De familie Beyens

advertisement
De familie Beyens
Een Vlaams-Gaditaanse handelaarsfamilie in de 18de eeuw
Wout Van Putten
Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
voor het behalen van de graad van
Licentiaat in de Geschiedenis
Promotor: Prof. Dr. R. Vermeir
Universiteit Gent
Academiejaar 2006-2007
INHOUDSTAFEL
WOORD VOORAF
INLEIDING
VIII
IX
BIBLIOGRAFIE
XIII
1. Archiefbronnen
2. Literatuurlijst
AFKORTINGEN
MONETAIRE WAARDEN
DEEL I
HISTORISCHE CONTEXT
XVIII
XIX
1
Hoofdstuk I : De Atlantische ruimte
1
1.1.
1
1.2.
Definitie van de Atlantische ruimte
De Atlantische oceaan in de geschiedenis
1.2.1. Het Atlantische obstakel
1.2.2. Het commerciële tijdperk
1.2.2.1. De Late Middeleeuwen
a) de Noord-Italiaanse handel
b) de Noord-Europese handel
1.2.2.2. De 16de-eeuwse maritieme expansie
a) de Zuid-Europese expansie
b) de Noord-Europese handel
1.2.2.3. De zeventiende eeuw
a) de Zuid-Europese handel
b) de Noord-Europese handel
Hoofdstuk II : De Atlantische commerciële verhoudingen in de 18de eeuw
1
1
2
2
2
4
4
4
5
6
6
7
9
2.1. Ontwikkelingen in de 18de eeuw
2.1.1. Een nieuwe soort handel
2.1.2. Commerciële belangenconflicten
2.1.3. De uitkomst van de conflicten
9
9
10
12
2.2. Ontwikkelingen op het einde van de 18de eeuw
2.2.1. De suprematie van Frankrijk
2.2.2. De tanende Franse macht
2.2.3. Een nieuwe internationale machtsverhouding
12
12
14
15
II
DEEL II
DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN EN WEST-ANDALUSIË
17
Hoofdstuk I : De Zuidelijke Nederlanden en de handel
17
1.1. Het tijdskader
17
1.2. Brabant en de internationale handel
18
1.2.1. Antwerpen
1.2.1.1. Algemene evoluties op handelsgebied
1.2.1.2. De Antwerpse burgerij
1.2.1.3. De handel op Spanje en haar kolonies
1.3. Vlaanderen en de internationale handel
19
19
22
23
26
1.3.1. Gent
1.3.1.1. Algemene evoluties op handelsgebied
1.3.1.2. De Gentse internationale handel
1.3.1.3. De handel op Spanje en haar kolonies
1.3.2. Oostende
1.3.2.1. Algemene evoluties
1.3.2.2. Het Oostendse konvooi
26
26
28
29
31
31
32
Besluit
34
Hoofdstuk II : West-Andalusië en de handel
36
2.1. De Andalusische maatschappij
36
2.1.1. Een rurale maatschappij
2.1.2. Cádiz als uitzondering op de regel
2.2. De Gaditaanse handelswereld
2.2.1. De creatie van Cádiz als metropool
2.2.1.1. De praktische voordelen van de Cádizbaai
2.2.1.2. Sevilla onttroond
2.2.2. Het Gaditaanse monopolie
2.2.3. De handelsmaatschappij te Cádiz
2.2.3.1. Demografie en handel
2.2.3.2. De Gaditaanse burgerij
2.2.4. De buitenlandse aanwezigheid
2.3. De Vlaamse natie te Cádiz
2.3.1.
2.3.2.
2.3.3.
2.3.4.
‘la Antigua y Noble Nación flamenca’
Organisatorische structuur
De Vlaamse handelsgemeenschap te Cádiz
Elementen van cohesie
36
36
37
37
37
38
39
40
40
42
52
55
56
58
59
62
III
DEEL III
DE FAMILIE BEYENS
67
Hoofdstuk I : Vlaamse achtergrond
67
1.1. Historische achtergrond van de families Beyens, Bruggemans en Huwijn
67
1.1.1. De familie Beyens
1.1.2. De familie Bruggemans
1.1.3. De familie Huwijn
1.2. Genealogie van de generatie voor Cádiz
1.2.1.
1.2.2.
1.2.3.
1.2.4.
Josef Beyens Van Beren en Ana Torrekens Verhoeven
Cornelio Sprangers en Maria Verbrugge
Arnaldo Huwijn Vanheestere en Judoca Vanhoucke Reiniers
Juan Batista van Herk de Wilde en Catalina de Winter Simons
67
68
68
69
69
70
70
71
Hoofdstuk II : De generatie in Cádiz : Genealogie en biografie
72
2.1. De eerste generatie
72
2.1.1.
2.1.2.
2.1.3.
2.1.4.
Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggeman
José Beyens Torrekens en Ana Sprangers Verbrugge
Ana Beyens Torrekens
Juan Huwijn en Flora Verónica Hercq Winter
2.2. De tweede generatie
2.2.1. José Juan Ignacio Beyens Bruggeman en Micaela Geraldino
2.2.2. Cornelio Antonio Beyens Sprangers en María Joséfa Huwin Hercq
2.3. De derde generatie
2.3.1.
2.3.2.
2.3.3.
2.3.4.
2.3.5.
2.3.6.
Lorenzo Beyens Huwijn en María de Belén Beyens Geraldino
Estebán Antonio Beyens Huwijn
Alexandro Beyens Huwijn en María Margareta Barnola
María de la Paz Beyens Huwijn en Nicolás de Roxas Ybarraondo
Rafael Beyens Huwijn
Felix Beyens
2.4. De vierde generatie
2.4.1.
a)
b)
c)
d)
Kinderen van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens
José Vicente
María de los Dolores
Vicente Lorenzo
María de los Dolores
72
75
76
76
79
79
81
83
83
87
87
89
90
91
92
92
IV
e)
f)
g)
h)
i)
2.4.2.
María Lorenza
Joséf María Beyens
Lorenzo Joséf Beyens
Francisca de Paula
Miguel Rafael
Kinderen van Alexandro Beyens en María Margareta Barnolo
99
Hoofdstuk III : De handel
100
Inleiding
100
De handel in de eerste helf van de 18de eeuw
3.1.
101
3.1.1. De firma Beyens Brabander y co
3.1.1.1.De oprichting
3.1.1.2.De uitgestrektheid van de handel
3.1.1.3.De handelscontacten
3.1.1.4.Conclusie
101
101
102
103
108
3.1.2. De firma Beyens Hijo y co
3.1.2.1.Oprichting
3.1.2.2.De uitgestrektheid van de handel
3.1.2.3.De handelspartners
3.1.2.4.Conclusie
108
108
109
110
114
3.2.
de handel in de tweede helft van de 18de eeuw
3.2.1. José Juan Ignacio Beyens
3.2.2. Lorenzo Beyens
3.2.3. De vierde generatie
3.3.
Andere bedrijvigheden
3.3.1. De leden van de firma Beyens Brabander als geldschieters
3.3.2. Lorenzo Beyens als geldschieter
3.3.3. huizenspeculatie
115
115
116
117
118
118
120
120
Conclusie
121
Hoofdstuk IV: Sociale integratie
123
Inleiding
123
4.1. De eerste generatie
123
4.1.1. Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggeman
4.1.2. Juan Huwijn en Maria Flora Verónica Hercq Winter
123
127
V
4.2. De tweede generatie
4.2.1. José Juan Ignacio Beyens Bruggeman en Micaela Geraldino
4.2.2. Cornelio Antonio Beyens Sprangers en María Joséfa Huwin Hercq
4.3.
Derde Generatie
4.3.1.
4.3.2.
4.3.3.
4.3.4.
4.3.5.
4.3.6.
Lorenzo Beyens Huwijn en María de Belén Beyens Geraldino
Estebán Antonio Beyens Huwijn
Alexandro Beyens Huwijn en María Margareta Barnola
María de la Paz Beyens Huwijn en Nicolás de Roxas Ybarraondo
Rafael Beyens Huwijn
Felix Beyens
4.4. De vierde generatie
4.4.1. Kinderen van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens
a) María de los Dolores
b) María Lorenza
c) Joséf María Beyens
d) Lorenzo Joséf Beyens
e) Francisca de Paula
f) Miguel Rafael
128
128
129
130
130
136
138
138
139
140
141
141
Conclusie
144
Hoofdstuk V : Het patrimonium
146
Inleiding
146
5.1.
146
De eerste generatie
5.1.1. Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggeman
5.1.2. Juan Huwijn en María Flora Verónica Hercq Winter
5.2.
De tweede generatie
5.2.1.
5.2.2.
José Juan Ignacio Beyens Bruggeman en Micaela Geraldino
Cornelio Antonio Beyens Sprangers en María Joséfa Huwin Hercq
5.3. Derde Generatie
5.3.1.
5.3.2.
5.3.3.
5.3.4.
5.3.5.
5.3.6.
Lorenzo Beyens Huwijn en María de Belén Beyens Geraldino
Estebán Antonio Beyens Huwijn
Alexandro Beyens Huwijn en María Margareta Barnola
María de la Paz Beyens Huwijn en Nicolás de Roxas Ybarraondo
Rafael Beyens Huwijn
Felix Beyens
146
147
148
148
150
151
151
157
158
158
159
159
VI
5.4. De vierde generatie
5.4.1.
5.4.2.
5.4.3.
5.4.4.
5.4.5.
5.4.6.
María de los Dolores
María Lorenza
Josef María Beyens
Lorenzo Joséf Beyens
Francisca de Paula
Miguel Rafael
160
160
163
164
165
166
166
Conclusie
167
BESLUIT
169
PRENTEN
173
VII
WOORD VOORAF
In de eerste plaats zou ik graag mijn promotor Prof. Dr. René Vermeir willen
bedanken voor het aanrijken van dit interessante scriptieonderwerp en voor de tips en
ondersteuning doorheen mijn onderzoek.
Daarnaast wil ik uitdrukkelijk de warmhartige persoon Manuel Ravina Martín,
directeur van het provinciaal archief van Cádiz, ten zeerste bedanken, niet alleen voor
zijn advies maar ook voor de gezellige babbels.
Ook Prof. Dr. Manuel Bustos Rodríguez, docent aan de universiteit van Cádiz, wil ik
bedanken voor zijn literatuurtips en voor de interessante lessen van ‘España en la
Edad Moderna’ die ik bij hem heb kunnen volgen.
De persoon Ana Crespo Solana, auteur van één van de basisboeken waarvan ik gretig
gebruik heb kunnen maken, wil ik ook graag bedanken voor haar tips en haar
vriendelijkheid.
Ludo Somers, archivaris van de heemkring van Merksem, verdient hier ook een
woord van dank omwille van zijn tips i.v.m. het Oud Archief van de parochie van Sint
Bartolomeus van Merksem.
Mijn student-collega Farah Laporte bedank ik graag voor haar sympathie en haar
luisterend oor op de momenten wanneer ik niet achter de computer zat.
Ook mijn vriend Stijn de Vriese bedank ik hier voor het nalezen van één van de
hoofdstukken en voor de gezellige momenten.
En tot slot nog een woordje van oprechte dank aan mijn vader en moeder die mij
steeds doorheen mij studies en ervaringen hebben gesteund.
VIII
INLEIDING
Dankzij mijn verblijf in Spanje, meerbepaald in Cádiz, in het kader van het
Erasmusprogramma heb ik de kans gekregen aan de Vlaamse geschiedschrijving een
bijzondere bijdrage te leveren. Ik noem het bijzonder, want niet iedere Vlaamse
(student) historicus is zomaar in staat een onderzoek in het buitenland te voeren. Deze
bijdrage is verruimend in die zin dat ze een bredere en geografisch uitgebreidere kijk
op de Moderne geschiedenis van Vlaanderen en haar inwoners biedt. Vooral de
hispanisten onder ons zullen dit zeker weten te waarderen.
De periode van de Moderne geschiedenis betekende voor de Vlamingen een lange
periode onder Spaanse vleugels. Vlaanderen was deel van het Spaanse rijk en de
Vlamingen waren daarom onderdanen van de Spaanse vorst. Hoewel deze speciale
relatie niet altijd van een leien dakje liep, zeker niet in de eerste eeuw, zijn er toch
momenten waarop het beter ging. We spreken hier van de periode van de 17de eeuw,
voornamelijk de tweede helft, waar de handelsbetrekkingen met Spanje een nooit
gezien hoogtepunt hadden gekend. Cádiz bezat op dat moment het monopolie op de
handel met de Spaanse overzeese kolonies en was uitgegroeid tot een
wereldhavenstad waar men zich van heidenen en ver kwam vestigen, eenieder met het
idee een deeltje van de Amerikaanse rijkdommen die daar toekwamen mee te pikken.
Vele buitenlandse handelaars migreerden naar Cádiz of reisden op en af, en het
verbaast ons niet dat de Vlamingen, met hun rijke handelsverleden, ook daar
aanwezig waren. Het is inderdaad zo dat de Vlaamse handelsnatie, een institutionele
groepering die de belangen van de Vlaamse (handels)maatschappij te Cádiz
beschermde, in de tweede helft van de 17de eeuw haar reputatie had waargemaakt. Op
de Fransen na was ze niet de meest numerieke, maar wel de economisch belangrijkste
natie.
Toen de successieoorlog tussen het Spaanse en het Oostenrijkse rijk losbarstte, vielen
de Zuidelijke Nederlanden vanaf 1713 onder Oostenrijks bewind. De periode van
twee eeuwen Spaans regering was nu voor goed voorbij en dit had haar gevolgen voor
de Vlaamse handelaars. Vermits deze nu officieel geen onderdanen meer waren van
de Spaanse vorst, verloren ze ook een reeks prerogatieven die nog het meest tot uiting
IX
kwamen binnen de commerciële sector. Zo zag Antwerpen, die de vorige eeuw
verantwoordelijk was geweest voor het grootste aandeel van Zuid-Nederlandse
handelaars in Spanje en ook Cádiz, haar florerende Spanjehandel grotendeels
verdwijnen. Het is binnen deze nieuwe politieke context van de 18de eeuw dat ons
onderzoek zich situeert. Hoewel we ons in belangrijke mate hebben toegespitst op de
Atlantische handelsruimte in de 18de eeuw en de handelsrelaties tussen Cádiz en de
Zuidelijke Nederlanden is dit niet het enige aspect dat we hebben onderzocht.
Meer concreet hebben we ons toegespitst op één familie, de familie Beyens. Het
betreft hier m.a.w. een casusstudie. Deze familie was oorspronkelijk van Merksem,
vlakbij Antwerpen en op het einde van de 17de eeuw verhuisden twee van haar leden,
Cornelio Beyens Torrekens en Cornelio Antonio Beyens, naar Cádiz, waar ze hun
dynastie zullen verder zetten. De reden waarom deze uitweken, is een belangrijke
vraag die naar onze mening enkel na de studie van de alomvattende context kan
worden beoordeeld. De tijdsspanne waarin we ons onderzoek hebben afgebakend,
loopt theoretisch van 1700 tot 1800, maar in de praktijk bleek dat het opportuun was
om in sommige gevallen over deze grenzen heen te kijken. Omdat we het concept van
een familie vanuit de meest ruime zin van het woord hebben benaderd wordt het
duidelijk waarom we niet alleen in haar handelsactiviteiten geïnteresseerd waren.
Zowel haar genealogische – essentieel bij de studie van een familie – als sociale en
economische karakteristieken hebben we gepoogd te reconstrueren. Zo stelde we ons
de vraag of de familie Beyens sociaal en economisch was geïntegreerd in zowel de
Vlaams-Gaditaanse als in de Gaditaanse (handels)maatschappij en daarbuiten, en
hebben we getracht haar directe sociale omgeving te reconstrueren. We onderzochten
of er sprake was van een economische en/of sociale huwelijksstrategie en poogden
haar economische evolutie doorheen de 18de eeuw te reconstrueren.
De studie m.b.t. de handel van de familie Beyens bleef beperkt tot een periode van
zevenentwintig jaar, lopende van 1723 tot 1750, de periode waarin enkele leden van
de familie Beyens hun eerste twee handelsfirma’s te Cádiz hadden opgericht en
beëindigd. Voor de tweede helft van de 18de eeuw hebben we ook gegevens maar
daarvoor hebben we geen structureel onderzocht gevoerd. De nadruk voor deze eerste
periode lag op de uitgestrektheid van hun handel, minder dan op de aard van hun
handel, of de producten die ze verhandelden. We wilden weten met wie ze handelden
en vanwaar deze personen afkomstig waren. Daarnaast hebben we gekeken of er nog
X
andere economische bedrijvigheden bestonden waaraan de leden van de familie
Beyens deelnamen.
Op deze manier menen we een totaalbeeld te hebben gecreëerd van de familie Beyens
in de 18de eeuw. Zowel haar genealogische, professionele, sociale en economische
realiteit zal hierdoor aan het licht worden gebracht. Dit maakt het mogelijk voor
verschillende historici van verscheidene subdisciplines, zoals de economische-, de
sociale- en de handelsgeschiedenis, etc. dit werk te raadplegen en te gebruiken.
Praktische gezien is dit soort onderzoek enkel mogelijk wanneer met werkt op
Spaanse bronnen. In hoofdzaak hebben wij ons toegespitst op de notariële bronnen
bewaard in het provinciaal archief van Cádiz (AHPC). Daarnaast hebben we
aanvullend beroep gedaan op bronnen die zowel in het municipaal archief van Cádiz
(AHMC) als in nationaal archief van Spanje te Madrid (AHN) en het Diocesearchief
(ADC) zaten. Ook hadden we het voorrecht om met een nagezant van de familie
Beyens te spreken die ons een kijk in zijn private archieven gunde. Aanvullend
onderzoek werd voorts nog gedaan te België in het Rijksarchief van Antwerpen
(RAA) en het Oud Archief van de parochie van Sint Bartolomeus te Merksem
(OASB).
Deze verhandeling werd opgedeeld in drie delen. Het eerste deel behandeld de
Atlantische ruimte, haar kenmerken, zowel doorheen de Middeleeuwen als door de
16de en de 17de eeuw. Hier wordt dieper ingegaan op de politiekcommerciële evoluties
doorheen de 18de eeuw. Het betreft hier een globaal kader. In het tweede deel ligt de
nadruk op de handelskenmerken van de Zuidelijke Nederlanden in de 17de eeuw, maar
vooral in de 18de eeuw. Hierbij werd vooral gekeken naar haar relatie met de
Spanjehandel en gingen we dieper in op de Zuid-Nederlandse burgerij, meerbepaald
die van Gent, Antwerpen en werd het belang van de Oostendse haven in kaart
gebracht. Daarnaast werd gekeken naar de West-Andalusische context, voornamelijk
doorheen de 18de eeuw. Hierbij hebben we ons sterk geconcentreerd op de rol van
Cádiz, haar (handels)gemeenschap en de Vlamingen in Cádiz. Het derde deel tenslotte
is de eigenlijke vrucht van het onderzoek naar de familie Beyens. Zij is onderverdeeld
in vijf hoofdstukken die respectievelijk gaan over de familie Beyens vóór de 18de
eeuw in de Zuidelijke Nederlanden, de familie Beyens tijdens de 18de eeuw in Cádiz,
XI
de familie Beyens en haar handel, de familie Beyens en haar sociale integratie en de
familie Beyens en haar patrimonium.
XII
BIBLIOGRAFIE
1. Archiefbronnen
Antwerpen, Rijksarchief
Klooster van de Urbanisten te Antwerpen
nr. 6
Cádiz, Diocese archief
Expediente Matrimonial
30 oktober 1726, 22 oktober 1726 & 21 november 1743 &
Cádiz, Municipaal archief
Cabildo
Jaar 1757, fol. 306
Acta Capitular
Jaar 1778, 4v.
Cádiz, Provinciaal archief
Protocolos notariales
CA (Cádiz)
159, 410, 412, 413, 420, 421, 422, 431, 481, 452, 461,1564, 1582,
1586, 1587, 1588, 1589, 1590, 1591, 1592, 1594, 1595, 1596, 1597,
1598, 1599, 1600, 1602, 1604, 1605, 1608, 1624, 1625, 1630, 2204,
2193, 2195, 2197, 2204, 2235, 2243, 2247, 2251, 3227, 5340, 5349,
5352, 5358, 5359, 5360,
PR (Puerto Real)
180
Madrid, Archivo Histórico Nacional
Estado, Carlos III, Expediente 58
Merksem, Oud Archief Sint-Bartholomeus
Kerkarchieven 1800-1986
1.01.01, , bundel 112, fol. 5
5.02.01, fol. 123, 137, 140, 146, 156, 158, 160
5.02.02, fol. 15
Historiek der pastorij van Sint-Bartolomeus
1.02.01, , fol. 2
Sevilla, Privaat archief van de familie de Loaysa Lizaur ([email protected])
Papeles de la Muy Noble Casa de Beyens
Expediente de Nobleza de Beyens
XIII
2. Literatuur
− 1200 jaar Antwerpen, de Antwerpenaar en hun handelaars, in: Kint, A., van
der Laan, M., Marinus, M.J., et.al., Waar is de tijd: Antwerpen, Zwolle, 1997, vol 11
− Anes, L., Comercio con América y títulos de nobleza: Cádiz en el siglo XVIII,
in: Cuadernos Dieciochistas, 2 (2001), pp. 109-149
− Angiolini & Roche (eds), Cultures et Fromation négotiantes dans l’Europe
Moderne, Ecole des hautes études en sciences sociales, Parijs, 1995
− Baetens, R., De nazomer van Antwerpse welvaart : de diaspora en het
handelshuis De Groote tijdens de eerste helft der 17de eeuw, Gemeentekrediet van
België, 2 vols., 1976 (Serie: Gemeentekrediet van België. Historische uitgaven. Reeks
in 8 : 45)
− Beetemé, Anvers, métropole du commerce et des arts, Nouvelle edition, I,
Leuven, 1892
− Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (eds), Geschiedenis van de Nederlanden, HB
uitgevers, Baarn, 2001
− Bustos Rodríguez, M., Andalousie, Pré-Amerique flamande, in: E. Stolz & R.
Bleys (eds.), Flandre et Amérique Latine, Antwerpen, Fons Mercator, 1993
− Bustos Rodriguez, Manuel, La burguesía mercantil en el Cádiz del siglo XVII:
origen, nombres y estructura, in: Homenaje a Antonio de Bethencourt Massieu, Las
Palmas de Gran Canaria, 1996
− Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema Atlántico. La ciudad, sus
comerciantes y la actividad mercantil (1650-1830), Silex, Cádiz, 2005
− Butel, Paul, The Atlantic, Londen, Routledge, 1999
− Céspedes del Castillo, Guillermo, La exploración del Atlántico, Editorial
Mapfre, Madrid, 1991
− Chaunu, Seville et l’Atlantique (1504-1650), Parijs, 1955-1960
− Comellas García-Llera, J.L., Historia de España moderna y contemporánea,
Madrid, Rialp, 1995
− Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie van de gegoede burgerij te Gent in
de XVIIIe eeuw. De vorming van een nieuwe sociaal-economische Stand ten tijde van
Maria Theresia, Paleis der Academiën, Brussel, 1952
− Crespo Solana, Ana, Cádiz, flandes y la república holandesa: burguesía
mercantil y comercio, 1713-1778, Cádiz, UC (onuitgegeven doctoraatsverhandeling),
1999
XIV
− Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos. Una comunidad
mercantil en la ciudad de la ilustración, Ayuntamiento, Fundación municipal de
cultura, Cádiz, 2001
− Cruz Valdovinos, José Manuel, Otras obras artísticas, in: Cruz Valdovinos,
José Manuel (ed.), La Santa Cueva de Cádiz. Monumentos restaurados, Fundación
caja Madrid, Madrid, 2001
− Davis, R., The Rise ot the Atlantic Economies, Londen, Weidenfeld en
Nicolson, 1973
− Degryse, Karel, De Antwerpse financiële elite in de 18de eeuw. Een sociaaleconomische studie, Gent: RUG. Departement voor lerarenopleiding, 1994
− Degryse, Karel, De Antwerpse fortuinen: kapitaalsaccumulatie, -investering
en -rendement te Antwerpen in de 18de eeuw, Antwerpen, Genootschap voor
Antwerpse Geschiedenis, 2005
− Domínguez Ortiz, Antonio, Comercio y blasones. Concesiones de habitos de
ordenes militares a miembros del consulado en Sevilla en el siglo XVII, in; Anuario
de Estudios Americanos, 33 (1976), p. 217
− Everaert, J., L’hispanisation d’une bourgeoisie mercantile : Les immigrés
flamands et wallons a Tenerife (1670-1745), in : Congreso americanista de Granada
− Everaert, J., De internationale en koloniale handel der Vlaamse firma’s te
Cádiz 1670-1700, De Tempel, Brugge, 1973
− Fernández Pérez, Paloma, El rostro familiar de la metrópoli. Redes de
parentesco y lazos mercantiles en Cádiz, 1700-1812, Siglo veintiuno editores,
Madrid, 1997
− García-Baquero González, Antonio, Cádiz y el Atlántico (1717-1778). El
comercio colonial español bajo el monopolio gaditano, Escuela de estudios hispanoamericanos de Sevilla, Sevilla, 1976
− García-Baquero González, A., Comercio y burguesía mercantil en Cádiz de la
Carrera de Indias, Lipper, Cádiz, 1991
− Garcia Fuentes, L., El comercio español con América, 1650-1700, Sevilla,
Diputacion Provincial de Sevilla, 1980
− Glamann, Kristof, Dutch Asiatic Trade, 1620-1740, Kopenhagen, 1985
− Glesener, Thomas, Poder y sociabilidad: las élites flamencas en España a
través de los expedientes de las órdenes militares (siglo XVIII), in: Crespo Solana, A.
& Herrero Sánchez, M. (eds.), España y las 17 provincias de los Países Bajos (XVIXVIII), Unversidad de Córdoba, Cordoba, 2002
XV
− Hye-Hoys, Isidore, Fondations pieuses et charitables des marchands flamands
en Espagne. Souvenirs de voyages dans la péninsule ibérique en 1844 et 1845,
Brussel, Vromant, 1882
− Laerhoven, J. Van, De kanthandel te Antwerpen in de 18de eeuw. De firma
Van Lidth de Jeude, in Bijdragen tot de Geschiedenis, bijzonderlijk van het aloude
hertogdom Brabant, 54, 1971, p. 173-190.
− Mauro, F., Towards an ‘Intercontinental Model’: European Overseas
Expansion between 1500 and 1800, in: The Economic History Review, serie 2,
14(1961)
− Michielsen, Leo, De handel, in: Antwerpen in de XVIIIde eeuw. Instellingen,
economie, cultuur, De Sikkel, Antwerpen, 1976
− Michielsen, Leo, Het kapitalisme te Antwerpen in de XVIIe en XVIIIe eeuw,
in: Nederlandsche Historiebladen, 2, 1939
− Michielsen, Leo, Nota’s over den Rijkdom en den Boekhandel der Moretussen
in de 18de eeuw, de Gulden passer, XIV, Antwerpen, 1936
− Ozanam, Didier, La colonie française de Cadix au XVIIIe siècle d’après un
document inédit (1777), in : Mélanges de la Casa de Velázquez, vol 4, 6(1968)
− Pedro de Abreu, F., Historia del saqueo de Cádiz por los ingleses en 1596,
escrita por - , religioso de la órden de San Francisco, Cádiz, Imprenta de la Revista
Médica, 1866 (heruitgegeven door M. Bustos Rodríguez, Cádiz, Universidad, 1966)
− Prims ,F., Geschiedenis van Antwerpen. XI. Met Oostenrijk en onder de
Franschen (1715-1814), dl 23, Antwerpen, 1947
− Pró Ruiz, S., Callejero gaditano (anecdotario), Cádiz, Establecimientos
Cerón, 1933
− Ravina Martin, M., Las Finanzas del segundo Marqués de Valde-Iñigo, in:
Cruz Valdovinos, José Manuel (ed.), La Santa Cueva de Cádiz. Monumentos
restaurados, Fundación caja Madrid, Madrid, 2001
− Ruiz Rivera, J. & García Bernal, M.C., Cargadores a Indias, Madrid, Mapfre,
1992
− Sancho de Sopranis, Hipolito, Las naciones extranjeras en Cádiz en el siglo
XVII, in: Estudios de Historia social de España, Madrid, deel IV, vol 2, 1960
− Sombart, W., Der moderne Kapitalismus, II, München en Leipzig, 1928
− Tas, Marlies, Vier generaties Coghen in Andalusië. Een studie van een
Vlaamse handelaarsfamilie in de 17de en 18de eeuw, Gent, UG (onuitgegeven
licenciaatsverhandeling), 2006
XVI
− Tracy, James D. (ed.), The rise of merchant empires: long-distance trade in
the early modern world, 1350-1750, Cambridge University Press, Cambridge, 1990
(Serie: Studies in Comparative Early Modern History)
− Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz (1665-1700). Een socioculturele benadering, Gent, RUG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), 2000
− Veluwenkamp, J.W. Ondernemersgedrag op de Hollandse stapelmarkt in de
tijd van de Republiek: de Amsterdamse handelsfirma Jan Isaac de Neufville & comp.
1730-1764, Meppel, 1981
− Vicente de Cadenas & Vicent, Estracto de los expedients de la orden de
Carlos III. 1771-1847, dl II, letra B-Cardi, Madrid, Hidalguía, 1981
− Watts, David, The West Indies: Patterns of development, culture and
environmental change since 1492, Cambrigde University Press, Londen, 1987
− Wee, H. van der, Opkomst van een wereldstad: handel en nijverheid te
Antwerpen van de veertiende tot de achttiende eeuw, Paleis der Academiën, Brussel,
1987 (overdruk uit Academiae analecta)
XVII
AFKORTINGEN
1) Archieven en fondsen
ADC
AHMC
AHN
EM
Exp.
OASB
prot. not.
RAA
=
=
=
=
=
=
=
=
Archivo Diócesano de Cádiz
Archivo Histórico Municipal de Cádiz
Archivo Histórico Nacional
expediente matrimonial
expediente
Oud Archief Sint-Bartholomeus Merksem
protocolos notariales
Rijksarchief Antwerpen
CA
co
CR
dl.
fol.
Ibid.
IP
mvs
p.
Patr.
pp.
PR
PSM
PT
PTR
rs
T
TVP
vta
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
=
Cádiz
compañia/firma/onderneming
Codicilio recíproco
deel
folio
ibidem
inventario post-mortem
maravediés
pagina
patrimonio
pagina's
Puerto Real
Puerto Santa Maria
poder para testar
Poder para testar recíproco
reales
Testamento
Testamento en virtud de poder
ommezijde
2) Andere
XVIII
MONETAIRE WAARDEN
In 1762 fungeerde te Cádiz volgende muntsoorten, gekoppeld aan hun goudwaarde in
gram;
1 Doblon (de plata)
= 4,9584 gram fijn goud
1 Ducado
= 1,7136 gram fijn goud
1 Peso
= 1,2384 gram fijn goud
1 Real (de plata)
= 0,1548 gram fijn goud
1 Quarto
= 0,009675 gram fijn goud
1 Maravedíes
= 0,0045529 gram fijn goud
De waarde van deze muntensoorten t.o.v. elkaar:
1 Doblon
= 4 Pesos
= 32 Reales
= 512 Quartos
= 1088 Maravedíes
1 Ducado
= 11 Reales
= 176 Quartos
= 375 Maravedíes
1 Peso
= 8 Reales
= 128 Quartos = 272 Maravedíes
1 Real
= 16 Quartos = 34 Maravedíes
Bron:
Janssens, Leonard H., De pariteit van munten in de postgeschiedenis 1700-1875,
Bocholt, 2001, p. 248
XIX
DEEL I
HISTORISCHE CONTEXT
Hoofdstuk I : De Atlantische ruimte
1.1. Definitie van de Atlantische ruimte
De Atlantische ruimte is een begrip geworden in de historiografie. Zij gaat verder dan
de louter geografische betekenis. Veeleer wordt hiermee verwezen naar het netwerk
van economische relaties tussen beide kanten van de oceaan. Soms strekten die zich
ook verder uit tot de Stille of de Indische oceaan 1. Dit soort relaties verbond meerdere
havensteden die aan de kust van de Atlantische oceaan waren gelegen. Deze relaties
die de Europese maar ook de Amerikaanse- en de Afrikaanse-Atlantische omgeving
verbonden, waren voor het grootste deel tijdens de Moderne Tijd gebaseerd op
mercantilistische en protectionistische verhoudingen. De staatse belangen die ermee
gemoeid gingen veroorzaakten soms ongelijke interacties waarbij verschillende naties
werden bevoordeeld of benadeeld. Hun invloed op de Europese ontwikkeling wordt
nog bediscussieerd. Zeker is wel dat deze situatie verantwoordelijk is geweest voor
het ontstaan van ‘een mercantiele cultuur’ dewelke invloed had op de ontwikkeling
van het kapitalisme2.
1.2.
De Atlantische oceaan in de geschiedenis
1.2.1. Het Atlantische obstakel
Door de Middeleeuwse tijdgenoot werd de Atlantische oceaan gezien als een obstakel,
als iets waar beter niet aan geraakt werd. Zelfs de Arabische handelaars, de meest
ervaren van toen, vonden de Atlantische oceaan schrikwekkend. Deze werden misleid
door het foute wereldbeeld dat toen fungeerde. De wereld was vlak en eens men de
horizon voorbij was gevaren viel men eraf. Nochtans werd de Atlantische oceaan wel
1
Davis, R., The Rise of the Atlantic Economies, Londen, Weidenfeld en Nicolson, 1973
Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema Atlántico. La ciudad, sus comerciantes y la actividad
mercantil (1650-1830), Silex, Cádiz, 2005, p. 20
2
1
bevaren, zij het dan via de kusten. De zeilvaart van de Vikings is hierop een
uitzondering. Zij sloegen erin zich eerst in Ijsland, daarna Groenland en later op de
kusten van Labrador in Canada te vestigen ongeveer rond het jaar 1000. Maar de
echte ontdekking en het losbarsten van een hele nieuwe commerciële relatie met het
Amerikaanse continent liet nog vijfhonderd jaar op zich wachten. De toenemende
handelconcurrentie in de Late Middeleeuwen zorgde ervoor dat steeds meer nieuwe
ontdekte gebieden in kaart werden gebracht. De wetenschappelijke kennis die de
Grieken en de Romeinen m.b.t. de geografie van de aarde hadden vergaard, werd pas
in de Renaissance herontdekt. Het is op deze kennis dat Christofol Columbus zich had
gebaseerd en waardoor hij het Amerikaanse continent in 1492 had kunnen ontdekken.
Ook Vasco Da Gama opende nieuwe horizonten toen hij via Afrika een nieuwe
zeilweg naar Azië had ontdekt. Deze waren van dermate groot belang geweest dat ze
later werden gelijkgesteld met het begin van een nieuwe historische periode in de
geschiedenis, de Moderne Tijd3.
1.2.2. Het commerciële tijdperk
De ontdekking van Amerika in 1492 luidde een nieuw economische tijdperk in.
Mauro spreekt van het commerciële kapitalisme of het handelskapitalisme dat vanaf
1500 zijn intrede deed en zou duren tot 1800. De periode van het mercantilisme was
hiermee in gang gezet en zou duren tot de tweede helft van de 18de eeuw, wanneer de
gedachte rond vrijhandel meer veld won. Deze werd definitief in 1778 afgekondigd.
Sindsdien zal zich stilaan een nieuw soort economische kapitalimse manifesteren, het
industriële kapitalisme4.
1.2.2.1. De Late Middeleeuwen
a) de Noord-Italiaanse handel
Het begin van het commerciële tijdperk waarin Europa de leiding zal nemen begint in
de Noord-Italiaanse staten, meerbepaald bij Venetië. Deze Middellandse zeehaven zal
3
Céspedes del Castillo, Guillermo, La exploración del Atlántico, Editorial Mapfre, Madrid, 1991, p.
14-20
4
Mauro, F., Towards an ‘Intercontinental Model’: European Overseas Expansion between 1500 and
1800, in: The Economic History Review, serie 2, 14(1961), p. 1
2
in een eerste fase handel met de Levant (Libanon, Syrië) voeren. Hoofdzakelijk
voerde ze graan en hout aan en exporteerde ze glas en aluin. Maar deze
handelsactiviteit was weinig lucratief, zo getuige de negatieve handelsbalans. Hun
kennis van de Middellandse zee en ervaring als zeevaarders bracht hen ertoe nieuwe
producten te zoeken. Deze vonden ze in eerste instantie in de Afrikaanse slaven5.
Een tweede fase in de Venetiaanse handel zal zich kenmerken door de handel in
luxegoederen (zijde, specerijen, edelstenen). Deze waardevolle producten werden uit
het Midden-Oosten en Syrië aangevoerd en opnieuw geëxporteerd naar de rest van
Europa. Ook vanuit Afrika importeerde de Venetianen o.a. goud, slaven en ivoor en
ruilden deze tegen zout net zoals ze met de handelsgebieden in het Midden-Oosten en
Syrië deden. Venetië won steeds meer aan belang in de Middellandse Zee en op de
Europese markt6.
In de 13de eeuw werd haar rol grotendeels ingenomen door de Genuezen. Deze zullen
hun plaatsje veroveren vooral in het Oosten van de Middellandse zee. Door hun
uitvinding van de kogge, een schip met meer diepgang dan de Venetiaanse Galei,
konden ze meer vervoeren. De Genuezen waren m.a.w. in staat massa-producten aan
te voeren. Door hun graanaavoer vanuit Oekraine konden ze de hele Italiaanse en ook
Iberische markt aan zich binden. Hun relaties met het Iberische schiereiland (Spanje
en Portugal) zullen intenser worden en Genua zal het schiereiland in contact brengen
met de internationale handel. Door bijstand te verlenen in de Iberische
reconquistastijd, verwierven de Genuezen een goede reputatie bij de Portugese en
Spaanse vorsten. Omdat de Genueese navigatiekennis verder ontwikkeld is zullen ze
een zeer belangrijke rol spelen in de ontdekking van Afrika door Portugal vanaf de
14de eeuw. De ontdekking van de Canarische eilanden gaf Portugal de gelegenheid
nieuwe producten te kweken en te exporteren. Vooral de suikerplantages op Madeira
waren van belang. De suiker werd naar Lissabon geëxporteerd en deze vond haar
afzetmarkten vooral in Italië en Iberië, maar ook in Vlaanderen en Brabant. Sinds
1450 zal Brugge haar belangrijkste Noordwest-Europese afzetmarkt worden7.
5
Wee, H., van der, Structural changes in European long-distance trade, and particularly in the re-export
trade from south to north, 1350-1750, in: Tracy, James D. (ed.), The rise of merchant empires: longdistance trade in the early modern world, 1350-1750, Cambridge University Press, Cambridge, 1990,
pp. 18-22 (Serie: Studies in Comparative Early Modern History)
6
Ibid., pp. 18-23
7
Ibid., pp. 22-31
3
b) de Noord-Europese handel
Het aandeel van de Noord-Europese gebieden in de maritieme expansie zal pas vanaf
het einde van de 16de eeuw op gang komen. Hoewel in de 15de eeuw reeds een
toename van de handel werd geconstateerd. Brugge zal de belangrijkste
handelsmetropool van Noord-West Europa worden en had contacten met Engeland,
Schotland, Frankrijk, Castillië, Pruisen, het Balticum en Zuid- en Centraal-Europa.
De relatie met Spanje werd meer intens wanneer de wolprijzen in Engeland stegen. Zo
werd naast wol ook een nieuwe variëteit aan producten (zuidervruchten, ertsen, ivoor,
rietsuiker,...) op de Noord-Europese markten geïntroduceerd. Naast Brugge zou
Antwerpen zich steeds meer als havenstad ontpoppen. Een reeks overstromingen
zorgden er in het begin van de 15de eeuw voor dat de Westerschelde bevaarbaar werd
voor zware schepen. Vele vreemde handelaars die te Brugge resideerden trokken
daarom massaal uit naar Antwerpen.
De expansie van de Hollandse zeevaart drong steeds dieper door tot de Oostzee en de
Noord-Duitse steden. Deze handel zal later de ‘Hollandse moedernegotie’ worden
genoemd8. Zij bedreigde hiermee de Hanze-handel9.
1.2.2.2. De 16de-eeuwse martitieme expansie
a) de Zuid-Europese expansie
Op het einde van de 15de eeuw had Portugal een nieuwe zeeroute naar Indië ontdekt.
Deze liep via de West-Afrikaanse kust om Kaap de Goede hoop en zo via de
Arabische zee naar de Indische oceaan. Dit krediteerde Spanje’s handelspositie in
grote mate, waardoor ook zij begon uit te kijken naar een nieuwe handelsroute op
Indië. De reis van Christoffel Columbus was eigenlijk een experiment, een poging de
wereld rond te varen om in de Indische oceaan terecht te komen. Maar de
geografische kennis van toen was beperkt en men kende het Amerikaanse continent
nog niet. Zo gebeurde het dat Colombus de Atlantische oceaan overstak en terecht
8
Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (eds), Geschiedenis van de Nederlanden, HB uitgevers, Baarn, 2001, p.
81-83
9
Butel, Paul, The Atlantic, Londen, Routledge, 1999, pp. 96-97
4
kwam in de huidige Dominicaanse Republiek. Het duurde drie decennia vooraleer het
nieuwe Amerikaanse continent werd gekoloniseerd en vooraleer we kunnen spreken
van een echte handel. In Spanje werd Sevilla het monopolie op de Amerikahandel
toegezegd. Sindsdien werden ook haar voorhavens San Lúcar de Barrameda en Cádiz
belangrijk. De goederen die Spanje vanuit haar kolonies invoerde bestonden
voornamelijk uit goud en zilver10.
Elk jaar en op verschillende tijdstippen zouden twee konvooien vertrekken vanuit
Spanje. De eerste, de flota de Nueva España vaarde op Veracruz. De tweede, de
galeones de Tierra Firme, zouden varen op Cartagena en hadden als eindbestemming
Portobelo. Deze vaarroutes waren door de Spaanse kroon vastgelegd en
gecontroleerd. Daar zou pas verandering in komen met het decreet van de vrije handel
in 177811.
b) de Noord-Europese handel
In de 16de eeuw zal Antwerpen de rol van Brugge overnemen en fungeren als
belangrijkste Noord-Europese havenstad. Ze ontving zowel koloniale producten
(specerijen, suiker) vanuit het Zuiden als metalen producten (ijzer, koper) vanuit
Zuid-Duitsland en stond in contact met het Balticum. Maar dit liedje zou niet lang
duren. In 1585 wordt na een religieuze oorlog met Spanje de Schelde gesloten.
Sindsdien verschoof het voornaamste economische centrum van Noordwest-Europa
naar Holland, meerbepaald naar de havenstad Amsterdam 12. Stilaan begonnen de
Lage Landen de Atlantische handel in hout en graan vanuit het Balticum te
domineren. Ook in de handel in Portugees zout, wol uit Castillië en Engeland en de
export van afgewerkte producten (in metaal en textiel) was Amsterdam
toonaangevend13.
Ondanks de verschuiving van de handel van Antwerpen naar Amsterdam, hadden de
Vlamingen toch geen klagen. In 1517 waren ze deel geworden van de Spaanse kroon.
Keizer Karel V gunde hen vele handelsvoordelen waardoor de handel met het Spaanse
moederland aantrekkelijk werd14.
10
Céspedes del Castillo, Guillermo, La exploración …, p. 200-205
Ibid., p. 206
12
Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (eds), Geschiedenis....,p. 83-84
13
Butel, Paul, The Atlantic…, pp. 93
14
Céspedes del Castillo, Guillermo, La exploración …, p. 202
11
5
Naar het einde van de 16de eeuw toe zullen de Hollanders op het internationale
handelsdecor verschijnen. Vooreerst zullen ze expansiepogingen ondernemen naar
Oost-Indië. Daarmee kwamen ze in competitie te staan met Engeland dat sinds het
midden van de 16de eeuw ook haar zinnen op Oost-Indië had gezet. Beide zeemachten
wilden via Archangelsk Oost-Indië bereiken15.
Frankrijk bleef in de 16de eeuw op de achtergrond, hoewel hun visvangst voor de
kusten van Newfoundland doorheen deze eeuw belangrijk waren. Hun expedities naar
Noord-Amerika hadden voorlopig weinig succes. De eerste vond plaats in 1534. Even
later, in 1562 slaagden ze erin een vestiging in Charlesfort in Florida te bemachtigen,
maar deze werd drie jaar later door de Spanjaarden verwoest. Sinsdien ging het land
gebukt onder religieuze oorlogen waardoor het in grote mate van het Atlantische
toneel verdween16.
1.2.2.3. De zeventiende eeuw
a) de Zuid-Europese handel
De 16de-eeuwse Atlantische handel verandert in de 17de eeuw van karakter. Van een
handel in edele metalen zou ze overgaan in een plantage-economie (eerst tabak, dan
suikerriet, en daarna slaven)17. Dit was mede het gevolg van een verzadiging van de
markt van de edele metalen, maar ook van de nieuwe opkomende concurrentie van
andere Europese zeemogendheden. Spanje ging gebukt onder een demografische en
economische crisis, iets waar de concurrentie gretig van profiteerde. Er kwam
competitie voornamelijk vanuit Noordwest-Europa. Zowel Engelse, Franse en
Hollandse piraten zullen vooral rond de kleine en grote Antillen circuleren en
pogingen ondernemen om Spaanse schepen te kapen. De handel op de Spaanse
Amerikaanse kolonies was in theorie nog steeds het monopolie van Spanje, maar in de
praktijk was dit niet meer het geval18.
15
Steensgaard, Niels, Growth and composition of the long-distance trade of England and the Dutch
Republic before 1750, in: Tracy, James D. (ed.), The rise of merchant empires: long-distance trade in
the early modern world, 1350-1750, Cambridge University Press, Cambridge, 1990, p. 108 (Serie:
Studies in Comparative Early Modern History)
16
Butel, Paul, The Atlantic…, pp. 113-114
17
Ibid., pp. 102-103
18
Ibid., pp. 96-102
6
b) de Noord-Europese handel
Het zijn voornamelijk de Noordwest-Europese zeemogendheden die verantwoordelijk
zijn voor het doorbreken van het Spaanse monopolie. De eerste Noordwest-Europese
migratie naar Amerika had plaats en door middel van raids en piraterij zullen eerst de
Atlantische Mediterrane en Afrikaanse kusten en later de Caraïbische onveilig worden
gemaakt.
De Hollandse zeevaarders zullen met de West-Indische Compagnie (W.I.C.),
opgericht in 1621, hiertoe hun steentje bijdragen, hoewel ze reeds vanaf 1590
regelmatig expedities voerden op het Spaanse Amerikaanse vasteland en op Brasillië
(kust van Guyana)
19
. In 1624 sloegen de Hollanders erin Bahía in Brazillië te
bezetten, maar dit zou slechts tot 1627 duren. Nochtans waren de Atlantische
expedities niet hun grootste zorg. De Hollanders waren voornamelijk op Oost-Indië
gericht. Daartoe werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie (V.O.C.) opgericht in
1602. Hun handelsimperium zal tot 1680 over Indië, de Molukken tot in Japan en
China rijken. Daarmee hadden ze het Portugese handelsimperium in het Oosten
volledig verdrongen. De Hollandse expansie van de 17de eeuw is duizelingwekkend.
Daarnaast hadden ze hun moedernegotie van in de 16de eeuw kunnen handhaven en
verstevigen, hoewel die in de 17de eeuw toch in zekere mate moest wijken voor deze
nieuwe naar het Oosten gerichtte handel20.
Maar de Hollandse suprematie taande mede ten gevolge van de oorlog met Frankrijk
in 1650-1672. Nu was het de beurt aan de Engelsen. Hun handel was meer gericht op
Zuid- en Noord-Europa. Het is met de oprichting van de East Indian Compagnie
(E.I.C.) in 1600 dat zij zich steeds meer naar het Oosten is beginnen richten. Maar
haar piraterij van de vorige eeuw had hen een basis in Barbados, the Leeward Isles en
Jamaica bezorgd. Hier werd vooral suikerriet gekweekt. Enkel op Barbados
produceerde ze ook tabak, katoen en Indigo. Bovendien lieten de Portugezen hen toe
19
20
Ibid., pp. 98-102
Steensgaard, Niels, Growth and composition …, pp. 102-103
7
Madeira en Bahía in hun Brazilliaanse kolonie, alsook hun Antilliaanse eilanden te
bevoorraden reeds vanaf 160021.
Met de regering van Richelieu zal Frankrijk openlijk oorlog voeren tegen Spanje in
1635. Ze slaagde erin Martinique en Guadeloupe te veroveren22. Later, in 1664 richtte
Colbert de Franse Compagnie des Indes Occidentales op. Hiermee had hij een politiek
ter stimulering van de Atlantische handel in gang gezet. Maar zij was tevens een
wapen tegen de Hollandse suprematie. Zo gebeurde het dat er in de jaren zeventig
zich een oorlog tegen Holland ontketende. Desondanks richtte de Franse havens zich
steeds meer op de Antillen, voornamelijk vanaf de jaren tachtig. Sindsdien werd er
suikerriet op Martinique en Guadeloupe gecultiveerd23. Een speciaal geval is dat van
Santo Domingo. Reeds sinds de jaren dertig hadden de Fransen een basis in het eiland
Tortue, vlak boven Santo Domingo. Van daaruit organiseerden ze verschillende
expedities naar dit eiland, maar ook naar het Spaanse vaste land en Veracruz24. Vanaf
het jaar 1665 werd de Franse aanwezigheid in het Westelijke deel van Santo Domingo
actueler en werd er een actieve plantagepolitiek opgestart (eerst tabak dan suikerriet).
Het Oostelijke deel bleef in Spaanse handen25.
21
Butel, Paul, The Atlantic…, pp. 114-115
Ibid., pp. 117-120
23
Ibid., pp. 121-123
24
Ibid., pp. 123-124
25
Watts, David, The West Indies: Patterns of development, culture and environmental change since
1942, Cambrigde University Press, Londen, 1987, p. 155
22
8
Hoofdstuk II : De Atlantische commerciële verhoudingen in de 18de eeuw
2.1. Ontwikkelingen in de 18de eeuw
2.1.1. Een nieuwe soort handel
De demografische aangroei die zich in Europa vanaf het begin van de 18de eeuw
voordoet, is ook voelbaar aan de andere kant van de Atlantische oceaan. De
economische vooruitgang die deze met zich meebracht deed de vraag naar
Amerikaanse goederen toenemen. Technische verbeteringen in de scheepsbouw
beantwoordde deed het laadvermogen toenemen waardoor meer goederen vervoerd
konden worden. De schepen werden ook sneller en beter, waardoor het minder
risicovol was om in de Amerikahandel te investeren26.
De piraten die in de vorige periode vooral het Caraïbische gebied hadden geteisterd
verdwenen daarom in het begin van de 18de eeuw. De handel bleek meer rendabel dan
geweld. Met de nieuwe zekerdere en goedkopere navigatie werd de warenhandel
steeds rendabeler. Men vervoerde een groter volume tegen een goedkopere prijs27.
De meest voorname goederen die vanuit Amerika naar Europa werden vervoerd
waren in dalende orde van belangrijkheid edele metalen en suiker. De edele metalen
werden in de 18de eeuw hoofdzakelijk in Nueva España, of Mexico ontgind, terwijl de
suiker afkomstig was van voornamelijk de Franse en Engelse Caraïbische kolonies.
Deze specialiseerden zich zodanig in de suikerproductie dat ze noodgedwongen
levensmiddelen moesten invoeren. Hierin schuilt de voorspoed van de NoordAmerikaanse Engelse kolonie. Zij moest deze nieuwe vraag naar vis, hout en
levensmiddelen inwilligen28.
Tropisch Amerika (van Noord-Virginia tot het Zuiden van Brazilië) begon steeds
meer gewassen te kweken om ze uit te voeren naar Europa: grana, añil en andere
kleurstoffen, tabak, cacao, koffie en katoen. Koeienhuiden voerde men in vanuit het
gebied rondom Rio de la Plata, maar ook sebo en andere producten29.
26
Céspedes del Castillo, Guillermo, La exploración …, p. 230
Ibid., p. 230-231
28
Ibid., p. 231-232
29
Ibid., p. 231- 232
27
9
Deze toename van de handel is te merken in de multiplicatie van de maritieme
handelswegen. Tijdens de Spaanse successieoorlog, verkondigde Filips V de vrije
toevaart van Franse schepen op Amerika. Dit was tegen de wil van de Spanjaarden die
kost wat kost hun monopolie op de Amerikavaart wilden behouden.
De route die de Franse bevoeren vertrok in Frankrijk en voer rechtstreeks op Kaap
Hoorn met tussenstoppen in Buenos Aires, Chileense havens, e.a. om via de Stille
Oceaan in Perú aan te meren. Deze aanvankelijk Spaanse route kende steeds meer
succes in de 18de eeuw, hoofdzakelijk op commercieel vlak. Vanaf 1740 is dit meer
dan duidelijk.
Daarnaast zien we de verdere ontwikkeling van de driehoekshandel. De meest
gekende hiervan is de handel in negerslaven. Men reisde naar de ene of de andere
Afrikaanse factorij met Europese afgewerkte producten en ruilden die daar in tegen
slaven, om vervolgens naar de Caraïben te reizen, daar de slaven te verkopen en terug
te keren naar Europa met een lading suiker30.
2.1.2. Commerciële belangenconflicten
Het verbaast niet dat deze ‘nieuwe’ voorspoedige handel voor ongenoegen zorgde in
Spaanse kringen. Zij wilden kost wat kost hun privilegies in de Amerikahandel
behouden, terwijl de Fransen en de Engelsen een agressieve mercantiele politiek
voerde. Een confrontatie tussen deze laatste twee en Spanje leek onvermijdelijk. De
uiteindelijke uitkomst van de Spaanse successieoorlog werd besloten in het voordeel
van Engeland. Zij sloeg erin aanzienlijke privilegies te verkrijgen in de handel op
Spaans Amerika: Zo kreeg Engeland de hoofdzetel van de slavenhandel en had ze het
monopolie op haar import. Daarnaast kreeg ze toestemming om op de Spaanse
kolonies te varen, mits elke vloot vergezeld werd van een Spaanse en mocht ze haar
lading op de desbetreffende markt verkopen. De Engelsen respecteerden de
privilegies niet en maakten er misbruik van. Dit ging zo ver dat de Spaanse
autoriteiten guardacostas, of kustwachten in de Caraïben lieten installeren. Zij
moesten de smokkelhandel aan banden leggen. Deze conflictsituatie zal ontaarden in
een eerste korte opwelling in 1726-172731, maar vooral in 1739. Deze maritiem30
Ibid., p. 232
Comellas García-Llera, J.L., Historia de España moderna y contemporánea, Madrid, Rialp, 1995, p.
