Voordracht ‘Ruimtelijke voorstelling in de schilderkunst’. 1. Zijn niet alle grafische voorstellingen ruimtelijk? Wanneer we spreken van een voorstelling impliceert dit dat er een object is van de voorstelling en het is ondenkbaar dat het voorgestelde geen ruimtelijke afmetingen zou hebben en dit is zelfs het geval wanneer het getekende of geschilderde abstract is. (Wanneer de abstractie zeer ver wordt doorgedreven is er geen sprake meer van een object, er wordt dan niets meer voorgesteld. We komen hierop terug.) Wat we dus bedoelen met ruimtelijk is in ons geval dat er sprake is van situering in een ruimte. Laat ons een paar voorbeelden geven waarin er geen aanduidingen zijn waar het voorwerp van de representatie zich bevindt. -Grottekeningen van Lascaux p. 19-21 Story of Art -Tekeningdoor Australische aboriginal. p. -Griekse vaas uit de geometrische periode.p.47 -Egyptische voorstelling van een tuin met een vijver.p.34. -Egyptische scene uit het dagelijks leven.p. 36 -Grielse vaas met zwarte figuren op lichte achtergrond. -Griekse vaas met rode of okerkleurige figuren op zwarte achtergrond. -Eerste pogingen tot ruimtelijke voorstelling in Plato’s tijd.. Plato’s commentaar: de oude Egyptische voorstellingen waren veel beter dan de nieuwerwetse, want het was de bedoeling het voorgestelde niet vanuit een gezichtspunt te benaderen, maar tegelijkertijd van verschillende kanten. Op deze manier werd het particuliere overstegen naar het algemene en de idee zichtbaar gemaakt, eerder dan dat de bedrieglijke zintuiglijke werkelijkheid werd weergegeven. Illusoir karakter van de schilderkunst. De schilder is een bedrieger. Plato vergeet dat het onveranderd karakter van de voorstellingen eerder dan gebaseerd op de plastische weergave van ideeën religieus van aard is. De stijl is dus gesanctioneerd door de traditie. -Voorbeeelden uit de periode voor het Westers perspectief werd toegepast in Europa. -Voorbeelden uit Perzië en China. 2. Het Westers perspectief. Situering in de ruimte. - Mantegna, Van Eyck. 3. Westers perspectief een conventie of gebaseerd op eigenschappen van de waarneming? Groot-klein, ver-dicht. Ruimtelijke relaties. Zelfde informatie in alle wijzen van voorstellen? Wat is realisme? Dieren in relatie met ande diersoorten en met individuen van dezelfde soort. Twee principes: herkenbaar zijn voor soortgenoten en zich verbergen voor prooidieren. 4. Experimenten, bv. cubisme, Picasso. Constructivisten verwerpen ruimtelijke aanduidingen. 5. J.J. Gibson: ecolmogische theorie van de waarneming. Samenvatting. -Ruimtelijke voorstelling wordt omschreven als aanduidingen van de 3D-ruimtelijke positie van de elementen van de voorstelling en hun relaties. -Aan de hand van afbeeldingen wordt aangetoond dat we mogen aannemen dat er voor het einde van de klassieke Griekse periode, (4de eeuw v. Chr.) aanduidingen worden gebruikt van 3D-posities. Er wordt gewezen op de hiëratische voorstellingen van de personages ( voeten en aangezicht in zijaanzicht, torso invooraanzicht) en het eigenaardige ‘uitgeklapt perspectief’ traditioneel gehanteerd door de Egyptenaren -Op het einde van de klassieke Griekse periode zijn er eerste pogingen. Hierop is er kritiek van Plato, die het idealistische waarheidsgehalte als criterium hanteert en de veranderlijke weergave vanuit één gezichtspunt verwerpt. -In de Middeleeuwen is er in de Westerse schilderkunst geen ruimtelijk voorstelling in de boven azangegeven zin. Verschillende scenes die zich afspelen op verschillende ogenblikken worden gecombineerd en de personages worden in grootte voorgesteld naar gelang hun belang of status. De voorstelling van een ruimtelijk gegeven is een opsomming van de elementen die het bevat zonder leegte ertussen. (Voor de middeleeuwer bestond er geen leegte. (Aristoteles)) -In andere grote culturen is er evenmin ruimtelijke voorstelling in de middeleeuwen en lang daarna. (Perzishe miniaturen bv. ) De Chinezen gebruiken het omgekeerd perspectief: paralelle lijnen wijke uiteen, wat ver is is groter voorgesteld dan wat nabij is) - Het Westers perspectief ontwikkelde zich in de late Middeleeuwen in Italië en werd daaarna in West-Europa algemeen toegepast. De vraag ‘waarom hier en waarom niet elders?’ is gerelateerd aan de vraag waarom de moderne wetenschap zich in Europa ontwikkelde en niet in de Arabische landen of in China. Zeker is dat er zich in de dertiende eeuw (school van Oxford) een neoplatonistische lichtmetafysica ontwikkelde, waarin God geïdentificeerd werd met het licht, dat door het door zijn goddelijke aard verdiende wiskundig bestudeerd te worden. (Optica, Perspectiva). Bovendien kende men de theorieën van Al Hazen, die o.a. de anatomie en waarneming onderzocht. Op het einde van de middeleeuwen gaat men meer en meer belang hechten aan een quantitatieve benadering in wetenschap en praktische aangelegenheden; men gaat wegen, meten en berekenen. -Het Renaissance perspectief wordt ook wel geometrisch genoemd is een theorie die de tekenaar of schilder moet in staat stellen in de plaats van wat hij voorstelt te maken, een huis, een boot, een mens, etc., af te beelden wat hij ziet vanuit één gezichtspunt volgens de wetten van de optica en de meetkunde. Dit stelt de toeschouwer in staat zich te verplaatsen in de scene zoals gezien door de kunstenaar en precies te bepalen waar zich hierin wat bevindt op welke plaats en hoe groot het is. Wat hij te zien krijgt is een momentopname van een scene zoals zij gezien werd of zou kunnen gezien zijn door een getuige. - De algemeen gangbare opvatting is dat de toepassing van het Renaissance perspectief een realistisch resultaat oplevert. Sommigen zeggen dat wat voorgesteld wordt een hoog waarheidsgehalte heeft. Anderen zeggen dat het de werkelijkheid afbeeldt, i.e. kopieert. Beide opvattingen werden aangevallen door Nelson Goodman, die verklaart dat het realisme onbestaande is en het Renaissance perspectief voor een conventie. Het is echter makkelijk aan te tonen dat realisme wel degelijk bestaat: er zijn voorstellingen die genoeg eigenschappen gemeen hebben met het voorgestelde om herkenning ervan mogelijk te maken. Een portret van een persoon is een goed voorbeeld: er bestaan algemene regels om een persoon te tekenen of schilderen, maar er zijn geen regels om een bepaald individu zo af te beelden dat diegene die hem of haar kent hem of haar ook herkent als die bepaalde persoon en niemand anders. -Zien wij de werkelijkheid zoals ze is? Neen. Illusies -Beelden wij af wat we zien? Neen. Huizen: vertikale lijnen worden parallel weergegeven. In zowel in wetenschappelijke als praktische aangelegenheden begint men meer en meer een quantitatieve benadering te ontwikkelen. (A.W. Crosby, The Measure of Reality.) Ruimtelijke voorstelling in de schilderkunst. (Voordracht gehouden op 25 januari 2007) - Alleen in West-Europa werd in de Renaissance een theorie en een methode ontwikkeld die toelaat in tekeningen en schilderijen de voorgestelde elementen nauwkeurig te situeren in een drie-dimensionele ruimte, zoals ze waargenomen worden vanuit één bepaald gezichtspunt. Wel hebben de Oude Grieken op het einde van de klassieke periode en in de Hellenistiche tijd pogingen ondernomen om scènes ruimtelijk uit te beelden, maar ze ontwikkelden geen consistent perspectief. Te vermelden zijn het ‘uitklappend perspectief’ van de Egyptenaren en het ‘omgekeerd perspectief’ van de