stoffen, kant en garen, maar ook graan. De geïmporteerde goederen bestaan uit een amalgaam van verschillende grondstoffen, afgewerkte producten en voedingswaren. Wat de grondstoffen betreft, voeren de Gentse handelaars voornamelijk goederen in die rechtstreeks in verband staan met de textielnijverheid, zoals potasse, wol, wedasse, indigo, cochenille, etc. Voor de marokijnen lederindustrie voeren ze ruwe, onafgewerkte huiden in en de import van grof zout en suiker diende om aangewend te worden in zout- en suikerraffinaderijen. Wat betreft de afgewerkte producten 28 importeerde men voornamelijk luxeproducten, modeartikelen en zijden- en wollen stoffen. De ingevoerde voedingswaren bestonden hoofdzakelijk uit wijn, maar ook uit Indische goederen. Gent kende ten tijde van de regering van Maria Theresia een nieuwe opbloei en groeide uit tot één van de meest aanzienlijke handelscentra in de Oostelijke Nederlanden. 99 1.3.1.3. De Gentse handel op Spanje en haar kolonies In de meeste gevallen is het zo dat de goederen die vanuit Gent naar Spanje gezonden worden bestemd zijn voor haar overzeese kolonies. Het meest voorname product dat vanuit Gent naar Spanje werd geëxporteerd was lijnwaad. Enerzijds onderscheidt men het fijn, anderzijds het grof lijnwaad, maar ook afgewerkt linnen zoals de ‘Brabantse floretten’, de ‘superfijne Brabantse floretten’ en de ‘Holandas finas’. De belangrijke rol die lijnwaad speelde in de Gentse Spanjehandel zien we geïllustreerd in haar terminologie. Voor het gewone groffe lijnwaad, verkrijgbaar in zes verschillende kwaliteiten, dragen er vijf een zeer specifieke naam, ‘aplomados’, ‘prexsillas’, ‘brabantillos’, ‘brabantes gantes’ en ‘brabantes crudos’. Daarnaast werden ook nog stoffen zoals camelotten, saaien, Limburgse wollenlakens e.a. uitgevoerd, maar ook kant en garen en in mindere mate nagels, naalden, was, enz... vonden hun weg naar Spanje. Wat betreft de goederen die werden geïmporteerd vanuit Spanje zijn er vijf belangrijke producten; wol, wijn, olie, zout en zuidervruchten. Deze waren, voornamelijk de wol, vonden via Gent hun weg naar het Oosten van huidig België, de grensstreek met West-Duitsland en het Prinsbisdom Luik. Praktisch gezien handelde de meeste Gentse groothandelaars via Spaanse tussenpersonen, want voor vreemdelingen is de handel met de Spaanse kolonies niet toegestaan. Een tweede alternatief om deze Spaanse beschermingsmaatregelen te omzeilen was de smokkelhandel. De Gentse groothandelaars zullen hier minder aan mee doen100. 99 Ibid., p. 40-41 Ibid., p. 27-28 100 29 Bijna de helft van alle Gentse groothandelaars hadden handelsbetrekkingen met Spanje en/of haar kolonies. De voornaamste zijn J. en P. Loose, L. Dewulf, G.L. Schamp, G. Schamp, Goethals, Soenens, de Potter, Carpentier, Peeters, e.a. De meest van hun voorkomende handelscorrespondenten in Cádiz zijn de volgende; Raymond l’Eglise, Paulo Caters Woulfs, Casaubon, Nicolas Laughton, Laurentio Hoys, Ley van Haelen, Thomas Butler, Pierre Bergé, Frans Wailsh, de weduwe Hubin (of Huwijn), Pieter Guillielmus Joséph Masson en Guillielmus Masé en zoon. De correspondent Laurentio Hoys, ook wel Lorenzo Hoys genoemd, was een goede vriend van Cornelio Antonio Beyens. Zij migreerden praktisch tegelijkertijd naar Cádiz en kenden elkaar al van daarvoor. Of zij later handelbetrekkingen hadden weten we niet. Hun persoonlijke band zien we bevestigd in het feit dat Lorenzo Hoys als Cornelio’s getuigen optrad bij diens huwelijk101. De weduwe Hubin, of Huwijn hierboven vermeld is een verwante met de familie Beyens sinds het huwelijk van Cornelio Antonio Beyens met Maria Josefa Huwijn. Later zal deze een handelszaak oprichten met zijn schoonvader Juan Huwijn, tevens consul van de Vlaamse natie en commissaris van het Oostendse konvooi102. Te Sevilla zijn de voornaamste correspondenten Carlos van de Woestijne, Jacobo Maelcampo, Juan Baptiste en Francisco van der Wilden, Jean Baptiste Laurent en Bernar Nuytens, Joséph Sonnet, Francisco de Nicovas en Pieter de Prado. Later zullen we zien dat deze eerste vier Sevillaanse correspondenten tevens de meest voorkomende correspondenten zijn van de firma Beyens Hijo y co. In Puerto Santa Maria is Juan Hogan de meest voorkomende correspondent. Sommige Gentse kooplui waren ertoe gekomen een bijhuis in Spanje op te richten, zoals bijvoorbeeld de Schamp’s die te Cádiz de firma Schamp zonen en co (Schamp Hijos y co) uit de grond stampten. Ook Jacobus Maelcamp had een bijhuis in Spanje103. 101 ADC, EM, 22 oktober 1726 Ibid. & AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 8 103 Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie ..., p. 28-29 102 30 1.3.2. Oostende 1.3.2.1. Algemene evoluties Na de sluiting van de Schelde in 1585 waren de Zuidelijke Nederlanden genoopt een alternatieve haven te zoeken. Duinkerke en Oostende kwamen hiervoor in aanmerking. Vooral Duinkerke zal drukbevaren worden. Door de economische boycot van de Verenigde Provinciën ontwikkelde Duinkerke zich tot een gevreesd kapersnest. Vooral Hollandse vissers werden hier het slachtoffer van. In 1658 viel Duinkerke in handen van de Fransen. De Zuidelijke Nederlanden restte m.a.w. enkel nog Oostende als alternatieve exporthaven104. Omdat de Aartshertogen Albrecht en Isabella de aanleg van een kanaalnet hadden gestimuleerd, kreeg Oostende toegang tot het hinterland en de vrije zee. De eerste topjaren worden genoteerd in de 1647 en 1648. Echte Cádizvaarders treffen we aan in 1654-1655, maar er moeten er ongetwijfeld al vroeger geweest zijn, vermoedelijk reeds kort voor 1648. Daarna kent het schepenverkeer te Oostende een dipje (16551660), waarschijnlijk als gevolg van de vijandigheden tussen Frankrijk en Engeland105. De periode die daarop volgt geeft ons meer informatie over de Oostendse bedrijvigheden. Vanaf het laatste derde van de 17de eeuw was de scheepvaart vanuit Oostende zowel op Cádiz, Londen als op Zeeland gericht. Het gebeurde dikwijls dat de verschillende schepen, althans wanneer men in konvooi vaarde, op de route naar Cádiz zich afsplitsten en aanmeerden in Biskaje, Portugal, en soms zelfs Gibraltar106. In de loop van de 17de eeuw zou Oostende, parallel met de toename van de ZuidNederlandse Spanjehandel, belangrijker worden. Het feit dat de consul van de Vlaamse natie eerst te Sevilla en later te Cádiz vanaf 1622 automatisch werd aangesteld als ‘commissaris van het Oostendse konvooi’, geeft blijk van haar toegenomen belangrijkheid107. Ze was onmisbaar geworden voor wat betreft de Spanjevaart vanuit de Zuidelijke Nederlanden. 104 Everaert, J., De internationale ..., p. 96-97 Ibid., p. 98-99 106 Ibid., p. 102 107 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos. Una comunidad mercantil en la ciudad de la ilustración, Ayuntamiento, Fundación municipal de cultura, Cádiz, 2001, p. 135 105 31 Na de Spaanse successieoorlog werd een poging ondernomen tot de herwaardering van de Vlaamse import en export. In 1722 werd daartoe de Oostendse compagnie opgericht. Zij zou haar pijlen richten op Azië. Haar hoofdzetel was niet zonder reden in Antwerpen gevestigd. De Oostendse Compagnie is een Antwerps intiatief en het verbaast ons niet dat haar grootste kapitaal afkomstig is uit Antwerpen, bijna 2/3 om precies te zijn. Aanvankelijk boekte ze fixe winsten, totdat de Hollandse en Engelse concurrenten zich vijandelijk zullen beginnen gedragen. Een eerste expeditie verliet Oostende in 1715. Nog voor haar officiële oprichting hadden ruim 35 schepen het sop richting het Oosten gekozen. Elke van deze expedities vormde een associatie op zich. Hierin is de Antwerpse deelname uitermate belangrijk108. Na de schorsing van de Oostendse Compagnie in 1727 werd een ‘jointe secrète’ aangesteld, bestaande uit vier Antwerpse en één Gentse aandeelhouder. Hiermee werden vanuit Cádiz vijf schepen naar het Oosten gezonden. Na de afschaffing van de Oostendse Compagnie is men niet meteen tot haar liquidatie over gegaan. Men hoopte nog steeds op een toegeving van de Oostenrijkse regering om te mogen herbeginnen. Maar het mocht niet baten. De uiteindelijke liquidatie vond plaats in 1774109. 1.3.2.2. Het Oostendse konvooi a) organisatie van de konvooien Elk handelskonvooi is samengesteld uit een escorte fregat (convoyer) en enkele bijsschepen (convoyers). Dit zijn niet uitsluitend oorlogsschepen, ze vervullen ook een transportrol zoals dat de gewoonte was. Meestal was het konvooi hoog bemand en waren de nodige vuurwapens aan boord. De tonnenmaat moet ongeveer 250 ton bedragen hebben, vergelijkbaar met wat een moderne hoogzeetreiler zou vervoeren. Het aantal konvooischepen dat het escorte fregat zal vergezellen waren er vanaf de jaren tachtig van de 17de eeuw meestal twee. Nochtans is haar aantal afhankelijk van de economisch-politieke conjunctuur. Slechts in zeldzame gevallen kwam het aantal konvooivaarders tot ons. In 1674 bijvoorbeeld kozen acht schepen samen het sop en 108 109 Michielsen, Leo, De handel,....p. 104-105 Ibid., p. 105 32 tussen juni en augustus 1689 zelfs veertien. Dit maakte hen weerbaar hetgeen hen een voordeel bood op de gewone koopvaarders. Naast het vrachtvervoer werd het Oostendse konvooi ook aangewend voor troepentransport. Het gebeurde dikwijls dat de zuidervaart van vader op zoon werd overgedragen. De bevelhebbers van de convoyers verwierven in enkele gevallen faam tot over de grenzen heen. Zo was dit bijvoorbeeld het geval met Philips van Maestricht junior in 1689110. b) reisduur De reisduur van het traject Oostende-Cádiz en terug was sterk uiteenlopend. Voor snelzeilende fregatten kon dit elf dagen duren. Konvooien deden er doorgaans langer over aangezien de traagste zeiler het ritme bepaalt. Voor hen was twee weken al een goede prestatie. Maar andere extremen zijn ook gekend, wanneer bijvoorbeeld stormweer de reis verstoort en het 45 dagen duurt vooraleer het konvooi in Cádiz aanmeerde. Het gemiddelde ligt tussen drie tot vier weken bij normale weersomstandigheden. De thuisreis, het traject Cádiz-Oostende deed er iets langer over, meestal een gemiddelde van een viertal weken. In totaal blijven de Oostendse koopvaarders vier en een halve tot vijf en een halve week uit. Soms kon dat ook een half jaar zijn. Meestal lag dit aan de Amerikavloot die op zich liet wachten111. c) het vaarseizoen Over het hele jaar zijn er twee hoogseizoenen, lopende van februari tot mei en van juli tot september. Nochtans wordt de afvaart beïnvloed door nog twee andere factoren, de trafiek van de Amerikavloten en de stock van Vlaamse textiel. De voorjaarskonvooien worden ten laatste voor mei aangekondigd, om begin juli het anker te lichten. Zij waren erop gericht goederen uit Amerika te Cádiz over te laden. De zomerkonvooien daarentegen worden gedicteerd door de Vlaamse textielwaren. Deze werden meestal 110 111 Everaert, J., De internationale ..., p. 99-104 Ibid., p. 105-108 33 in de winter geproduceerd, waardoor ze tegen de zomer vanuit zowel Doornik, Rijsel, Gent, Antwerpen, Valenciennes e.a. steden tot in Oostende raakten. De meeste konvooien keerden terug tussen mei en november, om de voorjaarsstormen op de Spaanse kusten te vermijden112. Besluit De dynastiewissel in het begin van de 18de eeuw waarmee de Zuidelijke Nederlanden niet meer onder Spaans maar onder Oostenrijks gezag vielen had aanzienlijke gevolgen voor de handel. De belangrijkste havenstad Antwerpen zag zich genoodzaakt haar eens zo uitbundige 17de-eeuwse Spanjehandel in grote mate vaarwel te zeggen en was genoopt een alternatief te zoeken in de industriële en de financiële wereld en de kapitaalmarkt. Nochtans zou de vroegere Spanjehandel haar sporen nalaten. De belangrijkste 18de-eeuwse Antwerpse handelaars waren in de meeste gevallen verwant met de vroegere kooplieden op Spanje. Zij erfden hun kapitaal en waren zo in staat nieuwe handelssectoren te bewandelen. Vooral de wijn-, kant-, koloniale- en huidenhandel werden toen belangrijk. De stad Gent zal een andere realiteit kennen. Daar waar de Antwerpse Spanjehandel ten onder ging, floreerde de Gentse. Haar handelsbetrekkingen met Spanje waren nog nooit zo actueel geweest, vooral vanaf de tweede helft van de 18de eeuw. Bovendien beperkte deze zich niet enkel tot Spanje. Ook andere internationale Europese havens hadden een nauwere betrekking met Gent. De voornaamste handelssectoren in Gent waren die van lijnwaad, katoenen stoffen, kant en garen. Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw zal ook de Gentse industrie een vlucht nemen. Meestal was zij gestoeld op het kapitaal van de lokale groothandelaars. De rol die Oostende bekleedt is van een geheel andere aard. Als gevolg van de sluiting van de Schelde in 1585 zal zij zich stilaan ontpoppen tot meest belangrijke Zuid-Nederlandse haven. Van hieruit voeren vele schepen in opdracht van o.a. Antwerpse, Gentse, Brusselse, ... handelaars naar zowel Spanje als Engeland en Holland. De Oostendse konvooivaart was van dermate belang voor de Spanjehandel dat de Consuls van de Vlaamse Natie in Cádiz en Sevilla er automatisch de leiding 112 Ibid., p. 108-109 34 over kregen. Haar activiteiten zijn m.a.w. beperkt tot de praktische uitvoering en zullen daarom een vrij constante bedrijvigheid kennen die enkel kon worden verstoord door politiek-economische conjuncturen. Een belangrijke vraag die zich opdringt is hoe de Gentse Spanjehandel t.o.v. de Antwerpse zich in die penibele omstandigheden wél heeft kunnen handhaven? Het feit dat Gent de grootste lijnwaadmarkt van de Oostenrijkse Nederlanden was, gaf de Gentse kooplui waarschijnlijk een voorsprong. Het onderzoek hiervan is nog niet genuanceerd genoeg, waardoor we eenduidige conclusies voorlopig willen vermijden. Karel Degryse merkt op dat er nog moet onderzocht worden of deze Gentse kooplui een rol speelden ook in de productie van het lijnwaad zelf. Zij zouden dan handelaarondernemers zijn, wat hun stabiele Spanjehandel kan verklaren. Afgezien hiervan, is het duidelijk dat we kunnen spreken van een verschuiving van de Antwerpse Spanjehandel naar Gent. Wat betreft de Vlaamse en Brabantse burgerij, zijn er nauwelijks verschillen op te merken. Een eerste trend die opvalt, is de adellijke levensstijl die vele groothandelaars zullen aannemen. Sommigen sloegen er ook in effectief tot de adelstand verheven te worden. Zowel in Gent als in Antwerpen is deze tendens sterk aanwezig. Daarnaast is het opvallend hoe de Zuid-Nederlandse groothandelaars hun kapitaal investeren in vooral niet-risicodragende beleggingen, zoals gronden, hoeven, buitenverblijven, ... Tot slot is het opmerkelijk hoe de verwevenheid van de handel met de familie sinds de 17de eeuw constant zal blijven in de 18de eeuw. 35 Hoofdstuk II : West-Andalusië en de handel 2.1. De Andalusische maatschappij 2.1.1. Een rurale maatschappij De Andalusische maatschappij heeft een overwegend ruraal karakter. Haar sociale structuur bestaat voornamelijk uit kleine groepjes grondbezitters, een grote groep dagloners met weinig middelen en een beperkte burgerij. De Andalusische stedelijke omgeving is ook op deze landelijke cultuur gericht. Overwegend zien we de aanwezigheid van landadel aldaar en de gebouwen staan meestal in functie van de bescherming van de gewassen en landbouwerktuigen. Deze rurale kenmerken staan in sterk contrast met de wereld van Cádiz113. 2.1.2. Cádiz als uitzondering op de regel Cádiz in de 18de eeuw is een stad met uitstraling. Alle reizigers en bezoekers beschrijven haar als een uitbundige, rijke, elegante, cosmopoliete, culturele... stad. Een franse handelaar verbonden met de stad Cádiz stelt vast in 1788 dat de inwoners van Cádiz diegene zijn die de modetrends zowel in Spanje als in de Amerikaanse kolonies bepalen. Deze uitstraling laat zich voelen in tal van verwezenlijkingen die zich in de 18 de eeuw hadden voorgedaan. In 1722 begon men aan de bouw van een nieuwe kathedraal, veel uitbundiger en rijker dan de oude. De oude kerken worden vernieuwd en verrijkt met verschillende soorten kunstwerken, terwijl andere voor het eerst worden opgericht zoals San José, El Carmen, San Pablo, la Pastora,...Twee toonaangevende kustenaars, de schilder Goya en de muzikant Haydn werkten voor de kerk del Rosario en de Santa Cueva, opgericht door de Marques de Valde-Iñigo. Met deze laatste zal Lorenzo, lid van de familie Beyens contacten hebben (zie verder). Maar de tekenen van pracht beperken zich niet enkel tot religieuze elementen. Talrijke stedelijke bouwwerken worden in de 18de eeuw verwezenlijkt: el Hospicio, la Casa de Viudas, la Casa de los Cuatro Torres, el Torre Tavira,... Nieuwe wijken 113 Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico....p. 37 36 worden geboren, zoals ‘San José’ en ‘San Carlos’, terwijl anderen zoals de wijk ‘de la Viña’ wordt vervoledigd. Daarnaast ontstonden ook wetenschappelijke instellingen, zoals het ‘Real Colegio de Cirugía de la Armada’ en het ‘Observatorio de Marina’ hetwelke later naar San Fernando zal overgeplaatst. Cádiz wordt gekenmerkt door een werelds en sociaal klimaat dat verschillende culturen en wetenschappen bijeen brengt. Maar wat zijn de redenen van haar bloei? Zonder twijfel is dit de handel, die in grote mate is verbonden met de Spaanse-Amerikaanse kolonies en als gevolg hiervan, met Europa in het algemeen, alsook met het Iberische schiereiland zelf en het Magrebgebied114. 2.2. De Gaditaanse handelswereld 2.2.1. De creatie van Cádiz als metropool 2.2.1.1. De praktische voordelen van de Cádizbaai Sevilla was steeds de hoofdstad van Andalusië geweest en verkreeg daarom ook het monopolie op de Spaanse handel met de Nieuwe Wereld. Desalniettemin zal ze haar rol in de loop van de eeuwen beetje bij beetje moeten afstaan aan Cádiz115. Een van de belangrijkste troeven die Cádiz bezat was haar gunstige geografische ligging116. Gelegen tussen de staat van Gibraltar en de Spaanse grens met Portugal, werd de stad gebouwd op een rotsplateau dat oorspronkelijk een eiland vormde. Cádiz was verbonden met het platteland door een smalle strook van ongeveer 8 km. Deze strook scheidde de Atlantische oceaan met de baai van Cádiz. Deze baai bood een geschikte aanlegplaats voor schepen, hoewel toch de havens Puerto Real en Santa Maria, gelegen aan de kant van het vasteland van de baai, een betere infrastructuur boden117. Bovendien bood deze baai meer gelegenheid tot smokkelhandel, een 114 Ibid., p. 37-38 Everaert, J., De internationale en koloniale handel …, pp. 168-169 116 Chaunu, Séville et l’Atlantique (1504-1650), Parijs, 1955-1960, dl. 4, p. 322 117 Everaert, J., De internationale en koloniale handel ..., pp. 10-13 115 37 gegeven dat menig handelaar aansprak118. Cádiz was daarnaast de laatste halte op de route naar Afrika en de laatste Europese haven waarlangs de schepen die op Azië voeren passeerden. Door de nabijheid van de Straat van Gibraltar was ook alle zeeverkeer van en naar de Middellandse Zee verplicht langs Cádiz te varen. Als belangrijke tussenstop voor verschillende zeeroutes kon men vanuit Cádiz gemakkelijker de internationale handel controleren119. Sevilla moest geografisch gezien inboeten. De Guadalquivir waardoor de schepen moesten varen om tot Sevilla te komen, verzandde regelmatig en had een gevaarlijke monding. Maar ook financieel bood Cádiz voordeel. Daar werden slechts 7,5% tolrechten gehoffen, terwijl men in Sevilla er 19% moest betalen. Deze tolrechten stegen zelfs tot 33% in het derde kwart van de 17de eeuw120. 2.2.1.2. Sevilla onttroond De Spaanse kroon had zich ervan verzekerd dat de schatten die ze uit Amerika aanvoerde in eigen land zouden blijven. Door Sevilla het monopolie van de handel op de Nieuwe Wereld toe te kennen, was het voor buitenlanders enkel mogelijk om via tussenpersonen die het statuut van genaturaliseerde Spanjaard droegen met deze nieuwe kolonies te handelen121. Sevilla zou al snel moeten inboeten t.o.v. Cádiz. Reeds vanaf 1508 verkreeg deze laatste stad de toelating om koopwaar met bestemming in Amerika in Cádiz in te laden. In 1536 werd in Cádiz een bijhuis opgericht van de Casa de la Contratación, een overheidsinstelling die de controle op de koloniale handel uitvoerde. In 1580 mochten de kooplui van Sevilla de in Cádiz ingelade lading zelf bepalen. Zeventien jaar later werd de Gaditanen de toestemming verleend om een derde van de totale lading in de schepen naar Amerika voor hun rekening te nemen. De Sevillaanse handelaars waren ontevreden en dwongen een aantal maatregelen af. Zo werd onderandere de Gaditaanse douane afgeschaft en werd het bijhuis van de Casa de la Contratación in haar functie ontkracht122. Deze laatste werd echter in 1679 opnieuw te 118 Ibid., pp. 190-191 Crespo Solana, Ana, Cádiz, flandes y la república holandesa: burguesía mercantil y comercio, 1713-1778, Cádiz, U.C. (onuitgegeven doctoraatsverhandeling), 1999, p. 2 120 Ruiz Rivera, J. & García Bernal, M.C., Cargadores a Indias, Madrid, Mapfre, 1992, p. 212 121 Everaert, J., De internationale en koloniale handel..., pp. 168-169 122 García-Baquero González, A., Comercio y burguesía mercantil en Cádiz de la Carrera de Indias, Cádiz, Lipper, 1991, p. 33 119 38 Cádiz geïnstalleerd. Cádiz werd nu definitief het vertrekpunt van de schepen die op Amerika voeren123. In 1717 werd de officiële overname van het monopolie door Cádiz bevestigd door de overplaatsing van het Casa de la Contratación van Sevilla naar Cádiz124. De werkelijke situatie zag er anders uit dan de officiële. Ten laatste vanaf 1650 kwam men van Sevilla naar Cádiz om ladingen te financieren en te verzekeren. De handel was toen nog in handen van Sevillanen, maar had plaats in Cádiz125. 2.2.2. Het Gaditaanse monopolie Nu Cádiz het monopolie had verkregen golden hier een aantal restricties. De Amerikahandel was in theorie enkel gereserveerd voor onderdanen van de Spaanse koning, of diegene waarvan de ouders en grootouders waren geboren in de koninkrijken van Castillië, León en Navarra. Deze personen werden ‘naturales’ genoemd. Op 14 augustus 1620 kwam daar verandering in. Er werd via een koninklijk besluit meegedeeld dat de kinderen van buitenlanders die minimum tien jaar in Spanje hadden gewoond toch konden genaturaliseerd worden. Deze maatregel is een versoepeling in de protectionistische houding van Spanje en zal het buitenlandse handelaars iets gemakkelijker maken om te handelen op haar Amerikaanse kolonies126. Maar veel soepeler zou de Spaanse monarchie zich niet meer opstellen. Zelfs met de dynastiewissel van de Bourbons werden deze restricties geenszins aangepast, integendeel, ze werden strikter opgevolgd127. De regering van Filip V verbood uitdrukkelijk de migratie van buitenlanders naar de Amerikaanse kolonies en beval de uitwijzing van de buitenlanders die illegaal waren geïmmigreerd. In de periode waarin Cádiz het effectieve monopolie bezat, van 1717 tot 1765, slaagde ze erin 85% van het totaal van de officiële handel op de overzeese gebieden 123 García Fuentes, L., El comercio español con América, 1650-1700, Sevilla, Diputación Provincial de Sevilla, 1980, pp. 55-56 124 Everaert, J., De internationale en koloniale handel ..., pp. 188 125 Bustos Rodríguez, Manuel, La burguesía mercantil en el Cádiz del siglo XVII: origen, nombres y estructura, in: Homenaje a Antonio de Bethencourt Massieu, Las Palmas de Gran Canaria, 1996, pp. 318-319. 126 García-Baquero González, Antonio, Cádiz y el Atlántico (1717-1778). El comercio colonial español bajo el monopolio gaditano, Escuela de estudios hispano-americanos de Sevilla, Sevilla, 1976, dl. I, p. 98 127 Ibid., p. 114-115 39 voor zich te houden. De overige 15% werd ingevuld door de haven van San Sebastián, in het Baskenland en enkele Spaanse tussenhavens128. Cádiz was er m.a.w. in grote mate in geslaagd haar positie als monopoliestad te handhaven. Na de eerste publicaties omtrent de vrijhandel op de Amerikaanse kolonies in 1765 en de definitieve uitvaardiging van de vrijhandel op Amerika in 1778, verloor Cádiz haar privilegies. In de praktijk had dit een minimale impact op de Gaditaanse handel. In 1788, tien jaar na de uitvaardiging van het decreet van vrijhandel, had Cádiz nog 72% van de handel op Amerika in handen129. Ondanks de verwoedde pogingen van Filips V om het Spaanse en Gaditaanse monopolie in stand te houden, was ze toch kwetsbaar. Antonio García-Baquero Gonzáles onderscheidde drie elementen die deze monopoliepositie in het gedrang brachten; de geprivilegieerde firma’s, de vergunningen en de naturalisaties. De creatie van geprivilegieerde firma’s was een nieuw gegeven in de 18de eeuw en had enkel impact op het Gaditaanse monopolie. Deze firma’s maakten het mogelijk om ook via andere Spaanse havens op Amerika te handelen. De vergunningen en de naturalisaties, erfenis van de vorige eeuw, hadden een totaaleffect op het Spaanse monopolie. Deze maatregelen lieten toe dat buitenlanders op Amerika konden handelen. Het alleenrecht van de Spaanse onderdanen werd hiermee ondermijnd130. 2.2.3. De handelsmaatschappij te Cádiz 2.2.3.1. Demografie en handel a) bevolking Niet enkel in de 18de eeuw, maar ook in de 16de, 17de eeuw bestond de Gaditaanse bevolking bijna uitsluitend uit handelaars131. Vooral sinds Cádiz officieel het monopolie bezat, kwamen vele mensen er hun geluk zoeken. Het waren personen afkomstig uit de provincie Cádiz, uit de rest van Andalusië en Spanje maar ook uit 128 Ibid., p. 111 Ibid., p. 114 130 Ibid., p. 132-133 131 Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico,...p .71 129 40 andere landen132. Deze permanente migratiestroom zou haar stempel drukken op het demografische patroon van Cádiz. Haar bevolking bestond uit vele jonge personen en personen die er voor korte periodes verbleven. Dit had zichtbare gevolgen voor de stad. Er moest voorzien worden in de opvang van dit soort bevolking. In de meeste gevallen gebeurde dat in de woning van landgenoten of familieleden, maar dit was niet altijd zo het geval. Daarom voorzag Cádiz in voldoende verblijfplaatsen zoals pensionnetjes, gedeelde woningen en herbergen. Daarnaast brachten deze golven aan migranten een sfeer van multiculturaliteit, maar ook linguïstische en etno-religieuze varieteit met zich mee133. Het is een moeilijke opdracht om te bepalen in welke mate de handelaars in Cádiz haar demografie bepaalden. Daarvoor schieten de bronnen tekort. De reden hiervoor is dat veel handel clandestien gebeurde134. Toch beweert Manuel Bustos Rodríguez dat de demografische groeiperioden in grote mate kunnen gelijkgesteld worden met een toename van de handelaars in Cádiz. In de eerste helft van de 17de eeuw steeg de bevolking tot 15.000 tot 16.000 inwoners. In de tweede helft steeg ze tot 18.000 tot 19.000, met een versnellingsperiode tussen 1660 en 1695 waarin ze met ongeveer 17.500 inwoners toenam. Op het einde van de 17de eeuw spreken we m.a.w. van een bevolkingscijfer van 32.500 inwoners. In de 18de eeuw zal dit cijfer verder groeien. Rond 1710 spreken we van 34.500 inwoners, rond 1730 van 50.000, rond 1730 van 60.000 en in 1791 van 77.500. De toename van de handel op Amerika lijkt parallel te lopen met deze bevolkingtoename135. b) ruimtelijke eigenschappen De wijken die de meerderheid van groothandelaars verbonden met de handel op Amerika verkozen, kunnen we in 1773 situeren rond de Calle del Rosario, inclusief de Calle de San Francisco, lopende tot La Plaza Candelaria en La Plaza de Nuestra Señora de las Angustias. Ook in de wijk Ave María, San Antonio en el Pilar hadden zich een reeks handelaars op Amerika gevestigd. Deze wijken zijn goed voor de huisvesting van een 68% van de handelaars op Amerika. 132 Ibid., p. 73 Ibid., p. 74 134 Ibid., p. 75 135 Ibid., p.78-79 133 41 De dagloners, ambachtslui en de armere bevolking groepeerden zich hoofdzakelijk in de wijken La Merced, San Roque, Santiago, Santa Cruz, Capuchinos, San Lorenzo, La Viña en Nuevo Mundo136. 2.2.3.2. De Gaditaanse burgerij a) een heterogene, flexibele en verweven gemeenschap De sociale groep van de burgerij is alles behalve een homogene groep. Hieronder worden zowel groot- als kleinhandelaars, kooplieden, agenten, makelaars, winkeliers, etc. begrepen. Ook vanuit herkomstperspectief, is de burgerij een heterogene groep. Vooral in Cádiz trof men een breede waaier van zowel buitenlandse als binnenlandse kooplieden aan137. Één van de fundamentele karakteristieken van Gaditaanse burgerij is haar flexibiliteit, of haar capaciteit om zich aan te passen aan verschillende soorten handelsactiviteiten138. Deze mercantiele groep zal niet alleen verbonden zijn door een gedeelde interesse in de handel, maar ook door familiale en religieuze banden, als door de gemeenschappelijke afkomst139. 136 Ibid., p. 92 García-Baquero González, Comercio y burguesía …, p. 70 138 Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico....p. 125 139 Ibid., p. 123 137 42 de wijken in Cádiz in de 18de eeuw volgens Pila Ruiz-Nieto Guerrero 43 b) de mercantiele elite Met de mercantiele elite worden de leden van de hoge burgerij bedoeld. Dit zijn de groothandelaars actief in de handel op Amerika. In de 18de eeuw werd haar aantal te Cádiz geschat op een 15% van de Gaditaanse bevolking. Hierbij werden geen vrouwen gerekend. García-Baquero stelde vast dat het aantal groothandelaars in Cádiz doorheen de 18de eeuw evolueerde van een 200 tot 500. Dit cijfer is zeer hoog in vergelijking met andere Spaanse steden uit dezelfde periode. Iets meer dan de helft hiervan was geboren op Spaans grondgebied: 289 tussen 1749 en 1752; 218 in 1762 en 422 in 1771. Het gewicht van de buitenlandse Amerikahandelaars in Cádiz was m.a.w. enorm140. De Spaanse Amerikahandelaars in Cádiz verenigden zich in het ‘Consulado de cargadores’, ook wel de ‘Universidad de Cargadores’ genoemd. Met cargadores wordt voor alle duidelijkheid verwezen naar handelaars actief in de handel op Amerika. Daarnaast verenigden ze zich nog in een ander lichaam, nauw verbonden met die van de cargadores, de ‘Universidad de Mareantes’. Nochtans werd er voor de eerste helft van de 18de eeuw maar één individu gevonden ingeschreven als cargador. In de tweede helft zijn dat er vijf. Een verklaring hiervoor kan zijn dat niet alle Spanjaarden ingeschreven waren, of dat de meeste wel in Sevilla ingeschreven stonden, maar niet in Cádiz. De studies hiervan zijn nog onvoldoende toereikend. Deze groep wordt aangevuld met een aanzienlijk percentage van jenízaros. Dit zijn de kinderen van buitenlandse handelaars, geboren in Spanje. Het betreft hier een totaal van 89 handelaars. Deze werden geteld in de periodes 1740-1770 en 1790-1814. In de jaren 70 en 80 schreef geen enkele jenízaro zich in. Hun relatie met het Consulaat was minder goed. De taak van het Consulaat bestond er voornamelijk in om de privilegies van de Spanjaarden te verdedigen. De jenízaros werden daarom soms moedwillig uit deze groep van cargadores geweerd141. Als we kijken naar de herkomst van de Spaanse handelaars in Cádiz, wordt het duidelijk dat bepaalde regio’s de bovenhand namen. De meerderheid is afkomstig uit Andalusië (43,5%) waaronder vele Gaditanen. Zij worden gevolgd door personen uit het Baskenland (14,7%), uit Castillië (8,6%), Santander (7,8%), Navarra (6,8%), Galicië (5,4%), La Rioja (4,6%), Catalonië (4,5%), Asturië (1,4%), het oude 140 141 García-Baquero González, Comercio y burguesía …, p. 74-75 en 84. Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico....p. 133-134 44 koninkrijk Valencia en Aragon (0,7%), Extremadura (0,6%), Murcië (0,3%) en de Canarische eilanden en Mallorca met een minimaal percentage. Desalniettemin overheersen de Gaditanen geboren in Cádiz met een percentage van 31,3%. Uiteraard was deze groep voor een belangrijk deel samengesteld uit kinderen van Spanjaarden uit andere zones en jenízaros. Algemeen blijkt dat de herkomst van de Spanjaarden in Cádiz van zeer uiteenlopende aard is142. De groep van de buitenlandse groothandelaars in Cádiz zal doorheen de 18de eeuw toenemen. In het midden van deze eeuw kende deze groep 244 leden. Als we deze vergelijken met die van de Spanjaarden in Cádiz, 285 in totaal, dan komen we tot een verhouding van 46,12% buitenlanders t.o.v. 54% Spanjaarden. In 1773 waren de buitenlandse groothandelaars toegenomen met 174, hetgeen maakt dat ze in dat jaar met en totaal van 418 waren. Dit impliceert een stijging van 41,7% t.o.v. het midden van de 18de eeuw. Deze toename loopt parallel met de toename van de mercantiele activiteiten tijdens diezelfde periode. Dit aantal bleef stijgen en bedroeg in 1791 een totaal van 489 individuen. Deze stijging (die van 1773 tot 1791) is minder fors (14,5%) dan de vorige omdat het over een kortere periode gaat. Van deze 489 zijn er 294 (goed voor 60%) die voor bepaalde periodes in Cádiz verbleven en er geen permanente verblijfplaats hadden. Zeer opvallend is de verhouding van de buitenlanders t.o.v. de Spanjaarden. Doorheen heel de 18de eeuw is die verhouding praktisch in evenwicht. De Spanjaarden zaten steeds net boven de 50% en de buitenlanders steeds net onder de 50%. De vraag is of deze verhouding aan de werkelijkheid beantwoordt143. Een berekening gemaakt op basis van de notariële bronnen veronderstelt een totaal van 551 groothandelaars verblijvend te Cádiz in de 18de eeuw, waarvan ongeveer 84% Spanjaarden zijn en de rest buitenlanders. Deze resultaten spreken de voorgaanden tegen. Maar als we weten dat dit laatste onderzoek hoofdzakelijk voor de periode van de tweede helft van de 18de eeuw is gemaakt en dat de buitenlanders die in hun land van herkomst hun testament lieten opstellen niet werden meegerekend, ligt de waarheid waarschijnlijk ergens in het midden. Belangrijker dan deze ambigue numerieke interpretatie is de economische verhouding tussen de Spanjaarden en de buitenlanders. Hoeveel gewicht legde elke van deze groep in de schaal? Om deze vraag te kunnen beantwoorden moeten we ons bewust 142 143 Ibid., p. 134-135 Ibid., p. 138-139 45 zijn van de interne verschillen tussen de buitenlanders. Algemeen gezien genoten de buitenlanders die onderdanen waren van de Spaanse kroon (het geval van de Vlamingen), die die afkomstig waren uit bondgenootstaten (het geval van de Genuezen en de Fransen vanaf 1713) en die die katholiek waren (de Ieren) van een betere positie t.o.v. de Spaanse vorst. Velen van hen wendden dit privilegie op een vruchtbare manier aan. Uiteraard was ook de economische toestand waarin hun moederland verkeerde bepalend voor hun economisch succes. Met betrekking tot de economische betekenis, spant Frankrijk de kroon, gevolgd door de Italianen, de Vlamingen, de Hollanders, de Ieren, de Engelsen, de Duitsers en de Portugezen. De overige buitenlanders zijn van minder grote betekenis144. Het is duidelijk dat de groothandel en de handel op Amerika de motor is die Cádiz doet draaien. Maar deze groothandelaars waren ook actief op andere gebieden. In de eerste plaats zijn er de activiteiten die rechtstreeks met de handel verbonden zijn. In vele gevallen was de groothandelaar ook boekhouder, schrijver, kasbeheerder, ontvanger, correspondent, administrator van onroerende goederen, advocaat, etc. Maar ook beroepen die niet rechtstreeks met de handel in contact staan werden gebezigd door deze groothandelaars. Een aanzienlijke groep slaagde erin functies aan de stad van Cádiz te bemachtigen145. Een voorbeeld hiervan vinden we in de persoon Lorenzo van de familie Beyens. Deze sloeg erin om in 1778 de functie van Síndico Personero, verdediger van de volksbelangen, aan de stad Cádiz te bemachtigen146. c) de handelaars en hun families Over het algemeen vertoonde het Gaditaanse familiemodel, dat van een uitgebreide familie, geen afwijkingen t.o.v. het Andalusische of Spaanse model. Ouders woonden samen met dochter of zoon en het gebeurde dat ook de grootouders, tantes en ooms en soms het huispersoneel mee inwoonde. De Gaditaanse familie is m.a.w. een uitgebreide familie. Meestal is het zo dat de families in dezelfde wijk bleven wonen. In sommige gevallen verbleven ze in het voorouderlijke huis. Pas gehuwde koppels woonden in bij hun ouders of niet ver daar vandaan. Het gebeurde dikwijls dat de 144 Ibid., p. 140-142 Ibid., p. 128-130 146 AMC, Acta Capitular 1778, 4v. 145 46 schoonzoon werd ingeschakeld in de schoonouderlijke familiezaak. Omdat deze meestal in het schoonouderlijke huis was gevestigd, verbleef hij daar, meestal tijdelijk, soms ook voor lang. Meestal werd het Gaditaanse huis door de vrouwelijke familieleden onderhouden. Naast moeder en dochter gebeurde het vaak dat ook de nichten mee instonden voor het huishouden. Hierdoor vergrootten ze de kans dat hun oom hen met een bruidsschat zou begiftigen. Maar ook de schoonmoeder, schoondochters, tantes en aangetrouwde nichten frequenteerden het huis. In sommige gevallen verbleef er ook het dienstpersoneel. Omdat in vele gevallen de zetel van de handelszaak was gevestigd in het ouderlijke huis, waren de werknemende handelaars ook vaak van de partij. In 7% van de gevallen zijn zij zeer vertrouwd met de familie en woonden soms ook permanent in147. De aanwezigheid van dienstpersoneel was niet bepaald een uitzondering. De lucratieve handel in Cádiz zorgde ervoor dat velen naar deze stad trokken op zoek naar werk, waardoor dit werk zonder problemen kon ingevuld worden. In de huizen van de Gaditaanse burgerij werkt vaak een amalgaam van dienstpersoneel. Het gaat hier om opvoedsters, dienstmeiden, butlers, lakeien, jonge knechten, koks, portiers, chauffeurs, stalwachters, slaven... Hierin herkennen we de drang om zich de modus vivendi van de adel eigen te maken. Iets meer dan 62% van de groothandelaars in 1773 had minstens één huishulp in dienst. Het gemiddelde schommelt rond de 2,24. Bij de buitenlanders was dit iets meer, 2,46. Slaven waren bovendien goed ingeburgerd. Zij waren een teken van sociale status en hielpen mee in het huishouden of werkten als lakei148. De groothandelaarfamilie bood in vele gevallen ook onderdak aan doorreizende of net aangekomen buitenlandse handelaars. Meestal ging het om verwante personen of kennissen van de familie in het moederland. Op deze manier werden netwerken van families en kennissen gecreëerd die ook voor de handelsactiviteit konden worden aangewend149. 