209.
31
10
commerciële oorlog zou navolging krijgen in Europa (1740-1784) in de Oostenrijkse
successieoorlog. Hierin schaarde Frankrijk zich naast Spanje met het tweede
familiepact (1743)32.
Vanuit het Spaanse standpunt was deze commerciële oorlog om het Caribische gebied
lang en onbeslist. In 1750 gaf ze toe en beloofde geen inspecties meer uit te voeren op
de Engelse schepen. Engeland van haar kant zweerde enkele van haar privilegies af,
m.n. die van de zetel van de slavenhandel en de gelegitimeerde scheepvaart op de
Spaanse kolonies. Deze vrede van Aquisgrán loste in feite niets op. Het was eerder
een wapenstilstand.
In 1756 laaiden de vijandigheden weer op en brak de zevenjarige oorlog uit. Deze
oorlog tussen Frankrijk en Engeland zal in vier continenten worden uitgevochten en
werd bezegeld in het voordeel van Engeland. Dit was te wijten aan vier factoren. Ten
eerste was het de fout van de Fransen om zich te veel op de oorlog op het Europese
vasteland te concentreren. Zij besteedde hieraan haar grootste en beste middelen. Ten
tweede was de getalenteerde William Pitt (the elder) zo slim om alle Engelse
middelen in de overzeese oorlog in te schakelen. Op die manier wou hij een koloniaal
imperium uit de grond stampen waarin Engeland een schakelfunctie zou krijgen in de
handel met alle grote wereldhavens. Ten derde was het Britse leger superieur aan dat
van de Fransen. Zowel organisatorisch als combattief. En ten slotte, de minder goed
doordachte handelingen van Karel III van Spanje die op de verkeerde moment het
derde familiepact met Spanje sloot (1761) en zich in de oorlog mengde wanneer
Frankrijk reeds verslagen was (1792)33
De vrede van Parijs (1763) gaf Engeland de totaliteit van de Franse gebieden in
Noord-Amerika (uitgezonderd West-Luisiana dat Spaans werd) en het Spaanse gebied
van Florida. Frankrijk verloor ook enkele eilandjes in de Kleine-Antillen en in Indië.
Deze maatregel riep om wraak. In Frankrijk deed de Graaf van Choiseul daarom een
inspanning om de beste en de snelste schepen te bouwen. Zolang Frankrijk de
zeevaart kon domineren, hadden ze hun positie op de zeehandel nog niet verloren.
In 1778, wanneer dertien Britse kolonies in Noord-Amerika de onafhankelijkheidsoorlog inluidde sloot Frankrijk zich bij hen aan. Ondertussen profiteerde Spanje en
viel Portugal aan te Sacramento in het Zuiden van Brasillië – een plek waar veel
Brits-Portugese smokkelhandel plaats vond – en dwong Portugal het verdrag van San
32
33
Céspedes del Castillo, Guillermo, La exploración …, p. 232
Ibid., p. 233
11
Ildefonso (1777) en El Pardo (1778) te ondertekenen. Hiermee stemde Portugal
officieel in met de afstand van Engeland en moest ze zich neutraal opstellen tijdens de
komende kritieke jaren. Spanje sloeg erin nadien haar overzeese provincies militair te
beschermen en haar zeemacht te versterken. In 1779, toen Engeland zich in een
hachelijke situatie bevond en zonder bondgenoten viel, profiteerde Karel III van
Spanje ervan om wraak te nemen en trok ten oorlog met Frankrijk aan zijn zij34.
2.1.3. De uitkomst van de conflicten
Uit deze reeks conflicten en oorlogen was Noord-Amerika er nog het best vanaf
gekomen. Zij kregen hulp van het buitenland en werden gesteund in hun
onafhankelijkheid. Spanje had haar minimumprogramma gerealiseerd en kreeg
Florida en Menorca terug. Groot-Britannië kwam als verslagen partij uit de strijd.
Haar Amerikaanse rijk had zich losgemaakt en ging nu haar eigen weg. Holland dat
gedwongen werd in 1781 om aan de zijde van de Engelsen mee in de oorlog te
stappen, zal nooit meer de schade die deze aan haar maritieme en commerciële
potentie had teweeg gebracht kunnen herstellen35. Frankrijk als overwinnaar, had
enkele beperkte voordelen behaald. Zij had nu enkele gebieden in de kleine Antillen
en in Afrika bemachtigd. Ze verloor daarentegen de gelegenheid om Engeland te
overtreffen. In plaats van met hun superieure eskader die van de Engelsen te
vernietigen,
stelde
ze
deze
ter
beschikking
van
de
Noord-Amerikaanse
onafhankelijkheidsstrijd en wendde ze die aan om Britse Eilandjes in de Antillen te
veroveren36.
2.2. Ontwikkelingen op het einde van de 18de eeuw
2.2.1. De suprematie van Frankrijk
Tussen 1793 en 1815 vond de meest beduidende oorlog tussen Frankrijk en Engeland
plaats. Deze was het gevolg van de onbevredigende en diverse oorlogen die zich in de
34
Ibid., p. 233-234
Ibid., p. 234
36
Ibid., p. 234
35
12
loop van de 18de eeuw hadden voorgedaan. Frankrijk zal zich laten leiden door een
uitgesproken patriottisme, ondersteund door de revolutionaire ideologie en de
verplichte militaire dienst van alle Franse mannelijke onderdanen. Dit nieuw leger zal
het voorgaande, meer professionele leger vervangen en zou een succes voor Frankrijk
zijn37.
De reactie van Engeland op deze nieuwe dreiging beperkt zich tot het zoeken naar
bondgenoten tegen Frankrijk. Engeland was er ondertussen in geslaagd haar zeemacht
tot één van de meest superieure van Europa te maken. Dit werd mogelijk gemaakt
door haar hegemonie op zee en werd gefinancierd door de commerciële opbrengsten
die ze hieruit had gehaald38.
Het zag er naar uit dat de langdurig aanslepende oorlog op zijn eindpunt was
gekomen. Geen enkele van de West-Europese monarchieën was nog in staat de andere
volledig in de pan te hakken.
Met de incorporatie van de Lage Landen in het Franse staatsapparaat (1795) en
Spanje dat nu als satellietstaat dienst deed, had Frankrijk voldoende basis om haar
zeemacht te verstevigen. Met deze troef en de korte wapenstilstand die werd ingeluid
met de vrede van Amiens (1802), zag Napoleon de gelegenheid schoon om een leger
in de Caraïben te installeren. Dit leger zou in de eerste plaats de rebellie van de slaven
van St. Domingue – of Haïti zoals de rebelse slaven de kolonie noemden – moeten
onderdrukken en in de tweede plaats het oorspronkelijke Franse imperium in Amerika
herstellen. In 1803 was de uitkomst van dit ambitieuze plan alles behalve positief voor
de Fransen. Napoleon had te laat ingezien dat zijn militaire strategie enkel in Europa
werkte en niet in de Caraïben. Hij moest noodgedwongen Haïti in de handen van de
rebellen laten en verkocht Luisiana aan de Verenigde Staten van Amerika. Hij vergat
hierbij echter dat hij verplicht was dit laatste gebied dat Spanje voordien aan Frankrijk
had afgestaan, terug aan Spanje te schenken39.
Napoleon had ook zijn pijlen op de Indische kolonies van Engeland gericht. Achter dit
plan schuilde de wil om het Middellandse Zeegebied onder zijn controle te krijgen.
Daarom veroverde hij Egypte om van daaruit naar Indië te trekken. Tot zover ging het
goed, maar wanneer de Engelse admiraal Nelson het Franse eskader vernietigde,
dwong hij het leger van Napoleon geïsoleerd achter te blijven in Egypte (1798). Twee
37
Ibid., p. 235
Ibid., p. 235
39
Ibid., p. 236-237
38
13
jaar later bezette de Engelsen het eiland Malta en herwonnen daarmee hun belangen
in het Middellandse Zeegebied. Ze profiteerde ervan om meteen de Hollandse kolonie
in Kaap de Goede Hoop te veroveren, waardoor Engeland haar handel op Azië
opnieuw kon consolideren40.
Frankrijk was ten einde raad en besloot door middel van het decreet van Berlijn in
1806 Europa af te sluiten van de Engelse handel. Alle geallieerde en neutrale handel
met Engeland was sindsdien strafbaar. Engeland op haar beurt liet het er niet bij en
verkondigde de Orders in Council. Hiermee hadden ze een steeds strenger wordende
blokkage op de handel met Napoleontisch Europa afgekondigd41.
Het decreet van Berlijn was een grote streep door de Engelse rekening. Haar
traditionele handel gebaseerd op de heruitvoer van geïmporteerde koloniale waren
naar Europa was nu plots onmogelijk geworden. Desondanks konden de Britten zich
handhaven. Ze beschikten over een andere handel, die van de uitvoer van afgewerkte
producten, dewelke slechts voor 35% op Europa was gericht en in grote mate op
Amerika. Daarom werden de banden met de Spaanse overzeese provincies meer
actueel. Maar Spanje was nog steeds een bondgenoot van Frankrijk, waardoor in deze
nieuwe handel de kiemen van een mogelijke rebellie verscholen zaten. Toch kwam
het niet zover. In 1808 liet het Portugese hof – dat ondertussen naar Brazilië was
gevlucht – onbeperkte handel toe met Engeland. De Engelse economie, ondanks de
verwoedde pogingen van Napoleon zat opnieuw in de lift42.
Engeland was verplicht op zoek te gaan naar nieuwe afzetgebieden en nieuwe
handelsroutes en had deze gevonden. Maar wou ze de oorlog winnen moest ze haar
landmacht voldoende kunnen emanciperen en bondgenoten zien te vinden tegen
Frankrijk43.
2.2.2. De tanende Franse macht
Alsof het hen vanuit de hemel werd geschonken ontstonden er zich onverwachte
opstanden in Spanje tegen het Franse leger (1808). Deze laatste hadden hun
oorspronkelijke houding als geallieerden omgeruild voor die van bezetters. Maar
Engeland profiteerde niet van deze interne verwikkelingen. In plaats van een
40
Ibid., p. 238
Ibid., p. 237-238
42
Ibid., p. 238
43
Ibid., p. 238
41
14
Europees blok tegen Frankrijk te vormen stuurde ze troepen naar Spanje die daar de
opstandelingen bijstonden. In plaats van de vrede te bewerkstelligen, verzekerde
Engeland haar handel met de Spaans-Amerikaanse kolonies, terwijl de Spaanse
opstandelingen hun bloed vergoten om van het Franse juk bevrijd te zijn. In 1812 had
deze oorlog van ‘de wederzijdse blokkages’ twee belangrijke gevolgen teweeg
gebracht. Ten eerste, de strijd tussen de Verenigde Staten van Amerika en Engeland,
geprovoceerd door de te strenge maatregelen van de Engelse blokkade en de sluiting
van de Europese havens voor Amerikaanse producten. Ten tweede, de beslissing van
Rusland om Engelse producten wel te ontvangen, waarmee ze de blokkade van
Napoleon negeerde. Deze laatste was van doorslaggevend belang en zou het einde van
het Napoleontisch tijdperk betekenen44.
Vanaf 1812 kent het Napoleontische rijk, gaande van Spanje tot Rusland een
neerwaartse evolutie, in de hand gewerkt door de eerste nederlagen die hij leed in
Europa. Reeds sinds 1810 was zijn financiële toestand ontoereikend. Daarom ging hij
zo ver om in het geheim licenten te verkopen om met Engeland te kunnen handelen.
Hij ondermijnde m.a.w. zijn eigen strategie. Als gevolg hiervan ontstond er in Europa
een ‘zwarte markt’ die traag maar zeker de Europese economie zou ondergraven. De
uiteindelijke nederlaag van Frankrijk met Napoleon aan kop, had plaats in 1815. Deze
Britse overwinning was een totaaloverwinning. Frankrijk kreeg een milde
behandeling en behielden grote delen van hun kolonies, vermits Engeland niet zozeer
op grondgebied, maar op economische handelsvoordelen aasde45.
2.2.3. Een nieuwe internationale machtsverhouding
De grootste verliezers van de oorlog van 1793-1815 waren de Spanjaarden en de
Portugezen. Deze laatste zag zich gesplitst in twee: enerzijds Portugal dat dankzij
Engelse hulp haar Aziatische en Afrikaanse kolonies kon behouden, anderzijds
Brazilië dat in grote mate haar onafhankelijkheid had te danken aan de ‘goede
diensten’ van de Engelse regering en aan de efficiënte Britse marinesoldaten. Het kon
ook niet anders dan dat Portugal en Brazilië economische en politieke satellietstaten
van Engeland werden. De gevolgen voor de Spaanse monarchie waren desastreuzer.
Ze had het zwaar te verduren gehad vooral tijdens de periode 1808-1815, wanneer
44
45
Ibid., p. 238
Ibid., p. 238-239
15
veel Spaans bloed had gevloeide in de strijd tegen de Franse troepen. Spanje had
definitief haar wereldse betekenis verloren, waarmee haar rol zo goed als uitgespeeld
was, ook in Europa. Haar overzeese gebieden verloren reeds het commercieel contact
met Spanje vanaf 179646.
In 1810, wanneer Frankrijk de praktische overwinning op Spanje had behaald,
reageerde men in Spaanse kolonies op een gewelddadige manier. Sindsdien eiste de
ene kolonie na de andere haar onafhankelijkheid. De situatie werd er niet beter op en
burgeroorlogen braken uit47.
Noord-Amerika daarentegen hield zich gehandhaafd in haar neutraliteit. Tussen 1793
en 1801 zag zij haar export vervijfvoudigd en bleef stijgen tot 1807. Hetgeen ze niet
produceerden importeerden ze, om nadien terug te exporteren voornamelijk naar
Europa. Noord-Amerika genoot van een ongelofelijke economische groei, wat hen de
eerste plaats bezorgde in de continentale handel. Europa zou pas in 1993 deze kunnen
evenaren48.
46
Ibid., p. 239-240
Ibid., p. 240
48
Ibid., p. 240-241
47
16
DEEL II :
ANDALUSIË
DE
ZUIDELIJKE
NEDERLANDEN
EN
Hoofdstuk I : De Zuidelijke Nederlanden en de handel
1.1. Het tijdskader
Sinds de regering van Keizer Karel V van Habsburg behoren de Zuidelijke
Nederlanden tot de Spaanse monarchie. De Zuid-Nederlanders waren m.a.w.
onderdanen van de Spaanse vorst geworden. Deze conditie bood hen enkele
voordelen. Het binnenlandse bestuur werd vrijwel uitsluitend aan ingezetenen
overgelaten en de handel met Spanje werd hen gemakkelijker gemaakt 49. Spanje had
immers vele overzeese kolonies waar vele rijkdommen uit voortvloeiden. Met de
‘geprivilegieerde’ positie van onderdanen konden de Zuid-Nederlanders daar mee van
profiteren. Zo gebeurde het dat vele Zuid-Nederlanders zich langst de kusten van de
Atlantische oceaan gingen vestigen50. Velen daarvan, hoofdzakelijk Antwerpenaars,
zouden zich vestigen op de Spaanse Zuid-Atlantische kust in de steden San Lúcar de
Barrameda, Sevilla en Cádiz51.
In deze situatie zou weinig verandering komen, tot wanneer de Spaanse vorst Karel II
in 1700 overleed. Zijn ondoordachte testament zou een opvolgingsoorlog in Europa
teweeg brengen, ook wel de Spaanse successieoorlog genoemd. Zowel Aartshertog
Karel II van Oostenrijk en Maximiliaan Emmanuel van Frankrijk waren kandidaat
troonopvolgers. Maar Karel II van Spanje had de soevereiniteit van al zijn gebieden
nagelaten aan Filips van Anjou, kleinzoon van de Franse koning Lodewijk XIV. Deze
liet zich dan ook als Filips V in Madrid inhuldigen. Al in 1701 verleende hij een
volmacht aan Lodewijk XIV om over de Zuidelijke Nederlanden te regeren. Franse
troepen trokken naar de Zuidelijke Nederlanden en vielen zonder slag of stoot binnen.
Engeland en de Verenigde Provinciën weigerden de nieuwe vorst Filips V te erkennen
en schaarden zich achter Aartshertog Karel II van Oostenrijk. De Engelse troepen
49
Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (eds), Geschiedenis ..., p. 186
Michielsen, Leo, De handel, in: Antwerpen in de XVIIIde eeuw. Instellingen, economie, cultuur, De
Sikkel, Antwerpen, 1976, p. 116
51
Bustos Rodríguez, M., Andalousie, Pré-Amerique flamande, in: E. Stolz & R. Bleys (eds.), Flandre
et Amérique Latine, Antwerpen, Fons Mercator, 1993
50
17
samen met die van de Verenigde Provinciën veroverden grote delen van de Zuidelijke
Nederlanden, m.n. Vlaanderen, Brabant en Henegouwen. In 1711 zou Filips V het
bestuur van de Nederlanden op Maximiliaan Emmanuel overdragen. Zijn regering
was echter van korte duur. Twee jaar later maakte de vrede van Utrecht er een eind
aan. Het duurde tot 1715 wanneer met het Barrièretraktaat de Spaanse Nederlanden
aan Oostenrijk werden overgedragen. Dit was een strategische zet van de Europese
zeemogendheden. De Zuidelijke Nederlanden zouden fungeren als een buffer tegen
Frankrijk zodat deze laatste haar macht niet verder zou kunnen uitbreiden. Het beleid
dat Karel VI, de nieuwe vorst van de Zuidelijke Nederlanden, zou voeren werd aan
banden gelegd door diens zwakke internationale positie. Hij zou tot 1740 regeren.
Toen brak de Oostenrijkse successieoorlog uit en trok Frankrijk opnieuw de
Zuidelijke Nederlanden binnen. Deze zouden onder Franse bezetting blijven, tot
wanneer in 1748 vrede werd gesloten met Oostenrijk. Sindsdien was het Maria
Theresia die het bestuur van de Zuidelijke Nederlanden waarnam. Haar
regeringsperiode duurde tot 1780 en betekende voor de Zuidelijke Nederlanden een
periode van vrede52. Vanaf 1784 zou de Oostenrijkse Jozef II de Zuidelijke
Nederlanden onder zijn beheer krijgen. Hij was een verlicht en ambitieus leider en
had grootse hervormingsplannen. Deze schoten bij de Zuid-Nederlandse onderdanen
in het verkeerde keelgat wat resulteerde in de Brabantse Omwenteling (1798-1790).
Zijn opvolger, Keizer Leopold II zal Jozef’s hervormingen opnieuw afschaffen.
Nadien zouden de Zuidelijke Nederlanden onder Frans bewind komen tijdens de
zogenaamde Franse periode (1794-1814)53.
1.2. Brabant en de internationale handel
In het Hertogdom Brabant was het gros van de handelsactiviteiten gelokaliseerd in
Brussel en Antwerpen. We hebben besloten enkel uit te wijden over de Antwerpse
handel, m.n. haar burgerij, en haar handel op Spanje omdat we in Cádiz slechts zeer
zelden Brusselse kooplui hebben aangetroffen. De overgrote meerderheid van de
Brabantse en ook Vlaamse kooplieden in Cádiz wordt gevormd door Antwerpenaars.
52
53
Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (eds), Geschiedenis...p. 187-191
Ibid. p. 235-237
18
Vandaar deze overweging om Antwerpen, meer dan Brussel in de schijnwerpers te
plaatsen.
1.2.1.
Antwerpen
1.2.1.1.
Algemene evoluties op handelsgebied
Het lijkt erop dat Antwerpen sinds haar glorieperiode in de 16de eeuw steeds een stad
is geweest met aanzien. Niet alleen op commercieel, industrieel en financieel vlak
stond ze bekend als Europees en zelfs internationaal knooppunt54, maar ook op
intellectueel en cultureel vlak was zij haantje de voorste. Ook al bereikte Antwerpen
in de 17de, en nog minder in de 18de eeuw niet datzelfde elan, toch hield zij voet bij
stuk. In de 17de eeuw bleef de stad sterk actief als financiële draaischijf en
Dispositionsplatz55 of beschikkingsplaats en ontketende er zich een bloei in de
tapijtindustrie, de meubelmakerij, de diamantbewerking, de edelsmeedkunst, etc.56.
Vele elementen wijzen erop dat de Antwerpse handel toen uitermate sterk gericht was
op Spanje, meerbepaald op de Spaanse kolonies. Deze handel werd gemakkelijker
gemaakt doordat de Zuidelijke Nederlanden officieel deel waren van de Spaanse
kroon. Daardoor werden ze niet werden getroffen door de strenge protectionistische
maatregelen die de Spanjaarden hadden opgesteld t.o.v. buitenlandse handelaars. De
Zuidelijke Nederlanden waren toen nog ‘geprivilegieerd’.
Deze Spanjehandel had een zeker familiaal karakter. Firma’s werden binnen dezelfde
familie opgericht, correspondenten zijn in vele gevallen familieleden, etc.57
Uit de kapitaalsbesteding van de Antwerpse handelaars kunnen we duidelijk een hang
naar de adellijke levensstijl ontwaren. Ze investeerden in een luxueus ingerichtte
patriciërswoning, buitengoed – een soort van buitenverblijf, ook wel hof van
plaisantie genoemd - , huurhuizen, grondbezit en persoonlijke renten. Wat betreft de
54
Michielsen, Leo, De handel, ... p. 97
Sombart, W., Der moderne Kapitalismus, II, München en Leipzig, 1928, p. 506
56
Wee, H., van der, Opkomst van een wereldstad: handel en nijverheid te Antwerpen van de veertiende
tot de achttiende eeuw, Paleis der Academiën, Brussel, 1987 (overdruk uit Academiae analecta), pp. 610 ; Everaert, J., De internationale en koloniale handel der Vlaamse firma’s te Cádiz 1670-1700, De
Tempel, Brugge, 1973, p. XXI ; 1200 jaar Antwerpen, de Antwerpenaar en hun handelaars, in: Kint,
A., van der Laan, M., Marinus, M.J., et.al., Waar is de tijd: Antwerpen, Zwolle, 1997, vol 11, p. 265
57
Michielsen, Leo, Het kapitalisme te Antwerpen in de XVIIe en XVIIIe eeuw, in: Nederlandsche
Historiebladen, 2, 1939, p. 244-252
55
19
huurhuizen, gaat het hier niet om bewuste beleggingen zoals in de 18de eeuw meer het
geval zal zijn, maar eerder op goederen die werden verkregen door een erfenis58.
In de 18de eeuw zal Antwerpens handel plaats ruimen voor meer financiële
activiteiten. Antwerpen werd een kapitaalmarkt met internationale betekenis59. Maar
de Schelde bleef nog steeds gesloten en het systeem van ongunstige tarieven werd bij
het verdrag van 1715 nogmaals bevestigd. De traditionele 17de eeuwse handel in
luxegoederen, kunsttapijten, schilderijen en kunstmeubelen zal worden vervangen
door een meer tipische 18de eeuwse handel in boeken60, diamant61 en zijde62.
De Spanjehandel moet evenzeer aan belang inboeten. Leo Michielsen spreekt van een
voortzetting, zij het op een lager pitje63, terwijl Karel Degryse aantoont dat de handel
met Spanje minder lucratief was en dat zij stilaan op minder Antwerpse intresse kon
rekenen. Bovendien verloren de Antwerpse handelaars die zich in Cádiz, Sevilla,
Malaga en Lissabon hadden gevestigd in de 18de eeuw de affiniteit met Antwerpen.
De verspaansing nam stilaan de bovenhand64. Een bewijs hiervan vinden we in de
gefaalde handelsondernemingen die vooral door Antwerpenaren in Spanje werden
opgericht in de 18de eeuw. Het betreft hier de Spaanse Kompagnie van Caracas,
gesticht in 1729 en de Kompagnie van San Ferdinando van Sevilla, gesticht in 1749.
Beide zijn gericht op Amerika. Vooral deze laatste verging het niet goed, zo getuige
de nooit uitbetaalde dividenden65.
Ook als Dispositionsplatz zal Antwerpen in de 18de eeuw aan belang moeten inboeten.
Waar in de 17de eeuw de Antwerpse handelaars via handeltechnieken zoals de
consignatie, het aankooporder en de participatie andermans goederen verhandelden
van op een afstand, zullen deze handelaars in de 18de eeuw hun actieve rol moeten
inruilen voor een meer passieve. Het is niet meer de Antwerpenaar die het initiatief
neemt, maar de buitenlander. De Antwerpse handelaar was nu correspondent
58
Michielsen, Leo, De handel ..., p. 99
Michielsen, Leo, Het kapitalisme ..., p. 252
60
Michielsen, Leo, Nota’s over den Rijkdom en den Boekhandel der Moretussen in de 18de eeuw, de
Gulden passer, XIV, Antwerpen, 1936.
61
Beetemé, Anvers, métropole du commerce et des arts, Nouvelle édition, I, Leuven, 1892, p.52
62
Prims ,F., Geschiedenis van Antwerpen. XI. Met Oostenrijk en onder de Franschen (1715-1814), dl
23, Antwerpen, 1947, pp. 123, 133 en 135.
63
Michielsen, Leo, De handel..., p. 102
64
Degryse, Karel, De Antwerpse fortuinen: kapitaalsaccumulatie, -investering en -rendement te
Antwerpen in de 18de eeuw, Antwerpen, Genootschap voor Antwerpse Geschiedenis, 2005, p. 43
65
Michielsen, Leo, De handel.....p. 114
59
20
geworden in plaats van diegene die de orders plaatst66. Het zijn vooral de Hollandse
zakenlui die deze rol zullen overnemen67.
Toch zullen er in de 18de eeuw verwoedde pogingen worden ondernomen om de
actieve handel weer leven in te blazen. In 1723 wordt de Oostendse Compagnie
opgericht met hoofdzakelijk Antwerps kapitaal. Zij was gericht op handel met het
Oosten. Haar hoofdzetel was gevestigd in Antwerpen. In 1727 werd deze compagnie
reeds geschorst en in 1744 vond haar uiteindelijke liquidatie plaats. Ondanks haar
korte levensduur was deze compagnie voor enkelen toch een winstgevende belegging
geweest68. Direct na de liquidatie van deze compagnie werd de Aziatische Associatie
van Triëst opgericht. Later, in 1781, zal haar naam omgevormd worden in de
Keizerlijke Aziatische Compagnie van Triëste. Deze onderneming was evenzeer
gericht op de handel met het Oosten. De Antwerpse groothandelaars Charles de Proli,
Borrekens en Nagels zullen naast de Amsterdammer Bolts hierin een belangrijke rol
spelen69.
Naast deze binnenlandse ondernemingen investeerden de Antwerpse handelaars ook
in buitenlandse ondernemingen. Deze ondernemingen zijn gevestigd in tal van landen
waaronder Spanje, Frankrijk, Engeland, Holland, Pruisen, Denemarken, Zweden en
Oostenrijk70.
Nu Antwerpen meer op de financiële wereld was geconcentreerd, stellen we een
toegenomen bankwezen vast. Deze is nog niet volledig gespecialiseerd en we zien dat
de meeste bankiers daarom tevens groothandelaar, industrieel, assuradeur, etc. zijn.
De meeste Antwerpse banken gingen staatsleningen aan met vreemde landen,
waardoor zij internationale faam verwierven71.
Samenvattend kunnen we stellen dat de internationale betekenis van Antwerpen meer
op financieel vlak kwam te liggen. Ze is een kapitaalmarkt voor koloniale
ondernemingen en een financiële markt voor staatsleningen. De Scheldestad is
financieel verbonden met de hele wereld72.
66
Ibid., p. 102-103
Ibid., p. 103
68
Ibid., p. 104-105
69
Ibid., p. 104-114
70
Ibid., p. 114-117
71
Ibid., p. 118-119
72
Ibid., p. 122
67
21
1.2.1.2. De Antwerpse burgerij
Omdat de Spanjehandel na het verdrag van Utrecht in 1713 niet meer winstgevend
genoeg was, was deze handel niet langer een optie voor de Antwerpse groothandelaar.
Deze Spanjehandelaars probeerden toen hun activiteiten te verleggen naar Oost-indië,
wat uiteindelijk resulteerde in de oprichting van de Oostendse Compagnie in 172273.
De voornaamste groothandelaars in het Antwerpen van de 18de eeuw zijn de families
De Pret, Cloots, Moretus, Schilders, Vernimmen, Bosschaert, Van Colen, Le Candele,
Guyot, Peeters, Van Havre, Geelhand en Van Susteren. Opmerkelijk is dat zij reeds
vanaf de eerste decennia de handel vaarwel zeggen. Dit is eerder een gevolg van de
kering van de conjunctuur dan van wat men het verraad van de burgerij heeft
genoemd. Het was immers niet verstandig de handel voort te zetten als deze
verlieslatend was. Opdat deze groothandelaars hun kapitaal veilig konden stellen,
waren ze verplicht een toevlucht te zoeken tot niet-risicodragende beleggingen
(gronden, renten, overheidsobligaties) en dus te gaan rentenieren74.
Enkel de kooplieden die het zich financieel niet konden veroorloven te gaan
rentenieren bleven noodgedwongen actief. Meestal kwamen deze terecht in diverse,
wisselende sectoren zoals de commissiehandel, de industrie of de financies. Dit
belette hen niet om doorheen de 18de eeuw een adellijke titel te verwerven. De
belangrijksten hieronder zijn de families Henssens, de Wael, Wellens, Vermoelen en
Mols75.
In de 18de eeuw zullen vooral nieuwe mogelijkheden worden gecreerd in de
industriële en financiële sector. Vooral de katoen en suiker- en zoutraffinaderijen
brachten geld in het laatje. In het financiewezen traden vooral de boekhouders,
kassiers en makelaars in buitenlandse leningen op de voorgrond. Het betreft hier de
families Cogels, Os, Van Ertborn, Smets en De Wolf. Hun opkomst verliep parallel
met de opkomst van de renteniers waarover we reeds spraken76.
In vergelijking met de 17de eeuw is het opmerkelijk hoe in de 18de eeuw de exkoopliedenfamilies erin slaagden met veel gemak geadeld te worden. In tegenstelling
73
Degryse, Karel, De Antwerpse financiële elite in de 18de eeuw. Een sociaal-economische studie,
Gent: RUG. Departement voor lerarenopleiding, 1994, p. 4
74
Ibid.
75
Ibid.
76
Ibid.
22
tot de 17de eeuw was het voor deze ex-kooplieden niet meer nodig om eerst een
carrière aan het stadsbestuur te beginnen om vervolgens geadeld te kunnen worden77.
1.2.1.3. De handel op Spanje en haar kolonies
Speciale aandacht willen we hier besteden aan de evolutie in de Spanjehandel. Deze
was vorige eeuw van groot belang geweest voor Antwerpen, en zal in de 18de eeuw
een fikse neerwaartse beweging kennen. Van doorslaggevend belang is de periode
1707-1712 geweest. De handel op Spanje werd toen voor de Antwerpse kooplui alles
behalve lucratief. De belangrijkste reden hiervoor is de verlamming van de handel
tussen Spanje en Amerika geweest ten gevolge van de Spaanse successieoorlog.
Ondanks de verliezen die vele Antwerpse kooplui leden in deze periode, was het niet
zomaar vanzelfsprekend de Spanjehandel te laten vallen. Verwoedde pogingen
werden nog door velen ondernomen om onverkochte goederen in Sevilla en Cádiz
aldaar nog verkocht te krijgen. In de jaren van de successieoorlog evolueerde de
Spanjehandel naar een eenrichtingshandel. Het in Spanje gerecupereerde kapitaal
werd in Spaanse of koloniale goederen belegd en zo naar Antwerpen doorgesluisd. In
de omgekeerde richting was zo goed als geen activiteit meer. Geen enkele Antwerpse
handelaar waagde het nog om goederen naar Spanje te zenden78.
Toen in 1713 de langverwachte vrede aanbrak, kwamen de Spaanse Nederlanden
definitief onder Oostenrijks gezag. Dit betekende de definitieve breuk met Spanje.
Hiermee viel de handel die Spanje, ondanks haar mercantilistische ingesteldheid, goed
had beschermd, in één klap weg. Het zou tot 1720 duren vooraleer de politieke
betrekkingen tussen Spanje en Oostenrijk opnieuw normaal waren. Maar toen was het
al te laat. De concurrentie had niet stilgezeten en had de Antwerpse Spanjehandelaars
naar haar markten gelokt79.
Wanneer in de jaren twintig de politieke spanningen tussen Spanje en Oostenrijk van
de baan waren, rees er in Antwerpen nieuwe hoop. Maar die hoop was slechts van
korte duur wanneer in 1723 in Cadix eene pragmatique is gepubliceert, daerbij
verboden het draghen van goude en silveren gallonen, oock vlaemsche en fransche
77
Ibid., p. 5
Degryse, Karel, De Antwerpse fortuinen..., p. 32-33
79
Ibid., p. 33-34
78
23
witte gaeren canten, tensij aen persoonen van edeldom en getituleerde80. Dit noopte
de
Antwerpse
Spanjehandelaars
tot
alternatieve
middelen.
Karel
Degryse
onderscheidde er drie, rechtstreekse smokkelhandel, bodemarijen en beleggingen via
Franse en Engelse tussenpersonen.
De smokkelhandel in Cádiz was geen nieuw verhaal. Reeds sinds de 16de eeuw
smokkelden buitenlandse handelaars op de haven van Cádiz. Het voordeel hiervan
was dat de zware tollen en rechten die in Cádiz werden geheven konden worden
omzeild en dat men niet langer met tussenpersonen hoefden te werken. Bovendien
waren de winsten aanzienlijk eens een smokkeloperatie was geslaagd. P.J. Cloots
sloeg er bijvoorbeeld in om in het begin van de jaren twintig van de 18de eeuw voor
zijn drie reizen gemiddeld 83 % winst te maken.
Het tweede alternatief hield het iets langer uit dan het eerste. Het bodemarijcontract is
een Spaans-Amerikaanse beleggingsvorm, ook wel contrat à la grosse fortune de la
mer genoemd, welke haar oorsprong vindt in het tekort aan kapitaal van hoofdzakelijk
de cargadores. Dikwijls konden zulke personen met hun beperkt kapitaal niet op
eigen houtje een handelszaak beginnen. Daarom werd hen geld geleend à la
bodemarie. Daarbij werd de gevraagde som door meer gefortuneerde personen
voorgeschoten tegen een intrest van 30 tot soms zelfs 100%. Deze beleggingsvorm
was weinig risicovol voor de cargador, want wanneer deze door overmacht zijn
lading verloor moest hij niets terug te betalen. Wel droeg hij het commerciële risico.
Bovendien kon het maritieme risico worden verzekerd. Deze beleggingsvorm was
daarom zeer populair in periodes van onzekerheid. Het zou tot 1739, met het
uitbreken van de Engels-Spaanse oorlog, duren dat de bodemarij haar succes kende.
Door de toenemende Engelse dreiging op zee, werd het verzekeren er niet
gemakkelijker op. Deze belegginsvorm moest daarom aan belang inboeten81.
Het derde en laatste alternatief waarnaar de Antwerpse Spanjehandelaars grepen
waren de beleggingen via Franse en Engelse tussenpersonen. De reden hiervoor was
de toenemende Franse handel op Spanje die in de 17de eeuw, maar vooral in de 18de
eeuw een hoogtepunt kende. Uiteraard speelt hier de politieke toenadering tussen
beide landen een grote rol. De Engelsen van hun kant slaagden erin om tijdens de
succesieoorlog enkele commerciële toegevingen van Spanje af te dwingen. Dit zorgde
ervoor dat de Angelsaksische handelaars in Spanje sinds 1714 van een bevoorrechte
80
81
Ibid.
Ibid., p. 39-41
24
positie genoten. Als we weten dat het Vlaamse textiel zwaarder werd belast dan het
Franse of het Engelse, ligt de keuze voor dit alternatief voor de hand82.
Ondanks deze verwoedde herstellingspogingen, kunnen we in geen geval spreken van
een heropleving van de Antwerpse Spanjehandel in de 18de eeuw. De rol van
Antwerpen was zo goed als uitgespeeld83. Noodgedwongen moesten deze
Spanjehandelaars op zoek naar een alternatief. Dit kwam er in de tweede helft van de
18de eeuw. De nazanten van de 17de-eeuwse Spanjehandelaars vinden we in de 18de
eeuw vooral terug in de wijn-, laken-, huiden-, en koloniale handel. In de wijnhandel
was het Ferdinand van Pruyssen (1710-1780) die de plak zwaaide als één van de
grootste importeurs84. De lakenhandel kende vooral succes in de jaren zeventig,
wanneer ook de Spaanse afzetmarkt aan belang herwon85. Maar vanaf 1785 ging het
bergafwaarts ten gevolge van de Franse bezetting en zal ze volledig van het decor
verdwijnen86. Deze sector stelde de meeste Antwerpse handelaars te werk87. De
belangrijkste familie in de lakensector met banden met de vroegere Spanjehandel is de
familie Vermoelens. Daarnaast zijn nog de kanthandelaars Reyns, Lidth de Jeude,
Buyens, weduwe van Eupen, Baudouin, de Claessens, Geerts en Scherpenbergs
belangrijk. Het verschil is dat zij geen banden hadden met de vroegere
Spanjehandel88.
De handel in Zuid-Amerikaanse en Ierse huiden werd in 1771 volledig gedomineerd
door een vijftal kooplieden die meestal ook in andere branches actief waren: de Wael,
J.P. d’Henssens, J. Van Eersel, H. Heesmans en weduwe Gilbert. De eerste twee
stamden af van succesrijke Spanjehandelaars. De overigen hadden zich meestal pas in
het begin van de 18de eeuw in Antwerpen gevestigd89.
Talrijker waren de kooplieden actief in de koloniale handel, d.i. de handel in thee,
koffie en porselein. De belangrijksten onder hen, zoals A.Veydt, Eg. Carolus, N.F.
van Lerius, G. Gilliams, J. Bastijns en J. Van den Bogaert hebben aan deze handel
82
Ibid., p. 42-43
Ibid., p. 43
84
Ibid., p. 91
85
Laerhoven, J. Van, De kanthandel te Antwerpen in de 18de eeuw. De firma Van Lidth de Jeude, in
Bijdragen tot de Geschiedenis, bijzonderlijk van het aloude hertogdom Brabant, 54, 1971, p. 173-190.
p. 180
86
Degryse, Karel, De Antwerpse fortuinen..., p. 90
87
Ibid., p. 88
88
Ibid., p. 90
89
Ibid., p. 91- 92
83
25
geen groot fortuin overgehouden, behalve Grigis en Pieters. Deze laatste twee
stamden af van handelaarsfamilies die reeds enig kapitaal had kunnen verzamelen90.
Karel Degryse meent te kunnen besluiten dat sommige sectoren slechts door enkele
kooplieden werden gedomineerd. Deze waren meestal heel wat kapitaalkrachtiger dan
hun collega’s. Opvallend is dat zij bijna allemaal voortkwamen uit koopliedenfamilies
die rond 1700 rijk waren geworden met de Spanjehandel91.
1.3.
Vlaanderen en de internationale handel
De internationale handel van Vlaanderen centreerde zich in de 18de eeuw rond Gent,
waar de voornaamste handelaars-ondernemers gevestigd waren. Maar ook Oostende
was belangrijk als voornaamste havenstad van zowel Vlaanderen als Brabant. In wat
volgt bespreken we de handelskenmerken van zowel Gent als Oostende en gaan we
dieper in op de internationaal-gerichte Gentse burgerij en bekijken we de Oostendse
havenactiviteiten van dichterbij.
1.3.1. Gent
1.3.1.1.
Algemene evoluties op handelsgebied
De Oostenrijkse overheid was Gent goedgezind. Zij deed moeite om het Gentse
commerciële leven weer nieuw leven in te blazen. Een goed voorbeeld hiervan is de
aanleg van de Coupure die op 27 december 1753 officieel werd geopend. Sindsdien
was Gent ook bereikbaar voor zeeschepen92. Ook de eerdere oprichting van de Gentse
handelskamer in 1729 was een initiatief dat de gemeenschappelijke handelsbelangen
van de Gentse handelaars ten goede was gekomen93.
Gent is in de 18de eeuw de belangrijkste lijnwaadmarkt van de hele Zuidelijke
Nederlanden en wat betreft de industriële onderneming was zij een voorbeeldstad
voor de rest van de Nederlanden. Ze zal enkele nieuwe nijverheidstakken introduceren
90
Ibid., p. 92
Ibid.
92
Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie ..., p. 19
93
Ibid., p. 188
91
26
zoals de speelkaartenfabricage, ijzersmederij, vitrioolproductie, suikerraffinaderij,
katoendrukkerij e.a. Deze ontwikkeling zal vooral op het einde van Maria Theresia’s
regeerperiode een hoge vlucht nemen94. Opmerkelijk is dat de meeste van deze
Gentse industriëlen voordien actief waren als handelaars. Zij investeerden hun
handelswinsten later in de nieuwe industriële bedrijven95.
Wat betreft haar handelscompetitiviteit was Gent een stad met aanzien. In 1751
werden er te Gent 218 groothandelaars geteld. In 1771 telde men er nog een 140-tal.
Gent was hiermee de derde grootste handelsstad van de Oostenrijkse Nederlanden,
voorafgegaan door Brussel, de eerste en Antwerpen, de tweede96. We kunnen m.a.w.
spreken van een goed ontwikkelde koopmansstand te Gent. Ook ontwikkelde zich te
Gent een bankwezen maar deze valt in geen geval te vergelijken met Brussel of
Antwerpen die een veel beter ontwikkelde bankiersklasse hadden97.
De Gentse handel is in de periode van Maria Theresia voornamelijk gericht op Spanje
omdat zij de meest winstgevende handel was. Ook met naburige landen zoals
Frankrijk, de Verenigde Provinciën en Engeland onderhielden de Gentse
groothandelaars intense betrekkingen. Deels hadden ze dit te danken aan hun
geografische positie die hen tot een ideale transithaven maakte tussen Frankrijk en de
Verenigde Provinciën.
Het kapitaal van de gegoede Gentenaars uit de kooplieden- en nijverheidsklasse,
wordt praktisch steeds in gronden geïnvesteerd. Dit was nog steeds de meest veilige
belegging. Daarnaast vloeit het geld ook naar hoeves, landerijen en huizen, maar ook
de aankoop van renten spelen een belangrijke rol. Eerder terughoudend is de
Gentenaar wanneer het om geldbelegging en speculatie gaat. Ook de aankoop van
ambten, meestal die van Schepen, vonden de Gentenaren een waardevolle investering.
Het betreft hier m.a.w. niet-risicovolle investeringen.
De hang naar de adel zoals we het noemen is ook aanwezig bij de Gentse
groothandelaars. Door de aankoop van adellijke titels, een geplande huwelijkspolitiek,
de bewoning van weelderige huizen en het aannemen van een adellijke levensstijl,
poogde de Gentse burgerij zich stilaan in de adelstand te laten opgaan98.
94
Ibid., p. 188
Ibid., p. 189
96
Ibid., p. 23-24
97
Ibid., p. 189
98
Ibid., p. 190
95
27
Coppejans-Desmet onderscheidde drie groepen binnen de klasse van de Gentse
handels- en nijverheidsburgerij. Een eerste groep, die van de hoge burgerij, wordt
samengesteld door de families Maelcamp, Soenens, de Potter, Goethals, Morel, de
Coninck, de Wulf, de Loose en Huyttens. Zij zijn het meest toonaangevend op
economisch- en op sociaal gebied. De tweede groep wordt gevormd door de
opkomende krachten of de middenburgerij. Zij zullen erin slagen zich op te werken en
tot de meest vooraanstaande kringen door te dringen. We spreken hier over de
families Schamp, Hamelinck en Clemmen, maar ook Speelman, Poelman, Tricot,
Villiot, e.a. Deze laatste drie families zullen pas in een latere periode opklimmen. De
derde groep is de groep van de kleine burgerij. Zij blinken noch economisch noch
sociaal uit, maar leveren wel hun bijdrage aan het dynamische economische leven van
Gent.
1.3.1.2. De Gentse internationale handel
Het is opvallend hoe groot het aandeel van Spanje in de Gentse internationale handel
is. Zij wordt gevolgd door Engeland, Frankrijk en de Verenigde Provinciën. De
overige gebieden, zoals Portugal, de Oostenrijkse Erflanden, Italië, de Levant, het
Ottomaanse Rijk en het Verre Oosten zijn van mindere betekenis voor de Genste
handel. In de meeste gevallen beperkt de handel van de Gentse kooplui zich niet tot
één enkel land. Hun correspondenten zitten verspreid soms over drie, vier of meer
landen.
Gent is daarnaast een belangrijke tussenhaven wanneer het op handel met de
Verenigde Provinciën aankomt.
De meest voorname exportartikels bestaan uit lijnwaad, katoenen stoffen, kant en
garen, maar ook graan. De geïmporteerde goederen bestaan uit een amalgaam van
verschillende grondstoffen, afgewerkte producten en voedingswaren. Wat de
grondstoffen betreft, voeren de Gentse handelaars voornamelijk goederen in die
rechtstreeks in verband staan met de textielnijverheid, zoals potasse, wol, wedasse,
indigo, cochenille, etc. Voor de marokijnen lederindustrie voeren ze ruwe,
onafgewerkte huiden in en de import van grof zout en suiker diende om aangewend te
worden in zout- en suikerraffinaderijen. Wat betreft de afgewerkte producten
28
importeerde men voornamelijk luxeproducten, modeartikelen en zijden- en wollen
stoffen. De ingevoerde voedingswaren bestonden hoofdzakelijk uit wijn, maar ook uit
Indische goederen.
Gent kende ten tijde van de regering van Maria Theresia een nieuwe opbloei en
groeide uit tot één van de meest aanzienlijke handelscentra in de Oostelijke
Nederlanden. 99
1.3.1.3. De Gentse handel op Spanje en haar kolonies
In de meeste gevallen is het zo dat de goederen die vanuit Gent naar Spanje gezonden
worden bestemd zijn voor haar overzeese kolonies. Het meest voorname product dat
vanuit Gent naar Spanje werd geëxporteerd was lijnwaad. Enerzijds onderscheidt men
het fijn, anderzijds het grof lijnwaad, maar ook afgewerkt linnen zoals de ‘Brabantse
floretten’, de ‘superfijne Brabantse floretten’ en de ‘Holandas finas’. De belangrijke
rol die lijnwaad speelde in de Gentse Spanjehandel zien we geïllustreerd in haar
terminologie. Voor het gewone groffe lijnwaad, verkrijgbaar in zes verschillende
kwaliteiten, dragen er vijf een zeer specifieke naam, ‘aplomados’, ‘prexsillas’,
‘brabantillos’, ‘brabantes gantes’ en ‘brabantes crudos’. Daarnaast werden ook nog
stoffen zoals camelotten, saaien, Limburgse wollenlakens e.a. uitgevoerd, maar ook
kant en garen en in mindere mate nagels, naalden, was, enz... vonden hun weg naar
Spanje.
Wat betreft de goederen die werden geïmporteerd vanuit Spanje zijn er vijf
belangrijke producten; wol, wijn, olie, zout en zuidervruchten. Deze waren,
voornamelijk de wol, vonden via Gent hun weg naar het Oosten van huidig België, de
grensstreek met West-Duitsland en het Prinsbisdom Luik.
Praktisch gezien handelde de meeste Gentse groothandelaars via Spaanse
tussenpersonen, want voor vreemdelingen is de handel met de Spaanse kolonies niet
toegestaan. Een tweede alternatief om deze Spaanse beschermingsmaatregelen te
omzeilen was de smokkelhandel. De Gentse groothandelaars zullen hier minder aan
mee doen100.
99
Ibid., p. 40-41
Ibid., p. 27-28
100
29
Bijna de helft van alle Gentse groothandelaars hadden handelsbetrekkingen met
Spanje en/of haar kolonies. De voornaamste zijn J. en P. Loose, L. Dewulf, G.L.
Schamp, G. Schamp, Goethals, Soenens, de Potter, Carpentier, Peeters, e.a.
De meest van hun voorkomende handelscorrespondenten in Cádiz zijn de volgende;
Raymond l’Eglise, Paulo Caters Woulfs, Casaubon, Nicolas Laughton, Laurentio
Hoys, Ley van Haelen, Thomas Butler, Pierre Bergé, Frans Wailsh, de weduwe Hubin
(of Huwijn), Pieter Guillielmus Joséph Masson en Guillielmus Masé en zoon. De
correspondent Laurentio Hoys, ook wel Lorenzo Hoys genoemd, was een goede
vriend van Cornelio Antonio Beyens. Zij migreerden praktisch tegelijkertijd naar
Cádiz en kenden elkaar al van daarvoor. Of zij later handelbetrekkingen hadden weten
we niet. Hun persoonlijke band zien we bevestigd in het feit dat Lorenzo Hoys als
Cornelio’s getuigen optrad bij diens huwelijk101. De weduwe Hubin, of Huwijn
hierboven vermeld is een verwante met de familie Beyens sinds het huwelijk van
Cornelio Antonio Beyens met Maria Josefa Huwijn. Later zal deze een handelszaak
oprichten met zijn schoonvader Juan Huwijn, tevens consul van de Vlaamse natie en
commissaris van het Oostendse konvooi102.
Te Sevilla zijn de voornaamste correspondenten Carlos van de Woestijne, Jacobo
Maelcampo, Juan Baptiste en Francisco van der Wilden, Jean Baptiste Laurent en
Bernar Nuytens, Joséph Sonnet, Francisco de Nicovas en Pieter de Prado. Later zullen
we zien dat deze eerste vier Sevillaanse correspondenten tevens de meest
voorkomende correspondenten zijn van de firma Beyens Hijo y co.
In Puerto Santa Maria is Juan Hogan de meest voorkomende correspondent.
Sommige Gentse kooplui waren ertoe gekomen een bijhuis in Spanje op te richten,
zoals bijvoorbeeld de Schamp’s die te Cádiz de firma Schamp zonen en co (Schamp
Hijos y co) uit de grond stampten. Ook Jacobus Maelcamp had een bijhuis in
Spanje103.
101
ADC, EM, 22 oktober 1726
Ibid. & AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 8
103
Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie ..., p. 28-29
102
30
1.3.2. Oostende
1.3.2.1. Algemene evoluties
Na de sluiting van de Schelde in 1585 waren de Zuidelijke Nederlanden genoopt een
alternatieve haven te zoeken. Duinkerke en Oostende kwamen hiervoor in
aanmerking. Vooral Duinkerke zal drukbevaren worden. Door de economische boycot
van de Verenigde Provinciën ontwikkelde Duinkerke zich tot een gevreesd
kapersnest. Vooral Hollandse vissers werden hier het slachtoffer van. In 1658 viel
Duinkerke in handen van de Fransen. De Zuidelijke Nederlanden restte m.a.w. enkel
nog Oostende als alternatieve exporthaven104.
Omdat de Aartshertogen Albrecht en Isabella de aanleg van een kanaalnet hadden
gestimuleerd, kreeg Oostende toegang tot het hinterland en de vrije zee. De eerste
topjaren worden genoteerd in de 1647 en 1648. Echte Cádizvaarders treffen we aan in
1654-1655, maar er moeten er ongetwijfeld al vroeger geweest zijn, vermoedelijk
reeds kort voor 1648. Daarna kent het schepenverkeer te Oostende een dipje (16551660), waarschijnlijk als gevolg van de vijandigheden tussen Frankrijk en
Engeland105.
De periode die daarop volgt geeft ons meer informatie over de Oostendse
bedrijvigheden. Vanaf het laatste derde van de 17de eeuw was de scheepvaart vanuit
Oostende zowel op Cádiz, Londen als op Zeeland gericht. Het gebeurde dikwijls dat
de verschillende schepen, althans wanneer men in konvooi vaarde, op de route naar
Cádiz zich afsplitsten en aanmeerden in Biskaje, Portugal, en soms zelfs Gibraltar106.
In de loop van de 17de eeuw zou Oostende, parallel met de toename van de ZuidNederlandse Spanjehandel, belangrijker worden. Het feit dat de consul van de
Vlaamse natie eerst te Sevilla en later te Cádiz vanaf 1622 automatisch werd
aangesteld als ‘commissaris van het Oostendse konvooi’, geeft blijk van haar
toegenomen belangrijkheid107. Ze was onmisbaar geworden voor wat betreft de
Spanjevaart vanuit de Zuidelijke Nederlanden.
104
Everaert, J., De internationale ..., p. 96-97
Ibid., p. 98-99
106
Ibid., p. 102
107
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos. Una comunidad mercantil en la ciudad de la
ilustración, Ayuntamiento, Fundación municipal de cultura, Cádiz, 2001, p. 135
105
31
Na de Spaanse successieoorlog werd een poging ondernomen tot de herwaardering
van de Vlaamse import en export. In 1722 werd daartoe de Oostendse compagnie
opgericht. Zij zou haar pijlen richten op Azië. Haar hoofdzetel was niet zonder reden
in Antwerpen gevestigd. De Oostendse Compagnie is een Antwerps intiatief en het
verbaast ons niet dat haar grootste kapitaal afkomstig is uit Antwerpen, bijna 2/3 om
precies te zijn. Aanvankelijk boekte ze fixe winsten, totdat de Hollandse en Engelse
concurrenten zich vijandelijk zullen beginnen gedragen.
Een eerste expeditie verliet Oostende in 1715. Nog voor haar officiële oprichting
hadden ruim 35 schepen het sop richting het Oosten gekozen. Elke van deze
expedities vormde een associatie op zich. Hierin is de Antwerpse deelname uitermate
belangrijk108.
Na de schorsing van de Oostendse Compagnie in 1727 werd een ‘jointe secrète’
aangesteld, bestaande uit vier Antwerpse en één Gentse aandeelhouder. Hiermee
werden vanuit Cádiz vijf schepen naar het Oosten gezonden. Na de afschaffing van de
Oostendse Compagnie is men niet meteen tot haar liquidatie over gegaan. Men hoopte
nog steeds op een toegeving van de Oostenrijkse regering om te mogen herbeginnen.
Maar het mocht niet baten. De uiteindelijke liquidatie vond plaats in 1774109.
1.3.2.2.
Het Oostendse konvooi
a) organisatie van de konvooien
Elk handelskonvooi is samengesteld uit een escorte fregat (convoyer) en enkele
bijsschepen (convoyers). Dit zijn niet uitsluitend oorlogsschepen, ze vervullen ook
een transportrol zoals dat de gewoonte was. Meestal was het konvooi hoog bemand en
waren de nodige vuurwapens aan boord. De tonnenmaat moet ongeveer 250 ton
bedragen hebben, vergelijkbaar met wat een moderne hoogzeetreiler zou vervoeren.