Chinezen.We kunnen ons de vraag stellen waarom het geometrisch perspectief zich alleen bij ons ontwikkelde, daar waar we weten dat verschillende culturen (o.a. de Arbische, de Chinese) op het einde van de middeleeuwen op gelijke hoogte stonden, zo niet verder. De vraag is dezelfde als die naar de reden waarom de moderne wetenschap zich bij ons ontwikkelde en niet elders. Historisch gezien hebben verschillende elementen hier een rol gespeeld: politeke, demografische, sociale en economische (Zie I. Wallerstein, The Modern Worldsystem, I, 1974, II, 1980), het ontbreken van een centraal gezag in Europa, het verdwijnen van de eenheid binnen het Christelijk geloof, het teloor gaan van vaste waarden en waarheden maakten vernieuwing mogelijk, daar waar andere culturen veel meer conservatief waren. Men vertrouwde meer en meer op wat men met zijn eigen ogen kon zien; in de plaats van zich te beroepen op authoriteiten ging men waarnemen en experimenten doen. Reeds voor de Renaissance, in de dertiende eeuw, ontwikkelden Platonistische filosofen (school van Oxford), die zoals Plato zelf grote waarde hechtten aan de wiskunde, een ‘lichtmetafysica’. God, de bron van alle zijn, is licht en de wetten van het licht kennen is nader komen tot God. Zij gaan optische fenomenen geometrisch bestuderen en zelfs proefnemingen doen. Bovendien zijn de theorieën van Al Hazen over de anatomie van het oog en het zien van grote invloed op deze filosofen, die ook wel ‘perspectivisten’ worden genoemd (M. De Mey in: M. De Mey en E.de Nil (eds.), Perspectiva van Aristoteles to Zeki, 1995). Zowel in wetenschappelijke als in praktische aangelegenheden begint men vanf de late Middeleeuwen en in de Renaissance meer en meer een quantitatieve benadering te ontwikkelen (A.W. Crosby, The Measure of Reality, 1977); in de plaats van te schatten hoeveel er van iets zijn, hoe zwaar iets is of hoe groot, gaat men tellen, wegen en meten. Het is in deze context dat de ontwikkling van het Westers perspectief moet worden gezien. Bovendien kenden de architecten en schilders van de Renaissance de theorieën over oprica van de perspectivisten en maakten er gebruik van. Vragen omtrent perspectief en de mogelijkheid tot realisme. - Het leek lange tijd evident dat het geometrisch perspectief leidde tot voorstellingen met een grote waarheidswaarde, tot realisme. De logicus en epistemoloog N. Goodman, die ook kunstkenner was, heeft dit in vraag gesteld (o.a. in Languages of Art, 1976, Of Mind and Other Matters,1987, Ways of Worldmaking,1978). 1) Hij beweert dat het Westers perspectief een conventie is zoals alle andere manieren van voorstellen. Een uitgeklapt of een omgekeerd perspectief zou evenveel imformatie bevatten als het geometrische. Realisme is dus relatief. Dit is manifest onwaar, aangezien men met de computer met grote nauwkeurigheid de afmetingen van een gebouw of ruimte geschilderd of getekend in Renaissance perspectief kan reconstrueren (M. De Mey, Jan Van Eyck: l’alternativa fiamminga, 2001; A.Criminisi, M. Kemp, Sin Bing Kang, ‘Reflections of Reality in Van Eyck and Robert Campin’, Historical methods, Vol. 37, nr.3, 2004), wat niet kan bij andere voorstellingswijzen. 2) Het Westers perspectief wordt niet consequent toegepast: vertikale lijnen neigen niet naar mekaar toe op voorstellingen in Renaissance perspectief, zoals zou moeten volgens de wetten van de optica. Dit is correct. 