147 Fernández Pérez, Paloma, El rostro familiar de la metrópoli. Redes de parentesco y lazos mercantieles en Cádiz, 1700-1812, Siglo veintiuno editores, Madrid, 1997, pp. 140-142 148 Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico,....pp. 205-208 149 Ibid., pp. 201-205 47 d) huwelijksstrategieën De jonge aspirant-handelaar had in de meeste gevallen te kampen met een tekort aan kapitaal om op zichzelf een handelszaak te beginnen. Omdat hij nog jong was, was het bovendien moeilijk ergens krediet te krijgen en om contacten te leggen in de handelswereld. Dikwijls vond deze zijn weg als secretaris of als administrator. Zo kon hij toch een beetje sparen. De volgende stap was die van een goed huwelijk, met de nodige economische voordelen hieraan verbonden. Daarom was het voor hem zeer belangrijk de juiste vrouw te kiezen, diegene die hem de meeste mogelijkheden kon bieden. Om die reden was de status van de familie van zijn toekomstige vrouw van groot belang. Voor de toekomstige vrouw was het allerbelangrijkste dat haar man zijn beloftes hield en zich volledig zou toewijden. Naast de bruidsschat die de aspirant-handelaar kon bekomen, kon hij bij een goed huwelijk dikwijls rekenen op een krediet van zijn schoonvader wanneer hij effectief een handelszaak wou beginnen. Dit krediet of deze lening kon ook bestaan uit een reeks handelswaren die hij moest aanwenden, of eventueel een boot. Ook gebeurde het dat hij een functie kreeg in de handelszaak van zijn schoonvader. Daarnaast gebeurde het vaak dat deze aspirant-handelaar huwde met de dochter van de patroon van de handelszaak waar hij werkte. Op deze manier vloeide de bruidsschat en het krediet die zijn nieuwe schoonvader hem toestak terug naar diens handelszaak. Meestal was deze huwelijkspolitiek op voorhand gepland door de voorouders. Het gebeurde veel dat jonge handelaars huwden binnen dezelfde ‘handelsnatie’ en dezelfde sociale groep, omwille van sociale en economische redenen150. Een voorbeeld hiervan vinden we in de familie Beyens. Cornelio Antonio Beyens werd door zijn oom Cornelio Beyens Torrekens in de Gaditaanse handel geïntroduceerd. Deze laatste had nog in Vlaanderen, meerbepaald Brugge, contacten met de familie Huwijn151. Deze welgestelde Vlaamse handelsfamilie verbleef in Cádiz. Nadat Cornelio Antonio Beyens met zijn oom een handelszaak had opgericht in 1723152, zou hij drie jaar later huwen met een van de dochters van Juan Huwijn, de kennis van zijn oom153. Zijn huwelijk met Maria Josefa Huwijn was er een binnen dezelfde sociale kring. De familie Huwijn was bovendien door het huwelijk van Juan Huwijn met 150 Fernández Pérez, Paloma, El rostro familiar …, pp. 147-154 en 176-177 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos….., p. 192. 152 AHPC, prot. not., CA 1586, Compañía, fol. 650-658 153 AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 258vta 151 48 Maria Flora Hercq – tevens een familie uit dezelfde socio-professionele kring – tot een welgestelde familie uitgegroeid, waardoor ook Cornelio Antonio zich geen zorgen meer hoefde te maken over zijn financiële toestand. Door dit huwelijk sloeg Cornelio Antonio er bovendien in zijn sociaal prestige een opwaartse wending te geven. Hij erfde namelijk de titel van Consul van de Vlaamse en Duiste natie en Commissaris van het Oostendse Konvooi van zijn schoonvader Juan Huwijn154. Cornelio Antonio’s huwelijksstrategie had zijn vruchten afgeworpen. In het Cádiz van de 18de eeuw was het geen taboe om met een verwant iemand te huwen. Zo poogde men bepaalde economische of mercantiele belangen te conserveren155. Een uitgesproken voorbeeld hiervan is het huwelijk van Lorenzo Beyens en Maria de Belén Beyens. Zij waren neef en nicht, verwant in de derde graad. Lorenzo was op de moment van hun huwelijk, 3 januari 1759, dertig jaar oud, terwijl zijn nicht en toekomstige vrouw net zestien was geworden156. Door hun huwelijk werd het kapitaal van de twee verschillende takken van de familie Beyens samengebracht. Lorenzo en Maria plukten hier gretig de vruchten van. Lorenzo kreeg verscheidene titels toegewezen zoals die van Conde de Villamar, grootmeester van de Maestranza van Valencia en werd toegelaten tot de ridderorde van Karel III van Spanje. e) de hoge burgerij en de adelstand De toename van de machtige klasse van de burgerij in verschillende Gaditaanse havens had als gevolg dat de compatibiliteit van deze met die van de klasse van de adel soepeler werd. Deze evolutie die vooral in de 17de eeuw steeds meer actueel wordt, wordt slechts door weinigen ontkend. Toch is zij geen louter Andalusisch fenomeen. Reeds sinds de Oudheid en de Renaissance is deze tendens reeds aanwezig157. Volgens de adellijke gedragscode was het niet toegestaan oficios viles, of oneerbare beroepen uit te oefenen. Dit zou de leden van die klasse onteren en maakte dat zij hun adellijke titel niet waardig waren. Stilaan groeide het besef dat de feodale maatschappij nooit had kunnen ontwikkelen tot de ‘moderne’ maatschappij die ze nu 154 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos.... , p. 215 Fernández Pérez, Paloma, El rostro familiar…, p. 107 en 185 156 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 20 157 Domínguez Ortiz, Antonio, Comercio y blasones. Concesiones de habitos de ordenes militares a miembros del consulado en Sevilla en el siglo XVII, in; Anuario de Estudios Americanos, 33 (1976), p. 217 155 49 was zonder de inbreng van de burgerij. Groothandelaars werden steeds meer compatibel met de adelstand, terwijl kleinhandelaars in de ogen van de tijdsgenoot nog steeds een ‘denigrerend’ beroep uitoefenden158. Cádiz was in de eerste plaats een handelsstad die werd overspoeld door handelaars en andere personen van vele binnenlandse en buitenlandse gebieden. Om deze reden verwacht men niet meteen een grote groep edellieden aan te treffen. Toch is de tendens van de veradellijking van de hoge burgerij ook daar zichtbaar. Op het einde van de 16de eeuw schat Abreu dat er niet meer dan zes of zeven families van de oude adel – ook wel noblesse dépée of zwaardadel genoemd – zijn159. Een eeuw later begon de adelstand in Cádiz zich uit te breiden. Sindsdien verkregen enkel de meest welgestelde families in Cádiz een titel of kochten zelf een hábito van één van de vier militaire ordes. Voor de 18de eeuw werden er een vijftigtal titels vastgesteld, waarvan allen lijken te zijn toegewezen in de tijd van Karel II van Spanje160. Sommige van deze edellieden trokken zich terug op het platteland, terwijl anderen, meestal schepenen, hun titel aanwendden om deel te kunnen nemen aan het stadsbestuur. De handelaars poogden door het verkrijgen van een adellijke titel in de gunst te staan bij de koning om zo hun handel veilig te stellen161. Rond 1675 nam de tendens tot veradellijking in Cádiz toe. Onder hen vinden we enkele namen die van grote betekenis waren voor Cádiz in de 18de eeuw: Colarte (een familie van Vlaamse oorsprong), Lila, Murguía, Recaño, etc. Als we enkel de edellieden tellen waarvan we hun toetredingsdatum kennen, vonden we er bij het begin van de 18de eeuw ongeveer vijftig. In 1800 zijn dat er nog maar dertig. In 1713 registreerden er zich veertien personen met een Castilliaanse titel. Zij zijn praktisch allemaal aanverwanten van bovenvernoemde families (het geval de Colarte en Lila). Daarnaast zijn er nog negentien personen geregistreerd die lid waren de ridderordes van de orde van Calatrava of Santiago. Hiervan zijn er vier ook ingeschreven als groothandelaars en één als cargador a Indias. De rest is schepen van de gemeente Cádiz162. De rest van de Castiliaanse titels werden toegezegd in de loop van de 18de eeuw, hoofdzakelijk in de tweede helft en meer specifiek in de jaren zestig: Conde de 158 Ibid., p. 217 Pedro de Abreu, F., Historia del saqueo de Cádiz por los ingleses en 1596, escrita por - , religioso de la órden de San Francisco, Cádiz, Imprenta de la Revista Médica, 1866 (heruitgegeven door M. Bustos Rodríguez, Cádiz, Universidad, 1966), p. 82 160 Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico ….. pp. 275 161 Ibid., pp. 276 162 Ibid., pp. 276-278 159 50 Paraíso (1700), marqués de Casa Estrada (1704), marqués de Premio Real (1716), marqués de Miraval (1722), marques de Casa Recaño (1723), marqués de la Cañada (1729), marqués de Casa Madrid (1738), marqués de Iturbieta (1741), marqués de Casa Arizón (1748), conde Villamiranda (1750), conde de Quinta Alegre (1761), conde de Reparaz (1762), marques de Echandía (1762), conde de Montelirios (1764), marques de Méritos (1765), marqués de los Castillejos (1769), conde de Mirasol (1770), conde de Clonard (1771), vizconde de Biota (1772), conde de las Cinco Torres (1773), marqués de Casa Enrile (1778), marqués del Castillo de San Felipe (1790), marqués de Casa Rávago (1794), marqués de Casa Layglesia (1795), marqués de la Hermida (1796), conde de Casa Lasqueti (1796), conde del Parque (1797) en Conde de las Torres (1798). Daarnaast zijn er nog een aantal geadelden waarvan we de datum waarop hen de titel werd toegezegd niet kennen: marqués de Villapanés, marqués de Casinas, marqués de Villacampo, marqués de Casatabares en de marqués la Atalaya, alsook de conde de Prasca, conde de San Remy, conde El Pinar, conde La Marquina, conde Bernard, conde Torre Alegre en conde de Casa Sarriá en de vizconde de Labiota en vizconde el Bayo163. Het gaat hier in bijna alle gevallen om nieuwe titels die werden gekocht en meestal waren de betreffende personen eerst lid geworden van een bepaalde ridderorde vooraleer ze een Castiliaanse titel verkregen164. Aan bovenstaande lijst kunnen we dankzij ons onderzoek nog een titel bijvoegen, die van conde de Villamar. Het betreft hier Lorenzo Narciso Beyens die deze titel kreeg toegewezen van de Spaanse koning Karel III op 3 december 1773 omwille van verdienste165. Maar wie zijn de personen achter deze titels? Manuel Bustos Rodríguez concludeert dat het in het algemeen om handelaars in de ruime zin van het woord gaat, hoewel het opvalt dat velen van hen ingeschreven zijn in het Consulado de Indias. Het betreft hier m.a.w. de kern van de hoge burgerij van Cádiz166. De verklaring van de tendens naar veradellijking van de burgerij ligt bij de monetaire nood van de vorsten en hun toegeeflijkheid. De vorsten stimuleerden steeds meer de 163 Anes, L., Comercio con América y títulos de nobleza: Cádiz en el siglo XVIII, in: Cuadernos Dieciochistas, 2 (2001), pp. 146-149 164 Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico ... pp. 278 165 Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 20 166 Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico...p. 279 51 ‘nuttige’ en de ‘patriottische adel’ – de nieuwe adel – en bevorderde de sociale erkenning van productieve activiteiten zoals de handel167. 2.2.4. De buitenlandse aanwezigheid a) algemene vaststellingen Wat betreft de aanwezigheid van buitenlanders in Cádiz, stellen we in de eerste plaats een forse toename doorheen de 18de eeuw vast. De 773 buitenlanders in 1713 zullen er 4.792 worden in 1773 en 5.028 in 1791. Dit houdt een toename van 83,9% in ten opzichte van het jaar 1791. We kunnen hier m.a.w. spreken van een sterke toename als gevolg van een permanente toestroom van immigranten die werden aangetrokken door de commerciële mogelijkheden die Cádiz bood. Deze trend is een voortzetting van de stijging die zich vanaf de tweede helft van de 17de eeuw zien opkomen. Maar afgezien hiervan groeide de bevolking van Spaanse oorsprong meer dan de buitenlandse, toch voor wat de periode 1713-1773. Dit betekent dat de proportie buitenlanders-spanjaarden in het voordeel van de laatste evolueert. Met Spanjaarden bedoelen we die groep die in Spanje is geboren, alsook in de Spaans-Amerikaanse kolonies, Filipijnen en de Afrikaanse vestigingen. Desondanks de uitvaardiging van het tweede decreet van de vrije handel in 1778, waardoor het was toegestaan vanuit eender welke haven op Amerika te handelen, had dit minimale gevolgen voor de buitenlandse aanwezigheid in Cádiz. Deze daalde wel, maar dat was meer een gevolg van de revolutionaire voorvallen in Frankrijk, de epidemie van 1800 en de oorlogen die Spanje tegen de Fransen en de Britten voerde168. b) de buitenlandse naties De twee grootste vreemde naties in de 18de eeuw zijn de Italiaanse en de Franse. Zij vertegenwoordigen iets meer dan 60% van alle vreemdelingen in 1713, 85% in 1773, 82% in 1791 en 83% in 1801. Binnen deze categorie is de Italiaanse, meerbepaald de 167 168 Ibid., p. 280 Ibid., p. 106-108 52 Genovese het meeste prominent aanwezig (bij benadering 42% in 1713, 50% in 1773 en 1791, en 57,5% in 1801). De reden hiervoor is zowel economisch, politiek, religieus als commercieel. De Italiaanse economie zat in een dipje, waardoor vele Italiaanse handelaars betere oorden opzochten. Politiek gezien heeft Italië steeds een band gehad met Spanje (De Genuese Republiek was verbonden met de Spaanse monarchie; het Koninkrijk Napels en Sicilië was deel van het Spaanse rijk). Religieus zijn de Italianen ook katholiek, maar meer doorslaggevend moet het commerciële aspect geweest zijn. De Italianen beheersten in grote mate de Middellandse Zee, hetgeen Cádiz als belangrijk verbindingshaven maakt met de Atlantische oceaan. Bovendien waren de Italianen in Cádiz niet steeds handelaars. Velen waren verbonden aan andere, niet op handel gerichte beroepen, zoals herbergiers e.d. De Franse aanwezigheid was belangrijk reeds sinds de tweede helft van de 17de eeuw. Omwille van de politieke alliantie met het huis van de Bourbons vestigen zich meerdere Fransen in Cádiz. De revolutionaire gebeurtenissen in hun moederland, de oorlogen en de algemene economische crisis zullen ervoor zorgen dat hun Gaditaanse kolonie aan belang inboet. In 1791 zijn ze nog met 1.600 leden, terwijl ze in 1794 nog maar met 226 zijn. Tussen 1773 en 1801 verliest deze kolonie m.a.w. 56,23% van haar leden. Sinds de successieoorlog in de Franse natie steeds meer haar kracht beginnen verliezen, waardoor ze op het eind van de 18de eeuw niet veel meer voorstelde. De vijftien procent die overblijft wanneer we de Franse en de Italiaanse naties niet meerekenen, wordt gedeeld door de overige naties. Dit is een amalgaam van verschillende personen, waaronder ook enkelen van Turkse, Armeense, Guineese en Congolese oorsprong te vinden zijn. De belangrijkste binnen deze resterende groep van 15% is die van de Vlaamse natie. Hun aanwezigheid werd prominent vanaf de tweede helft van de 17de eeuw. In 1713 waren ze de derde grootste kolonie vanuit numeriek perspectief. Tussen 1660 en 1705 telde men een totaal van 830 leden, waarvan het gewicht van de mannen zeer zwaar doorweegt (74%). De meest voorkomende herkomst van die leden is in dalende orde van belangrijkheid Antwerpen, Brugge, Brussel en Oostende. In plaats van hun geprivilegieerde positie in stand te houden, zal de Vlaamse natie belang inboeten doorheen de 18de eeuw (de achtste plaats in 1773 en de negende in 1791) tot ze praktisch is uitgestorven in de laatste vijf jaar van desbetreffende eeuw. 53 Aan de basis van deze negatieve evolutie liggen politieke en economische elementen. De Vlamingen in Cádiz waren niet in staat de crisis die zich in hun land had voorgedaan ten gevolge van de incorporatie bij de Oostenrijkse kroon te overwinnen. Ze verloren hiermee hun statuut van ‘antigua y noble nación Flamenca’ of oude en edele Vlaamse natie, dewelke steeds de bescherming van de Spaanse vorst had genoten. Onmiddellijk na de successieoorlog hielden nog enkele belangrijke leden stand, maar doorheen de tijd verloren ze toch hun slagkracht. In 1791 vertegenwoordigden de Vlamingen slechts 0,63% van het totaal aantal buitenlanders in Cádiz. De Noord-Nederlanders, overwegend handelaars, kwamen er nooit toe een numeriek belangrijke natie te vormen. Hun kracht huist in de kwaliteit van hun ‘diensten’ in de mercantiele financieringswereld en hun stevige positie binnen het commerciële netwerk. Na de vrede van Munster in 1642 groeide hun aanwezigheid in Cádiz, maar in de 18de eeuw zal deze ombuigen tot een negatieve evolutie. Hoofdzakelijk is dit te wijten aan de economische laagconjunctuur van de eeuw. De Noord-Nederlanders zijn eerder reizende handelaars geweest en sommigen werden opgenomen in de Vlaamse Natie omwille van de privilegies die deze laatste genoot t.o.v. de Spaanse autoriteiten. De Portugezen en de Ieren slaagden erin zich binnen de groep van de eerste vijf grootste naties te handhaven. De Portugezen, zonder zeer groot in aantal te zijn, kennen een progressieve evolutie tot aan de crisis van de jaren 90. In 1713 en in 1773 staan ze op de vierde plaats en vanaf 1791 op de derde. De vrede met Spanje na het verdrag van Utrecht is hier mee voor verantwoordelijk. Hun economische kwaliteiten waren echter inferieur aan die van de Vlaamse en Hollandse natie. De Ierse natie bekleedde een belangrijke rol in de mercantiele wereld. In Spanje konden ze zich zonder al te veel problemen naturaliseren en ze zorgden ervoor dat de ‘verraderlijke’ Engelsen niet op Spaanse markten binnendrongen. Spanje had in Ierland een compagnon tegen de gemeenschappelijke vijand, de Engelsen, en bovendien waren de Ieren katholiek. Tot 1773 kent zij een sterke numerieke aangroei (van 21 leden naar 161), om nadien stilaan te verminderen. In 1713 stonden ze nog op de vijfde plaats, maar in 1773 reeds op de derde. In 1800 zullen ze terug op de vijfde plaats terecht komen. Naast de Italiaanse, de Franse, Vlaamse, Noord-Nederlandse, Portugese en Ierse naties bestaan er nog diverse etnische groepering in Cádiz. Andere Europese naties 54 zijn in dalende orde van belangrijkheid de Engelse, Duitse, Oostenrijk-Hongaarse, Zweedse, Zwitserse, Maltese, Savooiaardse, Sardinische, Corsikaanse en Griekse Natie. De rest van de etnische gemeenschappen hebben een sporadisch en testimoniaal karakter. Er zijn hypothetische moren, turken, Afrikanen (Guinesen, Kaapverdiërs, Angolezen en Kongolezen), Russen, Polen, Chinezen en Noord-Amerikanen.169 c) een vertekend beeld van de buitenlander De buitenlandse aanwezigheid in Cádiz was groot. Misschien wel té groot. De toestroom is in grote mate ook te wijten aan het beeld dat vele buitenlanders over Cádiz opspanden eens ze terug in hun eigen land waren. Cádiz zou de stad zijn waar ‘het geld voor het rapen lag’. De gemoederen waren niet altijd even goed gezind, wanneer bijvoorbeeld stemmen beweren dat de buitenlanders grondstoffen invoeren en met afgewerkte producten, goud en zilver naar huis gaan. Het ging soms zo ver dat men zelfs de Engelsen en de Fransen de schuld gaf van de aardbeving van 1755. Soms gebeurde het dat verschillende gemeenschappen zich in de haren vlogen. In 1776 was er een incident tussen leden van de Franse natie en anderen170. 2.3. De Vlaamse natie te Cádiz In vergelijking met de andere vreemde naties, zijn er verschillende elementen die de Vlaamse natie typeren. Haar gemeenschap beschikte over een groot solidariteitsgevoel, was zeer actief op commercieel gebied, genoot van een sociaal prestige en was zeer verbonden door huwelijkspolitiek en handel. De migratie naar Spanje was dynamisch en bestond hoofdzakelijk uit handelaars, ambachtslieden en kinderen van handelaars. De band die Vlaanderen had met Spanje was groot en werd in stand gehouden door de handel op Amerika. Deze was zeer lucratief en trok de aandacht van menig Vlaams handelaar171. 169 Ibid., p. 109-114 Ibid., pp. 120-122 171 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos...p. 121 170 55 De Vlaamse aanwezigheid in Cádiz bereikte toppen vanaf de tweede helft van de 17 de eeuw en haar handel was meer dan aanwezig. Toch zal ze aan belang moeten inboeten doorheen de 18de eeuw. Onmiddellijk Na de vrede van Utrecht waren de Vlamingen de derde grootste kolonie of natie vanuit numeriek perspectief . Sindsdien ging het alleen bergaf. Ze bekleedde nog de achtste plaats in 1773 en de negende in 1791 en stierf stil maar zeker uit. . 2.3.1. ‘la Antigua y Noble Nación flamenca’ In West-Andalusië monopoliseerde de Vlaamse natie van Sevilla brede en belangrijke economische sectoren, zowel lokaal, regionaal als overzee. Hoewel er weinig is geweten over de natie als instelling op zich, is er toch wat informatie tot ons gekomen. Sinds de Late Middeleeuwen hadden er zich kleine kernen van Vlamingen gevestigd in San Lúcar de Barrameda, Sevilla en Jeréz de la Frontera172. Zij waren vazallen van de Spaanse koning en werden gaandeweg genaturaliseerd. In de 16de eeuw zal Sevilla met het monopolie op de Amerikahandel vele buitenlandse handelaars aantrekken. De Nederlandstalige gemeenschap kende er toen een succesvolle aangroei en raakte verwikkeld in een netwerk van lokale stadsedellieden en Amerikahandelaars. Ze beschikten over een eigen rechter, archieven, nationale vertegenwoordigers, etc. en verdedigden naar goede Vlaamse gewoonten steeds hun rechten en privilegies. Hierdoor werd de mogelijkheid gecreëerd een eigen bijdrage te leveren aan het religieus en cultureel kunstpatrimonium van de stad Sevilla. Zo verwierf de Nederlandstalige handelsgemeenschap er ook een culturele betekenis173. Met de ‘Guerra de Flandes’, of ‘De Opstand’ kwam er een breuk tussen Spanje en de Nederlanden. Sindsdien behoort het Vlaanderen tot de Spaanse kroon en spreken we van de Zuidelijke Nederlanden, of de Spaanse Nederlanden, dewelke nu gescheiden waren van de Noordelijke Nederlanden. Deze breuk bracht ook een mentaliteitsverandering teweeg onder de Vlamingen in Sevilla. In de 17de eeuw gingen deze zich steeds meer distantiëren van de Noord-Nederlanders door hen ‘les hollandais’ te noemen. De Vlaamse natie was de meest bevoorrechte van alle 172 173 Bustos Rodríguez, M., Andalousie, Pré-Amerique flamande…p. 34 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos... p. 133 56 buitenlandse naties in Spanje. Steeds behielden zij hun privilegies, ook na De Opstand174. Tijdens het Twaalfjarige bestand (1609-1621) werd zowel een Hollands als een Vlaams consulaat gecreëerd. Dit consulaat voor de Vlamingen is niet hetzelfde als de Vlaamse natie. In 1622 werd het Duitse consulaat ingericht, waarvan ook de Vlaamse consul het hoofd was. Deze verkreeg bovendien de titel van commissaris van het Oostendse konvooi en had inspraak in de Admiraliteit van de Lage Landen doorheen de 17de eeuw. Op sociaal en politiek vlak betekende dit een vooruitgang voor de Vlaamse natie. Dit wordt bevestigd door de goede relaties die de consul had met de Admiraliteit van Sevilla. Verschillende Vlamingen kwamen ertoe posten bij de Spaanse overheid te bemachtigen en ontwikkelden zich tot trouwe geldschieters van de koning175. De Vlamingen die zich in Spanje bevonden bij het begin van de 18de eeuw voelden zich ondanks de officiële scheiding tussen de Zuidelijke Nederlanden en Spanje onderdanen van de Spaanse koning. Hun natie in Sevilla en Cádiz zou steeds op de gunsten van de vorst kunnen rekenen. Hoewel na 1714, met de installatie van het huis van de Bourbons op de Spaanse troon, de Fransen meer voorrechten kregen, moesten de Vlamingen toch enkele rake klappen incasseren. De Antwerpse handelaars die sterk op de Spanjehandel waren georiënteerd kwamen in de moeilijkheden wanneer er in 1723 in Cadix eene pragmatique is gepubliceert, daerbij verboden het draghen van goude en silveren gallonen, oock vlaemsche en fransche witte gaeren canten, tensij aen persoonen van edeldom en getituleerde176. De handel tussen Antwerpen en Cádiz was sindsdien nog maar weinig winstgevend177. Stilaan hadden ook de NoordNederlanders een deel van de handel kunnen afsnoepen, waardoor er nu meer op Amsterdam werd gehandeld178. 174 Ibid., p. 134 Ibid., p. 134-135 176 Degryse, Karel, ....p. 33 177 Ibid. 178 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos....p. 136 175 57 2.3.2. Organisatorische structuur Zonet zagen we dat het consulaat voor de Vlaamse natie tijdens het twaalfjarige bestand in voege was gegaan. Voornamelijk om diplomatieke redenen werd aanvankelijk deze beslissing genomen. Maar in de praktijk zou zij eerder de handelsbelangen van de Vlamingen dienen meer dan als diplomatiek apparaat te dienst te doen179. Concreet lagen de consuls verantwoordelijkheden bij het gewest gelegen rond Sevilla, Dos Hermanas, San Lucár de Barrameda, maar ook Jeréz de la Frontera, El Puerto de Santa María, en Málaga. Ook moest hij de banden met Vlaanderen strak houden, waardoor hij meerdere malen had gefungeerd als spreekbuis, vertaler en diplomaat wanneer het om contacten met Vlaanderen en haar handelsgemeenschap ging180. In deze uitgebreide taak werd de (hoofd)consul bijgestaan door andere consuls die zich over deelgebieden zoals bijvoorbeeld Málaga ontfermden. In het consulaat zelf werd hij bijgestaan door een vice-consul een mayordomo en een afgevaardigde. De mayordomo werd net zoals de afgevaardigde niet door de koning benoemd, in tegenstelling tot de consul en de vice-consul. Zijn taak was daarom nog niet te onderschatten. Hij was voornamelijk administrator en beheerde niet alleen de onroerende goederen van de Vlaamse natie maar stond ook in voor de juridische verdediging van haar leden. Ook hielp hij mee aan sociale en culturele projecten. Steeds werd de mayordomo, ook wel mayordomo mayor genoemd bijgestaan door een mayordomo menor. Deze deed een soort van stage om hem het komende jaar op te volgen181. De afgevaardigde had volgens Hendrik Vandeginste een meer sporadische functie. Hij zou bijspringen waar nodig, bijvoorbeeld om juridische, commerciële of fiscale belangen na te streven182. Soms gebeurde het dat deze laatste twee functies gecombineerd werden, zoals dat het geval was met een lid van de familie Beyens. Cornelio Antonio Beyens werd tot 179 Tas, Marlies, Vier generaties Coghen in Andalusië. Een studie van een Vlaamse handelaarsfamilie in de 17de en de 18de eeuw, Gent, UG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), 2006, p. 16 180 Ibid. 181 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz (1665-1700). Een socio-culturele benadering, Gent, RUG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), 2000, p. 79 182 Ibid., p. 79-80 58 tweemaal toe benoemd als mayordomo, schatmeester en afgevaardigde van de Vlaamse Natie te Cádiz183 en zou opklimmen tot de functie van consul184. 2.3.3. De Vlaamse handelsgemeenschap te Cádiz a) migratie De meest voorkomende herkomst van de leden van de Vlaamse natie is Antwerpen, op lange afstand gevolgd door Brugge, Brussel en Oostende. Maar degenen die tot de Vlaamse natie behoorden, zijn niet alleen Vlamingen of Brabanders. In enkele gevallen waren ook Noord-Nederlanders lid van deze natie. Ze schreven zich in omdat de Vlaamse natie, in tegenstelling tot de Hollandse of Noord-Nederlandse, van enkele privilegies genoot, hetgeen voordelen bood voor de handel185. Enkele van deze Noord-Nederlanders waren geboren in Amsterdam maar hadden hun wortels in Vlaanderen. Deze families waren meestal nog katholiek, waadoor ze op een goed blaadje stonden bij de Spaanse vorst. Een goed voorbeeld hiervan zijn de families De Roy, Van Hemert, De Roo, Van Colen, Hercq en Van Laecken. Dit zijn Vlamingen in Cádiz, waarvan hun voorouders sinds generaties terug naar Amsterdam waren geëmigreerd186. Achter deze migratie schuilen bepaalde strategieën. In het geval van handelaarsfamilies emigreerden velen jongeren om het beroep van handelaar onder de knie te krijgen187. Het gebeurde ook dat sommige individuen emigreerden om slechts voor een korte periode zaken te doen en geld te verdienen. Zo konden ze bepaalde schulden in het thuisland afbetalen, hun zussen of dochters een bruidsschat mee geven of onroerende goederen kopen188. Uiteraard zijn er ook gevallen bekend waar de 183 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 5 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos .... p. 215 185 Ibid., p. 116 186 Ibid., p. 122-123 187 Angiolini & Roche (eds), Cultures et Fromation négotiantes dans l’Europe Moderne, École des hautes études en sciences sociales, Parijs, 1995, pp. 175-198 ; Everaert, J., L’hispanisation d’une bourgeoisie mercantiele : Les immigrés flamands et wallons a Tenerife (1670-1745), in : Congreso americanista de Granada, pp. 145-178 188 Veluwenkamp, J.W. Ondernemersgedrag op de Hollandse stapelmarkt in de tijd van de Republiek: de Amsterdamse handelsfirma Jan Isaac de Neufville & comp. 1730-1764, Meppel, 1981, p. 27-53 184 59 handelaar na verloop van tijd beslist in Cádiz te blijven. In een laatste geval is deze migratie een noodzakelijke overlevingsstrategie189. In de meeste gevallen werd de pas toegekomen handelaar opgevangen in het huis van een verwante familie. Het feit dat in Cádiz reeds personen zaten waarmee men een band had, maakte de stap minder moeilijk om te emigreren. b) sociale integratie Wat betreft de sociale integratie in de Gaditaanse maatschappij zijn er nauwelijks verschillen met de leden van andere buitenlandse naties. Het betreft hier een minderheid die langer dan 20 jaar in Cádiz woonde en een meerderheid die slechts voor korte periodes, of voor 5 tot 10 jaar of langer in Cádiz verbleef. Wanneer het individu in Cádiz arriveerde doorliep deze bepaalde fasen. De oprichting van een handelszaak en eventueel een huwelijk, voor diegene die definitief wilde blijven, waren factoren die de sociale integratie bevorderden190. Meestal konden deze nieuwe migranten rekenen op een opvangnet dat was gebaseerd op familiale banden en solidariteit onder landgenoten. De voorspoed, de goede commerciële aanpak en de sociaal-economische promotie zorgden ervoor dat verscheidene families een uitgebreid handelsnetwerk hadden kunnen uitbouwen waardoor ze toonaangevend werden in de handelswereld. Hier zien we de belangrijke rol van de familie in de handel bevestigd. Juist om deze reden is het samenhorigheidsgevoel van deze geëmigreerde groep zeer intens en is ze nog sterk toegewezen op het land van oorsprong. Uiteraard zijn er ook gevallen waar de geïmmigreerde persoon terecht kwam in een omgeving waarin de familie reeds sociaal geïntegreerd was. Deze families hadden de evolutie van kleine burgerij naar groothandelaar al meegemaakt en behoorden tot de hogere commerciële en sociale laag van de maatschappij191. Deze laatste klasse is die van de burgerij. In bepaalde gevallen klommen deze op tot de adelstand, een fenomeen dat we over heel Europa terugvinden. Naast Cádiz zijn Antwerpen en Amsterdam hier een goed voorbeeld van. Daar is de trend van aristocratiesering doorheen de 18de eeuw zeer duidelijk. Er bestonden verschillende 189 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos...p. 128 Ibid., p. 128 191 Ibid., p. 125-126 190 60 middelen om tot de adelstand te worden opgenomen. In de meeste gevallen was het geven van leningen, waarop intresten werden aangerekend een goede manier, maar ook het bezitten van stedelijke en landelijke onroerende goederen kon hierbij helpen. Ook het bekleden van een functie bij de overheid kon de reputatie van de betreffende persoon opkrikken. Deze middelen zijn geenszins eigen aan Cádiz. Ze worden overal in Europa toegepast. De sociale positie van de geëmigreerde Vlaming definieerde Ana Crespo Solana als de middenburgerij. Het materieel, sociaal, cultureel niveau, zijn/haar mentaliteit, de positie als handelaar, de religie en de familiale omgeving alsook de handelsactiviteiten bepaalden net zoals in het gebied van afkomst, zij het Antwerpen, Amsterdam of Gent, de sociale positie. Deze verschilt m.a.w. niet van die die de betrokken personen in hun land van herkomst hadden192. De immigrant behoorde m.a.w. tot de lage- of middenburgerij en hield zich bezig met de kleinhandel, meestal in fournituren. Doorheen de 18de eeuw, hoewel dit geen trend is die iedereen volgde, evolueerden de activiteiten naar de handel in textiel om later in de groothandel en het bankwezen terecht te komen193. c) professionele karakteristieken Ana Crespo Solana onderscheidde verschillende professionele categorieën en onderzocht hoeveel handelaars afkomstig uit de Lage Landen tot deze categorieën konden gerekend worden. Het moet duidelijk gesteld worden dat haar onderzoek niet alleen de leden van de Vlaamse maar ook van de Hollandse natie omvat. Maar wanneer we weten dat de leden van de Vlaamse natie veel omvangrijker waren dan die van de Hollandse, is het verantwoord dezelfde conclusies te trekken enkel voor de Vlaamse natie. Van de 663 handelaars afkomstig uit de Lage Landen, verblijvend in Cádiz tussen 1700 en 1800, waren er voor 273 personen geen gegevens m.b.t. hun professionele achtergrond beschikbaar. Dit aantal komt neer op een percentage van 41,9%. Voor de overige personen was 34,8% van het totaal van 663 actief in de groothandel en het bankwezen. Beduidend minder, maar toch op de tweede plaats, staan de personen 192 Baetens, Roland, De nazomer van Antwerpse welvaart : de diaspora en het handelshuis De Groote tijdens de eerste helft der 17de eeuw, Gemeentekrediet van België, 2 vols., 1976, dl. I, p. 277 en dl. II, p. 9 193 Veluwenkamp, J.W., Ondernemersgedrag....pp. 31-48 61 actief in de bank- en handelsadministratie, goed voor 8,2%. Op de derde plaats staan de koopmannen-winkeliers met 6%. Op de vierde plaats staan de ambachtslui met 3,4%. Op de vijfde de kruideniers met 2,4%, op de zesde de functionarissen, consuls en militairen met 1,6%, op de zevende plaats de geestelijken met 1,3% en ten slotte op de achtste plaats de personen actief in de administratie van de scheepvaart. Tot de categorie van de bank- en handelsadministratie zijn ook de private handelssecretarissen gerekend. Zij noemden zichzelf los cajeros en los empleados, de kassiers en de bedienden. Ook de beursspeculanten behoorden tot deze groep. Vele van deze personen waren woonachtig te Cádiz, of verbleven er voor een bepaalde periode. Ze hadden geen eigen familiehuis194. Het is duidelijk dat de grootste groep actief is in de groothandel en/of het bankwezen. Daarnaast bestaat er een heterogene groep, goed voor 23,6%. Deze bestaat voornamelijk uit personen die hun roeping hadden gevonden in secundaire handelsactiviteiten of activiteiten die onrechtstreek met de handel te maken hadden. Maar ook ambachtslui, staatsfunctionarissen en geestelijken maken hier deel van uit. 2.3.4. Elementen van cohesie In het algemeen heerste er een sterk gemeenschapgevoel onder de leden van deze nationale gemeenschappen of naties. Dit impliceert een graad van solidariteit, vooral gericht naar diegene die niet beschermd waren door de Spaanse kroon. Voorbeelden hiervan vinden we in de groeperingen bij verschillende identificatiesymbolen (vieringen, broederschappen, grafkelders, kapellen, etc.) De Vlamingen bekleedden hierin een voorbeeldfunctie t.o.v. de andere naties. Zij waren zeer solidair met hun leden. Door giften van kapitaalkrachtige leden of door lokale edellieden hadden ze enkele gebouwen ter beschikking. De meeste van hen bevinden zich in de Calle del Rosario en Calle de los Flamencos. Wanneer een landgenoot het vroeg kon hij, mits betaling van de huur, hiervan gebruik maken. De mayordomo van de natie regelde dan de zaken. Zo huurde de compagnie Beyens Brabander in 1726 een handelspand van de Vlaamse Natie. Maar ook Livino Bernardo Van den Broeck, Juan Bautista de Roo, Mathias Theyzen e.a. maakten gebruik van de voordelen die de natie hen bood. De natie kwam ook tussen bij 194 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos...p. 129-131 62 gevallen van faillissement of wanneer een lid van de onderneming was overleden. Het was de gewoonte van de Vlamingen om zich in de 18de eeuw te groeperen in twee broederschappen, die van Santísimo Cristo del Descendimiento van het klooster van Candelaria en dat van Nuestra Señora in het klooster van de Dominicanen. Dit verklaart waarom vele Vlamingen zich lieten begraven in deze laatste.195 a) de kapel en het broederschap van Sint-Andries Sint-Andries of San Andrés is de patroonheilige van de Vlaamse Natie. Deze is gebaseerd op de patroonheilige van Antwerpen, ook Sint-Andries genaamd. Ter ere van hem werd een kapel opgericht in het francisckanerklooster te Cádiz tussen 1568 en 1587. Sindsdien werd deze kapel gedeeld met de Duitse natie, maar desondanks stond ze vooral bekend als de kapel van de Vlaamse natie196. De kapel van Sint-Andries werd opgericht in de eerste helft van de 17de eeuw en was ingericht met spiraalvormige zuilen en een barokke retabel van verguld en gepolychromeerd hout. Bovenaan het retabel, tussen de twee ramen van de kerk hangt een gekruisigde Christus met daaronder het beeld van Sint-Andries. Aan weerskanten bevonden zich twee schilderijen. Van de vier, verbeelden twee hiervan een mirakel van de patroonheilige. Onder het beeld van Sint-Andries werd een herinneringsopschrift bevestigd waar staat dat de kapel in 1623 werd voltooid en in 1691 werd vernieuwd. Links van het altaar hangt een houten tablet waarop de samenvatting van het pauselijk privilegie stond te lezen in verband met de viering van het feest van Sint-Andries. In de loop der tijd onderging de kapel enkele uiterlijke wijzigingen197. Volgens het canonieke recht hadden de Vlamingen strikt genomen geen duidelijke broederschap. Het bewijs hiervan wordt geleverd wanneer we weten dat in de 17de eeuw de Vlamingen nooit deelnamen aan publieke processies onder het vaandel van 195 Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema Atlántico ...p. 116-118 Sancho de Sopranis, Hipolito, Las naciones extranjeras en Cádiz en el siglo XVII, in: Estudios de Historia social de España, Madrid, dl. IV, vol 2, 1960, pp. 769-770 197 Hye-Hoys, Isidore, Fondations pieuses et charitables des marchands flamands en Espagne. Souvenirs de voyages dans la péninsule ibérique en 1844 et 1845, Brussel, Vromant, 1882, p. 44 196 63 hun patroon Sint-Andries198. Maar het feest van Sint-Andries is ons wel degelijk bekend. Dit feest was dan ook bijzonder en alle Vlaamse kooplui uit de provincie Cádiz kwamen er naartoe. Ze verzamelden in het nationale huis en vertrokken voorts in een processie met een beeld van Sint-Andries naar het koor van de SintFranciscuskerk. Daar werd een eucharistieviering aan de leden van de Vlaamse natie opgedragen. Na deze viering werden de religieuzen van het franciscanerklooster genereus bedeeld door de natie en keerden men terug naar het nationale huis. Daar stond een banket op hen te wachten. Deze maaltijd werd tot in de avond gevierd. Ook Vlamingen die geen lid waren van de Vlaamse natie, zoals matrozen en ambachtslui mochten deelnemen aan het feest. Dit feest was van grote betekenis voor de Vlamingen. Op de dag van de viering werden alle handelsactiviteiten stil gelegd. Het is allicht niet het enige feest dat de Vlaamse natie vierde, maar het was wel het belangrijkste199. De kapel van Sint-Andries werd door vele Vlamingen als laatste rustplaats verkozen. De gewoonte wil dat mayordomos steeds in de kapel werden begraven. Maar ook andere personen werden er toegelaten. Deze lijken voornamelijk uit de middenklasse te komen. Naast de Vlamingen werden er ook Duitsers, katholieke NoordNederlanders en echtgenotes van Vlamingen begraven200. Met betrekking tot de familie Beyens en aanverwanten, weten we dat Cornelio Beyens Torrekens 201, net zoals zijn neef Cornelio Antonio Beyens202 in deze kapel werden begraven. Daarnaast zijn de aangetrouwde leden, Maria Flora Hercq203 en haar dochter Maria Josefa Huwijn204, tevens vrouw van Cornelio Antonio, daar ook begraven. Cornelio Beyens Torrekens en Cornelio Antonio Beyens waren respectievelijk mayordomo en consul van de Vlaamse natie geweest en behoorden m.a.w. niet tot de middenklasse maar eerder tot de hoge burgerij. 