Het aantal konvooischepen dat het escorte fregat zal vergezellen waren er vanaf de
jaren tachtig van de 17de eeuw meestal twee. Nochtans is haar aantal afhankelijk van
de economisch-politieke conjunctuur. Slechts in zeldzame gevallen kwam het aantal
konvooivaarders tot ons. In 1674 bijvoorbeeld kozen acht schepen samen het sop en
108
109
Michielsen, Leo, De handel,....p. 104-105
Ibid., p. 105
32
tussen juni en augustus 1689 zelfs veertien. Dit maakte hen weerbaar hetgeen hen een
voordeel bood op de gewone koopvaarders.
Naast het vrachtvervoer werd het Oostendse konvooi ook aangewend voor
troepentransport.
Het gebeurde dikwijls dat de zuidervaart van vader op zoon werd overgedragen. De
bevelhebbers van de convoyers verwierven in enkele gevallen faam tot over de
grenzen heen. Zo was dit bijvoorbeeld het geval met Philips van Maestricht junior in
1689110.
b) reisduur
De reisduur van het traject Oostende-Cádiz en terug was sterk uiteenlopend. Voor
snelzeilende fregatten kon dit elf dagen duren. Konvooien deden er doorgaans langer
over aangezien de traagste zeiler het ritme bepaalt. Voor hen was twee weken al een
goede prestatie. Maar andere extremen zijn ook gekend, wanneer bijvoorbeeld
stormweer de reis verstoort en het 45 dagen duurt vooraleer het konvooi in Cádiz
aanmeerde. Het gemiddelde ligt tussen drie tot vier weken bij normale
weersomstandigheden.
De thuisreis, het traject Cádiz-Oostende deed er iets langer over, meestal een
gemiddelde van een viertal weken.
In totaal blijven de Oostendse koopvaarders vier en een halve tot vijf en een halve
week uit. Soms kon dat ook een half jaar zijn. Meestal lag dit aan de Amerikavloot die
op zich liet wachten111.
c) het vaarseizoen
Over het hele jaar zijn er twee hoogseizoenen, lopende van februari tot mei en van juli
tot september. Nochtans wordt de afvaart beïnvloed door nog twee andere factoren, de
trafiek van de Amerikavloten en de stock van Vlaamse textiel. De voorjaarskonvooien
worden ten laatste voor mei aangekondigd, om begin juli het anker te lichten. Zij
waren erop gericht goederen uit Amerika te Cádiz over te laden. De zomerkonvooien
daarentegen worden gedicteerd door de Vlaamse textielwaren. Deze werden meestal
110
111
Everaert, J., De internationale ..., p. 99-104
Ibid., p. 105-108
33
in de winter geproduceerd, waardoor ze tegen de zomer vanuit zowel Doornik, Rijsel,
Gent, Antwerpen, Valenciennes e.a. steden tot in Oostende raakten. De meeste
konvooien keerden terug tussen mei en november, om de voorjaarsstormen op de
Spaanse kusten te vermijden112.
Besluit
De dynastiewissel in het begin van de 18de eeuw waarmee de Zuidelijke Nederlanden
niet meer onder Spaans maar onder Oostenrijks gezag vielen had aanzienlijke
gevolgen voor de handel. De belangrijkste havenstad Antwerpen zag zich
genoodzaakt haar eens zo uitbundige 17de-eeuwse Spanjehandel in grote mate vaarwel
te zeggen en was genoopt een alternatief te zoeken in de industriële en de financiële
wereld en de kapitaalmarkt. Nochtans zou de vroegere Spanjehandel haar sporen
nalaten. De belangrijkste 18de-eeuwse Antwerpse handelaars waren in de meeste
gevallen verwant met de vroegere kooplieden op Spanje. Zij erfden hun kapitaal en
waren zo in staat nieuwe handelssectoren te bewandelen. Vooral de wijn-, kant-,
koloniale- en huidenhandel werden toen belangrijk.
De stad Gent zal een andere realiteit kennen. Daar waar de Antwerpse Spanjehandel
ten onder ging, floreerde de Gentse. Haar handelsbetrekkingen met Spanje waren nog
nooit zo actueel geweest, vooral vanaf de tweede helft van de 18de eeuw. Bovendien
beperkte deze zich niet enkel tot Spanje. Ook andere internationale Europese havens
hadden een nauwere betrekking met Gent. De voornaamste handelssectoren in Gent
waren die van lijnwaad, katoenen stoffen, kant en garen. Vanaf de tweede helft van de
18de eeuw zal ook de Gentse industrie een vlucht nemen. Meestal was zij gestoeld op
het kapitaal van de lokale groothandelaars.
De rol die Oostende bekleedt is van een geheel andere aard. Als gevolg van de
sluiting van de Schelde in 1585 zal zij zich stilaan ontpoppen tot meest belangrijke
Zuid-Nederlandse haven. Van hieruit voeren vele schepen in opdracht van o.a.
Antwerpse, Gentse, Brusselse, ... handelaars naar zowel Spanje als Engeland en
Holland. De Oostendse konvooivaart was van dermate belang voor de Spanjehandel
dat de Consuls van de Vlaamse Natie in Cádiz en Sevilla er automatisch de leiding
112
Ibid., p. 108-109
34
over kregen. Haar activiteiten zijn m.a.w. beperkt tot de praktische uitvoering en
zullen daarom een vrij constante bedrijvigheid kennen die enkel kon worden
verstoord door politiek-economische conjuncturen.
Een belangrijke vraag die zich opdringt is hoe de Gentse Spanjehandel t.o.v. de
Antwerpse zich in die penibele omstandigheden wél heeft kunnen handhaven? Het
feit dat Gent de grootste lijnwaadmarkt van de Oostenrijkse Nederlanden was, gaf de
Gentse kooplui waarschijnlijk een voorsprong. Het onderzoek hiervan is nog niet
genuanceerd genoeg, waardoor we eenduidige conclusies voorlopig willen vermijden.
Karel Degryse merkt op dat er nog moet onderzocht worden of deze Gentse kooplui
een rol speelden ook in de productie van het lijnwaad zelf. Zij zouden dan handelaarondernemers zijn, wat hun stabiele Spanjehandel kan verklaren. Afgezien hiervan, is
het duidelijk dat we kunnen spreken van een verschuiving van de Antwerpse
Spanjehandel naar Gent.
Wat betreft de Vlaamse en Brabantse burgerij, zijn er nauwelijks verschillen op te
merken. Een eerste trend die opvalt, is de adellijke levensstijl die vele groothandelaars
zullen aannemen. Sommigen sloegen er ook in effectief tot de adelstand verheven te
worden. Zowel in Gent als in Antwerpen is deze tendens sterk aanwezig. Daarnaast is
het opvallend hoe de Zuid-Nederlandse groothandelaars hun kapitaal investeren in
vooral niet-risicodragende beleggingen, zoals gronden, hoeven, buitenverblijven, ...
Tot slot is het opmerkelijk hoe de verwevenheid van de handel met de familie sinds
de 17de eeuw constant zal blijven in de 18de eeuw.
35
Hoofdstuk II : West-Andalusië en de handel
2.1. De Andalusische maatschappij
2.1.1. Een rurale maatschappij
De Andalusische maatschappij heeft een overwegend ruraal karakter. Haar sociale
structuur bestaat voornamelijk uit kleine groepjes grondbezitters, een grote groep
dagloners met weinig middelen en een beperkte burgerij. De Andalusische stedelijke
omgeving is ook op deze landelijke cultuur gericht. Overwegend zien we de
aanwezigheid van landadel aldaar en de gebouwen staan meestal in functie van de
bescherming van de gewassen en landbouwerktuigen. Deze rurale kenmerken staan in
sterk contrast met de wereld van Cádiz113.
2.1.2. Cádiz als uitzondering op de regel
Cádiz in de 18de eeuw is een stad met uitstraling. Alle reizigers en bezoekers
beschrijven haar als een uitbundige, rijke, elegante, cosmopoliete, culturele... stad.
Een franse handelaar verbonden met de stad Cádiz stelt vast in 1788 dat de inwoners
van Cádiz diegene zijn die de modetrends zowel in Spanje als in de Amerikaanse
kolonies bepalen.
Deze uitstraling laat zich voelen in tal van verwezenlijkingen die zich in de 18 de eeuw
hadden voorgedaan. In 1722 begon men aan de bouw van een nieuwe kathedraal, veel
uitbundiger en rijker dan de oude. De oude kerken worden vernieuwd en verrijkt met
verschillende soorten kunstwerken, terwijl andere voor het eerst worden opgericht
zoals San José, El Carmen, San Pablo, la Pastora,...Twee toonaangevende kustenaars,
de schilder Goya en de muzikant Haydn werkten voor de kerk del Rosario en de Santa
Cueva, opgericht door de Marques de Valde-Iñigo. Met deze laatste zal Lorenzo, lid
van de familie Beyens contacten hebben (zie verder).
Maar de tekenen van pracht beperken zich niet enkel tot religieuze elementen.
Talrijke stedelijke bouwwerken worden in de 18de eeuw verwezenlijkt: el Hospicio, la
Casa de Viudas, la Casa de los Cuatro Torres, el Torre Tavira,... Nieuwe wijken
113
Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico....p. 37
36
worden geboren, zoals ‘San José’ en ‘San Carlos’, terwijl anderen zoals de wijk ‘de la
Viña’ wordt vervoledigd.
Daarnaast ontstonden ook wetenschappelijke instellingen, zoals het ‘Real Colegio de
Cirugía de la Armada’ en het ‘Observatorio de Marina’ hetwelke later naar San
Fernando zal overgeplaatst.
Cádiz wordt gekenmerkt door een werelds en sociaal klimaat dat verschillende
culturen en wetenschappen bijeen brengt.
Maar wat zijn de redenen van haar bloei? Zonder twijfel is dit de handel, die in grote
mate is verbonden met de Spaanse-Amerikaanse kolonies en als gevolg hiervan, met
Europa in het algemeen, alsook met het Iberische schiereiland zelf en het Magrebgebied114.
2.2. De Gaditaanse handelswereld
2.2.1. De creatie van Cádiz als metropool
2.2.1.1. De praktische voordelen van de Cádizbaai
Sevilla was steeds de hoofdstad van Andalusië geweest en verkreeg daarom ook het
monopolie op de Spaanse handel met de Nieuwe Wereld. Desalniettemin zal ze haar
rol in de loop van de eeuwen beetje bij beetje moeten afstaan aan Cádiz115.
Een van de belangrijkste troeven die Cádiz bezat was haar gunstige geografische
ligging116. Gelegen tussen de staat van Gibraltar en de Spaanse grens met Portugal,
werd de stad gebouwd op een rotsplateau dat oorspronkelijk een eiland vormde. Cádiz
was verbonden met het platteland door een smalle strook van ongeveer 8 km. Deze
strook scheidde de Atlantische oceaan met de baai van Cádiz. Deze baai bood een
geschikte aanlegplaats voor schepen, hoewel toch de havens Puerto Real en Santa
Maria, gelegen aan de kant van het vasteland van de baai, een betere infrastructuur
boden117. Bovendien bood deze baai meer gelegenheid tot smokkelhandel, een
114
Ibid., p. 37-38
Everaert, J., De internationale en koloniale handel …, pp. 168-169
116
Chaunu, Séville et l’Atlantique (1504-1650), Parijs, 1955-1960, dl. 4, p. 322
117
Everaert, J., De internationale en koloniale handel ..., pp. 10-13
115
37
gegeven dat menig handelaar aansprak118. Cádiz was daarnaast de laatste halte op de
route naar Afrika en de laatste Europese haven waarlangs de schepen die op Azië
voeren passeerden. Door de nabijheid van de Straat van Gibraltar was ook alle
zeeverkeer van en naar de Middellandse Zee verplicht langs Cádiz te varen. Als
belangrijke tussenstop voor verschillende zeeroutes kon men vanuit Cádiz
gemakkelijker de internationale handel controleren119.
Sevilla moest geografisch gezien inboeten. De Guadalquivir waardoor de schepen
moesten varen om tot Sevilla te komen, verzandde regelmatig en had een gevaarlijke
monding. Maar ook financieel bood Cádiz voordeel. Daar werden slechts 7,5%
tolrechten gehoffen, terwijl men in Sevilla er 19% moest betalen. Deze tolrechten
stegen zelfs tot 33% in het derde kwart van de 17de eeuw120.
2.2.1.2. Sevilla onttroond
De Spaanse kroon had zich ervan verzekerd dat de schatten die ze uit Amerika
aanvoerde in eigen land zouden blijven. Door Sevilla het monopolie van de handel op
de Nieuwe Wereld toe te kennen, was het voor buitenlanders enkel mogelijk om via
tussenpersonen die het statuut van genaturaliseerde Spanjaard droegen met deze
nieuwe kolonies te handelen121.
Sevilla zou al snel moeten inboeten t.o.v. Cádiz. Reeds vanaf 1508 verkreeg deze
laatste stad de toelating om koopwaar met bestemming in Amerika in Cádiz in te
laden. In 1536 werd in Cádiz een bijhuis opgericht van de Casa de la Contratación,
een overheidsinstelling die de controle op de koloniale handel uitvoerde. In 1580
mochten de kooplui van Sevilla de in Cádiz ingelade lading zelf bepalen. Zeventien
jaar later werd de Gaditanen de toestemming verleend om een derde van de totale
lading in de schepen naar Amerika voor hun rekening te nemen. De Sevillaanse
handelaars waren ontevreden en dwongen een aantal maatregelen af. Zo werd
onderandere de Gaditaanse douane afgeschaft en werd het bijhuis van de Casa de la
Contratación in haar functie ontkracht122. Deze laatste werd echter in 1679 opnieuw te
118
Ibid., pp. 190-191
Crespo Solana, Ana, Cádiz, flandes y la república holandesa: burguesía mercantil y comercio,
1713-1778, Cádiz, U.C. (onuitgegeven doctoraatsverhandeling), 1999, p. 2
120
Ruiz Rivera, J. & García Bernal, M.C., Cargadores a Indias, Madrid, Mapfre, 1992, p. 212
121
Everaert, J., De internationale en koloniale handel..., pp. 168-169
122
García-Baquero González, A., Comercio y burguesía mercantil en Cádiz de la Carrera de Indias,
Cádiz, Lipper, 1991, p. 33
119
38
Cádiz geïnstalleerd. Cádiz werd nu definitief het vertrekpunt van de schepen die op
Amerika voeren123. In 1717 werd de officiële overname van het monopolie door
Cádiz bevestigd door de overplaatsing van het Casa de la Contratación van Sevilla
naar Cádiz124.
De werkelijke situatie zag er anders uit dan de officiële. Ten laatste vanaf 1650 kwam
men van Sevilla naar Cádiz om ladingen te financieren en te verzekeren. De handel
was toen nog in handen van Sevillanen, maar had plaats in Cádiz125.
2.2.2. Het Gaditaanse monopolie
Nu Cádiz het monopolie had verkregen golden hier een aantal restricties. De
Amerikahandel was in theorie enkel gereserveerd voor onderdanen van de Spaanse
koning, of diegene waarvan de ouders en grootouders waren geboren in de
koninkrijken van Castillië, León en Navarra. Deze personen werden ‘naturales’
genoemd. Op 14 augustus 1620 kwam daar verandering in. Er werd via een koninklijk
besluit meegedeeld dat de kinderen van buitenlanders die minimum tien jaar in Spanje
hadden gewoond toch konden genaturaliseerd worden. Deze maatregel is een
versoepeling in de protectionistische houding van Spanje en zal het buitenlandse
handelaars iets gemakkelijker maken om te handelen op haar Amerikaanse
kolonies126. Maar veel soepeler zou de Spaanse monarchie zich niet meer opstellen.
Zelfs met de dynastiewissel van de Bourbons werden deze restricties geenszins
aangepast, integendeel, ze werden strikter opgevolgd127. De regering van Filip V
verbood uitdrukkelijk de migratie van buitenlanders naar de Amerikaanse kolonies en
beval de uitwijzing van de buitenlanders die illegaal waren geïmmigreerd.
In de periode waarin Cádiz het effectieve monopolie bezat, van 1717 tot 1765,
slaagde ze erin 85% van het totaal van de officiële handel op de overzeese gebieden
123
García Fuentes, L., El comercio español con América, 1650-1700, Sevilla, Diputación Provincial de
Sevilla, 1980, pp. 55-56
124
Everaert, J., De internationale en koloniale handel ..., pp. 188
125
Bustos Rodríguez, Manuel, La burguesía mercantil en el Cádiz del siglo XVII: origen, nombres y
estructura, in: Homenaje a Antonio de Bethencourt Massieu, Las Palmas de Gran Canaria, 1996, pp.
318-319.
126
García-Baquero González, Antonio, Cádiz y el Atlántico (1717-1778). El comercio colonial español
bajo el monopolio gaditano, Escuela de estudios hispano-americanos de Sevilla, Sevilla, 1976, dl. I, p.
98
127
Ibid., p. 114-115
39
voor zich te houden. De overige 15% werd ingevuld door de haven van San Sebastián,
in het Baskenland en enkele Spaanse tussenhavens128. Cádiz was er m.a.w. in grote
mate in geslaagd haar positie als monopoliestad te handhaven. Na de eerste
publicaties omtrent de vrijhandel op de Amerikaanse kolonies in 1765 en de
definitieve uitvaardiging van de vrijhandel op Amerika in 1778, verloor Cádiz haar
privilegies. In de praktijk had dit een minimale impact op de Gaditaanse handel. In
1788, tien jaar na de uitvaardiging van het decreet van vrijhandel, had Cádiz nog 72%
van de handel op Amerika in handen129.
Ondanks de verwoedde pogingen van Filips V om het Spaanse en Gaditaanse
monopolie in stand te houden, was ze toch kwetsbaar. Antonio García-Baquero
Gonzáles onderscheidde drie elementen die deze monopoliepositie in het gedrang
brachten; de geprivilegieerde firma’s, de vergunningen en de naturalisaties. De creatie
van geprivilegieerde firma’s was een nieuw gegeven in de 18de eeuw en had enkel
impact op het Gaditaanse monopolie. Deze firma’s maakten het mogelijk om ook via
andere Spaanse havens op Amerika te handelen. De vergunningen en de
naturalisaties, erfenis van de vorige eeuw, hadden een totaaleffect op het Spaanse
monopolie. Deze maatregelen lieten toe dat buitenlanders op Amerika konden
handelen. Het alleenrecht van de Spaanse onderdanen werd hiermee ondermijnd130.
2.2.3. De handelsmaatschappij te Cádiz
2.2.3.1. Demografie en handel
a) bevolking
Niet enkel in de 18de eeuw, maar ook in de 16de, 17de eeuw bestond de Gaditaanse
bevolking bijna uitsluitend uit handelaars131. Vooral sinds Cádiz officieel het
monopolie bezat, kwamen vele mensen er hun geluk zoeken. Het waren personen
afkomstig uit de provincie Cádiz, uit de rest van Andalusië en Spanje maar ook uit
128
Ibid., p. 111
Ibid., p. 114
130
Ibid., p. 132-133
131
Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico,...p .71
129
40
andere landen132. Deze permanente migratiestroom zou haar stempel drukken op het
demografische patroon van Cádiz. Haar bevolking bestond uit vele jonge personen en
personen die er voor korte periodes verbleven. Dit had zichtbare gevolgen voor de
stad. Er moest voorzien worden in de opvang van dit soort bevolking. In de meeste
gevallen gebeurde dat in de woning van landgenoten of familieleden, maar dit was
niet altijd zo het geval. Daarom voorzag Cádiz in voldoende verblijfplaatsen zoals
pensionnetjes, gedeelde woningen en herbergen.
Daarnaast brachten deze golven aan migranten een sfeer van multiculturaliteit, maar
ook linguïstische en etno-religieuze varieteit met zich mee133.
Het is een moeilijke opdracht om te bepalen in welke mate de handelaars in Cádiz
haar demografie bepaalden. Daarvoor schieten de bronnen tekort. De reden hiervoor
is dat veel handel clandestien gebeurde134. Toch beweert Manuel Bustos Rodríguez
dat de demografische groeiperioden in grote mate kunnen gelijkgesteld worden met
een toename van de handelaars in Cádiz. In de eerste helft van de 17de eeuw steeg de
bevolking tot 15.000 tot 16.000 inwoners. In de tweede helft steeg ze tot 18.000 tot
19.000, met een versnellingsperiode tussen 1660 en 1695 waarin ze met ongeveer
17.500 inwoners toenam. Op het einde van de 17de eeuw spreken we m.a.w. van een
bevolkingscijfer van 32.500 inwoners. In de 18de eeuw zal dit cijfer verder groeien.
Rond 1710 spreken we van 34.500 inwoners, rond 1730 van 50.000, rond 1730 van
60.000 en in 1791 van 77.500. De toename van de handel op Amerika lijkt parallel te
lopen met deze bevolkingtoename135.
b) ruimtelijke eigenschappen
De wijken die de meerderheid van groothandelaars verbonden met de handel op
Amerika verkozen, kunnen we in 1773 situeren rond de Calle del Rosario, inclusief de
Calle de San Francisco, lopende tot La Plaza Candelaria en La Plaza de Nuestra
Señora de las Angustias. Ook in de wijk Ave María, San Antonio en el Pilar hadden
zich een reeks handelaars op Amerika gevestigd. Deze wijken zijn goed voor de
huisvesting van een 68% van de handelaars op Amerika.
132
Ibid., p. 73
Ibid., p. 74
134
Ibid., p. 75
135
Ibid., p.78-79
133
41
De dagloners, ambachtslui en de armere bevolking groepeerden zich hoofdzakelijk in
de wijken La Merced, San Roque, Santiago, Santa Cruz, Capuchinos, San Lorenzo,
La Viña en Nuevo Mundo136.
2.2.3.2. De Gaditaanse burgerij
a) een heterogene, flexibele en verweven gemeenschap
De sociale groep van de burgerij is alles behalve een homogene groep. Hieronder
worden zowel groot- als kleinhandelaars, kooplieden, agenten, makelaars, winkeliers,
etc. begrepen. Ook vanuit herkomstperspectief, is de burgerij een heterogene groep.
Vooral in Cádiz trof men een breede waaier van zowel buitenlandse als binnenlandse
kooplieden aan137. Één van de fundamentele karakteristieken van Gaditaanse burgerij
is haar flexibiliteit, of haar capaciteit om zich aan te passen aan verschillende soorten
handelsactiviteiten138. Deze mercantiele groep zal niet alleen verbonden zijn door een
gedeelde interesse in de handel, maar ook door familiale en religieuze banden, als
door de gemeenschappelijke afkomst139.
136
Ibid., p. 92
García-Baquero González, Comercio y burguesía …, p. 70
138
Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico....p. 125
139
Ibid., p. 123
137
42
de wijken in Cádiz in de 18de eeuw volgens Pila Ruiz-Nieto Guerrero
43
b) de mercantiele elite
Met de mercantiele elite worden de leden van de hoge burgerij bedoeld. Dit zijn de
groothandelaars actief in de handel op Amerika. In de 18de eeuw werd haar aantal te
Cádiz geschat op een 15% van de Gaditaanse bevolking. Hierbij werden geen
vrouwen gerekend. García-Baquero stelde vast dat het aantal groothandelaars in Cádiz
doorheen de 18de eeuw evolueerde van een 200 tot 500. Dit cijfer is zeer hoog in
vergelijking met andere Spaanse steden uit dezelfde periode. Iets meer dan de helft
hiervan was geboren op Spaans grondgebied: 289 tussen 1749 en 1752; 218 in 1762
en 422 in 1771. Het gewicht van de buitenlandse Amerikahandelaars in Cádiz was
m.a.w. enorm140.
De Spaanse Amerikahandelaars in Cádiz verenigden zich in het ‘Consulado de
cargadores’, ook wel de ‘Universidad de Cargadores’ genoemd. Met cargadores
wordt voor alle duidelijkheid verwezen naar handelaars actief in de handel op
Amerika. Daarnaast verenigden ze zich nog in een ander lichaam, nauw verbonden
met die van de cargadores, de ‘Universidad de Mareantes’. Nochtans werd er voor de
eerste helft van de 18de eeuw maar één individu gevonden ingeschreven als cargador.
In de tweede helft zijn dat er vijf. Een verklaring hiervoor kan zijn dat niet alle
Spanjaarden ingeschreven waren, of dat de meeste wel in Sevilla ingeschreven
stonden, maar niet in Cádiz. De studies hiervan zijn nog onvoldoende toereikend.
Deze groep wordt aangevuld met een aanzienlijk percentage van jenízaros. Dit zijn de
kinderen van buitenlandse handelaars, geboren in Spanje. Het betreft hier een totaal
van 89 handelaars. Deze werden geteld in de periodes 1740-1770 en 1790-1814. In de
jaren 70 en 80 schreef geen enkele jenízaro zich in. Hun relatie met het Consulaat was
minder goed. De taak van het Consulaat bestond er voornamelijk in om de privilegies
van de Spanjaarden te verdedigen. De jenízaros werden daarom soms moedwillig uit
deze groep van cargadores geweerd141.
Als we kijken naar de herkomst van de Spaanse handelaars in Cádiz, wordt het
duidelijk dat bepaalde regio’s de bovenhand namen. De meerderheid is afkomstig uit
Andalusië (43,5%) waaronder vele Gaditanen. Zij worden gevolgd door personen uit
het Baskenland (14,7%), uit Castillië (8,6%), Santander (7,8%), Navarra (6,8%),
Galicië (5,4%), La Rioja (4,6%), Catalonië (4,5%), Asturië (1,4%), het oude
140
141
García-Baquero González, Comercio y burguesía …, p. 74-75 en 84.
Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico....p. 133-134
44
koninkrijk Valencia en Aragon (0,7%), Extremadura (0,6%), Murcië (0,3%) en de
Canarische eilanden en Mallorca met een minimaal percentage. Desalniettemin
overheersen de Gaditanen geboren in Cádiz met een percentage van 31,3%. Uiteraard
was deze groep voor een belangrijk deel samengesteld uit kinderen van Spanjaarden
uit andere zones en jenízaros. Algemeen blijkt dat de herkomst van de Spanjaarden in
Cádiz van zeer uiteenlopende aard is142.
De groep van de buitenlandse groothandelaars in Cádiz zal doorheen de 18de eeuw
toenemen. In het midden van deze eeuw kende deze groep 244 leden. Als we deze
vergelijken met die van de Spanjaarden in Cádiz, 285 in totaal, dan komen we tot een
verhouding van 46,12% buitenlanders t.o.v. 54% Spanjaarden. In 1773 waren de
buitenlandse groothandelaars toegenomen met 174, hetgeen maakt dat ze in dat jaar
met en totaal van 418 waren. Dit impliceert een stijging van 41,7% t.o.v. het midden
van de 18de eeuw. Deze toename loopt parallel met de toename van de mercantiele
activiteiten tijdens diezelfde periode. Dit aantal bleef stijgen en bedroeg in 1791 een
totaal van 489 individuen. Deze stijging (die van 1773 tot 1791) is minder fors
(14,5%) dan de vorige omdat het over een kortere periode gaat. Van deze 489 zijn er
294 (goed voor 60%) die voor bepaalde periodes in Cádiz verbleven en er geen
permanente verblijfplaats hadden. Zeer opvallend is de verhouding van de
buitenlanders t.o.v. de Spanjaarden. Doorheen heel de 18de eeuw is die verhouding
praktisch in evenwicht. De Spanjaarden zaten steeds net boven de 50% en de
buitenlanders steeds net onder de 50%. De vraag is of deze verhouding aan de
werkelijkheid beantwoordt143. Een berekening gemaakt op basis van de notariële
bronnen veronderstelt een totaal van 551 groothandelaars verblijvend te Cádiz in de
18de eeuw, waarvan ongeveer 84% Spanjaarden zijn en de rest buitenlanders. Deze
resultaten spreken de voorgaanden tegen. Maar als we weten dat dit laatste onderzoek
hoofdzakelijk voor de periode van de tweede helft van de 18de eeuw is gemaakt en dat
de buitenlanders die in hun land van herkomst hun testament lieten opstellen niet
werden meegerekend, ligt de waarheid waarschijnlijk ergens in het midden.
Belangrijker dan deze ambigue numerieke interpretatie is de economische verhouding
tussen de Spanjaarden en de buitenlanders. Hoeveel gewicht legde elke van deze
groep in de schaal? Om deze vraag te kunnen beantwoorden moeten we ons bewust
142
143
Ibid., p. 134-135
Ibid., p. 138-139
45
zijn van de interne verschillen tussen de buitenlanders. Algemeen gezien genoten de
buitenlanders die onderdanen waren van de Spaanse kroon (het geval van de
Vlamingen), die die afkomstig waren uit bondgenootstaten (het geval van de
Genuezen en de Fransen vanaf 1713) en die die katholiek waren (de Ieren) van een
betere positie t.o.v. de Spaanse vorst. Velen van hen wendden dit privilegie op een
vruchtbare manier aan. Uiteraard was ook de economische toestand waarin hun
moederland verkeerde bepalend voor hun economisch succes. Met betrekking tot de
economische betekenis, spant Frankrijk de kroon, gevolgd door de Italianen, de
Vlamingen, de Hollanders, de Ieren, de Engelsen, de Duitsers en de Portugezen. De
overige buitenlanders zijn van minder grote betekenis144.
Het is duidelijk dat de groothandel en de handel op Amerika de motor is die Cádiz
doet draaien. Maar deze groothandelaars waren ook actief op andere gebieden. In de
eerste plaats zijn er de activiteiten die rechtstreeks met de handel verbonden zijn. In
vele gevallen was de groothandelaar ook boekhouder, schrijver, kasbeheerder,
ontvanger, correspondent, administrator van onroerende goederen, advocaat, etc.
Maar ook beroepen die niet rechtstreeks met de handel in contact staan werden
gebezigd door deze groothandelaars. Een aanzienlijke groep slaagde erin functies aan
de stad van Cádiz te bemachtigen145. Een voorbeeld hiervan vinden we in de persoon
Lorenzo van de familie Beyens. Deze sloeg erin om in 1778 de functie van Síndico
Personero, verdediger van de volksbelangen, aan de stad Cádiz te bemachtigen146.
c) de handelaars en hun families
Over het algemeen vertoonde het Gaditaanse familiemodel, dat van een uitgebreide
familie, geen afwijkingen t.o.v. het Andalusische of Spaanse model. Ouders woonden
samen met dochter of zoon en het gebeurde dat ook de grootouders, tantes en ooms en
soms het huispersoneel mee inwoonde. De Gaditaanse familie is m.a.w. een
uitgebreide familie. Meestal is het zo dat de families in dezelfde wijk bleven wonen.
In sommige gevallen verbleven ze in het voorouderlijke huis. Pas gehuwde koppels
woonden in bij hun ouders of niet ver daar vandaan. Het gebeurde dikwijls dat de
144
Ibid., p. 140-142
Ibid., p. 128-130
146
AMC, Acta Capitular 1778, 4v.
145
46
schoonzoon werd ingeschakeld in de schoonouderlijke familiezaak. Omdat deze
meestal in het schoonouderlijke huis was gevestigd, verbleef hij daar, meestal
tijdelijk, soms ook voor lang.
Meestal werd het Gaditaanse huis door de vrouwelijke familieleden onderhouden.
Naast moeder en dochter gebeurde het vaak dat ook de nichten mee instonden voor
het huishouden. Hierdoor vergrootten ze de kans dat hun oom hen met een bruidsschat
zou begiftigen. Maar ook de schoonmoeder, schoondochters, tantes en aangetrouwde
nichten frequenteerden het huis. In sommige gevallen verbleef er ook het
dienstpersoneel.
Omdat in vele gevallen de zetel van de handelszaak was gevestigd in het ouderlijke
huis, waren de werknemende handelaars ook vaak van de partij. In 7% van de
gevallen zijn zij zeer vertrouwd met de familie en woonden soms ook permanent in147.
De aanwezigheid van dienstpersoneel was niet bepaald een uitzondering. De
lucratieve handel in Cádiz zorgde ervoor dat velen naar deze stad trokken op zoek
naar werk, waardoor dit werk zonder problemen kon ingevuld worden. In de huizen
van de Gaditaanse burgerij werkt vaak een amalgaam van dienstpersoneel. Het gaat
hier om opvoedsters, dienstmeiden, butlers, lakeien, jonge knechten, koks, portiers,
chauffeurs, stalwachters, slaven... Hierin herkennen we de drang om zich de modus
vivendi van de adel eigen te maken. Iets meer dan 62% van de groothandelaars in
1773 had minstens één huishulp in dienst. Het gemiddelde schommelt rond de 2,24.
Bij de buitenlanders was dit iets meer, 2,46. Slaven waren bovendien goed
ingeburgerd. Zij waren een teken van sociale status en hielpen mee in het huishouden
of werkten als lakei148.
De groothandelaarfamilie bood in vele gevallen ook onderdak aan doorreizende of net
aangekomen buitenlandse handelaars. Meestal ging het om verwante personen of
kennissen van de familie in het moederland. Op deze manier werden netwerken van
families en kennissen gecreëerd die ook voor de handelsactiviteit konden worden
aangewend149.
147
Fernández Pérez, Paloma, El rostro familiar de la metrópoli. Redes de parentesco y lazos
mercantieles en Cádiz, 1700-1812, Siglo veintiuno editores, Madrid, 1997, pp. 140-142
148
Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico,....pp. 205-208
149
Ibid., pp. 201-205
47
d) huwelijksstrategieën
De jonge aspirant-handelaar had in de meeste gevallen te kampen met een tekort aan
kapitaal om op zichzelf een handelszaak te beginnen. Omdat hij nog jong was, was
het bovendien moeilijk ergens krediet te krijgen en om contacten te leggen in de
handelswereld. Dikwijls vond deze zijn weg als secretaris of als administrator. Zo kon
hij toch een beetje sparen. De volgende stap was die van een goed huwelijk, met de
nodige economische voordelen hieraan verbonden. Daarom was het voor hem zeer
belangrijk de juiste vrouw te kiezen, diegene die hem de meeste mogelijkheden kon
bieden. Om die reden was de status van de familie van zijn toekomstige vrouw van
groot belang. Voor de toekomstige vrouw was het allerbelangrijkste dat haar man zijn
beloftes hield en zich volledig zou toewijden.
Naast de bruidsschat die de aspirant-handelaar kon bekomen, kon hij bij een goed
huwelijk dikwijls rekenen op een krediet van zijn schoonvader wanneer hij effectief
een handelszaak wou beginnen. Dit krediet of deze lening kon ook bestaan uit een
reeks handelswaren die hij moest aanwenden, of eventueel een boot. Ook gebeurde
het dat hij een functie kreeg in de handelszaak van zijn schoonvader. Daarnaast
gebeurde het vaak dat deze aspirant-handelaar huwde met de dochter van de patroon
van de handelszaak waar hij werkte. Op deze manier vloeide de bruidsschat en het
krediet die zijn nieuwe schoonvader hem toestak terug naar diens handelszaak.
Meestal was deze huwelijkspolitiek op voorhand gepland door de voorouders. Het
gebeurde veel dat jonge handelaars huwden binnen dezelfde ‘handelsnatie’ en
dezelfde sociale groep, omwille van sociale en economische redenen150. Een
voorbeeld hiervan vinden we in de familie Beyens. Cornelio Antonio Beyens werd
door zijn oom Cornelio Beyens Torrekens in de Gaditaanse handel geïntroduceerd.
Deze laatste had nog in Vlaanderen, meerbepaald Brugge, contacten met de familie
Huwijn151. Deze welgestelde Vlaamse handelsfamilie verbleef in Cádiz. Nadat
Cornelio Antonio Beyens met zijn oom een handelszaak had opgericht in 1723152, zou
hij drie jaar later huwen met een van de dochters van Juan Huwijn, de kennis van zijn
oom153. Zijn huwelijk met Maria Josefa Huwijn was er een binnen dezelfde sociale
kring. De familie Huwijn was bovendien door het huwelijk van Juan Huwijn met
150
Fernández Pérez, Paloma, El rostro familiar …, pp. 147-154 en 176-177
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos….., p. 192.
152
AHPC, prot. not., CA 1586, Compañía, fol. 650-658
153
AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 258vta
151
48
Maria Flora Hercq – tevens een familie uit dezelfde socio-professionele kring – tot
een welgestelde familie uitgegroeid, waardoor ook Cornelio Antonio zich geen zorgen
meer hoefde te maken over zijn financiële toestand. Door dit huwelijk sloeg Cornelio
Antonio er bovendien in zijn sociaal prestige een opwaartse wending te geven. Hij
erfde namelijk de titel van Consul van de Vlaamse en Duiste natie en Commissaris
van het Oostendse Konvooi van zijn schoonvader Juan Huwijn154. Cornelio Antonio’s
huwelijksstrategie had zijn vruchten afgeworpen.
In het Cádiz van de 18de eeuw was het geen taboe om met een verwant iemand te
huwen. Zo poogde men bepaalde economische of mercantiele belangen te
conserveren155. Een uitgesproken voorbeeld hiervan is het huwelijk van Lorenzo
Beyens en Maria de Belén Beyens. Zij waren neef en nicht, verwant in de derde
graad. Lorenzo was op de moment van hun huwelijk, 3 januari 1759, dertig jaar oud,
terwijl zijn nicht en toekomstige vrouw net zestien was geworden156. Door hun
huwelijk werd het kapitaal van de twee verschillende takken van de familie Beyens
samengebracht. Lorenzo en Maria plukten hier gretig de vruchten van. Lorenzo kreeg
verscheidene titels toegewezen zoals die van Conde de Villamar, grootmeester van de
Maestranza van Valencia en werd toegelaten tot de ridderorde van Karel III van
Spanje.
e) de hoge burgerij en de adelstand
De toename van de machtige klasse van de burgerij in verschillende Gaditaanse
havens had als gevolg dat de compatibiliteit van deze met die van de klasse van de
adel soepeler werd. Deze evolutie die vooral in de 17de eeuw steeds meer actueel
wordt, wordt slechts door weinigen ontkend. Toch is zij geen louter Andalusisch
fenomeen. Reeds sinds de Oudheid en de Renaissance is deze tendens reeds
aanwezig157. Volgens de adellijke gedragscode was het niet toegestaan oficios viles, of
oneerbare beroepen uit te oefenen. Dit zou de leden van die klasse onteren en maakte
dat zij hun adellijke titel niet waardig waren. Stilaan groeide het besef dat de feodale
maatschappij nooit had kunnen ontwikkelen tot de ‘moderne’ maatschappij die ze nu
154
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos.... , p. 215
Fernández Pérez, Paloma, El rostro familiar…, p. 107 en 185
156
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 20
157
Domínguez Ortiz, Antonio, Comercio y blasones. Concesiones de habitos de ordenes militares a
miembros del consulado en Sevilla en el siglo XVII, in; Anuario de Estudios Americanos, 33 (1976), p.
217
155
49
was zonder de inbreng van de burgerij. Groothandelaars werden steeds meer
compatibel met de adelstand, terwijl kleinhandelaars in de ogen van de tijdsgenoot
nog steeds een ‘denigrerend’ beroep uitoefenden158.
Cádiz was in de eerste plaats een handelsstad die werd overspoeld door handelaars en
andere personen van vele binnenlandse en buitenlandse gebieden. Om deze reden
verwacht men niet meteen een grote groep edellieden aan te treffen. Toch is de
tendens van de veradellijking van de hoge burgerij ook daar zichtbaar. Op het einde
van de 16de eeuw schat Abreu dat er niet meer dan zes of zeven families van de oude
adel – ook wel noblesse dépée of zwaardadel genoemd – zijn159. Een eeuw later begon
de adelstand in Cádiz zich uit te breiden. Sindsdien verkregen enkel de meest
welgestelde families in Cádiz een titel of kochten zelf een hábito van één van de vier
militaire ordes. Voor de 18de eeuw werden er een vijftigtal titels vastgesteld, waarvan
allen lijken te zijn toegewezen in de tijd van Karel II van Spanje160.
Sommige van deze edellieden trokken zich terug op het platteland, terwijl anderen,
meestal schepenen, hun titel aanwendden om deel te kunnen nemen aan het
stadsbestuur. De handelaars poogden door het verkrijgen van een adellijke titel in de
gunst te staan bij de koning om zo hun handel veilig te stellen161.
Rond 1675 nam de tendens tot veradellijking in Cádiz toe. Onder hen vinden we
enkele namen die van grote betekenis waren voor Cádiz in de 18de eeuw: Colarte (een
familie van Vlaamse oorsprong), Lila, Murguía, Recaño, etc. Als we enkel de
edellieden tellen waarvan we hun toetredingsdatum kennen, vonden we er bij het
begin van de 18de eeuw ongeveer vijftig. In 1800 zijn dat er nog maar dertig. In 1713
registreerden er zich veertien personen met een Castilliaanse titel. Zij zijn praktisch
allemaal aanverwanten van bovenvernoemde families (het geval de Colarte en Lila).
Daarnaast zijn er nog negentien personen geregistreerd die lid waren de ridderordes
van de orde van Calatrava of Santiago. Hiervan zijn er vier ook ingeschreven als
groothandelaars en één als cargador a Indias. De rest is schepen van de gemeente
Cádiz162. De rest van de Castiliaanse titels werden toegezegd in de loop van de 18de
eeuw, hoofdzakelijk in de tweede helft en meer specifiek in de jaren zestig: Conde de
158
Ibid., p. 217
Pedro de Abreu, F., Historia del saqueo de Cádiz por los ingleses en 1596, escrita por - , religioso
de la órden de San Francisco, Cádiz, Imprenta de la Revista Médica, 1866 (heruitgegeven door M.
Bustos Rodríguez, Cádiz, Universidad, 1966), p. 82
160
Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico ….. pp. 275
161
Ibid., pp. 276
162
Ibid., pp. 276-278
159
50
Paraíso (1700), marqués de Casa Estrada (1704), marqués de Premio Real (1716),
marqués de Miraval (1722), marques de Casa Recaño (1723), marqués de la Cañada
(1729), marqués de Casa Madrid (1738), marqués de Iturbieta (1741), marqués de
Casa Arizón (1748), conde Villamiranda (1750), conde de Quinta Alegre (1761),
conde de Reparaz (1762), marques de Echandía (1762), conde de Montelirios (1764),
marques de Méritos (1765), marqués de los Castillejos (1769), conde de Mirasol
(1770), conde de Clonard (1771), vizconde de Biota (1772), conde de las Cinco
Torres (1773), marqués de Casa Enrile (1778), marqués del Castillo de San Felipe
(1790), marqués de Casa Rávago (1794), marqués de Casa Layglesia (1795), marqués
de la Hermida (1796), conde de Casa Lasqueti (1796), conde del Parque (1797) en
Conde de las Torres (1798). Daarnaast zijn er nog een aantal geadelden waarvan we
de datum waarop hen de titel werd toegezegd niet kennen: marqués de Villapanés,
marqués de Casinas, marqués de Villacampo, marqués de Casatabares en de marqués
la Atalaya, alsook de conde de Prasca, conde de San Remy, conde El Pinar, conde La
Marquina, conde Bernard, conde Torre Alegre en conde de Casa Sarriá en de
vizconde de Labiota en vizconde el Bayo163. Het gaat hier in bijna alle gevallen om
nieuwe titels die werden gekocht en meestal waren de betreffende personen eerst lid
geworden van een bepaalde ridderorde vooraleer ze een Castiliaanse titel
verkregen164. Aan bovenstaande lijst kunnen we dankzij ons onderzoek nog een titel
bijvoegen, die van conde de Villamar. Het betreft hier Lorenzo Narciso Beyens die
deze titel kreeg toegewezen van de Spaanse koning Karel III op 3 december 1773
omwille van verdienste165.
Maar wie zijn de personen achter deze titels? Manuel Bustos Rodríguez concludeert
dat het in het algemeen om handelaars in de ruime zin van het woord gaat, hoewel het
opvalt dat velen van hen ingeschreven zijn in het Consulado de Indias. Het betreft hier
m.a.w. de kern van de hoge burgerij van Cádiz166.
De verklaring van de tendens naar veradellijking van de burgerij ligt bij de monetaire
nood van de vorsten en hun toegeeflijkheid. De vorsten stimuleerden steeds meer de
163
Anes, L., Comercio con América y títulos de nobleza: Cádiz en el siglo XVIII, in: Cuadernos
Dieciochistas, 2 (2001), pp. 146-149
164
Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico ... pp. 278
165
Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 20
166
Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema atlántico...p. 279
51
‘nuttige’ en de ‘patriottische adel’ – de nieuwe adel – en bevorderde de sociale
erkenning van productieve activiteiten zoals de handel167.
2.2.4. De buitenlandse aanwezigheid
a) algemene vaststellingen
Wat betreft de aanwezigheid van buitenlanders in Cádiz, stellen we in de eerste plaats
een forse toename doorheen de 18de eeuw vast. De 773 buitenlanders in 1713 zullen er
4.792 worden in 1773 en 5.028 in 1791. Dit houdt een toename van 83,9% in ten
opzichte van het jaar 1791. We kunnen hier m.a.w. spreken van een sterke toename
als gevolg van een permanente toestroom van immigranten die werden aangetrokken
door de commerciële mogelijkheden die Cádiz bood. Deze trend is een voortzetting
van de stijging die zich vanaf de tweede helft van de 17de eeuw zien opkomen.
Maar afgezien hiervan groeide de bevolking van Spaanse oorsprong meer dan de
buitenlandse, toch voor wat de periode 1713-1773. Dit betekent dat de proportie
buitenlanders-spanjaarden in het voordeel van de laatste evolueert. Met Spanjaarden
bedoelen we die groep die in Spanje is geboren, alsook in de Spaans-Amerikaanse
kolonies, Filipijnen en de Afrikaanse vestigingen.
Desondanks de uitvaardiging van het tweede decreet van de vrije handel in 1778,
waardoor het was toegestaan vanuit eender welke haven op Amerika te handelen, had
dit minimale gevolgen voor de buitenlandse aanwezigheid in Cádiz. Deze daalde wel,
maar dat was meer een gevolg van de revolutionaire voorvallen in Frankrijk, de
epidemie van 1800 en de oorlogen die Spanje tegen de Fransen en de Britten
voerde168.
b) de buitenlandse naties
De twee grootste vreemde naties in de 18de eeuw zijn de Italiaanse en de Franse. Zij
vertegenwoordigen iets meer dan 60% van alle vreemdelingen in 1713, 85% in 1773,
82% in 1791 en 83% in 1801. Binnen deze categorie is de Italiaanse, meerbepaald de
167
168
Ibid., p. 280
Ibid., p. 106-108
52
Genovese het meeste prominent aanwezig (bij benadering 42% in 1713, 50% in 1773
en 1791, en 57,5% in 1801). De reden hiervoor is zowel economisch, politiek,
religieus als commercieel. De Italiaanse economie zat in een dipje, waardoor vele
Italiaanse handelaars betere oorden opzochten. Politiek gezien heeft Italië steeds een
band gehad met Spanje (De Genuese Republiek was verbonden met de Spaanse
monarchie; het Koninkrijk Napels en Sicilië was deel van het Spaanse rijk). Religieus
zijn de Italianen ook katholiek, maar meer doorslaggevend moet het commerciële
aspect geweest zijn. De Italianen beheersten in grote mate de Middellandse Zee,
hetgeen Cádiz als belangrijk verbindingshaven maakt met de Atlantische oceaan.
Bovendien waren de Italianen in Cádiz niet steeds handelaars. Velen waren verbonden
aan andere, niet op handel gerichte beroepen, zoals herbergiers e.d.
De Franse aanwezigheid was belangrijk reeds sinds de tweede helft van de 17de eeuw.
Omwille van de politieke alliantie met het huis van de Bourbons vestigen zich
meerdere Fransen in Cádiz. De revolutionaire gebeurtenissen in hun moederland, de
oorlogen en de algemene economische crisis zullen ervoor zorgen dat hun Gaditaanse
kolonie aan belang inboet. In 1791 zijn ze nog met 1.600 leden, terwijl ze in 1794 nog
maar met 226 zijn. Tussen 1773 en 1801 verliest deze kolonie m.a.w. 56,23% van
haar leden. Sinds de successieoorlog in de Franse natie steeds meer haar kracht
beginnen verliezen, waardoor ze op het eind van de 18de eeuw niet veel meer
voorstelde.
De vijftien procent die overblijft wanneer we de Franse en de Italiaanse naties niet
meerekenen, wordt gedeeld door de overige naties. Dit is een amalgaam van
verschillende personen, waaronder ook enkelen van Turkse, Armeense, Guineese en
Congolese oorsprong te vinden zijn. De belangrijkste binnen deze resterende groep
van 15% is die van de Vlaamse natie. Hun aanwezigheid werd prominent vanaf de
tweede helft van de 17de eeuw. In 1713 waren ze de derde grootste kolonie vanuit
numeriek perspectief. Tussen 1660 en 1705 telde men een totaal van 830 leden,
waarvan het gewicht van de mannen zeer zwaar doorweegt (74%). De meest
voorkomende herkomst van die leden is in dalende orde van belangrijkheid
Antwerpen, Brugge, Brussel en Oostende. In plaats van hun geprivilegieerde positie
in stand te houden, zal de Vlaamse natie belang inboeten doorheen de 18de eeuw (de
achtste plaats in 1773 en de negende in 1791) tot ze praktisch is uitgestorven in de
laatste vijf jaar van desbetreffende eeuw.
53
Aan de basis van deze negatieve evolutie liggen politieke en economische elementen.
De Vlamingen in Cádiz waren niet in staat de crisis die zich in hun land had
voorgedaan ten gevolge van de incorporatie bij de Oostenrijkse kroon te overwinnen.
Ze verloren hiermee hun statuut van ‘antigua y noble nación Flamenca’ of oude en
edele Vlaamse natie, dewelke steeds de bescherming van de Spaanse vorst had
genoten. Onmiddellijk na de successieoorlog hielden nog enkele belangrijke leden
stand, maar doorheen de tijd verloren ze toch hun slagkracht. In 1791
vertegenwoordigden de Vlamingen slechts 0,63% van het totaal aantal buitenlanders
in Cádiz.
De Noord-Nederlanders, overwegend handelaars, kwamen er nooit toe een numeriek
belangrijke natie te vormen. Hun kracht huist in de kwaliteit van hun ‘diensten’ in de
mercantiele financieringswereld en hun stevige positie binnen het commerciële
netwerk. Na de vrede van Munster in 1642 groeide hun aanwezigheid in Cádiz, maar
in de 18de eeuw zal deze ombuigen tot een negatieve evolutie. Hoofdzakelijk is dit te
wijten aan de economische laagconjunctuur van de eeuw. De Noord-Nederlanders
zijn eerder reizende handelaars geweest en sommigen werden opgenomen in de
Vlaamse Natie omwille van de privilegies die deze laatste genoot t.o.v. de Spaanse
autoriteiten.
De Portugezen en de Ieren slaagden erin zich binnen de groep van de eerste vijf
grootste naties te handhaven. De Portugezen, zonder zeer groot in aantal te zijn,
kennen een progressieve evolutie tot aan de crisis van de jaren 90. In 1713 en in 1773
staan ze op de vierde plaats en vanaf 1791 op de derde. De vrede met Spanje na het
verdrag van Utrecht is hier mee voor verantwoordelijk. Hun economische kwaliteiten
waren echter inferieur aan die van de Vlaamse en Hollandse natie.
De Ierse natie bekleedde een belangrijke rol in de mercantiele wereld. In Spanje
konden ze zich zonder al te veel problemen naturaliseren en ze zorgden ervoor dat de
‘verraderlijke’ Engelsen niet op Spaanse markten binnendrongen. Spanje had in
Ierland een compagnon tegen de gemeenschappelijke vijand, de Engelsen, en
bovendien waren de Ieren katholiek. Tot 1773 kent zij een sterke numerieke aangroei
(van 21 leden naar 161), om nadien stilaan te verminderen. In 1713 stonden ze nog op
de vijfde plaats, maar in 1773 reeds op de derde. In 1800 zullen ze terug op de vijfde
plaats terecht komen.
Naast de Italiaanse, de Franse, Vlaamse, Noord-Nederlandse, Portugese en Ierse
naties bestaan er nog diverse etnische groepering in Cádiz. Andere Europese naties
54
zijn in dalende orde van belangrijkheid de Engelse, Duitse, Oostenrijk-Hongaarse,
Zweedse, Zwitserse, Maltese, Savooiaardse, Sardinische, Corsikaanse en Griekse
Natie.
De rest van de etnische gemeenschappen hebben een sporadisch en testimoniaal
karakter. Er zijn hypothetische moren, turken, Afrikanen (Guinesen, Kaapverdiërs,
Angolezen en Kongolezen), Russen, Polen, Chinezen en Noord-Amerikanen.169
c) een vertekend beeld van de buitenlander
De buitenlandse aanwezigheid in Cádiz was groot. Misschien wel té groot. De
toestroom is in grote mate ook te wijten aan het beeld dat vele buitenlanders over
Cádiz opspanden eens ze terug in hun eigen land waren. Cádiz zou de stad zijn waar
‘het geld voor het rapen lag’. De gemoederen waren niet altijd even goed gezind,
wanneer bijvoorbeeld stemmen beweren dat de buitenlanders grondstoffen invoeren
en met afgewerkte producten, goud en zilver naar huis gaan. Het ging soms zo ver dat
men zelfs de Engelsen en de Fransen de schuld gaf van de aardbeving van 1755. Soms
gebeurde het dat verschillende gemeenschappen zich in de haren vlogen. In 1776 was
er een incident tussen leden van de Franse natie en anderen170.
2.3. De Vlaamse natie te Cádiz
In vergelijking met de andere vreemde naties, zijn er verschillende elementen die de
Vlaamse
natie
typeren.
Haar
gemeenschap
beschikte
over
een
groot
solidariteitsgevoel, was zeer actief op commercieel gebied, genoot van een sociaal
prestige en was zeer verbonden door huwelijkspolitiek en handel. De migratie naar
Spanje was dynamisch en bestond hoofdzakelijk uit handelaars, ambachtslieden en
kinderen van handelaars. De band die Vlaanderen had met Spanje was groot en werd
in stand gehouden door de handel op Amerika. Deze was zeer lucratief en trok de
aandacht van menig Vlaams handelaar171.
169
Ibid., p. 109-114
Ibid., pp. 120-122
171
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos...p. 121
170
55
De Vlaamse aanwezigheid in Cádiz bereikte toppen vanaf de tweede helft van de 17 de
eeuw en haar handel was meer dan aanwezig. Toch zal ze aan belang moeten inboeten
doorheen de 18de eeuw. Onmiddellijk Na de vrede van Utrecht waren de Vlamingen
de derde grootste kolonie of natie vanuit numeriek perspectief . Sindsdien ging het
alleen bergaf. Ze bekleedde nog de achtste plaats in 1773 en de negende in 1791 en
stierf stil maar zeker uit.