3) Het is bovendien gebaseerd op een compleet abnormale wijze van zien: door een gaatje met één onbeweeglijk oog. Ook dit is correct. Zien is niet passief, maar een actief gebeuren, waarbij men zijn ogen beweegt, zijn hoofd draait of zich zelfs verplaatst om het voorwerp van zijn interesse te kunnen waarnemen. Onze ogen werken niet als een camera obscura, waarbij zich een beeld op ons netvlies vormt dat we zien, want dit zou veronderstellen dat er een mannetje in ons hoofd zit dat dit beeld inonze ogen ziet en in het hoofd van dat mannetje zou er weer een mannetje moeten zitten dat het beeld van het beeld ziet, enz., ad infinitum (J.J.Gibson, The Ecological Approach to Visual Perception,1979). 4) De schilder kan de werkelijkheid niet copiëren, omdat er geen ware werkelijkheid van iets bestaat. Goodmans beroemd voorbeeld is een portret van Admiraal Nelson. Hoe was hij werkelijk? Talloze zienswijzen zijn mogelijk, men kan hem portreteren als kind of’s’morgens in zijn kamerjas en waarom bijvoorbeeld niet zoals een dronkaard hem zag door de bodem van een glas? De kunstenaar crëeert steeds een wereld, eerder dan dat hij er een nabootst. Hier heeft Goodman gelijk, in die zin dat dingen op veel verschillende manieren kunnen waargenomen worden en op verschillende momenten en niets laat toe te zeggen dat één ervan de waarheid bevat. Dat realisme onmogelijk is volgt hier nochtans niet uit. Een kunstwerk dat iets voorstelt vanuit het gezichtspunt van de ooggetuige berust niet op een min of meer arbitraire conventie zoals een landkaart dat doet, waarbij men de code moet leren om ze te lezen. (E.H. Gombrich, The Image and the Eye, 1982). Voor Goodman kan men zich niet beroepen op de bedoeling van de kunstenaar, want dit neigt naar idealisme en Goodman stelt zich op als behaviourist. Nochtans wordt in de praktijk een realistisch portret, een realistisch schilderij dat een bepaald gebouw voorstelt of een specifiek landschap, bewust zo geschilderd dat er een gelijkenis is tussen het beeld en het afgebeelde, die maakt dat ze kunnen worden herkend door de toeschouwer die vertrouwd is met de persoon of het gebouw. De kunst om herkenning mogelijk te maken kan niet berusten op algemene conventies, maar vraagt geval per geval een andere aanpak. Indien het de bedoeling is een realistische voorstelling te bekomen, kiest de kunstenaar een typisch aspect dat de toeschouwer kan kennen en geen buitenissige benadering (M. Gosselin, -“Conventionalims versus Realism. The Portrait” in; L. Agaard-Mogensen, R. Pinxten en F. Vandamme (eds.), Worldmaking’s Ways, 1987).5) Talrijke illusies van de visuele waarneming zijn bekend. Vele ervan verdwijnen niet, ook niet als men er ons op heeft attent gemaakt dat het om gezichtsbedrog gaat. De kunstenaar kan hiermee rekening houden en maakt er soms zelfs dankbaar gebruik van in zijn werk (E.H. Gombrich, Art and Illusion, 1950). Opmerking: Het effekt van een driedimensionele ruimte wordt niet alleen bekomen door het gebruik van perspectief, maar door het weergeven van textuur, die dichter wordt naar mate ze zich verder bevindt, door donkere kleuren te gebruiken voor voorwerpen op de voorgrond, lichtere voor wat zich verder bevindt en blauwige tinten voor de verte (bv. bergen). Ook schaduwing is een bekende techniek om ruimtelijke indrukken op te wekken. Conclusie: Het geometrisch perspectief in de schilderkunst is nauw verweven met de wetenschappelijke kennis van de periode waarin het ontstond. Men wilde de werkelijkheid weergeven zoals men ze waarnam en niet de dingen voorstellen zoals men wist of dacht dat ze waren, zoals men in de middeleeuwen deed. Perspectief is geen loutere conventie, maar een manier om accuraat de meetbare ruimte voor te stellen die voornamelijk berust op de wetmatigheden van de visuele waarneming . Kunstenaars hebben altijd uit de wetenschappelijke theorieën gehaald wat ze konden gebruiken, maar gingen met dit materiaal vrij om, pasten het aan hun esthetische doeleinden aan. Mia Gosselin.