198 Sancho de Sopranis, Hipolito, Las naciones extranjeras en Cádiz en el siglo XVII, in: Estudios de Historia social de España, Madrid, dl. IV, vol 2, 1960, pp. 769-770 199 Ibid. pp. 779-783 200 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz....p.99 201 AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 348-352; 202 AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 257-264 203 A.H.N., Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 187 (fol.159vta-160) 204 AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 466 64 De Sint-Andrieskapel kende verschillende bronnen van inkomsten. In de eerste plaats was er de heffing op de Zuid-Nederlandse en Noord-Franse fabrikaten. Per vrachtdukaat werden in de 17de eeuw eerst 1 en later 2 realen betaald. Hiervan werd een halve reaal gereserveerd voor de kapel205. Daarnaast genoot de kapel van de inkomsten van een rente die door het patronaat van Pedro de la O werd voorzien. Vanaf 1690 verkreeg de kapel een nieuwe inkomst. De Zweedse en Deense consul, één en dezelfde persoon, betaalde per vrachtdukaat een halve reaal aan de kapel. Dit was het gevolg van een mondelinge overeenkomst tussen de mayordomo menor, Juan Lepin, en de Hamburgse en de Deens-Zweedse consul. Deze ‘Scandinavische’ gift werd voor minstens drie jaar gegeven. In ruil verplichtte de mayordomo’s van de Vlaamse natie zich ertoe ook de minder bedeelden van de Zweedse en Deense natie op te vangen206. b) het hospitaal van Sint-Andries De precieze oprichtingsdatum van het Hospitaal van Sint-Andries is niet gekend. Voor het eerst verschijnt haar vermelding in de bronnen in 1565. Dit hospitaal was aangekocht door de Vlaamse natie met eigen middelen en met financiële steun van Vlaamse kooplui. Het werd opgericht naar aanleiding van oorlogsgeweld, zodat zieke en beroofde Vlamingen konden worden opgevangen. Maar ook arme personen konden rekenen op een aalmoes en een tijdelijk verblijf. Dit hospitaal was gelegen op de hoek van de Calle de San Francisco en de huidige Calle de la Neveria, centraal in het commerciële centrum van Cádiz207. Het hospitaal werd tot 1667 onderhouden door de regelmatige giften van Vlaamse kooplui en opbrengsten uit renten. Vanaf 1677 werd deze inkomst aangevuld door een deel van de taksen die de Vlaamse natie aan de Vlamingen en de Noord-Franse handelaars per vrachtdukaat aanrekende208. De mayordomo’s stonden in voor de administratie van het hospitaal en moesten die ter controle voorleggen aan de kerkelijke overheid209. 205 Everaert, J., De internationale en koloniale handel..., pp. 305 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz....p.99 207 Ibid., p.100 208 Everaert, J., De internationale en koloniale handel ..., pp. 305 209 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz....p.101 206 65 Waarschijnlijk stopte het Vlaamse hospitaal tijdelijk zijn activiteiten in 1667, want in 1673 bevond het gebouw zich in slecht staat en was het aan vernieuwing toe. De fondsen hiervoor werden gehaald uit de huurinkomsten die de Vlaamse natie genoot van haar onroerende goederen. In 1726 waren de vernieuwingen voltooid en werd het gebouw hoogstwaarschijnlijk een andere functie toegewezen210. c) het patronaat van Pedro de la O Het patronaat was een initiatief van de Vlaamse Pedro de la O. Deze was volgens Fernando Monguio Becher een zeer belangrijke persoon vanaf het einde van de 16 de eeuw tot de eerste dertig jaar van de 17de eeuw. Pedro de la O was handelaar op Amerika en was stadsbestuurder van Cádiz. In de Vlaamse natie was hij actief o.a. als kapitein van de Vlaamse compagnie. Na zijn dood op 16 maart 1636 werd gehoor gegeven aan zijn laatste wensen. In zijn testament stond dat hij wou dat na zijn dood met zijn kapitaal een patronaat werd opgericht. Op 16 februari 1643 gebeurde dit effectief. De mayordomo’s van de Vlaamse natie werden automatisch patroon van dit patronaat. De bedoeling was aalmoezen uit te geven en bruidsschatten te bieden aan arme weesmeisjes geboren te Cádiz211. 210 211 Ibid., p.101-102 Ibid., p. 103 66 DEEL III DE FAMILIE BEYENS Hoofdstuk I : Vlaamse achtergrond 1.1. Historische achtergrond van de families Beyens, Bruggemans en Huwijn 1.1.1. De familie Beyens In het familiearchief van de familie Beyens staat een stuk geschreven ter legitimatie van haar adellijke oorsprong. Hierin lezen we dat de familie Beyens afkomstig was van het Hertogdom Brabant, meerbepaald Merksem, vlakbij de stad Antwerpen en dat ze zich in de stad Cádiz in het koninkrijk Spanje had gevestigd212. De koning van Spanje, Fernando VI verzekerde dat de Familie Beyens Bruggemans een adellijke familie is, zowel binnen als buiten Spanje. Hij baseerde zich hiervoor op een getuigschrift, gegeven in Brabant op 21 december 1754 door de Cuatro Reyes de Armas, een orgaan dat zich ontfermt over de goedkeuring van wapenschilden. Dit werd zeven dagen later goedgekeurd door de Raad van State te Brussel213. Verschillende van haar leden oefenden verscheidene adellijke beroepen uit, zowel geestelijke als militaire, ter verdediging van het katholieke geloof, de Spaanse Koning en het vaderland ten tijde van de Opstand in de Lage Landen214. Zo was de heer Francisco Beyens Subintendant Ontvanger van de Koninklijke Tollen op de Rijn en de Lippe en de Heer Francisco Zazo Rosillo, voorouder van de familie Beyens Bruggemans, was chronist wapenkoning215. Zoals later zal blijken was de familie Beyens verbonden met de Merksemse parochiekerk Sint Bartolomeus. In haar archief vonden we enkele leden van de familie Beyens terug. Voor de 17de eeuw betreft het de personen Lucia Beyens. Zij was gehuwd met Thomas Bogaerts. Ze schreven hun testament op 5 mei 1653216. Joannes Beyens was koster en schoolmeester tussen 1673 en 1695. Hij was meerdere 212 Privaatarchief, Papeles de la Muy Noble Casa de Beyens, fol. 5 Ibid. 214 Ibid. 215 Ibid., fol. 6 216 OASB, 5.02.01, fol. 140 213 67 malen getuige in testamenten217. Ook Joost Beyens218, waarvan we vermoeden dat het om dezelfde persoon gaat als José Beyens Torrekens219, en Jaspar Beyens220 komen voor als getuigen in testamenten. Joos Beyens oefende in 1681 en 1703 de ambacht uit van wagenmaker221. 1.1.2. De familie Bruggemans De familie Bruggemans is afkomstig uit Brugge en beschikt over een wapenschild, hetgeen erop wijst dat zij van adel is222. 1.1.3. De familie Huwijn De familie Huwijn is afkomstig uit het Hertogdom Limburg. Hun nakomelingen vestigden zich in Brugge, in het Graafschap Vlaanderen. Daar huwde Juan Huwijn met Josina Maricheals. Juan werd hoofdaalmoezenier van de Sint Walburgakerk te Brugge223. Dit werk mocht enkel door personen van adel uitgevoerd worden. Hij werd samen met zijn vrouw Josina in deze kerk begraven op 22 april 1557. Hun wapenschilden werden op hun marmeren grafsteen gegraveerd. Juan en Josina kregen twee kinderen, Antonio en Josina Huwijn. Josina huwde met de heer Besoette, geboren te Brugge uit het gezin van de burggraven van SintWinoksbergen.224 Antonio Huwijn was Schepen van Brugge in het jaar 1583 en huwde met Juana Blommaert. Ze kregen verschillende kinderen, waaronder Arnoldo Huwijn, geboren in 1565. Deze huwde met Antonia Rams. Uit dit laatste huwelijk kwam in 1608 Arnaldo Huwijn voort. Hij zou later trouwen met Ana Vanheestere met wie hij twee zonen kreeg, Arnaldo en Marcos Antonio Huwijn. 217 OASB, 5.02.01, fol. 123, 137, 140, 146, 156 OASB, 5.02.01, fol. 158 & 5.02.02, fol. 15 219 voor meer informatie over José Beyens Torrekens zie Dl. III, hoofstuk II 220 OASB, 5.02.01, fol. 160 221 OASB, 5.02.01, fol. 158 & 5.02.02, fol. 15 222 Privaatarchief, Papeles de la Muy Noble Casa de Beyens, fol. 7 223 Gelegen op het Sint Maartensplein. 224 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 1vta 218 68 De eerste zoon van Arnaldo Huwijn en Ana Vanheestere, Arnaldo Huwijn huwde met Josina Vanhoucke. Zij zijn overgrootouders van Cornelio Antonio Beyens. Zij kregen twee zonen, Francisco Xavier Jacobo en Juan Huwijn. Hun tweede zoon, Marcos Antonio huwde met Juana Meydts. Hun huwelijk bleef kinderloos. Beiden werden ze begraven in het midden van de kapel van Onze-LieveVrouw Sint-Loret in de Sint-Salvator kathedraal van Brugge. In zijn wit-zwarte marmeren grafsteen zijn de wapenschilden van hem en zijn vrouw samen met een grafschift gegraveerd. De eerste zoon van Arnaldo Huwijn en Josina Vanhoucke is Francisco Xavier Jacobo. Hij was raadslid en procureur-generaal van de stad Brugge en huwde met Carlota Teresa de Villegas225. De tweede zoon van Arnaldo Huwijn en Josina Vanhoucke is Juan Huwijn. Hij huwde in 1700 met Maria Flora Herck en kreeg twee kinderen, één zoon, Juan Jorge Huwijn, en één dochter, Maria Josépha Huwijn. Juan Huwijn werd consul van de Vlaamse Natie in Cádiz en commissaris van het Oostendse konvooi. Juan is de schoonvader van Cornelio Antonio Beyens vermits deze laatste met zijn dochter Maria Josépha trouwde in 1726 te Cádiz (zie Deel III, hoofdstuk II).226 1.2. Genealogie van de generatie voor Cádiz 1.2.1. Josef Beyens Van Beren en Ana Torrekens Verhoeven Josef Beyens van Beren Josef Beyens van Beren werd gedoopt op 17 april 1639 in de parochiekerk te Merksem. Hij was kind van Juan Beyens en Petronela van Beren, dewelke in de parochiekerk van Hoboken trouwden227. Op 19 juli 1662 trouwde hij met Ana Torrekens in Wijnegem228 en kreeg drie kinderen; Ana, José en Cornelio Beyens Torrekens. Op 8 februari 1698 werd Josef Beyens begraven in de parochiekerk van Merksem229. 225 Ibid., fol. 2 Ibid., fol. 2vta 227 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 15 228 Ibid. 229 Ibid., Foto 118 226 69 Ana Torrekens Verhoeven Ana Torrekens werd op 23 oktober 1633 in de parochiekerk van Wijnegem gedoopt. Ze was de dochter van Adriano Torrekens en Helena Verhoeven. Op 19 juli 1622 huwde ze met Josef Beyens van Beren en kreeg drie kinderen; Ana, José en Cornelio Beyens Torrekens. Ana Torrekens werd begraven in Merksem op 15 september 1687230. Het privaatarchief van de familie Beyens vermeldt dat de familie Torrekens van adellijke oorsprong was231. 1.2.2. Cornelio Sprangers en Maria Verbrugge Cornelio Sprangers Cornelio Sprangers werd gedoopt op 25 september 1670 in de parochiekerk van Merksem. Op 15 oktober 1660 huwde hij met Maria Verbrugge en kreeg een dochter, Ana Sprangers. Cornelio werd begraven te Merksem op 1 mei 1681232. Maria Verbrugge Maria Verbrugge werd gedoopt te Schoten233 op 11 november 1624. Ze is de dochter van Juan Verbrugge en Elizabeth Wins234. Op 15 oktober 1660 huwde ze met Cornelio Sprangers en kreeg een dochter, Ana Sprangers235. 1.2.3. Arnaldo Huwijn Vanheestere en Judoca Vanhoucke Reiniers Arnaldo Huwijn Arnaldo werd gedoopt in de parochiekerk van Santiago te Brugge op 13 oktober 1634. Hij kwam voort uit het huwelijk tussen Arnaldo Huwijn en Ana Vanhestere236. 230 Ibid., foto 5 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 7vta 232 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 15 233 Ibid., foto 5 234 Vicente de Cadenas & Vicent, Estracto de los expedients de la orden de Carlos III. 1771-1847, dl II, letra B-Cardi, Madrid, Hidalguía, 1981, p.90 235 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 5 236 Ibid. 231 70 Arnaldo huwde met Judoca Vanhoucke op 3 januari 1663 en kreeg negen kinderen; Francisco Javier, Lorenzo, Juan, José, Pedro, Arnaldo, Alejandro, Maria en Ana Huwijn Vanhouke. Hij werd Secretaris van de Raad van Brugge. Op 7 augustus 1687 overleed hij te Brugge237. Judoca Vanhoucke Ze is de dochter van Simon Vanhouke en Francisca Reiniers. Haar vader werd begraven op 4 januari 1630 te Breda. Zij en haar familie was katholiek, althans zo getuigde de aartspriester van Brugge238. Op 3 januari 1663 huwde met Arnaldo Huwijn en kreeg negen kinderen; Francisco Javier, Lorenzo, Juan, José, Pedro, Arnaldo, Alejandro, Maria en Ana Huwijn Vanhouke239. 1.2.4. Juan Batista van Herk de Wilde en Catalina de Winter Simons Juan Batista van Herk Juan Batista werd gedoopt op 23 september 1639 in de kathedraal van Antwerpen. Hij was zoon van Juan van Herk en Graciana de Wilde240. Op 28 februari 1665 huwde hij met Catalina de Winter en kreeg zeven kinderen; Maria Catalina, Arnaldo, José, Francisco, Maria verónica, Maria Maximiliano en Isabel van Herk de Winter. Juan Batista verhuisde naar Cádiz en stelde daar zijn testament op op 30 januari 1686241. Catalina de Winter Catalina de Winter werd gedoopt te Antwerpen op 25 juli 1643. Ze was dochter van Cornelio de Winter en Juana Simons242. Op 28 februari 1665 huwde ze met Juan Batista van Herk te Antwerpen en kregen zeven kinderen; Maria Catalina, Arnaldo, José, Francisco, Maria verónica, Maria Maximiliano en Isabel van Herk de Winter243. 237 Vicente de Cadenas & Vicent, Estracto …, pp. 90-91 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 6 239 Vicente de Cadenas & Vicent, Estracto …, pp. 90-91 240 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 6 241 Vicente de Cadenas & Vicent, Estracto …, p. 91 242 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 6 243 Vicente de Cadenas & Vicent, Estracto …, p. 91 238 71 Hoofdstuk II : De generatie in Cádiz: Genealogie en biografie 2.1. De eerste generatie 2.1.1. Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggemans Cornelio Beyens Torrekens Cornelio Beyens werd geboren in Merksem omstreeks 1673 en stierf te Cádiz ergens in het jaar 1736 of 1737. Samen met zijn broer José Beyens Torrekens en zijn zus Ana Beyens is hij kind van Josef Beyens Van Beren en Ana Torrekens Verhoeven. In 1693 vertok hij uit Vlaanderen en verbleef eerst twee jaar in Madrid. In het voorjaar van 1695 kwam hij aan in Cádiz. Op 3 mei 1699 huwde hij met María Bruggemans in Cádiz. Als bruidsschat bracht Cornelio 6.400 reales in. Zijn vrouw María bracht geen geld maar meubels, huisraad en kantwerk in ter waarde van 4.400 reales244. Ze woonden samen in de Calle de Juan de las Andas245. Na zijn huwelijk reisde hij nog even terug naar Antwerpen maar kwam op tijd terug voor de geboorte van zijn eerste kind, María Magdalena Theresa. Op 3 september 1700 werd zij geboren maar stierf reeds drie jaar later op 2 november 1703. Ze werd begraven in de Sint-Franciscuskerk246. Later kregen Cornelio en María een zoon, José Juan Ignacio, geboren in 1710. Korte tijd later werd Josefa Beyens in Cádiz geboren, maar ook zij stierf vroegtijdig. Vier jaar later werd Francisca geboren. Deze bevalling koste het leven aan de moeder, María Bruggemans. Zij stierf ter plaatse in 1714 te Gent. Francisca zou niet lang leven247. Na de dood van María Bruggemans sloot Cornelio een tweede huwelijk met María Pittaluga, weduwe van Ignacio Morre uit Huelva en dochter van de heer Pitalluga en María Riero de los Morros Spinola uit Isla de León. Het huwelijk tussen Cornelio en María Pitalluga bleef kinderloos248. Vermits María Pitalluga geen eigen goederen of kapitaal in bezit had, schonk Cornelio haar 80.000 reales249. 244 AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 348-352 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... dl 1, pp. 37-38 246 Ibid., pp. 19-20 247 AHPC, prot. not., CA 1598, T, fol. 154-158 248 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 346-352 249 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 346-352 245 72 Voornamelijk was Cornelio actief als handelaar. In het voorjaar van 1700 had hij een linnenwinkel in Calle San Augustin250. In 1719 beschikte hij over casas de negocio, of handelshuizen. Zijn handelscontacten bevonden zich hoofdzakelijk in los reynos y provinicias del norte, waarmee hij de Noordelijk en Zuidelijke Nederlanden bedoelt, maar ook in otras partes, of andere gebieden. Op 23 juni 1723 richtte Cornelio, samen met zijn neef Cornelio Antonio Beyens en diens vriend Antonio de Brabander een handelscompanie op, Beyens Brabander y compañia, voor de duur van zes jaar251. Daarnaast richtte Cornelio nog een tweede handelscompagnie op, getiteld Cornelio Beyens, Hijo y compañia. Officieel werd deze onderneming operatief vanaf 1 januari 1733 en zou ze in theorie voor onbepaalde duur bestaan. Mede-ondernemers waren zijn zoon José Juan Ignacio en diens vriend Mauricio Lucas252. Deze compagnie steunde voor het allergrootste deel op het kapitaal van Cornelio Beyens. Hij maakt zelf ook duidelijk dat hij deze compagnie had opgericht als een soort verzekering voor de toekomst van zijn zoon en, waarschijnlijk in mindere mate, ook voor die van Mauricio Lucas253. Cornelio had ook een privé-boekhouder of assistent, Francisco Van Raes254. Cornelio Beyens werd aangesteld als mayordomo y tesorero de la Nasion Flameca255, of mayordomo en schatbewaarder van de Vlaamse Natie te Cádiz. Hij onderhield nog regelmatige banden met zijn moederdorp. Hij is mede stichter van de pastorie van Merksem en was verbonden aan de parochiekerk San Bartolome, of Sint Bartolomeus van Merksem256. In zijn testament van 1719 maakt Cornelio duidelijk dat hij 64.000 reales wou doteren, opdat deze kerk verder ingericht zou kunnen worden257. Voor 42.000 reales258 sponsorde hij de bouw van de preekstoel, waarin zijn naam staat gegrifd en doneerde 22.000 gulden259 ter oprichting van het pasotrijhuis in Merksem. Cornelio geeft blijk van zijn appreciatie t.o.v. Francisco Josef Vanhemert, dewelke hij persona yntelixente y de mi sastifación noemt en hem in alle vertrouwen de opdracht 250 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... dl 1, pp. 20 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 349vta 252 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 350 253 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 350vta 254 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 348 255 Privaatarchief, expediente de nobleza de Beyens, fol. 9 256 Privaatarchief, papeles de la muy noble casa de Beyens, fol. 8-9 257 AHPC, CA 1582, T, fol. 348-352 258 OASB, nr. 1.01.01, Kerkarchieven 1800-1986, bundel 112, fol. 5 259 OASB, nr. 1.02.01, Historiek der pastorij van Sint-Bartolomeus, fol. 2 251 73 geeft om na zijn dood al zijn rekeningen te liquideren. Francisco was immers volgens Cornelio een persona yinteligente en libros, dependencias y quentas de comercio260. Maar sterker nog is dat Cornelio Francisco aanstelt als eerste voogd van zijn enige zoon José Juan Ignacio. Maar ook Martin Vanhemert, diaken in Cádiz, genoot een groot vertrouwen van Cornelio. Hij wordt als tweede testamentexecuteur aangeduid. Daarnaast hebben we de figuur van Carlos Ferron, dewelke ook in goede aarde moet gevallen zijn, want hij wordt door Cornelio aangesteld als tweede voogd van zijn enige zoon261. Dit doet ons vermoeden dat Cornelio, wanneer hij aankwam in Cádiz, door de familie Vanhemert werd opgevangen. Waarschijnlijk woonde Francisco en Martin Vanhemert in hetzelfde huis waar Cornelio logeerde en hebben ze zo een sterke band opgebouwd. Cornelio werd begraven, zoals alle mayordomos van de Vlaamse Natie, in de kapel van de Sint-Franciscuskerk. Vergezeld door de gelovigen van de orde van de Franciscanen, Dominicanen, Augustijnen en San Juan de Dios wenste Cornelio naar deze verschillende kerken gedragen te worden op de schouders van de leden van die ordes en wenste dat er in elke kerk een gezongen misviering zou plaatsvinden. In 1719 wenste Cornelio dat er vijfhonderd gebedsmissen aan hem werden opgedragen; 125 daarvan in de kathedraal van Cádiz, 25 in de kerk van San Francisco, 25 in die van San Augustin, 25 in die van San Juan de Dios en de overige driehonderd in de resterende reguliere en seculiere kerken van Cádiz262. Maar in zijn testament van 1736 wil hij er geen vijfhonderd, maar tweeduizend. Daarvan zouden er telkens honderd moeten gevierd worden zowel in de kerken van de kloosters van San Francisco, Santo Domingo en San Juan de Dios, alsook in die van de Mercenarios Cariados, Capucijnen, San Diego, Nuestra Señora del Rosario, San Antonio en San Lorenzo. Daarnaast moesten er nog vijftig gezongen missen gevierd worden in het weeshuis van de Ongeschoeide Karmelietessen en vijftig in de kerk van het ‘hospital de mujeres’. De resterende missen zouden gevierd worden in andere kerken afhankelijk van de beslissing van de testamentexecuteurs263. 260 AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 349vta AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 348vta 262 AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 352 263 AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 351vta 261 74 María Bruggemans María Bruggemans werd geboren te Brugge omstreeks 1683264 en stierf te Gent in het jaar 1714265 bij de bevalling van haar tweede dochter Francisca dewelke het evenmin overleefde. María was samen met haar drie zussen, Anna, Cathalina en Juana, de dochter van Matias Bruggemans en Magdalena Patoe. In 1688 werd zij door haar ouders naar Cádiz gebracht waarna ze met het hele gezin in 1692 terug naar Vlaanderen reisde om na twee en een half jaar, in 1695, terug te keren266. Net zoals haar drie zussen was ze ingeschreven als ‘vecina’ van Cádiz267. Op 3 mei 1699 huwde ze met Cornelio Beyens Torrekens in Cádiz268 en kreeg drie kinderen. José Juan Ignacion was de eerste en werd geboren in 1710. Vier jaar later zou ze twee dochters gehad hebben, zij het niet dat zij, samen met haar pas geboren dochters tijdens de bevalling overleed. Als bruidsschat bracht María geen geld in, maar meubels, huisraad en kantwerk ter waarde van 4.400 reales. Haar echtgenoot Cornelio bracht 6.400 reales in269. Haar vader, Matias, had samen met Reinaldo Vanderhaegen en Jan vanden Haute een compagnie opgericht in Cádiz, dewelke het monopolie bezat op de invoer van bier in Cádiz, Puerto Santa María, San Lúcar de Barrameda, Rota, Puerto Real en Chiclana. Matias deed voornamelijk dienst als herbergier en was een geletterd persoon270. 2.1.2. José Beyens Torrekens en Ana Sprangers Verbrugge José Beyens Torrekens José Beyens Torrekens werd gedoopt in Merksem in de parochiekerk van Sint Bartholomeus op 15 augustus 1666. Hij kwam voort uit het huwelijk tussen José Beyens van Beren en Ana Torrekens Verhoeven. Hij had nog een zus, Ana en een broer Cornelio. Op 5 maart 1690 huwde hij met Ana Sprangers Verbrugge uit Merksem. Ze hadden een zoon, Cornelio Antonio Beyens Sprangers271. 264 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... dl 1, pp. 38-40 AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 349vta 266 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... dl 1, pp. 38-40 267 AHPC, CA 1582, T, fol. 351 268 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... dl 1, pp. 19-20 269 AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 351 270 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... dl 1, pp. 38-40 271 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 15 265 75 Ana Sprangers Verbrugge Ana Sprangers werd gedoopt te Merksem in de parochiekerk van Sint Bartholomeus op 25 september 1670. Ze was de dochter van Cornelio Sprangers en María Verbrugge. Haar vader stierf op 1 maart 1681 en werd begraven in het zijkoor van de parochiekerk van Merksem272. Op 5 maart 1690 huwde ze met Cornelio Beyens Torrekens in Merksem. Ze kregen een zoon, Cornelio Beyens Sprangers273. 2.1.3. Ana Beyens Torrekens Ana Beyens werd geboren te Merksem in 1664 en is samen met Cornelio en José Beyens Torrekens kind van José Beyens van Beren en Ana Torrekens Verhoeven. Op drieëntwintigjarige leeftijd, in het jaar 1687, trad zij in als non in het klooster van de Urbanisten, ook genaamd het klooster van Sint Agneten of het klooster van de derde orde van Sint-Franciscus te Antwerpen. Een jaar na haar intrede bracht ze 1.000 reales in274. Mocht haar broer Cornelio Beyens eerder sterven, dan zou ze 800 reales van hem erven275. Na 47 jaar dienst te hebben gedaan als werkzuster, zowel voor binnen als voor buiten, kwam er een eind aan haar leven. Ze stierf op 11 september 1734 toen ze zeventig jaar was en verkeerde in demente toestand. Ze was in ieder geval niet bequaem om te communiceren276. 2.1.4. Juan Huwijn en Flora Verónica Hercq Winter Juan Huwijn Juan Huvin werd geboren in Brugge uit het huwelijk van Arnoldo Huwijn en Judoca Vanhoeke. Juan had ook een broer, Josef Alberto dewelke ook in Cádiz verbleef sinds 1687. Tien jaar later, op 18 februari 1697, huwde deze met met de Gaditaanse Josefa 272 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 126 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 15 274 RAA, Klooster van de Urbanisten te Antwerpen, nr. 6 (register van wijdingen: 1556-1782) 275 AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 348-352 276 RAA, Klooster van de Urbanisten te Antwerpen, nr. 6 (overlijdensregister: 1500-1782) 273 76 Gutierrez. Slechts zeven maanden later werd hun dochter Isidora Francisca geboren277. De familie Huwijn had ten laatste sinds 7 oktober 1531 volgens een edict van Karel V het adellijke statuut verworven278. Op 22 september 1700 huwde Juan met María Flora Hercq279 en kreeg twee kinderen, een zoon, Juan Jorge en een dochter, María Josefa Huwijn Hercq. Juan Huwijn werd door de koning van Spanje, Karel II uitgekozen om op 18 juni 1699 Pedro Harau op te volgen280 in de functie van consul van de Vlaamse en Duitse Natie en werd bovendien als commissaris van het Oostendse konvooi aangesteld281. Hij vervulde deze functie tot het jaar 1711. Ook was Juan actief in de handel. Hij werkte hoofdzakelijk samen met Carlos Lieven alias Neyts, zijn assistent282. Samen met Cornelio Antonio Beyens richtte hij een handelszaak op genaamd Beyens Hubin283. María Flora Hercq María werd gedoopt te Antwerpen op 6 januari 1678284 en was de dochter van Joannes Baptista Herck en Catharina de Winter. Van haar moeder kreeg ze als bruidsschat 16.000 reales. Hun gezin zou zeer kroostrijk worden, want María had maar liefst acht broers en zussen. In chronologische volgorde zijn dit Johanna Catharina, Arnoldus, Josef, Francisco, Marie, Isabel, Andres Fernando en Maximiliano. María’s vader, Joannes, was op zijn minst vanaf midden juli 1679 in Cádiz, terwijl zijn vrouw Catharina nog in Vlaanderen verbleef. Hij opende een winkel en was meester in de goudsmeedkunst. Vanaf 1 maart 1683 tot 1 maart 1686 huurde hij een huis in de Calle de la Carnicería voor 2.400 reales per jaar. Op 2 februari 1686 verhuisde hij definitief naar de Calle de Juan de las Andas. Hij stief op 2 februari 1686 en werd begraven in de Sint-Franciscuskerk met Cruz Alta285. 277 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... p.161 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 2 279 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... p.161 280 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... p.161 281 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 8 282 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 189 (fol. 161vta, 162) 283 AHPC, prot. not, CA 1602, Compañía, fol. 209 284 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 5 285 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... dl 1, p.146 278 77 Op 22 september 1700 huwde María Flora Hercq met Juan Hubin286, consul van de Vlaamse en Duitse Natie en commissaris van het Oostendse konvooi 287. Ze kregen een zoon, Juan Jorge en een dochter María Josefa Huwijn dewelke later zou trouwen op 6 november 1726 met Cornelio Antonio Beyens. Deze laatste zou later Juan Huwijn opvolgen als consul van de Vlaamse Natie288. De zoon Juan Jorge zou trouwen met Theresa Vicente de Morales dochter van Bernardo Vicente de Morales en Ana Augustina Piris, inwoners van Cádiz289. María Flora en Juan Hubin waren goed bevriend met Carlos Lieven alias Neyts 290. Hij is María’s assistent wanneer zij de handelszaken van haar man verderzet en was assistent van Juan Hubin in diens handelsactiviteiten291. Carlos Lieven was ook enige erfgename van María Flora292. María’s band met haar schoonfamilie lijkt nog sterk aanwezig. Dit leiden we af aan de volmacht die ze op 21 maart 1727 aan Isidora Vanhoecke, zus van María’s schoonmoeder uit Brugge geeft293. María Flora wou graag begraven worden in de kapel van de Vlaamse Natie, aan de ingang in het porton. Op haar begravenis moesten de religieuzen van de orde van Santo Domingo, San Francisco, San Agustin en San Juan de Dios haar lichaam op hun schouders dragen en in hun kloosters de klokken laten luiden. Tot slot wou María graag één gezongen mis in het bijzijn van haar opgebaarde lichaam 294. María Flora Herk stierf te Cádiz op 27 april 1742295. 286 Ibid., dl 1,p.161 AHPC, prot. not., CA 1564, T, fol 48-48vta. 288 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 2 289 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 193 (fol. 166) 290 AHPC, prot. not., CA 1590, P, fol. 222 291 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 189 (fol. 161vta, 162) 292 AHPC, prot. not., CA 1590, P, fol. 222 293 Ibid. 294 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 187 (fol.159vta-160) 295 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 200 (fol 172vta, 173) 287 78 2.2. De tweede generatie 2.2.1. José Juan Ignacio Beyens Bruggemans en Micaela Geraldino José Juan Ignacio Beyens José Beyens werd geboren in 1710 te Cádiz. Hij was kind van Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggemans. Op 21 november 1743 huwde hij met Micaela Geraldino en kreeg twee kinderen met haar, María de Belén en Felix Beyens Geraldino296. José Juan Ignacio bracht 1.360.000 reales in. Daarvan gebruikte hij 80.000 om in zijn handelszaak te investeren. Micaela bracht voornamelijk huisraad in, waarvan de waarde niet zo duidelijk is, maar ook 80.000 reales, die ze weliswaar van José Juan Ignacio had gekregen297. Op 2 juni 1750 had José Juan Ignacio zijn aanvraag tot het toetreden tot de Carrera de Indias ingediend bij de Audiëntie van de Contratación en werd ze op 12 januari 1752 officieel goedgekeurd. José Juan Ignacio was nu officieel handelaar op Amerika298. Vijf jaar later, op 21 juli 1757, zou hij worden benoemd tot hidalgo299. Samen met Mauricio Lucas en zijn vader Cornelio Beyens richtte hij de handelszaak met als titel Beyens Hijo y co op. Deze bestond officieel vanaf 1 januari 1733 en zou in theorie voor onbepaalde duur bestaan. In de praktijk, toen Cornelio nog leefde, werd er overeengekomen dat zij zou blijven voortbestaan tot zeker 1750. Cornelio was ondertussen gestorven en José Juan Ignacion en Maurico Lucas beslisten om de bedrijvigheden verder te zetten. Na 1750 werd nu José Juan en Mauricio Lucas elk voor de helft van de winst of het verlies aansprakelijk gesteld300. Later kwam er nog een collega bij, Juan Josef de Valle301, dewelke een goede relatie had met José Juan, vermits hij samen met Mauricio Lucas tot testamentexecuteur wordt benoemd302. Ook hij is handelaar en inwoner van Cádiz303. José Juan Ignacio had enkele landerijen in zijn bezit die zijn neef Lorenzo Beyens later zal erven304. 296 AHPC, prot. not., CA 0410, TVP, fol. 1079vta AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1260 298 AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1259 299 AMC, Cabildo de 1757, fol. 306 300 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 349vta 301 AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1259vta 302 AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1265 303 AHPC, prot. not., CA 5349, PPT, fol. 1264 304 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 35 297 79 José Juan was verder eerste eigenaar van de capellanía of prebende in Cádiz, dewelke hij zelf had opgericht. Tweede eigenaar van de prebende was zijn neef Rafael Beyens305. Zijn gezondheid was niet opperbest, want op negentienjarige leeftijd, op 15 november 1729, stelde hij voor de eerste maal een testament op met de reden dat hij zich zeer ziek voelde306. Dit deed hij een tweede maal in 1769 wanneer hij ziek te bed lag en vreesde dat hij spoedig zou sterven307. Hij wou graag begraven worden in een kerk, klooster of kapel. Welke dit zou zijn liet hij aan zijn testamentexecuteurs Juan Josef del Valle en Mauricio Lucas over308. José Juan stierf op 23 januari 1770309. Micaela Geraldino Comín Micaela werd geboren te Cádiz310. Ze was dochter van Nicolás Antonio Geraldino en Isabela Narcisa Comín, beide inwoners van Cádiz vanaf hun geboorte311. Haar vader, Nicolás Antonio Geraldino is zoon van Miguel Geraldino en Margarita Suttou, los quales personajes, han cido tenido de todo tiempo ymmemorial hasta hora, estimados y reputados por hidalgos de probidad312. Micaela’s grootouders zijn m.a.w. van adel, hetgeen maakt dat zowel haar ouders als zij zelf over dezelfde sociale status beschikt. Uit het huwelijk met José Juan Ignacio Beyens, kwamen twee kinderen voort, María de Belén en Felix Beyens Geraldino313. Hun dochter zou later, vanaf 3 december 1773, Condesa de Villamar worden, een titel die ze voornamelijk te danken had aan haar echtgenoot en neef Lorenzo Beyens. Micaela Geraldino overleed te Cádiz op 11 november 1761314. 305 AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 54 AHPC, prot. not., CA 1592, fol. 749-750 307 AHPC, prot. not., CA 5358, PT, fol. 168 308 AHPC, prot. not., CA 5358, PT, fol. 168vta 309 AHPC, prot. not., CA 412, fol. 328vta 310 AHPC, prot. not., CA 5352, PT, fol. 53-56 311 AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1259-1265 312 Privaatarchief, Expediente de Nobelza de Beyens, fol. 18. 313 AHPC, prot. not., CA 410, TVP, fol. 1085vta 314 AHPC, prot. not., CA 5352, PT, fol. 54vta 306 80 2.2.2. Cornelio Antonio Beyens Sprangers en María Josefa Huwin Hercq Cornelio Antonio Beyens Cornelio werd gedoopt te Merksem op 5 april 1699315 als zoon van José Beyens en Ana Sprangers316. Op twaalfjarige leeftijd, in 1711 kwam hij naar Cádiz, waar hij bij zijn oom Cornelio Beyens Torrekens inwoonde317. Op 6 november 1726 huwde hij met María Josefa Huwijn Hercq, persona de mi mayor satisfaccion, zo wist hij te vertellen318. Cornelio zelf bracht 64.000 reales in als bruidschat. María Josefa bracht niets in. Pas later in 1727 en 1728 kreeg ze van haar moeder María Flora Herk 27.900 reales dewelke ze inbracht als bruidschat319. Uit zijn huwelijk met María Josefa Huwijn kwamen talrijke kinderen voort. Drie ervan stierven op zeer jonge leeftijd, hoewel ze uiteindelijk toch vijf kinderen kregen: Lorenzo, Estebán Antonio, Alexandro, María de la Paz en Rafael Beyens Huwijn320. Op 23 juni 1723 richtte Cornelio Antonio, samen met zijn oom Cornelio Beyens Torrekens en Antonio de Brabander een handelscompanie op, genaamd Beyens Brabander y co, voor de duur van zes jaar, waarin hijzelf 48.000 reales in investeerde. Cornelio Antonio Beyens bracht 16.000 reales in en Antonio de Brabander 32.000. Alle drie kwamen ze overeen dat Cornelio voor de helft, en Cornelio Antonio en Antonio de Brabander elk voor één vierde de winst of het verlies zouden delen321. Cornelio Antonio richtte op 1 januari 1732 met dezelfde Antonio de Brabander later nog een tweede compagnie op. Deze zou opnieuw voor een periode van zes jaar, tot 31 december 1737, blijven bestaan. Beide zijn ze verantwoordelijk voor de helft van de winst of het verlies322. Cornelio Antonio had drie intieme vrienden die hij reeds kende van in Vlaanderen en die net zoals hij naar Cádiz waren gekomen om te handelen. Deze zijn Pablo Bernes, uit Atrecht, zijn collega Antonio de Brabander uit Boekhoute bij Gent, en Lorenzo Hoys uit Gent323. 315 ADC, EM, 30 oktober 1726 AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 260 317 ADC, EM, 30 oktober 1726 318 AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 260vta 319 AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 467vta 320 AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 261 321 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 352 322 AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol.258vta 323 ADC, EM, 22 oktober 1726 316 81 Wanneer Cornelio overleed waren de gloriedagen voorbij. Zijn nalatenis bedraagt ongeveer 32.000 reales. Zijn vrouw María Josefa kon enkel nog beroep doen op dit bedrag, aangevuld met enkele premies, sieraden, meubels en kledij324. De reden hiervoor is het grote verlies dat zijn handelsonderneming leed omwille van de oorlog tegen Engeland van 1726-1727325. Heel Cornelio’s kapitaal samen met een groot deel van dat van zijn vrouw werden hierdoor opgeslokt. María moest het enkel nog stellen met een huis waarvan zij eigenares was en wat meubelen, sieraden en edelstenen326. Cornelio erfde de titel van Consul van de Vlaamse Natie te Cádiz en commissaris van het Oostendse Konvooi van zijn schoonvader Juan Huwijn327. Hij werd daarom begraven in de kerk van San Francisco, waar traditioneel ook de mayordomos en consuls van de Vlaamse natie ten ruste lagen328. Cornelio Antonio stierf zeer onverwacht op 12 juli 1761 te Cádiz329. María Josefa Huwin María werd geboren te Cádiz op 23 november 1709 en gedoopt op 26 november 1709330. Ze is samen met haar broer Juan Jorge Huwijn de vrucht van het huwelijk tussen María Flora Hercq en Juan Huvin331. Haar broer, Juan Jorge trouwde in Cádiz met Teresa Vicenta de Morales332. Op 6 november 1726 huwde zij met Cornelio Antonio Beyens333 en bracht geen bruidschat in. Pas later, in 1727 en 1728 kreeg ze van haar moeder María Flora Herk, 27.900 reales dewelke ze zou inbrengen als bruidschat334. Cornelio bracht onmiddellijk 64.000 reales in335. In totaal kregen ze acht kinderen. Drie ervan stierven voortijdig waardoor er nog vijf overbleven; Lorenzo, Estebán Antonio, Alexandro, María de la Paz en Rafael Beyens Huwijn336. 