.
2.3.1. ‘la Antigua y Noble Nación flamenca’
In West-Andalusië monopoliseerde de Vlaamse natie van Sevilla brede en belangrijke
economische sectoren, zowel lokaal, regionaal als overzee. Hoewel er weinig is
geweten over de natie als instelling op zich, is er toch wat informatie tot ons
gekomen. Sinds de Late Middeleeuwen hadden er zich kleine kernen van Vlamingen
gevestigd in San Lúcar de Barrameda, Sevilla en Jeréz de la Frontera172. Zij waren
vazallen van de Spaanse koning en werden gaandeweg genaturaliseerd. In de 16de
eeuw zal Sevilla met het monopolie op de Amerikahandel vele buitenlandse
handelaars aantrekken. De Nederlandstalige gemeenschap kende er toen een
succesvolle aangroei en raakte verwikkeld in een netwerk van lokale stadsedellieden
en Amerikahandelaars. Ze beschikten over een eigen rechter, archieven, nationale
vertegenwoordigers, etc. en verdedigden naar goede Vlaamse gewoonten steeds hun
rechten en privilegies. Hierdoor werd de mogelijkheid gecreëerd een eigen bijdrage te
leveren aan het religieus en cultureel kunstpatrimonium van de stad Sevilla. Zo
verwierf de Nederlandstalige handelsgemeenschap er ook een culturele betekenis173.
Met de ‘Guerra de Flandes’, of ‘De Opstand’ kwam er een breuk tussen Spanje en de
Nederlanden. Sindsdien behoort het Vlaanderen tot de Spaanse kroon en spreken we
van de Zuidelijke Nederlanden, of de Spaanse Nederlanden, dewelke nu gescheiden
waren
van
de
Noordelijke
Nederlanden.
Deze
breuk
bracht
ook
een
mentaliteitsverandering teweeg onder de Vlamingen in Sevilla. In de 17de eeuw
gingen deze zich steeds meer distantiëren van de Noord-Nederlanders door hen ‘les
hollandais’ te noemen. De Vlaamse natie was de meest bevoorrechte van alle
172
173
Bustos Rodríguez, M., Andalousie, Pré-Amerique flamande…p. 34
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos... p. 133
56
buitenlandse naties in Spanje. Steeds behielden zij hun privilegies, ook na De
Opstand174.
Tijdens het Twaalfjarige bestand (1609-1621) werd zowel een Hollands als een
Vlaams consulaat gecreëerd. Dit consulaat voor de Vlamingen is niet hetzelfde als de
Vlaamse natie. In 1622 werd het Duitse consulaat ingericht, waarvan ook de Vlaamse
consul het hoofd was. Deze verkreeg bovendien de titel van commissaris van het
Oostendse konvooi en had inspraak in de Admiraliteit van de Lage Landen doorheen
de 17de eeuw. Op sociaal en politiek vlak betekende dit een vooruitgang voor de
Vlaamse natie. Dit wordt bevestigd door de goede relaties die de consul had met de
Admiraliteit van Sevilla. Verschillende Vlamingen kwamen ertoe posten bij de
Spaanse overheid te bemachtigen en ontwikkelden zich tot trouwe geldschieters van
de koning175.
De Vlamingen die zich in Spanje bevonden bij het begin van de 18de eeuw voelden
zich ondanks de officiële scheiding tussen de Zuidelijke Nederlanden en Spanje
onderdanen van de Spaanse koning. Hun natie in Sevilla en Cádiz zou steeds op de
gunsten van de vorst kunnen rekenen. Hoewel na 1714, met de installatie van het huis
van de Bourbons op de Spaanse troon, de Fransen meer voorrechten kregen, moesten
de Vlamingen toch enkele rake klappen incasseren. De Antwerpse handelaars die
sterk op de Spanjehandel waren georiënteerd kwamen in de moeilijkheden wanneer er
in 1723 in Cadix eene pragmatique is gepubliceert, daerbij verboden het draghen van
goude en silveren gallonen, oock vlaemsche en fransche witte gaeren canten, tensij
aen persoonen van edeldom en getituleerde176. De handel tussen Antwerpen en Cádiz
was sindsdien nog maar weinig winstgevend177. Stilaan hadden ook de NoordNederlanders een deel van de handel kunnen afsnoepen, waardoor er nu meer op
Amsterdam werd gehandeld178.
174
Ibid., p. 134
Ibid., p. 134-135
176
Degryse, Karel, ....p. 33
177
Ibid.
178
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos....p. 136
175
57
2.3.2. Organisatorische structuur
Zonet zagen we dat het consulaat voor de Vlaamse natie tijdens het twaalfjarige
bestand in voege was gegaan. Voornamelijk om diplomatieke redenen werd
aanvankelijk deze beslissing genomen. Maar in de praktijk zou zij eerder de
handelsbelangen van de Vlamingen dienen meer dan als diplomatiek apparaat te
dienst te doen179.
Concreet lagen de consuls verantwoordelijkheden bij het gewest gelegen rond Sevilla,
Dos Hermanas, San Lucár de Barrameda, maar ook Jeréz de la Frontera, El Puerto de
Santa María, en Málaga. Ook moest hij de banden met Vlaanderen strak houden,
waardoor hij meerdere malen had gefungeerd als spreekbuis, vertaler en diplomaat
wanneer het om contacten met Vlaanderen en haar handelsgemeenschap ging180.
In deze uitgebreide taak werd de (hoofd)consul bijgestaan door andere consuls die
zich over deelgebieden zoals bijvoorbeeld Málaga ontfermden. In het consulaat zelf
werd hij bijgestaan door een vice-consul een mayordomo en een afgevaardigde.
De mayordomo werd net zoals de afgevaardigde niet door de koning benoemd, in
tegenstelling tot de consul en de vice-consul. Zijn taak was daarom nog niet te
onderschatten. Hij was voornamelijk administrator en beheerde niet alleen de
onroerende goederen van de Vlaamse natie maar stond ook in voor de juridische
verdediging van haar leden. Ook hielp hij mee aan sociale en culturele projecten.
Steeds werd de mayordomo, ook wel mayordomo mayor genoemd bijgestaan door een
mayordomo menor. Deze deed een soort van stage om hem het komende jaar op te
volgen181.
De afgevaardigde had volgens Hendrik Vandeginste een meer sporadische functie. Hij
zou bijspringen waar nodig, bijvoorbeeld om juridische, commerciële of fiscale
belangen na te streven182.
Soms gebeurde het dat deze laatste twee functies gecombineerd werden, zoals dat het
geval was met een lid van de familie Beyens. Cornelio Antonio Beyens werd tot
179
Tas, Marlies, Vier generaties Coghen in Andalusië. Een studie van een Vlaamse handelaarsfamilie
in de 17de en de 18de eeuw, Gent, UG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), 2006, p. 16
180
Ibid.
181
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz (1665-1700). Een socio-culturele benadering,
Gent, RUG (onuitgegeven licenciaatsverhandeling), 2000, p. 79
182
Ibid., p. 79-80
58
tweemaal toe benoemd als mayordomo, schatmeester en afgevaardigde van de
Vlaamse Natie te Cádiz183 en zou opklimmen tot de functie van consul184.
2.3.3. De Vlaamse handelsgemeenschap te Cádiz
a) migratie
De meest voorkomende herkomst van de leden van de Vlaamse natie is Antwerpen,
op lange afstand gevolgd door Brugge, Brussel en Oostende. Maar degenen die tot de
Vlaamse natie behoorden, zijn niet alleen Vlamingen of Brabanders. In enkele
gevallen waren ook Noord-Nederlanders lid van deze natie. Ze schreven zich in
omdat de Vlaamse natie, in tegenstelling tot de Hollandse of Noord-Nederlandse, van
enkele privilegies genoot, hetgeen voordelen bood voor de handel185.
Enkele van deze Noord-Nederlanders waren geboren in Amsterdam maar hadden hun
wortels in Vlaanderen. Deze families waren meestal nog katholiek, waadoor ze op een
goed blaadje stonden bij de Spaanse vorst. Een goed voorbeeld hiervan zijn de
families De Roy, Van Hemert, De Roo, Van Colen, Hercq en Van Laecken. Dit zijn
Vlamingen in Cádiz, waarvan hun voorouders sinds generaties terug naar Amsterdam
waren geëmigreerd186.
Achter
deze
migratie
schuilen
bepaalde
strategieën.
In
het
geval
van
handelaarsfamilies emigreerden velen jongeren om het beroep van handelaar onder de
knie te krijgen187. Het gebeurde ook dat sommige individuen emigreerden om slechts
voor een korte periode zaken te doen en geld te verdienen. Zo konden ze bepaalde
schulden in het thuisland afbetalen, hun zussen of dochters een bruidsschat mee geven
of onroerende goederen kopen188. Uiteraard zijn er ook gevallen bekend waar de
183
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 5
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos .... p. 215
185
Ibid., p. 116
186
Ibid., p. 122-123
187
Angiolini & Roche (eds), Cultures et Fromation négotiantes dans l’Europe Moderne, École des
hautes études en sciences sociales, Parijs, 1995, pp. 175-198 ; Everaert, J., L’hispanisation d’une
bourgeoisie mercantiele : Les immigrés flamands et wallons a Tenerife (1670-1745), in : Congreso
americanista de Granada, pp. 145-178
188
Veluwenkamp, J.W. Ondernemersgedrag op de Hollandse stapelmarkt in de tijd van de Republiek:
de Amsterdamse handelsfirma Jan Isaac de Neufville & comp. 1730-1764, Meppel, 1981, p. 27-53
184
59
handelaar na verloop van tijd beslist in Cádiz te blijven. In een laatste geval is deze
migratie een noodzakelijke overlevingsstrategie189.
In de meeste gevallen werd de pas toegekomen handelaar opgevangen in het huis van
een verwante familie. Het feit dat in Cádiz reeds personen zaten waarmee men een
band had, maakte de stap minder moeilijk om te emigreren.
b) sociale integratie
Wat betreft de sociale integratie in de Gaditaanse maatschappij zijn er nauwelijks
verschillen met de leden van andere buitenlandse naties. Het betreft hier een
minderheid die langer dan 20 jaar in Cádiz woonde en een meerderheid die slechts
voor korte periodes, of voor 5 tot 10 jaar of langer in Cádiz verbleef.
Wanneer het individu in Cádiz arriveerde doorliep deze bepaalde fasen. De oprichting
van een handelszaak en eventueel een huwelijk, voor diegene die definitief wilde
blijven, waren factoren die de sociale integratie bevorderden190. Meestal konden deze
nieuwe migranten rekenen op een opvangnet dat was gebaseerd op familiale banden
en solidariteit onder landgenoten.
De voorspoed, de goede commerciële aanpak en de sociaal-economische promotie
zorgden ervoor dat verscheidene families een uitgebreid handelsnetwerk hadden
kunnen uitbouwen waardoor ze toonaangevend werden in de handelswereld. Hier zien
we de belangrijke rol van de familie in de handel bevestigd. Juist om deze reden is het
samenhorigheidsgevoel van deze geëmigreerde groep zeer intens en is ze nog sterk
toegewezen op het land van oorsprong. Uiteraard zijn er ook gevallen waar de
geïmmigreerde persoon terecht kwam in een omgeving waarin de familie reeds
sociaal geïntegreerd was. Deze families hadden de evolutie van kleine burgerij naar
groothandelaar al meegemaakt en behoorden tot de hogere commerciële en sociale
laag van de maatschappij191.
Deze laatste klasse is die van de burgerij. In bepaalde gevallen klommen deze op tot
de adelstand, een fenomeen dat we over heel Europa terugvinden. Naast Cádiz zijn
Antwerpen en Amsterdam hier een goed voorbeeld van. Daar is de trend van
aristocratiesering doorheen de 18de eeuw zeer duidelijk. Er bestonden verschillende
189
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos...p. 128
Ibid., p. 128
191
Ibid., p. 125-126
190
60
middelen om tot de adelstand te worden opgenomen. In de meeste gevallen was het
geven van leningen, waarop intresten werden aangerekend een goede manier, maar
ook het bezitten van stedelijke en landelijke onroerende goederen kon hierbij helpen.
Ook het bekleden van een functie bij de overheid kon de reputatie van de betreffende
persoon opkrikken. Deze middelen zijn geenszins eigen aan Cádiz. Ze worden overal
in Europa toegepast.
De sociale positie van de geëmigreerde Vlaming definieerde Ana Crespo Solana als
de middenburgerij. Het materieel, sociaal, cultureel niveau, zijn/haar mentaliteit, de
positie
als
handelaar,
de
religie
en
de
familiale
omgeving
alsook
de
handelsactiviteiten bepaalden net zoals in het gebied van afkomst, zij het Antwerpen,
Amsterdam of Gent, de sociale positie. Deze verschilt m.a.w. niet van die die de
betrokken personen in hun land van herkomst hadden192.
De immigrant behoorde m.a.w. tot de lage- of middenburgerij en hield zich bezig met
de kleinhandel, meestal in fournituren. Doorheen de 18de eeuw, hoewel dit geen trend
is die iedereen volgde, evolueerden de activiteiten naar de handel in textiel om later in
de groothandel en het bankwezen terecht te komen193.
c) professionele karakteristieken
Ana Crespo Solana onderscheidde verschillende professionele categorieën en
onderzocht hoeveel handelaars afkomstig uit de Lage Landen tot deze categorieën
konden gerekend worden. Het moet duidelijk gesteld worden dat haar onderzoek niet
alleen de leden van de Vlaamse maar ook van de Hollandse natie omvat. Maar
wanneer we weten dat de leden van de Vlaamse natie veel omvangrijker waren dan
die van de Hollandse, is het verantwoord dezelfde conclusies te trekken enkel voor de
Vlaamse natie.
Van de 663 handelaars afkomstig uit de Lage Landen, verblijvend in Cádiz tussen
1700 en 1800, waren er voor 273 personen geen gegevens m.b.t. hun professionele
achtergrond beschikbaar. Dit aantal komt neer op een percentage van 41,9%. Voor de
overige personen was 34,8% van het totaal van 663 actief in de groothandel en het
bankwezen. Beduidend minder, maar toch op de tweede plaats, staan de personen
192
Baetens, Roland, De nazomer van Antwerpse welvaart : de diaspora en het handelshuis De Groote
tijdens de eerste helft der 17de eeuw, Gemeentekrediet van België, 2 vols., 1976, dl. I, p. 277 en dl. II,
p. 9
193
Veluwenkamp, J.W., Ondernemersgedrag....pp. 31-48
61
actief in de bank- en handelsadministratie, goed voor 8,2%. Op de derde plaats staan
de koopmannen-winkeliers met 6%. Op de vierde plaats staan de ambachtslui met
3,4%. Op de vijfde de kruideniers met 2,4%, op de zesde de functionarissen, consuls
en militairen met 1,6%, op de zevende plaats de geestelijken met 1,3% en ten slotte
op de achtste plaats de personen actief in de administratie van de scheepvaart.
Tot de categorie van de bank- en handelsadministratie zijn ook de private
handelssecretarissen gerekend. Zij noemden zichzelf los cajeros en los empleados, de
kassiers en de bedienden. Ook de beursspeculanten behoorden tot deze groep. Vele
van deze personen waren woonachtig te Cádiz, of verbleven er voor een bepaalde
periode. Ze hadden geen eigen familiehuis194.
Het is duidelijk dat de grootste groep actief is in de groothandel en/of het bankwezen.
Daarnaast bestaat er een heterogene groep, goed voor 23,6%. Deze bestaat
voornamelijk uit personen die hun roeping hadden gevonden in secundaire
handelsactiviteiten of activiteiten die onrechtstreek met de handel te maken hadden.
Maar ook ambachtslui, staatsfunctionarissen en geestelijken maken hier deel van uit.
2.3.4. Elementen van cohesie
In het algemeen heerste er een sterk gemeenschapgevoel onder de leden van deze
nationale gemeenschappen of naties. Dit impliceert een graad van solidariteit, vooral
gericht naar diegene die niet beschermd waren door de Spaanse kroon. Voorbeelden
hiervan vinden we in de groeperingen bij verschillende identificatiesymbolen
(vieringen, broederschappen, grafkelders, kapellen, etc.)
De Vlamingen bekleedden hierin een voorbeeldfunctie t.o.v. de andere naties. Zij
waren zeer solidair met hun leden. Door giften van kapitaalkrachtige leden of door
lokale edellieden hadden ze enkele gebouwen ter beschikking. De meeste van hen
bevinden zich in de Calle del Rosario en Calle de los Flamencos. Wanneer een
landgenoot het vroeg kon hij, mits betaling van de huur, hiervan gebruik maken. De
mayordomo van de natie regelde dan de zaken. Zo huurde de compagnie Beyens
Brabander in 1726 een handelspand van de Vlaamse Natie. Maar ook Livino
Bernardo Van den Broeck, Juan Bautista de Roo, Mathias Theyzen e.a. maakten
gebruik van de voordelen die de natie hen bood. De natie kwam ook tussen bij
194
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos...p. 129-131
62
gevallen van faillissement of wanneer een lid van de onderneming was overleden. Het
was de gewoonte van de Vlamingen om zich in de 18de eeuw te groeperen in twee
broederschappen, die van Santísimo Cristo del Descendimiento van het klooster van
Candelaria en dat van Nuestra Señora in het klooster van de Dominicanen. Dit
verklaart waarom vele Vlamingen zich lieten begraven in deze laatste.195
a) de kapel en het broederschap van Sint-Andries
Sint-Andries of San Andrés is de patroonheilige van de Vlaamse Natie. Deze is
gebaseerd op de patroonheilige van Antwerpen, ook Sint-Andries genaamd. Ter ere
van hem werd een kapel opgericht in het francisckanerklooster te Cádiz tussen 1568
en 1587. Sindsdien werd deze kapel gedeeld met de Duitse natie, maar desondanks
stond ze vooral bekend als de kapel van de Vlaamse natie196.
De kapel van Sint-Andries werd opgericht in de eerste helft van de 17de eeuw en was
ingericht met spiraalvormige zuilen en een barokke retabel van verguld en
gepolychromeerd hout. Bovenaan het retabel, tussen de twee ramen van de kerk hangt
een gekruisigde Christus met daaronder het beeld van Sint-Andries. Aan weerskanten
bevonden zich twee schilderijen. Van de vier, verbeelden twee hiervan een mirakel
van
de
patroonheilige.
Onder
het
beeld
van
Sint-Andries
werd
een
herinneringsopschrift bevestigd waar staat dat de kapel in 1623 werd voltooid en in
1691 werd vernieuwd. Links van het altaar hangt een houten tablet waarop de
samenvatting van het pauselijk privilegie stond te lezen in verband met de viering van
het feest van Sint-Andries. In de loop der tijd onderging de kapel enkele uiterlijke
wijzigingen197.
Volgens het canonieke recht hadden de Vlamingen strikt genomen geen duidelijke
broederschap. Het bewijs hiervan wordt geleverd wanneer we weten dat in de 17de
eeuw de Vlamingen nooit deelnamen aan publieke processies onder het vaandel van
195
Bustos Rodríguez, Manuel, Cádiz en el sistema Atlántico ...p. 116-118
Sancho de Sopranis, Hipolito, Las naciones extranjeras en Cádiz en el siglo XVII, in: Estudios de
Historia social de España, Madrid, dl. IV, vol 2, 1960, pp. 769-770
197
Hye-Hoys, Isidore, Fondations pieuses et charitables des marchands flamands en Espagne.
Souvenirs de voyages dans la péninsule ibérique en 1844 et 1845, Brussel, Vromant, 1882, p. 44
196
63
hun patroon Sint-Andries198. Maar het feest van Sint-Andries is ons wel degelijk
bekend. Dit feest was dan ook bijzonder en alle Vlaamse kooplui uit de provincie
Cádiz kwamen er naartoe. Ze verzamelden in het nationale huis en vertrokken voorts
in een processie met een beeld van Sint-Andries naar het koor van de SintFranciscuskerk. Daar werd een eucharistieviering aan de leden van de Vlaamse natie
opgedragen. Na deze viering werden de religieuzen van het franciscanerklooster
genereus bedeeld door de natie en keerden men terug naar het nationale huis. Daar
stond een banket op hen te wachten. Deze maaltijd werd tot in de avond gevierd. Ook
Vlamingen die geen lid waren van de Vlaamse natie, zoals matrozen en ambachtslui
mochten deelnemen aan het feest. Dit feest was van grote betekenis voor de
Vlamingen. Op de dag van de viering werden alle handelsactiviteiten stil gelegd. Het
is allicht niet het enige feest dat de Vlaamse natie vierde, maar het was wel het
belangrijkste199.
De kapel van Sint-Andries werd door vele Vlamingen als laatste rustplaats verkozen.
De gewoonte wil dat mayordomos steeds in de kapel werden begraven. Maar ook
andere personen werden er toegelaten. Deze lijken voornamelijk uit de middenklasse
te komen. Naast de Vlamingen werden er ook Duitsers, katholieke NoordNederlanders en echtgenotes van Vlamingen begraven200. Met betrekking tot de
familie Beyens en aanverwanten, weten we dat Cornelio Beyens Torrekens 201, net
zoals zijn neef Cornelio Antonio Beyens202 in deze kapel werden begraven. Daarnaast
zijn de aangetrouwde leden, Maria Flora Hercq203 en haar dochter Maria Josefa
Huwijn204, tevens vrouw van Cornelio Antonio, daar ook begraven. Cornelio Beyens
Torrekens en Cornelio Antonio Beyens waren respectievelijk mayordomo en consul
van de Vlaamse natie geweest en behoorden m.a.w. niet tot de middenklasse maar
eerder tot de hoge burgerij.
198
Sancho de Sopranis, Hipolito, Las naciones extranjeras en Cádiz en el siglo XVII, in: Estudios de
Historia social de España, Madrid, dl. IV, vol 2, 1960, pp. 769-770
199
Ibid. pp. 779-783
200
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz....p.99
201
AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 348-352;
202
AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 257-264
203
A.H.N., Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 187 (fol.159vta-160)
204
AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 466
64
De Sint-Andrieskapel kende verschillende bronnen van inkomsten. In de eerste plaats
was er de heffing op de Zuid-Nederlandse en Noord-Franse fabrikaten. Per
vrachtdukaat werden in de 17de eeuw eerst 1 en later 2 realen betaald. Hiervan werd
een halve reaal gereserveerd voor de kapel205. Daarnaast genoot de kapel van de
inkomsten van een rente die door het patronaat van Pedro de la O werd voorzien.
Vanaf 1690 verkreeg de kapel een nieuwe inkomst. De Zweedse en Deense consul,
één en dezelfde persoon, betaalde per vrachtdukaat een halve reaal aan de kapel. Dit
was het gevolg van een mondelinge overeenkomst tussen de mayordomo menor, Juan
Lepin, en de Hamburgse en de Deens-Zweedse consul. Deze ‘Scandinavische’ gift
werd voor minstens drie jaar gegeven. In ruil verplichtte de mayordomo’s van de
Vlaamse natie zich ertoe ook de minder bedeelden van de Zweedse en Deense natie
op te vangen206.
b) het hospitaal van Sint-Andries
De precieze oprichtingsdatum van het Hospitaal van Sint-Andries is niet gekend.
Voor het eerst verschijnt haar vermelding in de bronnen in 1565. Dit hospitaal was
aangekocht door de Vlaamse natie met eigen middelen en met financiële steun van
Vlaamse kooplui. Het werd opgericht naar aanleiding van oorlogsgeweld, zodat zieke
en beroofde Vlamingen konden worden opgevangen. Maar ook arme personen
konden rekenen op een aalmoes en een tijdelijk verblijf. Dit hospitaal was gelegen op
de hoek van de Calle de San Francisco en de huidige Calle de la Neveria, centraal in
het commerciële centrum van Cádiz207.
Het hospitaal werd tot 1667 onderhouden door de regelmatige giften van Vlaamse
kooplui en opbrengsten uit renten. Vanaf 1677 werd deze inkomst aangevuld door een
deel van de taksen die de Vlaamse natie aan de Vlamingen en de Noord-Franse
handelaars per vrachtdukaat aanrekende208. De mayordomo’s stonden in voor de
administratie van het hospitaal en moesten die ter controle voorleggen aan de
kerkelijke overheid209.
205
Everaert, J., De internationale en koloniale handel..., pp. 305
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz....p.99
207
Ibid., p.100
208
Everaert, J., De internationale en koloniale handel ..., pp. 305
209
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz....p.101
206
65
Waarschijnlijk stopte het Vlaamse hospitaal tijdelijk zijn activiteiten in 1667, want in
1673 bevond het gebouw zich in slecht staat en was het aan vernieuwing toe. De
fondsen hiervoor werden gehaald uit de huurinkomsten die de Vlaamse natie genoot
van haar onroerende goederen. In 1726 waren de vernieuwingen voltooid en werd het
gebouw hoogstwaarschijnlijk een andere functie toegewezen210.
c) het patronaat van Pedro de la O
Het patronaat was een initiatief van de Vlaamse Pedro de la O. Deze was volgens
Fernando Monguio Becher een zeer belangrijke persoon vanaf het einde van de 16 de
eeuw tot de eerste dertig jaar van de 17de eeuw. Pedro de la O was handelaar op
Amerika en was stadsbestuurder van Cádiz. In de Vlaamse natie was hij actief o.a. als
kapitein van de Vlaamse compagnie. Na zijn dood op 16 maart 1636 werd gehoor
gegeven aan zijn laatste wensen. In zijn testament stond dat hij wou dat na zijn dood
met zijn kapitaal een patronaat werd opgericht. Op 16 februari 1643 gebeurde dit
effectief. De mayordomo’s van de Vlaamse natie werden automatisch patroon van dit
patronaat. De bedoeling was aalmoezen uit te geven en bruidsschatten te bieden aan
arme weesmeisjes geboren te Cádiz211.
210
211
Ibid., p.101-102
Ibid., p. 103
66
DEEL III
DE FAMILIE BEYENS
Hoofdstuk I : Vlaamse achtergrond
1.1. Historische achtergrond van de families Beyens, Bruggemans en Huwijn
1.1.1. De familie Beyens
In het familiearchief van de familie Beyens staat een stuk geschreven ter legitimatie
van haar adellijke oorsprong. Hierin lezen we dat de familie Beyens afkomstig was
van het Hertogdom Brabant, meerbepaald Merksem, vlakbij de stad Antwerpen en dat
ze zich in de stad Cádiz in het koninkrijk Spanje had gevestigd212.
De koning van Spanje, Fernando VI verzekerde dat de Familie Beyens Bruggemans
een adellijke familie is, zowel binnen als buiten Spanje. Hij baseerde zich hiervoor op
een getuigschrift, gegeven in Brabant op 21 december 1754 door de Cuatro Reyes de
Armas, een orgaan dat zich ontfermt over de goedkeuring van wapenschilden. Dit
werd zeven dagen later goedgekeurd door de Raad van State te Brussel213.
Verschillende van haar leden oefenden verscheidene adellijke beroepen uit, zowel
geestelijke als militaire, ter verdediging van het katholieke geloof, de Spaanse Koning
en het vaderland ten tijde van de Opstand in de Lage Landen214.
Zo was de heer Francisco Beyens Subintendant Ontvanger van de Koninklijke Tollen
op de Rijn en de Lippe en de Heer Francisco Zazo Rosillo, voorouder van de familie
Beyens Bruggemans, was chronist wapenkoning215.
Zoals later zal blijken was de familie Beyens verbonden met de Merksemse
parochiekerk Sint Bartolomeus. In haar archief vonden we enkele leden van de
familie Beyens terug. Voor de 17de eeuw betreft het de personen Lucia Beyens. Zij
was gehuwd met Thomas Bogaerts. Ze schreven hun testament op 5 mei 1653216.
Joannes Beyens was koster en schoolmeester tussen 1673 en 1695. Hij was meerdere
212
Privaatarchief, Papeles de la Muy Noble Casa de Beyens, fol. 5
Ibid.
214
Ibid.
215
Ibid., fol. 6
216
OASB, 5.02.01, fol. 140
213
67
malen getuige in testamenten217. Ook Joost Beyens218, waarvan we vermoeden dat het
om dezelfde persoon gaat als José Beyens Torrekens219, en Jaspar Beyens220 komen
voor als getuigen in testamenten. Joos Beyens oefende in 1681 en 1703 de ambacht
uit van wagenmaker221.
1.1.2. De familie Bruggemans
De familie Bruggemans is afkomstig uit Brugge en beschikt over een wapenschild,
hetgeen erop wijst dat zij van adel is222.
1.1.3. De familie Huwijn
De familie Huwijn is afkomstig uit het Hertogdom Limburg. Hun nakomelingen
vestigden zich in Brugge, in het Graafschap Vlaanderen. Daar huwde Juan Huwijn
met Josina Maricheals. Juan werd hoofdaalmoezenier van de Sint Walburgakerk te
Brugge223. Dit werk mocht enkel door personen van adel uitgevoerd worden. Hij werd
samen met zijn vrouw Josina in deze kerk begraven op 22 april 1557. Hun
wapenschilden werden op hun marmeren grafsteen gegraveerd.
Juan en Josina kregen twee kinderen, Antonio en Josina Huwijn. Josina huwde met de
heer Besoette, geboren te Brugge uit het gezin van de burggraven van SintWinoksbergen.224
Antonio Huwijn was Schepen van Brugge in het jaar 1583 en huwde met Juana
Blommaert. Ze kregen verschillende kinderen, waaronder Arnoldo Huwijn, geboren
in 1565. Deze huwde met Antonia Rams. Uit dit laatste huwelijk kwam in 1608
Arnaldo Huwijn voort. Hij zou later trouwen met Ana Vanheestere met wie hij twee
zonen kreeg, Arnaldo en Marcos Antonio Huwijn.
217
OASB, 5.02.01, fol. 123, 137, 140, 146, 156
OASB, 5.02.01, fol. 158 & 5.02.02, fol. 15
219
voor meer informatie over José Beyens Torrekens zie Dl. III, hoofstuk II
220
OASB, 5.02.01, fol. 160
221
OASB, 5.02.01, fol. 158 & 5.02.02, fol. 15
222
Privaatarchief, Papeles de la Muy Noble Casa de Beyens, fol. 7
223
Gelegen op het Sint Maartensplein.
224
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 1vta
218
68
De eerste zoon van Arnaldo Huwijn en Ana Vanheestere, Arnaldo Huwijn huwde met
Josina Vanhoucke. Zij zijn overgrootouders van Cornelio Antonio Beyens. Zij kregen
twee zonen, Francisco Xavier Jacobo en Juan Huwijn.
Hun tweede zoon, Marcos Antonio huwde met Juana Meydts. Hun huwelijk bleef
kinderloos. Beiden werden ze begraven in het midden van de kapel van Onze-LieveVrouw Sint-Loret in de Sint-Salvator kathedraal van Brugge. In zijn wit-zwarte
marmeren grafsteen zijn de wapenschilden van hem en zijn vrouw samen met een
grafschift gegraveerd.
De eerste zoon van Arnaldo Huwijn en Josina Vanhoucke is Francisco Xavier Jacobo.
Hij was raadslid en procureur-generaal van de stad Brugge en huwde met Carlota
Teresa de Villegas225.
De tweede zoon van Arnaldo Huwijn en Josina Vanhoucke is Juan Huwijn. Hij huwde
in 1700 met Maria Flora Herck en kreeg twee kinderen, één zoon, Juan Jorge Huwijn,
en één dochter, Maria Josépha Huwijn. Juan Huwijn werd consul van de Vlaamse
Natie in Cádiz en commissaris van het Oostendse konvooi. Juan is de schoonvader
van Cornelio Antonio Beyens vermits deze laatste met zijn dochter Maria Josépha
trouwde in 1726 te Cádiz (zie Deel III, hoofdstuk II).226
1.2. Genealogie van de generatie voor Cádiz
1.2.1. Josef Beyens Van Beren en Ana Torrekens Verhoeven
Josef Beyens van Beren
Josef Beyens van Beren werd gedoopt op 17 april 1639 in de parochiekerk te
Merksem. Hij was kind van Juan Beyens en Petronela van Beren, dewelke in de
parochiekerk van Hoboken trouwden227.
Op 19 juli 1662 trouwde hij met Ana Torrekens in Wijnegem228 en kreeg drie
kinderen; Ana, José en Cornelio Beyens Torrekens.
Op 8 februari 1698 werd Josef Beyens begraven in de parochiekerk van Merksem229.
225
Ibid., fol. 2
Ibid., fol. 2vta
227
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 15
228
Ibid.
229
Ibid., Foto 118
226
69
Ana Torrekens Verhoeven
Ana Torrekens werd op 23 oktober 1633 in de parochiekerk van Wijnegem gedoopt.
Ze was de dochter van Adriano Torrekens en Helena Verhoeven. Op 19 juli 1622
huwde ze met Josef Beyens van Beren en kreeg drie kinderen; Ana, José en Cornelio
Beyens Torrekens. Ana Torrekens werd begraven in Merksem op 15 september
1687230. Het privaatarchief van de familie Beyens vermeldt dat de familie Torrekens
van adellijke oorsprong was231.
1.2.2. Cornelio Sprangers en Maria Verbrugge
Cornelio Sprangers
Cornelio Sprangers werd gedoopt op 25 september 1670 in de parochiekerk van
Merksem. Op 15 oktober 1660 huwde hij met Maria Verbrugge en kreeg een dochter,
Ana Sprangers. Cornelio werd begraven te Merksem op 1 mei 1681232.
Maria Verbrugge
Maria Verbrugge werd gedoopt te Schoten233 op 11 november 1624. Ze is de dochter
van Juan Verbrugge en Elizabeth Wins234. Op 15 oktober 1660 huwde ze met
Cornelio Sprangers en kreeg een dochter, Ana Sprangers235.
1.2.3. Arnaldo Huwijn Vanheestere en Judoca Vanhoucke Reiniers
Arnaldo Huwijn
Arnaldo werd gedoopt in de parochiekerk van Santiago te Brugge op 13 oktober 1634.
Hij kwam voort uit het huwelijk tussen Arnaldo Huwijn en Ana Vanhestere236.
230
Ibid., foto 5
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 7vta
232
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 15
233
Ibid., foto 5
234
Vicente de Cadenas & Vicent, Estracto de los expedients de la orden de Carlos III. 1771-1847, dl
II, letra B-Cardi, Madrid, Hidalguía, 1981, p.90
235
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 5
236
Ibid.
231
70
Arnaldo huwde met Judoca Vanhoucke op 3 januari 1663 en kreeg negen kinderen;
Francisco Javier, Lorenzo, Juan, José, Pedro, Arnaldo, Alejandro, Maria en Ana
Huwijn Vanhouke. Hij werd Secretaris van de Raad van Brugge. Op 7 augustus 1687
overleed hij te Brugge237.
Judoca Vanhoucke
Ze is de dochter van Simon Vanhouke en Francisca Reiniers. Haar vader werd
begraven op 4 januari 1630 te Breda. Zij en haar familie was katholiek, althans zo
getuigde de aartspriester van Brugge238. Op 3 januari 1663 huwde met Arnaldo
Huwijn en kreeg negen kinderen; Francisco Javier, Lorenzo, Juan, José, Pedro,
Arnaldo, Alejandro, Maria en Ana Huwijn Vanhouke239.
1.2.4. Juan Batista van Herk de Wilde en Catalina de Winter Simons
Juan Batista van Herk
Juan Batista werd gedoopt op 23 september 1639 in de kathedraal van Antwerpen. Hij
was zoon van Juan van Herk en Graciana de Wilde240. Op 28 februari 1665 huwde hij
met Catalina de Winter en kreeg zeven kinderen; Maria Catalina, Arnaldo, José,
Francisco, Maria verónica, Maria Maximiliano en Isabel van Herk de Winter. Juan
Batista verhuisde naar Cádiz en stelde daar zijn testament op op 30 januari 1686241.
Catalina de Winter
Catalina de Winter werd gedoopt te Antwerpen op 25 juli 1643. Ze was dochter van
Cornelio de Winter en Juana Simons242. Op 28 februari 1665 huwde ze met Juan
Batista van Herk te Antwerpen en kregen zeven kinderen; Maria Catalina, Arnaldo,
José, Francisco, Maria verónica, Maria Maximiliano en Isabel van Herk de Winter243.
237
Vicente de Cadenas & Vicent, Estracto …, pp. 90-91
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 6
239
Vicente de Cadenas & Vicent, Estracto …, pp. 90-91
240
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 6
241
Vicente de Cadenas & Vicent, Estracto …, p. 91
242
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 6
243
Vicente de Cadenas & Vicent, Estracto …, p. 91
238
71
Hoofdstuk II : De generatie in Cádiz: Genealogie en biografie
2.1. De eerste generatie
2.1.1. Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggemans
Cornelio Beyens Torrekens
Cornelio Beyens werd geboren in Merksem omstreeks 1673 en stierf te Cádiz ergens
in het jaar 1736 of 1737. Samen met zijn broer José Beyens Torrekens en zijn zus Ana
Beyens is hij kind van Josef Beyens Van Beren en Ana Torrekens Verhoeven.
In 1693 vertok hij uit Vlaanderen en verbleef eerst twee jaar in Madrid. In het
voorjaar van 1695 kwam hij aan in Cádiz. Op 3 mei 1699 huwde hij met María
Bruggemans in Cádiz. Als bruidsschat bracht Cornelio 6.400 reales in. Zijn vrouw
María bracht geen geld maar meubels, huisraad en kantwerk in ter waarde van 4.400
reales244. Ze woonden samen in de Calle de Juan de las Andas245.
Na zijn huwelijk reisde hij nog even terug naar Antwerpen maar kwam op tijd terug
voor de geboorte van zijn eerste kind, María Magdalena Theresa. Op 3 september
1700 werd zij geboren maar stierf reeds drie jaar later op 2 november 1703. Ze werd
begraven in de Sint-Franciscuskerk246. Later kregen Cornelio en María een zoon, José
Juan Ignacio, geboren in 1710. Korte tijd later werd Josefa Beyens in Cádiz geboren,
maar ook zij stierf vroegtijdig. Vier jaar later werd Francisca geboren. Deze bevalling
koste het leven aan de moeder, María Bruggemans. Zij stierf ter plaatse in 1714 te
Gent. Francisca zou niet lang leven247.
Na de dood van María Bruggemans sloot Cornelio een tweede huwelijk met María
Pittaluga, weduwe van Ignacio Morre uit Huelva en dochter van de heer Pitalluga en
María Riero de los Morros Spinola uit Isla de León. Het huwelijk tussen Cornelio en
María Pitalluga bleef kinderloos248. Vermits María Pitalluga geen eigen goederen of
kapitaal in bezit had, schonk Cornelio haar 80.000 reales249.
244
AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 348-352
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... dl 1, pp. 37-38
246
Ibid., pp. 19-20
247
AHPC, prot. not., CA 1598, T, fol. 154-158
248
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 346-352
249
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 346-352
245
72
Voornamelijk was Cornelio actief als handelaar. In het voorjaar van 1700 had hij een
linnenwinkel in Calle San Augustin250. In 1719 beschikte hij over casas de negocio,
of handelshuizen. Zijn handelscontacten bevonden zich hoofdzakelijk in los reynos y
provinicias del norte, waarmee hij de Noordelijk en Zuidelijke Nederlanden bedoelt,
maar ook in otras partes, of andere gebieden. Op 23 juni 1723 richtte Cornelio, samen
met zijn neef Cornelio Antonio Beyens en diens vriend Antonio de Brabander een
handelscompanie op, Beyens Brabander y compañia, voor de duur van zes jaar251.
Daarnaast richtte Cornelio nog een tweede handelscompagnie op, getiteld Cornelio
Beyens, Hijo y compañia. Officieel werd deze onderneming operatief vanaf 1 januari
1733 en zou ze in theorie voor onbepaalde duur bestaan. Mede-ondernemers waren
zijn zoon José Juan Ignacio en diens vriend Mauricio Lucas252. Deze compagnie
steunde voor het allergrootste deel op het kapitaal van Cornelio Beyens. Hij maakt
zelf ook duidelijk dat hij deze compagnie had opgericht als een soort verzekering voor
de toekomst van zijn zoon en, waarschijnlijk in mindere mate, ook voor die van
Mauricio Lucas253.
Cornelio had ook een privé-boekhouder of assistent, Francisco Van Raes254.
Cornelio Beyens werd aangesteld als mayordomo y tesorero de la Nasion Flameca255,
of mayordomo en schatbewaarder van de Vlaamse Natie te Cádiz.
Hij onderhield nog regelmatige banden met zijn moederdorp. Hij is mede stichter van
de pastorie van Merksem en was verbonden aan de parochiekerk San Bartolome, of
Sint Bartolomeus van Merksem256. In zijn testament van 1719 maakt Cornelio
duidelijk dat hij 64.000 reales wou doteren, opdat deze kerk verder ingericht zou
kunnen worden257. Voor 42.000 reales258 sponsorde hij de bouw van de preekstoel,
waarin zijn naam staat gegrifd en doneerde 22.000 gulden259 ter oprichting van het
pasotrijhuis in Merksem.
Cornelio geeft blijk van zijn appreciatie t.o.v. Francisco Josef Vanhemert, dewelke hij
persona yntelixente y de mi sastifación noemt en hem in alle vertrouwen de opdracht
250
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... dl 1, pp. 20
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 349vta
252
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 350
253
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 350vta
254
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 348
255
Privaatarchief, expediente de nobleza de Beyens, fol. 9
256
Privaatarchief, papeles de la muy noble casa de Beyens, fol. 8-9
257
AHPC, CA 1582, T, fol. 348-352
258
OASB, nr. 1.01.01, Kerkarchieven 1800-1986, bundel 112, fol. 5
259
OASB, nr. 1.02.01, Historiek der pastorij van Sint-Bartolomeus, fol. 2
251
73
geeft om na zijn dood al zijn rekeningen te liquideren. Francisco was immers volgens
Cornelio een persona yinteligente en libros, dependencias y quentas de comercio260.
Maar sterker nog is dat Cornelio Francisco aanstelt als eerste voogd van zijn enige
zoon José Juan Ignacio. Maar ook Martin Vanhemert, diaken in Cádiz, genoot een
groot vertrouwen van Cornelio. Hij wordt als tweede testamentexecuteur aangeduid.
Daarnaast hebben we de figuur van Carlos Ferron, dewelke ook in goede aarde moet
gevallen zijn, want hij wordt door Cornelio aangesteld als tweede voogd van zijn
enige zoon261. Dit doet ons vermoeden dat Cornelio, wanneer hij aankwam in Cádiz,
door de familie Vanhemert werd opgevangen. Waarschijnlijk woonde Francisco en
Martin Vanhemert in hetzelfde huis waar Cornelio logeerde en hebben ze zo een
sterke band opgebouwd.
Cornelio werd begraven, zoals alle mayordomos van de Vlaamse Natie, in de kapel
van de Sint-Franciscuskerk. Vergezeld door de gelovigen van de orde van de
Franciscanen, Dominicanen, Augustijnen en San Juan de Dios wenste Cornelio naar
deze verschillende kerken gedragen te worden op de schouders van de leden van die
ordes en wenste dat er in elke kerk een gezongen misviering zou plaatsvinden. In
1719 wenste Cornelio dat er vijfhonderd gebedsmissen aan hem werden opgedragen;
125 daarvan in de kathedraal van Cádiz, 25 in de kerk van San Francisco, 25 in die
van San Augustin, 25 in die van San Juan de Dios en de overige driehonderd in de
resterende reguliere en seculiere kerken van Cádiz262. Maar in zijn testament van 1736
wil hij er geen vijfhonderd, maar tweeduizend. Daarvan zouden er telkens honderd
moeten gevierd worden zowel in de kerken van de kloosters van San Francisco, Santo
Domingo en San Juan de Dios, alsook in die van de Mercenarios Cariados,
Capucijnen, San Diego, Nuestra Señora del Rosario, San Antonio en San Lorenzo.
Daarnaast moesten er nog vijftig gezongen missen gevierd worden in het weeshuis
van de Ongeschoeide Karmelietessen en vijftig in de kerk van het ‘hospital de
mujeres’. De resterende missen zouden gevierd worden in andere kerken afhankelijk
van de beslissing van de testamentexecuteurs263.
260
AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 349vta
AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 348vta
262
AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 352
263
AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 351vta
261
74
María Bruggemans
María Bruggemans werd geboren te Brugge omstreeks 1683264 en stierf te Gent in het
jaar 1714265 bij de bevalling van haar tweede dochter Francisca dewelke het evenmin
overleefde. María was samen met haar drie zussen, Anna, Cathalina en Juana, de
dochter van Matias Bruggemans en Magdalena Patoe.
In 1688 werd zij door haar ouders naar Cádiz gebracht waarna ze met het hele gezin
in 1692 terug naar Vlaanderen reisde om na twee en een half jaar, in 1695, terug te
keren266. Net zoals haar drie zussen was ze ingeschreven als ‘vecina’ van Cádiz267.
Op 3 mei 1699 huwde ze met Cornelio Beyens Torrekens in Cádiz268 en kreeg drie
kinderen. José Juan Ignacion was de eerste en werd geboren in 1710. Vier jaar later
zou ze twee dochters gehad hebben, zij het niet dat zij, samen met haar pas geboren
dochters tijdens de bevalling overleed. Als bruidsschat bracht María geen geld in,
maar meubels, huisraad en kantwerk ter waarde van 4.400 reales. Haar echtgenoot
Cornelio bracht 6.400 reales in269.
Haar vader, Matias, had samen met Reinaldo Vanderhaegen en Jan vanden Haute een
compagnie opgericht in Cádiz, dewelke het monopolie bezat op de invoer van bier in
Cádiz, Puerto Santa María, San Lúcar de Barrameda, Rota, Puerto Real en Chiclana.
Matias deed voornamelijk dienst als herbergier en was een geletterd persoon270.
2.1.2. José Beyens Torrekens en Ana Sprangers Verbrugge
José Beyens Torrekens
José Beyens Torrekens werd gedoopt in Merksem in de parochiekerk van Sint
Bartholomeus op 15 augustus 1666. Hij kwam voort uit het huwelijk tussen José
Beyens van Beren en Ana Torrekens Verhoeven. Hij had nog een zus, Ana en een
broer Cornelio. Op 5 maart 1690 huwde hij met Ana Sprangers Verbrugge uit
Merksem. Ze hadden een zoon, Cornelio Antonio Beyens Sprangers271.
264
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... dl 1, pp. 38-40
AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 349vta
266
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... dl 1, pp. 38-40
267
AHPC, CA 1582, T, fol. 351
268
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... dl 1, pp. 19-20
269
AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 351
270
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... dl 1, pp. 38-40
271
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 15
265
75
Ana Sprangers Verbrugge
Ana Sprangers werd gedoopt te Merksem in de parochiekerk van Sint Bartholomeus
op 25 september 1670. Ze was de dochter van Cornelio Sprangers en María
Verbrugge. Haar vader stierf op 1 maart 1681 en werd begraven in het zijkoor van de
parochiekerk van Merksem272.
Op 5 maart 1690 huwde ze met Cornelio Beyens Torrekens in Merksem. Ze kregen
een zoon, Cornelio Beyens Sprangers273.
2.1.3. Ana Beyens Torrekens
Ana Beyens werd geboren te Merksem in 1664 en is samen met Cornelio en José
Beyens Torrekens kind van José Beyens van Beren en Ana Torrekens Verhoeven.
Op drieëntwintigjarige leeftijd, in het jaar 1687, trad zij in als non in het klooster van
de Urbanisten, ook genaamd het klooster van Sint Agneten of het klooster van de
derde orde van Sint-Franciscus te Antwerpen. Een jaar na haar intrede bracht ze 1.000
reales in274.
Mocht haar broer Cornelio Beyens eerder sterven, dan zou ze 800 reales van hem
erven275.
Na 47 jaar dienst te hebben gedaan als werkzuster, zowel voor binnen als voor buiten,
kwam er een eind aan haar leven. Ze stierf op 11 september 1734 toen ze zeventig jaar
was en verkeerde in demente toestand. Ze was in ieder geval niet bequaem om te
communiceren276.
2.1.4. Juan Huwijn en Flora Verónica Hercq Winter
Juan Huwijn
Juan Huvin werd geboren in Brugge uit het huwelijk van Arnoldo Huwijn en Judoca
Vanhoeke. Juan had ook een broer, Josef Alberto dewelke ook in Cádiz verbleef sinds
1687. Tien jaar later, op 18 februari 1697, huwde deze met met de Gaditaanse Josefa
272
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 126
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 15
274
RAA, Klooster van de Urbanisten te Antwerpen, nr. 6 (register van wijdingen: 1556-1782)
275
AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 348-352
276
RAA, Klooster van de Urbanisten te Antwerpen, nr. 6 (overlijdensregister: 1500-1782)
273
76
Gutierrez. Slechts zeven maanden later werd hun dochter Isidora Francisca
geboren277.
De familie Huwijn had ten laatste sinds 7 oktober 1531 volgens een edict van Karel V
het adellijke statuut verworven278.
Op 22 september 1700 huwde Juan met María Flora Hercq279 en kreeg twee kinderen,
een zoon, Juan Jorge en een dochter, María Josefa Huwijn Hercq.
Juan Huwijn werd door de koning van Spanje, Karel II uitgekozen om op 18 juni
1699 Pedro Harau op te volgen280 in de functie van consul van de Vlaamse en Duitse
Natie en werd bovendien als commissaris van het Oostendse konvooi aangesteld281.
Hij vervulde deze functie tot het jaar 1711.
Ook was Juan actief in de handel. Hij werkte hoofdzakelijk samen met Carlos Lieven
alias Neyts, zijn assistent282. Samen met Cornelio Antonio Beyens richtte hij een
handelszaak op genaamd Beyens Hubin283.
María Flora Hercq
María werd gedoopt te Antwerpen op 6 januari 1678284 en was de dochter van Joannes
Baptista Herck en Catharina de Winter. Van haar moeder kreeg ze als bruidsschat
16.000 reales. Hun gezin zou zeer kroostrijk worden, want María had maar liefst acht
broers en zussen. In chronologische volgorde zijn dit Johanna Catharina, Arnoldus,
Josef, Francisco, Marie, Isabel, Andres Fernando en Maximiliano.
María’s vader, Joannes, was op zijn minst vanaf midden juli 1679 in Cádiz, terwijl
zijn vrouw Catharina nog in Vlaanderen verbleef. Hij opende een winkel en was
meester in de goudsmeedkunst. Vanaf 1 maart 1683 tot 1 maart 1686 huurde hij een
huis in de Calle de la Carnicería voor 2.400 reales per jaar. Op 2 februari 1686
verhuisde hij definitief naar de Calle de Juan de las Andas. Hij stief op 2 februari
1686 en werd begraven in de Sint-Franciscuskerk met Cruz Alta285.
277
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... p.161
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 2
279
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... p.161
280
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... p.161
281
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 8
282
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 189 (fol. 161vta, 162)
283
AHPC, prot. not, CA 1602, Compañía, fol. 209
284
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 5
285
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie te Cádiz... dl 1, p.146
278
77
Op 22 september 1700 huwde María Flora Hercq met Juan Hubin286, consul van de
Vlaamse en Duitse Natie en commissaris van het Oostendse konvooi 287. Ze kregen
een zoon, Juan Jorge en een dochter María Josefa Huwijn dewelke later zou trouwen
op 6 november 1726 met Cornelio Antonio Beyens. Deze laatste zou later Juan
Huwijn opvolgen als consul van de Vlaamse Natie288. De zoon Juan Jorge zou
trouwen met Theresa Vicente de Morales dochter van Bernardo Vicente de Morales
en Ana Augustina Piris, inwoners van Cádiz289.
María Flora en Juan Hubin waren goed bevriend met Carlos Lieven alias Neyts 290. Hij
is María’s assistent wanneer zij de handelszaken van haar man verderzet en was
assistent van Juan Hubin in diens handelsactiviteiten291. Carlos Lieven was ook enige
erfgename van María Flora292.
María’s band met haar schoonfamilie lijkt nog sterk aanwezig. Dit leiden we af aan de
volmacht die ze op 21 maart 1727 aan Isidora Vanhoecke, zus van María’s
schoonmoeder uit Brugge geeft293.
María Flora wou graag begraven worden in de kapel van de Vlaamse Natie, aan de
ingang in het porton. Op haar begravenis moesten de religieuzen van de orde van
Santo Domingo, San Francisco, San Agustin en San Juan de Dios haar lichaam op hun
schouders dragen en in hun kloosters de klokken laten luiden. Tot slot wou María
graag één gezongen mis in het bijzijn van haar opgebaarde lichaam 294. María Flora
Herk stierf te Cádiz op 27 april 1742295.
286
Ibid., dl 1,p.161
AHPC, prot. not., CA 1564, T, fol 48-48vta.
288
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 2
289
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 193 (fol. 166)
290
AHPC, prot. not., CA 1590, P, fol. 222
291
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 189 (fol. 161vta, 162)
292
AHPC, prot. not., CA 1590, P, fol. 222
293
Ibid.
294
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 187 (fol.159vta-160)
295
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 200 (fol 172vta, 173)
287
78
2.2. De tweede generatie
2.2.1. José Juan Ignacio Beyens Bruggemans en Micaela Geraldino
José Juan Ignacio Beyens
José Beyens werd geboren in 1710 te Cádiz. Hij was kind van Cornelio Beyens
Torrekens en María Bruggemans. Op 21 november 1743 huwde hij met Micaela
Geraldino en kreeg twee kinderen met haar, María de Belén en Felix Beyens
Geraldino296. José Juan Ignacio bracht 1.360.000 reales in. Daarvan gebruikte hij
80.000 om in zijn handelszaak te investeren. Micaela bracht voornamelijk huisraad in,
waarvan de waarde niet zo duidelijk is, maar ook 80.000 reales, die ze weliswaar van
José Juan Ignacio had gekregen297.
Op 2 juni 1750 had José Juan Ignacio zijn aanvraag tot het toetreden tot de Carrera de
Indias ingediend bij de Audiëntie van de Contratación en werd ze op 12 januari 1752
officieel goedgekeurd. José Juan Ignacio was nu officieel handelaar op Amerika298.
Vijf jaar later, op 21 juli 1757, zou hij worden benoemd tot hidalgo299.
Samen met Mauricio Lucas en zijn vader Cornelio Beyens richtte hij de handelszaak
met als titel Beyens Hijo y co op. Deze bestond officieel vanaf 1 januari 1733 en zou
in theorie voor onbepaalde duur bestaan. In de praktijk, toen Cornelio nog leefde,
werd er overeengekomen dat zij zou blijven voortbestaan tot zeker 1750. Cornelio
was ondertussen gestorven en José Juan Ignacion en Maurico Lucas beslisten om de
bedrijvigheden verder te zetten. Na 1750 werd nu José Juan en Mauricio Lucas elk
voor de helft van de winst of het verlies aansprakelijk gesteld300. Later kwam er nog
een collega bij, Juan Josef de Valle301, dewelke een goede relatie had met José Juan,
vermits hij samen met Mauricio Lucas tot testamentexecuteur wordt benoemd302. Ook
hij is handelaar en inwoner van Cádiz303.
José Juan Ignacio had enkele landerijen in zijn bezit die zijn neef Lorenzo Beyens
later zal erven304.
296
AHPC, prot. not., CA 0410, TVP, fol. 1079vta
AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1260
298
AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1259
299
AMC, Cabildo de 1757, fol. 306
300
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 349vta
301
AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1259vta
302
AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1265
303
AHPC, prot. not., CA 5349, PPT, fol. 1264
304
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 35
297
79
José Juan was verder eerste eigenaar van de capellanía of prebende in Cádiz, dewelke
hij zelf had opgericht. Tweede eigenaar van de prebende was zijn neef Rafael
Beyens305.
Zijn gezondheid was niet opperbest, want op negentienjarige leeftijd, op 15 november
1729, stelde hij voor de eerste maal een testament op met de reden dat hij zich zeer
ziek voelde306. Dit deed hij een tweede maal in 1769 wanneer hij ziek te bed lag en
vreesde dat hij spoedig zou sterven307. Hij wou graag begraven worden in een kerk,
klooster of kapel. Welke dit zou zijn liet hij aan zijn testamentexecuteurs Juan Josef
del Valle en Mauricio Lucas over308. José Juan stierf op 23 januari 1770309.
Micaela Geraldino Comín
Micaela werd geboren te Cádiz310. Ze was dochter van Nicolás Antonio Geraldino en
Isabela Narcisa Comín, beide inwoners van Cádiz vanaf hun geboorte311. Haar vader,
Nicolás Antonio Geraldino is zoon van Miguel Geraldino en Margarita Suttou, los
quales personajes, han cido tenido de todo tiempo ymmemorial hasta hora, estimados
y reputados por hidalgos de probidad312. Micaela’s grootouders zijn m.a.w. van adel,
hetgeen maakt dat zowel haar ouders als zij zelf over dezelfde sociale status beschikt.
Uit het huwelijk met José Juan Ignacio Beyens, kwamen twee kinderen voort, María
de Belén en Felix Beyens Geraldino313. Hun dochter zou later, vanaf 3 december
1773, Condesa de Villamar worden, een titel die ze voornamelijk te danken had aan
haar echtgenoot en neef Lorenzo Beyens. Micaela Geraldino overleed te Cádiz op 11
november 1761314.
305
AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 54
AHPC, prot. not., CA 1592, fol. 749-750
307
AHPC, prot. not., CA 5358, PT, fol. 168
308
AHPC, prot. not., CA 5358, PT, fol. 168vta
309
AHPC, prot. not., CA 412, fol. 328vta
310
AHPC, prot. not., CA 5352, PT, fol. 53-56
311
AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1259-1265
312
Privaatarchief, Expediente de Nobelza de Beyens, fol. 18.
313
AHPC, prot. not., CA 410, TVP, fol. 1085vta
314
AHPC, prot. not., CA 5352, PT, fol. 54vta
306
80
2.2.2. Cornelio Antonio Beyens Sprangers en María Josefa Huwin Hercq
Cornelio Antonio Beyens
Cornelio werd gedoopt te Merksem op 5 april 1699315 als zoon van José Beyens en
Ana Sprangers316. Op twaalfjarige leeftijd, in 1711 kwam hij naar Cádiz, waar hij bij
zijn oom Cornelio Beyens Torrekens inwoonde317. Op 6 november 1726 huwde hij
met María Josefa Huwijn Hercq, persona de mi mayor satisfaccion, zo wist hij te
vertellen318. Cornelio zelf bracht 64.000 reales in als bruidschat. María Josefa bracht
niets in. Pas later in 1727 en 1728 kreeg ze van haar moeder María Flora Herk 27.900
reales dewelke ze inbracht als bruidschat319.
Uit zijn huwelijk met María Josefa Huwijn kwamen talrijke kinderen voort. Drie
ervan stierven op zeer jonge leeftijd, hoewel ze uiteindelijk toch vijf kinderen kregen:
Lorenzo, Estebán Antonio, Alexandro, María de la Paz en Rafael Beyens Huwijn320.
Op 23 juni 1723 richtte Cornelio Antonio, samen met zijn oom Cornelio Beyens
Torrekens en Antonio de Brabander een handelscompanie op, genaamd Beyens
Brabander y co, voor de duur van zes jaar, waarin hijzelf 48.000 reales in investeerde.
Cornelio Antonio Beyens bracht 16.000 reales in en Antonio de Brabander 32.000.
Alle drie kwamen ze overeen dat Cornelio voor de helft, en Cornelio Antonio en
Antonio de Brabander elk voor één vierde de winst of het verlies zouden delen321.
Cornelio Antonio richtte op 1 januari 1732 met dezelfde Antonio de Brabander later
nog een tweede compagnie op. Deze zou opnieuw voor een periode van zes jaar, tot
31 december 1737, blijven bestaan. Beide zijn ze verantwoordelijk voor de helft van
de winst of het verlies322.
Cornelio Antonio had drie intieme vrienden die hij reeds kende van in Vlaanderen en
die net zoals hij naar Cádiz waren gekomen om te handelen. Deze zijn Pablo Bernes,
uit Atrecht, zijn collega Antonio de Brabander uit Boekhoute bij Gent, en Lorenzo
Hoys uit Gent323.
315
ADC, EM, 30 oktober 1726
AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 260
317
ADC, EM, 30 oktober 1726
318
AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 260vta
319
AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 467vta
320
AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 261
321
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 352
322
AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol.258vta
323
ADC, EM, 22 oktober 1726
316
81
Wanneer Cornelio overleed waren de gloriedagen voorbij. Zijn nalatenis bedraagt
ongeveer 32.000 reales. Zijn vrouw María Josefa kon enkel nog beroep doen op dit
bedrag, aangevuld met enkele premies, sieraden, meubels en kledij324. De reden
hiervoor is het grote verlies dat zijn handelsonderneming leed omwille van de oorlog
tegen Engeland van 1726-1727325. Heel Cornelio’s kapitaal samen met een groot deel
van dat van zijn vrouw werden hierdoor opgeslokt. María moest het enkel nog stellen
met een huis waarvan zij eigenares was en wat meubelen, sieraden en edelstenen326.
Cornelio erfde de titel van Consul van de Vlaamse Natie te Cádiz en commissaris van
het Oostendse Konvooi van zijn schoonvader Juan Huwijn327. Hij werd daarom
begraven in de kerk van San Francisco, waar traditioneel ook de mayordomos en
consuls van de Vlaamse natie ten ruste lagen328.
Cornelio Antonio stierf zeer onverwacht op 12 juli 1761 te Cádiz329.
María Josefa Huwin
María werd geboren te Cádiz op 23 november 1709 en gedoopt op 26 november
1709330. Ze is samen met haar broer Juan Jorge Huwijn de vrucht van het huwelijk
tussen María Flora Hercq en Juan Huvin331. Haar broer, Juan Jorge trouwde in Cádiz
met Teresa Vicenta de Morales332.
Op 6 november 1726 huwde zij met Cornelio Antonio Beyens333 en bracht geen
bruidschat in. Pas later, in 1727 en 1728 kreeg ze van haar moeder María Flora Herk,
27.900 reales dewelke ze zou inbrengen als bruidschat334. Cornelio bracht
onmiddellijk 64.000 reales in335.
In totaal kregen ze acht kinderen. Drie ervan stierven voortijdig waardoor er nog vijf
overbleven; Lorenzo, Estebán Antonio, Alexandro, María de la Paz en Rafael Beyens
Huwijn336.
324
AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 469-470
Comellas García-Llera, J.L., Historia de España moderna y contemporánea, Madrid, Rialp, 1995, p.
209.
326
AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 265vta
327
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos.... p. 215
328
AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 262vta
329
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 217 (fol. 188vta)
330
ADC, EM, 30 oktober 1726
331
AHPC, CA 1624, T, fol. 260vta
332
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 3
333
AHPC, CA 1624, T, fol. 263vta
334
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 209 (fol. 181)
335
AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 468vta
336
AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 261
325
82
Door de oorlog tegen Engeland verging het haar niet goed. Haar man Cornelio had
hierdoor praktisch al zijn kapitaal verloren, waardoor María genoodzaakt was bij te
springen. Zo verloor zij ook een groot deel van haar kapitaal. Er bleven enkel nog
32.000 reales, wat meubelen, kledij, sieraden en edelstenen over. Zelf beschikte ze na
het overlijden van haar man in 1761 nog over een huis en wat edelstenen337.
Er zijn een aantal personen die María nauw bij het hart lagen. Voor elk van hen heeft
ze een erfdeeltje gereserveerd omwille van el cariño que les tengo, of de vriendschap
die ze voor hen heeft. Dit is de familie Castro Marin uit Cádiz en Micaela Lopez uit
Cádiz dewelke dienstmeid was in Maria’s huis. Voor haar zussen Theresa en Antonia
Hercq, woonachtig te Chiclana had ze 400 reales opzij gezet. Zij mochten ook
beschikken over de witte en gekleurde kledij van María wanneer ze zou overlijden338.
María wou graag begraven worden in de kapel van de Vlaamse natie waar al haar
voorouders rusten. De eerbetuigingen moesten in het oratorium van San Felipe Neri te
Cádiz gedaan worden339.
2.3. De derde Generatie
2.3.1. Lorenzo Beyens Huwijn en María de Belén Beyens Geraldino
Lorenzo Beyens Huwijn
Lorenzo werd geboren te Cádiz op 10 augustus 1729 en werd de 13de van dezelfde
maand gedoopt in de kathedraal van Cádiz. Zijn oom José Juan Ignacion Beyens werd
zijn dooppeter. Het huwelijk met zijn nicht María de Belén Beyens, werd door Paus
S.S. Clement XIII goedgekeurd in de vrijstelling die hij verleende op 23 november
1758 en werd gevierd op 3 januari 1759340. Maria, toen 16 jaar oud, bracht geen
bruidsschat in, maar zou 617.415 rs 26 mvs reales erven van haar vader in 1770.
Lorenzo Beyens daarentegen bracht 271.058 rs 28 mvs in341.
Uit dit huwelijk kwamen vele kinderen voort. Drie ervan stierven voortijdig, d.i. José
Vicente, geboren op 6 februari 1762 en gestorven op negenjarige leeftijd, op 26
337
AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 468
AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 469
339
AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 466
340
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 20
341
AHPC, prot. not., CA 413, PT, fol. 70vta
338
83
september 1770; María de los Dolores, geboren op 24 augustus 1765 en gestorven
drie jaar later op 3 december 1768 en Vicente Lorenzo, geboren op 18 februari 1767
en vijf maand later gestorven op 13 juli 1767. De resterende zes kinderen groeiden
wel door tot een volwassen leeftijd. In chronologische volgorde betreft het María
Lorenza, José María, Lorenzo José, Francisca Josefa en Miguel Rafael. Hoewel hij
geen verwante was, werd Lorenzo toch peetvader van zowel Josef en Josefa
Alessandri342 alsook van Theresa Callebout343.
Met de hele kroost leefden ze samen in de Calle del Rosario344 nummer 97345, een
huis dat ze hadden geërfd van José Juan Ignacio op 23 januari 1770 346. Ze hadden er
een reeks dienstmeiden en gente de librea, of geüniformeerde knechten in dienst. Het
huispersoneel waarvan sprake in de bronnen zijn de personen Lorenzo en Francisco
Rodríguez, knechten, en Leonarda Benitez, dienstmeid sinds vele jaren347. Ook
beschikte ze over een coche, of wagen met vier trekdieren348.
Lorenzo Beyens was in de eerste plaats handelaar. Hij was ingeschreven in de Carrera
de Indias en reisde ten minste eenmaal naar Veracruz in het najaar van 1751. Deze
reis gebeurde met het schip Nuestra Señora de los Dolores, ook wel ‘El Triunfante’
genoemd349. Bovendien is Lorenzo voor de helft mede-eigenaar van de fregat Nuestra
Señora del Carmen y San Vicente Ferrer, ook ‘La Galga’ genoemd350. Hiermee reisde
hij minstens een keer naar de Reynos de Indias samen met zijn broer Alexandro
Beyens351. Lorenzo had veel geïnvesteerd in de handel op Amerika. Rond 1779 zou
het totale bedrag dat zijn handelsonderneming droeg het bedrag van 3.750.000 reales
overschrijden. Hiermee was hij een van de rijkste handelaars van de Carrera de
Indias van Cádiz352. Lorenzo werd daarnaast ook als verantwoordelijke en
correspondent van de Real Compañía de San Fernando de Sevilla aangeduid353. Deze
342
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 283 & 285
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 288
344
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33
345
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 112vta
346
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 329vta
347
AHPC, prot. not., CA 413, PT, fol. 69-80
348
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 38
349
AHPC, prot. not., CA 5340, PT, fol. 385vta
350
AHN., Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33
351
AHPC, prot. not., CA 5340, PT, fol. 385-386
352
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33
353
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33
343
84
compagnie was gericht op de Amerikahandel en werd in 1749 opgericht hoofdzakelijk
met Antwerps kapitaal354.
Op 8 augustus 1766 verkreeg Lorenzo samen met zijn broers Alejandro en Rafael in
de Real Chancillería de Granada een adelbrief dewelke zijn staat van hidalguía en die
van zijn nakomelingen bevestigde355. Nu Lorenzo het bewijs van zijn adellijke
oorsprong had bemachtigd, werd hij op 11 december van datzelfde jaar verkozen als
Alcalde de la Santa Hermandad de Castilleja de la Cuesta of Burgemeester van het
Heilige Broederschap van Castilleja de la Cuesta. Deze titel werd hem toegekend door
Don Fernande de Silva y Alvarez de Toledo, Duque de Alba y Conde-Duque de
Olivares, heer van Castilleja de la Cuesta356.
Een aantal jaren later werd een koninklijk besluit uitgegeven in Madrid op 3
december 1773 door koning Karel III van Spanje. Hieruit blijkt dat hij gehoor had
gegeven aan de diensten en verdiensten van Lorenzo Beyens en vermits deze
afstamde van een adellijke Vlaamse familie kende de koning hem het Graafschap van
Villamar toe. Lorenzo Beyens Huwijn werd vanaf nu Conde de Villamar genoemd357.
Op 2 mei 1776 werd hij aangesteld als Caballero de la Real Maestranza de
Caballería de Valencia358of ridder van de Maestranze van Valencia. Dit was een
prestigieuze orde die zich voornamelijk toespitste op de paardrijkunst. Tot op heden is
deze actief.
In 1778 werd Lorenzo aangesteld als Síndico Personero van de stad Cádiz. Hiermee
volgde hij de Conde de los Cinco Torres op. Deze functie is te vergelijken met die van
volksvertegenwoordiger359.
Op 14 juli 1779 werd na een onderzoek naar de herkomst van Lorenzo besloten dat hij
kon worden toegelaten tot de Ridderorde van Karel III. Samen met alle voorgaande
titels mag Lorenzo zich nu Caballero Pensionado de la Real Distinguida Orden
Española de Carlos Tercero, of ridder van de Orden van Karel III van Spanje
noemen360.
Lorenzo Beyens en zijn familie genoten in Cádiz van een aangename reputatie.
Lorenzo werd aanzien als uno de los mas ricos de Cádiz, of één van de rijkste
354
Michielsen, Leo, De handel.....p. 114
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 19
356
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 19
357
Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 20
358
Pruebas, foto 19
359
AMC, Acta Capitular 1778, 4v.
360
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 7
355
85
personen in Cádiz en genoot er van la mayor estimacion por su arreglada conducta,
honradez y meritos, of van een hoge waardigheid omwille van zijn voorbeeldig
gedrag, eer en verdiensten361.
Lorenzo Beyens overleed op 27 januari 1801362 om 16u45363 toen hij ziek te bed
lag364.
María de Belén Beyens
María de Belén Beyens werd geboren in 1743365 Ze was de dochter van José Juan
Ignacio en Micaela Geraldino en had een broer Felix Beyens.
Op 23 november 1758 werd door Paus S.S. Clement XIII de vrijstelling goedgekeurd
waardoor ze in staat werd gesteld te trouwen met haar neef Lorenzo Beyens Huwijn.
Het huwelijk werd gevierd op 3 januari 1759366 en ze kregen vele kinderen waarvan er
drie op jonge leeftijd stierven en zes volwassen werden: María Lorenza, José María,
Lorenzo José, Francisca Josefa en Miguel Rafael. Omdat haar man, Lorenzo Beyens.
Toen op 3 december 1773 door koning Karel III van Spanje aan haar man de titel van
Conde de Villamar werd toegekend367 werd zij la Condesa de Villamar, of de Gravin
van Villamar genoemd.
Haar man Lorenzo vertelde dat zij fue sumamente humilde y nunca murmuró de
nadie, siendo mui amable con todos y con sus familiares, por cuyas buenas prendas
de buena christiana y otras muchas que poseian ha sido gradualmente adorada por
mi, por toda su familia, parientes y por quantos la conocieron368, of dat zij een zeer
bescheiden, vriendelijke en goede katholieke persoon was die nooit kwaad sprak over
niemand en dat iedereen die haar kende haar graag had, zowel familieleden als
kennissen.
María de Belén stierf te Cádiz op 15 december 1800369 om 13 uur aan een
longontsteking370. Ze werd begraven in de parochiekerk van Onze Vrouw van Rosario
te Cádiz371.
361
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 7
AHPC, prot. not., CA 413, fol. 261-262
363
Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 20
364
AHPC, prot. not., CA 0421, TVP, fol. 1681
365
AHPC, prot. not., PT, CA 5358, fol. 169-170
366
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 20
367
Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 17
368
Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 17
369
AHPC, prot. not., CA 0421, TVP, fol. 1705vta
370
Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 17
362
86
2.3.2. Estebán Antonio Beyens Huwijn
Estebán Beyens werd geboren te Cádiz in 1732372. Naar eigen zeggen verhuisde
Estebán naar Bornos om er alivio y mexoria te zoeken. Hij ging er m.a.w. naartoe om
zich in rust terug te trekken en om te genezen. Zijn gezondheid leek inderdaad niet
opperbest zoals op 24 maart 1778 duidelijk werd. Dan liet hij zijn testament
opstellen373. Vijf jaar later stierf hij.
Hij was samen met zijn broers Lorenzo, Alexandro, Rafael en zijn zus María de la Paz
kind van Cornelio Antonio Beyens en María Josefa Huwijn374.
In een huis, gelegen in de Calle Ancha de la Xara waar hij sinds 19 augustus 1778
inwoonde, had hij een oratorium ingericht. Dit huis was eigendom van doña Jazinta
Martínez de Juzalaga, maar Antonio had een regeling met haar kunnen treffen
waardoor hij, in ruil voor de reparaties en investeringen die hij deed om het in zijn
oorspronkelijke staat te herstellen, geen huur moest betalen375.
Estebán Antonio was clérigo, presbitero, abogado de los Reales Consejos de Cádiz en
Fiscal General ecclesiástico376, of klerk, priester, Raadsman van de Koninklijke Raad
te Cádiz en Algemeen Kerkelijk Fiscaal.
Estebán stierf te Bornos377 op 19 augustus 1778378 en werd er de dag erna begraven in
de parochiekerk van de Dominicanerorde te Cádiz379. Naar traditie worden alle leden
van het broederschap van San Pedro, zoals Estebán er ook een was, daar begraven380.
2.3.3. Alexandro Beyens Huwijn en María Margareta Barnola
Alexandro Beyens Huwijn
Alexandro werd geboren te Cádiz omstreeks 1739381. Hij was samen met zijn broers
Lorenzo, Estebán en Rafael en zus María de la Paz kind van Cornelio Antonio Beyens
371
AHPC, prot. not., CA 0421, TVP, fol. 1703vta
AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 469-470
373
AHPC, prot. not., CA 2193, PT, fol. 383-384
374
AHPC, prot. not., CA 2193, PT, fol. 897-898
375
APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1644vta
376
APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1652
377
Bornos in een dorpje gelegen op 74 km afstand van Cádiz, naast Arcos de la Frontera.
378
AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 465vta
379
APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1634
380
AHPC, prot. not., CA 2193, PT, fol. 383vta
381
AHPC, prot. not., CA 1630, T, fol. 1003
372
87
en María Josefa Huwijn382. Op 21 november 1771 huwde hij te Cádiz met María
Margarita Barnola Matalonga waarmee hij drie kinderen ter wereld zou brengen 383. In
chronologische volgorde zijn dit: Francisco de Paula, Josef María del Patrocino en
Alexandro de Jesús María Beyens y Barnola. Alexandro bracht geen bruidschat in,
behalve het geld dat hij als handelaar verdiende384. Noemenswaardig is dat zijn
schoonmoeder, María Francisca Matalonga bij hem en zijn vrouw inwoonde385.
Hij was actief in de Carrera de Indias en reisde minstens drie maal naar Mexico. Zijn
eerste reis vertrok in 1763 richting Cartagena met de fregat genaamd ‘Nuestra Señora
del Carmen y San Vicente Ferrer’, ook wel ‘la Galga’ genoemd, waarvan zijn broer
Lorenzo Beyens het hoofd was. Alexandro zelf was toen nog escribano, of
secretaris386. In zijn volgende reis met La Galga in 1765, die ook richting Cartagena
voer, was Alexandro reeds tot kapitein en hoofd van het schip gepromoveerd387. Zijn
laatste reis in 1772 had als bestemming Veracruz. Dit maal zou hij als kapitein van La
Galga, samen met de zeilvloot o.l.v. Luis de Cordeva, korporaal van het eskader,
uitvaren388.
María Margareta Barnola
María is dochter van Josef Antonio Barnola, kolonel ingenieur en chef, en María
Francisca Matalonga. Ze huwde op 21 november 1771 met Alexandro Beyens en zou
er drie kinderen mee krijgen. In chronologische volgorde zijn dit Francisco de Paula,
Josef María del Patrocino en Alexandro de Jesús María Beyens Barnola. Zowel María
als Alexandro brachten geen bruidschat of kapitaal in389.
Haar vader was gestorven ergens voor 1780 en haar moeder woonde bij haar en
Alexandro Beyens in390.
382
AHPC, prot. not., CA 1625, PT, fol. 182
AHPC, prot. not., CA 2197, PT, fol. 51vta
384
Ibid.
385
Ibid.
386
AHPC, prot. not., CA 1625, PT, fol. 182
387
AHPC, prot. not., CA 1630, T, fol. 1003vta
388
AHPC, prot. not., CA 5360, PT, fol. 366vta
389
AHPC, prot. not., CA 2197, PT, fol. 51vta
390
AHPC, prot. not., CA 2197, PT, fol. 54
383
88
2.3.4. María de la Paz Beyens Huwijn en Nicolás de Roxas Ybarraondo
María de la Paz Beyens
María werd geboren in Cádiz omstreeks het jaar 1746391 als enige dochter van
Cornelio Antonio Beyens en María Josefa Huwijn392. Ze had nog vier broers,
Lorenzo, Estebán Antonio, Alexandro en Rafael Beyens Huwijn. Op 2 mei 1766
huwde ze met Nicolás de Roxas393 en beschikte toen over 85.960 reales. Van dit
bedrag is 64.000 reales afkomstig van Nicolás394. Ze kregen geen kinderen maar
hadden toch een feliz matrimonio zoals María laat uitschijnen395. María was
doopmeter van de niet-verwante María del Carmen Alexandra uit Cádiz396.
In hun huis werkte Francisco Garcias als mayordomo de la casa of huismeester en
María Romero als huismeid397.
Verwante personen die haar dicht bij het hart staan, zijn Laura Velasco uit Cádiz,
weduwe van Fernando de Wint en Antonia Hercq uit Chiclana de la frontera398.
Daarnaast had ze nog enkele kennissen; Marcos Courchelli uit Cádiz, Antonia Lijero
uit Cádiz en weduwe van José Courchelli, Vincenta del Villar uit San Lúcar de
Barrameda en de zussen Manuela en Teresa de Moya uit Cádiz. Een speciale vriendin
blijkt de non Agustina de los Santos Reyes uit het klooster van Chiclana te zijn, want
zij wordt door María als erfgenaam en testamentexecuteur aangeduid399.
Nicolás de Roxas
Nicolás Roxas Ybarraondo werd geboren in Bilbao als kind van Domingo de Roxas
en Ana de Ybaraondo en was actief als cargador a Indias in de handel van Cádiz. Op
2 mei 1766 huwde hij met María de la Paz Beyens maar ze kregen geen kinderen400.
Hij was dooppeter van zijn kozijn Lorenzo Josef, zoon van Lorenzo Beyens en María
de Belén401.
391
AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 262vta
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1693vta
393
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1694vta
394
Ibid.
395
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1695
396
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1643vta
397
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1640
398
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1640vta
399
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1642vta-1644
400
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1694vta
401
Privaatarchief, expediente de nobleza de Beyens, fol. 24
392
89
Om zijn handelszaken alsook de huiselijke administratie vlotter te laten verlopen had
hij samen met zijn vrouw een secretaris in dienst, Bartolome de Ayala402.
Nicolás was prior geweest van de broederschap van de Santisimo Cristo de la
Humildad y Paciencia en wou daarom graag begraven worden in de kapel van de kerk
van het Augustijnerklooster te Cádiz403. Hij legt uitdrukkelijk de nadruk dat hij geen
eerbetuigingen wil laten opdragen404. Op 18 augustus 1797 stierf hij om 13u in Puerto
de Santa María405.
2.3.5. Rafael Beyens Huwijn
Rafael werd geboren in Cádiz uit het huwelijk van Cornelio Antonio Beyens en María
Josefa Huwijn en had nog drie broers, Lorenzo, Estebán Antonio en Alexandro en één
zus, María de la Paz Beyens Huwijn406. Later, wanneer Rafael’s neefje Miguel
Beyens werd geboren zal hij het voogdijschap over hem op zich nemen407.
Rafael was op verschillende gebieden actief als klerk. Hij was priester in Cádiz en
Puerto Real408 en was lid van de Santa Hermandad del Senor San Pedro, of de
Heilige Broederschap van de San Pedro409. Daarnaast was hij samen met zijn oom
José Juan Ignacio Beyens, eigenaar van de prebende of de capellanía te Cádiz die
deze laatste had opgericht410.
Rafael’s testamentexecuteurs zijn steeds priesters uit Cádiz. In de eerste plaats
benoemde hij Manuel Martínez Ronio en Ignacio Viñao de la Vega, in de tweede
plaats Nicolás Madera en Josef Gandulfo en in de derde plaats Gonzalo Angioleti en
Pedro Aldecoa411. In de vierde plaats stelde hij twee priesters aan uit Puerto Real;
Sebastian de Molina en Felix Antonio Badinela412.
Rafael’s grootste bron van inkomsten zijn de verpachting van enkele huizen in de
Calle de Marzal nummer 94 op de hoek met Calle la Alameda. Jaarlijks zijn ze goed
402
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1641vta
AHPC, prot. not., CA 2243, T, fol.228vta
404
Ibid.
405
AHPC, prot. not., CA 2243, T, fol.229vta
406
AHPC, prot. not., CA 0422, T, fol. 185
407
AHPC, prot. not., CA 420, Patr. fol 274-285
408
AHPC, prot. not., CA 0422, T, fol. 185vta
409
AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 53vta
410
AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 54
411
AHPC, prot. not., CA 0422, T, fol. 186
412
AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 52-54
403
90
voor 2.600 maravedies413. Daarnaast beschikt hij over enkele lijfrenten die hij int en
kon hij rekenen op een vergoeding van 2.244 reales per jaar voor de uitoefening van
de prebende414.
2.3.6. Felix Beyens
Felix Beyens Geraldino werd vermoedelijk geboren in het jaar 1748415. Samen met
zijn zus María de Belén Beyens, was hij kind van José Juan Ignacion Beyens en
Micaela Geraldino.
Felix bleef vrijgezel doorheen heel zijn leven, maar was wel dooppeter van zowel
Felix Lorenzo416, María de los Dolores417 als van Miguel Beyens418.
Wel menen we te kunnen afleiden dat hij het goed kon vinden met de vrouw Leonarda
Benítez die ook vrijgezel was. In zijn testament geeft hij de opdracht haar 96 reales te
geven. Ook Francisco de Paula Yzquierdo, handelaar en inwoner van Cádiz, lijkt een
goede kennis te zijn van Felix, want hij wordt benoemd als derde testamentexecuteur
na María de Belén Beyens en Lorenzo Beyens419. Hetzelfde geldt voor Josef del
Valle, handelaar en inwoner van Cádiz. Hij wordt tot vierde testamentexecuteur
aangesteld420.
Felix wou graag begraven worden in een kerk of kapel dewelke zijn
testamentexecuteurs naar believen konden kiezen421. Hij stief op tweeënzestigjarige
leeftijd op 26 september 1810 om 13 uur422, de dag nadat hij zijn testament had laten
opstellen.
413
AHPC, prot. not., CA 0422, T, fol. 185
AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 54
415
AHPC, prot. not., CA 5359, PT, fol. 936-937
416
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 20
417
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 21
418
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 22
419
AHPC, prot. not., CA 431, T, fol. 900vta
420
AHPC, prot. not., CA 5359, PT, fol. 936vta
421
AHPC, prot. not., CA 431, T, fol. 900
422
Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 45
414
91
2.4. De vierde generatie
2.4.1. Kinderen van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens
a) José Vicente
José Vicente werd geboren zaterdag 6 februari 1762 om 21u20. Op 9 februari werd hij
gedoopt. Hij was de eerste zoon van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens. José
Vicente stierf in zijn achtste levensjaar, op 26 september 1770 om 4 uur ’s morgens.
Hij werd de volgende dag begraven in de kerk van de Capucijnen. Zijn vader Lorenzo
schijnt hierdoor diep getroffen te zijn, want hij vond José Vicente mui hermoso y
sabido por la que el dolor de su muerte durara en mi toda mi vida. Lorenzo vond hem
m.a.w. mooi en intelligent, waardoor de pijn van zijn dood hem zijn hele leven zal
bijblijven.
b) María de los Dolores
Maira de los Dolores werd geboren op 24 augustus 1765 en is het tweede kind van
Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens. Ze werd op 27 augustus gedoopt in de
kathedraal van Cádiz en stierf kort hierna423.
c) Vicente Lorenzo
Vicente Lorenzo werd geboren op 18 februari 1767 om 5 uur ‘s morgens. Hij was het
derde kind van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens. Zijn dooppeter is José
Juan Ignacio. Hij stierf vier maanden later op 13 juli 1767 en werd begraven in de
kerk van de Capucijnen te Cádiz424.
d) María de los Dolores
María werd geboren in Cádiz, op 7 februari 1770 om 6 uur ’s avonds. Twee dagen
later, op 9 februari werd ze gedoopt in la Santa Cueva de la Iglesia del Rosario in
423
424
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 41
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 42
92
Cádiz. Ze is het vierde kind van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens. Haar
dooppeter is haar oom Felix Beyens. Op 24 november 1788 zou ze trouwen met
Antonio Francisco de Iraola425 in de parochiekerk van Rosario426. Als bruidschat
bracht María 225.000 reales in. Maar dit bedrag kwam pas vrij na het overlijden van
haar beide ouders. In totaal kregen ze vijf dochters; María Belén, María Rafaela,
María Concepción, María Dolores en María Josefa en twee zonen; Nicolás Antonio en
Ignacio María Iraola Beyens427. María Belén werd geboren 31 augustus 1789 en werd
op 1 september gedoopt in de parochiekerk van San Antonio. Haar dooppeter was
Lorenzo Beyens. María Rafaela werd geboren op 24 oktober 1790 en de dag erna
gedoopt. Haar doopmeter is María de Belén Beyens en haar dooppeter Lorenzo
Beyens428. María Concepción werd geboren in Cádiz. Ze werd gedoopt op 29
november 1798 in de kerk van het Fransicanerklooster. Haar doopmeter is María de
Belén Beyens429. Nicolás Antonio werd evenzeer gedoopt in de kerk van het
Fransicanerklooster op 29 november 1798. Zijn dooppeter is Lorenzo Beyens430. Over
María Dolores, María Josefa en Ignacio María konden we niets terugvinden.
De man van María de los Dolores, Antonio de Iraola, werd geboren in het dorpje
Azpeitia in de provincie Guipuzcoa in het Baskenland. Hij was zoon van Antonio de
Iraola en van María Concepción de Tapia y Alavar431. Op 24 november 1788 trouwde
hij met María de los Dolores Beyens432 in de parochiekerk del Rosario in Cádiz433. Hij
zou met zijn vrouw in Cádiz blijven wonen en zou er zeven kinderen krijgen; vijf
dochters; María Belén, María Rafaela, María Concepción, María Dolores en María
Josefa en twee zonen; Nicolás Antonio en Ignacio María Iraola Beyens434.
Antonio was handelaar op Amerika in Cádiz en had bezittingen in Amerika435.
Samen met zijn vrouw stelden ze hun testamentexecuteurs aan. Dit zijn steeds
handelaars in Cádiz, m.n. Angel Martin de Imbarra, Bartolome de Ayala en
425
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 32
AHPC, prot. not., CA 0412, IP, fol. 294
427
AHPC, prot. not., CA 2247, PTR, fol. 607vta
428
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 46
429
AHPC, prot. not., CA 0412, IP, fol. 296
430
AHPC, prot. not., CA 0412, IP, fol. 296
431
AHPC, prot. not., CA 2247, PTR, fol. 605
432
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 32
433
AHPC, prot. not., CA 0412, IP, fol. 294
434
AHPC, prot. not., CA 2247, PTR, fol. 607vta
435
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1694vta
426
93
Bartolome Loptegui436. Deze laatste vervingen ze later door Gaspar de Amensas,
inwoner van Cádiz zonder dat we weten wat de reden daarvoor was437.
Samen met zijn vrouw laat hij hun testamentexecuteurs de keuze om na hun
overlijden de begrafenis en het aantal gebedsmisvieringen te bepalen438.
Antonio overleed op 5 maart 1837 te Cádiz439.
e) María Lorenza
María Lorenza werd geboren op 10 augustus 1771 om 15 uur als vijfde kind van
Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens. Ze werd gedoopt op 12 augustus in de
kathedraal van Cádiz. Op 24 februari 1800 huwde ze met Rafael Llegat, Alferez de
navio of marinekorporaal440 in de parochiekerk del Rosario in Cádiz441. Als bruidschat
bracht María Lorenza 96.000 reales in contant geld en sieraden en gebruikte kledij ter
waarde van 24.000 reales in442. Rafael en María Lorenza hadden samen één zoon,
genoemd naar zijn vader, Rafael Llegat Beyens. Deze huwde later met María
Joaquina Lobo443.
Wanneer Rafael Llegat overleed huwde María met de Gaditaan Salvador Melendez
Bruna, Teniente General de los Reales Ejercitos, of Luitenant-Generaal van het
Koninklijk leger, Caballero de la Orden de San Hermenegildo, of ridder van de orde
van San Hermenegildo en Caballero de la Orden Militar de Calatrava, of ridder van
de orde van Calatrava444. Met hem kreeg María drie kinderen: José María, Salvadora
en María de los Dolores Meléndez Beyens. De eerste, José María, was op de moment
van het overlijden van zijn moeder nog vrijgezel. Salvadora was getrouwd met
Salvador Hidalgo Sarría, Subteniente del Real Cuerpo de Artilleria, of onderluitenant
van de koninklijke artillerie. María de los Dolores tot slot was gehuwd met Joaquin
Hermosilla en kreeg drie kinderen; Felix, María de los Dolores en María Josefa
Hermosillo Melendez445.
436
AHPC, prot. not., CA 2247, PTR, fol. 606
AHPC, prot. not., CA 2247, CR, fol. 723-724
438
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1695
439
AHPC, prot. not., CA 3227, Part., fol. 127-133
440
AHPC, prot. not., CA 2247, PT, fol. 726vta
441
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 42
442
AHPC, prot. not., CA 413, PT, fol. 69-80
443
AHPC, prot. not., CA 481, TVP,fol. 22vta
444
AHPC, prot. not., CA 481, TVP,fol. 21vta
445
AHPC, prot. not., CA 481, TVP,fol. 22vta-23
437
94
María Lorenza wou graag begraven worden. Ze liet het aantal misvieringen over aan
de testamentexecuteurs446.
Op 4 oktober 1835 overleed ze om 18 uur447 in Medina Sidonia448.
f) Josef María Beyens
Josef María werd geboren op 14 juli 1777 als vijfde kind van Lorenzo Beyens en
María de Belén Beyens. Op 17 juli werd hij gedoopt. Zijn dooppeter is zijn oom
Alexandro Beyens. Op 15 juli 1784 legde deze zijn vormsel af in de kerk van het
klooster van Candelaria te Cádiz449.
Samen met zijn broer Lorenzo Josef trad hij op 11 augustus 1792 in in het Reximiento
de Reales Guardias Walonas of het Regiment van Waalse Garde, geleid door kolonel
Principe e Castel Franco450. De Waalse Garde was populair bij de Vlamingen in
Spanje. In de 18de eeuw stelden de Vlamingen zich meer dan voor andere militaire
ordes kandidaat voor de Waalse Garde. Ze was aantrekkelijk omdat ze de
mogelijkheid bood om politiek-militaire posten te bemachtigen451.
Zowel Josef als Lorenzo werd gepromoveerd tot Alferez de Reales Guardias Walonas
of vaandrig van de Waalse Garde, waardoor hij werd ingeschakeld in het bataljon van
Catalonië. In het gevecht van 17 oktober 1794 in het campo de la salud in Catalonië
werd Josef María gevangen genomen door de Fransen. Later, op 15 februari 1799,
werd hij tot Segundo Teniente, of tweede Luitenant gepromoveerd452.
Als oudste (overlevende) zoon erfde hij de titel van Conde de Villamar van zijn vader
wanneer deze kwam te overlijden op 27 januari 1801.
Op 10 september 1806 trouwt Josef María met Josefa Delaville, weduwe van Juan
Roberts uit Ierland en dochter van Prudencio Delaville. Haar eerste man overleed op
29 augustus 1805. Josefa Delaville is sinds het huwelijk met Josef betiteld als
Condesa de Villamar453. Uit dit huwelijk kwamen talrijke kinderen voort. We
446
AHPC, prot. not., CA 481, TVP,fol. 24
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 42
448
Medina Sidonia is een dorpje gelegen op 45 km van Cádiz.
449
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 43
450
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 45
451
Glesener, Thomas, Poder y sociabilidad: las élites flamencas en España a través de los expedientes
de las órdenes militares (siglo XVIII), in: Crespo Solana, A. & Herrero Sánchez, M. (eds.), España y
las 17 provincias de los Países Bajos (XVI-XVIII), Unversidad de Córdoba, Cordoba, 2002, p. 172-173
452
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 45
453
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 46
447
95
vermelden ze hier in chronologische volgorde: José María de los Dolores werd
geboren in Cádiz op 9 oktober 1807 om 17u30. De volgende dag werd hij gedoopt in
de parochiekerk van Rosario te Cádiz. Zijn dooppeter is zijn grootvader Prudencio
Delaville. José María werd gevormd in de parochiekerk Rosario te Cádiz. Hij zou
trouwen met Carlota Loizaga Cerevera op 1 november 1845 in de parochiekerk van
Onze Vrouw van Rosario. Carlota Loizaga is dochter van Pedro Loizaga en Manuela
Franco Cerevera. José María zou als oudste zoon bij het overlijden van zijn vader de
titel van Conde de Villamar overerven. Dit gebeurde op 8 juni 1848. Zo zou meteen
ook zijn vrouw Carlota Condesa de Villamar worden; Feliz Lorenzo werd geboren op
2 juni 1809 om middernacht in Chiclana. Op 4 juni werd Feliz gedoopt in de kerk van
San Telmo. Zijn dooppeter werd Felix Beyens Geraldino. Feliz Lorenzo werd
gevormd in de parochiekerk del Rosario te Cádiz; María de los Dolores Lorenza werd
geboren op 5 februari 1811 om half twaalf ’s nachts. Op 7 februari werd ze gedoopt in
de parochiekerk Rosario. Haar doopmeter was María de los Dolores Beyens Iraola.
Op 17 april 1822 deed María haar vormsel; Margarita Rosa werd geboren op 9
oktober 1812 om 8 uur ‘s morgens. De volgende dag werd ze gedoopt in de
parochiekerk del Rosario omstreeks 12u30. Op 17 april 1822 deed ze haar vormsel
samen met haar zus María de los Dolores. Ze stierf op vijftienjarige leeftijd, op 11
oktober 1827 om 18u; Enriqueta María werd geboren op 15 juli 1814 omstreeks half
negen ’s morgens. De volgende dag om 14u werd ze gedoopt in de parochiekerk del
Rosario. Haar dooppeter was Antonio Perrin. Ze stierf na twee jaar geleefd te hebben
op 29 juni 1817 om kwart voor acht ’s morgens; Op 17 juni 1816 om half tien ‘s
morgens werden María de Belén en María Francisca als tweeling geboren te Cádiz.
María de Belén had als dooppeter Luis Arroyo. María Francisca had als dooppeter
haar oom Francisco Delaville. De volgende dag werden ze gedoopt in de parochiekerk
del Rosario te Cádiz. Deze tweeling zou overlijden op 16 november 1818, met een
verschil van twaalf uur. Ze werden begraven op het kerkhof; Lorenzo María werd
geboren op 4 september 1819 om 1 uur ’s morgens in Cádiz. De volgende dag werd
hij gedoopt in de parochiekerk del Rosario te Cádiz. Zijn doopmeter was zijn tante
María Delaville. Op 17 april 1822 werd Lorenzo María gevormd; Salvadora María
werd geboren op 17 oktober 1821 om kwart voor zeven ’s morgens. Ze werd de dag
erop gedoopt in de parochiekerk del Rosario te Cádiz. Haar dooppeter is Salvador
Melendez. Ze werd gevormd in Cádiz op 17 april 1822. Ze zou tweeëntachtig jaar oud
worden en stierf op 18 maart 1904.
96
Naast deze talrijke kroost had Josefa Delaville nog een zoon uit haar vorige huwelijk,
Juan Francisco Roberts. Deze vertrok op 8 juli 1814 om 7 uur ’s morgens naar
Londen per handelsboot, genaamd ‘el Neptuno’. Juan Francisco werd daar
opgevangen door Carlos Gordon om hem tot bij zijn familie in Londen te brengen. Hij
bleef daar tot juni 1818 en keerde terug naar Cádiz.
Josefa Delaville had nog een broer, Francisco Delaville en een zus, María Delaville.
Josefa Delaville stierf op zessenzestigjarige leeftijd, op 12 december 1849 te Cádiz.
Josef María stierf op zijn zeventigste levensjaar op 8 juni 1848 aan een kanker op het
oog454.
g) Lorenzo Josef Beyens
Lorenzo Josef werd geboren op 18 november 1778 om 8u15 ’s morgens in Cádiz en
werd gedoopt in de parochiekerk del Rosario. Hij is het zesde kind van Lorenzo
Beyens en María de Belén Beyens455.
Zowel hij als zijn broer Josef María traden toe tot de Reximiento de Reales Guardias
Walonas, of het regiment van de Waalse Garde, geleid door kolonel Principe e Castel
Franco456.
Op 5 september 1793 werd Lorenzo naar het leger van Aragon gestuurd en werd er
aangesteld als cadet van de Compañía de Cazadores de Guardias Walonas, of cadet
van de lichte troepen van de Waalse Garde.
Later werd hij net zoals zijn broer Josef María gepromoveerd tot Alferes de Reales
Guardias Walonas, of vaandrig van de Waalse Garde waardoor ze ingeschakeld
werden in het bataljon van het leger van Catalonië. In het gevecht dat plaats had op 17
oktober 1794 tegen de Fransen in het campo de la salud in Catalonië, werd Lorenzo
Josef samen met zijn broer Josef María gevangen genomen. Lorenzo Josef kon
ontsnappen op 20 oktober 1794. Op 15 februari 1799 werd Lorenzo gepromoveerd tot
Segundo Teniente, of tweede luitenant457.
454
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 48-52vta
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 45
456
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 45
457
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 45
455
97
h) Francisca de Paula
Francisca werd geboren op 1 april 1780 om 21 uur en werd de dag erna gedoopt in de
kathedraal van Cádiz. Ze is het zevende kind van Lorenzo Beyens en María de Belén
Beyens. Haar dooppeter is haar oom Felix Beyens. Haar doopmeter is haar tante
Micaela Geraldino. In 1797 huwde ze met Luis de Arroyo Alferez de Navio Retirado
de la Real Armada458 of gepensioneerde Marinekorporaal, zoon van Pablo de Arroyo
dewelke Theniente General of Luitenant-Generaal was. Francisca bracht als
bruidschat 20.000 reales in.
Uit dit huwelijk kwamen, voor zover we weten, één dochter en één zoon voort. De
dochter María de Belén Josefa werd op 9 januari 1799 geboren in Cádiz en de dag
erna gedoopt in de kathedraal van Cádiz. De zoon Francisco de Paula Arroyo werd
prebendado of prebende van de kathedraal van Cádiz.
Francisca de Paula stierf 11 maart 1806 op zesentwintigjarige leeftijd te Cádiz459.
i) Miguel Rafael
Miguel werd geboren te Cádiz op 30 januari 1784 om kwart voor vijf ’s morgens en
werd de volgdende dag gedoopt in de kathedraal van Cádiz. Zijn dooppeter is zijn
oom Felix Beyens. Miguel Rafael is het achtste kind van Lorenzo Beyens en María de
Belén Beyens460.
Miguel Beyens werd Doctor de Sagrada Teologia, of doktor in de teologie, en
Canonigo lectoral, of kanunnik van de kathedraal van Cádiz. Hij kreeg daarom het
recht op de prebende van dezelfde kathedraal461. Bovendien was hij net zoals zijn
voogd en oom Rafael Beyens462 lid van broederschap van San Pedro463. Hij bleef zijn
hele leven vrijgezel.
Miguel’s eigendom bestond uit het huis in de Calle de la Soledad nr 144 te Cádiz, een
boekenhandel, huisraad en nieuwe kledij464.
458
AHPC, prot. not., CA 431, T, fol. 901
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 46
460
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 47
461
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 47vta
462
AHPC, prot. not., CA 420, Patr., fol. 274-285
463
AHPC, prot. not., CA 0452, T, fol. 942
464
Ibid.
459
98
Als testamentexecuteurs stelt hij Lorenzo Beyens, zijn vader, José María Beyens, zijn
broer, en José Gandulfo, priester in Cádiz aan. Maar deze laatste stierf aan de
gevolgen van een cholera-epidemie, waardoor Miguel hem verving door Domingo
Gonzales Villacomos. In het geval ook deze laatste zou overlijden stelde Miguel de
heer Sebastian Belluga aan.
Miguel stierf in Cádiz op 29 november 1836 om 10h30 ‘s morgens.
2.4.2. Kinderen van Alexandro Beyens en María Margareta Barnolo
Alexandro Beyens en María Margareta Barnolo hadden drie kinderen. In
chronologische volgorde zijn dit Francisco de Paula, Josef María del Patrocino en
Alexandro de Jesús María. De eerste, Francisco de Paula, werd geboren op 31 januari
1762 in Cádiz en werd de volgende dag gedoopt. Zijn dooppeter is zijn oom Lorenzo
Beyens465. Over zijn broers hebben we geen informatie.
465
AHPC, prot. not., CA 0421, IP, fol. 298
99
Hoofdstuk III : De handel
Inleiding
In dit hoofdstuk willen we in de eerste plaats de uitgestrektheid van de handel van de
familie Beyens reconstrueren. Daarbij hebben we ons niet zozeer geconcentreerd op
de aard van de handel, maar eerder op de handelcontacten die zij hadden. Zo hebben
we gepoogd de intensiteit en de lokaliteit van hun handel te beschrijven.
Omdat de boekhouding van de verschillende ondernemingen van de familie Beyens in
de tijd verloren zijn gegaan hebben we gepoogd hun handelsgeschiedenis te
reconstrueren aan de hand van protestos, dit zijn protesten op wisselbrieven die niet
tijdig werden betaald. Dit houdt in dat we enkel een fragment van hun
handelsactiviteiten hebben kunnen meten. Het gaat hier immers enkel om
wisselbrieven die niet tijdig werden betaald. De wisselbrieven die wel tijdig werden
betaald zitten m.a.w. niet in het onderzoek vervat. Desondanks menen we een
realistisch
beeld
te
hebben
kunnen
construeren
van
de
Beyens’
handelsbedrijvigheden.
We zijn op de hoogte van minstens drie compagnies die leden van de familie Beyens
hadden opgestart. In chronologische volgorde betreft het de compagnie Beyens
Brabander466,
Beyens
Hijo
y
co467
en
Beyens
Hubin468.
Deze
drie
handelsondernemingen werden opgericht door leden van de eerste twee generaties.
Ook leden van de derde generatie, m.n. Lorenzo en Alexandro waren actief in de
handel. Ons onderzoek heeft zich beperkt tot de eerste twee compagnies, Beyens
Brabander en Beyens Hijo y co. Ondanks het feit we, in tegenstelling tot de eerste
twee compagnies, geen structureel onderzoek naar de handelsbedrijvigheden van
Lorenzo en Alexandro hebben gevoerd, hebben we toch enige informatie over hun
handel kunnen terugvinden. Deze is onvolledig en fragmentarisch. De informatie die
we voor hen samenbrachten, moet bekeken worden als een aanzet voor latere vorsers.
466
AHPC, prot. not, CA 1599, T, fol. 350
AHPC, prot. not, CA 1599, T, fol. 350vta
468
AHPC, prot. not, CA 1602, Compañía, fol. 209
467
100
3.1.
De handel in de eerste helf van de 18de eeuw
Opvallend is dat de familie Beyens door middel van twee opeenvolgende
handelsondernemingen zeer snel een stevige Europese handelsbasis had kunnen
uitbouwen. Deze snelle consolidatie is te wijten aan de lucratieve handelsbezigheden
van Cornelio Beyens Torrekens. Maar ook het huwelijk van diens neef Cornelio
Antonio Beyens met Maria Josefa Huwijn, zorgde ervoor dat hun economische basis
stabieler werd en hen meer mogelijkheden bood.
3.1.1. De firma Beyens Brabander y co
3.1.1.1.
De oprichting
De handelsonderneming Beyens Brabander y co werd opgericht op 23 juni 1723 voor
een periode van zes jaar, tot 1729, door de personen Cornelio Beyens Torrekens,
Cornelio Antonio Beyens en Antonio de Brabander. Haar startkapitaal bedroeg 96.000
reales waarvan de ondernemers respectievelijk 48.000, 16.000 en 32.000 reales
inbrachten469. Cornelio Antonio en Antonio de Brabander staan daarnaast in voor
kosten van de huur van een handelshuis in de Calle del Rosario voor een bedrag van
6.000 reales per jaar. Dit pand was eigendom van de Vlaamse Natie in Cádiz470.
De ondermingsactiviteiten werden beschreven als tráfico, comercio y venttas de todo
género de mercaderías, fructtos y ottras cosas, d.i. het vervoer, de handel en de
verkoop van elke soort van goederen, renten en andere zaken. Bovendien mochten ze
handel voeren met qualesquier personas de qualesquier reinos, republicas y
provincias, eender welke persoon, koninkrijk, republiek of provincie471.
Om hen te verdedigen in eventuele rechtszaken, hadden ze de Gaditaan Juan Antonio
Ruiz Moreno aangesteld als advocaat472.
469
AHPC, prot. not., CA 1586, Compañía, fol. 650-658
AHPC, prot. not., CA 461, Arrendamiento de Casa, fol. 122-123
471
AHPC, prot. not., CA 1586, Compañía, fol. 650-658
472
AHPC, prot. not., CA 1589, Poder, fol. 47
470
101
3.1.1.2.
De uitgestrektheid van de handel
Uit de analyse van de protextos die werden opgesteld binnen de zes jaar waarin de
compagnie Beyens Brabander bestond, ging het in de meeste gevallen over
wisselbrieven die opgesteld waren in Spanje, goed voor 32,4%. De overgrote
meerderheid hiervan werd opgemaakt in Sevilla. Op de tweede plaats staan de
Noordelijke Nederlanden, verantwoordelijk voor 29,4% van de oorspronkelijke
wisselbrieven. Hier is de overgrote meerderheid opgesteld geweest in Amsterdam. Op
de derde plaats komt Frankrijk, goed voor 17,6% van alle wisselbrieven, opgesteld in
verscheidene steden. Daarna volgen de Zuidelijke Nederlanden, met 13,2% van het
totaal. Opvallend is dat hier Gent verantwoordelijk is voor het merendeel van de
wisselbrieven en dat Antwerpen zelfs niet voorkomt in de lijst. De laatste plaats wordt
gedeeld door Duitsland, Portugal en Engeland, met elk 1,5% van het totaal,
respectievelijk ingevuld door Hamburg, Lissabon en Londen.
Samen zijn de steden Amsterdam, Sevilla en Gent verantwoordelijk voor 63% van
alle wisselbrieven waarvoor protestos zijn opgemaakt.
Er is slechts één bron die erop wijst dat de firma Beyens Brabander contacten had met
Denemarken. Deze lijkt niet van onbelang, want Beyens Brabander ontving in 1725
een volmacht van de kapitein Juan Jacobsen om maar liefst een bedrag van 150.000
reales van de Gaditaanse firma Arizón y co te innen473. De keuze van de Deense
kapitein voor de firma Beyens Brabander ligt voor de hand wanneer we weten dat
deze compagnie reeds in het verleden regelmatig geldschieter was geweest van de
firma Arizón.
Ook had de firma Beyens Brabander handelsbetrekkingen met de consul van de
Russische Natie te Cádiz, de heer Weschnecoff474. De wisselbrief werd niet in
Rusland maar in Amsterdam opgesteld, waardoor we niet met zekerheid kunnen
zeggen of de firma Beyens Brabander ook effectief met personen uit Rusland
handelde.
De firma Beyens Brabander dreef m.a.w. handel met zowel handelaars in Spanje,
Noord-Nederland, Frankrijk, Zuid-Nederland, Duitsland, Portugal en Engeland,
waarvan de meeste handelspartners in Amsterdam, Sevilla of Gent zijn gelokaliseerd.