324 AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 469-470 Comellas García-Llera, J.L., Historia de España moderna y contemporánea, Madrid, Rialp, 1995, p. 209. 326 AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 265vta 327 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos.... p. 215 328 AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 262vta 329 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 217 (fol. 188vta) 330 ADC, EM, 30 oktober 1726 331 AHPC, CA 1624, T, fol. 260vta 332 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 3 333 AHPC, CA 1624, T, fol. 263vta 334 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 209 (fol. 181) 335 AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 468vta 336 AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 261 325 82 Door de oorlog tegen Engeland verging het haar niet goed. Haar man Cornelio had hierdoor praktisch al zijn kapitaal verloren, waardoor María genoodzaakt was bij te springen. Zo verloor zij ook een groot deel van haar kapitaal. Er bleven enkel nog 32.000 reales, wat meubelen, kledij, sieraden en edelstenen over. Zelf beschikte ze na het overlijden van haar man in 1761 nog over een huis en wat edelstenen337. Er zijn een aantal personen die María nauw bij het hart lagen. Voor elk van hen heeft ze een erfdeeltje gereserveerd omwille van el cariño que les tengo, of de vriendschap die ze voor hen heeft. Dit is de familie Castro Marin uit Cádiz en Micaela Lopez uit Cádiz dewelke dienstmeid was in Maria’s huis. Voor haar zussen Theresa en Antonia Hercq, woonachtig te Chiclana had ze 400 reales opzij gezet. Zij mochten ook beschikken over de witte en gekleurde kledij van María wanneer ze zou overlijden338. María wou graag begraven worden in de kapel van de Vlaamse natie waar al haar voorouders rusten. De eerbetuigingen moesten in het oratorium van San Felipe Neri te Cádiz gedaan worden339. 2.3. De derde Generatie 2.3.1. Lorenzo Beyens Huwijn en María de Belén Beyens Geraldino Lorenzo Beyens Huwijn Lorenzo werd geboren te Cádiz op 10 augustus 1729 en werd de 13de van dezelfde maand gedoopt in de kathedraal van Cádiz. Zijn oom José Juan Ignacion Beyens werd zijn dooppeter. Het huwelijk met zijn nicht María de Belén Beyens, werd door Paus S.S. Clement XIII goedgekeurd in de vrijstelling die hij verleende op 23 november 1758 en werd gevierd op 3 januari 1759340. Maria, toen 16 jaar oud, bracht geen bruidsschat in, maar zou 617.415 rs 26 mvs reales erven van haar vader in 1770. Lorenzo Beyens daarentegen bracht 271.058 rs 28 mvs in341. Uit dit huwelijk kwamen vele kinderen voort. Drie ervan stierven voortijdig, d.i. José Vicente, geboren op 6 februari 1762 en gestorven op negenjarige leeftijd, op 26 337 AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 468 AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 469 339 AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 466 340 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 20 341 AHPC, prot. not., CA 413, PT, fol. 70vta 338 83 september 1770; María de los Dolores, geboren op 24 augustus 1765 en gestorven drie jaar later op 3 december 1768 en Vicente Lorenzo, geboren op 18 februari 1767 en vijf maand later gestorven op 13 juli 1767. De resterende zes kinderen groeiden wel door tot een volwassen leeftijd. In chronologische volgorde betreft het María Lorenza, José María, Lorenzo José, Francisca Josefa en Miguel Rafael. Hoewel hij geen verwante was, werd Lorenzo toch peetvader van zowel Josef en Josefa Alessandri342 alsook van Theresa Callebout343. Met de hele kroost leefden ze samen in de Calle del Rosario344 nummer 97345, een huis dat ze hadden geërfd van José Juan Ignacio op 23 januari 1770 346. Ze hadden er een reeks dienstmeiden en gente de librea, of geüniformeerde knechten in dienst. Het huispersoneel waarvan sprake in de bronnen zijn de personen Lorenzo en Francisco Rodríguez, knechten, en Leonarda Benitez, dienstmeid sinds vele jaren347. Ook beschikte ze over een coche, of wagen met vier trekdieren348. Lorenzo Beyens was in de eerste plaats handelaar. Hij was ingeschreven in de Carrera de Indias en reisde ten minste eenmaal naar Veracruz in het najaar van 1751. Deze reis gebeurde met het schip Nuestra Señora de los Dolores, ook wel ‘El Triunfante’ genoemd349. Bovendien is Lorenzo voor de helft mede-eigenaar van de fregat Nuestra Señora del Carmen y San Vicente Ferrer, ook ‘La Galga’ genoemd350. Hiermee reisde hij minstens een keer naar de Reynos de Indias samen met zijn broer Alexandro Beyens351. Lorenzo had veel geïnvesteerd in de handel op Amerika. Rond 1779 zou het totale bedrag dat zijn handelsonderneming droeg het bedrag van 3.750.000 reales overschrijden. Hiermee was hij een van de rijkste handelaars van de Carrera de Indias van Cádiz352. Lorenzo werd daarnaast ook als verantwoordelijke en correspondent van de Real Compañía de San Fernando de Sevilla aangeduid353. Deze 342 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 283 & 285 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 288 344 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33 345 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 112vta 346 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 329vta 347 AHPC, prot. not., CA 413, PT, fol. 69-80 348 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 38 349 AHPC, prot. not., CA 5340, PT, fol. 385vta 350 AHN., Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33 351 AHPC, prot. not., CA 5340, PT, fol. 385-386 352 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33 353 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33 343 84 compagnie was gericht op de Amerikahandel en werd in 1749 opgericht hoofdzakelijk met Antwerps kapitaal354. Op 8 augustus 1766 verkreeg Lorenzo samen met zijn broers Alejandro en Rafael in de Real Chancillería de Granada een adelbrief dewelke zijn staat van hidalguía en die van zijn nakomelingen bevestigde355. Nu Lorenzo het bewijs van zijn adellijke oorsprong had bemachtigd, werd hij op 11 december van datzelfde jaar verkozen als Alcalde de la Santa Hermandad de Castilleja de la Cuesta of Burgemeester van het Heilige Broederschap van Castilleja de la Cuesta. Deze titel werd hem toegekend door Don Fernande de Silva y Alvarez de Toledo, Duque de Alba y Conde-Duque de Olivares, heer van Castilleja de la Cuesta356. Een aantal jaren later werd een koninklijk besluit uitgegeven in Madrid op 3 december 1773 door koning Karel III van Spanje. Hieruit blijkt dat hij gehoor had gegeven aan de diensten en verdiensten van Lorenzo Beyens en vermits deze afstamde van een adellijke Vlaamse familie kende de koning hem het Graafschap van Villamar toe. Lorenzo Beyens Huwijn werd vanaf nu Conde de Villamar genoemd357. Op 2 mei 1776 werd hij aangesteld als Caballero de la Real Maestranza de Caballería de Valencia358of ridder van de Maestranze van Valencia. Dit was een prestigieuze orde die zich voornamelijk toespitste op de paardrijkunst. Tot op heden is deze actief. In 1778 werd Lorenzo aangesteld als Síndico Personero van de stad Cádiz. Hiermee volgde hij de Conde de los Cinco Torres op. Deze functie is te vergelijken met die van volksvertegenwoordiger359. Op 14 juli 1779 werd na een onderzoek naar de herkomst van Lorenzo besloten dat hij kon worden toegelaten tot de Ridderorde van Karel III. Samen met alle voorgaande titels mag Lorenzo zich nu Caballero Pensionado de la Real Distinguida Orden Española de Carlos Tercero, of ridder van de Orden van Karel III van Spanje noemen360. Lorenzo Beyens en zijn familie genoten in Cádiz van een aangename reputatie. Lorenzo werd aanzien als uno de los mas ricos de Cádiz, of één van de rijkste 354 Michielsen, Leo, De handel.....p. 114 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 19 356 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 19 357 Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 20 358 Pruebas, foto 19 359 AMC, Acta Capitular 1778, 4v. 360 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 7 355 85 personen in Cádiz en genoot er van la mayor estimacion por su arreglada conducta, honradez y meritos, of van een hoge waardigheid omwille van zijn voorbeeldig gedrag, eer en verdiensten361. Lorenzo Beyens overleed op 27 januari 1801362 om 16u45363 toen hij ziek te bed lag364. María de Belén Beyens María de Belén Beyens werd geboren in 1743365 Ze was de dochter van José Juan Ignacio en Micaela Geraldino en had een broer Felix Beyens. Op 23 november 1758 werd door Paus S.S. Clement XIII de vrijstelling goedgekeurd waardoor ze in staat werd gesteld te trouwen met haar neef Lorenzo Beyens Huwijn. Het huwelijk werd gevierd op 3 januari 1759366 en ze kregen vele kinderen waarvan er drie op jonge leeftijd stierven en zes volwassen werden: María Lorenza, José María, Lorenzo José, Francisca Josefa en Miguel Rafael. Omdat haar man, Lorenzo Beyens. Toen op 3 december 1773 door koning Karel III van Spanje aan haar man de titel van Conde de Villamar werd toegekend367 werd zij la Condesa de Villamar, of de Gravin van Villamar genoemd. Haar man Lorenzo vertelde dat zij fue sumamente humilde y nunca murmuró de nadie, siendo mui amable con todos y con sus familiares, por cuyas buenas prendas de buena christiana y otras muchas que poseian ha sido gradualmente adorada por mi, por toda su familia, parientes y por quantos la conocieron368, of dat zij een zeer bescheiden, vriendelijke en goede katholieke persoon was die nooit kwaad sprak over niemand en dat iedereen die haar kende haar graag had, zowel familieleden als kennissen. María de Belén stierf te Cádiz op 15 december 1800369 om 13 uur aan een longontsteking370. Ze werd begraven in de parochiekerk van Onze Vrouw van Rosario te Cádiz371. 361 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 7 AHPC, prot. not., CA 413, fol. 261-262 363 Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 20 364 AHPC, prot. not., CA 0421, TVP, fol. 1681 365 AHPC, prot. not., PT, CA 5358, fol. 169-170 366 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 20 367 Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 17 368 Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 17 369 AHPC, prot. not., CA 0421, TVP, fol. 1705vta 370 Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 17 362 86 2.3.2. Estebán Antonio Beyens Huwijn Estebán Beyens werd geboren te Cádiz in 1732372. Naar eigen zeggen verhuisde Estebán naar Bornos om er alivio y mexoria te zoeken. Hij ging er m.a.w. naartoe om zich in rust terug te trekken en om te genezen. Zijn gezondheid leek inderdaad niet opperbest zoals op 24 maart 1778 duidelijk werd. Dan liet hij zijn testament opstellen373. Vijf jaar later stierf hij. Hij was samen met zijn broers Lorenzo, Alexandro, Rafael en zijn zus María de la Paz kind van Cornelio Antonio Beyens en María Josefa Huwijn374. In een huis, gelegen in de Calle Ancha de la Xara waar hij sinds 19 augustus 1778 inwoonde, had hij een oratorium ingericht. Dit huis was eigendom van doña Jazinta Martínez de Juzalaga, maar Antonio had een regeling met haar kunnen treffen waardoor hij, in ruil voor de reparaties en investeringen die hij deed om het in zijn oorspronkelijke staat te herstellen, geen huur moest betalen375. Estebán Antonio was clérigo, presbitero, abogado de los Reales Consejos de Cádiz en Fiscal General ecclesiástico376, of klerk, priester, Raadsman van de Koninklijke Raad te Cádiz en Algemeen Kerkelijk Fiscaal. Estebán stierf te Bornos377 op 19 augustus 1778378 en werd er de dag erna begraven in de parochiekerk van de Dominicanerorde te Cádiz379. Naar traditie worden alle leden van het broederschap van San Pedro, zoals Estebán er ook een was, daar begraven380. 2.3.3. Alexandro Beyens Huwijn en María Margareta Barnola Alexandro Beyens Huwijn Alexandro werd geboren te Cádiz omstreeks 1739381. Hij was samen met zijn broers Lorenzo, Estebán en Rafael en zus María de la Paz kind van Cornelio Antonio Beyens 371 AHPC, prot. not., CA 0421, TVP, fol. 1703vta AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 469-470 373 AHPC, prot. not., CA 2193, PT, fol. 383-384 374 AHPC, prot. not., CA 2193, PT, fol. 897-898 375 APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1644vta 376 APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1652 377 Bornos in een dorpje gelegen op 74 km afstand van Cádiz, naast Arcos de la Frontera. 378 AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 465vta 379 APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1634 380 AHPC, prot. not., CA 2193, PT, fol. 383vta 381 AHPC, prot. not., CA 1630, T, fol. 1003 372 87 en María Josefa Huwijn382. Op 21 november 1771 huwde hij te Cádiz met María Margarita Barnola Matalonga waarmee hij drie kinderen ter wereld zou brengen 383. In chronologische volgorde zijn dit: Francisco de Paula, Josef María del Patrocino en Alexandro de Jesús María Beyens y Barnola. Alexandro bracht geen bruidschat in, behalve het geld dat hij als handelaar verdiende384. Noemenswaardig is dat zijn schoonmoeder, María Francisca Matalonga bij hem en zijn vrouw inwoonde385. Hij was actief in de Carrera de Indias en reisde minstens drie maal naar Mexico. Zijn eerste reis vertrok in 1763 richting Cartagena met de fregat genaamd ‘Nuestra Señora del Carmen y San Vicente Ferrer’, ook wel ‘la Galga’ genoemd, waarvan zijn broer Lorenzo Beyens het hoofd was. Alexandro zelf was toen nog escribano, of secretaris386. In zijn volgende reis met La Galga in 1765, die ook richting Cartagena voer, was Alexandro reeds tot kapitein en hoofd van het schip gepromoveerd387. Zijn laatste reis in 1772 had als bestemming Veracruz. Dit maal zou hij als kapitein van La Galga, samen met de zeilvloot o.l.v. Luis de Cordeva, korporaal van het eskader, uitvaren388. María Margareta Barnola María is dochter van Josef Antonio Barnola, kolonel ingenieur en chef, en María Francisca Matalonga. Ze huwde op 21 november 1771 met Alexandro Beyens en zou er drie kinderen mee krijgen. In chronologische volgorde zijn dit Francisco de Paula, Josef María del Patrocino en Alexandro de Jesús María Beyens Barnola. Zowel María als Alexandro brachten geen bruidschat of kapitaal in389. Haar vader was gestorven ergens voor 1780 en haar moeder woonde bij haar en Alexandro Beyens in390. 382 AHPC, prot. not., CA 1625, PT, fol. 182 AHPC, prot. not., CA 2197, PT, fol. 51vta 384 Ibid. 385 Ibid. 386 AHPC, prot. not., CA 1625, PT, fol. 182 387 AHPC, prot. not., CA 1630, T, fol. 1003vta 388 AHPC, prot. not., CA 5360, PT, fol. 366vta 389 AHPC, prot. not., CA 2197, PT, fol. 51vta 390 AHPC, prot. not., CA 2197, PT, fol. 54 383 88 2.3.4. María de la Paz Beyens Huwijn en Nicolás de Roxas Ybarraondo María de la Paz Beyens María werd geboren in Cádiz omstreeks het jaar 1746391 als enige dochter van Cornelio Antonio Beyens en María Josefa Huwijn392. Ze had nog vier broers, Lorenzo, Estebán Antonio, Alexandro en Rafael Beyens Huwijn. Op 2 mei 1766 huwde ze met Nicolás de Roxas393 en beschikte toen over 85.960 reales. Van dit bedrag is 64.000 reales afkomstig van Nicolás394. Ze kregen geen kinderen maar hadden toch een feliz matrimonio zoals María laat uitschijnen395. María was doopmeter van de niet-verwante María del Carmen Alexandra uit Cádiz396. In hun huis werkte Francisco Garcias als mayordomo de la casa of huismeester en María Romero als huismeid397. Verwante personen die haar dicht bij het hart staan, zijn Laura Velasco uit Cádiz, weduwe van Fernando de Wint en Antonia Hercq uit Chiclana de la frontera398. Daarnaast had ze nog enkele kennissen; Marcos Courchelli uit Cádiz, Antonia Lijero uit Cádiz en weduwe van José Courchelli, Vincenta del Villar uit San Lúcar de Barrameda en de zussen Manuela en Teresa de Moya uit Cádiz. Een speciale vriendin blijkt de non Agustina de los Santos Reyes uit het klooster van Chiclana te zijn, want zij wordt door María als erfgenaam en testamentexecuteur aangeduid399. Nicolás de Roxas Nicolás Roxas Ybarraondo werd geboren in Bilbao als kind van Domingo de Roxas en Ana de Ybaraondo en was actief als cargador a Indias in de handel van Cádiz. Op 2 mei 1766 huwde hij met María de la Paz Beyens maar ze kregen geen kinderen400. Hij was dooppeter van zijn kozijn Lorenzo Josef, zoon van Lorenzo Beyens en María de Belén401. 391 AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 262vta AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1693vta 393 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1694vta 394 Ibid. 395 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1695 396 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1643vta 397 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1640 398 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1640vta 399 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1642vta-1644 400 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1694vta 401 Privaatarchief, expediente de nobleza de Beyens, fol. 24 392 89 Om zijn handelszaken alsook de huiselijke administratie vlotter te laten verlopen had hij samen met zijn vrouw een secretaris in dienst, Bartolome de Ayala402. Nicolás was prior geweest van de broederschap van de Santisimo Cristo de la Humildad y Paciencia en wou daarom graag begraven worden in de kapel van de kerk van het Augustijnerklooster te Cádiz403. Hij legt uitdrukkelijk de nadruk dat hij geen eerbetuigingen wil laten opdragen404. Op 18 augustus 1797 stierf hij om 13u in Puerto de Santa María405. 2.3.5. Rafael Beyens Huwijn Rafael werd geboren in Cádiz uit het huwelijk van Cornelio Antonio Beyens en María Josefa Huwijn en had nog drie broers, Lorenzo, Estebán Antonio en Alexandro en één zus, María de la Paz Beyens Huwijn406. Later, wanneer Rafael’s neefje Miguel Beyens werd geboren zal hij het voogdijschap over hem op zich nemen407. Rafael was op verschillende gebieden actief als klerk. Hij was priester in Cádiz en Puerto Real408 en was lid van de Santa Hermandad del Senor San Pedro, of de Heilige Broederschap van de San Pedro409. Daarnaast was hij samen met zijn oom José Juan Ignacio Beyens, eigenaar van de prebende of de capellanía te Cádiz die deze laatste had opgericht410. Rafael’s testamentexecuteurs zijn steeds priesters uit Cádiz. In de eerste plaats benoemde hij Manuel Martínez Ronio en Ignacio Viñao de la Vega, in de tweede plaats Nicolás Madera en Josef Gandulfo en in de derde plaats Gonzalo Angioleti en Pedro Aldecoa411. In de vierde plaats stelde hij twee priesters aan uit Puerto Real; Sebastian de Molina en Felix Antonio Badinela412. Rafael’s grootste bron van inkomsten zijn de verpachting van enkele huizen in de Calle de Marzal nummer 94 op de hoek met Calle la Alameda. Jaarlijks zijn ze goed 402 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1641vta AHPC, prot. not., CA 2243, T, fol.228vta 404 Ibid. 405 AHPC, prot. not., CA 2243, T, fol.229vta 406 AHPC, prot. not., CA 0422, T, fol. 185 407 AHPC, prot. not., CA 420, Patr. fol 274-285 408 AHPC, prot. not., CA 0422, T, fol. 185vta 409 AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 53vta 410 AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 54 411 AHPC, prot. not., CA 0422, T, fol. 186 412 AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 52-54 403 90 voor 2.600 maravedies413. Daarnaast beschikt hij over enkele lijfrenten die hij int en kon hij rekenen op een vergoeding van 2.244 reales per jaar voor de uitoefening van de prebende414. 2.3.6. Felix Beyens Felix Beyens Geraldino werd vermoedelijk geboren in het jaar 1748415. Samen met zijn zus María de Belén Beyens, was hij kind van José Juan Ignacion Beyens en Micaela Geraldino. Felix bleef vrijgezel doorheen heel zijn leven, maar was wel dooppeter van zowel Felix Lorenzo416, María de los Dolores417 als van Miguel Beyens418. Wel menen we te kunnen afleiden dat hij het goed kon vinden met de vrouw Leonarda Benítez die ook vrijgezel was. In zijn testament geeft hij de opdracht haar 96 reales te geven. Ook Francisco de Paula Yzquierdo, handelaar en inwoner van Cádiz, lijkt een goede kennis te zijn van Felix, want hij wordt benoemd als derde testamentexecuteur na María de Belén Beyens en Lorenzo Beyens419. Hetzelfde geldt voor Josef del Valle, handelaar en inwoner van Cádiz. Hij wordt tot vierde testamentexecuteur aangesteld420. Felix wou graag begraven worden in een kerk of kapel dewelke zijn testamentexecuteurs naar believen konden kiezen421. Hij stief op tweeënzestigjarige leeftijd op 26 september 1810 om 13 uur422, de dag nadat hij zijn testament had laten opstellen. 413 AHPC, prot. not., CA 0422, T, fol. 185 AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 54 415 AHPC, prot. not., CA 5359, PT, fol. 936-937 416 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 20 417 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 21 418 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 22 419 AHPC, prot. not., CA 431, T, fol. 900vta 420 AHPC, prot. not., CA 5359, PT, fol. 936vta 421 AHPC, prot. not., CA 431, T, fol. 900 422 Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 45 414 91 2.4. De vierde generatie 2.4.1. Kinderen van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens a) José Vicente José Vicente werd geboren zaterdag 6 februari 1762 om 21u20. Op 9 februari werd hij gedoopt. Hij was de eerste zoon van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens. José Vicente stierf in zijn achtste levensjaar, op 26 september 1770 om 4 uur ’s morgens. Hij werd de volgende dag begraven in de kerk van de Capucijnen. Zijn vader Lorenzo schijnt hierdoor diep getroffen te zijn, want hij vond José Vicente mui hermoso y sabido por la que el dolor de su muerte durara en mi toda mi vida. Lorenzo vond hem m.a.w. mooi en intelligent, waardoor de pijn van zijn dood hem zijn hele leven zal bijblijven. b) María de los Dolores Maira de los Dolores werd geboren op 24 augustus 1765 en is het tweede kind van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens. Ze werd op 27 augustus gedoopt in de kathedraal van Cádiz en stierf kort hierna423. c) Vicente Lorenzo Vicente Lorenzo werd geboren op 18 februari 1767 om 5 uur ‘s morgens. Hij was het derde kind van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens. Zijn dooppeter is José Juan Ignacio. Hij stierf vier maanden later op 13 juli 1767 en werd begraven in de kerk van de Capucijnen te Cádiz424. d) María de los Dolores María werd geboren in Cádiz, op 7 februari 1770 om 6 uur ’s avonds. Twee dagen later, op 9 februari werd ze gedoopt in la Santa Cueva de la Iglesia del Rosario in 423 424 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 41 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 42 92 Cádiz. Ze is het vierde kind van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens. Haar dooppeter is haar oom Felix Beyens. Op 24 november 1788 zou ze trouwen met Antonio Francisco de Iraola425 in de parochiekerk van Rosario426. Als bruidschat bracht María 225.000 reales in. Maar dit bedrag kwam pas vrij na het overlijden van haar beide ouders. In totaal kregen ze vijf dochters; María Belén, María Rafaela, María Concepción, María Dolores en María Josefa en twee zonen; Nicolás Antonio en Ignacio María Iraola Beyens427. María Belén werd geboren 31 augustus 1789 en werd op 1 september gedoopt in de parochiekerk van San Antonio. Haar dooppeter was Lorenzo Beyens. María Rafaela werd geboren op 24 oktober 1790 en de dag erna gedoopt. Haar doopmeter is María de Belén Beyens en haar dooppeter Lorenzo Beyens428. María Concepción werd geboren in Cádiz. Ze werd gedoopt op 29 november 1798 in de kerk van het Fransicanerklooster. Haar doopmeter is María de Belén Beyens429. Nicolás Antonio werd evenzeer gedoopt in de kerk van het Fransicanerklooster op 29 november 1798. Zijn dooppeter is Lorenzo Beyens430. Over María Dolores, María Josefa en Ignacio María konden we niets terugvinden. De man van María de los Dolores, Antonio de Iraola, werd geboren in het dorpje Azpeitia in de provincie Guipuzcoa in het Baskenland. Hij was zoon van Antonio de Iraola en van María Concepción de Tapia y Alavar431. Op 24 november 1788 trouwde hij met María de los Dolores Beyens432 in de parochiekerk del Rosario in Cádiz433. Hij zou met zijn vrouw in Cádiz blijven wonen en zou er zeven kinderen krijgen; vijf dochters; María Belén, María Rafaela, María Concepción, María Dolores en María Josefa en twee zonen; Nicolás Antonio en Ignacio María Iraola Beyens434. Antonio was handelaar op Amerika in Cádiz en had bezittingen in Amerika435. Samen met zijn vrouw stelden ze hun testamentexecuteurs aan. Dit zijn steeds handelaars in Cádiz, m.n. Angel Martin de Imbarra, Bartolome de Ayala en 425 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 32 AHPC, prot. not., CA 0412, IP, fol. 294 427 AHPC, prot. not., CA 2247, PTR, fol. 607vta 428 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 46 429 AHPC, prot. not., CA 0412, IP, fol. 296 430 AHPC, prot. not., CA 0412, IP, fol. 296 431 AHPC, prot. not., CA 2247, PTR, fol. 605 432 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 32 433 AHPC, prot. not., CA 0412, IP, fol. 294 434 AHPC, prot. not., CA 2247, PTR, fol. 607vta 435 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1694vta 426 93 Bartolome Loptegui436. Deze laatste vervingen ze later door Gaspar de Amensas, inwoner van Cádiz zonder dat we weten wat de reden daarvoor was437. Samen met zijn vrouw laat hij hun testamentexecuteurs de keuze om na hun overlijden de begrafenis en het aantal gebedsmisvieringen te bepalen438. Antonio overleed op 5 maart 1837 te Cádiz439. e) María Lorenza María Lorenza werd geboren op 10 augustus 1771 om 15 uur als vijfde kind van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens. Ze werd gedoopt op 12 augustus in de kathedraal van Cádiz. Op 24 februari 1800 huwde ze met Rafael Llegat, Alferez de navio of marinekorporaal440 in de parochiekerk del Rosario in Cádiz441. Als bruidschat bracht María Lorenza 96.000 reales in contant geld en sieraden en gebruikte kledij ter waarde van 24.000 reales in442. Rafael en María Lorenza hadden samen één zoon, genoemd naar zijn vader, Rafael Llegat Beyens. Deze huwde later met María Joaquina Lobo443. Wanneer Rafael Llegat overleed huwde María met de Gaditaan Salvador Melendez Bruna, Teniente General de los Reales Ejercitos, of Luitenant-Generaal van het Koninklijk leger, Caballero de la Orden de San Hermenegildo, of ridder van de orde van San Hermenegildo en Caballero de la Orden Militar de Calatrava, of ridder van de orde van Calatrava444. Met hem kreeg María drie kinderen: José María, Salvadora en María de los Dolores Meléndez Beyens. De eerste, José María, was op de moment van het overlijden van zijn moeder nog vrijgezel. Salvadora was getrouwd met Salvador Hidalgo Sarría, Subteniente del Real Cuerpo de Artilleria, of onderluitenant van de koninklijke artillerie. María de los Dolores tot slot was gehuwd met Joaquin Hermosilla en kreeg drie kinderen; Felix, María de los Dolores en María Josefa Hermosillo Melendez445. 436 AHPC, prot. not., CA 2247, PTR, fol. 606 AHPC, prot. not., CA 2247, CR, fol. 723-724 438 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1695 439 AHPC, prot. not., CA 3227, Part., fol. 127-133 440 AHPC, prot. not., CA 2247, PT, fol. 726vta 441 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 42 442 AHPC, prot. not., CA 413, PT, fol. 69-80 443 AHPC, prot. not., CA 481, TVP,fol. 22vta 444 AHPC, prot. not., CA 481, TVP,fol. 21vta 445 AHPC, prot. not., CA 481, TVP,fol. 22vta-23 437 94 María Lorenza wou graag begraven worden. Ze liet het aantal misvieringen over aan de testamentexecuteurs446. Op 4 oktober 1835 overleed ze om 18 uur447 in Medina Sidonia448. f) Josef María Beyens Josef María werd geboren op 14 juli 1777 als vijfde kind van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens. Op 17 juli werd hij gedoopt. Zijn dooppeter is zijn oom Alexandro Beyens. Op 15 juli 1784 legde deze zijn vormsel af in de kerk van het klooster van Candelaria te Cádiz449. Samen met zijn broer Lorenzo Josef trad hij op 11 augustus 1792 in in het Reximiento de Reales Guardias Walonas of het Regiment van Waalse Garde, geleid door kolonel Principe e Castel Franco450. De Waalse Garde was populair bij de Vlamingen in Spanje. In de 18de eeuw stelden de Vlamingen zich meer dan voor andere militaire ordes kandidaat voor de Waalse Garde. Ze was aantrekkelijk omdat ze de mogelijkheid bood om politiek-militaire posten te bemachtigen451. Zowel Josef als Lorenzo werd gepromoveerd tot Alferez de Reales Guardias Walonas of vaandrig van de Waalse Garde, waardoor hij werd ingeschakeld in het bataljon van Catalonië. In het gevecht van 17 oktober 1794 in het campo de la salud in Catalonië werd Josef María gevangen genomen door de Fransen. Later, op 15 februari 1799, werd hij tot Segundo Teniente, of tweede Luitenant gepromoveerd452. Als oudste (overlevende) zoon erfde hij de titel van Conde de Villamar van zijn vader wanneer deze kwam te overlijden op 27 januari 1801. Op 10 september 1806 trouwt Josef María met Josefa Delaville, weduwe van Juan Roberts uit Ierland en dochter van Prudencio Delaville. Haar eerste man overleed op 29 augustus 1805. Josefa Delaville is sinds het huwelijk met Josef betiteld als Condesa de Villamar453. Uit dit huwelijk kwamen talrijke kinderen voort. We 446 AHPC, prot. not., CA 481, TVP,fol. 24 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 42 448 Medina Sidonia is een dorpje gelegen op 45 km van Cádiz. 449 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 43 450 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 45 451 Glesener, Thomas, Poder y sociabilidad: las élites flamencas en España a través de los expedientes de las órdenes militares (siglo XVIII), in: Crespo Solana, A. & Herrero Sánchez, M. (eds.), España y las 17 provincias de los Países Bajos (XVI-XVIII), Unversidad de Córdoba, Cordoba, 2002, p. 172-173 452 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 45 453 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 46 447 95 vermelden ze hier in chronologische volgorde: José María de los Dolores werd geboren in Cádiz op 9 oktober 1807 om 17u30. De volgende dag werd hij gedoopt in de parochiekerk van Rosario te Cádiz. Zijn dooppeter is zijn grootvader Prudencio Delaville. José María werd gevormd in de parochiekerk Rosario te Cádiz. Hij zou trouwen met Carlota Loizaga Cerevera op 1 november 1845 in de parochiekerk van Onze Vrouw van Rosario. Carlota Loizaga is dochter van Pedro Loizaga en Manuela Franco Cerevera. José María zou als oudste zoon bij het overlijden van zijn vader de titel van Conde de Villamar overerven. Dit gebeurde op 8 juni 1848. Zo zou meteen ook zijn vrouw Carlota Condesa de Villamar worden; Feliz Lorenzo werd geboren op 2 juni 1809 om middernacht in Chiclana. Op 4 juni werd Feliz gedoopt in de kerk van San Telmo. Zijn dooppeter werd Felix Beyens Geraldino. Feliz Lorenzo werd gevormd in de parochiekerk del Rosario te Cádiz; María de los Dolores Lorenza werd geboren op 5 februari 1811 om half twaalf ’s nachts. Op 7 februari werd ze gedoopt in de parochiekerk Rosario. Haar doopmeter was María de los Dolores Beyens Iraola. Op 17 april 1822 deed María haar vormsel; Margarita Rosa werd geboren op 9 oktober 1812 om 8 uur ‘s morgens. De volgende dag werd ze gedoopt in de parochiekerk del Rosario omstreeks 12u30. Op 17 april 1822 deed ze haar vormsel samen met haar zus María de los Dolores. Ze stierf op vijftienjarige leeftijd, op 11 oktober 1827 om 18u; Enriqueta María werd geboren op 15 juli 1814 omstreeks half negen ’s morgens. De volgende dag om 14u werd ze gedoopt in de parochiekerk del Rosario. Haar dooppeter was Antonio Perrin. Ze stierf na twee jaar geleefd te hebben op 29 juni 1817 om kwart voor acht ’s morgens; Op 17 juni 1816 om half tien ‘s morgens werden María de Belén en María Francisca als tweeling geboren te Cádiz. María de Belén had als dooppeter Luis Arroyo. María Francisca had als dooppeter haar oom Francisco Delaville. De volgende dag werden ze gedoopt in de parochiekerk del Rosario te Cádiz. Deze tweeling zou overlijden op 16 november 1818, met een verschil van twaalf uur. Ze werden begraven op het kerkhof; Lorenzo María werd geboren op 4 september 1819 om 1 uur ’s morgens in Cádiz. De volgende dag werd hij gedoopt in de parochiekerk del Rosario te Cádiz. Zijn doopmeter was zijn tante María Delaville. Op 17 april 1822 werd Lorenzo María gevormd; Salvadora María werd geboren op 17 oktober 1821 om kwart voor zeven ’s morgens. Ze werd de dag erop gedoopt in de parochiekerk del Rosario te Cádiz. Haar dooppeter is Salvador Melendez. Ze werd gevormd in Cádiz op 17 april 1822. Ze zou tweeëntachtig jaar oud worden en stierf op 18 maart 1904. 96 Naast deze talrijke kroost had Josefa Delaville nog een zoon uit haar vorige huwelijk, Juan Francisco Roberts. Deze vertrok op 8 juli 1814 om 7 uur ’s morgens naar Londen per handelsboot, genaamd ‘el Neptuno’. Juan Francisco werd daar opgevangen door Carlos Gordon om hem tot bij zijn familie in Londen te brengen. Hij bleef daar tot juni 1818 en keerde terug naar Cádiz. Josefa Delaville had nog een broer, Francisco Delaville en een zus, María Delaville. Josefa Delaville stierf op zessenzestigjarige leeftijd, op 12 december 1849 te Cádiz. Josef María stierf op zijn zeventigste levensjaar op 8 juni 1848 aan een kanker op het oog454. g) Lorenzo Josef Beyens Lorenzo Josef werd geboren op 18 november 1778 om 8u15 ’s morgens in Cádiz en werd gedoopt in de parochiekerk del Rosario. Hij is het zesde kind van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens455. Zowel hij als zijn broer Josef María traden toe tot de Reximiento de Reales Guardias Walonas, of het regiment van de Waalse Garde, geleid door kolonel Principe e Castel Franco456. Op 5 september 1793 werd Lorenzo naar het leger van Aragon gestuurd en werd er aangesteld als cadet van de Compañía de Cazadores de Guardias Walonas, of cadet van de lichte troepen van de Waalse Garde. Later werd hij net zoals zijn broer Josef María gepromoveerd tot Alferes de Reales Guardias Walonas, of vaandrig van de Waalse Garde waardoor ze ingeschakeld werden in het bataljon van het leger van Catalonië. In het gevecht dat plaats had op 17 oktober 1794 tegen de Fransen in het campo de la salud in Catalonië, werd Lorenzo Josef samen met zijn broer Josef María gevangen genomen. Lorenzo Josef kon ontsnappen op 20 oktober 1794. Op 15 februari 1799 werd Lorenzo gepromoveerd tot Segundo Teniente, of tweede luitenant457. 454 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 48-52vta Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 45 456 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 45 457 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 45 455 97 h) Francisca de Paula Francisca werd geboren op 1 april 1780 om 21 uur en werd de dag erna gedoopt in de kathedraal van Cádiz. Ze is het zevende kind van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens. Haar dooppeter is haar oom Felix Beyens. Haar doopmeter is haar tante Micaela Geraldino. In 1797 huwde ze met Luis de Arroyo Alferez de Navio Retirado de la Real Armada458 of gepensioneerde Marinekorporaal, zoon van Pablo de Arroyo dewelke Theniente General of Luitenant-Generaal was. Francisca bracht als bruidschat 20.000 reales in. Uit dit huwelijk kwamen, voor zover we weten, één dochter en één zoon voort. De dochter María de Belén Josefa werd op 9 januari 1799 geboren in Cádiz en de dag erna gedoopt in de kathedraal van Cádiz. De zoon Francisco de Paula Arroyo werd prebendado of prebende van de kathedraal van Cádiz. Francisca de Paula stierf 11 maart 1806 op zesentwintigjarige leeftijd te Cádiz459. i) Miguel Rafael Miguel werd geboren te Cádiz op 30 januari 1784 om kwart voor vijf ’s morgens en werd de volgdende dag gedoopt in de kathedraal van Cádiz. Zijn dooppeter is zijn oom Felix Beyens. Miguel Rafael is het achtste kind van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens460. Miguel Beyens werd Doctor de Sagrada Teologia, of doktor in de teologie, en Canonigo lectoral, of kanunnik van de kathedraal van Cádiz. Hij kreeg daarom het recht op de prebende van dezelfde kathedraal461. Bovendien was hij net zoals zijn voogd en oom Rafael Beyens462 lid van broederschap van San Pedro463. Hij bleef zijn hele leven vrijgezel. Miguel’s eigendom bestond uit het huis in de Calle de la Soledad nr 144 te Cádiz, een boekenhandel, huisraad en nieuwe kledij464. 458 AHPC, prot. not., CA 431, T, fol. 901 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 46 460 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 47 461 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 47vta 462 AHPC, prot. not., CA 420, Patr., fol. 274-285 463 AHPC, prot. not., CA 0452, T, fol. 942 464 Ibid. 459 98 Als testamentexecuteurs stelt hij Lorenzo Beyens, zijn vader, José María Beyens, zijn broer, en José Gandulfo, priester in Cádiz aan. Maar deze laatste stierf aan de gevolgen van een cholera-epidemie, waardoor Miguel hem verving door Domingo Gonzales Villacomos. In het geval ook deze laatste zou overlijden stelde Miguel de heer Sebastian Belluga aan. Miguel stierf in Cádiz op 29 november 1836 om 10h30 ‘s morgens. 2.4.2. Kinderen van Alexandro Beyens en María Margareta Barnolo Alexandro Beyens en María Margareta Barnolo hadden drie kinderen. In chronologische volgorde zijn dit Francisco de Paula, Josef María del Patrocino en Alexandro de Jesús María. De eerste, Francisco de Paula, werd geboren op 31 januari 1762 in Cádiz en werd de volgende dag gedoopt. Zijn dooppeter is zijn oom Lorenzo Beyens465. Over zijn broers hebben we geen informatie. 