Er zijn aanwijzingen dat de firma Beyens Brabander goede contacten had met een
473
474
AHPC, prot. not., CA 1588, Poder, fol. 480
AHPC, prot. not., CA 1591, Protexto, fol. 19
102
Deense kapitein en met de consul van de Russische Natie in Cádiz, maar of ze
effectief handel dreven met deze personen is niet duidelijk.
3.1.1.3.
De handelscontacten
Aan de hand van de volmachten die de firma Beyens Brabander gaf aan bepaalde
handelaars, konden we de belangrijkste en vertrouwelijkste handelspartners
reconstrueren. Dit zijn er welgeteld twee, Juan Antonio de Goyeneta en Juan
Snoeiens. Juan Antonio de Goyeneta woonde in Sevilla en was er actief als handelaar.
De firma Beyens Brabander gaf hem op 30 januari 1723 een volmacht om de
onbetaalde rekeningen van al hun Sevillaanse schuldenaars te innen475. Juan Snoeiens
was handelaar in Antwerpen, en kreeg van Cornelio Beyens Torrekens de opdracht
om in zijn naam de twaalf aandelen die hij had in een Antwerpse handelsfirma te
verkopen476.
a) Handelscontacten in Spanje
De handelscontacten die de firma Beyens Brabander had in Cádiz zijn van
uiteenlopende aard. Onder de negenendertig firma’s waarover de bronnen ons
inlichtte, zaten er dertien firma’s, goed voor 33%, waarvan de leden oorspronkelijk
afkomstig waren uit de Noordelijk of Zuidelijke Nederlanden. Het betreft hier de
firma Blanchenoe & Legrand477 en de personen Diego en Francisco de Roy478, Jacob
Jacobsen479 en Henrique De Roo480. Allen zijn afkomstig uit Amsterdam. Ook
handelde de firma Beyens Brabander met die van Bertrand & Handrix waarvan hun
leden wortels hadden in Drente481. De volgende handelscontacten te Cádiz zijn
afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden, meerbepaald uit Gent: Jorge Dupont482,
Francisco Luis Boucher483; uit Brugge: Pedro Albrecht484 en Juan Smidts485; uit
475
AHPC, prot. not., CA 1587, Obligacion, fol. 371-372
AHPC, prot. not., CA 1589, Poder, fol. 47
477
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos…p. 333
478
Ibid., p. 336
479
Ibid., p. 333
480
Ibid., p. 336
481
Ibid., p. 332
482
AHPC, prot. not., CA 1590, Protexto, fol. 575
483
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 328
476
103
Brussel: Andres Vanwesembeek uit Brussel maar met wortels in Antwerpen486, en uit
Antwerpen: Andres de Casanueva487. Het is opvallend dat de firma Beyens Brabander
meer zaken doet met deze firma’s dan met andere Gaditaanse firma’s.
Één van de correspondenten steekt er met kop en schouders bovenuit. De handelaar
Francisco De Roy was een Amsterdamse handelaar maar was lid van de Vlaamse
Handelsnatie. Hij woonde reeds in Cádiz vanaf het begin van de 18de eeuw en had er
een handelszaak met zijn broer Diego. Francisco had zich in zijn carrière
voornamelijk geconcentreerd op de handel tussen Amsterdam en Cádiz. Naar het
einde van de 18de eeuw toe zou de familie De Roy worden opgenomen in de
adelstand488.
In
Sevilla
kon
de
firma
Beyens
Brabander
rekenen
op
een
reeks
handelscorrespondenten. De voornaamste zijn in dalende orde van belangrijkheid
Leyrens Jacobs y co489, Juan & Francisco Vanderwilde490, Juan Rietman491, Mullier &
Blommaert y co492 en Carlos Vandewoestijne493.
Van de onderneming Leyrens Jacobs vermoeden we dat zij wortels hebben in de
Zuidelijke of Noordelijke Nederlanden. Hun belangrijkste handelscontacten zijn
Enoch y Daniel Hovens van Haarlem494, J. Gillis uit Luik495, Aynier van Bayonne496,
Deurwaerdere & Vandercruysen y co497 en Manuel Ygnasio de Leregui van Sevilla498.
De familie Deurwaerdere had wortels in Antwerpen499 en de familie Vandercruysen is
oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Nederland en bezitte handelshuizen in Rijsel en
Marseille500.
484
Ibid., p. 327
Ibid., p. 336
486
Ibid., p. 338
487
Ibid., p. 328
488
Ibid., p.230-233
489
AHPC, prot. not., CA 1590, Recibo y cesión, fol. 50
490
AHPC, prot. not., CA 1599, Poder, fol. 391
491
AHPC, prot. not., CA 1594, Recibo y cesión, fol. 279
492
AHPC, prot. not., CA 1598, Recibo y cesión, fol. 698
493
AHPC, prot. not., CA 1602, Poder, fol. 669
494
AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol.303
495
AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol. 254
496
AHPC, prot. not., CA 1594, Protexto, fol. 377
497
AHPC, prot. not., CA 1588, Protexto, fol. 1091
498
AHPC, prot. not., CA 1588, Protexto, fol. 1091 & CA 1588, Protexto, fol. 442
499
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse Natie...,dl I, p. 90
500
Degryse, Karel, Degryse, K., De Antwerpse fortuinen: ..., Bijlage Ia.
485
104
De handelaars Juan Bauptista en Francisco Vanderwilde zijn ook belangrijke
handelcorrespondenten. Voor zover we hebben kunnen vaststellen bestaan hun
belangrijkste contacten uit de Sevillaanse handelaars Francisco Cardoul y co 501 en
Juan Adrian De Bucq502. Coppejans-Desmet wees erop dat zij intense contacten
onderhielden met de Gentse groothandelaars503.
Hetzelfde geldt voor Carlos van de Woestijne. Hij had ook nauwe banden met de
groothandelaars te Gent504.
Daarnaast
is
Juan
Bartholomé
Rietman
een
regelmatig
terugkerende
handelscorrespondent. Voor zover we weten had hij handelscontacten in Amsterdam
met Luis Michel505 en in Londen, met de firma Desmet Haercote506. De firma Mullier
& Blommaert had haar handelscontacten hoofdzakelijk in Sevilla met Juan Adrian De
Bucq507.
Naast deze grote groep Sevillaanse handelscontacten, zijn er nog enkelen te situeren
in Madrid, Valencia en Toledo. Respectievelijk zijn dit Antonio Gaspar de Pinedo508,
Carlos de Albornos Holch509 en Francisco & Pedro Ordoñes510.
b) Handelscontacten in de Noordelijke Nederlanden
De handelscontacten van de firma Beyens Brabander’s woonachtig te Amsterdam zijn
devolgende; Christian Ekhouf511, Luis Michel512, Jacob Scheltes513, Guillermo & Luis
Surmont514, Daniel Lambrechts515, Mathias Scholuy516, Fernandez del Estaedo517,
501
AHPC, prot. not., CA 1586, Protexto, fol. 1361
AHPC, prot. not., CA 1589, Protexto, fol. 212, CA 1590, Protexto, fol. 257 & CA 1590, Protexto,
fol. 267
503
Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie ..., p. 28-29
504
Ibid.
505
AHPC, prot. not., CA 1594, Protexto, fol. 211, CA 1594, Protexto, fol. 196
506
AHPC, prot. not., CA 1597, Protexto, fol. 427
507
AHPC, prot. not., CA 1596, Protexto, fol. 448, CA 1596, Protexto, fol. 635
508
AHPC, prot. not., CA 1597, Protexto, fol. 24
509
AHPC, prot. not., CA 1587, Protexto, fol. 972
510
AHPC, prot. not., CA 1590, Protexto, fol. 594
511
AHPC, prot. not., CA 1586, Protexto, fol.1119
512
AHPC, prot. not., CA 1594, Protexto, fol. 211, CA 1594, Protexto, fol. 196
513
AHPC, prot. not., CA 1595, Protexto, fol. 785
514
AHPC, prot. not., CA 1586, Protexto, fol.1259
515
AHPC, prot. not., CA 1589, Protexto, fol. 332
516
AHPC, prot. not., CA 1589, Protexto, fol. 126
517
AHPC, prot. not., CA 1597, Protexto, fol. 423
502
105
Gerret Brauman518, Martino Forno Bellino519, Henrique Moens520 en Guillermo
Lamberto Pinquet521. Deze laatste heeft wortels in Kortrijk522.
In Haarlem hadden ze professionele contacten met Enoch & Daniël Hovens523 en in
Altena met de firma Vanhoven & Koopman524.
c) Handelscontacten in de Zuidelijke Nederlanden
De handelscontacten die de firma Beyens Brabander genoot in Gent, waren Juan
Bauptista Scholt525, Lucas Gil Schamp526, Pedro Dupont527, Diego Vancruisen528 en
Jacobo Maelcamp529. Lucas Gil Schamp was ook afkomstig uit Gent, maar is sinds
1751 gedomicilieerd in Cádiz530. Hij had daar een firma opgericht onder de naam
Schamp Hijos y co¸of Schamp en zonen531. Hetzelfde geldt voor Jacobo Maelcamp.
Hij was een Genste koopman en richtte een bijhuis op in Cádiz532. Hij is tevens een
van de meest voorkomende handelscorrespondenten van de Gentse groothandelaars
en verbleef in Sevilla533.
In Luik had de firma Beyens Brabander één handelscontact, J. Gillis534. Enkele leden
van deze familie vinden we ook terug in Cádiz vanaf het eerste kwart van de 18de
eeuw. Oorspronkelijk is de familie Gillis afkomstig uit Antwerpen535.
518
AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol. 975
AHPC, prot. not., CA 1588, Protexto, fol. 562
520
AHPC, prot. not., CA 1588, Protexto, fol. 508
521
AHPC, prot. not., CA 1591, Protexto, fol. 19
522
Crespo Solana, Entre Cádiz y los Países Bajos…p. 335
523
AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol.303
524
AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol. 643
525
AHPC, prot. not., CA 1589, Protexto, fol. 616, CA 1588, Protexto, fol. 1041, CA 1588, Protexto,
fol.1002 & CA 1589, Protexto, fol. 615
526
AHPC, prot. not., CA 1594, Protexto, fol. 653
527
AHPC, prot. not., CA 1590, Protexto, fol. 575
528
AHPC, prot. not., CA 1597, Protexto, fol. 648
529
AHPC, prot. not., CA 1589, Poder, fol. 47
530
Crespo Solana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 336
531
Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie ..., p. 28-29
532
Ibid.
533
Ibid.
534
AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol. 254
535
Crespo Solana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 331
519
106
d) Handelscontacten in Frankrijk
De firma Beyens Brabander had een aantal verspreide contacten in Frankrijk. In
Marseille is dat de firma Vandercruisen Doensens & De Veer536, in Nantes Lorenzo
Besen537, Luis Jabaneasibo538 en Valeri539, in Parijs de heer Beinun540, in Bayonne de
persoon Aynier541, in Rijsel Diego Le Cat542, in Duinkerke Jacques Verhulst543 en in
Landernau de heer Fabre544. Diego Le Cat heeft wortels in Antwerpen545.
e) Handelscontacten in Duitsland
Voor zover de bronnen ons inlichtte hebben we één contact in Hamburg kunnen
contesteren. Het betreft hier Jorge & Herrreig Jeencquel546.
f) Handelscontacten in Portugal
De heren Gibsy Olies547 en Thoery Voght548 zijn beide inwoners van Lissabon. Dit
zijn de enige twee handelscontacten uit Portugal van de firma Beyens Brabander die
werden teruggevonden.
g) Handelscontacten in Engeland
Het enige handelscontact dat werd teruggevonden is dat van Desmet Hearcote y co549,
een firma uit Londen.
536
AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol. 301
AHPC, prot. not., CA 1588, Protexto, fol. 493
538
AHPC, prot. not., CA 1588, Protexto, fol. 1039
539
AHPC, prot. not., CA 1589, Protexto, fol. 673
540
AHPC, prot. not., CA 1586, Protexto, fol. 1024
541
AHPC, prot. not., CA 1594, Protexto, fol. 377
542
AHPC, prot. not., CA 1586, Protexto, fol. 1250
543
AHPC, prot. not., CA 1592, Protexto, fol. 201& CA 1592, Protexto, fol. 200
544
AHPC, prot. not., CA 1588, Protexto, fol. 80
545
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse natie....dl I, p 52
546
AHPC, prot. not., CA 1595, Protexto, fol. 388
547
AHPC, prot. not., CA 1597, Protexto, fol. 678
548
AHPC, prot. not., CA 1596, Protexto, fol. 119
549
AHPC, prot. not., CA 1597, Protexto, fol. 427
537
107
3.1.1.4.
Conclusie
De firma Beyens Brabander was de eerste firma die door Cornelio Beyens Torrekens
en zijn neef Cornelio Antonio Beyens samen met deze laatste zijn jeugdvriend
Antonio de Brabander werd opgericht. Deze firma slaagde er in snel contacten te
leggen verspreid over de Europees-Atlantische kusten, de Noordzee, tot in het
Balticum. Vele van hun handelscontacten zullen zich in Cádiz en Sevilla bevinden.
Ondanks het feit dat we niet over elk contact de herkomstgegevens hebben kunnen
reconstrueren, lijkt het erop dat de meerderheid van deze ‘Spaanse’ contacten hun
wortels in de Nederlanden hebben. Dit gegeven wordt bevestigd door de grote rol die
de steden Amsterdam en Gent spelen. De studie van Coppejans-Desmet over de
Gentse hoge burgerij in de 18de eeuw bracht aan het licht dat de meest voorkomende
‘Spaanse’ handelscorrespondenten van de Gentse groothandelaars ook overeenkomen
met de belangrijkste correspondenten van de firma Beyens Brabander. Antwerpen
daarentegen moet hiervoor onderdoen, hoewel opvallend veel handelscontacten
wortels in deze stad hadden. Maar de handel van de firma Beyens Brabander beperkte
zich niet alleen tot deze enkele steden. Zij hadden contacten in verschillende steden
van Frankrijk, maar ook in Hamburg, Lissabon, Londen, Denemarken en Rusland. De
belangrijkste handelspartner was Francisco De Roy, afkomstig uit Amsterdam en
actief als handelaar in Cádiz. Hij was gespecialiseerd in de handel tussen Cádiz en
Amsterdam.
3.1.2. De firma Beyens Hijo y co
3.1.2.1.
Oprichting
Cornelio Beyens Torrekens richtte na de afloop van de compagnie Beyens Brabander
nog een tweede handelscompagnie op, getiteld Cornelio Beyens, Hijo y compañia.
Officieel werd deze onderneming operatief vanaf 1 januari 1733 en zou ze in theorie
voor onbepaalde duur bestaan. In de praktijk bestond ze tot 1750. Het startkapitaal,
128.000 reales, is voor de helft afkomstig van Cornelio Beyens (64.000 reales), terwijl
de resterende helft werd verdeeld onder Mauricio Lucas (32.000 reales) en José Juan
108
Ignacio (32.000 reales)550. Wanneer Cornelio Beyens sterft, ergens in het jaar 1736 of
1737, erft José Juan Ignacio onder andere het deel dat zijn vader had geïnvesteerd in
deze compagnie. Dit maakte dat hij nu voor drie vierde van het kapitaal in de
compagnie verantwoordelijk was geworden. Bovendien erfde ook Mauricio Lucas
8.000 reales bij het overlijden van Cornelio551. Het is duidelijk dat deze compagnie
voor het allergrootste deel berust op het kapitaal van Cornelio Beyens Torrekens. Hij
maakt zelf ook duidelijk dat hij deze compagnie had opgericht als een soort
verzekering voor de toekomst van zijn zoon en, waarschijnlijk in mindere mate, ook
voor die van Mauricio Lucas552.
Op 3 oktober 1741 stellen zij de Gaditaanse advokaat Manuel Gomez aan opdat hij
hen zou verdedigen in alle rechtszaken553. Vijf jaar later, op 2 mei 1746 stellen zij een
nieuwe advokaat aan, Geronimo Hernandez de Villalpando. Deze is afkomstig uit
Madrid en moest hen verdedigen in een rechtszaak op nationaal niveau554.
3.1.2.2.
De uitgestrektheid van de handel
Uit de analise van de protextos die werden opgesteld door de firma Beyens Hijo y co,
stelden we vast dat de originele wisselbrieven in het overgrote deel van de gevallen in
Amsterdam zijn opgesteld geweest. Deze wisselbrieven zijn goed voor 42,9% van het
totaal. Hierna volgt de stad Londen met 17,1% van alle originele wisselbrieven, op de
voet gevolgd door Gent met 14,3%. In de steden Antwerpen, Malaga en Sevilla
werden voor elk 5,7% wisselbrieven opgesteld. De steden Hamburg, Antequera en
Parijs zijn verantwoordelijk voor elk één wisselbrief, of 2,9%.
Ana Crespo Solana wees erop dat de compagnie Beyens Hijo y co actief was in de
handel met Scandinavische gebieden, meerbepaald met Stockholm en Riva. Ze
zouden van daaruit hout importeren dat vooral werd aangewend voor de bouw van
schepen555. Voor dit soort lange afstandshandel werd Amsterdam vaak gebruikt als
tussenhaven. Dit verklaart waarom deze stad zo belangrijk was voor de firma Beyens
Hijo y co.
550
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 346-352
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 346-352
552
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 346-352
553
AHPC, prot. not., CA 1602, Poder, fol. 652
554
AHPC, prot. not., CA 1608, Poder, fol. 276
555
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos...p. 193
551
109
Daarnaast handelde Beyens Hijo y co in samenwerking met de firma Vandercruis,
Boeussen y De Veer uit Marseille op de Levant. Deze handel kende vooral succes in
de jaren ’30556.
De handel van de firma Beyens Hijo y co strekte zich m.a.w. uit van het Balticum,
meerbepaald Riva en Stockholm tot Hamburg, Amsterdam, Londen, Gent,
Antwerpen, Parijs, Marseille, Antequera, Sevilla, Cádiz, Malaga en de Levant.
3.1.2.3.
De handelspartners
Een speciale vernoeming verdienen de handelaars die een volmacht kregen van de
firma Beyens Hijo y co. Zij genieten van een zeker vertrouwen dat niet voor alle
handelspartners is weggelegd. In de eerste plaats krijgen Juan Bauptista en Francisco
Vanderwilde, inwoners van Sevilla, een volmacht om het bedrag van 14.000 reales te
innen van Francisco Paravia uit Sevilla557. Ook Thomas Meregen, inwoner van Puerto
Santa Maria, kreeg een volmacht om Francisco Martinez uit hetzelfde dorp een
bedrag van 2.547 reales te innen558. Carlos Hoidoncq, lid van een familie die vanuit
Antwerpen naar Cádiz emigreerde559, ontving een volmacht, maar het is onduidelijk
waarvoor560. De handelaar Pedro Guerrero van Puerto de Santa Maria kreeg een
volmacht toegewezen om de som van 7.850 reales van Pedro Pinto uit hetzelfde dorp
in ontvangst te nemen561. Pedro Guerrero had wortels in Oostende562. Fernando
Chacon Infante uit Sevilla kreeg de opdracht om de som van 17.475 reales van Livino
Braekelman uit Sevilla te innen563. Deze laatste heeft wortels in Noord-Nederland564.
Wetende dat de heren Vanderwilde belangrijke correspondenten waren van de Gentse
groothandelaars vergroot ons vermoeden van hun Noord- of Zuid-Nederlandse
afkomst. Dit maakt dat we kunnen stellen dat de meeste van deze gevolmachtigde
personen of firma’s hun oorsprong kennen in de Noordelijke of Zuidelijke
556
Ibid., p. 196
AHPC, prot. not., CA 1599, Poder, fol. 391
558
AHPC, prot. not., CA 1605, Poder, fol. 440
559
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 332
560
AHPC, prot. not., CA 1595, Poder, fol. 84
561
AHPC, prot. not., CA 1596, Poder, fol. 605
562
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse natie...dl I, p. 125.
563
AHPC, prot. not., CA 1597, Poder, fol. 345
564
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 328
557
110
Nederlanden. De vertrouwenspersonen van de firma Beyens Hijo y co waren m.a.w.
hoofdzakelijk personen afkomstig uit de Lage Landen.
a) handelscontacten in Spanje
In Cádiz had de firma Beyens Hijo y co diverse handelscontacten. De meest
opvallende zijn Claudio Luis de Gand565 en de familie Kimpe566. Claudio Luis de
Gand was afkomstig uit Antwerpen. Voor hij naar Cádiz kwam, had hij samen met
Pedro Swerts, ook een Antwerpenaar, in Brussel een handelszaak opgericht. In 1717
vestigde Claudio Luis zich in Cádiz en vormde er de compagnie De Gand. Als
Claudio zou komen te overlijden in 1746 werden zijn handelszaken voortgezet door
zijn schoonzoon Thomas de Meyer567. Over de familie Kimpe is nog weinig geweten.
Uit de protestos konden we opmaken dat Pedro en Juan Kimpe een handelszaak te
Gent hadden opgericht568. Deze werd na het overlijden van Juan Kimpe voortgezet
door zijn vrouw onder de naam ‘weduwe van Juan Kimpe’569. In Spanje waren de
leden Pablo en Jacobo Kimpe actief in de handel570.
In Sevilla handelde de firma Beyens Hijo y co met Juan Geronimo de Richter571 en
Esteban Polier y co572.
In Malaga hebben we twee handelcontacten teruggevonden, m.n. Kirchoff y
Lannux573 en Juan Lopez Mersier574.
We zijn op de hoogte van minstens één handelstransactie met Nicolas Porrea y Ribas
uit Antequera575.
b) handelscontacten in de Nederlanden
565
AHPC, prot. not., CA 1600, Protexto, fol. 544; CA 1604, Protexto, fol. 185 & CA 1600, Protexto,
fol. 498.
566
AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 178; CA 1605, Protexto, fol. 177 & CA 1605, Protexto,
fol. 144
567
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 199
568
AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 144 & CA 1605, Protexto, fol. 177
569
AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 177
570
AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 178; CA 1605, Protexto, fol. 177 & CA 1605, Protexto,
fol. 144
571
AHPC, prot. not., CA 1602, Protexto, fol. 705
572
AHPC, prot. not., CA 1602, Protexto, fol. 736
573
AHPC, prot. not., CA 1602, Protexto, fol. 176
574
AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 156
575
AHPC, prot. not., CA 1600, Protexto, fol. 498
111
De meeste buitenlandse handelcontacten van de firma Beyens Hijo y co zijn gevestigd
in Amsterdam. Handelspartners aldaar zijn Waltherus Janssens576, Mathias
Scheluyn577, Coenraed Sprick y co578, Nicolas Kohl579, Juan Vergeel580, Heinen581,
weduwe Wynand Koch582, Egbert Buys583, Phelipe Menez Dacosta584, David de
Joséph de la Peña585, Juan Daniels y co586, Juan y Jacobo Bolten en kinderen587 en
Elias Van Laer588. Vermoedelijk was Waltherus Janssens lid van dezelfde familie
waarvan ook een tak in Cádiz bestond. Oorspronkelijk is de familie Janssens
afkomstig uit Antwerpen, hoewel een ander lid van deze tak, Juan Francisco Janssens,
afkomstig was uit Amsterdam589. Betreffende de persoon Egbert Buys, vermoeden we
dat hij verwant is met Jacobo Buis, dewelke afkomstig is van Amsterdam en in 1723
te Cádiz werd genaturaliseerd590.
Met betrekking tot de handelscontacten in Gent hadden we het reeds over de familie
Kimpe. Daarnaast is er de persoon Lucas Gil Schamp waarmee de firma Beyens Hijo
y co mee handelde591. Lucas Gil was sinds 1751 gedomicilieerd in Cádiz592 en staat
bekend als belangrijk Gents handelaar593. Zoals we reeds zagen had ook de firma
Beyens Brabander contacten met Lucas Gil.
Voor zover we hebben kunnen vaststellen handelde de firma Beyens Hijo y co twee
maal met P. Busrel uit Antwerpen594.
576
AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 147
AHPC, prot. not., CA 1598, Protexto, fol. 713
578
AHPC, prot. not., CA 1598, Protexto, fol. 634
579
AHPC, prot. not., CA 1599, Protexto, fol. 355
580
AHPC, prot. not., CA 1600, Protexto, fol. 544
581
AHPC, prot. not., CA 1608, Protexto, fol. 40
582
AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 178
583
AHPC, prot. not., CA 1608, Protexto, fol. 330
584
AHPC, prot. not., CA 1602, Protexto, fol. 713
585
AHPC, prot. not., CA 1602, Protexto, fol. 346 & CA 1604, Protexto, fol. 445
586
AHPC, prot. not., CA 1604, Protexto, fol. 348
587
AHPC, prot. not., CA 1608, Protexto, fol. 595
588
AHPC, prot. not., CA 1602, Protexto, fol. 556
589
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos...p. 338
590
Ibid., p. 328
591
AHPC, prot. not., CA 1600, Protexto, fol. 257; CA 1605, Protexto, fol. 366 & CA 1605, Protexto,
fol. 180
592
Crespo Solana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 336
593
Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie ..., p. 28-29
594
AHPC, prot. not., CA 1604, Protexto, fol. 185 & CA 1604, Protexto, fol. 212
577
112
c) handelscontacten in Frankrijk
Met de persoon Piet de San Lejer uit Parijs handelde de firma Beyens Hijo y co
minstens één keer595. Op regelmatigere basis handelde Beyens Hijo y co met de firma
Vandercruis, Boeussen y De Veer uit Marseille op de Levant. Deze handel had vooral
succes in de jaren ’30596.
d) handelscontacten in Duitsland
We zijn op de hoogte van slechts één handelscontact in Hamburg, m.n. dat van Dirk
Labee597.
e) handelscontacten in de Levant
Hiervoor hebben we geen gegevens kunnen terugvinden. Toch wees Ana Crespo
Solana erop dat de firma Beyens Hijo y co contacten had met de firma Vandercruis,
Boeussen y De Veer, een Noord-Nederlands handelshuis in Marseille, waarmee ze
verschillende zaken verscheepten richting de Levant. In de jaren 30 van de 18de eeuw
was haar activiteit het hoogst598.
f) correspondenten
Naast deze handelspartners konden we uit de wisselbrieven ook de correspondenten
of tussenpersonen abstraheren. De meest voorkomenden zijn Nicolas del Campo599,
Thomas de Vogel600, Carlos Van De Woestijne601 en Leyrens & Jacobs602. Opvallend
is dat Nicolas del Campo en Thomas de Vogel zeer dikwijls samen voorkomen als
595
AHPC, prot. not., CA 1608, Protexto, fol. 442
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 196
597
AHPC, prot. not., CA 1602, Protexto, fol. 636
598
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 196
599
AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 147; CA 1605, Protexto, fol. 178; CA 1602, Protexto, fol.
713; CA 1602, Protexto, fol. 346; CA 1604, Protexto, fol. 348; CA 1605, Protexto, fol. 177; CA 1605,
Protexto, fol. 180; CA 1600, Protexto, fol. 537; CA 1604, Protexto, fol. 185; CA 1604, Protexto, fol.
212 & CA 1602, Protexto, fol. 705
600
AHPC, prot. not., CA 1605, Protexto, fol. 147; CA 1599, Protexto, fol. 355; CA 1605, Protexto, fol.
178; CA 1602, Protexto, fol. 713; CA 1602, Protexto, fol. 346; CA 1604, Protexto, fol. 348; CA 1605,
Protexto, fol. 177; CA 1605, Protexto, fol. 180 & CA 1602, Protexto, fol. 705
601
AHPC, prot. not., CA 1604, Protexto, fol. 445; CA 1605, Protexto, fol. 366; CA 1602, Protexto, fol.
176 & CA 1605, Protexto, fol. 156
602
AHPC, prot. not., CA 1608, Protexto, fol. 330 & CA 1605, Protexto, fol. 144
596
113
correspondenten. We vermoeden daarom dat zij veel samenwerkten. Nicolas del
Campo was woonachtig te Amsterdam603 en omdat de andere correspondenten namen
dragen die afkomstig zijn uit de Lage Landen, vermoeden we dat deze ook daar hun
wortels hebben. Carlos Van De Woestijne, zoals we reeds zagen, was ook een
handelscorrespondent van de firma Beyens Brabander. Coppejans-Desmet wees erop
dat hij een van de meest voorkomende handelscorrespondenten is van de Gentse
groothandelaars van de 18de eeuw604.
3.1.2.4.
Conclusie
De firma Beyens Hijo y co is het tweede familiebedrijf dat Cornelio Beyens
Torrekens oprichtte. Dit maal met zijn zoon José Juan Ignacio en diens vriend
Mauricio Lucas. Net zoals bij de vorige compagnie Beyens Brabander concentreerde
hun handelsactiviteiten zich voornamelijk op de Europese handel. Toch werd hun
handelsgebied uitgebreid tot de Levant en zijn de contacten met het Balticum
prominenter aanwezig. De contacten met de Amsterdamse, maar ook de Gentse
handelswereld zijn het meest uitgesproken en de meeste contacten die ze in Spanje of
in andere landen hadden, zijn in vele gevallen personen met wortels in de Lage
Landen. De belangrijkste zijn Claudio Luis de Gand, handelaar in Cádiz en afkomstig
uit Antwerpen, de familie Kimpe waarvan we vermoeden dat ze afkomstig is uit Gent
en waarvan twee leden naar Spanje verhuisden, en Nicolas del Campo, woonachtig te
Amsterdam. Het geval van Carlos Van De Woestijne die gekend staat als
belangrijkste correspondent te Sevilla van de Gentse groothandelaars, en tevens
correspondent van de firma Beyens Brabander, lijkt dit ook te bevestigen.
603
604
AHPC, prot. not., CA 1600, Protexto, fol. 537
Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie ..., p. 28-29
114
3.2.
de handel in de tweede helft van de 18de eeuw
In de tweede helft van de 18de eeuw zal de handel van de familie Beyens andere
vormen aannemen. José Juan Ignacio zal in 1750 worden toegelaten tot de Carrera de
Indias. Dit betekende de start van een nieuwe uitdaging. Vanaf dan zal de handel van
de familie Beyens zich niet meer enkel tot Europa, het Balticum en de Levant
beperken, maar zal ze worden opengetrokken naar Amerika. Dit betekende goed
nieuws voor de familie Beyens. Zowel José Juan, Alexandro als Lorenzo Beyens
hadden hun roeping gevonden en sloegen erin zich stevig te verrijken. Hun handel
was lucratief en zorgde ervoor dat de familie Beyens tot de top van de VlaamsGaditaanse en Gaditaanse handelsmaatschappij had kunnen doordringen. Een niet te
miskennen factor is het huwelijk tussen Maria Beyens en Lorenzo Beyens. Hierdoor
werd het kapitaal van de takken van de familie Beyens samengebracht, waardoor hun
kapitaal een stevige toename kende. Dit vergroote Lorenzo’s mogelijkheden in de
handel aanzienlijk.
Zoals we reeds hadden vermeld, beperkt ons onderzoek zich tot de firma’s Beyens
Brabander en Beyens Hijo y co. Om die reden is de informatie die nu volgt
fragmentarisch. Het is de bedoeling de toekomstige vorser een aanzet tot verder
opzoekwerk te bieden.
3.2.1. José Juan Ignacio Beyens
Vanaf het jaar 1750 wanneer José Juan werd toegelaten tot de Carrera de Indias, lezen
we in zijn testament dat de firma waarin hij zat, die van Beyens Hijo y co zal worden
voortgezet, zij het onder andere condities. Zijn vader en medeoprichter van deze firma
was reeds gestorven in 1736 of 1737, waardoor drie vierde van het bedrijf in José
Juan’s handen was gekomen. Toch besloot hij om samen met Mauricio Lucas de
winst of het verlies elk voor de helft op zich te nemen605. Uit José Juan’s testament
605
AHPC, prot. not., CA 0410, TVP, fol. 1080
115
blijkt dat de onderneming goed had opgebracht. In 1769 bedroeg haar kapitaal
804.928 reales606.
Als handelaar had José Juan intense contacten met Amsterdam. De vele gegevens
i.v.m. de import van afgewerkte producten en de vele boten die op zijn naam van
Amsterdam naar Cádiz voeren bevestigen dit607. Bovendien had hij contacten met een
vertegenwoordiger van de Staten Generaal in Madrid, Diego Herreyns, afgevaardigde
van de bankier Christoffer Gruls. Het is onduidelijk waarom José Juan met deze
persoon contacten had. Het zij om politieke redenen of om openstaande schulden
terug te vorderen608. Daarnaast handelde José Juan op Amerika. Hierover hebben we
geen gedetailleerde gegevens beschikbaar. We gingen er vanuit dat hij zich inschreef
in de Carrera de Indias met het doel op Amerika te handelen.
3.2.2. Lorenzo Beyens
Ondanks zijn adellijke status, verklaart Lorenzo zelf dat hij inclinado a hacer algun
comercio con las provincias extranjeras, d.i. in zeker mate handel voerde met
buitenlandse provincies609. Lorenzo was handelaar op Amerika en reisde minstens
éénmaal in zijn leven naar Veracruz in het najaar van 1751. Deze reis gebeurde met
het schip Nuestra Señora de los Dolores, of ook wel ‘El Triunfante’ genoemd610.
Bovendien was hij voor de helft mede-eigenaar van de fregat Nuestra Señora del
Carmen y San Vicente Ferrer, of ook ‘La Galga’ genoemd611. Hiermee reisde hij
minstens een keer naar de Reynos de Indias samen met zijn broer Alexandro
Beyens612.
Lorenzo had veel geïnvesteerd in de handel op Amerika. Rond 1779 zou het totale
bedrag dat zijn handelsonderneming had gegenereerd dat van 3.750.000 reales
overschrijden. Lorenzo kon hierdoor tot één van de rijkste handelaars ingeschreven in
de Carrera de Indias van Cádiz worden gerekend613.
606
AHPC, prot. not., CA 0410, TVP, fol. 1079vta
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos …p. 196
608
Ibid., p. 197
609
Ibid., p. 196
610
AHPC, prot. not., CA 5340, PT, fol. 385vta
611
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33
612
AHPC, prot. not., CA 5340, PT, fol. 385-386
613
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33
607
116
Lorenzo werd daarnaast als verantwoordelijke en correspondent van de Real
Compañía de San Fernando de Sevilla of de compagnie San Ferdinando aangeduid614.
Deze werd opgericht in 1749 te Sevilla en had redelijk wat Antwerps kapitaal
gegenereerd615. De aandelen hiervan vinden we terug bij enkele Antwerpse
handelaars, m.n. Van Colen, Geelhand, Van Delft en Cornelissen616. Deze compagnie
was er één die gericht was op de handel op Amerika, maar het verging haar niet al te
goed. Volgens een notitie bij de acties van Geelhand zouden er zelfs nooit dividenden
op betaald zijn617.
In de Gaditaanse handelswereld had Lorenzo enkele commerciële contacten. In de
eerste plaats is dat Joséph del Valle, één van Lorenzo’s voornaamste medewerkers en
intieme vriend618. Antonio Joséph Mosti, handelaar op Amerika in Cádiz en geboren
in 1738 kende Lorenzo sinds 1759, voornamelijk via de handel 619. Ook had Lorenzo
contacten met Francisco de Varas y Valdes, handelaar op Amerika in Cádiz en
Capitan del Navío de la Real Armada de Cádiz of kapitein van de koninklijke marine
van Cádiz620. Pedro Lince de Verastegui ten slotte, geboren in 1710, was inwoner van
Sevilla en voornamelijk actief in de Gaditaanse handel op Amerika621.
Slechts enkele gegevens m.b.t. de handelscontacten van Lorenzo Beyens in Amerika
kwamen tot ons. Lorenzo stelde de personen Josef de Sierra, Francisco de Pren en de
priester Juan Alonso de la Cadena, inwoners van Nueva España of Mexico, aan als
testamentexecuteurs voor zijn kapitaal in de Reynos de Indias622.
3.2.3. De vierde generatie
In de vierde generatie zien we dat de handelsactiviteiten achterwege worden gelaten.
Het betreft hier de kinderen van Lorenzo Beyens die omwille van hun ouders’ status
een adellijke levensstijl hadden aangenomen. José Juan Ignacio was immers tot
hidalgo verklaard en later zal Lorenzo Beyens verschillende prestigieuse titels op zijn
614
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33
Michielsen, Leo, Het kapitalisme..., p. 114;
616
Degryse, Karel, De Antwerpse fortuinen..., p. 310
617
Ibid. ,Bijlage XI: Geelhand (1777)
618
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 39
619
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 32-34
620
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 34
621
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 37
622
AHPC, prot. not., CA 5340, PT, fol. 385-386 & CA 5352, PT, fol. 53-56
615
117
naam kunnen zetten. De mannelijke leden van de vierde generatie, Josef Maria,
Lorenzo Josef en Miguel Beyens zullen niet meer in de handel actief zijn. Josef Maria
en Lorenzo Josef gingen een militaire carrière tegemoet, terwijl Miguel zich op een
geestelijke loopbaan concentreerde, allen gesteund op het kapitaal van hun overleden
ouders. De vrouwelijke leden huwden in de meeste gevallen met personen van adel,
behalve de oudste dochter, Maria de los Dolores. Zij huwde met Antonio de Iraola.
Deze was handelaar op Amerika in Cádiz623. Maria Lorenza huwde met Rafael Llegat,
marinekorporaal te Cádiz. Wanneer deze overleed sloot ze een nieuw huwelijk met de
Gaditaan Salvador Melendez Bruna, Teniente General de los Reales Ejercitos of
Luitenant-Generaal van het Koninklijk leger, Caballero de la Orden de San
Hermenegildo, of ridder van de orde van San Hermenegildo en Caballero de la Orden
Militar de Calatrava, of ridder van de orde van Calatrava624. Francisca de Paula
huwde met Luis de Arroyo, Alferez de Navio Retirado de la Real Armada625 of
gepensioneerde Marinekorporaal.
De trend is duidelijk. De handelsactiviteiten werden afgezworen en sinds de vierde
generatie zal de familie Beyens een adellijke levensstijl aannemen.
3.3.
Andere bedrijvigheden
Reeds vanaf de eerste generatie in Cádiz zal de familie Beyens een aanzienlijk
kapitaal vergaren. In grote mate is hun lucratieve handel hiervoor verantwoordelijk,
maar ook de huwelijkspolitiek zorgde ervoor dat hun patrimonium een duwtje in de
rug kreeg. Hiervan maakten de rijkste leden gretig gebruik. Ze investeerden hun
kapitaal zowel in huizen als in het geven van leningen.
3.3.1. De leden van de firma Beyens Brabander als geldschieters
Binnen de periode van haar bestaan, tussen 1723 en 1729, gaven de leden van de
firma Beyens Brabander enkele leningen aan verscheidene personen. De meest
623
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1694vta
AHPC, prot. not., CA 481, TVP,fol. 21vta
625
AHPC, prot. not., CA 431, T, fol. 901
624
118
opvallende ontlener is Jazinto de Arizón, lid van de firma Arizon y co, afkomstig uit
San Lúcar de Barrameda en woonachtig te Cádiz626. Op zijn naam konden we
minstens drie leningen onderscheiden. Op 7 september 1723 ontleende hij een bedrag
van 21.930 reales en betaalde het terug drie jaar later op 13 maart 1726 627. Ook in
1723 ontleende hij een bedrag van 60.000 reales dat werd terugbtaald in 1724628. De
meest omvangrijke lening echter werd gesloten in maart 1726 voor een bedrag van
120.000 reales629. Drie jaar later werd dit terug betaald in maart 1729630.
Een tweede belangrijke ontlener is Diego de Esttrada, ridder van de Orde van
Alcantra. Hij droeg de titel van Marques de Casa Estrada en was woonachtig te
Cádiz. Op 5 oktober 1725 leende deze een bedrag van 97.350 reales631 en betaalde dit
terug op 7 mei 1728632.
Ook leende de firma Beyens Brabander y co een bedrag van 20.200 reales aan de
persoon Juan Francisco Janssens633, lid van de Vlaamse Natie, met wortels in
Antwerpen. Hij was woonachtig te Cádiz en was actief in de handel634. Dit bedrag
werd terugbetaald op 30 april 1726635.
Op 22 juni 1723 ontleende de Gaditaanse handelaar Zorivio Suarez een bedrag van
14.200 reales van de firma Beyens Brabander y co. Dit bedrag werd terugbetaald op
23 juni 1724636.
Tot slot leende de Gaditaan Juan Augustin de Conique in naam van de gelijknamige
onderneming een bedrag van 7.150 reales. Onduidelijk is wanneer hij dit ontleende en
terugbetaalde637.
626
AHPC, prot. not., CA 1586, Obligación, fol. 1154
AHPC, prot. not., CA 1586, Obligación, fol. 1154
628
AHPC, prot. not., CA 1588, Obligación, fol. 149
629
AHPC, prot. not., CA 1589, Obligación, fol. 486
630
AHPC, prot. not., CA 1592, Chancelación, fol. 226
631
AHPC, prot. not., CA 1588, Obligación, fol. 1064
632
AHPC, prot. not., CA 1591, Chancelación, fol.247
633
AHPC, prot. not., CA 1589 , Chancelación, fol. 270
634
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos ….p. 338
635
AHPC, prot. not., CA 1589 , Chancelación, fol. 270
636
AHPC, prot. not., CA 1587, Chancelación, fol. 876
637
AHPC, prot. not., CA 1586, Obligación, fol. 1300
627
119
3.3.2. Lorenzo Beyens als geldschieter
Onderstaand kader is gebaseerd op de gegevens die we in de post-mortem inventaris
van Lorenzo en Maria Beyens hebben teruggevonden. Het betreft hier m.a.w.
leningen waarvan de som nog moest worden teruggevorderd na de dood van Lorenzo.
Gegevens over de leningen die Lorenzo gaf en waarvan ze werden terugbetaald nog
tijdens zijn leven, hebben we niet. Het kader hieronder weerspiegelt daarom slechts
een fractie van zijn activiteit als geldschieter.
Leningen gegeven door Lorenzo Beyens638
gegeven op
14 februari 1771
9 oktober 1777
13 september 1780
8 januari 1782
29 maart 1785
13 februari 1787
6 maart 1787
15 maart 1787
13 maart 1789
12 augustus 1790
11 november 1795
21 januari 1796
14 september 1797
14 oktober 1797
23 juli 1798
6 september 1798
4 december 1798
29 november 1799
20 januari 1800
7 juni 1800
ontlener(s)
reales
maravedies
Josef Lucas
Felix Muelle
Josef Angel de Villaleon
Francisco Josef Gillis
Francisco Dias
Josef Guillermo
Mauricio Roman
het weeshuis van Cádiz
Maria Salomon Larguillier
het weeshuis van Cádiz
Ana Martinez de la Torre &
Josef de Encalada Martinez
Pedro de la Guerra
R. Negrete
Francisco de Paula Courchelle
Antonio Espetillo
Luis Francisco Navarro
Juan van Hercq
Luis Francisco Navarro
Antonio Albarran
Navarro
10.000
1.500
1.000
200
3.900
1.800
770
46.000
2202
30.000
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
27.627
12.000
600
400
300
400
2.258
4.517
8.020
525
17
0
0
0
0
0
28
20
0
0
3.3.3. huizenspeculatie
In het hoofdstuk over het patrimonium zullen we zien dat Lorenzo Beyens uit de
derde generatie vijftien huizen in zijn bezit had. Deze huizen verkreeg hij deels door
de erfenis die zijn oom José Juan hem had nagelaten, deels door zelf huizen te kopen
en te bouwen. José Juan was naast zijn beroep als handelaar actief bezig met
638
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 116vta
120
speculatie op huizen, voornamelijk in het decennium van 1740. Zijn strategie bestond
erin huizen van zijn schuldenaars als onderpand te nemen. Eens deze niet in staat
waren hun lening terug te betalen, kon hij zich eigenaar maken van het betreffende
pand639.
Conclusie
Reeds in de eerste generatie slaagde de familie Beyens erin een goed gefundeerde
handelsbasis uit te bouwen. Met de opeenvolgende familieondernemingen Beyens
Brabander en Beyens Hijo y co kende hun handel een schaalvergroting. Van een
handel die reikt van de Denemarken, over Amsterdam, Gent, Frankrijk tot Sevilla en
Cádiz, wordt ze verruimd tot het Balticum, meer bepaald Riva en Stockholm tot de
Levant. Niet onbelangrijk hierin was de huwelijkspolitiek geweest. Cornelio Antonio
Beyens huwde met Maria Josefa Huwijn, lid van een gereputeerde handelaarsfamilie
met een niet te miskennen economische basis. Opvallend is dat de handelsrelaties van
deze firma’s in grote mate op Amsterdam en Gent zijn geconcentreerd. Antwerpen
speelt slechts een bijrol. De contacten met de Lage Landen zijn m.a.w. nog sterk
aanwezig. De familie Beyens zal zich naast de handel ook bezig houden met het lenen
van geld. Daarnaast zal voornamelijk José Juan zich bezig houden met de speculatie
op huizen. Deze laatste was de eerste van de familie Beyens om zich in de Carrera de
Indias in te laten schrijven. Hij kreeg daarin navolging van zijn nagezanten Lorenzo
en Alexandro Beyens.
In de generatie na die van José Juan, de derde, zal Lorenzo Beyens huwen met zijn
nicht Maria de Belen Beyens, waardoor het kapitaal van de twee verschillende takken
van de familie Beyens in Cádiz werd samengebracht. Het is in deze generatie dat de
familie Beyens roem en rijkdom verwierf. Vanaf nu mag ze zich rekenen tot de top
van de Vlaams-Gaditaanse en Gaditaanse handelsgemeenschap.
In de vierde generatie zien we dat de kinderen van Lorenzo Beyens – hij is inmiddels
al verheven tot de adelstand – een adellijke levensstijl zullen aannemen. Getuige
daarvan is de huwelijksstrategie en de militaire titels die de twee oudste zonen
bemachtigden. Het lijkt alsof de handel nu overbodig was geworden. Er was
639
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos...p. 195.
121
voldoende kapitaal verzameld geweest door Lorenzo Beyens en zijn vrouw, waarop
de vierde generatie kon teren. Zij hadden de handel niet meer nodig om hogerop te
raken.
122
Hoofdstuk IV : Sociale integratie
Inleiding
In dit hoofdstuk willen we dieper ingaan op de sociale integratie van de verschillende
leden van de familie Beyens en willen we hun sociale leefruimte reconstrueren.
Omdat sommige leden van onze familie hoofdzakelijk op de handel geconcentreerd
zijn, zullen enkele van hun belangrijke sociale contacten ook handelspartners zijn. In
deze gevallen maken de betrokken personen ook deel uit van de niet-professionele
leefwereld van de verschillende leden van de familie Beyens en worden ze in
onderstaande analyse geïntegreerd. Voor de reconstructie van de professionele
contacten verwijs ik daarom naar het hoofdstuk over de handel.
Omdat we er vanuit gaan dat na drie generaties een ‘vreemde’ familie geïntegreerd is
in de maatschappij en haar leefomgeving die haar omringt, hebben we vanaf de vierde
generatie ons de vraag naar de graad van integratie niet meer gesteld. Het ligt voor de
hand dat de ‘vreemde’ familie dan niet meer zo vreemd is en dat ze volledig
aangepast is aan de omgeving waarin ze is ontsproten. Vanaf de vierde generatie
stelden we ons m.a.w. enkel nog de vraag naar de sociale leefomgeving van de
verschillende leden van de familie Beyens en hun partners.
4.1. De eerste generatie
4.1.1. Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggemans
Cornelio Beyens Torrekens vertrok uit Merksem in 1693 op twintigjarige leeftijd en
verbleef eerst twee jaar in Madrid om zich nadien in 1695 in Cádiz te vestigen640.
Cornelio was m.a.w. al redelijk oud wanneer hij naar Spanje vertrok. Ongetwijfeld
moet hij in die twintig jaar enkele sociale contacten gelegd hebben in Merksem en/of
Antwerpen. Dit wordt bevestigd door de schenking die hij overmaakte aan de
parochiekerk en de pastorie van Merksem op 25 juni 1725. Hij sponsorde met een gift
640
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse natie...dl 1, pp. 19-20
123
van 64.000 reales de stichting van de pastorie en de bouw van de preekstoel,
respectievelijk voor 42.000 reales641 en voor 22.000 gulden642. Uit deze gulle daad
kunnen we afleiden dat Cornelio niet alleen katholiek was, maar dat zijn sociale
contacten zich binnen de sfeer van de parochiekerk van Merksem bevonden. Wanneer
we zien dat hij deze gift schenkt op tweeënvijftigjarige leeftijd is het duidelijk dat
Cornelio’s band met deze omgeving er één was voor het leven.
Omdat Cornelio een reizende handelaar was, verbleef hij regelmatig nog in
Antwerpen, zoals bijvoorbeeld in 1723. Regelmatig handelde hij er o.a. met de Brugse
familie Huwijn643. Dit contact lijkt meer te zijn dan enkel een professioneel contact,
want later, wanneer zijn neef Cornelio Antonio Beyens zich in Cádiz zal vestigen, zal
deze huwen met María Josefa Huwijn.
Zoals wel vaker de gewoonte was in de Moderne Tijd, gingen vele jonge handelaars
naar het buitenland om daar te worden ingewijd in de stiel der handelaar alsook in de
vreemde taal. Daar werden ze opgevangen door een kennis of kennissen van hun
familie. Deze personen waren meestal afkomstig uit hetzelfde moederland en waren
reeds langer handelaars in het betreffende vreemde land644. Omdat Cornelio Beyens
Francisco Vanhemert aanstelt als eerste voogd van zijn enige zoon, en zijn vader
Martin Vanhemert als tweede testamentexecuteur645, vermoeden we dat Cornelio
Beyens Torrekens werd opgevangen bij hun thuis.
De familie Van Hemert zien we voor het eerst verschijnen in Cádiz rond het midden
van de 17de eeuw. Afkomstig van Haarlem reisde Francisco Vanhemert, de broer van
Martin Van Hemert en oom van Francisco Van Hemert waarvan hierboven sprake, in
de tweede helft van de 17de eeuw meerdere malen naar Cádiz. Daar stampte hij in
1694 een handelsonderneming uit de grond met Jácomo Fanega, ook afkomstig uit
Haarlem. Tegen het jaar 1696 had hij een tweede onderneming opgericht samen met
de Haarlemse handelaar Isaac Rutgers en Juan de Wisse, afkomstig uit Breda. Deze
onderneming was genaamd Van Hemert & Rutgers. Deze compagnie maakte enkele
reizen naar La Havana in Cuba. In het eerste decennium van de 18de eeuw overleed
Francisco Van Hemert te Lima. Ondanks zijn Noord-Nederlandse afkomst had hij
toch goede banden met de Vlaamse handelsnatie. Hiervan profiteerde zijn broer
641
OASB, nr. 1.01.01, Kerkarchieven 1800-1986, bundel 112, fol. 5
OASB, nr. 1.02.01, Historiek der pastorij van Sint-Bartolomeus, fol. 2
643
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos ..., p. 192.
644
Veluwenkamp, J.W. Ondernemersgedrag..., p. 25
645
AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 350
642
124
Martín Van Hemert. Maar niet alleen in Cádiz was Francisco Van Hemert
verantwoordelijk voor het leggen van een handelsbasis voor zijn nakomelingen, ook
in Amsterdam had hij voldoende reputatie om daar zijn nakomelingen een
voortbestaan te garanderen. Hiervan maakte zijn broer Martin Vanhemert en diens
zonen Francisco en Gaspar Gregorio Van Hemert gretig gebruik. Ondanks hun
Noord-Nederlandse oorsprong slaagden ze erin zich aan de Vlaamse natie van Sevilla
en Cádiz te binden. Hun handel centreerde zich rond Cádiz, Oostende, Antwerpen,
Amsterdam, Hamburg, het Balticum, Havana en Mexico. Vooral Francisco Van
Hemert had nauwe banden met Antwerpen646. Het is volgens ons geen toeval dat ook
de familie Beyens’ handelsroutes parallel liepen met die van de familie Van Hemert.
We geloven dat Francisco Van Hemert, zoon van Martin, Cornelio Beyens Torrekens
reeds van in Antwerpen kende en dat Francisco de enige persoon was welke hem in
contact zou kunnen brengen met Cádiz en haar handel. We vermoeden daarom dat
Cornelio werd opgevangen bij zijn aankomst in Cádiz door Francisco Van Hemert en
zijn vader Martin Van Hemert. Ook de chronologie spreekt dit niet tegen. We
vermoeden daarom dat Cornelio Beyens Torrekens door hen werd geïntroduceerd in
de handelswereld en dat hij over hun schouder mocht meekijken hoe zij de zaken
regelden. Nadien was het de beurt aan Cornelio om zijn eigen weg te gaan en een
handeltje op zichzelf te beginnen.
Ook met Carlos Ferrong, een Vlaming afkomstig uit Oostende en officieel inwoner
van Cádiz, waarschijnlijk vanaf het tweede decennium van de 18de eeuw, lijkt
Cornelio een goede band te hebben, want hij stelde hem aan als tweede voogd van
zijn zoon647.
Op 23 juni 1723 richtte Cornelio zijn eerste handelszaak op te Cádiz, genaamd Beyens
Brabander y co648. Zijn neef Cornelio Antonio Beyens en vriend Antonio de
Brabander waren mede oprichters. Later, op 1 januari 1733, richtte hij een tweede
compagnie op. Dit maal zouden zijn partners zijn zoon José Juan Ignacio en Mauricio
Lucas zijn. Deze compagnie ging getiteld onder de naam Cornelio Beyens, Hijo y
co649. Beide personen, Antonio de Brabander en Mauricio Lucas zullen in de eerste
plaats worden aangebracht door respectievelijk zijn neef Cornelio en zijn zoon José
Juan.
646
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos.... p.236-243
AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 350
648
AHPC, prot. not., CA 1582, T, fol. 351vta
649
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 351vta
647
125
Cornelio had daarnaast een secretaris-administrator genaamd Francisco Van Raes
waarmee hij goed bevriend was650. Tot nu toe was deze voor het eerst in Cádiz
geattesteerd in het jaar 1741651. Gezien Cornelio Beyens sterft in 1736 of 1737, weten
we dat hij al een langere tijd in Cádiz verbleef.
Cornelio’s handel leek lucratief, want zijn contacten zullen in de loop van de jaren
groeien. Vooral binnen de Vlaamse handelskringen zal hij een goede reputatie
genieten vermits hij werd aangesteld als mayordomo en schatbewaarder van de
Vlaamse natie652. Het spreekt voor zich dat enkel sociaal en economisch geïntegreerde
personen deze functie waardig zijn.
Niet alleen op sociaal-profesioneel gebied maar ook op sociaal-religieus gebied lijkt
Cornelio goed geïntegreerd te zijn. Dit leiden we af aan zijn wens om na zijn dood
vele missen, in totaal tweeduizend, in verschillende kerken te Cádiz te laten vieren
voor zijn zieleheil653. Het betreft hier zowat alle belangrijkste kerken van Cádiz.
María Bruggemans werd op vijfjarige leeftijd door haar ouders uit Brugge naar Cádiz
gebracht. Vier jaar later, wanneer ze negen jaar oud was, reisde ze met het hele gezin
naar Oostende om er twee en een half jaar te blijven. In 1695, op twaalfjarige leeftijd,
keerde ze terug naar Cádiz654 waar ze op zestienjarige leeftijd zou huwen met
Cornelio Beyens Torrekens.
Omdat María in de eerste vijftien jaar van haar leven voor periodes zowel in Brugge,
Oostende als in Cádiz verbleef, gaan we er vanuit dat haar belangrijkste sociale
contacten in Vlaanderen hoofdzakelijk beperkt bleven tot familiale contacten. In
Cádiz zou ze verblijven in een omgeving waarin haar gezin voldoende geïntegreerd
was655. María’s vader, Mathias Bruggemans, had goede banden met de familie van
Laecken uit Vlaanderen. Juan van Laeken was de eerste van zijn familie die naar
Cádiz verhuisde. Hij werd opgevangen door Mathias Bruggemans656. Juan van
Laecken moet m.a.w. ook een goede kennis geweest zijn van María Bruggemans. De
familie van Laecken ontwikkelde zich tot een handelsfamilie en had commerciële
650
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 352
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos p 335
652
Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 9
653
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 348vta
654
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse natie...dl 1, pp. 38-40
655
Ibid., dl 1, pp. 38-40
656
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos.... p.205
651
126
banden met met Amerika en Antwerpen in de 18de eeuw657. De band met de familie
van Laecken zou een intieme band worden, gezien María’s kleindochter, María de
Belén, en kleinzoon Lorenzo Beyens er een intieme band mee zullen hebben658.
4.1.2. Juan Huwijn en María Flora Verónica Hercq Winter
Zoals we reeds weten, had de familie Beyens nog in Vlaanderen handelscontacten met
de familie Huwijn uit Brugge. In Cádiz zullen beide families versmelten wanneer
Cornelio Antonio Beyens huwt met de dochter van Juan Huwijn en María Flora
Hercq.
Wat Juan Huwijn betreft, zijn we minder goed geïnformeerd. Hij werd consul van de
Vlaamse en Duitse natie te Cádiz in 1699 en genoot bijgevolg van een aangename
reputatie binnen de Vlaams-Gaditaanse handelswereld. Juan’s band met zijn
geboorteland is nog sterk aanwezig. Hij was commissaris van het Oostendse
konvooi659.
De sociale contacten die Juan had buiten zijn professionele kring hebben we niet
kunnen reconstrueren. Binnen zijn professionele kring is Carlos Lieven alias Neyts,
zowel Juan’s secretaris-assistent als vriend660.
Juan’s vrouw, María Flora, bevond zich in een gelijksoortige situatie. Het contact met
haar familie in Brugge is nog sterk aanwezig, hoewel ze in Cádiz goed is ingeburgerd.
We zien dat zij op vijftigjarige leeftijd, in 1728, nog een handelszaak begint te Cádiz
samen met haar zoon661. Ook zij is goed bevriend met Carlos Lieven alias Neyts662.
657
Ibid., p.205
AHPC, prot. not., CA 412, fol. 288
659
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 8
660
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 189 (fol. 161vta, 162)
661
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 192 (fol. 164vta-165)
662
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 189 (fol. 161vta, 162)
658
127
4.2. De tweede generatie
4.2.1. José Juan Ignacio Beyens Bruggemans en Micaela Geraldino
José Juan Ignacio was zowel op professioneel als op sociaal gebied goed ingeburgerd
in Cádiz. Op 12 januari 1752 werd hij officieel handelaar op Amerika te Cádiz663 en
vijf jaar later, op 21 juli 1757, zou hij tot de adelstand worden verheven664. Binnen
zijn professionele omgeving was hij goed bevriend mat Mauricio Lucas en Josef del
Valle. Met deze twee personen had hij een handelszaak Beyens Hijo y co opgericht665.
Mauricio is afkomstig uit Ierland waar hij werd geboren in 1709. Sinds zijn
negentiende levensjaar, in 1728, was hij officieel handelaar op Amerika. In datzelfde
jaar leerde hij José Juan kennen666. Josef del Valle werd geboren in Cádiz in 1717 of
1718 en was er actief als handelaar. Sinds zijn geboorte kent hij verschillende leden
van de familie Beyens667. De band met Josef del Valle lijkt sterker dan die met
Mauricio Lucas, vermits Josef del Valle één van zijn belangrijkste erfgenamen is
naast José Juan’s dochter en zoon. Josef del Valle zou de helft van José Juan’s huis in
Calle de San Juan de Dios 50 in Isla de León en het huis in Calle Plazilla Vieja 4 in
Isla de León erven668.
Daarnaast is Juan Andrés de Guzmán Zepillo een intieme vriend van José Juan. Hij is
priester aan de kathedraal van Cádiz en kent José Juan sinds 1735, wanneer José Juan
25 jaar oud was669.
José Juan was daarnaast eigenaar van de capellanía of prebende in Cádiz670. Deze had
hij samen met María de Guevara opgericht671.
Over Micaela Geraldino’s sociale leefwereld weten we zeer weinig. De getuigen bij
haar huwelijk met José Juan zijn allen familieleden; haar nicht Magdalena Comín,
haar zus Juana Geraldino en de nicht van haar man, María Josefa Hubin672. Omdat we
663
AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1259-1265
AMC, Cabildo de 1757, fol. 306
665
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 350vta
666
ADC, EM, 21 november 1743
667
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 39-41
668
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 328vta-330vta
669
ADC, EM, 21 november 1743
670
AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 54
671
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 329
672
ADC, EM, 21 november 1743
664
128
zeer weinig weten over Micaela, is het moeilijk een uitspraak te doen over haar
sociale leven en integratie.
4.2.2. Cornelio Antonio Beyens Sprangers en María Josefa Huwin Hercq
Cornelio Antonio kwam op twaalfjarige leeftijd naar Cádiz, in het jaar 1711, waar hij
bij zijn oom Cornelio Beyens Torrekens inwoonde673. Zoals we reeds weten had
Cornelio Beyens Torrekens zowel in Brugge als in Cádiz handelscontacten met de
familie Huwijn. Waarschijnlijk heeft zijn neef Cornelio Antonio zo María Josefa
Huwijn leren kennen. Op 6 november 1726 huwden ze te Cádiz674. Op deze manier
werd de reeds bestaande band met de familie Huwijn, die hoofdzakelijk professioneel
maar ook persoonlijk was, nu van familiale aard.
Ondanks Cornelio’s vroege migratie naar Cádiz heeft hij toch enige contacten in
Vlaanderen kunnen leggen die bleven voortbestaan in Cádiz. Het betreft hier Pablo
Bernes, geboren in Atrecht in 1688 en woonachtig te Cádiz waar hij actief was als
handelaar. Hij kende Cornelio van Merksem, cuando eran muchachos, of wanneer ze
nog jongetjes waren675.
Een tweede vriend is ook collega van Cornelio in de handelszaak Beyens Brabander y
co. Het betreft hier Antonio de Brabander, geboren in 1688 in Boekhoute bij Gent676
en woonachting te Cádiz vanaf zijn zesde levensjaar waar hij verbleef in het casa de
la hermandad de la Nación Flamenca, of het huis van de broederschap van de
Vlaamse natie677. Antonio de Brabander was de zoon van Estacio de Brabander en
María Van Acker uit Boekhoute. Hij had ook een broer, Guido de Brabander,
woonachtig te Boekhoute en twee zussen, Petronella, woonachtig te Gent en Maríana
de Brabander, woonachtig te Boekhoute678.
Een laatste goede kennis is Lorenzo Hoys, geboren te Gent in 1695. Hij frequenteerde
Cádiz vanaf zijn negende levensjaar waar hij als koopman zijn brood verdiende.
Coppejans-Desmet wees erop dat deze laatste handelscontacten had met de
673
ADC, EM, 30 oktober 1726
AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 257-264
675
ADC, EM, 22 oktober 1726
676
AHPC, prot. not., CA 1595, PT, fol. 905-907
677
ADC, EM, 22 oktober 1726
678
AHPC, prot. not., CA 1595, PT, fol. 905-907
674
129
groothandelaars van Gent679. Wanneer Cornelio in 1711 in Cádiz aankwam, hebben
ze elkaar leren kennen. Lorenzo Hoys was toen zestien jaar680.
Cornelio Antonio was vooral goed geïntegreerd in de Vlaams-Gaditaanse
handelswereld. Tot tweemaal toe werd hij benoemd als mayordomo, schatmeester en
afgevaardigde van de Vlaamse Natie681. Deze functie getuigt van een economische
welgesteldheid en van sociaal engagement. Cornelio Antonio Beyens zou nadien zijn
schoonvader, Juan Huwijn, opvolgen als commissaris van het Oostendse konvooi en
als consul van de Vlaamse natie te Cádiz682.
Zijn vrouw María Josefa Huwijn werd geboren te Cádiz op 23 november 1709 en is
de dochter van Juan Huwijn en María Flora Hercq. Zowel de familie Huwijn als de
familie Hercq zijn reeds enkele generaties vertrouwd met Cádiz en haar handel. De
familie Huwijn waren goede vrienden en handelspartners van Cornelio Beyens
Torrekens. Deze kenden elkaar en handelden voor het eerst samen in Brugge. María
Josefa had twee bijzondere vriendinnen, Theresa de Castro en Micaela Lopez, beide
inwoners van Cádiz683. Ze koesterde een speciale band met het oratorium van San
Felipe Neri te Cádiz. In haar testament stelde ze dat ze haar eerbetuigingen wanneer
ze zou overlijden graag daar uitgevoerd zou zien684.
4.3. Derde Generatie
4.3.1. Lorenzo Beyens Huwijn en María de Belén Beyens Geraldino
Of Lorenzo en María sociaal geïntegreerd waren, is een vraag waarop het antwoord
alles behalve dubbelzinnig is. Zowel in de Vlaams-Gaditaanse als in de Gaditaanse,
Andalusische en Castilliaanse gemeenschap genieten ze van een goede reputatie en
zijn ze geïntegreerd. Getuige van hun integratie in de Vlaams-Gaditaanse wereld zien
zijn de handelsactiviteiten van Lorenzo. De goede reputatie die Lorenzo genoot in de
handel op Amerika is slechts één aspect. Ook met Sevilla, Vlaanderen, Holland en
Scandinavië onderhield hij een levendige commerciële band (zie hoofdstuk 2).
679
Coppejans-Desmet, Bijdrage tot de studie ..., p. 28-29
ADC, EM, 22 oktober 1726
681
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 5
682
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos....p. 215
683
AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 469
684
AHPC, prot. not., CA 2195, T, fol. 466
680
130
Zijn integratie in de Gaditaanse leefomgeving leiden we af aan het feit dat hij werd
aangesteld als Síndico Personero van de stad Cádiz in 1778685. Voor de periode van
één jaar, dat van 1778, was Lorenzo behartiger van de Gaditaanse volksbelangen. Hij
was m.a.w. meer dan enkel een handelaar in Cádiz.
Ook in de Andalusische samenleving, meerbepaald die van Sevilla, was hij
geïntegreerd. Dit leiden we af aan het feit dat hij correspondent en verantwoordelijke
was van de Real Compañía de San Fernando de Sevilla686 of de Compagnie van San
Ferdinando te Sevilla, en dat hij bevriend is met Pedro Lince de Verastegui. Deze
laatste getuigde voor Lorenzo in het onderzoek naar zijn adellijke en christelijke
afkomst ten einde toegelaten te worden tot de Ridderorde van Karel III van Spanje.
Pedro Lince de Verastegui was geboren in 1710 en woonde in Sevilla. Hij verbleef
voornamelijk in Cádiz en was handelaar op Amerika. In zijn leven werd hij twee maal
tot Síndico Personero van Sevilla benoemd687.
In het dorpje Castilleja de la Cuesta, vlakbij Sevilla, werd Lorenzo verkozen in 1766
tot Alcalde de la Santa Hermandad de Castilleja de la Cuesta of Burgemeester van
het Heilige Broederschap van Castilleja de la Cuesta688.
De titel van Conde de Villamar689 die hij kreeg toegewezen van de Spaanse Koning in
1773, zijn toelating tot de Real Maestranza de Caballería de Valencia in 1776690 en
zijn toetrede tot de ridderorde van Karel III van Spanje in 1779691, wijzen erop dat hij
erin geslaagd is door te dringen tot de gemeenschap van de Castilliaanse adel.
Het is m.a.w. zeer duidelijk dat Lorenzo een geïntegreerd persoon was, ook buiten de
grenzen van de Gaditaanse omgeving en haar handel.
Maar welke is de meer persoonlijke en sociale omgeving van Lorenzo en zijn vrouw?
Hun leefomgeving situeert zich in de wijk waar vele Vlaamse handelaars verbleven.
Het betreft hier voornamelijk de Calle de San Francisco, Calle del Rosario, Calle
Nueva, Calle de los Doblones, Calle San Augustin en Calle de los Flamencos692.
685
AMC, Acta Capitular 1778, 4v.
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33
687
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 37
688
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 19
689
Privaatarchief, Expediente de nobleza de Beyens, fol. 20
690
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 19
691
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 7
692
Pró Ruiz, S., Callejero gaditano (anecdotario), Cádiz, Establecimientos Cerón, 1933, pp. 31-32.
686
131
Lorenzo, María en hun kinderen leefden in de Calle del Rosario op nummer 97693. In
deze straat bezat de Vlaamse Natie tevens onroerend goed694.
In hun huis werkten bovendien minstens acht dienstmeiden en knechten, of gente de
librea695, geüniformeerd huispersoneel. Onder de dienstmeiden rekenen we Leonarda
Benitez, Antonia Linares, haar zus Gertrudis Linares, Catalina Dominguez, Josefa
Aragon en Sebastiana Lopez. Onder het mannelijk huispersoneel bevinden zich
Francisco Rodríguez, diens broer Lorenzo Rodríguez en Andres Caside696.
Opvallend is dat alle kinderen van Lorenzo en María werden gedoopt in de
Parochiekerk del Rosario in hun straat697. Hun relatie met deze kerk en haar entourage
is opmerkelijk wanneer we weten dat in diezelfde straat Lorenzo hoogstwaarschijnlijk
co-financier is geweest van de bouw van de Santa Cueva del Rosario. Dit oratorium
was verbonden aan de parochiekerk del Rosario en werd gebouwd op het einde van de
18de eeuw door de Marques de Valde-Iñigo, Markies van Valde-Iñigo. Dit oratorium
is een pareltje in Cádiz. Het is rijkelijk versierd met beeldende kunstwerken en is een
architecturaal hoogstandje. De Markies slaagde erin de beroemde Andalusische
architect Benjumeda het oratorium te laten ontwerpen en overhaalde verschillende
gereputeerde schilders zoals Goya, González Velázquez, Camarón, e.a. om voor zijn
project te werken698. In de eerste fase die liep van 1781 tot 1783 was het voornamelijk
de goede vriend van de Markies van Valde-Iñigo, Conde de Repáraz, of Graaf van
Repáraz die hem had geholpen met de financiering699. Pas in een tweede fase zal de
Markies een enorm fortuin erven, genoeg om zelf de bouw van de Santa Cueva te
financieren. We koesteren een sterk vermoeden dat het in die eerste fase was dat ook
Lorenzo Beyens het project mee financierde. Want het is opmerkelijk hoe Lorenzo op
de voorgrond, naast de Graaf van Repáraz verschijnt op het schilderij ‘La Virgen del
Refugio’ door Franz Waver Riedmayer. Op dit schilderij worden verschillende
personen uitgebeeld die hadden meegewerkt aan het project van de Markies. Rechts,
met het hoofd naar onder gericht werd Teodomiro Ignacio Díaz de la Vega uitgebeeld,
voorzitter van San Felipe Neri van Sevilla en vriend van de Markies. Hij begeleidde
693
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 112vta
Vandeginste, Hendrik, De Vlaamse natie.... p. 64-65
695
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 38
696
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 309-317
697
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 38-49
698
Ravina Martin, M., Las Finanzas del segundo Marqués de Valde-Iñigo, in: Cruz Valdovinos, José
Manuel (ed.), La Santa Cueva de Cádiz. Monumentos restaurados, Fundación caja Madrid, Madrid,
2001, p. 230
699
Ibid. p.225-226
694
132
de vieringen in de parochiekerk van Rosario. In het midden, het personage met de
mantel is de Graaf van Repáraz, en links, de figuur met de uitreikende hand, zou
Lorenzo Beyens moeten zijn en het jongetje op de voorgrond Miguel Beyens, zoon
van Lorenzo. Althans zo beweren Manuel Ravina Martin, directeur van het
‘La Virgen del Refugio’, Franz Waver Riedmayer, eind 18de eeuw.
133
Provinciaal Archief van Cádiz en Antón Solé, directeur van het Diocese Archief van
Cádiz700. Dit schilderij hangt momenteel aan de buitengevel van de Santa Cueva van
Cádiz, schuin tegenover het huis waar Lorenzo had gewoond.
Lorenzo was m.a.w. bevriend met zowel de Markies van Valde-Iñigo als met de Graaf
van Repáraz en het is duidelijk dat Lorenzo sterke banden had met de parochiekerk
del Rosario.
Van twee families is geweten dat Lorenzo en María er intiemer contact mee hadden.
Dit zijn de families Alessandri en van Laecken Callebout. Lorenzo is dooppeter,
hoewel zij geen verwanten waren, van Josefa en Josef Lorenzo Alessandri701 en van
Theresa van Laecken Callebout. Josefa en Josef zijn de kinderen van Bartholome
Alessandri en María Villa.
De familie Callebout is een van Antwerpen afkomstige handelaarsfamilie woonachtig
te Cádiz702. Theresa van Laecken Callebout is de dochter van Josef Juan van Laecken
en María de las Nieves Callebout, welke huwden in Cádiz in 1775703. De band die
Lorenzo en María met de familie van Laecken hadden gaat terug op die van hun
grootouders, m.n. Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggemans. Ana Crespo
Solana gaat er vanuit dat de eerste van Laecken, Juan, werd opgevangen door de
vader van María Bruggemans, Mathias Bruggemans. De familie van Laecken
handelden met Amerika en hadden commerciële banden met Antwerpen704. In de
jaren zestig van de 17de eeuw reisde Joséph van Laecken enkele keren naar Veracruz
in Mexico samen met een andere Vlaming geboren te Cádiz, Antonio Callebout705. Op
deze manier kwamen de families van Laecken en Callebout in contact en werd
Theresa van Laecken Callebout ter wereld gebracht.
Één van de niet verwante erfgenamen van Lorenzo Beyens zijn Ignacio De Roo,
schepen van Puerto Real706 en Ignacia María De Roo, non in Lebrija. Respectievelijk
erven ze 3.000 en 750 reales wanneer Lorenzo overlijdt707. Eerder, begin augustus van
het jaar 1785, kochten Lorenzo en María het huis in Calle San Joséph 63 te Cádiz van
Ignacio De Roo. Het is niet duidelijk of Ignacia de zus is van Ignacio, maar we
700
Cruz Valdovinos, José Manuel, Otras obras artísticas, in: Cruz Valdovinos, José Manuel (ed.), La
Santa Cueva de Cádiz. Monumentos restaurados, Fundación caja Madrid, Madrid, 2001, p. 177-179.
701
AHPC, prot. not., CA 412, fol. 283 en 288
702
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos...p. 328
703
AHPC, prot. not., CA 412, fol. 288
704
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos.... p.205
705
Ibid., p.206
706
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 330
707
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 134
134
vermoeden van wel. De geschiedenis van de familie De Roo, gaat terug tot NoordNederland. Nog voor de successieoorlog van 1713, kwam de eerste De Roo, Juan
Baptisa, naar Cádiz om daar actief te zijn in de handel met de Levant. In de jaren
twintig van de 18de eeuw kende hun handel een versnellingsmoment. Ze voeren op
Hollandse havens, maakten gebruik van Engelse schepen voor vrachtvervoer,
introduceerden goederen op de Andalusische markt en investeerden in reizen naar
Amerika. Later zou de familie De Roo een handelszaak beginnen met leden van de
familie Hercq en Vandentrille. Een van de De Roo’s zou huwen met een dochter van
de familie Hercq. Uit dit huwelijk kwam Cornelio Matias De Roo voort. De familie
De Roo was een van de belangrijkste Noord-Nederlandse handelaarsfamilies te
Cádiz708. Omdat Lorenzo Ignacio en Ignacia María De Roo een erfdeel toeschenkt,
vermoeden we dat hun band van vriendschappelijke aard is. Voor zover we weten
hadden ze geen commerciële banden.
Een ander intiem contact van Lorenzo en María was Antonio Joséph Mosti. Deze
getuigde voor Lorenzo in het onderzoek voor de toelating tot de Ridderorde van Karel
III van Spanje. Antonio Josef Mosti, geboren in 1738, beweert Lorenzo reeds twintig
jaar te kennen, vanaf het jaar 1759, hoofdzakelijk via de handel. Hij was net zoals
Lorenzo handelaar op Amerika709 en woonachtig te Cádiz710. Antonio Josef Mosti had
daarnaast een vriendschappelijke band met de broer van Lorenzo, Estebán Antonio711.
Antonio Josef Mosti is m.a.w. een persoonlijke vriend en collega handelaar van
Lorenzo.
De persoon Josef del Valle is ons reeds bekend als intieme kennis en collegahandelaar op Amerika van José Juan Ignacio, de oom van Lorenzo en de vader van
María de Belén. Josef del Valle kende José Juan reeds sinds zijn geboorte en was
bijgevolg een goede kennis van Lorenzo en María, zoniet van de hele familie Beyens.
Dit gegeven wordt nogmaals bevestigd wanneer we hem tegenkomen als getuige in
het onderzoek naar Lorenzo Beyens voor zijn toelating tot de Ridderorde van Karel
III van Spanje712.
Francisco de Varas Valdes is zo ook een getuige. De persoonlijke band die Lorenzo
met hem had is onduidelijk. We beschikken slechts over één referentie, het feit dat hij
708
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos.... pp. 233-235
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 32
710
APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1647vta
711
APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1648
712
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 39-40
709
135
getuige
is
geweest
voor
Lorenzo.
Hoewel
we
vermoeden
dat
Lorenzo
vertrouwenspersonen nam als getuige voor zijn toelating, willen we toch voorzichtig
zijn met de interpretatie ervan. Nergens vermeldt Francicso de Varas Valdes dat hij
Lorenzo al lang kent of dat ze vrienden zijn. We weten enkel dat hij inwoner van
Cádiz was en dat hij actief was als handelaar op Amerika. Hij was kapitein van de
Marine van Cádiz, een functie die hij waarschijnlijk heeft kunnen bemachtigen door
zijn invloedrijke oom, welke ook Francisco de Varas noemt. Deze laatse was
Presidente de la Real Audiencia y Casa de Contratación of Voorzitter van de
Rechtbank en Voorzitter van de Casa de la Contratación en Intendente General de
Marina de Cádiz of Intendant-Generaal van de Marine van Cádiz, en had samen met
zijn neef, Francisco de Varas Valdes een handelscompagnie opgericht te Cádiz713.
Waarschijnlijk handelden Lorenzo en Francisco de Varas samen, maar of ze ook
intieme vrienden waren weten we niet.
Al deze getuigen zijn het over minstens een punt eens en dat is dat Lorenzo Beyens
uno de los mas ricos de Cádiz, of één van de rijkste personen in Cádiz was en dat hij
er genoot van la mayor estimacion por su arreglada conducta, honradez y meritos, of
van een hoge waardigheid omwille van zijn voorbeeldig gedrag, eer en verdiensten714.
Deze uitspraak moeten we uiteraard zien in het licht van het onderzoek. De bedoeling
van de getuigen is dat ze aantonen dat Lorenzo gekwalificeerd genoeg is om tot de
Orde van Karel III toe te treden. Ze zullen er m.a.w. alles aan doen om goed over hem
te spreken. Deze uitspraak moet m.a.w. kritisch bekeken worden.
4.3.2. Estebán Antonio Beyens Huwijn
Estebán Antonio bracht het grootste deel van zijn leven door in Bornos, een dorpje
gelegen op 74 km afstand van Cádiz, naast Arcos de la Frontera. Niet alleen in
Bornos, maar ook in Cádiz was hij een gereputeerde klerk. Estebán Antonio was
clérigo, presbitero, abogado de los Reales Consejos de Cádiz en Fiscal General
Ecclesiástico715, of klerk, priester, Raadsman van de Koninklijke Raad te Cádiz en
Algemeen Kerkelijk Fiscaal. Estebán was m.a.w. een geïntegreerd persoon zowel in
de gemeenschap van Bornos als in die van Cádiz.
713
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 34
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 7
715
APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1634
714
136
Zijn persoonlijke leefomgeving beperkte zich in hoofdzaak tot Bornos. Daar was hij
verbonden aan de Franciscanerorde, het oratorium San Felipe en had hij een nauw
contact met de nonnen van het klooster van Corpus Cristi. In Bornos stichtte hij zijn
eigen oratorium, gelegen in de Calle de la Xara. Binnen de geestelijke leefwereld was
Estebán goed bevriend met Josef Felipe Serrano, priester van de parochiekerk van
Santo Domingo te Bornos alsook met Ana Antonia en Rafaela de San Juan, nonnen
van het klooster van Corpus Cristi. Ook Marcial Josef Lobeso was een goede vriend,
hij was priester van Puerto Real, maar had een nauw contact met Bornos en haar
geestelijke gemeenschap716.
Onder de meer persoonlijk en intieme contacten die Estebán genoot buiten zijn
geestelijke leefwereld kwamen we Marcos Courcheli, Theresa de Castro en haar zus
Francisca de Castro tegen, allen inwoners van Bornos. Met de familie Ximenez
Aragon had Estebán een goede verhouding. Hij schonk zowel Antonia de Aragon en
haar dochter Josefa Jumera Aragon, vrouw van Antonio Ximenez een bedrag van
1.000 reales omwille van de assistencia durante muchos años, of de hulp doorheen
vele jaren die hij van hen kreeg. Ook Isabel Patiño werd beloond met 1.200 reales
voor haar goede diensten wanneer Estebán stierf. Voor Josef de la Plaza geldt
hetzelfde. De personen Juan Saenz Duro, Rosa María Ojara, Leonora Vasquez,
weduwe van Pedro Apostol Giorgana, allen inwoners van Bornos, schenkt hij elk een
erfdeel por memoria de su afecto, omwille van de herinnering aan hun affectie717.
Omdat Estebán’s gezondheid veel te wensen liet over, had hij dikwijls nood aan
medische verzorging. Er zijn twee geneesheren waar Estebán beroep op deed. De heer
Diego Josef Velázquez, woonachtig te Bornos en Juan de Espallarosa. Deze laatste
kwam van verder en we vermoeden dat hij meer gespecialiseerd was dan de vorige.
Estebán schrijft hem een erfdeel van 5.250 reales toe, een hoog bedrag dat voor een
groot deel diens reiskosten moest dekken718.
In Cádiz was Estebán verbonden aan het oratorium van San Felipe Neri en had zich
aangesloten bij de broederschap van San Pedro. Naar traditie worden hun leden in de
parochiekerk van het Dominicanerklooster te Cádiz begraven719. Zo verging het ook
Estebán.
716
APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1635-1637
APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1650vta
718
APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1650vta
719
AHPC, prot. not., CA 2193, PT, fol. 383vta
717
137
Hij was goed bevriend met Gersadio María Winthuy, voorzitter van dit oratorium en
Antonio Josef de Parra, priester in ditzelfde oratorium. Daarnaast had hij een kennis,
Antonio Josef Mosti, woonachtig te Cádiz en handelaar aldaar. Antonio Josef was ook
een goede vriend van Estebán’s broer Lorenzo Beyens. Estebán had graag dat zijn
overlijden werd gevierd in de kerk van San Antonio te Cádiz720.
4.3.3. Alexandro Beyens Huwijn en María Margareta Barnola
Over Alexandro Beyens en María Margareta Barnola hebben we zeer weinig
informatie die ons kan inlichten over hun sociale leefwereld. Maar de vraag of ze
geïntegreerd waren in de Vlaams-Gaditaanse en Gaditaanse gemeenschap kunnen we
wel beantwoorden. Vermits Alexandro samen met zijn broer Lorenzo Beyens actief
was in de handel op Amerika721, in Cádiz woonde en er een huis in Calle de Marzal
94 bezat dat hij verhuurde722 en verbonden was aan de Vlaamse natie723, gaan we er
vanuit dat hij geïntegeerd was in zowel de Vlaams-Gaditaanse als de Gaditaanse
gemeenschap.
4.3.4. María de la Paz Beyens Huwijn en Nicolás de Roxas Ybarraondo
María de la Paz huwde met Nicolás Roxas, cargador a Indias in de handel van Cádiz.
Deze laatste was vertrouwd met de handelsgemeenschap van zowel Cádiz als Santa
María724. Hij was bovendien prior van de broederschap van de Santisimo Cristo de la
Humildad y Paciencia te Cádiz en wou daarom graag begraven worden in de kapel
van de kerk van het klooster van de Reverendos Padres del Señor San Agustin te
Cádiz725. Nicolas Roxas was zowel geïntegreerd in de geestelijke als in de
handelswereld van Cádiz. Daarom menen we te kunnen stellen dat ook María de la
Paz deel uitmaakte van deze leefomgeving en dat ook zij was geïntegreerd in de
Gaditaanse gemeenschap.
720
APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1634vta
AHPC, prot. not., CA 2197, PT, fol. 51vta
722
AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 523vta
723
AHPC, prot. not., CA 2197, PT, fol. 51vta
724
AHPC, prot. not., CA 2243, T, fol.229vta
725
AHPC, prot. not., CA 2243, T, fol.228vta
721
138
In hun huis werkte dienstpersoneel. Francisco Garcias was mayordomo de la casa of
huismeester en María Romero huismeid726. Hoewel ze nog huispersoneel in dienst
hadden, worden hun namen verzwegen.
Onder de meer persoonlijke contacten van María de la Paz en Nicolas de Roxas
kunnen we in de eerste plaats Bartolomé de Ayala rekenen, Nicolas’ persoonlijke
secretaris727. Deze zal, zoals we verder zullen zien, een persoonlijke band opbouwen
met María de los Dolores, nichtje van María en Nicolas. Daarom gaan we er vanuit
dat Bartolomé meer was dan enkel de secretaris van Nicolas de Roxas. María de la
Paz had een goede relatie met María del Carmen Alexandra uit Cádiz728. Zij was
María’s niet-verwante metekind. Daarnaast had ze nog enkele kennissen, Marcos
Courchelli uit Cádiz, Antonia Lijero uit Cádiz, weduwe van José Courchelli, Vincenta
del Villar uit San Lúcar de Barrameda en de zussen Manuela en Teresa de Moya uit
Cádiz. Een speciale vriendin blijkt de non Agustina de los Santos Reyes uit het
klooster van Chiclana te zijn, want zij wordt door María als erfgenaam en
testamentexecuteur aangeduid729.
4.3.5. Rafael Beyens Huwijn
Rafael was op verschillende gebieden actief als klerk. Hij was priester in Cádiz en
Puerto Real730 en was lid van de Santa Hermandad del Señor San Pedro, of de
Heilige Broederschap van de San Pedro731. Daarnaast was hij samen met zijn oom
José Juan Ignacio Beyens, eigenaar van de prebende of de capellanía732. We kunnen
m.a.w. stellen dat Rafael Beyens een geïntegeerd persoon was, voornamelijk in de
geestelijke gemeenschap van Cádiz. Bovendien bezat hij enige affiniteit met de
Franciscanerorde te Cádiz733.
Ook zijn persoonlijke contacten behoren uitsluitend tot diezelfde geestelijke
omgeving. Dit leiden we af aan het feit dat Rafael’s testamentexecuteurs steeds
priesters uit Cádiz waren. In de eerste plaats benoemde hij Manuel Martínez Ronio en
726
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1640
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1641vta
728
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1643vta
729
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1642vta-1644
730
AHPC, prot. not., CA 0422, T, fol. 185vta
731
AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 53vta
732
AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 54
733
AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 53vta
727
139
Ignacio Viñao de la Vega, prebende van de kathedraal van Cádiz734, in de tweede
plaats Nicolás Madera en Joséph Gandulfo en in de derde plaats Gonzalo Angioleti en
Pedro Aldecoa735. In de vierde plaats stelde hij twee priesters aan uit Puerto Real,
Sebastian de Molina en Felix Antonio Badinela736. Dit wijst erop dat hij deze acht
personen ten zeerste vertrouwde. Zij waren m.a.w. goede vrienden van Rafael.
4.3.6. Felix Beyens
We gaan er vanuit dat Felix Beyens, als zoon van Cornelio Antonio Beyens,
geïntegreerd was in de Vlaams-Gaditaanse en Gaditaanse gemeenschap. Wat betreft
zijn persoonlijk sociale contacten hebben we weinig gegevens kunnen terugvinden.
Met de vrouw Leonarda Benítez die net zoals Felix vrijgezel was, had hij een
vriendschappelijke relatie. In zijn testament schenkt hij haar een erfdeel van 96 reales.
Ook Francisco de Paula Yzquierdo, handelaar en inwoner van Cádiz, lijkt een goede
kennis te zijn van Felix, want hij wordt benoemd als derde testamentexecuteur737.
Josef del Valle, ons reeds gekend als intieme vriend van José Juan en Lorenzo Beyens
en als handelaar in Cádiz, wordt tot vierde testamentexecuteur aangesteld738. Felix
persoonlijke contacten beperken zich in de mate dat we ze konden reconstrueren tot
drie personen, Leonarda Benítez, Francisco de Paula Yzquierdo en Josef del Valle.
Hoofdzakelijk situeren deze personen zich binnen de handelswereld van Cádiz.
734
AHPC, prot. not., CA 2251, C, fol. 841
AHPC, prot. not., CA 0422, T, fol. 186
736
AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 52vta
737
AHPC, prot. not., CA 431, T, fol. 900vta
738
AHPC, prot. not., CA 5359, PT, fol. 936vta
735
140
4.4. De vierde generatie
4.4.1. Kinderen van Lorenzo Beyens en María de Belén Beyens
a) María de los Dolores
María de los Dolores huwde in 1788 met Antonio Francisco de Iraola739, handelaar in
Cádiz740. María was zeer goed bevriend met Bartolome de Ayala, zo goed dat hij haar
schuld in 1838 van 568.105 rs 16 mvs afkocht741. Antonio de Iraola was toen reeds
overleden. Ze kende Bartolome via haar oom Nicolas de Roxas, waarvan hij de
secretaris was742. Daarnaast had María nog drie persoonlijke contacten, m.n. Angel
Martin de Imbarra en Bartolome Loptegui743 en Gaspar de Amensas744. De eerste
twee stelde ze aan als haar testamentexecuteurs. Om een ons onbekende reden verving
ze de laatste, Bartolome Loptegui later door Gaspar de Amensas745. Haar man
Antonio de Iraola was goed bevriend met de familie Brou de Martella, dewelke hij
een erfdeel van 4.000 reales toeschreef746. Jammer genoeg weten we te weinig over
María en Antonio’s intieme vrienden om te kunnen besluiten tot welke soort
gemeenschap zij behoren. Maar aangezien Antonio handelaar was, gaan we er vanuit
dat hun sociale contacten zich vooral binnen de Gaditaanse handelswereld situeren.
b) María Lorenza
María Lorenza’s sociale leefomgeving bevindt zich in Cádiz en Medina Sidonia747. Te
Cádiz huwde ze met Rafael Llegat, marinekorporaal748. Wanneer deze zou te komen
overlijden, huwde María met de Gaditaan Salvador Melendez Bruna, LuitenantGeneraal van het Koninklijk leger, ridder van de orde van San Hermenegildo en
ridder van de orde van Calatrava749. Het is duidelijk dat beide echtgenoten tot de
739
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 32
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1694vta
741
AHPC, prot. not., CA 3227, Part., fol. 128-132vta
742
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1641vta
743
AHPC, prot. not., CA 2247, PTR, fol. 606
744
AHPC, prot. not., CA 2247, CR, fol. 723-724
745
AHPC, prot. not., CA 2247, CR, fol. 723-724
746
AHPC, prot. not., CA 3227, Part., fol. 128-132vta
747
Medina Sidonia is een dorpje gelegen op 45 km van Cádiz.
748
AHPC, prot. not., CA 2247, PT, fol. 726vta
749
AHPC, prot. not., CA 481, TVP,fol. 21vta
740
141
militaire adelsklasse behoorden. Gezien hun status, vermoeden we dat ook María
Lorenza deze middens frequenteerde. Dit is slechts een veronderstelling.
Over de persoonlijke sociale contacten van María Lorenza hebben we geen gegevens.
We weten enkel dat haar leefwereld zich beperkte in hoofdzaak tot Cádiz en Medina
Sidonia.
c) Josef María Beyens
Josef María trad op 11 augustus 1792 toe tot het Regiment van Waalse Garde750. Later
werd hij gepromoveerd tot vaandrig van de Waalse Garde
751
. Op 15 februari 1799,
werd hij tot tweede Luitenant gepromoveerd752. Zijn carriere situeert zich m.a.w.
binnen de Castiliaanse militaire gemeenschap. Dit geeft ons niet veel informatie over
de persoonlijke sociale leefwereld van Josef Lorenzo. We gaan er vanuit dat hij er
enkele intiemere contacten op nahield binnen deze ‘militaire-adellijke’ leefwereld,
maar hebben er verder geen gegevens over.
Toch moet Josef María’s leefwereld zich voornamelijk te Cádiz bevinden. Als oudste
zoon erfde hij de titel van Conde de Villamar van zijn vader en kreeg een erfenis die
uitgebreider was dan die van zijn broers of zussen. Hij bezat een belangrijk aandeel
onroerende goederen te Cádiz en in 1806 zou hij huwen met de Gaditaanse Josefa
Delaville753.
Josef María’s sociale omgeving is beperkt tot Cádiz en de personen die hij ontmoette
in zijn functie bij de Waalse Garde. De informatie schiet te kort om een duidelijke
interpretatie te vormen van Josef María’s sociale omgeving alsook van die van zijn
vrouw Josefa Delaville.
d) Lorenzo Josef Beyens
Net zoals zijn broer Josef María trad hij toe tot het regiment van de Waalse Garde 754.
Nadien, op 5 september 1793 werd Lorenzo aangesteld als cadet van de lichte troepen
van de Waalse Garde waardoor hij naar het leger van Aragon werd gestuurd. Later zal
750
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 45
Ibid.
752
Ibid.
753
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 46
754
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 45
751
142
hij net zoals zijn broer Josef María gepromoveerd worden tot vaandrig van de Waalse
Garde waardoor hij ingeschakeld werd in de bataljons van het leger van Catalonië.
Tot slot zal hij op 15 februari 1799 worden gepromoveerd tot tweede luitenant 755.
In Cádiz had hij enkel onroerende goederen geërfd van zijn overleden vader en
moeder.
We gaan er m.a.w. vanuit dat Lorenzo Josef’s sociale leefwereld zich beperkte tot
enkele contacten die hij in de hoedanigheid van zijn militaire functie had gelegd
alsook enkele contacten die hij erop nahield in Cádiz zelf.
e) Francisca de Paula
Francisca de Paula huwde in 1797 met Luis de Arroyo, gepensioneerde
Marinekorporaal 756. Haar man’s sociale leefwereld zal m.a.w. voor een deel bestaan
uit personen die hij had leren kennen in de hoedanigheid van zijn militaire functie.
Over de persoonlijke leefwereld van Francisca de Paula kunnen we enkel vermoeden
dat deze zich in hoofdzaak tot Cádiz beperkte. Maar daar kunnen we geen uitsluitsel
rond geven.
f) Miguel Rafael
Over de sociale leefwereld van Miguel Beyens zijn we beter gedocumenteerd. Hij laat
zich vooral situeren binnen de geestelijk-Gaditaanse kringen. Miguel was eigenaar
van de prebende van de kathedraal van Cádiz en zou priester, maar ook doktor in de
teologie aan dezelfde kathedraal worden757. Bovendien was hij net zoals zijn voogd en
oom Rafael Beyens758 en zijn oom Estebán Beyens lid van broederschap van San
Pedro759. Miguel’s eigendom bestond uit het huis in de Calle de la Soledad nr 144 te
Cádiz waar hij een boekenhandel had opgestart760. Dit impliceert dat hij boekenkopers
over de vloer kreeg waar hij waarschijnlijk enig, zij het oppervlakkig, sociaal contact
mee had.
755
Ibid.
AHPC, prot. not., CA 431, T, fol. 901
757
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 47vta
758
AHPC, prot. not., CA 420, Patr., fol. 274-285
759
AHPC, prot. not., CA 0452, T, fol. 942
760
Ibid.
756
143
Meer specifiek rekenen we de Gaditaanse priester José Gandulfo, Domingo Gonzales
Villacomos en Sebastian Belluga tot de meest persoonlijke vrienden van Miguel. Zij
verschijnen alle drie in zijn testament als testamentexecuteurs761.
Miguel’s sociale leefwereld had zich laten vormen door de contacten die hij legde als
geestelijke, maar ook als boekenverkoper. Ze zijn beperkt tot Cádiz.
Conclusie
Doorheen de eerste drie generaties zijn er enkele constanten die het sociale leven van
de familie Beyens typeren. Het eerste wat opvalt is dat hun sociale contacten dikwijls
personen zijn uit de handelswereld. In de eerste twee generaties zien we dat Cornelio
en Cornelio Antonio, beide geboren in Merksem, hoofdzakelijk contact hebben met
handelaars die ook van Vlaanderen naar Cádiz verhuisden, lotgenoten om het zo te
zeggen. Hetzelfde zien we bij Lorenzo en María de Belén Beyens. Hun sociale
contacten hebben hun oorprong enkele generaties terug in Vlaanderen, meerbepaald
Antwerpen, maar zijn allen geboren in Cádiz. Het betreft hier de families van
Laecken, Callebout en De Roo. De familie van Laecken was reeds sinds de eerste
generatie, via María Bruggemans, met Cornelio Beyens bevriend geraakt. Niet
toevallig gaat het hier steeds om families met een handelstraditie. Ook hier kunnen we
zeggen dat het om lotgenoten gaat. Dit patroon zet zich voort in de derde generatie.
Pas na de vierde generatie zien we dat de contacten met andere handelaars zullen
afnemen. De twee zonen van Lorenzo gingen een militaire carriere tegemoet en
Francisca de Paula huwde met een militair. Enkel María de los Dolores huwde met
een handelaar. Francisco de Iraola en Miguel Beyens zouden klerk worden.
Een tweede constante in het sociale leven van de familie Beyens wordt getypeerd
door hun religieus-katholieke betrokkenheid. Cornelio Beyens Torrekens was nauw
verbonden aan de parochiekerk van Merksem. José Juan Ignacio zal een prebende in
Cádiz oprichten. Lorenzo Beyens hielp mee aan de financiering van het oratorium van
de Santa Cueva te Cádiz en was er verbonden aan de parochiekerk del Rosario.
761
AHPC, prot. not., CA 452, T, fol. 943
144
Estebán Antonio behoorde tot de hoge geestelijkheid van Cádiz en was er lid van het
broederschap van Sint Pieter, net als zijn broer Rafael en neef Miguel Beyens. Rafael
was daarnaast ook tweede eigenaar van de prebende die zijn oom José Juan had
opgericht te Cádiz en Miguel Beyens bekleedde verder enkele hoge geestelijke
functies aan de kathedraal van Cádiz. Deze personen hun sociale contacten zullen
bijgevolg hoofdzakelijk geestelijken zijn.
We zien m.a.w. dat de familie Beyens steeds een katholieke familie is geweest. Maar
het is pas vanaf de derde generatie dat bepaalde leden zich niet meer hoofdzakelijk op
de handel, maar op de geestelijkheid zullen concenteren zoals Estebán Antonio,
Rafael en Miguel Beyens, maar ook Lorenzo Beyens. Vanaf de vierde generatie zien
we dat de kinderen van Lorenzo en María Beyens zich meer in de adellijke contouren
zullen bewegen.
De sociale leefomgeving van de familie Beyens wordt m.a.w. sterk beïnvloed door
hun professionele omgeving en hun katholieke geloofsovertuiging. Reeds vanaf de
eerste generatie is de katholieke omgeving een belangrijk element geweest. Het is
vanaf de derde generatie dat we hun handelsactiviteit zien afnemen en dat geleidelijk
aan de religieuze contacten meer veld winnen. Vanaf de vierde generatie wordt de
handel aan de kant geschoven, behalve in het geval van María de la Paz die met de
handelaar Francisco de Iraola huwt, en bewegen de contacten zich meer richting een
adellijke omgeving.
145
Hoofdstuk V : Het patrimonium
Inleiding
Met dit hoofdstuk willen we de economische evolutie van de familie Beyens in kaart
brengen. Over de generaties heen willen we een trend ontdekken die ons toelaat het
welvaren van de familie Beyens in kaart te brengen. Onze grootste betrachting zal zijn
het patrimonium van de verschillende gezinnen dat ze op het einde van hun leven
bezaten te reconstrueren. Deze waarde hebben we in kilogram fijn goud uitgedrukt ten
einde haar interpretatie universeel mogelijk te maken. In sommige gevallen waren de
bronnen niet erg spraakzaam, waardoor voor enkele leden van de familie Beyens de
interpretatie hipothetisch is gebleven.
5.1.
De eerste generatie
5.1.1. Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggemans
Het patrimonium van Cornelio Beyens Torrekens hebben we slechts in beperkte mate
kunnen reconstrueren. Wanneer hij huwde op 26 jarige leeftijd, in 1699, werden er
door zijn ouders 6.400 reales geschonken als bruidsschat. Vijftien jaar later, wanneer
zijn vrouw María Bruggemans stierf in 1714, beschikte hij naar eigen zeggen over
240.000 reales. Hiervan schonk hij in hetzelfde jaar 80.000 reales aan zijn tweede
vrouw María Pitalluga.
Zeven jaar later, in 1723 richtte hij een handelszaak op met Antonio de Brabander,
genaamd Beyens Brabander y co, waarin hij 48.000 reales investeerde.
Tien jaar later, in 1733 richtte hij een tweede handelszaak op genaamd Cornelio
Beyens, Hijo y co waarin hij 64.000 reales in investeerde. In zijn testament van 1736
verklaart hij op die moment te beschikken over 1.155.320 reales. Cornelio was toen
53 jaar en zou spoedig sterven.
In datzelfde testament verklaart hij 70.400 reales te willen verdelen onder
verschillende personen en instellingen dewelke hem nauw bij het hart lagen, of
146
waaraan hij verbonden was762. Vermits José Juan Ignacio zijn enige erfgenaam is,
vermoeden we dat het resterende deel, d.i. zijn kapitaal op het eind van zijn leven,
m.n. 1.155.320 reales verminderd met de schenkingen van 70.400 reales, hem
toekomt. Concreet zou dat betekenen dat José Juan Ignacio 1.084.920 reales van zijn
vader erft bij diens dood in 1736. Omgerekend in goud begraagt het eindkapitaal van
Cornelio Beyens Torrekens 178,843536 kg fijn goud. Afgerond is dit 178, 84 kg fijn
goud.
5.1.2. Juan Huwijn en María Flora Verónica Hercq Winter
Ook voor Juan Huwijn en María Flora was het moeilijk om hun volledige
patrimonium te reconstrueren. Juan Huwijn was consul van de Vlaamse en Duitse
handelsnatie en commissaris van het Oostendse konvooi. Deze functie impliceert dat
hij een kapitaalkrachtige persoon was763.
Over María Flora Hercq weten we iets meer. Van haar moeder Catharina de Winter
kreeg ze een bruidsschat van 16.000 reales764. María was toen 22 jaar oud. Ze was
eigenares voor 1/3 van een huis in de Spaanse loskaai te Brugge. Dit aandeel verkocht
ze op 45 jarige leeftijd, op 31 december 1723 aan haar schoonbroer Francisco
Huwijn765.
Ze had een handelszaak waarmee ze van 1728 tot 1731 een winst van 33.401 reales
had verdiend766. Dit geld investeerde ze samen met 74.992 reales, waarvan we niet
weten waar ze vandaan kwamen, in een nieuwe handelszaak. Ze investeerde m.a.w.
108.393 reales in een nieuwe handelsonderneming dewelke ze samen met haar zoon
Juan Jorge oprichtte767. Bij de oprichting was María reeds 53 jaar oud.
Wanneer haar dochter María Josefa zou huwen met Cornelio Antonio Beyens, in
1726, schonk ze haar een bruidsschat van 27.897 reales768. Enkele jaren later zou ze
762
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 346-352
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos....p. 182
764
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 188 (fol. 160vta)
765
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 192 (fol. 164vta-165)
766
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 192 (fol. 164vta-165)
767
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 194 (fol. 166vta-167)
768
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 193 (fol. 165vta-166)
763
147
hetzelfde doen voor haar zoon Juan Jorge. Deze huwde in 1731 met Theresa Vicente
de Morales en kreeg ook 27.897 reales als bruidsschat769.
María Flora bezat ook enkele sieraden in goud, diamant en kostbare parels. Het betreft
hier een geregen gouden rozenkrans, een medaille, drie grote medailles met goud en
diamanten, een medaille met drie parels, een klein kruis van goud en diamanten en
een ring met een smaragd en zes diamanten770. Dit alles zal haar dochter María Josefa
Huvin erven771.
Deze informatie laat ons niet toe om op een benaderende wijze haar totale kapitaal en
dat van haar man Juan te berekenen.
5.2.
De tweede generatie
5.2.1. José Juan Ignacio Beyens Bruggemans en Micaela Geraldino
Samen met zijn vader was José Juan Ignacio mede-oprichter van de handelszaak
Cornelio Beyens, Hijo y co. Deze werd opgericht in 1733, wanneer José Juan 23 jaar
was. Hij bracht hier 32.000 reales in dewelke hij later in 1736 zou terugerven van zijn
vader, tevens medestichter van dezelfde compagnie. Toen zijn vader Cornelio Beyens
Torrekens’ gezondheid erop achteruit ging in het jaar 1735, besloot deze met de
handelszaak te stoppen. Hierop besliste José Juan en Maurico Lucas om met hun twee
door te gaan772. De handelscompagnie veranderde niet van naam, maar werd opnieuw
aangevat. Ditmaal investeerde José Juan 80.000 reales. Dit bedrag is de som van zijn
eerdere investering van 32.000 reales vermeerderd met de winsten die hij reeds uit de
compagnie heeft kunnen halen773.
Een jaar later, in 1736, stierf Cornelio Beyens Torrekens en liet José Juan 1.084.920
reales na.
Zeven jaar later, in 1743 huwde José Juan met Micaela Geraldino. Hij verklaarde op
die moment 1.360.000 reales in zijn bezit te hebben. Dit betekent dat hij in die zeven
769
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 194 (fol. 166vta-167)
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 195 (fol. 167vta-168)
771
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 198 (fol. 170vta-171)
772
AHPC, prot. not., CA 1599, T, fol. 346-352
773
AHPC, prot. not., CA 0410, TVP, fol. 1077-1088
770
148
jaar 275.080 reales heeft kunnen verdienen, waarschijnlijk vrucht van zijn
handelsactiviteiten. Bij deze som kunnen we nog de bruidsschat van Micaela rekenen,
welke 80.000 reales bedroeg774.
José Juan verklaarde dat het kapitaal van de handelszaak Cornelio Beyens, Hijo y co,
in 1769, drieëndertig jaar na haar oprichting, 804.928 reales bedroeg.
Toen José Juan 49 jaar was, huwde zijn dochter María de Belén met Lorenzo Beyens.
José Juan schonk haar 200.000 reales als bruidsschat. Ook aan zijn zoon Felix schonk
hij 200.000 reales, hoewel deze nooit zou trouwen775.
José Juan speculeerde met de aan- en verkoop van huizen in het decennium van
1740776. Hij vergaarde doorheen zijn leven een totaal van zeven huizen, waarvan er
drie in Cádiz en vier in Isla de León waren gelegen. Bovendien had hij negen
landerijen777 en een hele of een halve zoutmijn genaamd Santa Ana778 in zijn bezit.
Meer informatie hierover beschikken we niet.
De drie huizen in Cádiz zijn gelegen in de Calle de Rosario 97, Calle de la Palma 238
en Calle de Capuchinos 65-66. Deze huizen werden geschat in het jaar 1801 en
bedroegen toen respectievelijk 878.986 rs 17 mvs, 345.537 rs 28 mvs en 384.065 rs 8
mvs. De som van de waarde van deze drie huizen in Cádiz bedroeg m.a.w. 1.608.589
rs 19 mvs779.
De vier huizen in Isla de Léon zijn allen aangrenzende huizen, gelegen in de Calle de
San Juan de Dios, nummers 48, 49 en 50. Deze huizen werden in 1801 geschat
respectievelijk op 63.310 rs, 46.198 rs 24 mvs en 260.661 rs. Het vierde huis was
gelegen in het Plazilla Vieja 4 en werd ook in 1801 geschat op 38.026 rs780. De som
van de waarde van deze vier huizen bedraagt m.a.w. 408.195 rs.
De som van de huizen zowel in Cádiz als in Isla de León bedraagt 2.016.784 rs 19
mvs zoals ze geschat zijn in 1801.781
Met deze gegevens zijn we niet in staat een accurate weergave te geven van José
Juan’s totaalkapitaal. Zeker is wel dat zijn onroerende bezittingen een totaal van
2.016.784 reales 19 mvs bedroegen. Ongetwijfeld was José Juan’s kapitaal
774
AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1259-1265
AHPC, prot. not., CA 5349, PT, fol. 1259-1265
776
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos..., p. 195
777
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 327
778
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 23 (fol. 38-39)
779
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 112vta-113
780
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 112vta-113
781
AHPC, prot. not., CA 0410, TVP, fol. 1077-1088
775
149
uitgebreider dan dat, aangezien zijn handelsactiviteit hem aanzienbare winsten hadden
opgeleverd. Bovendien moet zijn huizenspeculatie hem ook wat opgeleverd hebben.