465 AHPC, prot. not., CA 0421, IP, fol. 298 99 Hoofdstuk III : De handel Inleiding In dit hoofdstuk willen we in de eerste plaats de uitgestrektheid van de handel van de familie Beyens reconstrueren. Daarbij hebben we ons niet zozeer geconcentreerd op de aard van de handel, maar eerder op de handelcontacten die zij hadden. Zo hebben we gepoogd de intensiteit en de lokaliteit van hun handel te beschrijven. Omdat de boekhouding van de verschillende ondernemingen van de familie Beyens in de tijd verloren zijn gegaan hebben we gepoogd hun handelsgeschiedenis te reconstrueren aan de hand van protestos, dit zijn protesten op wisselbrieven die niet tijdig werden betaald. Dit houdt in dat we enkel een fragment van hun handelsactiviteiten hebben kunnen meten. Het gaat hier immers enkel om wisselbrieven die niet tijdig werden betaald. De wisselbrieven die wel tijdig werden betaald zitten m.a.w. niet in het onderzoek vervat. Desondanks menen we een realistisch beeld te hebben kunnen construeren van de Beyens’ handelsbedrijvigheden. We zijn op de hoogte van minstens drie compagnies die leden van de familie Beyens hadden opgestart. In chronologische volgorde betreft het de compagnie Beyens Brabander466, Beyens Hijo y co467 en Beyens Hubin468. Deze drie handelsondernemingen werden opgericht door leden van de eerste twee generaties. Ook leden van de derde generatie, m.n. Lorenzo en Alexandro waren actief in de handel. Ons onderzoek heeft zich beperkt tot de eerste twee compagnies, Beyens Brabander en Beyens Hijo y co. Ondanks het feit we, in tegenstelling tot de eerste twee compagnies, geen structureel onderzoek naar de handelsbedrijvigheden van Lorenzo en Alexandro hebben gevoerd, hebben we toch enige informatie over hun handel kunnen terugvinden. Deze is onvolledig en fragmentarisch. De informatie die we voor hen samenbrachten, moet bekeken worden als een aanzet voor latere vorsers. 466 AHPC, prot. not, CA 1599, T, fol. 350 AHPC, prot. not, CA 1599, T, fol. 350vta 468 AHPC, prot. not, CA 1602, Compañía, fol. 209 467 100 3.1. De handel in de eerste helf van de 18de eeuw Opvallend is dat de familie Beyens door middel van twee opeenvolgende handelsondernemingen zeer snel een stevige Europese handelsbasis had kunnen uitbouwen. Deze snelle consolidatie is te wijten aan de lucratieve handelsbezigheden van Cornelio Beyens Torrekens. Maar ook het huwelijk van diens neef Cornelio Antonio Beyens met Maria Josefa Huwijn, zorgde ervoor dat hun economische basis stabieler werd en hen meer mogelijkheden bood. 3.1.1. De firma Beyens Brabander y co 3.1.1.1. De oprichting De handelsonderneming Beyens Brabander y co werd opgericht op 23 juni 1723 voor een periode van zes jaar, tot 1729, door de personen Cornelio Beyens Torrekens, Cornelio Antonio Beyens en Antonio de Brabander. Haar startkapitaal bedroeg 96.000 reales waarvan de ondernemers respectievelijk 48.000, 16.000 en 32.000 reales inbrachten469. Cornelio Antonio en Antonio de Brabander staan daarnaast in voor kosten van de huur van een handelshuis in de Calle del Rosario voor een bedrag van 6.000 reales per jaar. Dit pand was eigendom van de Vlaamse Natie in Cádiz470. De ondermingsactiviteiten werden beschreven als tráfico, comercio y venttas de todo género de mercaderías, fructtos y ottras cosas, d.i. het vervoer, de handel en de verkoop van elke soort van goederen, renten en andere zaken. Bovendien mochten ze handel voeren met qualesquier personas de qualesquier reinos, republicas y provincias, eender welke persoon, koninkrijk, republiek of provincie471. Om hen te verdedigen in eventuele rechtszaken, hadden ze de Gaditaan Juan Antonio Ruiz Moreno aangesteld als advocaat472. 469 AHPC, prot. not., CA 1586, Compañía, fol. 650-658 AHPC, prot. not., CA 461, Arrendamiento de Casa, fol. 122-123 471 AHPC, prot. not., CA 1586, Compañía, fol. 650-658 472 AHPC, prot. not., CA 1589, Poder, fol. 47 470 101 3.1.1.2. De uitgestrektheid van de handel Uit de analyse van de protextos die werden opgesteld binnen de zes jaar waarin de compagnie Beyens Brabander bestond, ging het in de meeste gevallen over wisselbrieven die opgesteld waren in Spanje, goed voor 32,4%. De overgrote meerderheid hiervan werd opgemaakt in Sevilla. Op de tweede plaats staan de Noordelijke Nederlanden, verantwoordelijk voor 29,4% van de oorspronkelijke wisselbrieven. Hier is de overgrote meerderheid opgesteld geweest in Amsterdam. Op de derde plaats komt Frankrijk, goed voor 17,6% van alle wisselbrieven, opgesteld in verscheidene steden. Daarna volgen de Zuidelijke Nederlanden, met 13,2% van het totaal. Opvallend is dat hier Gent verantwoordelijk is voor het merendeel van de wisselbrieven en dat Antwerpen zelfs niet voorkomt in de lijst. De laatste plaats wordt gedeeld door Duitsland, Portugal en Engeland, met elk 1,5% van het totaal, respectievelijk ingevuld door Hamburg, Lissabon en Londen. Samen zijn de steden Amsterdam, Sevilla en Gent verantwoordelijk voor 63% van alle wisselbrieven waarvoor protestos zijn opgemaakt. Er is slechts één bron die erop wijst dat de firma Beyens Brabander contacten had met Denemarken. Deze lijkt niet van onbelang, want Beyens Brabander ontving in 1725 een volmacht van de kapitein Juan Jacobsen om maar liefst een bedrag van 150.000 reales van de Gaditaanse firma Arizón y co te innen473. De keuze van de Deense kapitein voor de firma Beyens Brabander ligt voor de hand wanneer we weten dat deze compagnie reeds in het verleden regelmatig geldschieter was geweest van de firma Arizón. Ook had de firma Beyens Brabander handelsbetrekkingen met de consul van de Russische Natie te Cádiz, de heer Weschnecoff474. De wisselbrief werd niet in Rusland maar in Amsterdam opgesteld, waardoor we niet met zekerheid kunnen zeggen of de firma Beyens Brabander ook effectief met personen uit Rusland handelde. De firma Beyens Brabander dreef m.a.w. handel met zowel handelaars in Spanje, Noord-Nederland, Frankrijk, Zuid-Nederland, Duitsland, Portugal en Engeland, waarvan de meeste handelspartners in Amsterdam, Sevilla of Gent zijn gelokaliseerd. Er zijn aanwijzingen dat de firma Beyens Brabander goede contacten had met een 473 474 AHPC, prot. not., CA 1588, Poder, fol. 480 AHPC, prot. not., CA 1591, Protexto, fol. 19 102 Deense kapitein en met de consul van de Russische Natie in Cádiz, maar of ze effectief handel dreven met deze personen is niet duidelijk. 3.1.1.3. De handelscontacten Aan de hand van de volmachten die de firma Beyens Brabander gaf aan bepaalde handelaars, konden we de belangrijkste en vertrouwelijkste handelspartners reconstrueren. Dit zijn er welgeteld twee, Juan Antonio de Goyeneta en Juan Snoeiens. Juan Antonio de Goyeneta woonde in Sevilla en was er actief als handelaar. De firma Beyens Brabander gaf hem op 30 januari 1723 een volmacht om de onbetaalde rekeningen van al hun Sevillaanse schuldenaars te innen475. Juan Snoeiens was handelaar in Antwerpen, en kreeg van Cornelio Beyens Torrekens de opdracht om in zijn naam de twaalf aandelen die hij had in een Antwerpse handelsfirma te verkopen476. a) Handelscontacten in Spanje De handelscontacten die de firma Beyens Brabander had in Cádiz zijn van uiteenlopende aard. Onder de negenendertig firma’s waarover de bronnen ons inlichtte, zaten er dertien firma’s, goed voor 33%, waarvan de leden oorspronkelijk afkomstig waren uit de Noordelijk of Zuidelijke Nederlanden. Het betreft hier de firma Blanchenoe & Legrand477 en de personen Diego en Francisco de Roy478, Jacob Jacobsen479 en Henrique De Roo480. Allen zijn afkomstig uit Amsterdam. Ook handelde de firma Beyens Brabander met die van Bertrand & Handrix waarvan hun leden wortels hadden in Drente481. De volgende handelscontacten te Cádiz zijn afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden, meerbepaald uit Gent: Jorge Dupont482, Francisco Luis Boucher483; uit Brugge: Pedro Albrecht484 en Juan Smidts485; uit 475 AHPC, prot. not., CA 1587, Obligacion, fol. 371-372 AHPC, prot. not., CA 1589, Poder, fol. 47 477 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos…p. 333 478 Ibid., p. 336 479 Ibid., p. 333 480 Ibid., p. 336 481 Ibid., p. 332 482 AHPC, prot. not., CA 1590, Protexto, fol. 575 483 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 328 476 103 Brussel: Andres Vanwesembeek uit Brussel maar met wortels in Antwerpen486, en uit Antwerpen: Andres de Casanueva487. Het is opvallend dat de firma Beyens Brabander meer zaken doet met deze firma’s dan met andere Gaditaanse firma’s. Één van de correspondenten steekt er met kop en schouders bovenuit. De handelaar Francisco De Roy was een Amsterdamse handelaar maar was lid van de Vlaamse Handelsnatie. Hij woonde reeds in Cádiz vanaf het begin van de 18de eeuw en had er een handelszaak met zijn broer Diego. Francisco had zich in zijn carrière voornamelijk geconcentreerd op de handel tussen Amsterdam en Cádiz. Naar het einde van de 18de eeuw toe zou de familie De Roy worden opgenomen in de adelstand488. In Sevilla kon de firma Beyens Brabander rekenen op een reeks handelscorrespondenten. De voornaamste zijn in dalende orde van belangrijkheid Leyrens Jacobs y co489, Juan & Francisco Vanderwilde490, Juan Rietman491, Mullier & Blommaert y co492 en Carlos Vandewoestijne493. Van de onderneming Leyrens Jacobs vermoeden we dat zij wortels hebben in de Zuidelijke of Noordelijke Nederlanden. Hun belangrijkste handelscontacten zijn Enoch y Daniel Hovens van Haarlem494, J. Gillis uit Luik495, Aynier van Bayonne496, Deurwaerdere & Vandercruysen y co497 en Manuel Ygnasio de Leregui van Sevilla498. De familie Deurwaerdere had wortels in Antwerpen499 en de familie Vandercruysen is oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Nederland en bezitte handelshuizen in Rijsel en Marseille500. 484 Ibid., p. 327 Ibid., p. 336 486 Ibid., p. 338 487 Ibid., p. 328 488 Ibid., p.230-233 489 AHPC, prot. not., CA 1590, Recibo y cesión, fol. 50 490 AHPC, prot. not., CA 1599, Poder, fol. 391 491 AHPC, prot. not., CA 1594, Recibo y cesión, fol. 279 492 AHPC, prot. not., CA 1598, Recibo y cesión, fol. 698 493 AHPC, prot. not., CA 1602, Poder, fol. 669 494 AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol.303 495 AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol. 254 496 AHPC, prot. not., CA 1594, Protexto, fol. 377 497 AHPC, prot. not., CA 1588, Protexto, fol. 1091 498 AHPC, prot. not., CA 1588, Protexto, fol. 1091 & CA 1588, Protexto, fol. 442 499 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie...,dl I, p. 90 500 Degryse, Karel, Degryse, K., De Antwerpse fortuinen: ..., Bijlage Ia. 485 104 De handelaars Juan Bauptista en Francisco Vanderwilde zijn ook belangrijke handelcorrespondenten. Voor zover we hebben kunnen vaststellen bestaan hun belangrijkste contacten uit de Sevillaanse handelaars Francisco Cardoul y co 501 en Juan Adrian De Bucq502. Coppejans-Desmet wees erop dat zij intense contacten onderhielden met de Gentse groothandelaars503. Hetzelfde geldt voor Carlos van de Woestijne. Hij had ook nauwe banden met de groothandelaars te Gent504. Daarnaast is Juan Bartholomé Rietman een regelmatig terugkerende handelscorrespondent. Voor zover we weten had hij handelscontacten in Amsterdam met Luis Michel505 en in Londen, met de firma Desmet Haercote506. De firma Mullier & Blommaert had haar handelscontacten hoofdzakelijk in Sevilla met Juan Adrian De Bucq507. Naast deze grote groep Sevillaanse handelscontacten, zijn er nog enkelen te situeren in Madrid, Valencia en Toledo. Respectievelijk zijn dit Antonio Gaspar de Pinedo508, Carlos de Albornos Holch509 en Francisco & Pedro Ordoñes510. b) Handelscontacten in de Noordelijke Nederlanden De handelscontacten van de firma Beyens Brabander’s woonachtig te Amsterdam zijn devolgende; Christian Ekhouf511, Luis Michel512, Jacob Scheltes513, Guillermo & Luis Surmont514, Daniel Lambrechts515, Mathias Scholuy516, Fernandez del Estaedo517, 501 AHPC, prot. not., CA 1586, Protexto, fol. 1361 AHPC, prot. not., CA 1589, Protexto, fol. 212, CA 1590, Protexto, fol. 257 & CA 1590, Protexto, fol. 267 503 Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie ..., p. 28-29 504 Ibid. 505 AHPC, prot. not., CA 1594, Protexto, fol. 211, CA 1594, Protexto, fol. 196 506 AHPC, prot. not., CA 1597, Protexto, fol. 427 507 AHPC, prot. not., CA 1596, Protexto, fol. 448, CA 1596, Protexto, fol. 635 508 AHPC, prot. not., CA 1597, Protexto, fol. 24 509 AHPC, prot. not., CA 1587, Protexto, fol. 972 510 AHPC, prot. not., CA 1590, Protexto, fol. 594 511 AHPC, prot. not., CA 1586, Protexto, fol.1119 512 AHPC, prot. not., CA 1594, Protexto, fol. 211, CA 1594, Protexto, fol. 196 513 AHPC, prot. not., CA 1595, Protexto, fol. 785 514 AHPC, prot. not., CA 1586, Protexto, fol.1259 515 AHPC, prot. not., CA 1589, Protexto, fol. 332 516 AHPC, prot. not., CA 1589, Protexto, fol. 126 517 AHPC, prot. not., CA 1597, Protexto, fol. 423 502 105 Gerret Brauman518, Martino Forno Bellino519, Henrique Moens520 en Guillermo Lamberto Pinquet521. Deze laatste heeft wortels in Kortrijk522. In Haarlem hadden ze professionele contacten met Enoch & Daniël Hovens523 en in Altena met de firma Vanhoven & Koopman524. c) Handelscontacten in de Zuidelijke Nederlanden De handelscontacten die de firma Beyens Brabander genoot in Gent, waren Juan Bauptista Scholt525, Lucas Gil Schamp526, Pedro Dupont527, Diego Vancruisen528 en Jacobo Maelcamp529. Lucas Gil Schamp was ook afkomstig uit Gent, maar is sinds 1751 gedomicilieerd in Cádiz530. Hij had daar een firma opgericht onder de naam Schamp Hijos y co¸of Schamp en zonen531. Hetzelfde geldt voor Jacobo Maelcamp. Hij was een Genste koopman en richtte een bijhuis op in Cádiz532. Hij is tevens een van de meest voorkomende handelscorrespondenten van de Gentse groothandelaars en verbleef in Sevilla533. In Luik had de firma Beyens Brabander één handelscontact, J. Gillis534. Enkele leden van deze familie vinden we ook terug in Cádiz vanaf het eerste kwart van de 18de eeuw. Oorspronkelijk is de familie Gillis afkomstig uit Antwerpen535. 518 AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol. 975 AHPC, prot. not., CA 1588, Protexto, fol. 562 520 AHPC, prot. not., CA 1588, Protexto, fol. 508 521 AHPC, prot. not., CA 1591, Protexto, fol. 19 522 Crespo Solana, Entre Cádiz y los Países Bajos…p. 335 523 AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol.303 524 AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol. 643 525 AHPC, prot. not., CA 1589, Protexto, fol. 616, CA 1588, Protexto, fol. 1041, CA 1588, Protexto, fol.1002 & CA 1589, Protexto, fol. 615 526 AHPC, prot. not., CA 1594, Protexto, fol. 653 527 AHPC, prot. not., CA 1590, Protexto, fol. 575 528 AHPC, prot. not., CA 1597, Protexto, fol. 648 529 AHPC, prot. not., CA 1589, Poder, fol. 47 530 Crespo Solana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 336 531 Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie ..., p. 28-29 532 Ibid. 533 Ibid. 534 AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol. 254 535 Crespo Solana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 331 519 106 d) Handelscontacten in Frankrijk De firma Beyens Brabander had een aantal verspreide contacten in Frankrijk. In Marseille is dat de firma Vandercruisen Doensens & De Veer536, in Nantes Lorenzo Besen537, Luis Jabaneasibo538 en Valeri539, in Parijs de heer Beinun540, in Bayonne de persoon Aynier541, in Rijsel Diego Le Cat542, in Duinkerke Jacques Verhulst543 en in Landernau de heer Fabre544. Diego Le Cat heeft wortels in Antwerpen545. e) Handelscontacten in Duitsland Voor zover de bronnen ons inlichtte hebben we één contact in Hamburg kunnen contesteren. Het betreft hier Jorge & Herrreig Jeencquel546. f) Handelscontacten in Portugal De heren Gibsy Olies547 en Thoery Voght548 zijn beide inwoners van Lissabon. Dit zijn de enige twee handelscontacten uit Portugal van de firma Beyens Brabander die werden teruggevonden. g) Handelscontacten in Engeland Het enige handelscontact dat werd teruggevonden is dat van Desmet Hearcote y co549, een firma uit Londen. 536 AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol. 301 AHPC, prot. not., CA 1588, Protexto, fol. 493 538 AHPC, prot. not., CA 1588, Protexto, fol. 1039 539 AHPC, prot. not., CA 1589, Protexto, fol. 673 540 AHPC, prot. not., CA 1586, Protexto, fol. 1024 541 AHPC, prot. not., CA 1594, Protexto, fol. 377 542 AHPC, prot. not., CA 1586, Protexto, fol. 1250 543 AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol. 201& CA 1592, Protexto, fol. 200 544 AHPC, prot. not., CA 1588, Protexto, fol. 80 545 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse natie....dl I, p 52 546 AHPC, prot. not., CA 1595, Protexto, fol. 388 547 AHPC, prot. not., CA 1597, Protexto, fol. 678 548 AHPC, prot. not., CA 1596, Protexto, fol. 119 549 AHPC, prot. not., CA 1597, Protexto, fol. 427 537 107 3.1.1.4. Conclusie De firma Beyens Brabander was de eerste firma die door Cornelio Beyens Torrekens en zijn neef Cornelio Antonio Beyens samen met deze laatste zijn jeugdvriend Antonio de Brabander werd opgericht. Deze firma slaagde er in snel contacten te leggen verspreid over de Europees-Atlantische kusten, de Noordzee, tot in het Balticum. Vele van hun handelscontacten zullen zich in Cádiz en Sevilla bevinden. Ondanks het feit dat we niet over elk contact de herkomstgegevens hebben kunnen reconstrueren, lijkt het erop dat de meerderheid van deze ‘Spaanse’ contacten hun wortels in de Nederlanden hebben. Dit gegeven wordt bevestigd door de grote rol die de steden Amsterdam en Gent spelen. De studie van Coppejans-Desmet over de Gentse hoge burgerij in de 18de eeuw bracht aan het licht dat de meest voorkomende ‘Spaanse’ handelscorrespondenten van de Gentse groothandelaars ook overeenkomen met de belangrijkste correspondenten van de firma Beyens Brabander. Antwerpen daarentegen moet hiervoor onderdoen, hoewel opvallend veel handelscontacten wortels in deze stad hadden. Maar de handel van de firma Beyens Brabander beperkte zich niet alleen tot deze enkele steden. Zij hadden contacten in verschillende steden van Frankrijk, maar ook in Hamburg, Lissabon, Londen, Denemarken en Rusland. De belangrijkste handelspartner was Francisco De Roy, afkomstig uit Amsterdam en actief als handelaar in Cádiz. Hij was gespecialiseerd in de handel tussen Cádiz en Amsterdam. 3.1.2. De firma Beyens Hijo y co 3.1.2.1. Oprichting Cornelio Beyens Torrekens richtte na de afloop van de compagnie Beyens Brabander nog een tweede handelscompagnie op, getiteld Cornelio Beyens, Hijo y compañia. Officieel werd deze onderneming operatief vanaf 1 januari 1733 en zou ze in theorie voor onbepaalde duur bestaan. In de praktijk bestond ze tot 1750. Het startkapitaal, 128.000 reales, is voor de helft afkomstig van Cornelio Beyens (64.000 reales), terwijl de resterende helft werd verdeeld onder Mauricio Lucas (32.000 reales) en José Juan 108 Ignacio (32.000 reales)550. Wanneer Cornelio Beyens sterft, ergens in het jaar 1736 of 1737, erft José Juan Ignacio onder andere het deel dat zijn vader had geïnvesteerd in deze compagnie. Dit maakte dat hij nu voor drie vierde van het kapitaal in de compagnie verantwoordelijk was geworden. Bovendien erfde ook Mauricio Lucas 8.000 reales bij het overlijden van Cornelio551. Het is duidelijk dat deze compagnie voor het allergrootste deel berust op het kapitaal van Cornelio Beyens Torrekens. Hij maakt zelf ook duidelijk dat hij deze compagnie had opgericht als een soort verzekering voor de toekomst van zijn zoon en, waarschijnlijk in mindere mate, ook voor die van Mauricio Lucas552. Op 3 oktober 1741 stellen zij de Gaditaanse advokaat Manuel Gomez aan opdat hij hen zou verdedigen in alle rechtszaken553. Vijf jaar later, op 2 mei 1746 stellen zij een nieuwe advokaat aan, Geronimo Hernandez de Villalpando. Deze is afkomstig uit Madrid en moest hen verdedigen in een rechtszaak op nationaal niveau554. 3.1.2.2. De uitgestrektheid van de handel Uit de analise van de protextos die werden opgesteld door de firma Beyens Hijo y co, stelden we vast dat de originele wisselbrieven in het overgrote deel van de gevallen in Amsterdam zijn opgesteld geweest. Deze wisselbrieven zijn goed voor 42,9% van het totaal. Hierna volgt de stad Londen met 17,1% van alle originele wisselbrieven, op de voet gevolgd door Gent met 14,3%. In de steden Antwerpen, Malaga en Sevilla werden voor elk 5,7% wisselbrieven opgesteld. De steden Hamburg, Antequera en Parijs zijn verantwoordelijk voor elk één wisselbrief, of 2,9%. Ana Crespo Solana wees erop dat de compagnie Beyens Hijo y co actief was in de handel met Scandinavische gebieden, meerbepaald met Stockholm en Riva. Ze zouden van daaruit hout importeren dat vooral werd aangewend voor de bouw van schepen555. Voor dit soort lange afstandshandel werd Amsterdam vaak gebruikt als tussenhaven. Dit verklaart waarom deze stad zo belangrijk was voor de firma Beyens Hijo y co. 550 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 346-352 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 346-352 552 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 346-352 553 AHPC, prot. not., CA 1602, Poder, fol. 652 554 AHPC, prot. not., CA 1608, Poder, fol. 276 555 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos...p. 193 551 109 Daarnaast handelde Beyens Hijo y co in samenwerking met de firma Vandercruis, Boeussen y De Veer uit Marseille op de Levant. Deze handel kende vooral succes in de jaren ’30556. De handel van de firma Beyens Hijo y co strekte zich m.a.w. uit van het Balticum, meerbepaald Riva en Stockholm tot Hamburg, Amsterdam, Londen, Gent, Antwerpen, Parijs, Marseille, Antequera, Sevilla, Cádiz, Malaga en de Levant. 3.1.2.3. De handelspartners Een speciale vernoeming verdienen de handelaars die een volmacht kregen van de firma Beyens Hijo y co. Zij genieten van een zeker vertrouwen dat niet voor alle handelspartners is weggelegd. In de eerste plaats krijgen Juan Bauptista en Francisco Vanderwilde, inwoners van Sevilla, een volmacht om het bedrag van 14.000 reales te innen van Francisco Paravia uit Sevilla557. Ook Thomas Meregen, inwoner van Puerto Santa Maria, kreeg een volmacht om Francisco Martinez uit hetzelfde dorp een bedrag van 2.547 reales te innen558. Carlos Hoidoncq, lid van een familie die vanuit Antwerpen naar Cádiz emigreerde559, ontving een volmacht, maar het is onduidelijk waarvoor560. De handelaar Pedro Guerrero van Puerto de Santa Maria kreeg een volmacht toegewezen om de som van 7.850 reales van Pedro Pinto uit hetzelfde dorp in ontvangst te nemen561. Pedro Guerrero had wortels in Oostende562. Fernando Chacon Infante uit Sevilla kreeg de opdracht om de som van 17.475 reales van Livino Braekelman uit Sevilla te innen563. Deze laatste heeft wortels in Noord-Nederland564. Wetende dat de heren Vanderwilde belangrijke correspondenten waren van de Gentse groothandelaars vergroot ons vermoeden van hun Noord- of Zuid-Nederlandse afkomst. Dit maakt dat we kunnen stellen dat de meeste van deze gevolmachtigde personen of firma’s hun oorsprong kennen in de Noordelijke of Zuidelijke 556 Ibid., p. 196 AHPC, prot. not., CA 1599, Poder, fol. 391 558 AHPC, prot. not., CA 1605, Poder, fol. 440 559 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 332 560 AHPC, prot. not., CA 1595, Poder, fol. 84 561 AHPC, prot. not., CA 1596, Poder, fol. 605 562 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse natie...dl I, p. 125. 563 AHPC, prot. not., CA 1597, Poder, fol. 345 564 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 328 557 110 Nederlanden. De vertrouwenspersonen van de firma Beyens Hijo y co waren m.a.w. hoofdzakelijk personen afkomstig uit de Lage Landen. a) handelscontacten in Spanje In Cádiz had de firma Beyens Hijo y co diverse handelscontacten. De meest opvallende zijn Claudio Luis de Gand565 en de familie Kimpe566. Claudio Luis de Gand was afkomstig uit Antwerpen. Voor hij naar Cádiz kwam, had hij samen met Pedro Swerts, ook een Antwerpenaar, in Brussel een handelszaak opgericht. In 1717 vestigde Claudio Luis zich in Cádiz en vormde er de compagnie De Gand. Als Claudio zou komen te overlijden in 1746 werden zijn handelszaken voortgezet door zijn schoonzoon Thomas de Meyer567. Over de familie Kimpe is nog weinig geweten. Uit de protestos konden we opmaken dat Pedro en Juan Kimpe een handelszaak te Gent hadden opgericht568. Deze werd na het overlijden van Juan Kimpe voortgezet door zijn vrouw onder de naam ‘weduwe van Juan Kimpe’569. In Spanje waren de leden Pablo en Jacobo Kimpe actief in de handel570. In Sevilla handelde de firma Beyens Hijo y co met Juan Geronimo de Richter571 en Esteban Polier y co572. In Malaga hebben we twee handelcontacten teruggevonden, m.n. Kirchoff y Lannux573 en Juan Lopez Mersier574. We zijn op de hoogte van minstens één handelstransactie met Nicolas Porrea y Ribas uit Antequera575. b) handelscontacten in de Nederlanden 565 AHPC, prot. not., CA 1600, Protexto, fol. 544; CA 1604, Protexto, fol. 185 & CA 1600, Protexto, fol. 498. 566 AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 178; CA 1605, Protexto, fol. 177 & CA 1605, Protexto, fol. 144 567 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 199 568 AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 144 & CA 1605, Protexto, fol. 177 569 AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 177 570 AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 178; CA 1605, Protexto, fol. 177 & CA 1605, Protexto, fol. 144 571 AHPC, prot. not., CA 1602, Protexto, fol. 705 572 AHPC, prot. not., CA 1602, Protexto, fol. 736 573 AHPC, prot. not., CA 1602, Protexto, fol. 176 574 AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 156 575 AHPC, prot. not., CA 1600, Protexto, fol. 498 111 De meeste buitenlandse handelcontacten van de firma Beyens Hijo y co zijn gevestigd in Amsterdam. Handelspartners aldaar zijn Waltherus Janssens576, Mathias Scheluyn577, Coenraed Sprick y co578, Nicolas Kohl579, Juan Vergeel580, Heinen581, weduwe Wynand Koch582, Egbert Buys583, Phelipe Menez Dacosta584, David de Joséph de la Peña585, Juan Daniels y co586, Juan y Jacobo Bolten en kinderen587 en Elias Van Laer588. Vermoedelijk was Waltherus Janssens lid van dezelfde familie waarvan ook een tak in Cádiz bestond. Oorspronkelijk is de familie Janssens afkomstig uit Antwerpen, hoewel een ander lid van deze tak, Juan Francisco Janssens, afkomstig was uit Amsterdam589. Betreffende de persoon Egbert Buys, vermoeden we dat hij verwant is met Jacobo Buis, dewelke afkomstig is van Amsterdam en in 1723 te Cádiz werd genaturaliseerd590. Met betrekking tot de handelscontacten in Gent hadden we het reeds over de familie Kimpe. Daarnaast is er de persoon Lucas Gil Schamp waarmee de firma Beyens Hijo y co mee handelde591. Lucas Gil was sinds 1751 gedomicilieerd in Cádiz592 en staat bekend als belangrijk Gents handelaar593. Zoals we reeds zagen had ook de firma Beyens Brabander contacten met Lucas Gil. Voor zover we hebben kunnen vaststellen handelde de firma Beyens Hijo y co twee maal met P. Busrel uit Antwerpen594. 576 AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 147 AHPC, prot. not., CA 1598, Protexto, fol. 713 578 AHPC, prot. not., CA 1598, Protexto, fol. 634 579 AHPC, prot. not., CA 1599, Protexto, fol. 355 580 AHPC, prot. not., CA 1600, Protexto, fol. 544 581 AHPC, prot. not., CA 1608, Protexto, fol. 40 582 AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 178 583 AHPC, prot. not., CA 1608, Protexto, fol. 330 584 AHPC, prot. not., CA 1602, Protexto, fol. 713 585 AHPC, prot. not., CA 1602, Protexto, fol. 346 & CA 1604, Protexto, fol. 445 586 AHPC, prot. not., CA 1604, Protexto, fol. 348 587 AHPC, prot. not., CA 1608, Protexto, fol. 595 588 AHPC, prot. not., CA 1602, Protexto, fol. 556 589 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos...p. 338 590 Ibid., p. 328 591 AHPC, prot. not., CA 1600, Protexto, fol. 257; CA 1605, Protexto, fol. 366 & CA 1605, Protexto, fol. 180 592 Crespo Solana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 336 593 Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie ..., p. 28-29 594 AHPC, prot. not., CA 1604, Protexto, fol. 185 & CA 1604, Protexto, fol. 212 577 112 c) handelscontacten in Frankrijk Met de persoon Piet de San Lejer uit Parijs handelde de firma Beyens Hijo y co minstens één keer595. Op regelmatigere basis handelde Beyens Hijo y co met de firma Vandercruis, Boeussen y De Veer uit Marseille op de Levant. Deze handel had vooral succes in de jaren ’30596. d) handelscontacten in Duitsland We zijn op de hoogte van slechts één handelscontact in Hamburg, m.n. dat van Dirk Labee597. e) handelscontacten in de Levant Hiervoor hebben we geen gegevens kunnen terugvinden. Toch wees Ana Crespo Solana erop dat de firma Beyens Hijo y co contacten had met de firma Vandercruis, Boeussen y De Veer, een Noord-Nederlands handelshuis in Marseille, waarmee ze verschillende zaken verscheepten richting de Levant. In de jaren 30 van de 18de eeuw was haar activiteit het hoogst598. f) correspondenten Naast deze handelspartners konden we uit de wisselbrieven ook de correspondenten of tussenpersonen abstraheren. De meest voorkomenden zijn Nicolas del Campo599, Thomas de Vogel600, Carlos Van De Woestijne601 en Leyrens & Jacobs602. Opvallend is dat Nicolas del Campo en Thomas de Vogel zeer dikwijls samen voorkomen als 595 AHPC, prot. not., CA 1608, Protexto, fol. 442 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 196 597 AHPC, prot. not., CA 1602, Protexto, fol. 636 598 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 196 599 AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 147; CA 1605, Protexto, fol. 178; CA 1602, Protexto, fol. 713; CA 1602, Protexto, fol. 346; CA 1604, Protexto, fol. 348; CA 1605, Protexto, fol. 177; CA 1605, Protexto, fol. 180; CA 1600, Protexto, fol. 537; CA 1604, Protexto, fol. 185; CA 1604, Protexto, fol. 212 & CA 1602, Protexto, fol. 705 600 AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 147; CA 1599, Protexto, fol. 355; CA 1605, Protexto, fol. 178; CA 1602, Protexto, fol. 713; CA 1602, Protexto, fol. 346; CA 1604, Protexto, fol. 348; CA 1605, Protexto, fol. 177; CA 1605, Protexto, fol. 180 & CA 1602, Protexto, fol. 705 601 AHPC, prot. not., CA 1604, Protexto, fol. 445; CA 1605, Protexto, fol. 366; CA 1602, Protexto, fol. 176 & CA 1605, Protexto, fol. 156 602 AHPC, prot. not., CA 1608, Protexto, fol. 330 & CA 1605, Protexto, fol. 144 596 113 correspondenten. We vermoeden daarom dat zij veel samenwerkten. Nicolas del Campo was woonachtig te Amsterdam603 en omdat de andere correspondenten namen dragen die afkomstig zijn uit de Lage Landen, vermoeden we dat deze ook daar hun wortels hebben. Carlos Van De Woestijne, zoals we reeds zagen, was ook een handelscorrespondent van de firma Beyens Brabander. Coppejans-Desmet wees erop dat hij een van de meest voorkomende handelscorrespondenten is van de Gentse groothandelaars van de 18de eeuw604. 3.1.2.4. Conclusie De firma Beyens Hijo y co is het tweede familiebedrijf dat Cornelio Beyens Torrekens oprichtte. Dit maal met zijn zoon José Juan Ignacio en diens vriend Mauricio Lucas. Net zoals bij de vorige compagnie Beyens Brabander concentreerde hun handelsactiviteiten zich voornamelijk op de Europese handel. Toch werd hun handelsgebied uitgebreid tot de Levant en zijn de contacten met het Balticum prominenter aanwezig. De contacten met de Amsterdamse, maar ook de Gentse handelswereld zijn het meest uitgesproken en de meeste contacten die ze in Spanje of in andere landen hadden, zijn in vele gevallen personen met wortels in de Lage Landen. De belangrijkste zijn Claudio Luis de Gand, handelaar in Cádiz en afkomstig uit Antwerpen, de familie Kimpe waarvan we vermoeden dat ze afkomstig is uit Gent en waarvan twee leden naar Spanje verhuisden, en Nicolas del Campo, woonachtig te Amsterdam. Het geval van Carlos Van De Woestijne die gekend staat als belangrijkste correspondent te Sevilla van de Gentse groothandelaars, en tevens correspondent van de firma Beyens Brabander, lijkt dit ook te bevestigen. 603 604 AHPC, prot. not., CA 1600, Protexto, fol. 537 Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie ..., p. 28-29 114 3.2. de handel in de tweede helft van de 18de eeuw In de tweede helft van de 18de eeuw zal de handel van de familie Beyens andere vormen aannemen. José Juan Ignacio zal in 1750 worden toegelaten tot de Carrera de Indias. Dit betekende de start van een nieuwe uitdaging. Vanaf dan zal de handel van de familie Beyens zich niet meer enkel tot Europa, het Balticum en de Levant beperken, maar zal ze worden opengetrokken naar Amerika. Dit betekende goed nieuws voor de familie Beyens. Zowel José Juan, Alexandro als Lorenzo Beyens hadden hun roeping gevonden en sloegen erin zich stevig te verrijken. Hun handel was lucratief en zorgde ervoor dat de familie Beyens tot de top van de VlaamsGaditaanse en Gaditaanse handelsmaatschappij had kunnen doordringen. Een niet te miskennen factor is het huwelijk tussen Maria Beyens en Lorenzo Beyens. Hierdoor werd het kapitaal van de takken van de familie Beyens samengebracht, waardoor hun kapitaal een stevige toename kende. Dit vergroote Lorenzo’s mogelijkheden in de handel aanzienlijk. Zoals we reeds hadden vermeld, beperkt ons onderzoek zich tot de firma’s Beyens Brabander en Beyens Hijo y co. Om die reden is de informatie die nu volgt fragmentarisch. Het is de bedoeling de toekomstige vorser een aanzet tot verder opzoekwerk te bieden. 3.2.1. José Juan Ignacio Beyens Vanaf het jaar 1750 wanneer José Juan werd toegelaten tot de Carrera de Indias, lezen we in zijn testament dat de firma waarin hij zat, die van Beyens Hijo y co zal worden voortgezet, zij het onder andere condities. Zijn vader en medeoprichter van deze firma was reeds gestorven in 1736 of 1737, waardoor drie vierde van het bedrijf in José Juan’s handen was gekomen. Toch besloot hij om samen met Mauricio Lucas de winst of het verlies elk voor de helft op zich te nemen605. Uit José Juan’s testament 605 AHPC, prot. not., CA 0410, TVP, fol. 1080 115 blijkt dat de onderneming goed had opgebracht. In 1769 bedroeg haar kapitaal 804.928 reales606. Als handelaar had José Juan intense contacten met Amsterdam. De vele gegevens i.v.m. de import van afgewerkte producten en de vele boten die op zijn naam van Amsterdam naar Cádiz voeren bevestigen dit607. Bovendien had hij contacten met een vertegenwoordiger van de Staten Generaal in Madrid, Diego Herreyns, afgevaardigde van de bankier Christoffer Gruls. Het is onduidelijk waarom José Juan met deze persoon contacten had. Het zij om politieke redenen of om openstaande schulden terug te vorderen608. Daarnaast handelde José Juan op Amerika. Hierover hebben we geen gedetailleerde gegevens beschikbaar. We gingen er vanuit dat hij zich inschreef in de Carrera de Indias met het doel op Amerika te handelen. 3.2.2. Lorenzo Beyens Ondanks zijn adellijke status, verklaart Lorenzo zelf dat hij inclinado a hacer algun comercio con las provincias extranjeras, d.i. in zeker mate handel voerde met buitenlandse provincies609. Lorenzo was handelaar op Amerika en reisde minstens éénmaal in zijn leven naar Veracruz in het najaar van 1751. Deze reis gebeurde met het schip Nuestra Señora de los Dolores, of ook wel ‘El Triunfante’ genoemd610. Bovendien was hij voor de helft mede-eigenaar van de fregat Nuestra Señora del Carmen y San Vicente Ferrer, of ook ‘La Galga’ genoemd611. Hiermee reisde hij minstens een keer naar de Reynos de Indias samen met zijn broer Alexandro Beyens612. Lorenzo had veel geïnvesteerd in de handel op Amerika. Rond 1779 zou het totale bedrag dat zijn handelsonderneming had gegenereerd dat van 3.750.000 reales overschrijden. Lorenzo kon hierdoor tot één van de rijkste handelaars ingeschreven in de Carrera de Indias van Cádiz worden gerekend613. 606 AHPC, prot. not., CA 0410, TVP, fol. 1079vta Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 196 608 Ibid., p. 197 609 Ibid., p. 196 610 AHPC, prot. not., CA 5340, PT, fol. 385vta 611 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33 612 AHPC, prot. not., CA 5340, PT, fol. 385-386 613 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33 607 116 Lorenzo werd daarnaast als verantwoordelijke en correspondent van de Real Compañía de San Fernando de Sevilla of de compagnie San Ferdinando aangeduid614. Deze werd opgericht in 1749 te Sevilla en had redelijk wat Antwerps kapitaal gegenereerd615. De aandelen hiervan vinden we terug bij enkele Antwerpse handelaars, m.n. Van Colen, Geelhand, Van Delft en Cornelissen616. Deze compagnie was er één die gericht was op de handel op Amerika, maar het verging haar niet al te goed. Volgens een notitie bij de acties van Geelhand zouden er zelfs nooit dividenden op betaald zijn617. In de Gaditaanse handelswereld had Lorenzo enkele commerciële contacten. In de eerste plaats is dat Joséph del Valle, één van Lorenzo’s voornaamste medewerkers en intieme vriend618. Antonio Joséph Mosti, handelaar op Amerika in Cádiz en geboren in 1738 kende Lorenzo sinds 1759, voornamelijk via de handel 619. Ook had Lorenzo contacten met Francisco de Varas y Valdes, handelaar op Amerika in Cádiz en Capitan del Navío de la Real Armada de Cádiz of kapitein van de koninklijke marine van Cádiz620. Pedro Lince de Verastegui ten slotte, geboren in 1710, was inwoner van Sevilla en voornamelijk actief in de Gaditaanse handel op Amerika621. Slechts enkele gegevens m.b.t. de handelscontacten van Lorenzo Beyens in Amerika kwamen tot ons. Lorenzo stelde de personen Josef de Sierra, Francisco de Pren en de priester Juan Alonso de la Cadena, inwoners van Nueva España of Mexico, aan als testamentexecuteurs voor zijn kapitaal in de Reynos de Indias622. 3.2.3. De vierde generatie In de vierde generatie zien we dat de handelsactiviteiten achterwege worden gelaten. Het betreft hier de kinderen van Lorenzo Beyens die omwille van hun ouders’ status een adellijke levensstijl hadden aangenomen. José Juan Ignacio was immers tot hidalgo verklaard en later zal Lorenzo Beyens verschillende prestigieuse titels op zijn 614 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33 Michielsen, Leo, Het kapitalisme..., p. 114; 616 Degryse, Karel, De Antwerpse fortuinen..., p. 310 617 Ibid. ,Bijlage XI: Geelhand (1777) 618 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 39 619 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 32-34 620 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 34 621 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 37 622 AHPC, prot. not., CA 5340, PT, fol. 385-386 & CA 5352, PT, fol. 53-56 615 117 naam kunnen zetten. De mannelijke leden van de vierde generatie, Josef Maria, Lorenzo Josef en Miguel Beyens zullen niet meer in de handel actief zijn. Josef Maria en Lorenzo Josef gingen een militaire carrière tegemoet, terwijl Miguel zich op een geestelijke loopbaan concentreerde, allen gesteund op het kapitaal van hun overleden ouders. De vrouwelijke leden huwden in de meeste gevallen met personen van adel, behalve de oudste dochter, Maria de los Dolores. Zij huwde met Antonio de Iraola. Deze was handelaar op Amerika in Cádiz623. Maria Lorenza huwde met Rafael Llegat, marinekorporaal te Cádiz. Wanneer deze overleed sloot ze een nieuw huwelijk met de Gaditaan Salvador Melendez Bruna, Teniente General de los Reales Ejercitos of Luitenant-Generaal van het Koninklijk leger, Caballero de la Orden de San Hermenegildo, of ridder van de orde van San Hermenegildo en Caballero de la Orden Militar de Calatrava, of ridder van de orde van Calatrava624. Francisca de Paula huwde met Luis de Arroyo, Alferez de Navio Retirado de la Real Armada625 of gepensioneerde Marinekorporaal. De trend is duidelijk. De handelsactiviteiten werden afgezworen en sinds de vierde generatie zal de familie Beyens een adellijke levensstijl aannemen. 