We vermoeden, maar laat het duidelijk zijn dat dit een vermoeden is, dat José Juan’s
totaalkapitaal bij benadering 2.500.000 reales bedraagt. Dit kan minder, maar ook
meer zijn. Als we dit bedrag omrekenen naar haar waarde in goud dan bedraagt zij
387 kg fijn goud
5.2.2. Cornelio Antonio Beyens Sprangers en María Josefa Huwin Hercq
Cornelio Antonio Beyens en María Josefa verging het niet zo goed als zijn neef José
Juan Ignacio. Dit is te wijten aan externe factoren.
In 1723 richtte Cornelio samen met Antonio de Brabander een handelscompagnie op
genaamd Beyens Brabander y co. Cornelio Antonio investeerde hierin 16.000 reales,
geleend van zijn oom Cornelio Beyens Torrekens782.
Drie jaar later, in 1726 wanneer Cornelio trouwde met María Josefa Huwin, zouden
zijn ouders hem een bruidsschat van 56.000 reales schenken. Deze investeerde hij
volledig in zijn handelszaken783.
De oorlog tussen Spanje en Engeland in 1726-1727 had nare gevolgen voor Cornelio
en zijn vrouw María Josefa. Cornelio verloor al zijn geld en zelfs María moest haar
bruidsschat plunderen om de schulden te kunnen betalen784.
Daarom besliste de familie Huwijn haar te steunen en schenkte haar 16.000 reales.
Haar moeder María Flora schonk haar in 1727 en 1728 een totaal van 27.897 reales.
Zij had immers geen bruidsschat gegeven bij de aanvang van het huwelijk. Met een
deel van dit geld kocht María Josefa een huis in het dorpje Chiclana in de Calle Ancha
in de wijk San Sebastián785. Wanneer María Josefa’s grootmoeder Isidora Vanhoucke
in Brugge kwam te overlijden erfde María 9.920 reales van haar en toen in 1742 haar
moeder stierf kon ze rekenen op een erfenis van 48.000 reales samen met enkele
sieraden van goud, diamanten en andere kostbare edelstenen786.
Het is duidelijk dat we over te weinig gedetailleerde informatie beschikken om een
accurate totaalsom van Cornelio en María’s patrimonium te maken. Wel is zeker dat
782
Crespo Solana, Ana, Entre Cádiz y los Países Bajos..., p. 193
AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 257vta
784
AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 262
785
AHPC, prot. not., CA 1624, T, fol. 258vta
786
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 198 (fol. 170vta-171)
783
150
zij niet de meest kapitaalkrachtige leden waren van de familie Beyens. Arm
daarentegen waren ze zeker niet. Dit leiden we o.a. af aan het feit dat zij huispersoneel
in dienst hadden en zeker één huis in Chiclana bezaten en dat Cornelio Antonio tot
twee maal toe werd benoemd als mayordomo, schatmeester en afgevaardigde van de
Vlaamse Natie787.
5.3. Derde Generatie
5.3.1. Lorenzo Beyens Huwijn en María de Belén Beyens Geraldino
Lorenzo en María Beyens huwden in 1759. Lorenzo bracht een bruidsschat in van
271.058 rs 28 mvs788. María, toen 16 jaar oud, bracht geen bruidsschat in, maar zou
617.415 rs 26 mvs reales erven van haar vader in 1770.
Maar de erfenis was veel omvangrijker dan dat. Naast deze som zouden Lorenzo en
María nog drie huizen in Cádiz van José Juan erven. Het huis in de Calle del Rosario
97 zou hun woonst worden789. Dit huis werd in 1801 geschat op 878.986 rs 17 mvs.
Daarnaast erfden ze het huis in de Calle de la Palma 238, geschat in 1801 op 346.537
rs 28 mvs en het huis in Calle de Capuchinos 65-66, geschat in 1801 op 384.065 rs 8
mvs790.
Ook in Isla de León erfden Lorenzo en María het huis in de Calle de San Juan de Dios
48, in 1801 geschat op 63.310 rs. Het huis in de Calle San Juan de Dios 50, geschat in
1801 op 130.335 rs 17 mvs, erfden ze voor de helft. De andere helft schonk José Juan
aan Josef del Valle, maar op 1 maart 1776 kocht Lorenzo Beyens ook dit deel op,
waardoor het hele huis in zijn bezit kwam. Hetzelfde gebeurde met het huis op de
Plazilla Vieja 4 in Isla de León. Ook hier zouden Josef del Valle en Lorenzo Beyens
elk de helft erven. Dit huis werd geschat in 1801 op 38.026 reales. Evenzeer op 1
maart 1776 kocht Lorenzo het deel van Josef del Valle op, waardoor ook dit huis
volledig in Lorenzo en María’s bezit kwam791.
787
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 5
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 332vta
789
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 329vta
790
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 112vta-113
791
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 328-331
788
151
Doorheen zijn leven vergaarde Lorenzo Beyens nog verschillende andere onroerende
goederen. In 1770 kocht hij voor 414.654 rs y 17 mvs een hacienda in Moron, Puerto
Serrano, gelegen op 97 km van Cádiz. Deze hacienda was 4880 are groot, waarvan 16
are grond diende om te worden bewerkt. Er stond een olijfgaard, enkele schuren en
twee molens, één om olie mee te persen en één om bloem mee te malen 792. Een zestal
jaren later, op 1 maart 1776, kocht Lorenzo het huis in Isla de León in de Calle de San
Juan de Dios 49 van Joséph del Valle. Dit huis werd in 1801 geschat op 46.198 rs 24
mvs. Negen jaren later, op 11 augustus 1785, kocht Lorenzo een huis in Cádiz in de
Calle San Joséph 63 van Ignacio de Roo ter waarde van 183.789 reales. Een klein jaar
later, op 28 maart 1786 kocht Lorenzo een stuk bouwgrond van Bartolomé García
waarop hij vier huizen bouwde. Twee ervan kwamen te liggen in de Calle de la Plaza
del Hospital del Rey 146 en 147, respectievelijk geschat in 1801 op 377.742 rs 22
mvs en 192.089 rs. De andere twee huizen grenzen hieraan en zijn gelegen in de Calle
de la Soledad 144 en 145, respectievelijk geschat in 1801 op 177.334 rs 12 mvs en
366.845 rs 22 mvs793.
Verder is er in de bronnen sprake van nog drie huizen, maar het is niet duidelijk of
Lorenzo deze had gekocht of zelf liet bouwen. Het betreft hier de huizen in de Calle
Rosario 78, op de hoek met het doodlopende straatje, het huis in Calle de Comedias
24 en het huis in Calle San Joséph 172. Respectievelijk werden deze huizen na de
dood van Lorenzo en María verkocht aan Francisco Xavier Filiu op 4 oktober 1803,
aan Jorge Mendaro op 18 maart 1805 en aan Felix Beyens op 31 december 1804.
Opvallend is dat de geschatte waarde van deze huizen niet overeen komt met de
verkoopprijs. Het huis in de Calle del Rosario 78 werd geschat in 1801 op 226.437 rs
28 mvs en verkocht voor 184.000 reales. Het huis in de Calle de Comedias 24 werd
geschat in 1801 op 403.844 reales en verkocht voor 340.000 reales en het huis in
Calle San Joséph 172 werd geschat in 1801 op 349.101 reales en verkocht voor
251.552 reales op een publieke veiling794.
Ook zouden María en Lorenzo negen landerijen795 en de helft van een zoutmijn
genaamd Santa Ana796 van José Juan hebben geërfd. Hierover hebben we geen
verdere informatie.
792
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 63-65
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol.328vta-330vta
794
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol.331-331vta
795
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 327
796
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 23 (fol. 38-39)
793
152
Naast de onroerende goederen bezaten Lorenzo en María een omvangrijke
verzameling roerende goederen. Het betreft hier voornamelijk sieraden, zilverwerk,
meubels en kledij. De totale waarde van de sieraden en het zilverwerk werd geschat
op 211.429 rs 1 mvs. In een notedop gaat het hier voornamelijk over bestek, borden
en ander keuken- en badkamerbenodigdheden. De sieraden zijn in de meeste gevallen
van edelmetaal zoals goud en zilver en zijn in vele gevallen versierd met edelstenen
zoals smaragden en diamanten. Het totaalbedrag van de meubels en kledij werd
geschat op 48.697 rs 17 mvs. Voor de meubels betreft het hier voornamelijk houten
interieurmeubels, maar ook spiegels en glaswerk, waarvan enkele van Chinese of
Saksische makelij. Ook borden en thee- en koffiebenodigdheden vallen binnen deze
verzameling. De totale waarde van alleen de meubels werd geschat in 1801 op 29.035
rs 17 mvs. Voor de kledij werd steeds het onderscheid gemaakt tussen witte en
gekleurde. De witte kledij werd geschat op 13.281 rs, de gekleurde op 6.381 rs. Dat
maakt dat het totaal voor de kledij neerkomt op 19.662 rs797. De totaalwaarde van de
sieraden, zilverwerk, meubels en de kledij komt m.a.w. neer op 254.126 rs 18 mvs.
Lorenzo Beyens was voor de helft eigenaar van de fregat ‘La Galga’798. Meer
informatie hierover beschikken we niet.
Naast hun bezittingen en erfenissen, beschikten Lorenzo en María over talrijke
inkomsten. In de eerste plaats zijn er de inkomsten uit de verhuring van verschillende
huizen. Onderstaande tabel maakt duidelijk hoeveel de huurprijs per maand per huis
bedroeg.
797
798
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 330vta-331
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33
153
Huizen van Lorenzo Beyens en hun huurprijs per maand799
Huizen
huurprijs per maand
Calle del Rosario 78
Calle del Rosario 97
Calle de Capuchinos 65-66
Calle San Joséph 63
Calle San Joséph 172
Calle de Comedias 24
Calle de la Palma 238
4 huizen in Cádiz (Calle de la Plaza del
Hospital 146 en 147 en Calle de la
Soledad 144 en 145)
4 huizen in Isla de León (Calle San Juan de
Dios 48, 49 en 50 en Plazilla Vieja 4)
840 rs
2.130 rs
945 rs
375 rs 27 mvs
881 rs 17 mvs
200 rs
875 rs
totaal
9.602 rs 10 mvs
2.380 rs
975 rs
Het huis in de Calle de Capuchinos 65-66 herbergde ook een juristenkantoor dat
afzonderlijk werd verhuurd voor 375 rs per maand. Het huis zelf werd voor 570 rs per
maand verhuurd. De totale maandelijkse huur van het hele gebouw in de Calle de
Capuchinos 65-66 vinden we terug in de tabel en bedroeg 945 rs. Het huis in de Calle
de Comedias 24 is verbonden aan een pakhuis of magazijn, waarvoor afzonderlijk 75
rs per maand werden aangerekend. Enkel voor het huis in de Calle de Comedias werd
maandelijks 125 rs aangerekend. De som van beiden vinden we terug in de tabel en
bedraagt 200 rs per maand. In de post-mortem inventaris van Lorenzo en María werd
de huurprijs van de vier huizen in de Calle de la Plaza del Hospital del Rey en in de
Calle de la Soledad samen gerekend, waardoor we niet met precisie kunnen weten
voor hoeveel elk huis apart werd verhuurd. Hetzelfde geldt voor de vier huizen in Isla
de León in de Calle de San Juan de Dios en Plazilla Vieja.
Als Lorenzo en María maandelijks 9.602 rs 10 mvs kunnen innen, betekent dit dat zij
op jaarbasis enkel aan huishuur 115.227 rs 5 mvs verdienen. Vermits we niet
beschikken over de juiste gegevens i.v.m. de periodes waarin elke huis afzonderlijk
werd verhuurd, zijn we niet in staat om uit te rekenen hoeveel dit zou opgebracht
hebben tot de dag van het overlijden van Lorenzo en María.
Naast de inkomsten uit zijn huizen, verklaart Lorenzo sinds 1770, wanneer hij de
hacienda kocht in Puerto Serrano, hieruit een jaarlijks profijt van 16.500 rs te halen800.
799
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 126vta-130
154
Ongetwijfeld bracht ook de zoutmijn Santa Ana801 waar Lorenzo voor de helft
eigenaar van was geld in het laatje, maar daar hebben we geen verdere informatie
over.
Lorenzo Beyens droeg enkele titels welke verbonden waren aan inkomsten. In de
eerste plaats is was hij sinds 1779 lid van de ridderorde van Karel III van Spanje en
behoorde daar tot de Caballeros Pensionistas. Hierdoor kon hij jaarlijks genieten van
4.000 reales802.
Een groter inkomen genoot hij echter als lid van de Real Compañía de San Fernando
de Sevilla, goed voor 15.000 reales per jaar803.
Daarnaast was Lorenzo ook handelaar in de Carrera de Indias. Volgens Francisco de
Varas y valdes, kapitein van marine van Cádiz, was hij uno de los mas opulentos y
acreditados en el Jiro de la Carrera, of één van de meest vermogende en invloedrijke
personen in de handel op Amerika804. Hij beweerde samen met nog andere getuigen
dat Lorenzo’s handelskapitaal rond de 3.750.000 reales schommelde805.
In tegenstelling tot de andere leden van de familie Beyens, is het voor Lorenzo en
María wel mogelijk het exacte totaalkapitaal op het moment van hun overlijden te
reconstrueren. Voor hen werd een post-mortem inventaris opgemaakt, waarin alle
schuldvereffeningen, onroerende en roerende bezittingen, erfenisverdelingen, en
waardepapieren zitten vervat. De volgende tabel is een overzichtelijke weergave van
hoe ze in de bron zelf wordt weergegeven. Uit deze rekening blijkt dat het
uiteindelijke totaalkapitaal van Lorenzo en María 3.043.241 rs bedraagt. Omgerekend
in goudwaard is dit 471,0937068 kg fijn goud of afgerond 471,09 kg fijn goud. Dit is
de waarde waarop het erfdeel van hun verschillende kinderen zal worden berekend. In
de tabel hieronder hebben we de rekening gereconstrueerd.
800
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 63-65
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 23 (fol. 38-39)
802
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 113vta-114
803
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 33 (fol.58-59)
804
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, foto 35 (fol. 62-63)
805
AHN, Estado, Carlos III, Exp. 58, Foto 33 (fol. 58-59)
801
155
het eindkapitaal van Lorenzo en María Beyens806
ONROERENDE GOEDEREN
Huizen te Cádiz
- Calle del Rosario 97
- Calle de la Plama 238
- Calle de la Plaza del Hospital del Rey 146
- Calle de la Plaza del Hospital del Rey 147
- Calle de la Soledad 144
- Calle de la Soledad 145
- Calle San Joséph 63
- Callejuela Rosario 78
- Calle de Capuchinos 65-66
- Calle San Joséph 172
- Calle de Comedias 24
totaal
waarde_________
878.986 rs 17 mvs
346.537 rs 28 mvs
377.742 rs 22 mvs
198.089 rs
177.334 rs 12 mvs
366.845 rs 22 mvs
183.789 rs
184.000 rs
156.000 rs
251.552 rs
340.000 rs
3.460.876 rs 33mvs
Huizen te Isla de León
- Plazilla 4
- Calle San Juan de Dios 48
- Calle San Juan de Dios 49
- Calle San Juan de Dios 50
totaal
38.026 rs
63.310 rs
46.198 rs 24 mvs
260.671 rs
408.205 rs 24 mvs
ROERENDEN GOEDEREN
- sieraden en zilverwerk
- meubelen
- kledij
totaal
______
__
211.429 rs 1 mvs
29.035 rs 17 mvs
19.662 rs
254.126 rs 18 mvs
HUUROPBRENGST___________________________________________________
365.463 rs 17 mvs
WAARDEPAPIEREN__________________________________________________
373.905 rs 18 mvs
VERSCHILLENDE DELEN_____________________________________________
413.144 rs 7mvs
BRUIDSSCHATTEN___________________________________________________
- aan María de los Dolores en Antonio de Iraola
225.000 rs
- aan Francisca de Paula en Luis Arroyo
20.000 rs
totaal
245.000 rs
TOTAAL DEBET
806
5.520.722 rs 15 mvs
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 328vta-332vta
156
SCHULDEN
- aan schuldeisers
totaal
waarde
1.587.591 rs 1 mvs
1.587.591 rs 1 mvs
VERMINDERING
- erfenis van María Beyens
- bruidsschat van Lorenzo Beyens
- 9 jaar tribuut voor het huis Calle de la Palma 238
totaal
___________ _
617.415 rs 26 mvs
271.058 rs 28 mvs
1.415 rs 28 mvs
889.890 rs 14 mvs
TOTAAL CREDIT
Eindsom
Debet
Credit
Totaal
2.477.481 rs 15 mvs
5.520.722 rs 15 mvs
2.477.481 rs 15 mvs
3.043.241 rs
5.3.2. Estebán Antonio Beyens Huwijn
Over Estebán Antonio hebben we weinig informatie met betrekking tot de evolutie
van zijn patrimonium. Wel verklaart hij op het einde van zijn leven, in 1778, wanneer
hij 46 jaar oud was, een kapitaal van 127.156 rs 18 mvs te bezitten. Daarnaast had hij
voor 351.438 rs 16 mvs sieraden en meubels in zijn bezit. Hij woonde in een huis in
Bornos in de Calle Ancha, waar hij het vruchtgebruik van genoot. Hij was m.a.w. niet
de eigenaar, maar mocht er wel gratis verblijven, mits hij het huis in haar
oorspronkelijke staat herstelde. De gerechtigde eigenares van dit huis was Jazinta
Martinez807.
Het totaalbezit van Estebán Antonio op het einde van zijn leven wordt berekend door
de som van zijn kapitaal met die van zijn sieraden en meubels. Concreet komt dit neer
op respectievelijk 127.156 rs 18 mvs vermeerderd met 351.438 rs 16 mvs en geeft als
totaal 478.595 reales. Estebán Antonio bezitte m.a.w., zowel in roerende goederen als
in kapitaal een totaal van 478.595 reales. Omgerekend naar goudwaarde is dit
74,086506 kg fijn goud, of afgerond 74,09 kg fijn goud.
807
APHC, prot. not., CA 2204, T, fol. 1636vta
157
5.3.3. Alexandro Beyens Huwijn en María Margareta Barnola
Nog minder dan voor Estebán Antonio zijn we gedocumenteerd voor Alexandro
Beyens en María Margareta Barnola. Hier is de enige informatie waarover we
beschikken m.b.t. hun patrimonium het kapitaal dat Alexandro bezat op de moment
van zijn huwelijk met María Margareta in 1771. Het betreft hier 56.000 rs. Alexandro
was toen 32 jaar oud. María Margareta zelf bracht noch kapitaal noch bruidsschat in.
We weten dat Alexandro actief was in de Carrera de Indias, maar beschikken niet
over informatie die ons inlicht over enig kapitaal dat hij ermee zou verworven
hebben808. Alexandro bezit een huis in Cádiz in de Calle de Marzal 94. Zijn broer
Rafael administreerde de pacht hiervan809.
5.3.4. María de la Paz Beyens Huwijn en Nicolás de Roxas Ybarraondo
María de la Paz beschikte op twintigjarige leeftijd, toen ze huwde met Nicolás de
Roxas in 1766, over 85.960 rs. Dit bedrag is de som van 64.000 rs welke ze kreeg van
haar man en 21.960 rs aan sieraden en kapitaal welke ze zelf bezat810.
Later, wanneer haar moeder María Josefa overleed zou ze 16.000 rs van haar erven.
Dit geld investeerden ze volledig in de handelszaken van Nicolas de Roxas811.
Ook hier schiet informatie te kort om hun totaalkapitaal op het einde van hun leven te
reconstrueren. Wel is zeker dat María in de loop van haar leven erop vooruit ging. Dit
leiden we af aan de erfenis die ze nalaat. Deze overstijgt het bedrag dat ze bezat op
het moment van haar huwelijk met een bedrag van ongeveer 2.000 reales 812. María en
Nicolas hadden huispersoneel in dienst. Over hoeveel personen het hier gaat weten we
niet. Wel is zeker dat het om meer dan één persoon gaat.
De informatie blijft zeer schaars en laat ons m.a.w. niet toe een sluitende conclusie te
trekken.
808
AHPC, prot. not., CA 2197, PT, fol. 51vta
AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 523vta
810
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1694vta
811
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1699vta
812
AHPC, prot. not., CA 2235, T, fol. 1643
809
158
5.3.5. Rafael Beyens Huwijn
In zijn testament van 1800 verklaart Rafael drie aandelen te hebben in het
lijfrentefonds voor een totaalwaarde van 2.565 rs 25 mvs. Twee maal per jaar int hij
de rente hiervan. Rafael preciseert niet hoeveel deze rente bedraagt. Deze rente int hij
tot op de dag van zijn overlijden.
Daarnaast int hij jaarlijks 2.244 reales omwille van zijn prebende van de kapel welke
zijn oom José Juan had gesticht.
Bovendien had Rafael de pachtadministratie van het huis van zijn broer Alexandro in
de Calle de Marzal 94 op zich genomen. De rente van 3% die dit huis opleverde, was
goed voor 76 rs 16 mvs per jaar813.
In het huis in de Calle de San Joséph 63 kreegt Rafael van zijn overleden broer
Lorenzo Beyens een aandeel van 126.475 rs 32 mvs. Het resterende deel werd geërfd
door de oudste zoon van Lorenzo, Josef María, ter waarde van 57.313 rs 2 mvs.
Rafael heeft hierdoor recht op de inkomsten die voortkomen uit de huur dewelke
corresponderen met zijn aandeel in het desbetreffende huis814.
Rafael werd samen met Felix Beyens aangesteld als testamentexecuteurs van Lorenzo
Beyens en María de Belén Beyens. Samen liquideerden ze openstaande rekeningen en
schulden van Lorenzo en María. Zij schoten bijgevolg 1.839.936 rs 27 mvs voor
dewelke ze later terugbetaald kregen van het kapitaal van Lorenzo en María. Het is
niet duidelijk hoeveel Rafael en hoeveel Felix voorschoten. We weten bijgevolg niet
wie in staat was welk bedrag voor te schieten.
5.3.6. Felix Beyens
Als zoon van José Juan Ignacio erfde Felix bij de dood van zijn vader in 1770 de som
van 360.000 reales815. Felix was toen 22 jaar oud.
Op 31 december 1804 werd het huis van de overleden Lorenzo Beyens, Conde de
Villamar in de Calle San Joséph 172 te Cádiz via een publieke veiling verkocht. Felix
Beyens, toen reeds 56 jaar oud, kocht dit huis voor 251.552 reales816.
813
AHPC, prot. not., PR 180, T, fol. 53vta
APHC, prot. not., CA 412, IP, fol. 338-339vta
815
AHPC, prot. not., CA 413, PT, fol. 75
816
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 391
814
159
Omdat Felix samen met zijn neef Rafael Beyens werden aangesteld als
testamentexecuteurs van Lorenzo Beyens, hadden ze al zijn openstaande rekeningen
en schulden geliquideerd. Dit bedrag kwam neer op de som van 1.839.936 rs 27 mvs,
hetwelk Felix samen met Rafael voorschoten. Dit bedrag werd hen terugbetaald van
het kapitaal van Lorenzo Beyens in oktober 1805817. Meer details over wie juist welke
som had voorgeschoten hebben we niet. Bijgevolg kunnen we niet weten wie juist
welk bedrag voorschoot en dus ook in staat was zulk bedrag voor te schieten.
Omdat we over te weinig informatie beschikken zijn we niet in staat een adequate
som op te stellen van Felix’ kapitaal wanneer hij stierf. We weten dat hij ten minste
360.000 reales had geërfd van zijn vader José Juan Ignacio en dat hij het huis in de
Calle San Joséph 172 te Cádiz kocht. Hierdoor bleef er m.a.w. nog 108.448 reales
over. We vermoeden dat Felix nog meer in zijn bezit had, kapitaal waarover de
bronnen zwijgen.
5.4. De vierde generatie
5.4.1.
María de los Dolores
María kreeg bij haar huwelijk met Antonio de Iraola in 1788 een bruidsschat van
225.000 reales mee van haar ouders818. Ze was toen 18 jaar oud.
Dertien jaar later, in 1801, wanneer haar beide ouders overleden, erfde ze 404.390 rs
31 mvs 1/3. In deze som is de volledige erfenis begrepen. Zowel bovenvernoemde
bruidsschat als onroerende en roerende goederen en baar geld zitten hierin vervat.
Wat betreft de onroerende goederen, erft ze ¼ van het huis in de Calle de Soledad 145
ter waarde van 91.711 rs 17 mvs. De resterende ¾ gaat naar haar zus María Lorenza.
Daarnaast erft ze de helft van het huis in de Calle San Juan de Dios 48 in Isla de León
ter waarde van 31.655 rs. De andere helft gaat evenzeer naar haar zus María Lorenza.
Tot slot werd haar een deel van het huis in Calle San Juan de Dios 50 in Isla de León
ter waarde van 35.303 rs 20 mvs toegeschreven.
817
818
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 338
AHPC, prot. not., CA 413, PT, fol. 69-80
160
De roerende goederen die ze van haar ouders erfde bestonden uit een aandeel van
1.822 rs 8 mvs aan sieraden en een aandeel van 2.218 rs 23 mvs aan meubels.
Tot slot erfde ze nog 16.669 rs 31 mvs 1/3 baar geld uit de kas819.
Toen haar man Antonio de Iraola stierf op 5 maart 1837 liet deze María achter met
een berg schulden van 568.105 rs 16 ¼ mvs. Dit overlijden was de aanleiding om een
inventaris op te maken van haar bezittingen en schulden. Uit deze blijkt inderdaad de
negatieve balans. Onderstaande reconstructie maakt dit duidelijk.
Het patrimonium van María de los Dolores
Beyens op 19 januari 1838820
DEBET
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
kapitaal van Antonio de Iraola samen met zijn bruidsschat
597.731 rs 13 ¾ mvs
erfenis die haar dochter María Rafaela afzweert
omdat ze in het klooster gaat
71.954 rs
erfenis van María’s ouders volgens de liquidatie
gedaan op 12 januari 1838
16.243 rs 3 mvs
inkomsten uit huur van de huizen Calle San Juan de
Dios 48 en 50 en Calle de la Soledad 145
81.797 rs 30 ½ mvs
verkoop van de huizen in Calle San Juan de Dios 48 en 50
28.809 rs 9 mvs
verkoop van ¼ van het huis van Soledad 145
40.250 rs 8 mvs
821
verkoop van 5504 kg kinine
15.573 rs
erfenis van haar ouders in baar geld
2.126 rs 6 mvs
voor verschillende handelscommissies
51.248 rs 6 mvs
het erfdeel van Gaspar de Amenabar
40.000 rs
huisraad, zilverwerk en kledij geschat op 12 januari 1838
22.421 rs
Totaal Debet
968.155 rs 3 ¼ mvs
819
AHPC, prot. not., CA 412, IP, fol. 335vta-336vta
AHPC, prot. not., CA 3227, Partición, fol. 128-132vta
821
Kinine is gedroogde bast van een boom uit Peru. Het was een kostbaar geneesmiddel (Everaert, J.,
De internationale en koloniale handel.....p. 870)
820
161
CREDIT
alle kosten vanaf 1 januari 1804 tot het overlijden van Antonio de Iraola op 5 maart
1837
1.
verschillende erfdelen van haar man Antonio
88.562 rs 28 mvs
2.
verlies van de handel van Antonio
55.290 rs 3 mvs
3.
verlies geleden bij de inwisseling van vier waardebonnen
1.807 rs 2 mvs
4.
betaling aan de erfgenamen Brou de Martella,
4.000 rs
5.
onomkeerbare lening dewelke María aan Luis Arroyo en
Francisco Beyens gaf
6.
verschillende rekeningen en verschillende kosten van María
in de jaren 1812 en 1833
1.374 rs 10 mvs
7.
8.
9.
10.
86.643 rs
kosten van het huis, onderhoud van de familie, kledij
en de huur van hun huis sinds 1 jan 1804 tot 31 maart 1837
ter waarde van 2.090.041 rs 3 ¼ mvs, verminderd met de
onderhoudskosten van Bartolomé de Ayala ter waarde
van 1.236.541 rs 30 ½
853.499 rs 6 ¾ mvs
de ziektekosten van Antonio en zijn begrafenis
ter waarde van 18.464 rs 30 mvs, verminderd met de
schenking van Bartolome de Ayala voor de begrafenis
ter waarde van 7.126
11.338 rs 30 mvs
betaling van de prijzer van het zilverwerk
103 rs
de kost van de huisraad van het huis van María
en Antonio
50.599 rs 18 mvs
Totaal Credit
1.536.260 rs 19 ½ mvs
Debit
Credit
Totaal
968.155 rs 3 ¼ mvs
1.536.260 rs 19 ½ mvs
- 568.105 rs 16 ¼ mvs
De eindbalans zoals we hier zien is negatief. María de los Dolores heeft m.a.w. een
schuld van 568.105 rs 16 ¼ mvs. Van doorslaggevende aard blijken hierin de kosten
die in de creditrekening onder het nummer 7 staan vermeld. Dit zijn de kosten aan het
huis, het onderhoud van de familie, de kledij en de huur van María’s huis.
162
Opvallend is dat Antonio de Iraola verlies had geleden met zijn handelsbedrijvigheid
voor een bedrag van 55.290 rs 3 mvs.
Ondanks de rijke erfenis, het omvangrijke kapitaal dat Antonio inbracht en de
uitermate grote bruidsschat die María genoot, dewelke ze kreeg op de zeer jonge
leeftijd van 18 jaar, verging het haar niet zo best. Ze mag van geluk spreken dat
Bartolomé de Ayala haar schuld wou afkopen822.
Haar eindkapitaal op 19 januari 1838 heeft zich vertaald in een schuld van 568.105 rs
16 ¼ mvs. In goudwaarde is dit 87,9427268 kg fijn goud of afgerond 87,93 kg fijn
goud. Maar omdat Bartolomé de Ayala haar schuld had afgekocht, is haar feitelijke
eindkapitaal nul.
5.4.2.
María Lorenza
María Lorenza huwde op 24 februari 1800 met Rafael Llegat. Ze was toen 29 jaar
oud. In tegenstelling tot haar zussen María de los Dolores en Francisca de Paula kreeg
ze geen bruidsschat van haar ouders. De reden hiervoor is ons onduidelijk. We weten
dat María Lorenza huwde een tiental maanden vóór haar moeder stierf. Een goede
maand later zal ook haar vader Lorenzo Beyens overlijden. Misschien gaat het hier
om een slechte ‘timing’ en voelden haar ouders zich niet meer in staat zich nog bezig
te houden met zulke geldzaken.
Maar dit gemis aan een bruidsschat werd goedgemaakt door de erfenis die ze nadien
ontving. Deze is niet meer of niet minder dan die van haar zussen dewelke wel een
bruidsschat ontvingen en bedraagt 404.390 rs 31 1/3 mvs. Voor dit bedrag heeft ze
een aandeel van ¾ in het huis in Cádiz Calle de la Soledad 145 ter waarde van
275.134 rs 5 mvs en een aandeel van ½ in het huis Calle de San Juan de Dios 48 in
Isla de León ter waarde van 31.655 rs. Ook haar aandeel in het huis in Calle de San
Juan de Dios 50 is op één na het grootste van haar vijf andere broers en zussen. Het
bedraagt 38.303 rs 19 mvs. Ook haar aandeel voor de sieraden en het zilverwerk is op
één na het hoogste voor een waarde van 19.859 rs 13 mvs. Hetzelfde geldt voor de
meubels, hier is haar aandeel op één na het hoogste met een waarde van 5.010 rs 23
mvs. Van de drie broers en zussen, m.n. zij zelf, Francisca de Paula en Miguel
Beyens, dewelke een deel kregen toegewezen van de wa ardepapieren, kreeg María
822
AHPC, prot. not., CA 3227, Part., fol. 133
163
Lorenza het minst grote aandeel ter waarde van 18.132 rs 27 mvs. Wat betreft het baar
geld uit de kas ontving María Lorenza een bedrag van 16.295 rs 2 1/3 mvs. Dit bedrag
is op twee na het hoogste.
Hoe het María Lorenza nadien verging weten we niet, daarvoor schiet documentatie
tekort. Wanneer haar man Rafael Llegat zou overlijden, huwde ze met de Gaditaan
Salvador Meléndez Bruna, Luitenant-Generaal van het Koninklijk leger, ridder van de
orde van San Hermenegildo en ridder van de orde van Calatrava 823. Omwille van
Salvador’s titels vermoeden we dat hij een kapitaalkrachtige persoon is. Daarom
denken we dat María Lorenza economisch gezien erop vooruit is gegaan na 1805, het
jaar waarin ze de erfenis volledig had ontvangen.
5.4.3.
Josef María Beyens
Josef María werd geboren als eerste zoon van Lorenzo en María Beyens. Dit maakte
hem erfgenaam van de titel van Conde de Villamar. Met betrekking tot de erfenis van
zijn ouders, zou dit een verschil maken van 537.743 rs in vergelijking met zijn zussen
en broers. Josef María zou net zoals hen 404.390 rs 13 1/3 mvs erven zij het dat hier
voornoemd bedrag van 537.743 rs bijkomt. Dit bedrag is één derde van het kapitaal
van zijn moeder, de Condesa de Villamar, en wordt bijgevoegd bij de legitieme
erfenis van het vaderlijke en moederlijk deel. Josef María’s erfenis komt m.a.w. neer
op een totaal van 942.133 rs 31 1/3 mvs. Dit bedrag zal hij op 21 oktober 1805
ontvangen. Net geen jaar voor hij zou huwen met Josefa Delaville. Voor het bedrag
van 942.133 rs 31 1/3 mvs erft hij het volledige huis in de Calle de la Palma 238 te
Cádiz ter waarde van 346.537 rs 28 mvs. Daarbij komt een aandeel ter waarde van
162.289 rs 13 mvs in zijn ouderlijk huis in de Calle del Rosario 97 te Cádiz. In het
huis in de Calle de San Joséph 63 krijgt Josef María een aandeel van 57.313 rs 2 mvs
toegewezen. Zijn oom Rafael Beyens bezit de overige 126.475 rs 32 mvs. Rafael heeft
hierdoor recht op de inkomsten die voortkomen uit de huur dewelke corresponderen
met zijn aandeel in het desbetreffende huis. José María krijgt het grootste aandeel van
alle broers en zussen toegewezen in het huis in Calle de San Juan de Dios 50 ter
waarde van 91.153 rs 6 mvs. Ook kon hij rekenen op het grootste aandeel in de
sieraden en het zilverwerk ter waarde van 85.302 rs 30 mvs. Wat betreft de meubels,
823
AHPC, prot. not., CA 481, TVP,fol. 21vta
164
krijgt Josef María het minst grote aandeel, ter waarde van 1.341 rs 23 mvs. Maar dit is
relatief wanneer we zien dat hij een aandeel op het geld in kas krijgt dat enorm hoog
boven dat van zijn broers en zussen uit steekt. Hij krijgt het bedrag van 185.195 rs 31
mvs. Tot slot wordt hem nog 13.000 rs 1/3 mvs geschonken om de toekomstige
rekeningen van Lorenzo en María te kunnen liquideren824.
Vijf jaar na het overlijden van zijn vader in 1801 zou hij huwen met Josefa Delaville
op 10 september 1806. Zij bracht geen bruidsschat in. Dertig jaar later, zal zijn broer
Miguel Beyens sterven. Deze had het huis in de Calle de la Soledad 144 geërfd van
zijn ouders en draagt het over op Josef María. Zodoende komt ook dit huis in het bezit
van Josef María wanneer Miguel sterft op 29 november 1836825.
5.4.4.
Lorenzo Josef Beyens
Lorenzo Josef Beyens werd geboren als tweede zoon van Lorenzo en María Beyens.
Daarom erfde hij het gewone bedrag van 404.390 rs 31 mvs 1/3. Voor dit bedrag
kreeg hij een aandeel van twee derde in het huis in de Calle de la Plaza Hospital del
Rey 146 ter waarde van 251.828 rs 17 mvs. Zijn broer Miguel Beyens zou het
resterende deel van één derde erven. Ook zal Lorenzo Josef twee derde erven van het
het huis in Isla de León, Plazilla 4 voor een bedrag van 25.350 rs 17 mvs 2/3. Het
resterende deel van één derde zal zijn broer Miguel Beyens erven. Daarnaast krijgt hij
een deel van het huis in Calle San Juan de Dios 50 in Isla de León ter waarde van
33.303 rs 19 mvs. Hij zal het derde grootste deel van de sieraden en het zilverwerk
erven voor een waarde van 23.855 rs 28 mvs. Zijn aandeel met betrekking tot de
meubels is zeer klein in vergelijking met dat van zijn broers en zussen en bedraagt
261 rs 23 mvs. Ook voor het geld in de kas zal hij een laag bedrag krijgen. Dit is
12.552 rs 7 mvs 1/3. Enkel Miguel Beyens krijgt nog minder. Tot slot erft Lorenzo
nog 57.238 rs 22 mvs van verschillende delen. Welke dit zijn wordt niet
gepreciseerd826.
824
APHC, prot. not., CA 412, IP, fol. 338-339vta
AHPC, prot. not., CA 452, T, fol. 942-943
826
APHC, prot. not., CA 412, IP, fol. 339vta-340
825
165
5.4.5.
Francisca de Paula
Francisca de Paula zal huwen met Luis de Arroyo in het jaar 1797, wanneer ze 17 jaar
oud is. Van haar ouders krijgt ze 20.000 rs mee als bruidsschat. Wanneer haar ouders
stierven, erfde ze net zoals de meest van haar broers en zussen een totaal van 404.390
rs 31 mvs 1/3. Hierin zit haar bruidsschat inbegrepen. Ze krijgt twee volledige huizen,
één in de Calle de la Plaza del Hospital de Rey 147 ter waarde van 192.089 rs en één
in Isla de León Calle de San Juan Dios 49 ter waade van 46.198 rs 24 mvs. Daarnaast
krijgt ze het minst grote aandeel in het huis in Isla de León Calle San Juan de Dios 50
ter waarde van 260.671 rs. Haar aandeel in het zilverwerk en de sieraden bedraagt
32.380 rs 17 mvs. Daarnaast erft ze 5.860 rs 23 mvs aan meubels en een bedrag van
60.209 rs 16 mvs aan waardepapieren. Tot slot erft ze een deel van 16.349 rs 1 mvs
1/3 uit de kas827. Francisca zal deze erfenis hebben ontvangen, net zoals de rest van
haar broers en zussen op 21 oktober 1805. Enkel zij zou er niet lang van kunnen
genieten want ze zal nog geen jaar later overlijden op 11 maart 1806828.
5.4.6.
Miguel Rafael
Miguel Beyes zal net zoals de meeste van zijn broers en zussen 404.390 rs 31 mvs 1/3
erven. Hierin zit het volledige huis in Cádiz in de Calle de la Soledad 144 begrepen,
goed voor 177.334 rs 12 mvs 829. Daar zal hij een boekenwinkel uitbaten830. Dit huis
zal hem jaarlijks een rente van 3.300 rs opleveren831. Ook erft hij één derde van het
huis Calle de la Plaza del Hospital 146 ter waarde van 125.914 rs 5 mvs. Van het huis
in Isla de León, Plazilla Vieja 4 krijgt hij het resterende deel van één derde ter waarde
van 12.675 rs 17 mvs. Het deel dat hij erft m.b.t. het huis in Isla de León, Calle San
Juan de Dios 50 ter waarde van 31.303 rs 19 mvs is het minst hoge vergeleken met dat
van zijn broers en zussen. Enkel zijn zus Francisca de Paula erft een aandeel even
groot als dat van hem. Daarnaast krijgt hij een deel ter waarde van 16.252 rs 30 mvs
toegewezen, deel van de sieraden en zilverwerk. Dit is op één na het laagste aandeel.
Wat betreft de meubels erft Miguel ook op één na het laagste aandeel ter waarde van
827
APHC, prot. not., CA 412, IP, fol. 340vta-342
Privaatarchief, Expediente de Nobleza de Beyens, fol. 46
829
APHC, prot. not., CA 412, IP, fol. 342vta
830
AHPC, prot. not., CA 452, T, fol. 942
831
AHPC, prot. not., CA 420, Patrimonio, fol 281vta
828
166
1.851 rs 23 mvs. Voor de waardepapieren krijgt hij een deel van 26.603 rs 22 mvs en
tot slot een bedrag van 12.455 rs 6 mvs 1/3 uit de kas. Dit is het laagste aandeel van
alle broers en zussen.832 Deze erfenis werd door hem volledig ontvangen op 21
oktober 1805. Zestien jaar later verklaard hij het huis in de Calle Soledad 144, met
daarin zijn boekenhandel als enige bezit te hebben samen met nog wat huisraad en
kledij. Miguel was toen 37 jaar oud. Hij draagt zijn broer Josef María, de nieuwe
Conde de Villamar dit huis over wanneer hij sterft833. Zo gebeurde het dat Josef María
bij de dood van zijn broer Miguel op 29 november 1836 het huis Calle de la Soledad
144 bij zijn patrimonium kon voegen.
Conclusie
Het is duidelijk dat de familie Beyens haar hoogtepunt kende in het uitbundige
patrimonium van Lorenzo en María Beyens uit de derde generatie. De basis hiervan
werd reeds gelegd in de eerste generatie. Cornelio Beyens Torrekens, de eerste
Beyens die naar Cádiz verhuisde, had zich door zijn handelsactiviteiten kunnen
verrijken waardoor zijn eindkapitaal opliep tot 1.155.320 reales. Omdat hij slechts één
zoon had, José Juan Ignacio, was diens erfdeel aanzienlijk, m.n. 1.084.920 reales.
Hiermee verwierf José Juan een uitgebreide basis om zich verder te kunnen verrijken.
Door zijn speculatie op huizen werd hij eigenaar van zeven huizen, waarvan er drie in
Cádiz en vier in Isla de León waren gelegen. Bovendien verwierf hij negen landerijen
en een hele of een halve zoutmijn genaamd Santa Ana. José Juan’s handelsactiviteit
leverde hem bovendien een aanzienbare winst op van 804.928 reales, gerealiseerd in
de periode 1736-1769.
In de tweede generatie zien we dat Cornelio Antonio van Merksem naar Cádiz
verhuisd. Over diens kapitaal weten we dat het in hoofdzaak opgeslorpt is geweest
door de oorlog van 1726-1727 tegen Engeland. Zijn vrouw María Josefa Huwijn
kwam uit een kapitaalkrachtig gezin maar verloor ook een groot deel van haar
kapitaal in diezelfde oorlog. Veel bleef er m.a.w. niet over voor hun kinderen. Estebán
Antonio, Alexandro, María de la Paz en Rafael Beyens zijn daarom minder
832
833
APHC, prot. not., CA 412, IP, fol. 342-343
AHPC, prot. not., CA 0452, T, fol. 943
167
kapitaalkrachtige leden van de familie Beyens. Zij waren niet rijk maar daarom nog
niet arm. We gaan er vanuit dat zij tot de gegoede middenklasse behoorde.
Enkel de zoon Lorenzo Beyens, oudste zoon van Cornelio Antonio en María Josefa,
zou wel rijk worden, zoniet zeer rijk. Door zijn huwelijk met de dochter van José Juan
Ignacio, María de Belen Beyens, tevens zijn nicht, kon hij rekenen op een uitgebreid
erfdeel dat hen zou toekomen. Dit erfdeel omvatte verscheidene huizen in Cádiz en
Isla de León alsook negen landerijen en de helft van een zoutmijn. Niet alle huizen
zou Lorenzo volledig erven, maar omdat hij zo succesvol was in zijn handel op
Amerika, een handel die hem in het jaar 1779 een winst van ongeveer 3.750.000
reales opleverde, was hij in staat de resterende delen van die huizen waar hij medeeigenaar van was over te kopen. Uiteindelijk had hij genoeg geld vergaard om later
nog vier grote huizen in Cádiz te bouwen. Zo werden Lorenzo en zijn vrouw en nicht
María de Belén eigenaars van een totaal van vijftien huizen. Bovendien verwierf
Lorenzo Beyens verscheiden titels en functies dewelke verbonden waren aan een
inkomen. Op het einde van hun leven bedroeg hun totaalkapitaal 3.043.241 reales
(471,09 kg fijn goud).
Het is m.a.w. duidelijk dat wanneer de twee takken van de familie Beyens door het
huwelijk tussen Lorenzo en María worden samengebracht, haar kapitaal wordt
gebundeld waardoor Lorenzo en María konden uitgroeien tot een van de rijkste
gezinnen van Cádiz.
In de daaropvolgende generatie zou het aanzienlijke kapitaal van Lorenzo en María
verbrokkelen. Zij kregen zes kinderen, dewelke elk 404.390 reales erfden. Enkel Josef
María, wettige erfgenaam van de titel van Conde de Villamar die zijn vader had
verworven, erft meer, m.n. 942.133 reales 31 1/3 maravedies. Duidelijk is dat de
verdeling van de erfenis zo evenwichtig mogelijk is gebeurd. Niet over alle kinderen
van Lorenzo en María is evenveel geweten, maar in het geval van María de los
Dolores, is gebleken dat zij in 1838 met een schuld van 568.105 rs 16 ¼ mvs te
kampen kreeg. De rest van de kinderen, m.n. María Lorenza, Josef María, Lorenzo
Josef, Francisca de Paula en Miguel Beyens lieten minder over zich weten. Hierover
beperkt onze informatie zich tot de verdeling van de erfenis. Eigenaardig is dat de
hacienda, de landerijen en de halve zoutmijn, de helft van de fregat ‘La Galga’ die
Lorenzo in zijn bezit had, alsook het huis dat hij bouwde in Calle de la Plaza del
Hospital del Rey 146, niet worden vermeld in de erfenisverdeling. Wat hiermee is
gebeurd is niet duidelijk.
168
ALGEMEEN BESLUIT
De reden waarom twee leden van de familie Beyens naar Cádiz verhuisden, is
vermoedelijk omdat daar de mogelijkheden groter waren dan in de Zuidelijke
Nederlanden. Cádiz stond immers bekend bij menig handelaar als ‘de springplank
naar geld en succes’. Op twintig jarige leeftijd vertrok Cornelio voor de eerste maal
naar Cádiz om te handelen. Hij reisde enkele jaren op en af, waardoor hij ontdekte dat
er in Cádiz best wat mogelijkheden waren. Na een periode heen een weer te hebben
gereisd, besloot hij er te wonenen en te huwen. Zijn neef Cornelio Antonio Beyens
kwam hem achterna. Deze ging gretig in op de uitnodiging van zijn oom om in Cádiz
een beter leven te leiden. Zo gebeurde het dat de twee jongste mannelijke leden van
de familie Beyens in Cádiz terecht kwamen. Op deze manier werd de familietak van
Merksem naar Cádiz verplaatst en zou ze zich daar verder uitbreiden.
Sociaal-maatschappelijk zien we dat zij in de eerste generatie in Cádiz – belichaamd
in de persoon van Cornelio Beyens Torrekens – een familie is die behoort tot de
klasse van de
middenburgerij. Ana Crespo Solana wees erop dat de meeste
buitenlandse inwijkelingen in Cádiz tot die klasse behoorden. Nog in dezelfde
generatie klom de familie Beyens op tot de klasse van de hoge burgerij en had
handelscontacten in verscheidene verre gebieden. Cornelio Beyens Torrekens, de
eerste Beyens in Cádiz, werd mayordomo en schatmeester van de Vlaamse natie.
Deze opwaartse trend zal zich snel doorzetten en we zien dat reeds vanaf de tweede
generatie Cornelio Antonio Beyens consul van de Vlaamse natie en commissaris van
het Oostendse konvooi werd. Binnen dezelfde generatie werd José Juan Ignacio
hidalgo verklaard. Vanaf de derde generatie, belichaamd in de personen Lorenzo
Beyens en Maria de Belén Beyens, is deze trend onmiskenbaar en wordt de familie
Beyens een familie van adel. Hoewel de vierde generatie minder systematisch werd
onderzocht, zagen we toch dat haar leden zich de adellijke levensstijl volledig hadden
eigen gemaakt.
169
Deze sociale promotie over vier generaties heen werd bewerkstelligd door een aantal
strategieën. Zoals dat wel vaker de gewoonte was, werden deze strategieën
gecombineerd waardoor de kans op die sociale promotie alleen maar kon vergroten.
In de eerste plaats was er de strategie van het huwelijk. Door een goed uitgekozen
huwelijkspartner werd in vele gevallen de sociale en economische status behouden,
zoniet uitgebreid. Meestal huwde de groothandelaars, zoals ook het geval was bij de
leden van de Vlaamse natie, binnen dezelfde sociaal-economische kring. Dit geldt ook
voor de familie Beyens. In de eerste generatie zien we dit bevestigd in het huwelijk
tussen Cornelio Beyens Torrekens en María Bruggemans. Deze laatste haar vader was
handelaar in Cádiz en stelde het economisch goed. In de tweede generatie huwde
Cornelio Antonio Beyens met Maria Josefa Huwijn. Haar vader Juan Huwijn, was een
belangrijk persoon binnen de Vlaamse handelsgemeenschap te Cádiz, alwaar hij als
consul en commissaris van het Oostendse konvooi was aangesteld. Met dit huwelijk
maakte Cornelio Antonio Beyens sociale, en waarschijnlijk ook economische
vooruitgang. In de volgende generatie komt de huwelijksstrategie het meest tot uiting.
Lorenzo Beyens zal dan huwen met zijn nicht Maria de Belén Beyens, dochter van
José Juan. De voornaamste reden hiervoor was de conservatie van José Juan’s
kapitaal binnen de familie. Doordat deze twee aftakkingen van de familie Beyens met
dit huwelijk terug samen kwamen, werd het kapitaal van beiden gegenereerd,
waardoor Lorenzo en Maria bijzonder rijk werden. Dit zal ertoe leiden dat Lorenzo
Beyens de titel van Conde de Villamar kreeg omwille van verdienste en dat hij later
nog een reeks titels, zoals grootmeester van de Maestranza van Valencia en ridder van
de orde van Karel III van Spanje, zal bemachtigen. Hij sloeg er ook in de functie van
Síndico Personero of volksvertegenwoordiger aan de stad van Cadiz te bemachtingen.
In de generatie die daarop volgt zullen alle dochters van Lorenzo en Maria huwen met
leden van de militaire adel en niet meer met groothandelaars.
Een tweede strategie is die van de handel. Door de steeds toenemende geografische
uitbreiding van de handelscontacten sloeg de familie Beyens erin zich stelselmatig te
verrijken. Reeds vanaf de eerste generatie had zij handelscontacten in verre gebieden.
Deze waren voorlopig nog toegspitst op de Nederlanden, maar besloten ook nog
andere verre gebieden. Ze reikten van het Balticum, over de hele Europese
Atlantische kust, tot in de Levant. Het was voornamelijk Baltisch hout waarin ze
handelden. In de tweede generatie wordt hun handel uitgebreid tot de Spaans170
Amerikaanse kolonies. Opvallend is hoe José Juan erin sloeg zich met deze handel te
verrijken. Hij had de toon gezet en in de daarop volgende generatie werd de
definitieve toegang tot de adelstand verwezenlijkt. Het is pas in de generatie daarna,
de vierde, dat de handel achterwege werd gelaten.
Met betrekking tot de handelscontacten van de eerste twee firma’s die de familie
Beyens oprichtte, respectievelijk de firma Beyens Brabander y co (1723-1729) en
Beyens Hijo y co (1730-1750) is het duidelijk dat deze in grote mate personen zijn
afkomstig uit, of met wortels in de Nederlanden. Opmerkelijk is verder dat deze
firma’s verweven zijn met de Gentse groothandel. De verschuiving van het centrum
van de Spanjehandel in de Zuidelijke Nederlanden van Antwerpen naar Gent is
daarom ook voelbaar in de handelscontacten van deze firma’s. Ook in Amsterdam
hadden ze een ruime waaier aan handelscontacten.
Naast deze handelsactiviteiten investeerde verschillende leden van de familie Beyens
hun kapitaal in niet-risicodragende beleggingen zoals renten, landerijen en huizen.
Vooral José Juan en Lorenzo zullen zich hiermee bezig houden. José Juan was
verantwoordelijk voor de aankoop van negen landerijen en een zoutmijn genaamd
Santa Ana. Daarnaast had hij zich ontwikkeld tot geldschieter van verschillende
personen en kwam hij ertoe om op huizen te speculeren. Zo gebeurde het dat José
Juan verschillende huizen, zowel in Cádiz als in het nabijgelegen dorp Isla de León
had bemachtigd. Deze erfde Lorenzo, samen met de negen landerijen en de helft van
de zoutmijn. Het is opvallend dat deze trend zowel in Cádiz, Gent als Antwerpen
aanwezig is. Over het algemeen koos de groothandelaar om zijn geld in nietrisicodragende beleggingen te investeren.
Een belangrijke eigenschap van de familie Beyens was dat zij zeer katholiek was. Nog
in Vlaanderen waren de voorgaande generaties sterk verbonden met de parochiekerk
Sint-Bartolomeus van Merksem. Cornelio Beyens Torrekens financierde mee de
preekstoel van de Merksemse parochiekerk waarin zijn naam staat gegrifd en was
mede-oprichter van het pastorijhuis van Merksem. In de tweede generatie was José
Juan eigenaar van een prebende en vanaf de derde generatie verkregen verschillende
leden van de familie Beyens hoge geestelijke titels. Zo was Estebán Antonio uit de
derde generatie priester zowel in Cádiz als in Puerto Real en werd Algemeen
Kerkelijk Fiscaal. Uit dezelfde generatie werd Rafael Beyens, broer van Estebán
171
priester in Cádiz. Miguel Beyens uit de vierde generatie was priester in Cádiz en werd
kanunnik aan de kathedraal van Cádiz en was doctor in de teologie. Deze drie
personen, Esteban, Rafael en Miguel zijn bovendien lid van de broederschap van San
Pedro te Cádiz. Lorenzo Beyens uit de derde generatie bezat geen geestelijk titel,
maar financierde mee de bouw van de Santa Cueva del Rosario. Dit is één van de
mooiste en meest prestigieuze oratoria te Cádiz. Opvallend is dat pas vanaf de derde
generatie leden van de familie Beyens een geestelijke carrière tegemoet gingen. We
kunnen hierdoor concluderen dat het de eerste twee generaties voornamelijk te doen
was om een economische en sociale basis te leggen door middel van de handel. De
generaties daarna genoten mee van deze sociaal-economische ingebedheid en hadden
bijgevolg minder nood om die te bewerktstelligen. Deze was immers door de vorige
generaties reeds gelegd. Dit gaf hen ruimte om zich op een loopbaan als geestelijke
toe te spitsen.
172
PRENTEN
Portret van Lorenzo Narciso Beyens Huwijn, Conde de Villamar, Maestrante de
la Real Maestranza de Valencia en Caballero Pensionado de la Real y
Distinguida Orden Española de Carlos Tercero.
173
Download