3.3. Andere bedrijvigheden Reeds vanaf de eerste generatie in Cádiz zal de familie Beyens een aanzienlijk kapitaal vergaren. In grote mate is hun lucratieve handel hiervoor verantwoordelijk, maar ook de huwelijkspolitiek zorgde ervoor dat hun patrimonium een duwtje in de rug kreeg. Hiervan maakten de rijkste leden gretig gebruik. Ze investeerden hun kapitaal zowel in huizen als in het geven van leningen. 3.3.1. De leden van de firma Beyens Brabander als geldschieters Binnen de periode van haar bestaan, tussen 1723 en 1729, gaven de leden van de firma Beyens Brabander enkele leningen aan verscheidene personen. De meest 623 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1694vta AHPC, prot. not., CA 481, TVP,fol. 21vta 625 AHPC, prot. not., CA 431, T, fol. 901 624 118 opvallende ontlener is Jazinto de Arizón, lid van de firma Arizon y co, afkomstig uit San Lúcar de Barrameda en woonachtig te Cádiz626. Op zijn naam konden we minstens drie leningen onderscheiden. Op 7 september 1723 ontleende hij een bedrag van 21.930 reales en betaalde het terug drie jaar later op 13 maart 1726 627. Ook in 1723 ontleende hij een bedrag van 60.000 reales dat werd terugbtaald in 1724628. De meest omvangrijke lening echter werd gesloten in maart 1726 voor een bedrag van 120.000 reales629. Drie jaar later werd dit terug betaald in maart 1729630. Een tweede belangrijke ontlener is Diego de Esttrada, ridder van de Orde van Alcantra. Hij droeg de titel van Marques de Casa Estrada en was woonachtig te Cádiz. Op 5 oktober 1725 leende deze een bedrag van 97.350 reales631 en betaalde dit terug op 7 mei 1728632. Ook leende de firma Beyens Brabander y co een bedrag van 20.200 reales aan de persoon Juan Francisco Janssens633, lid van de Vlaamse Natie, met wortels in Antwerpen. Hij was woonachtig te Cádiz en was actief in de handel634. Dit bedrag werd terugbetaald op 30 april 1726635. Op 22 juni 1723 ontleende de Gaditaanse handelaar Zorivio Suarez een bedrag van 14.200 reales van de firma Beyens Brabander y co. Dit bedrag werd terugbetaald op 23 juni 1724636. Tot slot leende de Gaditaan Juan Augustin de Conique in naam van de gelijknamige onderneming een bedrag van 7.150 reales. Onduidelijk is wanneer hij dit ontleende en terugbetaalde637. 626 AHPC, prot. not., CA 1586, Obligación, fol. 1154 AHPC, prot. not., CA 1586, Obligación, fol. 1154 628 AHPC, prot. not., CA 1588, Obligación, fol. 149 629 AHPC, prot. not., CA 1589, Obligación, fol. 486 630 AHPC, prot. not., CA 1592, Chancelación, fol. 226 631 AHPC, prot. not., CA 1588, Obligación, fol. 1064 632 AHPC, prot. not., CA 1591, Chancelación, fol.247 633 AHPC, prot. not., CA 1589 , Chancelación, fol. 270 634 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos ….p. 338 635 AHPC, prot. not., CA 1589 , Chancelación, fol. 270 636 AHPC, prot. not., CA 1587, Chancelación, fol. 876 637 AHPC, prot. not., CA 1586, Obligación, fol. 1300 627 119 3.3.2. Lorenzo Beyens als geldschieter Onderstaand kader is gebaseerd op de gegevens die we in de post-mortem inventaris van Lorenzo en Maria Beyens hebben teruggevonden. Het betreft hier m.a.w. leningen waarvan de som nog moest worden teruggevorderd na de dood van Lorenzo. Gegevens over de leningen die Lorenzo gaf en waarvan ze werden terugbetaald nog tijdens zijn leven, hebben we niet. Het kader hieronder weerspiegelt daarom slechts een fractie van zijn activiteit als geldschieter. Leningen gegeven door Lorenzo Beyens638 gegeven op 14 februari 1771 9 oktober 1777 13 september 1780 8 januari 1782 29 maart 1785 13 februari 1787 6 maart 1787 15 maart 1787 13 maart 1789 12 augustus 1790 11 november 1795 21 januari 1796 14 september 1797 14 oktober 1797 23 juli 1798 6 september 1798 4 december 1798 29 november 1799 20 januari 1800 7 juni 1800 ontlener(s) reales maravedies Josef Lucas Felix Muelle Josef Angel de Villaleon Francisco Josef Gillis Francisco Dias Josef Guillermo Mauricio Roman het weeshuis van Cádiz Maria Salomon Larguillier het weeshuis van Cádiz Ana Martinez de la Torre & Josef de Encalada Martinez Pedro de la Guerra R. Negrete Francisco de Paula Courchelle Antonio Espetillo Luis Francisco Navarro Juan van Hercq Luis Francisco Navarro Antonio Albarran Navarro 10.000 1.500 1.000 200 3.900 1.800 770 46.000 2202 30.000 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 27.627 12.000 600 400 300 400 2.258 4.517 8.020 525 17 0 0 0 0 0 28 20 0 0 3.3.3. huizenspeculatie In het hoofdstuk over het patrimonium zullen we zien dat Lorenzo Beyens uit de derde generatie vijftien huizen in zijn bezit had. Deze huizen verkreeg hij deels door de erfenis die zijn oom José Juan hem had nagelaten, deels door zelf huizen te kopen en te bouwen. José Juan was naast zijn beroep als handelaar actief bezig met 638 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 116vta 120 speculatie op huizen, voornamelijk in het decennium van 1740. Zijn strategie bestond erin huizen van zijn schuldenaars als onderpand te nemen. Eens deze niet in staat waren hun lening terug te betalen, kon hij zich eigenaar maken van het betreffende pand639. Conclusie Reeds in de eerste generatie slaagde de familie Beyens erin een goed gefundeerde handelsbasis uit te bouwen. Met de opeenvolgende familieondernemingen Beyens Brabander en Beyens Hijo y co kende hun handel een schaalvergroting. Van een handel die reikt van de Denemarken, over Amsterdam, Gent, Frankrijk tot Sevilla en Cádiz, wordt ze verruimd tot het Balticum, meer bepaald Riva en Stockholm tot de Levant. Niet onbelangrijk hierin was de huwelijkspolitiek geweest. Cornelio Antonio Beyens huwde met Maria Josefa Huwijn, lid van een gereputeerde handelaarsfamilie met een niet te miskennen economische basis. Opvallend is dat de handelsrelaties van deze firma’s in grote mate op Amsterdam en Gent zijn geconcentreerd. Antwerpen speelt slechts een bijrol. De contacten met de Lage Landen zijn m.a.w. nog sterk aanwezig. De familie Beyens zal zich naast de handel ook bezig houden met het lenen van geld. Daarnaast zal voornamelijk José Juan zich bezig houden met de speculatie op huizen. Deze laatste was de eerste van de familie Beyens om zich in de Carrera de Indias in te laten schrijven. Hij kreeg daarin navolging van zijn nagezanten Lorenzo en Alexandro Beyens. In de generatie na die van José Juan, de derde, zal Lorenzo Beyens huwen met zijn nicht Maria de Belen Beyens, waardoor het kapitaal van de twee verschillende takken van de familie Beyens in Cádiz werd samengebracht. Het is in deze generatie dat de familie Beyens roem en rijkdom verwierf. Vanaf nu mag ze zich rekenen tot de top van de Vlaams-Gaditaanse en Gaditaanse handelsgemeenschap. In de vierde generatie zien we dat de kinderen van Lorenzo Beyens – hij is inmiddels al verheven tot de adelstand – een adellijke levensstijl zullen aannemen. Getuige daarvan is de huwelijksstrategie en de militaire titels die de twee oudste zonen bemachtigden. Het lijkt alsof de handel nu overbodig was geworden. Er was 639 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos...p. 195. 121 voldoende kapitaal verzameld geweest door Lorenzo Beyens en zijn vrouw, waarop de vierde generatie kon teren. Zij hadden de handel niet meer nodig om hogerop te raken. 122 Hoofdstuk IV : Sociale integratie Inleiding In dit hoofdstuk willen we dieper ingaan op de sociale integratie van de verschillende leden van de familie Beyens en willen we hun sociale leefruimte reconstrueren. Omdat sommige leden van onze familie hoofdzakelijk op de handel geconcentreerd zijn, zullen enkele van hun belangrijke sociale contacten ook handelspartners zijn. In deze gevallen maken de betrokken personen ook deel uit van de niet-professionele leefwereld van de verschillende leden van de familie Beyens en worden ze in onderstaande analyse geïntegreerd. Voor de reconstructie van de professionele contacten verwijs ik daarom naar het hoofdstuk over de handel. Omdat we er vanuit gaan dat na drie generaties een ‘vreemde’ familie geïntegreerd is in de maatschappij en haar leefomgeving die haar omringt, hebben we vanaf de vierde generatie ons de vraag naar de graad van integratie niet meer gesteld. Het ligt voor de hand dat de ‘vreemde’ familie dan niet meer zo vreemd is en dat ze volledig aangepast is aan de omgeving waarin ze is ontsproten. Vanaf de vierde generatie stelden we ons m.a.w. enkel nog de vraag naar de sociale leefomgeving van de verschillende leden van de familie Beyens en hun partners. 4.1. De eerste generatie 4.1.1. Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggemans Cornelio Beyens Torrekens vertrok uit Merksem in 1693 op twintigjarige leeftijd en verbleef eerst twee jaar in Madrid om zich nadien in 1695 in Cádiz te vestigen640. Cornelio was m.a.w. al redelijk oud wanneer hij naar Spanje vertrok. Ongetwijfeld moet hij in die twintig jaar enkele sociale contacten gelegd hebben in Merksem en/of Antwerpen. Dit wordt bevestigd door de schenking die hij overmaakte aan de parochiekerk en de pastorie van Merksem op 25 juni 1725. Hij sponsorde met een gift 640 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse natie...dl 1, pp. 19-20 123 van 64.000 reales de stichting van de pastorie en de bouw van de preekstoel, respectievelijk voor 42.000 reales641 en voor 22.000 gulden642. Uit deze gulle daad kunnen we afleiden dat Cornelio niet alleen katholiek was, maar dat zijn sociale contacten zich binnen de sfeer van de parochiekerk van Merksem bevonden. Wanneer we zien dat hij deze gift schenkt op tweeënvijftigjarige leeftijd is het duidelijk dat Cornelio’s band met deze omgeving er één was voor het leven. Omdat Cornelio een reizende handelaar was, verbleef hij regelmatig nog in Antwerpen, zoals bijvoorbeeld in 1723. Regelmatig handelde hij er o.a. met de Brugse familie Huwijn643. Dit contact lijkt meer te zijn dan enkel een professioneel contact, want later, wanneer zijn neef Cornelio Antonio Beyens zich in Cádiz zal vestigen, zal deze huwen met María Josefa Huwijn. Zoals wel vaker de gewoonte was in de Moderne Tijd, gingen vele jonge handelaars naar het buitenland om daar te worden ingewijd in de stiel der handelaar alsook in de vreemde taal. Daar werden ze opgevangen door een kennis of kennissen van hun familie. Deze personen waren meestal afkomstig uit hetzelfde moederland en waren reeds langer handelaars in het betreffende vreemde land644. Omdat Cornelio Beyens Francisco Vanhemert aanstelt als eerste voogd van zijn enige zoon, en zijn vader Martin Vanhemert als tweede testamentexecuteur645, vermoeden we dat Cornelio Beyens Torrekens werd opgevangen bij hun thuis. De familie Van Hemert zien we voor het eerst verschijnen in Cádiz rond het midden van de 17de eeuw. Afkomstig van Haarlem reisde Francisco Vanhemert, de broer van Martin Van Hemert en oom van Francisco Van Hemert waarvan hierboven sprake, in de tweede helft van de 17de eeuw meerdere malen naar Cádiz. Daar stampte hij in 1694 een handelsonderneming uit de grond met Jácomo Fanega, ook afkomstig uit Haarlem. Tegen het jaar 1696 had hij een tweede onderneming opgericht samen met de Haarlemse handelaar Isaac Rutgers en Juan de Wisse, afkomstig uit Breda. Deze onderneming was genaamd Van Hemert & Rutgers. Deze compagnie maakte enkele reizen naar La Havana in Cuba. In het eerste decennium van de 18de eeuw overleed Francisco Van Hemert te Lima. Ondanks zijn Noord-Nederlandse afkomst had hij toch goede banden met de Vlaamse handelsnatie. Hiervan profiteerde zijn broer 641 OASB, nr. 1.01.01, Kerkarchieven 1800-1986, bundel 112, fol. 5 OASB, nr. 1.02.01, Historiek der pastorij van Sint-Bartolomeus, fol. 2 643 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos ..., p. 192. 644 Veluwenkamp, J.W. Ondernemersgedrag..., p. 25 645 AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 350 642 124 Martín Van Hemert. Maar niet alleen in Cádiz was Francisco Van Hemert verantwoordelijk voor het leggen van een handelsbasis voor zijn nakomelingen, ook in Amsterdam had hij voldoende reputatie om daar zijn nakomelingen een voortbestaan te garanderen. Hiervan maakte zijn broer Martin Vanhemert en diens zonen Francisco en Gaspar Gregorio Van Hemert gretig gebruik. Ondanks hun Noord-Nederlandse oorsprong slaagden ze erin zich aan de Vlaamse natie van Sevilla en Cádiz te binden. Hun handel centreerde zich rond Cádiz, Oostende, Antwerpen, Amsterdam, Hamburg, het Balticum, Havana en Mexico. Vooral Francisco Van Hemert had nauwe banden met Antwerpen646. Het is volgens ons geen toeval dat ook de familie Beyens’ handelsroutes parallel liepen met die van de familie Van Hemert. We geloven dat Francisco Van Hemert, zoon van Martin, Cornelio Beyens Torrekens reeds van in Antwerpen kende en dat Francisco de enige persoon was welke hem in contact zou kunnen brengen met Cádiz en haar handel. We vermoeden daarom dat Cornelio werd opgevangen bij zijn aankomst in Cádiz door Francisco Van Hemert en zijn vader Martin Van Hemert. Ook de chronologie spreekt dit niet tegen. We vermoeden daarom dat Cornelio Beyens Torrekens door hen werd geïntroduceerd in de handelswereld en dat hij over hun schouder mocht meekijken hoe zij de zaken regelden. Nadien was het de beurt aan Cornelio om zijn eigen weg te gaan en een handeltje op zichzelf te beginnen. Ook met Carlos Ferrong, een Vlaming afkomstig uit Oostende en officieel inwoner van Cádiz, waarschijnlijk vanaf het tweede decennium van de 18de eeuw, lijkt Cornelio een goede band te hebben, want hij stelde hem aan als tweede voogd van zijn zoon647. Op 23 juni 1723 richtte Cornelio zijn eerste handelszaak op te Cádiz, genaamd Beyens Brabander y co648. Zijn neef Cornelio Antonio Beyens en vriend Antonio de Brabander waren mede oprichters. Later, op 1 januari 1733, richtte hij een tweede compagnie op. Dit maal zouden zijn partners zijn zoon José Juan Ignacio en Mauricio Lucas zijn. Deze compagnie ging getiteld onder de naam Cornelio Beyens, Hijo y co649. Beide personen, Antonio de Brabander en Mauricio Lucas zullen in de eerste plaats worden aangebracht door respectievelijk zijn neef Cornelio en zijn zoon José Juan. 646 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos.... p.236-243 AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 350 648 AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 351vta 649 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 351vta 647 125 Cornelio had daarnaast een secretaris-administrator genaamd Francisco Van Raes waarmee hij goed bevriend was650. Tot nu toe was deze voor het eerst in Cádiz geattesteerd in het jaar 1741651. Gezien Cornelio Beyens sterft in 1736 of 1737, weten we dat hij al een langere tijd in Cádiz verbleef. Cornelio’s handel leek lucratief, want zijn contacten zullen in de loop van de jaren groeien. Vooral binnen de Vlaamse handelskringen zal hij een goede reputatie genieten vermits hij werd aangesteld als mayordomo en schatbewaarder van de Vlaamse natie652. Het spreekt voor zich dat enkel sociaal en economisch geïntegreerde personen deze functie waardig zijn. Niet alleen op sociaal-profesioneel gebied maar ook op sociaal-religieus gebied lijkt Cornelio goed geïntegreerd te zijn. Dit leiden we af aan zijn wens om na zijn dood vele missen, in totaal tweeduizend, in verschillende kerken te Cádiz te laten vieren voor zijn zieleheil653. Het betreft hier zowat alle belangrijkste kerken van Cádiz. María Bruggemans werd op vijfjarige leeftijd door haar ouders uit Brugge naar Cádiz gebracht. Vier jaar later, wanneer ze negen jaar oud was, reisde ze met het hele gezin naar Oostende om er twee en een half jaar te blijven. In 1695, op twaalfjarige leeftijd, keerde ze terug naar Cádiz654 waar ze op zestienjarige leeftijd zou huwen met Cornelio Beyens Torrekens. Omdat María in de eerste vijftien jaar van haar leven voor periodes zowel in Brugge, Oostende als in Cádiz verbleef, gaan we er vanuit dat haar belangrijkste sociale contacten in Vlaanderen hoofdzakelijk beperkt bleven tot familiale contacten. In Cádiz zou ze verblijven in een omgeving waarin haar gezin voldoende geïntegreerd was655. María’s vader, Mathias Bruggemans, had goede banden met de familie van Laecken uit Vlaanderen. Juan van Laeken was de eerste van zijn familie die naar Cádiz verhuisde. Hij werd opgevangen door Mathias Bruggemans656. Juan van Laecken moet m.a.w. ook een goede kennis geweest zijn van María Bruggemans. De familie van Laecken ontwikkelde zich tot een handelsfamilie en had commerciële 650 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 352 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos p 335 652 Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 9 653 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 348vta 654 Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse natie...dl 1, pp. 38-40 655 Ibid., dl 1, pp. 38-40 656 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos.... p.205 651 126 banden met met Amerika en Antwerpen in de 18de eeuw657. De band met de familie van Laecken zou een intieme band worden, gezien María’s kleindochter, María de Belén, en kleinzoon Lorenzo Beyens er een intieme band mee zullen hebben658. 4.1.2. Juan Huwijn en María Flora Verónica Hercq Winter Zoals we reeds weten, had de familie Beyens nog in Vlaanderen handelscontacten met de familie Huwijn uit Brugge. In Cádiz zullen beide families versmelten wanneer Cornelio Antonio Beyens huwt met de dochter van Juan Huwijn en María Flora Hercq. Wat Juan Huwijn betreft, zijn we minder goed geïnformeerd. Hij werd consul van de Vlaamse en Duitse natie te Cádiz in 1699 en genoot bijgevolg van een aangename reputatie binnen de Vlaams-Gaditaanse handelswereld. Juan’s band met zijn geboorteland is nog sterk aanwezig. Hij was commissaris van het Oostendse konvooi659. De sociale contacten die Juan had buiten zijn professionele kring hebben we niet kunnen reconstrueren. Binnen zijn professionele kring is Carlos Lieven alias Neyts, zowel Juan’s secretaris-assistent als vriend660. Juan’s vrouw, María Flora, bevond zich in een gelijksoortige situatie. Het contact met haar familie in Brugge is nog sterk aanwezig, hoewel ze in Cádiz goed is ingeburgerd. We zien dat zij op vijftigjarige leeftijd, in 1728, nog een handelszaak begint te Cádiz samen met haar zoon661. Ook zij is goed bevriend met Carlos Lieven alias Neyts662. 657 Ibid., p.205 AHPC, prot. not., CA 412, fol. 288 659 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 8 660 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 189 (fol. 161vta, 162) 661 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 192 (fol. 164vta-165) 662 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 189 (fol. 161vta, 162) 658 127 4.2. De tweede generatie 4.2.1. José Juan Ignacio Beyens Bruggemans en Micaela Geraldino José Juan Ignacio was zowel op professioneel als op sociaal gebied goed ingeburgerd in Cádiz. Op 12 januari 1752 werd hij officieel handelaar op Amerika te Cádiz663 en vijf jaar later, op 21 juli 1757, zou hij tot de adelstand worden verheven664. Binnen zijn professionele omgeving was hij goed bevriend mat Mauricio Lucas en Josef del Valle. Met deze twee personen had hij een handelszaak Beyens Hijo y co opgericht665. Mauricio is afkomstig uit Ierland waar hij werd geboren in 1709. Sinds zijn negentiende levensjaar, in 1728, was hij officieel handelaar op Amerika. In datzelfde jaar leerde hij José Juan kennen666. Josef del Valle werd geboren in Cádiz in 1717 of 1718 en was er actief als handelaar. Sinds zijn geboorte kent hij verschillende leden van de familie Beyens667. De band met Josef del Valle lijkt sterker dan die met Mauricio Lucas, vermits Josef del Valle één van zijn belangrijkste erfgenamen is naast José Juan’s dochter en zoon. Josef del Valle zou de helft van José Juan’s huis in Calle de San Juan de Dios 50 in Isla de León en het huis in Calle Plazilla Vieja 4 in Isla de León erven668. Daarnaast is Juan Andrés de Guzmán Zepillo een intieme vriend van José Juan. Hij is priester aan de kathedraal van Cádiz en kent José Juan sinds 1735, wanneer José Juan 25 jaar oud was669. José Juan was daarnaast eigenaar van de capellanía of prebende in Cádiz670. Deze had hij samen met María de Guevara opgericht671. Over Micaela Geraldino’s sociale leefwereld weten we zeer weinig. De getuigen bij haar huwelijk met José Juan zijn allen familieleden; haar nicht Magdalena Comín, haar zus Juana Geraldino en de nicht van haar man, María Josefa Hubin672. Omdat we 663 AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1259-1265 AMC, Cabildo de 1757, fol. 306 665 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 350vta 666 ADC, EM, 21 november 1743 667 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 39-41 668 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 328vta-330vta 669 ADC, EM, 21 november 1743 670 AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 54 671 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 329 672 ADC, EM, 21 november 1743 664 128 zeer weinig weten over Micaela, is het moeilijk een uitspraak te doen over haar sociale leven en integratie. 4.2.2. Cornelio Antonio Beyens Sprangers en María Josefa Huwin Hercq Cornelio Antonio kwam op twaalfjarige leeftijd naar Cádiz, in het jaar 1711, waar hij bij zijn oom Cornelio Beyens Torrekens inwoonde673. Zoals we reeds weten had Cornelio Beyens Torrekens zowel in Brugge als in Cádiz handelscontacten met de familie Huwijn. Waarschijnlijk heeft zijn neef Cornelio Antonio zo María Josefa Huwijn leren kennen. Op 6 november 1726 huwden ze te Cádiz674. Op deze manier werd de reeds bestaande band met de familie Huwijn, die hoofdzakelijk professioneel maar ook persoonlijk was, nu van familiale aard. Ondanks Cornelio’s vroege migratie naar Cádiz heeft hij toch enige contacten in Vlaanderen kunnen leggen die bleven voortbestaan in Cádiz. Het betreft hier Pablo Bernes, geboren in Atrecht in 1688 en woonachtig te Cádiz waar hij actief was als handelaar. Hij kende Cornelio van Merksem, cuando eran muchachos, of wanneer ze nog jongetjes waren675. Een tweede vriend is ook collega van Cornelio in de handelszaak Beyens Brabander y co. Het betreft hier Antonio de Brabander, geboren in 1688 in Boekhoute bij Gent676 en woonachting te Cádiz vanaf zijn zesde levensjaar waar hij verbleef in het casa de la hermandad de la Nación Flamenca, of het huis van de broederschap van de Vlaamse natie677. Antonio de Brabander was de zoon van Estacio de Brabander en María Van Acker uit Boekhoute. Hij had ook een broer, Guido de Brabander, woonachtig te Boekhoute en twee zussen, Petronella, woonachtig te Gent en Maríana de Brabander, woonachtig te Boekhoute678. Een laatste goede kennis is Lorenzo Hoys, geboren te Gent in 1695. Hij frequenteerde Cádiz vanaf zijn negende levensjaar waar hij als koopman zijn brood verdiende. Coppejans-Desmet wees erop dat deze laatste handelscontacten had met de 673 ADC, EM, 30 oktober 1726 AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 257-264 675 ADC, EM, 22 oktober 1726 676 AHPC, prot. not., CA 1595, PT, fol. 905-907 677 ADC, EM, 22 oktober 1726 678 AHPC, prot. not., CA 1595, PT, fol. 905-907 674 129 groothandelaars van Gent679. Wanneer Cornelio in 1711 in Cádiz aankwam, hebben ze elkaar leren kennen. Lorenzo Hoys was toen zestien jaar680. Cornelio Antonio was vooral goed geïntegreerd in de Vlaams-Gaditaanse handelswereld. Tot tweemaal toe werd hij benoemd als mayordomo, schatmeester en afgevaardigde van de Vlaamse Natie681. Deze functie getuigt van een economische welgesteldheid en van sociaal engagement. Cornelio Antonio Beyens zou nadien zijn schoonvader, Juan Huwijn, opvolgen als commissaris van het Oostendse konvooi en als consul van de Vlaamse natie te Cádiz682. Zijn vrouw María Josefa Huwijn werd geboren te Cádiz op 23 november 1709 en is de dochter van Juan Huwijn en María Flora Hercq. Zowel de familie Huwijn als de familie Hercq zijn reeds enkele generaties vertrouwd met Cádiz en haar handel. De familie Huwijn waren goede vrienden en handelspartners van Cornelio Beyens Torrekens. Deze kenden elkaar en handelden voor het eerst samen in Brugge. María Josefa had twee bijzondere vriendinnen, Theresa de Castro en Micaela Lopez, beide inwoners van Cádiz683. Ze koesterde een speciale band met het oratorium van San Felipe Neri te Cádiz. In haar testament stelde ze dat ze haar eerbetuigingen wanneer ze zou overlijden graag daar uitgevoerd zou zien684. 4.3. Derde Generatie 4.3.1. Lorenzo Beyens Huwijn en María de Belén Beyens Geraldino Of Lorenzo en María sociaal geïntegreerd waren, is een vraag waarop het antwoord alles behalve dubbelzinnig is. Zowel in de Vlaams-Gaditaanse als in de Gaditaanse, Andalusische en Castilliaanse gemeenschap genieten ze van een goede reputatie en zijn ze geïntegreerd. Getuige van hun integratie in de Vlaams-Gaditaanse wereld zien zijn de handelsactiviteiten van Lorenzo. De goede reputatie die Lorenzo genoot in de handel op Amerika is slechts één aspect. Ook met Sevilla, Vlaanderen, Holland en Scandinavië onderhield hij een levendige commerciële band (zie hoofdstuk 2). 679 Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie ..., p. 28-29 ADC, EM, 22 oktober 1726 681 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 5 682 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos....p. 215 683 AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 469 684 AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 466 680 130 Zijn integratie in de Gaditaanse leefomgeving leiden we af aan het feit dat hij werd aangesteld als Síndico Personero van de stad Cádiz in 1778685. Voor de periode van één jaar, dat van 1778, was Lorenzo behartiger van de Gaditaanse volksbelangen. Hij was m.a.w. meer dan enkel een handelaar in Cádiz. Ook in de Andalusische samenleving, meerbepaald die van Sevilla, was hij geïntegreerd. Dit leiden we af aan het feit dat hij correspondent en verantwoordelijke was van de Real Compañía de San Fernando de Sevilla686 of de Compagnie van San Ferdinando te Sevilla, en dat hij bevriend is met Pedro Lince de Verastegui. Deze laatste getuigde voor Lorenzo in het onderzoek naar zijn adellijke en christelijke afkomst ten einde toegelaten te worden tot de Ridderorde van Karel III van Spanje. Pedro Lince de Verastegui was geboren in 1710 en woonde in Sevilla. Hij verbleef voornamelijk in Cádiz en was handelaar op Amerika. In zijn leven werd hij twee maal tot Síndico Personero van Sevilla benoemd687. In het dorpje Castilleja de la Cuesta, vlakbij Sevilla, werd Lorenzo verkozen in 1766 tot Alcalde de la Santa Hermandad de Castilleja de la Cuesta of Burgemeester van het Heilige Broederschap van Castilleja de la Cuesta688. De titel van Conde de Villamar689 die hij kreeg toegewezen van de Spaanse Koning in 1773, zijn toelating tot de Real Maestranza de Caballería de Valencia in 1776690 en zijn toetrede tot de ridderorde van Karel III van Spanje in 1779691, wijzen erop dat hij erin geslaagd is door te dringen tot de gemeenschap van de Castilliaanse adel. Het is m.a.w. zeer duidelijk dat Lorenzo een geïntegreerd persoon was, ook buiten de grenzen van de Gaditaanse omgeving en haar handel. Maar welke is de meer persoonlijke en sociale omgeving van Lorenzo en zijn vrouw? Hun leefomgeving situeert zich in de wijk waar vele Vlaamse handelaars verbleven. Het betreft hier voornamelijk de Calle de San Francisco, Calle del Rosario, Calle Nueva, Calle de los Doblones, Calle San Augustin en Calle de los Flamencos692. 685 AMC, Acta Capitular 1778, 4v. AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33 687 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 37 688 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 19 689 Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 20 690 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 19 691 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 7 692 Pró Ruiz, S., Callejero gaditano (anecdotario), Cádiz, Establecimientos Cerón, 1933, pp. 31-32. 686 131 Lorenzo, María en hun kinderen leefden in de Calle del Rosario op nummer 97693. In deze straat bezat de Vlaamse Natie tevens onroerend goed694. In hun huis werkten bovendien minstens acht dienstmeiden en knechten, of gente de librea695, geüniformeerd huispersoneel. Onder de dienstmeiden rekenen we Leonarda Benitez, Antonia Linares, haar zus Gertrudis Linares, Catalina Dominguez, Josefa Aragon en Sebastiana Lopez. Onder het mannelijk huispersoneel bevinden zich Francisco Rodríguez, diens broer Lorenzo Rodríguez en Andres Caside696. Opvallend is dat alle kinderen van Lorenzo en María werden gedoopt in de Parochiekerk del Rosario in hun straat697. Hun relatie met deze kerk en haar entourage is opmerkelijk wanneer we weten dat in diezelfde straat Lorenzo hoogstwaarschijnlijk co-financier is geweest van de bouw van de Santa Cueva del Rosario. Dit oratorium was verbonden aan de parochiekerk del Rosario en werd gebouwd op het einde van de 18de eeuw door de Marques de Valde-Iñigo, Markies van Valde-Iñigo. Dit oratorium is een pareltje in Cádiz. Het is rijkelijk versierd met beeldende kunstwerken en is een architecturaal hoogstandje. De Markies slaagde erin de beroemde Andalusische architect Benjumeda het oratorium te laten ontwerpen en overhaalde verschillende gereputeerde schilders zoals Goya, González Velázquez, Camarón, e.a. om voor zijn project te werken698. In de eerste fase die liep van 1781 tot 1783 was het voornamelijk de goede vriend van de Markies van Valde-Iñigo, Conde de Repáraz, of Graaf van Repáraz die hem had geholpen met de financiering699. Pas in een tweede fase zal de Markies een enorm fortuin erven, genoeg om zelf de bouw van de Santa Cueva te financieren. We koesteren een sterk vermoeden dat het in die eerste fase was dat ook Lorenzo Beyens het project mee financierde. Want het is opmerkelijk hoe Lorenzo op de voorgrond, naast de Graaf van Repáraz verschijnt op het schilderij ‘La Virgen del Refugio’ door Franz Waver Riedmayer. Op dit schilderij worden verschillende personen uitgebeeld die hadden meegewerkt aan het project van de Markies. Rechts, met het hoofd naar onder gericht werd Teodomiro Ignacio Díaz de la Vega uitgebeeld, voorzitter van San Felipe Neri van Sevilla en vriend van de Markies. Hij begeleidde 693 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 112vta Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse natie.... p. 64-65 695 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 38 696 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 309-317 697 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 38-49 698 Ravina Martin, M., Las Finanzas del segundo Marqués de Valde-Iñigo, in: Cruz Valdovinos, José Manuel (ed.), La Santa Cueva de Cádiz. Monumentos restaurados, Fundación caja Madrid, Madrid, 2001, p. 230 699 Ibid. p.225-226 694 132 de vieringen in de parochiekerk van Rosario. In het midden, het personage met de mantel is de Graaf van Repáraz, en links, de figuur met de uitreikende hand, zou Lorenzo Beyens moeten zijn en het jongetje op de voorgrond Miguel Beyens, zoon van Lorenzo. Althans zo beweren Manuel Ravina Martin, directeur van het ‘La Virgen del Refugio’, Franz Waver Riedmayer, eind 18de eeuw. 133 Provinciaal Archief van Cádiz en Antón Solé, directeur van het Diocese Archief van Cádiz700. Dit schilderij hangt momenteel aan de buitengevel van de Santa Cueva van Cádiz, schuin tegenover het huis waar Lorenzo had gewoond. Lorenzo was m.a.w. bevriend met zowel de Markies van Valde-Iñigo als met de Graaf van Repáraz en het is duidelijk dat Lorenzo sterke banden had met de parochiekerk del Rosario. Van twee families is geweten dat Lorenzo en María er intiemer contact mee hadden. Dit zijn de families Alessandri en van Laecken Callebout. Lorenzo is dooppeter, hoewel zij geen verwanten waren, van Josefa en Josef Lorenzo Alessandri701 en van Theresa van Laecken Callebout. Josefa en Josef zijn de kinderen van Bartholome Alessandri en María Villa. De familie Callebout is een van Antwerpen afkomstige handelaarsfamilie woonachtig te Cádiz702. Theresa van Laecken Callebout is de dochter van Josef Juan van Laecken en María de las Nieves Callebout, welke huwden in Cádiz in 1775703. De band die Lorenzo en María met de familie van Laecken hadden gaat terug op die van hun grootouders, m.n. Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggemans. Ana Crespo Solana gaat er vanuit dat de eerste van Laecken, Juan, werd opgevangen door de vader van María Bruggemans, Mathias Bruggemans. De familie van Laecken handelden met Amerika en hadden commerciële banden met Antwerpen704. In de jaren zestig van de 17de eeuw reisde Joséph van Laecken enkele keren naar Veracruz in Mexico samen met een andere Vlaming geboren te Cádiz, Antonio Callebout705. Op deze manier kwamen de families van Laecken en Callebout in contact en werd Theresa van Laecken Callebout ter wereld gebracht. Één van de niet verwante erfgenamen van Lorenzo Beyens zijn Ignacio De Roo, schepen van Puerto Real706 en Ignacia María De Roo, non in Lebrija. Respectievelijk erven ze 3.000 en 750 reales wanneer Lorenzo overlijdt707. Eerder, begin augustus van het jaar 1785, kochten Lorenzo en María het huis in Calle San Joséph 63 te Cádiz van Ignacio De Roo. Het is niet duidelijk of Ignacia de zus is van Ignacio, maar we 700 Cruz Valdovinos, José Manuel, Otras obras artísticas, in: Cruz Valdovinos, José Manuel (ed.), La Santa Cueva de Cádiz. Monumentos restaurados, Fundación caja Madrid, Madrid, 2001, p. 177-179. 701 AHPC, prot. not., CA 412, fol. 283 en 288 702 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos...p. 328 703 AHPC, prot. not., CA 412, fol. 288 704 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos.... p.205 705 Ibid., p.206 706 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 330 707 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 134 134 vermoeden van wel. De geschiedenis van de familie De Roo, gaat terug tot NoordNederland. Nog voor de successieoorlog van 1713, kwam de eerste De Roo, Juan Baptisa, naar Cádiz om daar actief te zijn in de handel met de Levant. In de jaren twintig van de 18de eeuw kende hun handel een versnellingsmoment. Ze voeren op Hollandse havens, maakten gebruik van Engelse schepen voor vrachtvervoer, introduceerden goederen op de Andalusische markt en investeerden in reizen naar Amerika. Later zou de familie De Roo een handelszaak beginnen met leden van de familie Hercq en Vandentrille. Een van de De Roo’s zou huwen met een dochter van de familie Hercq. Uit dit huwelijk kwam Cornelio Matias De Roo voort. De familie De Roo was een van de belangrijkste Noord-Nederlandse handelaarsfamilies te Cádiz708. Omdat Lorenzo Ignacio en Ignacia María De Roo een erfdeel toeschenkt, vermoeden we dat hun band van vriendschappelijke aard is. Voor zover we weten hadden ze geen commerciële banden. Een ander intiem contact van Lorenzo en María was Antonio Joséph Mosti. Deze getuigde voor Lorenzo in het onderzoek voor de toelating tot de Ridderorde van Karel III van Spanje. Antonio Josef Mosti, geboren in 1738, beweert Lorenzo reeds twintig jaar te kennen, vanaf het jaar 1759, hoofdzakelijk via de handel. Hij was net zoals Lorenzo handelaar op Amerika709 en woonachtig te Cádiz710. Antonio Josef Mosti had daarnaast een vriendschappelijke band met de broer van Lorenzo, Estebán Antonio711. Antonio Josef Mosti is m.a.w. een persoonlijke vriend en collega handelaar van Lorenzo. De persoon Josef del Valle is ons reeds bekend als intieme kennis en collegahandelaar op Amerika van José Juan Ignacio, de oom van Lorenzo en de vader van María de Belén. Josef del Valle kende José Juan reeds sinds zijn geboorte en was bijgevolg een goede kennis van Lorenzo en María, zoniet van de hele familie Beyens. Dit gegeven wordt nogmaals bevestigd wanneer we hem tegenkomen als getuige in het onderzoek naar Lorenzo Beyens voor zijn toelating tot de Ridderorde van Karel III van Spanje712. Francisco de Varas Valdes is zo ook een getuige. De persoonlijke band die Lorenzo met hem had is onduidelijk. We beschikken slechts over één referentie, het feit dat hij 708 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos.... pp. 233-235 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 32 710 APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1647vta 711 APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1648 712 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 39-40 709 135 getuige is geweest voor Lorenzo. Hoewel we vermoeden dat Lorenzo vertrouwenspersonen nam als getuige voor zijn toelating, willen we toch voorzichtig zijn met de interpretatie ervan. Nergens vermeldt Francicso de Varas Valdes dat hij Lorenzo al lang kent of dat ze vrienden zijn. We weten enkel dat hij inwoner van Cádiz was en dat hij actief was als handelaar op Amerika. Hij was kapitein van de Marine van Cádiz, een functie die hij waarschijnlijk heeft kunnen bemachtigen door zijn invloedrijke oom, welke ook Francisco de Varas noemt. Deze laatse was Presidente de la Real Audiencia y Casa de Contratación of Voorzitter van de Rechtbank en Voorzitter van de Casa de la Contratación en Intendente General de Marina de Cádiz of Intendant-Generaal van de Marine van Cádiz, en had samen met zijn neef, Francisco de Varas Valdes een handelscompagnie opgericht te Cádiz713. Waarschijnlijk handelden Lorenzo en Francisco de Varas samen, maar of ze ook intieme vrienden waren weten we niet. Al deze getuigen zijn het over minstens een punt eens en dat is dat Lorenzo Beyens uno de los mas ricos de Cádiz, of één van de rijkste personen in Cádiz was en dat hij er genoot van la mayor estimacion por su arreglada conducta, honradez y meritos, of van een hoge waardigheid omwille van zijn voorbeeldig gedrag, eer en verdiensten714. Deze uitspraak moeten we uiteraard zien in het licht van het onderzoek. De bedoeling van de getuigen is dat ze aantonen dat Lorenzo gekwalificeerd genoeg is om tot de Orde van Karel III toe te treden. Ze zullen er m.a.w. alles aan doen om goed over hem te spreken. Deze uitspraak moet m.a.w. kritisch bekeken worden. 4.3.2. Estebán Antonio Beyens Huwijn Estebán Antonio bracht het grootste deel van zijn leven door in Bornos, een dorpje gelegen op 74 km afstand van Cádiz, naast Arcos de la Frontera. Niet alleen in Bornos, maar ook in Cádiz was hij een gereputeerde klerk. Estebán Antonio was clérigo, presbitero, abogado de los Reales Consejos de Cádiz en Fiscal General Ecclesiástico715, of klerk, priester, Raadsman van de Koninklijke Raad te Cádiz en Algemeen Kerkelijk Fiscaal. Estebán was m.a.w. een geïntegreerd persoon zowel in de gemeenschap van Bornos als in die van Cádiz. 713 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 34 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 7 715 APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1634 714 136 Zijn persoonlijke leefomgeving beperkte zich in hoofdzaak tot Bornos. Daar was hij verbonden aan de Franciscanerorde, het oratorium San Felipe en had hij een nauw contact met de nonnen van het klooster van Corpus Cristi. In Bornos stichtte hij zijn eigen oratorium, gelegen in de Calle de la Xara. Binnen de geestelijke leefwereld was Estebán goed bevriend met Josef Felipe Serrano, priester van de parochiekerk van Santo Domingo te Bornos alsook met Ana Antonia en Rafaela de San Juan, nonnen van het klooster van Corpus Cristi. Ook Marcial Josef Lobeso was een goede vriend, hij was priester van Puerto Real, maar had een nauw contact met Bornos en haar geestelijke gemeenschap716. Onder de meer persoonlijk en intieme contacten die Estebán genoot buiten zijn geestelijke leefwereld kwamen we Marcos Courcheli, Theresa de Castro en haar zus Francisca de Castro tegen, allen inwoners van Bornos. Met de familie Ximenez Aragon had Estebán een goede verhouding. Hij schonk zowel Antonia de Aragon en haar dochter Josefa Jumera Aragon, vrouw van Antonio Ximenez een bedrag van 1.000 reales omwille van de assistencia durante muchos años, of de hulp doorheen vele jaren die hij van hen kreeg. Ook Isabel Patiño werd beloond met 1.200 reales voor haar goede diensten wanneer Estebán stierf. Voor Josef de la Plaza geldt hetzelfde. De personen Juan Saenz Duro, Rosa María Ojara, Leonora Vasquez, weduwe van Pedro Apostol Giorgana, allen inwoners van Bornos, schenkt hij elk een erfdeel por memoria de su afecto, omwille van de herinnering aan hun affectie717. Omdat Estebán’s gezondheid veel te wensen liet over, had hij dikwijls nood aan medische verzorging. Er zijn twee geneesheren waar Estebán beroep op deed. De heer Diego Josef Velázquez, woonachtig te Bornos en Juan de Espallarosa. Deze laatste kwam van verder en we vermoeden dat hij meer gespecialiseerd was dan de vorige. Estebán schrijft hem een erfdeel van 5.250 reales toe, een hoog bedrag dat voor een groot deel diens reiskosten moest dekken718. In Cádiz was Estebán verbonden aan het oratorium van San Felipe Neri en had zich aangesloten bij de broederschap van San Pedro. Naar traditie worden hun leden in de parochiekerk van het Dominicanerklooster te Cádiz begraven719. Zo verging het ook Estebán. 716 APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1635-1637 APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1650vta 718 APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1650vta 719 AHPC, prot. not., CA 2193, PT, fol. 383vta 717 137 Hij was goed bevriend met Gersadio María Winthuy, voorzitter van dit oratorium en Antonio Josef de Parra, priester in ditzelfde oratorium. Daarnaast had hij een kennis, Antonio Josef Mosti, woonachtig te Cádiz en handelaar aldaar. Antonio Josef was ook een goede vriend van Estebán’s broer Lorenzo Beyens. Estebán had graag dat zijn overlijden werd gevierd in de kerk van San Antonio te Cádiz720. 4.3.3. Alexandro Beyens Huwijn en María Margareta Barnola Over Alexandro Beyens en María Margareta Barnola hebben we zeer weinig informatie die ons kan inlichten over hun sociale leefwereld. Maar de vraag of ze geïntegreerd waren in de Vlaams-Gaditaanse en Gaditaanse gemeenschap kunnen we wel beantwoorden. Vermits Alexandro samen met zijn broer Lorenzo Beyens actief was in de handel op Amerika721, in Cádiz woonde en er een huis in Calle de Marzal 94 bezat dat hij verhuurde722 en verbonden was aan de Vlaamse natie723, gaan we er vanuit dat hij geïntegeerd was in zowel de Vlaams-Gaditaanse als de Gaditaanse gemeenschap. 4.3.4. María de la Paz Beyens Huwijn en Nicolás de Roxas Ybarraondo María de la Paz huwde met Nicolás Roxas, cargador a Indias in de handel van Cádiz. Deze laatste was vertrouwd met de handelsgemeenschap van zowel Cádiz als Santa María724. Hij was bovendien prior van de broederschap van de Santisimo Cristo de la Humildad y Paciencia te Cádiz en wou daarom graag begraven worden in de kapel van de kerk van het klooster van de Reverendos Padres del Señor San Agustin te Cádiz725. Nicolas Roxas was zowel geïntegreerd in de geestelijke als in de handelswereld van Cádiz. Daarom menen we te kunnen stellen dat ook María de la Paz deel uitmaakte van deze leefomgeving en dat ook zij was geïntegreerd in de Gaditaanse gemeenschap. 720 APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1634vta AHPC, prot. not., CA 2197, PT, fol. 51vta 722 AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 523vta 723 AHPC, prot. not., CA 2197, PT, fol. 51vta 724 AHPC, prot. not., CA 2243, T, fol.229vta 725 AHPC, prot. not., CA 2243, T, fol.228vta 721 138 In hun huis werkte dienstpersoneel. Francisco Garcias was mayordomo de la casa of huismeester en María Romero huismeid726. Hoewel ze nog huispersoneel in dienst hadden, worden hun namen verzwegen. Onder de meer persoonlijke contacten van María de la Paz en Nicolas de Roxas kunnen we in de eerste plaats Bartolomé de Ayala rekenen, Nicolas’ persoonlijke secretaris727. Deze zal, zoals we verder zullen zien, een persoonlijke band opbouwen met María de los Dolores, nichtje van María en Nicolas. Daarom gaan we er vanuit dat Bartolomé meer was dan enkel de secretaris van Nicolas de Roxas. María de la Paz had een goede relatie met María del Carmen Alexandra uit Cádiz728. Zij was María’s niet-verwante metekind. Daarnaast had ze nog enkele kennissen, Marcos Courchelli uit Cádiz, Antonia Lijero uit Cádiz, weduwe van José Courchelli, Vincenta del Villar uit San Lúcar de Barrameda en de zussen Manuela en Teresa de Moya uit Cádiz. Een speciale vriendin blijkt de non Agustina de los Santos Reyes uit het klooster van Chiclana te zijn, want zij wordt door María als erfgenaam en testamentexecuteur aangeduid729. 4.3.5. Rafael Beyens Huwijn Rafael was op verschillende gebieden actief als klerk. Hij was priester in Cádiz en Puerto Real730 en was lid van de Santa Hermandad del Señor San Pedro, of de Heilige Broederschap van de San Pedro731. Daarnaast was hij samen met zijn oom José Juan Ignacio Beyens, eigenaar van de prebende of de capellanía732. We kunnen m.a.w. stellen dat Rafael Beyens een geïntegeerd persoon was, voornamelijk in de geestelijke gemeenschap van Cádiz. Bovendien bezat hij enige affiniteit met de Franciscanerorde te Cádiz733. Ook zijn persoonlijke contacten behoren uitsluitend tot diezelfde geestelijke omgeving. Dit leiden we af aan het feit dat Rafael’s testamentexecuteurs steeds priesters uit Cádiz waren. In de eerste plaats benoemde hij Manuel Martínez Ronio en 726 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1640 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1641vta 728 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1643vta 729 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1642vta-1644 730 AHPC, prot. not., CA 0422, T, fol. 185vta 731 AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 53vta 732 AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 54 733 AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 53vta 727 139 Ignacio Viñao de la Vega, prebende van de kathedraal van Cádiz734, in de tweede plaats Nicolás Madera en Joséph Gandulfo en in de derde plaats Gonzalo Angioleti en Pedro Aldecoa735. In de vierde plaats stelde hij twee priesters aan uit Puerto Real, Sebastian de Molina en Felix Antonio Badinela736. Dit wijst erop dat hij deze acht personen ten zeerste vertrouwde. Zij waren m.a.w. goede vrienden van Rafael. 4.3.6. Felix Beyens We gaan er vanuit dat Felix Beyens, als zoon van Cornelio Antonio Beyens, geïntegreerd was in de Vlaams-Gaditaanse en Gaditaanse gemeenschap. Wat betreft zijn persoonlijk sociale contacten hebben we weinig gegevens kunnen terugvinden. Met de vrouw Leonarda Benítez die net zoals Felix vrijgezel was, had hij een vriendschappelijke relatie. In zijn testament schenkt hij haar een erfdeel van 96 reales. Ook Francisco de Paula Yzquierdo, handelaar en inwoner van Cádiz, lijkt een goede kennis te zijn van Felix, want hij wordt benoemd als derde testamentexecuteur737. Josef del Valle, ons reeds gekend als intieme vriend van José Juan en Lorenzo Beyens en als handelaar in Cádiz, wordt tot vierde testamentexecuteur aangesteld738. Felix persoonlijke contacten beperken zich in de mate dat we ze konden reconstrueren tot drie personen, Leonarda Benítez, Francisco de Paula Yzquierdo en Josef del Valle. Hoofdzakelijk situeren deze personen zich binnen de handelswereld van Cádiz. 734 AHPC, prot. not., CA 2251, C, fol. 841 AHPC, prot. not., CA 0422, T, fol. 186 736 AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 52vta 737 AHPC, prot. not., CA 431, T, fol. 900vta 738 AHPC, prot. not., CA 5359, PT, fol. 936vta 735 140 4.4. De vierde generatie 4.4.1. Kinderen van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens a) María de los Dolores María de los Dolores huwde in 1788 met Antonio Francisco de Iraola739, handelaar in Cádiz740. María was zeer goed bevriend met Bartolome de Ayala, zo goed dat hij haar schuld in 1838 van 568.105 rs 16 mvs afkocht741. Antonio de Iraola was toen reeds overleden. Ze kende Bartolome via haar oom Nicolas de Roxas, waarvan hij de secretaris was742. Daarnaast had María nog drie persoonlijke contacten, m.n. Angel Martin de Imbarra en Bartolome Loptegui743 en Gaspar de Amensas744. De eerste twee stelde ze aan als haar testamentexecuteurs. Om een ons onbekende reden verving ze de laatste, Bartolome Loptegui later door Gaspar de Amensas745. Haar man Antonio de Iraola was goed bevriend met de familie Brou de Martella, dewelke hij een erfdeel van 4.000 reales toeschreef746. Jammer genoeg weten we te weinig over María en Antonio’s intieme vrienden om te kunnen besluiten tot welke soort gemeenschap zij behoren. Maar aangezien Antonio handelaar was, gaan we er vanuit dat hun sociale contacten zich vooral binnen de Gaditaanse handelswereld situeren. b) María Lorenza María Lorenza’s sociale leefomgeving bevindt zich in Cádiz en Medina Sidonia747. Te Cádiz huwde ze met Rafael Llegat, marinekorporaal748. Wanneer deze zou te komen overlijden, huwde María met de Gaditaan Salvador Melendez Bruna, LuitenantGeneraal van het Koninklijk leger, ridder van de orde van San Hermenegildo en ridder van de orde van Calatrava749. Het is duidelijk dat beide echtgenoten tot de 739 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 32 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1694vta 741 AHPC, prot. not., CA 3227, Part., fol. 128-132vta 742 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1641vta 743 AHPC, prot. not., CA 2247, PTR, fol. 606 744 AHPC, prot. not., CA 2247, CR, fol. 723-724 745 AHPC, prot. not., CA 2247, CR, fol. 723-724 746 AHPC, prot. not., CA 3227, Part., fol. 128-132vta 747 Medina Sidonia is een dorpje gelegen op 45 km van Cádiz. 748 AHPC, prot. not., CA 2247, PT, fol. 726vta 749 AHPC, prot. not., CA 481, TVP,fol. 21vta 740 141 militaire adelsklasse behoorden. Gezien hun status, vermoeden we dat ook María Lorenza deze middens frequenteerde. Dit is slechts een veronderstelling. Over de persoonlijke sociale contacten van María Lorenza hebben we geen gegevens. We weten enkel dat haar leefwereld zich beperkte in hoofdzaak tot Cádiz en Medina Sidonia. c) Josef María Beyens Josef María trad op 11 augustus 1792 toe tot het Regiment van Waalse Garde750. Later werd hij gepromoveerd tot vaandrig van de Waalse Garde 751 . Op 15 februari 1799, werd hij tot tweede Luitenant gepromoveerd752. Zijn carriere situeert zich m.a.w. binnen de Castiliaanse militaire gemeenschap. Dit geeft ons niet veel informatie over de persoonlijke sociale leefwereld van Josef Lorenzo. We gaan er vanuit dat hij er enkele intiemere contacten op nahield binnen deze ‘militaire-adellijke’ leefwereld, maar hebben er verder geen gegevens over. Toch moet Josef María’s leefwereld zich voornamelijk te Cádiz bevinden. Als oudste zoon erfde hij de titel van Conde de Villamar van zijn vader en kreeg een erfenis die uitgebreider was dan die van zijn broers of zussen. Hij bezat een belangrijk aandeel onroerende goederen te Cádiz en in 1806 zou hij huwen met de Gaditaanse Josefa Delaville753. Josef María’s sociale omgeving is beperkt tot Cádiz en de personen die hij ontmoette in zijn functie bij de Waalse Garde. De informatie schiet te kort om een duidelijke interpretatie te vormen van Josef María’s sociale omgeving alsook van die van zijn vrouw Josefa Delaville. d) Lorenzo Josef Beyens Net zoals zijn broer Josef María trad hij toe tot het regiment van de Waalse Garde 754. Nadien, op 5 september 1793 werd Lorenzo aangesteld als cadet van de lichte troepen van de Waalse Garde waardoor hij naar het leger van Aragon werd gestuurd. Later zal 750 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 45 Ibid. 752 Ibid. 753 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 46 754 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 45 751 142 hij net zoals zijn broer Josef María gepromoveerd worden tot vaandrig van de Waalse Garde waardoor hij ingeschakeld werd in de bataljons van het leger van Catalonië. Tot slot zal hij op 15 februari 1799 worden gepromoveerd tot tweede luitenant 755. In Cádiz had hij enkel onroerende goederen geërfd van zijn overleden vader en moeder. We gaan er m.a.w. vanuit dat Lorenzo Josef’s sociale leefwereld zich beperkte tot enkele contacten die hij in de hoedanigheid van zijn militaire functie had gelegd alsook enkele contacten die hij erop nahield in Cádiz zelf. e) Francisca de Paula Francisca de Paula huwde in 1797 met Luis de Arroyo, gepensioneerde Marinekorporaal 756. Haar man’s sociale leefwereld zal m.a.w. voor een deel bestaan uit personen die hij had leren kennen in de hoedanigheid van zijn militaire functie. Over de persoonlijke leefwereld van Francisca de Paula kunnen we enkel vermoeden dat deze zich in hoofdzaak tot Cádiz beperkte. Maar daar kunnen we geen uitsluitsel rond geven. f) Miguel Rafael Over de sociale leefwereld van Miguel Beyens zijn we beter gedocumenteerd. Hij laat zich vooral situeren binnen de geestelijk-Gaditaanse kringen. Miguel was eigenaar van de prebende van de kathedraal van Cádiz en zou priester, maar ook doktor in de teologie aan dezelfde kathedraal worden757. Bovendien was hij net zoals zijn voogd en oom Rafael Beyens758 en zijn oom Estebán Beyens lid van broederschap van San Pedro759. Miguel’s eigendom bestond uit het huis in de Calle de la Soledad nr 144 te Cádiz waar hij een boekenhandel had opgestart760. Dit impliceert dat hij boekenkopers over de vloer kreeg waar hij waarschijnlijk enig, zij het oppervlakkig, sociaal contact mee had. 755 Ibid. AHPC, prot. not., CA 431, T, fol. 901 757 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 47vta 758 AHPC, prot. not., CA 420, Patr., fol. 274-285 759 AHPC, prot. not., CA 0452, T, fol. 942 760 Ibid. 756 143 Meer specifiek rekenen we de Gaditaanse priester José Gandulfo, Domingo Gonzales Villacomos en Sebastian Belluga tot de meest persoonlijke vrienden van Miguel. Zij verschijnen alle drie in zijn testament als testamentexecuteurs761. Miguel’s sociale leefwereld had zich laten vormen door de contacten die hij legde als geestelijke, maar ook als boekenverkoper. Ze zijn beperkt tot Cádiz. Conclusie Doorheen de eerste drie generaties zijn er enkele constanten die het sociale leven van de familie Beyens typeren. Het eerste wat opvalt is dat hun sociale contacten dikwijls personen zijn uit de handelswereld. In de eerste twee generaties zien we dat Cornelio en Cornelio Antonio, beide geboren in Merksem, hoofdzakelijk contact hebben met handelaars die ook van Vlaanderen naar Cádiz verhuisden, lotgenoten om het zo te zeggen. Hetzelfde zien we bij Lorenzo en María de Belén Beyens. Hun sociale contacten hebben hun oorprong enkele generaties terug in Vlaanderen, meerbepaald Antwerpen, maar zijn allen geboren in Cádiz. Het betreft hier de families van Laecken, Callebout en De Roo. De familie van Laecken was reeds sinds de eerste generatie, via María Bruggemans, met Cornelio Beyens bevriend geraakt. Niet toevallig gaat het hier steeds om families met een handelstraditie. Ook hier kunnen we zeggen dat het om lotgenoten gaat. Dit patroon zet zich voort in de derde generatie. Pas na de vierde generatie zien we dat de contacten met andere handelaars zullen afnemen. De twee zonen van Lorenzo gingen een militaire carriere tegemoet en Francisca de Paula huwde met een militair. Enkel María de los Dolores huwde met een handelaar. Francisco de Iraola en Miguel Beyens zouden klerk worden. Een tweede constante in het sociale leven van de familie Beyens wordt getypeerd door hun religieus-katholieke betrokkenheid. Cornelio Beyens Torrekens was nauw verbonden aan de parochiekerk van Merksem. José Juan Ignacio zal een prebende in Cádiz oprichten. Lorenzo Beyens hielp mee aan de financiering van het oratorium van de Santa Cueva te Cádiz en was er verbonden aan de parochiekerk del Rosario. 761 AHPC, prot. not., CA 452, T, fol. 943 144 Estebán Antonio behoorde tot de hoge geestelijkheid van Cádiz en was er lid van het broederschap van Sint Pieter, net als zijn broer Rafael en neef Miguel Beyens. Rafael was daarnaast ook tweede eigenaar van de prebende die zijn oom José Juan had opgericht te Cádiz en Miguel Beyens bekleedde verder enkele hoge geestelijke functies aan de kathedraal van Cádiz. Deze personen hun sociale contacten zullen bijgevolg hoofdzakelijk geestelijken zijn. We zien m.a.w. dat de familie Beyens steeds een katholieke familie is geweest. Maar het is pas vanaf de derde generatie dat bepaalde leden zich niet meer hoofdzakelijk op de handel, maar op de geestelijkheid zullen concenteren zoals Estebán Antonio, Rafael en Miguel Beyens, maar ook Lorenzo Beyens. Vanaf de vierde generatie zien we dat de kinderen van Lorenzo en María Beyens zich meer in de adellijke contouren zullen bewegen. De sociale leefomgeving van de familie Beyens wordt m.a.w. sterk beïnvloed door hun professionele omgeving en hun katholieke geloofsovertuiging. Reeds vanaf de eerste generatie is de katholieke omgeving een belangrijk element geweest. Het is vanaf de derde generatie dat we hun handelsactiviteit zien afnemen en dat geleidelijk aan de religieuze contacten meer veld winnen. Vanaf de vierde generatie wordt de handel aan de kant geschoven, behalve in het geval van María de la Paz die met de handelaar Francisco de Iraola huwt, en bewegen de contacten zich meer richting een adellijke omgeving. 145 Hoofdstuk V : Het patrimonium Inleiding Met dit hoofdstuk willen we de economische evolutie van de familie Beyens in kaart brengen. Over de generaties heen willen we een trend ontdekken die ons toelaat het welvaren van de familie Beyens in kaart te brengen. Onze grootste betrachting zal zijn het patrimonium van de verschillende gezinnen dat ze op het einde van hun leven bezaten te reconstrueren. Deze waarde hebben we in kilogram fijn goud uitgedrukt ten einde haar interpretatie universeel mogelijk te maken. In sommige gevallen waren de bronnen niet erg spraakzaam, waardoor voor enkele leden van de familie Beyens de interpretatie hipothetisch is gebleven. 5.1. De eerste generatie 5.1.1. Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggemans Het patrimonium van Cornelio Beyens Torrekens hebben we slechts in beperkte mate kunnen reconstrueren. Wanneer hij huwde op 26 jarige leeftijd, in 1699, werden er door zijn ouders 6.400 reales geschonken als bruidsschat. Vijftien jaar later, wanneer zijn vrouw María Bruggemans stierf in 1714, beschikte hij naar eigen zeggen over 240.000 reales. Hiervan schonk hij in hetzelfde jaar 80.000 reales aan zijn tweede vrouw María Pitalluga. Zeven jaar later, in 1723 richtte hij een handelszaak op met Antonio de Brabander, genaamd Beyens Brabander y co, waarin hij 48.000 reales investeerde. Tien jaar later, in 1733 richtte hij een tweede handelszaak op genaamd Cornelio Beyens, Hijo y co waarin hij 64.000 reales in investeerde. In zijn testament van 1736 verklaart hij op die moment te beschikken over 1.155.320 reales. Cornelio was toen 53 jaar en zou spoedig sterven. In datzelfde testament verklaart hij 70.400 reales te willen verdelen onder verschillende personen en instellingen dewelke hem nauw bij het hart lagen, of 146 waaraan hij verbonden was762. Vermits José Juan Ignacio zijn enige erfgenaam is, vermoeden we dat het resterende deel, d.i. zijn kapitaal op het eind van zijn leven, m.n. 1.155.320 reales verminderd met de schenkingen van 70.400 reales, hem toekomt. Concreet zou dat betekenen dat José Juan Ignacio 1.084.920 reales van zijn vader erft bij diens dood in 1736. Omgerekend in goud begraagt het eindkapitaal van Cornelio Beyens Torrekens 178,843536 kg fijn goud. Afgerond is dit 178, 84 kg fijn goud. 5.1.2. Juan Huwijn en María Flora Verónica Hercq Winter Ook voor Juan Huwijn en María Flora was het moeilijk om hun volledige patrimonium te reconstrueren. Juan Huwijn was consul van de Vlaamse en Duitse handelsnatie en commissaris van het Oostendse konvooi. Deze functie impliceert dat hij een kapitaalkrachtige persoon was763. Over María Flora Hercq weten we iets meer. Van haar moeder Catharina de Winter kreeg ze een bruidsschat van 16.000 reales764. María was toen 22 jaar oud. Ze was eigenares voor 1/3 van een huis in de Spaanse loskaai te Brugge. Dit aandeel verkocht ze op 45 jarige leeftijd, op 31 december 1723 aan haar schoonbroer Francisco Huwijn765. Ze had een handelszaak waarmee ze van 1728 tot 1731 een winst van 33.401 reales had verdiend766. Dit geld investeerde ze samen met 74.992 reales, waarvan we niet weten waar ze vandaan kwamen, in een nieuwe handelszaak. Ze investeerde m.a.w. 108.393 reales in een nieuwe handelsonderneming dewelke ze samen met haar zoon Juan Jorge oprichtte767. Bij de oprichting was María reeds 53 jaar oud. Wanneer haar dochter María Josefa zou huwen met Cornelio Antonio Beyens, in 1726, schonk ze haar een bruidsschat van 27.897 reales768. Enkele jaren later zou ze 762 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 346-352 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos....p. 182 764 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 188 (fol. 160vta) 765 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 192 (fol. 164vta-165) 766 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 192 (fol. 164vta-165) 767 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 194 (fol. 166vta-167) 768 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 193 (fol. 165vta-166) 763 147 hetzelfde doen voor haar zoon Juan Jorge. Deze huwde in 1731 met Theresa Vicente de Morales en kreeg ook 27.897 reales als bruidsschat769. María Flora bezat ook enkele sieraden in goud, diamant en kostbare parels. Het betreft hier een geregen gouden rozenkrans, een medaille, drie grote medailles met goud en diamanten, een medaille met drie parels, een klein kruis van goud en diamanten en een ring met een smaragd en zes diamanten770. Dit alles zal haar dochter María Josefa Huvin erven771. Deze informatie laat ons niet toe om op een benaderende wijze haar totale kapitaal en dat van haar man Juan te berekenen. 5.2. De tweede generatie 5.2.1. José Juan Ignacio Beyens Bruggemans en Micaela Geraldino Samen met zijn vader was José Juan Ignacio mede-oprichter van de handelszaak Cornelio Beyens, Hijo y co. Deze werd opgericht in 1733, wanneer José Juan 23 jaar was. Hij bracht hier 32.000 reales in dewelke hij later in 1736 zou terugerven van zijn vader, tevens medestichter van dezelfde compagnie. Toen zijn vader Cornelio Beyens Torrekens’ gezondheid erop achteruit ging in het jaar 1735, besloot deze met de handelszaak te stoppen. Hierop besliste José Juan en Maurico Lucas om met hun twee door te gaan772. De handelscompagnie veranderde niet van naam, maar werd opnieuw aangevat. Ditmaal investeerde José Juan 80.000 reales. Dit bedrag is de som van zijn eerdere investering van 32.000 reales vermeerderd met de winsten die hij reeds uit de compagnie heeft kunnen halen773. Een jaar later, in 1736, stierf Cornelio Beyens Torrekens en liet José Juan 1.084.920 reales na. Zeven jaar later, in 1743 huwde José Juan met Micaela Geraldino. Hij verklaarde op die moment 1.360.000 reales in zijn bezit te hebben. Dit betekent dat hij in die zeven 769 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 194 (fol. 166vta-167) AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 195 (fol. 167vta-168) 771 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 198 (fol. 170vta-171) 772 AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 346-352 773 AHPC, prot. not., CA 0410, TVP, fol. 1077-1088 770 148 jaar 275.080 reales heeft kunnen verdienen, waarschijnlijk vrucht van zijn handelsactiviteiten. Bij deze som kunnen we nog de bruidsschat van Micaela rekenen, welke 80.000 reales bedroeg774. José Juan verklaarde dat het kapitaal van de handelszaak Cornelio Beyens, Hijo y co, in 1769, drieëndertig jaar na haar oprichting, 804.928 reales bedroeg. Toen José Juan 49 jaar was, huwde zijn dochter María de Belén met Lorenzo Beyens. José Juan schonk haar 200.000 reales als bruidsschat. Ook aan zijn zoon Felix schonk hij 200.000 reales, hoewel deze nooit zou trouwen775. José Juan speculeerde met de aan- en verkoop van huizen in het decennium van 1740776. Hij vergaarde doorheen zijn leven een totaal van zeven huizen, waarvan er drie in Cádiz en vier in Isla de León waren gelegen. Bovendien had hij negen landerijen777 en een hele of een halve zoutmijn genaamd Santa Ana778 in zijn bezit. Meer informatie hierover beschikken we niet. De drie huizen in Cádiz zijn gelegen in de Calle de Rosario 97, Calle de la Palma 238 en Calle de Capuchinos 65-66. Deze huizen werden geschat in het jaar 1801 en bedroegen toen respectievelijk 878.986 rs 17 mvs, 345.537 rs 28 mvs en 384.065 rs 8 mvs. De som van de waarde van deze drie huizen in Cádiz bedroeg m.a.w. 1.608.589 rs 19 mvs779. De vier huizen in Isla de Léon zijn allen aangrenzende huizen, gelegen in de Calle de San Juan de Dios, nummers 48, 49 en 50. Deze huizen werden in 1801 geschat respectievelijk op 63.310 rs, 46.198 rs 24 mvs en 260.661 rs. Het vierde huis was gelegen in het Plazilla Vieja 4 en werd ook in 1801 geschat op 38.026 rs780. De som van de waarde van deze vier huizen bedraagt m.a.w. 408.195 rs. De som van de huizen zowel in Cádiz als in Isla de León bedraagt 2.016.784 rs 19 mvs zoals ze geschat zijn in 1801.781 Met deze gegevens zijn we niet in staat een accurate weergave te geven van José Juan’s totaalkapitaal. Zeker is wel dat zijn onroerende bezittingen een totaal van 2.016.784 reales 19 mvs bedroegen. Ongetwijfeld was José Juan’s kapitaal 774 AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1259-1265 AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1259-1265 776 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos..., p. 195 777 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 327 778 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 23 (fol. 38-39) 779 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 112vta-113 780 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 112vta-113 781 AHPC, prot. not., CA 0410, TVP, fol. 1077-1088 775 149 uitgebreider dan dat, aangezien zijn handelsactiviteit hem aanzienbare winsten hadden opgeleverd. Bovendien moet zijn huizenspeculatie hem ook wat opgeleverd hebben. We vermoeden, maar laat het duidelijk zijn dat dit een vermoeden is, dat José Juan’s totaalkapitaal bij benadering 2.500.000 reales bedraagt. Dit kan minder, maar ook meer zijn. Als we dit bedrag omrekenen naar haar waarde in goud dan bedraagt zij 387 kg fijn goud 5.2.2. Cornelio Antonio Beyens Sprangers en María Josefa Huwin Hercq Cornelio Antonio Beyens en María Josefa verging het niet zo goed als zijn neef José Juan Ignacio. Dit is te wijten aan externe factoren. In 1723 richtte Cornelio samen met Antonio de Brabander een handelscompagnie op genaamd Beyens Brabander y co. Cornelio Antonio investeerde hierin 16.000 reales, geleend van zijn oom Cornelio Beyens Torrekens782. Drie jaar later, in 1726 wanneer Cornelio trouwde met María Josefa Huwin, zouden zijn ouders hem een bruidsschat van 56.000 reales schenken. Deze investeerde hij volledig in zijn handelszaken783. De oorlog tussen Spanje en Engeland in 1726-1727 had nare gevolgen voor Cornelio en zijn vrouw María Josefa. Cornelio verloor al zijn geld en zelfs María moest haar bruidsschat plunderen om de schulden te kunnen betalen784. Daarom besliste de familie Huwijn haar te steunen en schenkte haar 16.000 reales. Haar moeder María Flora schonk haar in 1727 en 1728 een totaal van 27.897 reales. Zij had immers geen bruidsschat gegeven bij de aanvang van het huwelijk. Met een deel van dit geld kocht María Josefa een huis in het dorpje Chiclana in de Calle Ancha in de wijk San Sebastián785. Wanneer María Josefa’s grootmoeder Isidora Vanhoucke in Brugge kwam te overlijden erfde María 9.920 reales van haar en toen in 1742 haar moeder stierf kon ze rekenen op een erfenis van 48.000 reales samen met enkele sieraden van goud, diamanten en andere kostbare edelstenen786. Het is duidelijk dat we over te weinig gedetailleerde informatie beschikken om een accurate totaalsom van Cornelio en María’s patrimonium te maken. Wel is zeker dat 782 Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos..., p. 193 AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 257vta 784 AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 262 785 AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 258vta 786 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 198 (fol. 170vta-171) 783 150 zij niet de meest kapitaalkrachtige leden waren van de familie Beyens. Arm daarentegen waren ze zeker niet. Dit leiden we o.a. af aan het feit dat zij huispersoneel in dienst hadden en zeker één huis in Chiclana bezaten en dat Cornelio Antonio tot twee maal toe werd benoemd als mayordomo, schatmeester en afgevaardigde van de Vlaamse Natie787. 5.3. Derde Generatie 5.3.1. Lorenzo Beyens Huwijn en María de Belén Beyens Geraldino Lorenzo en María Beyens huwden in 1759. Lorenzo bracht een bruidsschat in van 271.058 rs 28 mvs788. María, toen 16 jaar oud, bracht geen bruidsschat in, maar zou 617.415 rs 26 mvs reales erven van haar vader in 1770. Maar de erfenis was veel omvangrijker dan dat. Naast deze som zouden Lorenzo en María nog drie huizen in Cádiz van José Juan erven. Het huis in de Calle del Rosario 97 zou hun woonst worden789. Dit huis werd in 1801 geschat op 878.986 rs 17 mvs. Daarnaast erfden ze het huis in de Calle de la Palma 238, geschat in 1801 op 346.537 rs 28 mvs en het huis in Calle de Capuchinos 65-66, geschat in 1801 op 384.065 rs 8 mvs790. Ook in Isla de León erfden Lorenzo en María het huis in de Calle de San Juan de Dios 48, in 1801 geschat op 63.310 rs. Het huis in de Calle San Juan de Dios 50, geschat in 1801 op 130.335 rs 17 mvs, erfden ze voor de helft. De andere helft schonk José Juan aan Josef del Valle, maar op 1 maart 1776 kocht Lorenzo Beyens ook dit deel op, waardoor het hele huis in zijn bezit kwam. Hetzelfde gebeurde met het huis op de Plazilla Vieja 4 in Isla de León. Ook hier zouden Josef del Valle en Lorenzo Beyens elk de helft erven. Dit huis werd geschat in 1801 op 38.026 reales. Evenzeer op 1 maart 1776 kocht Lorenzo het deel van Josef del Valle op, waardoor ook dit huis volledig in Lorenzo en María’s bezit kwam791. 787 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 5 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 332vta 789 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 329vta 790 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 112vta-113 791 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 328-331 788 151 Doorheen zijn leven vergaarde Lorenzo Beyens nog verschillende andere onroerende goederen. In 1770 kocht hij voor 414.654 rs y 17 mvs een hacienda in Moron, Puerto Serrano, gelegen op 97 km van Cádiz. Deze hacienda was 4880 are groot, waarvan 16 are grond diende om te worden bewerkt. Er stond een olijfgaard, enkele schuren en twee molens, één om olie mee te persen en één om bloem mee te malen 792. Een zestal jaren later, op 1 maart 1776, kocht Lorenzo het huis in Isla de León in de Calle de San Juan de Dios 49 van Joséph del Valle. Dit huis werd in 1801 geschat op 46.198 rs 24 mvs. Negen jaren later, op 11 augustus 1785, kocht Lorenzo een huis in Cádiz in de Calle San Joséph 63 van Ignacio de Roo ter waarde van 183.789 reales. Een klein jaar later, op 28 maart 1786 kocht Lorenzo een stuk bouwgrond van Bartolomé García waarop hij vier huizen bouwde. Twee ervan kwamen te liggen in de Calle de la Plaza del Hospital del Rey 146 en 147, respectievelijk geschat in 1801 op 377.742 rs 22 mvs en 192.089 rs. De andere twee huizen grenzen hieraan en zijn gelegen in de Calle de la Soledad 144 en 145, respectievelijk geschat in 1801 op 177.334 rs 12 mvs en 366.845 rs 22 mvs793. Verder is er in de bronnen sprake van nog drie huizen, maar het is niet duidelijk of Lorenzo deze had gekocht of zelf liet bouwen. Het betreft hier de huizen in de Calle Rosario 78, op de hoek met het doodlopende straatje, het huis in Calle de Comedias 24 en het huis in Calle San Joséph 172. Respectievelijk werden deze huizen na de dood van Lorenzo en María verkocht aan Francisco Xavier Filiu op 4 oktober 1803, aan Jorge Mendaro op 18 maart 1805 en aan Felix Beyens op 31 december 1804. Opvallend is dat de geschatte waarde van deze huizen niet overeen komt met de verkoopprijs. Het huis in de Calle del Rosario 78 werd geschat in 1801 op 226.437 rs 28 mvs en verkocht voor 184.000 reales. Het huis in de Calle de Comedias 24 werd geschat in 1801 op 403.844 reales en verkocht voor 340.000 reales en het huis in Calle San Joséph 172 werd geschat in 1801 op 349.101 reales en verkocht voor 251.552 reales op een publieke veiling794. Ook zouden María en Lorenzo negen landerijen795 en de helft van een zoutmijn genaamd Santa Ana796 van José Juan hebben geërfd. Hierover hebben we geen verdere informatie. 792 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 63-65 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol.328vta-330vta 794 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol.331-331vta 795 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 327 796 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 23 (fol. 38-39) 793 152 Naast de onroerende goederen bezaten Lorenzo en María een omvangrijke verzameling roerende goederen. Het betreft hier voornamelijk sieraden, zilverwerk, meubels en kledij. De totale waarde van de sieraden en het zilverwerk werd geschat op 211.429 rs 1 mvs. In een notedop gaat het hier voornamelijk over bestek, borden en ander keuken- en badkamerbenodigdheden. De sieraden zijn in de meeste gevallen van edelmetaal zoals goud en zilver en zijn in vele gevallen versierd met edelstenen zoals smaragden en diamanten. Het totaalbedrag van de meubels en kledij werd geschat op 48.697 rs 17 mvs. Voor de meubels betreft het hier voornamelijk houten interieurmeubels, maar ook spiegels en glaswerk, waarvan enkele van Chinese of Saksische makelij. Ook borden en thee- en koffiebenodigdheden vallen binnen deze verzameling. De totale waarde van alleen de meubels werd geschat in 1801 op 29.035 rs 17 mvs. Voor de kledij werd steeds het onderscheid gemaakt tussen witte en gekleurde. De witte kledij werd geschat op 13.281 rs, de gekleurde op 6.381 rs. Dat maakt dat het totaal voor de kledij neerkomt op 19.662 rs797. De totaalwaarde van de sieraden, zilverwerk, meubels en de kledij komt m.a.w. neer op 254.126 rs 18 mvs. Lorenzo Beyens was voor de helft eigenaar van de fregat ‘La Galga’798. Meer informatie hierover beschikken we niet. Naast hun bezittingen en erfenissen, beschikten Lorenzo en María over talrijke inkomsten. In de eerste plaats zijn er de inkomsten uit de verhuring van verschillende huizen. Onderstaande tabel maakt duidelijk hoeveel de huurprijs per maand per huis bedroeg. 797 798 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 330vta-331 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33 153 Huizen van Lorenzo Beyens en hun huurprijs per maand799 Huizen huurprijs per maand Calle del Rosario 78 Calle del Rosario 97 Calle de Capuchinos 65-66 Calle San Joséph 63 Calle San Joséph 172 Calle de Comedias 24 Calle de la Palma 238 4 huizen in Cádiz (Calle de la Plaza del Hospital 146 en 147 en Calle de la Soledad 144 en 145) 4 huizen in Isla de León (Calle San Juan de Dios 48, 49 en 50 en Plazilla Vieja 4) 840 rs 2.130 rs 945 rs 375 rs 27 mvs 881 rs 17 mvs 200 rs 875 rs totaal 9.602 rs 10 mvs 2.380 rs 975 rs Het huis in de Calle de Capuchinos 65-66 herbergde ook een juristenkantoor dat afzonderlijk werd verhuurd voor 375 rs per maand. Het huis zelf werd voor 570 rs per maand verhuurd. De totale maandelijkse huur van het hele gebouw in de Calle de Capuchinos 65-66 vinden we terug in de tabel en bedroeg 945 rs. Het huis in de Calle de Comedias 24 is verbonden aan een pakhuis of magazijn, waarvoor afzonderlijk 75 rs per maand werden aangerekend. Enkel voor het huis in de Calle de Comedias werd maandelijks 125 rs aangerekend. De som van beiden vinden we terug in de tabel en bedraagt 200 rs per maand. In de post-mortem inventaris van Lorenzo en María werd de huurprijs van de vier huizen in de Calle de la Plaza del Hospital del Rey en in de Calle de la Soledad samen gerekend, waardoor we niet met precisie kunnen weten voor hoeveel elk huis apart werd verhuurd. Hetzelfde geldt voor de vier huizen in Isla de León in de Calle de San Juan de Dios en Plazilla Vieja. Als Lorenzo en María maandelijks 9.602 rs 10 mvs kunnen innen, betekent dit dat zij op jaarbasis enkel aan huishuur 115.227 rs 5 mvs verdienen. Vermits we niet beschikken over de juiste gegevens i.v.m. de periodes waarin elke huis afzonderlijk werd verhuurd, zijn we niet in staat om uit te rekenen hoeveel dit zou opgebracht hebben tot de dag van het overlijden van Lorenzo en María. Naast de inkomsten uit zijn huizen, verklaart Lorenzo sinds 1770, wanneer hij de hacienda kocht in Puerto Serrano, hieruit een jaarlijks profijt van 16.500 rs te halen800. 799 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 126vta-130 154 Ongetwijfeld bracht ook de zoutmijn Santa Ana801 waar Lorenzo voor de helft eigenaar van was geld in het laatje, maar daar hebben we geen verdere informatie over. Lorenzo Beyens droeg enkele titels welke verbonden waren aan inkomsten. In de eerste plaats is was hij sinds 1779 lid van de ridderorde van Karel III van Spanje en behoorde daar tot de Caballeros Pensionistas. Hierdoor kon hij jaarlijks genieten van 4.000 reales802. Een groter inkomen genoot hij echter als lid van de Real Compañía de San Fernando de Sevilla, goed voor 15.000 reales per jaar803. Daarnaast was Lorenzo ook handelaar in de Carrera de Indias. Volgens Francisco de Varas y valdes, kapitein van marine van Cádiz, was hij uno de los mas opulentos y acreditados en el Jiro de la Carrera, of één van de meest vermogende en invloedrijke personen in de handel op Amerika804. Hij beweerde samen met nog andere getuigen dat Lorenzo’s handelskapitaal rond de 3.750.000 reales schommelde805. In tegenstelling tot de andere leden van de familie Beyens, is het voor Lorenzo en María wel mogelijk het exacte totaalkapitaal op het moment van hun overlijden te reconstrueren. Voor hen werd een post-mortem inventaris opgemaakt, waarin alle schuldvereffeningen, onroerende en roerende bezittingen, erfenisverdelingen, en waardepapieren zitten vervat. De volgende tabel is een overzichtelijke weergave van hoe ze in de bron zelf wordt weergegeven. Uit deze rekening blijkt dat het uiteindelijke totaalkapitaal van Lorenzo en María 3.043.241 rs bedraagt. Omgerekend in goudwaard is dit 471,0937068 kg fijn goud of afgerond 471,09 kg fijn goud. Dit is de waarde waarop het erfdeel van hun verschillende kinderen zal worden berekend. In de tabel hieronder hebben we de rekening gereconstrueerd. 800 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 63-65 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 23 (fol. 38-39) 802 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 113vta-114 803 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33 (fol.58-59) 804 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 35 (fol. 62-63) 805 AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 33 (fol. 58-59) 801 155 het eindkapitaal van Lorenzo en María Beyens806 ONROERENDE GOEDEREN Huizen te Cádiz - Calle del Rosario 97 - Calle de la Plama 238 - Calle de la Plaza del Hospital del Rey 146 - Calle de la Plaza del Hospital del Rey 147 - Calle de la Soledad 144 - Calle de la Soledad 145 - Calle San Joséph 63 - Callejuela Rosario 78 - Calle de Capuchinos 65-66 - Calle San Joséph 172 - Calle de Comedias 24 totaal waarde_________ 878.986 rs 17 mvs 346.537 rs 28 mvs 377.742 rs 22 mvs 198.089 rs 177.334 rs 12 mvs 366.845 rs 22 mvs 183.789 rs 184.000 rs 156.000 rs 251.552 rs 340.000 rs 3.460.876 rs 33mvs Huizen te Isla de León - Plazilla 4 - Calle San Juan de Dios 48 - Calle San Juan de Dios 49 - Calle San Juan de Dios 50 totaal 38.026 rs 63.310 rs 46.198 rs 24 mvs 260.671 rs 408.205 rs 24 mvs ROERENDEN GOEDEREN - sieraden en zilverwerk - meubelen - kledij totaal ______ __ 211.429 rs 1 mvs 29.035 rs 17 mvs 19.662 rs 254.126 rs 18 mvs HUUROPBRENGST___________________________________________________ 365.463 rs 17 mvs WAARDEPAPIEREN__________________________________________________ 373.905 rs 18 mvs VERSCHILLENDE DELEN_____________________________________________ 413.144 rs 7mvs BRUIDSSCHATTEN___________________________________________________ - aan María de los Dolores en Antonio de Iraola 225.000 rs - aan Francisca de Paula en Luis Arroyo 20.000 rs totaal 245.000 rs TOTAAL DEBET 806 5.520.722 rs 15 mvs AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 328vta-332vta 156 SCHULDEN - aan schuldeisers totaal waarde 1.587.591 rs 1 mvs 1.587.591 rs 1 mvs VERMINDERING - erfenis van María Beyens - bruidsschat van Lorenzo Beyens - 9 jaar tribuut voor het huis Calle de la Palma 238 totaal ___________ _ 617.415 rs 26 mvs 271.058 rs 28 mvs 1.415 rs 28 mvs 889.890 rs 14 mvs TOTAAL CREDIT Eindsom Debet Credit Totaal 2.477.481 rs 15 mvs 5.520.722 rs 15 mvs 2.477.481 rs 15 mvs 3.043.241 rs 5.3.2. Estebán Antonio Beyens Huwijn Over Estebán Antonio hebben we weinig informatie met betrekking tot de evolutie van zijn patrimonium. Wel verklaart hij op het einde van zijn leven, in 1778, wanneer hij 46 jaar oud was, een kapitaal van 127.156 rs 18 mvs te bezitten. Daarnaast had hij voor 351.438 rs 16 mvs sieraden en meubels in zijn bezit. Hij woonde in een huis in Bornos in de Calle Ancha, waar hij het vruchtgebruik van genoot. Hij was m.a.w. niet de eigenaar, maar mocht er wel gratis verblijven, mits hij het huis in haar oorspronkelijke staat herstelde. De gerechtigde eigenares van dit huis was Jazinta Martinez807. Het totaalbezit van Estebán Antonio op het einde van zijn leven wordt berekend door de som van zijn kapitaal met die van zijn sieraden en meubels. Concreet komt dit neer op respectievelijk 127.156 rs 18 mvs vermeerderd met 351.438 rs 16 mvs en geeft als totaal 478.595 reales. Estebán Antonio bezitte m.a.w., zowel in roerende goederen als in kapitaal een totaal van 478.595 reales. Omgerekend naar goudwaarde is dit 74,086506 kg fijn goud, of afgerond 74,09 kg fijn goud. 807 APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1636vta 157 5.3.3. Alexandro Beyens Huwijn en María Margareta Barnola Nog minder dan voor Estebán Antonio zijn we gedocumenteerd voor Alexandro Beyens en María Margareta Barnola. Hier is de enige informatie waarover we beschikken m.b.t. hun patrimonium het kapitaal dat Alexandro bezat op de moment van zijn huwelijk met María Margareta in 1771. Het betreft hier 56.000 rs. Alexandro was toen 32 jaar oud. María Margareta zelf bracht noch kapitaal noch bruidsschat in. We weten dat Alexandro actief was in de Carrera de Indias, maar beschikken niet over informatie die ons inlicht over enig kapitaal dat hij ermee zou verworven hebben808. Alexandro bezit een huis in Cádiz in de Calle de Marzal 94. Zijn broer Rafael administreerde de pacht hiervan809. 5.3.4. María de la Paz Beyens Huwijn en Nicolás de Roxas Ybarraondo María de la Paz beschikte op twintigjarige leeftijd, toen ze huwde met Nicolás de Roxas in 1766, over 85.960 rs. Dit bedrag is de som van 64.000 rs welke ze kreeg van haar man en 21.960 rs aan sieraden en kapitaal welke ze zelf bezat810. Later, wanneer haar moeder María Josefa overleed zou ze 16.000 rs van haar erven. Dit geld investeerden ze volledig in de handelszaken van Nicolas de Roxas811. Ook hier schiet informatie te kort om hun totaalkapitaal op het einde van hun leven te reconstrueren. Wel is zeker dat María in de loop van haar leven erop vooruit ging. Dit leiden we af aan de erfenis die ze nalaat. Deze overstijgt het bedrag dat ze bezat op het moment van haar huwelijk met een bedrag van ongeveer 2.000 reales 812. María en Nicolas hadden huispersoneel in dienst. Over hoeveel personen het hier gaat weten we niet. Wel is zeker dat het om meer dan één persoon gaat. De informatie blijft zeer schaars en laat ons m.a.w. niet toe een sluitende conclusie te trekken. 808 AHPC, prot. not., CA 2197, PT, fol. 51vta AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 523vta 810 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1694vta 811 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1699vta 812 AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1643 809 158 5.3.5. Rafael Beyens Huwijn In zijn testament van 1800 verklaart Rafael drie aandelen te hebben in het lijfrentefonds voor een totaalwaarde van 2.565 rs 25 mvs. Twee maal per jaar int hij de rente hiervan. Rafael preciseert niet hoeveel deze rente bedraagt. Deze rente int hij tot op de dag van zijn overlijden. Daarnaast int hij jaarlijks 2.244 reales omwille van zijn prebende van de kapel welke zijn oom José Juan had gesticht. Bovendien had Rafael de pachtadministratie van het huis van zijn broer Alexandro in de Calle de Marzal 94 op zich genomen. De rente van 3% die dit huis opleverde, was goed voor 76 rs 16 mvs per jaar813. In het huis in de Calle de San Joséph 63 kreegt Rafael van zijn overleden broer Lorenzo Beyens een aandeel van 126.475 rs 32 mvs. Het resterende deel werd geërfd door de oudste zoon van Lorenzo, Josef María, ter waarde van 57.313 rs 2 mvs. Rafael heeft hierdoor recht op de inkomsten die voortkomen uit de huur dewelke corresponderen met zijn aandeel in het desbetreffende huis814. Rafael werd samen met Felix Beyens aangesteld als testamentexecuteurs van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens. Samen liquideerden ze openstaande rekeningen en schulden van Lorenzo en María. Zij schoten bijgevolg 1.839.936 rs 27 mvs voor dewelke ze later terugbetaald kregen van het kapitaal van Lorenzo en María. Het is niet duidelijk hoeveel Rafael en hoeveel Felix voorschoten. We weten bijgevolg niet wie in staat was welk bedrag voor te schieten. 5.3.6. Felix Beyens Als zoon van José Juan Ignacio erfde Felix bij de dood van zijn vader in 1770 de som van 360.000 reales815. Felix was toen 22 jaar oud. Op 31 december 1804 werd het huis van de overleden Lorenzo Beyens, Conde de Villamar in de Calle San Joséph 172 te Cádiz via een publieke veiling verkocht. Felix Beyens, toen reeds 56 jaar oud, kocht dit huis voor 251.552 reales816. 813 AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 53vta APHC, prot. not., CA 412, IP, fol. 338-339vta 815 AHPC, prot. not., CA 413, PT, fol. 75 816 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 391 814 159 Omdat Felix samen met zijn neef Rafael Beyens werden aangesteld als testamentexecuteurs van Lorenzo Beyens, hadden ze al zijn openstaande rekeningen en schulden geliquideerd. Dit bedrag kwam neer op de som van 1.839.936 rs 27 mvs, hetwelk Felix samen met Rafael voorschoten. Dit bedrag werd hen terugbetaald van het kapitaal van Lorenzo Beyens in oktober 1805817. Meer details over wie juist welke som had voorgeschoten hebben we niet. Bijgevolg kunnen we niet weten wie juist welk bedrag voorschoot en dus ook in staat was zulk bedrag voor te schieten. Omdat we over te weinig informatie beschikken zijn we niet in staat een adequate som op te stellen van Felix’ kapitaal wanneer hij stierf. We weten dat hij ten minste 360.000 reales had geërfd van zijn vader José Juan Ignacio en dat hij het huis in de Calle San Joséph 172 te Cádiz kocht. Hierdoor bleef er m.a.w. nog 108.448 reales over. We vermoeden dat Felix nog meer in zijn bezit had, kapitaal waarover de bronnen zwijgen. 5.4. De vierde generatie 5.4.1. María de los Dolores María kreeg bij haar huwelijk met Antonio de Iraola in 1788 een bruidsschat van 225.000 reales mee van haar ouders818. Ze was toen 18 jaar oud. Dertien jaar later, in 1801, wanneer haar beide ouders overleden, erfde ze 404.390 rs 31 mvs 1/3. In deze som is de volledige erfenis begrepen. Zowel bovenvernoemde bruidsschat als onroerende en roerende goederen en baar geld zitten hierin vervat. Wat betreft de onroerende goederen, erft ze ¼ van het huis in de Calle de Soledad 145 ter waarde van 91.711 rs 17 mvs. De resterende ¾ gaat naar haar zus María Lorenza. Daarnaast erft ze de helft van het huis in de Calle San Juan de Dios 48 in Isla de León ter waarde van 31.655 rs. De andere helft gaat evenzeer naar haar zus María Lorenza. Tot slot werd haar een deel van het huis in Calle San Juan de Dios 50 in Isla de León ter waarde van 35.303 rs 20 mvs toegeschreven. 817 818 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 338 AHPC, prot. not., CA 413, PT, fol. 69-80 160 De roerende goederen die ze van haar ouders erfde bestonden uit een aandeel van 1.822 rs 8 mvs aan sieraden en een aandeel van 2.218 rs 23 mvs aan meubels. Tot slot erfde ze nog 16.669 rs 31 mvs 1/3 baar geld uit de kas819. Toen haar man Antonio de Iraola stierf op 5 maart 1837 liet deze María achter met een berg schulden van 568.105 rs 16 ¼ mvs. Dit overlijden was de aanleiding om een inventaris op te maken van haar bezittingen en schulden. Uit deze blijkt inderdaad de negatieve balans. Onderstaande reconstructie maakt dit duidelijk. Het patrimonium van María de los Dolores Beyens op 19 januari 1838820 DEBET 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. kapitaal van Antonio de Iraola samen met zijn bruidsschat 597.731 rs 13 ¾ mvs erfenis die haar dochter María Rafaela afzweert omdat ze in het klooster gaat 71.954 rs erfenis van María’s ouders volgens de liquidatie gedaan op 12 januari 1838 16.243 rs 3 mvs inkomsten uit huur van de huizen Calle San Juan de Dios 48 en 50 en Calle de la Soledad 145 81.797 rs 30 ½ mvs verkoop van de huizen in Calle San Juan de Dios 48 en 50 28.809 rs 9 mvs verkoop van ¼ van het huis van Soledad 145 40.250 rs 8 mvs 821 verkoop van 5504 kg kinine 15.573 rs erfenis van haar ouders in baar geld 2.126 rs 6 mvs voor verschillende handelscommissies 51.248 rs 6 mvs het erfdeel van Gaspar de Amenabar 40.000 rs huisraad, zilverwerk en kledij geschat op 12 januari 1838 22.421 rs Totaal Debet 968.155 rs 3 ¼ mvs 819 AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 335vta-336vta AHPC, prot. not., CA 3227, Partición, fol. 128-132vta 821 Kinine is gedroogde bast van een boom uit Peru. Het was een kostbaar geneesmiddel (Everaert, J., De internationale en koloniale handel.....p. 870) 820 161 CREDIT alle kosten vanaf 1 januari 1804 tot het overlijden van Antonio de Iraola op 5 maart 1837 1. verschillende erfdelen van haar man Antonio 88.562 rs 28 mvs 2. verlies van de handel van Antonio 55.290 rs 3 mvs 3. verlies geleden bij de inwisseling van vier waardebonnen 1.807 rs 2 mvs 4. betaling aan de erfgenamen Brou de Martella, 4.000 rs 5. onomkeerbare lening dewelke María aan Luis Arroyo en Francisco Beyens gaf 6. verschillende rekeningen en verschillende kosten van María in de jaren 1812 en 1833 1.374 rs 10 mvs 7. 8. 9. 10. 86.643 rs kosten van het huis, onderhoud van de familie, kledij en de huur van hun huis sinds 1 jan 1804 tot 31 maart 1837 ter waarde van 2.090.041 rs 3 ¼ mvs, verminderd met de onderhoudskosten van Bartolomé de Ayala ter waarde van 1.236.541 rs 30 ½ 853.499 rs 6 ¾ mvs de ziektekosten van Antonio en zijn begrafenis ter waarde van 18.464 rs 30 mvs, verminderd met de schenking van Bartolome de Ayala voor de begrafenis ter waarde van 7.126 11.338 rs 30 mvs betaling van de prijzer van het zilverwerk 103 rs de kost van de huisraad van het huis van María en Antonio 50.599 rs 18 mvs Totaal Credit 1.536.260 rs 19 ½ mvs Debit Credit Totaal 968.155 rs 3 ¼ mvs 1.536.260 rs 19 ½ mvs - 568.105 rs 16 ¼ mvs De eindbalans zoals we hier zien is negatief. María de los Dolores heeft m.a.w. een schuld van 568.105 rs 16 ¼ mvs. Van doorslaggevende aard blijken hierin de kosten die in de creditrekening onder het nummer 7 staan vermeld. Dit zijn de kosten aan het huis, het onderhoud van de familie, de kledij en de huur van María’s huis. 162 Opvallend is dat Antonio de Iraola verlies had geleden met zijn handelsbedrijvigheid voor een bedrag van 55.290 rs 3 mvs. Ondanks de rijke erfenis, het omvangrijke kapitaal dat Antonio inbracht en de uitermate grote bruidsschat die María genoot, dewelke ze kreeg op de zeer jonge leeftijd van 18 jaar, verging het haar niet zo best. Ze mag van geluk spreken dat Bartolomé de Ayala haar schuld wou afkopen822. Haar eindkapitaal op 19 januari 1838 heeft zich vertaald in een schuld van 568.105 rs 16 ¼ mvs. In goudwaarde is dit 87,9427268 kg fijn goud of afgerond 87,93 kg fijn goud. Maar omdat Bartolomé de Ayala haar schuld had afgekocht, is haar feitelijke eindkapitaal nul. 5.4.2. María Lorenza María Lorenza huwde op 24 februari 1800 met Rafael Llegat. Ze was toen 29 jaar oud. In tegenstelling tot haar zussen María de los Dolores en Francisca de Paula kreeg ze geen bruidsschat van haar ouders. De reden hiervoor is ons onduidelijk. We weten dat María Lorenza huwde een tiental maanden vóór haar moeder stierf. Een goede maand later zal ook haar vader Lorenzo Beyens overlijden. Misschien gaat het hier om een slechte ‘timing’ en voelden haar ouders zich niet meer in staat zich nog bezig te houden met zulke geldzaken. Maar dit gemis aan een bruidsschat werd goedgemaakt door de erfenis die ze nadien ontving. Deze is niet meer of niet minder dan die van haar zussen dewelke wel een bruidsschat ontvingen en bedraagt 404.390 rs 31 1/3 mvs. Voor dit bedrag heeft ze een aandeel van ¾ in het huis in Cádiz Calle de la Soledad 145 ter waarde van 275.134 rs 5 mvs en een aandeel van ½ in het huis Calle de San Juan de Dios 48 in Isla de León ter waarde van 31.655 rs. Ook haar aandeel in het huis in Calle de San Juan de Dios 50 is op één na het grootste van haar vijf andere broers en zussen. Het bedraagt 38.303 rs 19 mvs. Ook haar aandeel voor de sieraden en het zilverwerk is op één na het hoogste voor een waarde van 19.859 rs 13 mvs. Hetzelfde geldt voor de meubels, hier is haar aandeel op één na het hoogste met een waarde van 5.010 rs 23 mvs. Van de drie broers en zussen, m.n. zij zelf, Francisca de Paula en Miguel Beyens, dewelke een deel kregen toegewezen van de wa ardepapieren, kreeg María 822 AHPC, prot. not., CA 3227, Part., fol. 133 163 Lorenza het minst grote aandeel ter waarde van 18.132 rs 27 mvs. Wat betreft het baar geld uit de kas ontving María Lorenza een bedrag van 16.295 rs 2 1/3 mvs. Dit bedrag is op twee na het hoogste. Hoe het María Lorenza nadien verging weten we niet, daarvoor schiet documentatie tekort. Wanneer haar man Rafael Llegat zou overlijden, huwde ze met de Gaditaan Salvador Meléndez Bruna, Luitenant-Generaal van het Koninklijk leger, ridder van de orde van San Hermenegildo en ridder van de orde van Calatrava 823. Omwille van Salvador’s titels vermoeden we dat hij een kapitaalkrachtige persoon is. Daarom denken we dat María Lorenza economisch gezien erop vooruit is gegaan na 1805, het jaar waarin ze de erfenis volledig had ontvangen. 5.4.3. Josef María Beyens Josef María werd geboren als eerste zoon van Lorenzo en María Beyens. Dit maakte hem erfgenaam van de titel van Conde de Villamar. Met betrekking tot de erfenis van zijn ouders, zou dit een verschil maken van 537.743 rs in vergelijking met zijn zussen en broers. Josef María zou net zoals hen 404.390 rs 13 1/3 mvs erven zij het dat hier voornoemd bedrag van 537.743 rs bijkomt. Dit bedrag is één derde van het kapitaal van zijn moeder, de Condesa de Villamar, en wordt bijgevoegd bij de legitieme erfenis van het vaderlijke en moederlijk deel. Josef María’s erfenis komt m.a.w. neer op een totaal van 942.133 rs 31 1/3 mvs. Dit bedrag zal hij op 21 oktober 1805 ontvangen. Net geen jaar voor hij zou huwen met Josefa Delaville. Voor het bedrag van 942.133 rs 31 1/3 mvs erft hij het volledige huis in de Calle de la Palma 238 te Cádiz ter waarde van 346.537 rs 28 mvs. Daarbij komt een aandeel ter waarde van 162.289 rs 13 mvs in zijn ouderlijk huis in de Calle del Rosario 97 te Cádiz. In het huis in de Calle de San Joséph 63 krijgt Josef María een aandeel van 57.313 rs 2 mvs toegewezen. Zijn oom Rafael Beyens bezit de overige 126.475 rs 32 mvs. Rafael heeft hierdoor recht op de inkomsten die voortkomen uit de huur dewelke corresponderen met zijn aandeel in het desbetreffende huis. José María krijgt het grootste aandeel van alle broers en zussen toegewezen in het huis in Calle de San Juan de Dios 50 ter waarde van 91.153 rs 6 mvs. Ook kon hij rekenen op het grootste aandeel in de sieraden en het zilverwerk ter waarde van 85.302 rs 30 mvs. Wat betreft de meubels, 823 AHPC, prot. not., CA 481, TVP,fol. 21vta 164 krijgt Josef María het minst grote aandeel, ter waarde van 1.341 rs 23 mvs. Maar dit is relatief wanneer we zien dat hij een aandeel op het geld in kas krijgt dat enorm hoog boven dat van zijn broers en zussen uit steekt. Hij krijgt het bedrag van 185.195 rs 31 mvs. Tot slot wordt hem nog 13.000 rs 1/3 mvs geschonken om de toekomstige rekeningen van Lorenzo en María te kunnen liquideren824. Vijf jaar na het overlijden van zijn vader in 1801 zou hij huwen met Josefa Delaville op 10 september 1806. Zij bracht geen bruidsschat in. Dertig jaar later, zal zijn broer Miguel Beyens sterven. Deze had het huis in de Calle de la Soledad 144 geërfd van zijn ouders en draagt het over op Josef María. Zodoende komt ook dit huis in het bezit van Josef María wanneer Miguel sterft op 29 november 1836825. 5.4.4. Lorenzo Josef Beyens Lorenzo Josef Beyens werd geboren als tweede zoon van Lorenzo en María Beyens. Daarom erfde hij het gewone bedrag van 404.390 rs 31 mvs 1/3. Voor dit bedrag kreeg hij een aandeel van twee derde in het huis in de Calle de la Plaza Hospital del Rey 146 ter waarde van 251.828 rs 17 mvs. Zijn broer Miguel Beyens zou het resterende deel van één derde erven. Ook zal Lorenzo Josef twee derde erven van het het huis in Isla de León, Plazilla 4 voor een bedrag van 25.350 rs 17 mvs 2/3. Het resterende deel van één derde zal zijn broer Miguel Beyens erven. Daarnaast krijgt hij een deel van het huis in Calle San Juan de Dios 50 in Isla de León ter waarde van 33.303 rs 19 mvs. Hij zal het derde grootste deel van de sieraden en het zilverwerk erven voor een waarde van 23.855 rs 28 mvs. Zijn aandeel met betrekking tot de meubels is zeer klein in vergelijking met dat van zijn broers en zussen en bedraagt 261 rs 23 mvs. Ook voor het geld in de kas zal hij een laag bedrag krijgen. Dit is 12.552 rs 7 mvs 1/3. Enkel Miguel Beyens krijgt nog minder. Tot slot erft Lorenzo nog 57.238 rs 22 mvs van verschillende delen. Welke dit zijn wordt niet gepreciseerd826. 824 APHC, prot. not., CA 412, IP, fol. 338-339vta AHPC, prot. not., CA 452, T, fol. 942-943 826 APHC, prot. not., CA 412, IP, fol. 339vta-340 825 165 5.4.5. Francisca de Paula Francisca de Paula zal huwen met Luis de Arroyo in het jaar 1797, wanneer ze 17 jaar oud is. Van haar ouders krijgt ze 20.000 rs mee als bruidsschat. Wanneer haar ouders stierven, erfde ze net zoals de meest van haar broers en zussen een totaal van 404.390 rs 31 mvs 1/3. Hierin zit haar bruidsschat inbegrepen. Ze krijgt twee volledige huizen, één in de Calle de la Plaza del Hospital de Rey 147 ter waarde van 192.089 rs en één in Isla de León Calle de San Juan Dios 49 ter waade van 46.198 rs 24 mvs. Daarnaast krijgt ze het minst grote aandeel in het huis in Isla de León Calle San Juan de Dios 50 ter waarde van 260.671 rs. Haar aandeel in het zilverwerk en de sieraden bedraagt 32.380 rs 17 mvs. Daarnaast erft ze 5.860 rs 23 mvs aan meubels en een bedrag van 60.209 rs 16 mvs aan waardepapieren. Tot slot erft ze een deel van 16.349 rs 1 mvs 1/3 uit de kas827. Francisca zal deze erfenis hebben ontvangen, net zoals de rest van haar broers en zussen op 21 oktober 1805. Enkel zij zou er niet lang van kunnen genieten want ze zal nog geen jaar later overlijden op 11 maart 1806828. 5.4.6. Miguel Rafael Miguel Beyes zal net zoals de meeste van zijn broers en zussen 404.390 rs 31 mvs 1/3 erven. Hierin zit het volledige huis in Cádiz in de Calle de la Soledad 144 begrepen, goed voor 177.334 rs 12 mvs 829. Daar zal hij een boekenwinkel uitbaten830. Dit huis zal hem jaarlijks een rente van 3.300 rs opleveren831. Ook erft hij één derde van het huis Calle de la Plaza del Hospital 146 ter waarde van 125.914 rs 5 mvs. Van het huis in Isla de León, Plazilla Vieja 4 krijgt hij het resterende deel van één derde ter waarde van 12.675 rs 17 mvs. Het deel dat hij erft m.b.t. het huis in Isla de León, Calle San Juan de Dios 50 ter waarde van 31.303 rs 19 mvs is het minst hoge vergeleken met dat van zijn broers en zussen. Enkel zijn zus Francisca de Paula erft een aandeel even groot als dat van hem. Daarnaast krijgt hij een deel ter waarde van 16.252 rs 30 mvs toegewezen, deel van de sieraden en zilverwerk. Dit is op één na het laagste aandeel. Wat betreft de meubels erft Miguel ook op één na het laagste aandeel ter waarde van 827 APHC, prot. not., CA 412, IP, fol. 340vta-342 Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 46 829 APHC, prot. not., CA 412, IP, fol. 342vta 830 AHPC, prot. not., CA 452, T, fol. 942 831 AHPC, prot. not., CA 420, Patrimonio, fol 281vta 828 166 1.851 rs 23 mvs. Voor de waardepapieren krijgt hij een deel van 26.603 rs 22 mvs en tot slot een bedrag van 12.455 rs 6 mvs 1/3 uit de kas. Dit is het laagste aandeel van alle broers en zussen.832 Deze erfenis werd door hem volledig ontvangen op 21 oktober 1805. Zestien jaar later verklaard hij het huis in de Calle Soledad 144, met daarin zijn boekenhandel als enige bezit te hebben samen met nog wat huisraad en kledij. Miguel was toen 37 jaar oud. Hij draagt zijn broer Josef María, de nieuwe Conde de Villamar dit huis over wanneer hij sterft833. Zo gebeurde het dat Josef María bij de dood van zijn broer Miguel op 29 november 1836 het huis Calle de la Soledad 144 bij zijn patrimonium kon voegen. Conclusie Het is duidelijk dat de familie Beyens haar hoogtepunt kende in het uitbundige patrimonium van Lorenzo en María Beyens uit de derde generatie. De basis hiervan werd reeds gelegd in de eerste generatie. Cornelio Beyens Torrekens, de eerste Beyens die naar Cádiz verhuisde, had zich door zijn handelsactiviteiten kunnen verrijken waardoor zijn eindkapitaal opliep tot 1.155.320 reales. Omdat hij slechts één zoon had, José Juan Ignacio, was diens erfdeel aanzienlijk, m.n. 1.084.920 reales. Hiermee verwierf José Juan een uitgebreide basis om zich verder te kunnen verrijken. Door zijn speculatie op huizen werd hij eigenaar van zeven huizen, waarvan er drie in Cádiz en vier in Isla de León waren gelegen. Bovendien verwierf hij negen landerijen en een hele of een halve zoutmijn genaamd Santa Ana. José Juan’s handelsactiviteit leverde hem bovendien een aanzienbare winst op van 804.928 reales, gerealiseerd in de periode 1736-1769. In de tweede generatie zien we dat Cornelio Antonio van Merksem naar Cádiz verhuisd. Over diens kapitaal weten we dat het in hoofdzaak opgeslorpt is geweest door de oorlog van 1726-1727 tegen Engeland. Zijn vrouw María Josefa Huwijn kwam uit een kapitaalkrachtig gezin maar verloor ook een groot deel van haar kapitaal in diezelfde oorlog. Veel bleef er m.a.w. niet over voor hun kinderen. Estebán Antonio, Alexandro, María de la Paz en Rafael Beyens zijn daarom minder 832 833 APHC, prot. not., CA 412, IP, fol. 342-343 AHPC, prot. not., CA 0452, T, fol. 943 167 kapitaalkrachtige leden van de familie Beyens. Zij waren niet rijk maar daarom nog niet arm. We gaan er vanuit dat zij tot de gegoede middenklasse behoorde. Enkel de zoon Lorenzo Beyens, oudste zoon van Cornelio Antonio en María Josefa, zou wel rijk worden, zoniet zeer rijk. Door zijn huwelijk met de dochter van José Juan Ignacio, María de Belen Beyens, tevens zijn nicht, kon hij rekenen op een uitgebreid erfdeel dat hen zou toekomen. Dit erfdeel omvatte verscheidene huizen in Cádiz en Isla de León alsook negen landerijen en de helft van een zoutmijn. Niet alle huizen zou Lorenzo volledig erven, maar omdat hij zo succesvol was in zijn handel op Amerika, een handel die hem in het jaar 1779 een winst van ongeveer 3.750.000 reales opleverde, was hij in staat de resterende delen van die huizen waar hij medeeigenaar van was over te kopen. Uiteindelijk had hij genoeg geld vergaard om later nog vier grote huizen in Cádiz te bouwen. Zo werden Lorenzo en zijn vrouw en nicht María de Belén eigenaars van een totaal van vijftien huizen. Bovendien verwierf Lorenzo Beyens verscheiden titels en functies dewelke verbonden waren aan een inkomen. Op het einde van hun leven bedroeg hun totaalkapitaal 3.043.241 reales (471,09 kg fijn goud). Het is m.a.w. duidelijk dat wanneer de twee takken van de familie Beyens door het huwelijk tussen Lorenzo en María worden samengebracht, haar kapitaal wordt gebundeld waardoor Lorenzo en María konden uitgroeien tot een van de rijkste gezinnen van Cádiz. In de daaropvolgende generatie zou het aanzienlijke kapitaal van Lorenzo en María verbrokkelen. Zij kregen zes kinderen, dewelke elk 404.390 reales erfden. Enkel Josef María, wettige erfgenaam van de titel van Conde de Villamar die zijn vader had verworven, erft meer, m.n. 942.133 reales 31 1/3 maravedies. Duidelijk is dat de verdeling van de erfenis zo evenwichtig mogelijk is gebeurd. Niet over alle kinderen van Lorenzo en María is evenveel geweten, maar in het geval van María de los Dolores, is gebleken dat zij in 1838 met een schuld van 568.105 rs 16 ¼ mvs te kampen kreeg. De rest van de kinderen, m.n. María Lorenza, Josef María, Lorenzo Josef, Francisca de Paula en Miguel Beyens lieten minder over zich weten. Hierover beperkt onze informatie zich tot de verdeling van de erfenis. Eigenaardig is dat de hacienda, de landerijen en de halve zoutmijn, de helft van de fregat ‘La Galga’ die Lorenzo in zijn bezit had, alsook het huis dat hij bouwde in Calle de la Plaza del Hospital del Rey 146, niet worden vermeld in de erfenisverdeling. Wat hiermee is gebeurd is niet duidelijk. 168 ALGEMEEN BESLUIT De reden waarom twee leden van de familie Beyens naar Cádiz verhuisden, is vermoedelijk omdat daar de mogelijkheden groter waren dan in de Zuidelijke Nederlanden. Cádiz stond immers bekend bij menig handelaar als ‘de springplank naar geld en succes’. Op twintig jarige leeftijd vertrok Cornelio voor de eerste maal naar Cádiz om te handelen. Hij reisde enkele jaren op en af, waardoor hij ontdekte dat er in Cádiz best wat mogelijkheden waren. Na een periode heen een weer te hebben gereisd, besloot hij er te wonenen en te huwen. Zijn neef Cornelio Antonio Beyens kwam hem achterna. Deze ging gretig in op de uitnodiging van zijn oom om in Cádiz een beter leven te leiden. Zo gebeurde het dat de twee jongste mannelijke leden van de familie Beyens in Cádiz terecht kwamen. Op deze manier werd de familietak van Merksem naar Cádiz verplaatst en zou ze zich daar verder uitbreiden. Sociaal-maatschappelijk zien we dat zij in de eerste generatie in Cádiz – belichaamd in de persoon van Cornelio Beyens Torrekens – een familie is die behoort tot de klasse van de middenburgerij. Ana Crespo Solana wees erop dat de meeste buitenlandse inwijkelingen in Cádiz tot die klasse behoorden. Nog in dezelfde generatie klom de familie Beyens op tot de klasse van de hoge burgerij en had handelscontacten in verscheidene verre gebieden. Cornelio Beyens Torrekens, de eerste Beyens in Cádiz, werd mayordomo en schatmeester van de Vlaamse natie. Deze opwaartse trend zal zich snel doorzetten en we zien dat reeds vanaf de tweede generatie Cornelio Antonio Beyens consul van de Vlaamse natie en commissaris van het Oostendse konvooi werd. Binnen dezelfde generatie werd José Juan Ignacio hidalgo verklaard. Vanaf de derde generatie, belichaamd in de personen Lorenzo Beyens en Maria de Belén Beyens, is deze trend onmiskenbaar en wordt de familie Beyens een familie van adel. Hoewel de vierde generatie minder systematisch werd onderzocht, zagen we toch dat haar leden zich de adellijke levensstijl volledig hadden eigen gemaakt. 169 Deze sociale promotie over vier generaties heen werd bewerkstelligd door een aantal strategieën. Zoals dat wel vaker de gewoonte was, werden deze strategieën gecombineerd waardoor de kans op die sociale promotie alleen maar kon vergroten. In de eerste plaats was er de strategie van het huwelijk. Door een goed uitgekozen huwelijkspartner werd in vele gevallen de sociale en economische status behouden, zoniet uitgebreid. Meestal huwde de groothandelaars, zoals ook het geval was bij de leden van de Vlaamse natie, binnen dezelfde sociaal-economische kring. Dit geldt ook voor de familie Beyens. In de eerste generatie zien we dit bevestigd in het huwelijk tussen Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggemans. Deze laatste haar vader was handelaar in Cádiz en stelde het economisch goed. In de tweede generatie huwde Cornelio Antonio Beyens met Maria Josefa Huwijn. Haar vader Juan Huwijn, was een belangrijk persoon binnen de Vlaamse handelsgemeenschap te Cádiz, alwaar hij als consul en commissaris van het Oostendse konvooi was aangesteld. Met dit huwelijk maakte Cornelio Antonio Beyens sociale, en waarschijnlijk ook economische vooruitgang. In de volgende generatie komt de huwelijksstrategie het meest tot uiting. Lorenzo Beyens zal dan huwen met zijn nicht Maria de Belén Beyens, dochter van José Juan. De voornaamste reden hiervoor was de conservatie van José Juan’s kapitaal binnen de familie. Doordat deze twee aftakkingen van de familie Beyens met dit huwelijk terug samen kwamen, werd het kapitaal van beiden gegenereerd, waardoor Lorenzo en Maria bijzonder rijk werden. Dit zal ertoe leiden dat Lorenzo Beyens de titel van Conde de Villamar kreeg omwille van verdienste en dat hij later nog een reeks titels, zoals grootmeester van de Maestranza van Valencia en ridder van de orde van Karel III van Spanje, zal bemachtigen. Hij sloeg er ook in de functie van Síndico Personero of volksvertegenwoordiger aan de stad van Cadiz te bemachtingen. In de generatie die daarop volgt zullen alle dochters van Lorenzo en Maria huwen met leden van de militaire adel en niet meer met groothandelaars. Een tweede strategie is die van de handel. Door de steeds toenemende geografische uitbreiding van de handelscontacten sloeg de familie Beyens erin zich stelselmatig te verrijken. Reeds vanaf de eerste generatie had zij handelscontacten in verre gebieden. Deze waren voorlopig nog toegspitst op de Nederlanden, maar besloten ook nog andere verre gebieden. Ze reikten van het Balticum, over de hele Europese Atlantische kust, tot in de Levant. Het was voornamelijk Baltisch hout waarin ze handelden. In de tweede generatie wordt hun handel uitgebreid tot de Spaans170 Amerikaanse kolonies. Opvallend is hoe José Juan erin sloeg zich met deze handel te verrijken. Hij had de toon gezet en in de daarop volgende generatie werd de definitieve toegang tot de adelstand verwezenlijkt. Het is pas in de generatie daarna, de vierde, dat de handel achterwege werd gelaten. Met betrekking tot de handelscontacten van de eerste twee firma’s die de familie Beyens oprichtte, respectievelijk de firma Beyens Brabander y co (1723-1729) en Beyens Hijo y co (1730-1750) is het duidelijk dat deze in grote mate personen zijn afkomstig uit, of met wortels in de Nederlanden. Opmerkelijk is verder dat deze firma’s verweven zijn met de Gentse groothandel. De verschuiving van het centrum van de Spanjehandel in de Zuidelijke Nederlanden van Antwerpen naar Gent is daarom ook voelbaar in de handelscontacten van deze firma’s. Ook in Amsterdam hadden ze een ruime waaier aan handelscontacten. Naast deze handelsactiviteiten investeerde verschillende leden van de familie Beyens hun kapitaal in niet-risicodragende beleggingen zoals renten, landerijen en huizen. Vooral José Juan en Lorenzo zullen zich hiermee bezig houden. José Juan was verantwoordelijk voor de aankoop van negen landerijen en een zoutmijn genaamd Santa Ana. Daarnaast had hij zich ontwikkeld tot geldschieter van verschillende personen en kwam hij ertoe om op huizen te speculeren. Zo gebeurde het dat José Juan verschillende huizen, zowel in Cádiz als in het nabijgelegen dorp Isla de León had bemachtigd. Deze erfde Lorenzo, samen met de negen landerijen en de helft van de zoutmijn. Het is opvallend dat deze trend zowel in Cádiz, Gent als Antwerpen aanwezig is. Over het algemeen koos de groothandelaar om zijn geld in nietrisicodragende beleggingen te investeren. Een belangrijke eigenschap van de familie Beyens was dat zij zeer katholiek was. Nog in Vlaanderen waren de voorgaande generaties sterk verbonden met de parochiekerk Sint-Bartolomeus van Merksem. Cornelio Beyens Torrekens financierde mee de preekstoel van de Merksemse parochiekerk waarin zijn naam staat gegrifd en was mede-oprichter van het pastorijhuis van Merksem. In de tweede generatie was José Juan eigenaar van een prebende en vanaf de derde generatie verkregen verschillende leden van de familie Beyens hoge geestelijke titels. Zo was Estebán Antonio uit de derde generatie priester zowel in Cádiz als in Puerto Real en werd Algemeen Kerkelijk Fiscaal. Uit dezelfde generatie werd Rafael Beyens, broer van Estebán 171 priester in Cádiz. Miguel Beyens uit de vierde generatie was priester in Cádiz en werd kanunnik aan de kathedraal van Cádiz en was doctor in de teologie. Deze drie personen, Esteban, Rafael en Miguel zijn bovendien lid van de broederschap van San Pedro te Cádiz. Lorenzo Beyens uit de derde generatie bezat geen geestelijk titel, maar financierde mee de bouw van de Santa Cueva del Rosario. Dit is één van de mooiste en meest prestigieuze oratoria te Cádiz. Opvallend is dat pas vanaf de derde generatie leden van de familie Beyens een geestelijke carrière tegemoet gingen. We kunnen hierdoor concluderen dat het de eerste twee generaties voornamelijk te doen was om een economische en sociale basis te leggen door middel van de handel. De generaties daarna genoten mee van deze sociaal-economische ingebedheid en hadden bijgevolg minder nood om die te bewerktstelligen. Deze was immers door de vorige generaties reeds gelegd. Dit gaf hen ruimte om zich op een loopbaan als geestelijke toe te spitsen. 172 PRENTEN Portret van Lorenzo Narciso Beyens Huwijn, Conde de Villamar, Maestrante de la Real Maestranza de Valencia en Caballero Pensionado de la Real y Distinguida Orden Española de Carlos Tercero. 173