vlaams parlement

advertisement
KRIS PEETERS
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, BUITENLANDS
BELEID, LANDBOUW EN PLATTELANDSBELEID
ANTWOORD
op vraag nr. 431 van 21 juni 2012
van IVAN SABBE
1. In Vlaanderen worden verschillende types maïs geteeld in de eerste plaats afhankelijk van de
bestemming maar ook van de weersomstandigheden tijdens het groeiseizoen. Maïs kan ondermeer
als korrel (vochtig/droog) of als silomaïs (gehele plant/deel van de plant) geoogst worden, elk met
een eigen rendement.
Ingeval van ongunstige groeiomstandigheden zullen de mindere opbrengsten op het areaal
silomaïs dikwijls gecompenseerd worden door een bepaald areaal korrelmaïs als silomaïs te
oogsten. Omgekeerd kunnen - indien de groeiomstandigheden voor silomaïs gunstig zijn en er
voldoende ruwvoeder geproduceerd is - de veehouders beslissen om een deel van hun silomaïs
toch te oogsten als korrel. Dit gebeurt zeker in jaren wanneer de prijsvorming van het vochtig
maïsgraan goed zit.
Voor de inschatting van de productie wordt beroep gedaan op de ADSEI – gegevens (Algemene
Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie - Definitieve raming van de
productie van de landbouwteelten).
In Vlaanderen werd in 2011 circa 771.000 ton maïs als korrel geoogst (droog/vochtig) met een
gemiddelde opbrengst van nagenoeg 12 ton/ha en werd 5.505.000 ton silomaïs geproduceerd met
een gemiddelde opbrengst 47 ton/ha (oogst gehele plant, ongeveer 30% droge stof).
2. Op basis van de gegevens van ADSEI (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie –
FOD Economie, 15 mei – telling) bedroeg het gemiddelde areaal in de periode 2009-2011 maïs
nagenoeg 180.000 ha terwijl de oppervlakte voor land- en tuinbouwteelten 617.000 ha bedroeg
voor dezelfde periode.
Het totale maïsareaal nam gemiddeld 29 % in van het totaal beschikbare landbouwareaal (incl.
blijvend grasland) in Vlaanderen in.
Het globale areaal maïs kan bovendien van jaar tot jaar schommelen. Ongunstige
weersomstandigheden bij de inzaai van de wintergranen het jaar voordien, kan leiden tot extra
inzaai van (korrel)maïs het voorjaar daarop.
3. De VREG heeft berekend (zie antwoord op vraag nr. 588) dat in 2011in totaal circa 715.000 ton
inputmateriaal in agrarische vergistinginstallaties terecht kwam.
De volgende verdeling tussen de verschillende types van inputmateriaal wordt door de VREG op
massabasis bekomen: 29% mest, 23% energiegewassen, 37% niet-agrarische organisch
biologische afvalstoffen en 11% agrarische organisch biologische afvalstoffen.
Op basis van deze gegevens kan berekend worden dat in 2011 165.000 ton silomaïs gebruikt werd
in de vergisters. Dit is het equivalent van ongeveer 3.510 ha silomaïs of ca. 0,6% van het globale
areaal voor landbouwgebruik indien men rekening houdt met een opbrengst van 47 ton/ha.
4. Het areaal silomaïs bestemd voor energieproductie zal logischerwijze groeien met het aantal
vergistinginstallaties in Vlaanderen.
Het aandeel van dit areaal zal globaal genomen eerder beperkt blijven in Vlaanderen en staat niet
in verhouding tot het areaal landbouwgrond dat vandaag in Vlaanderen verdwijnt of voor andere
dan landbouwdoeleinden wordt gebruikt.
Geteelde landbouwgrondstoffen zoals silomaïs zijn in vergelijking met biologisch organisch afval
of andere reststromen duurder in aankoopprijs. De kostprijs van het inputmateriaal bepaalt in
belangrijke mate de rendabiliteit van biogasinstallaties zodat de beheerders van deze installaties er
alle belang bij hebben om het aandeel maïs in het proces te beperken.
5. Algemeen wordt aangenomen dat monoculturen een negatief effect hebben op de biodiversiteit.
De biodiversiteitproblematiek moet echter breder gezien worden dan louter de ontwikkeling van
energiegewassen voor vergisting in Vlaanderen. Het is bovendien niet de bestemming van de
landbouwgrondstof die bepaalt of er effecten zijn op de biodiversiteit maar wel het al dan niet
toepassen van goede landbouwpraktijken zoals teeltwisseling van gewassen, keuze van geschikte
gewassen en rassen met het oog op de teeltopvolging, het gebruik van tussenteelten groenbemesters en vanggewassen, het toedienen van koolstof aan de bodem via het inwerken van
plantenresten, stalmest of compost, beperking van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen,
toepassen van geïntegreerde gewasbeschermingtechnieken inzake gewasbescherming, …
Vandaag bestaan binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid instrumenten zoals de
randvoorwaarden opgelegd in het kader van de directe steun, agro-milieumaatregelen,
beheersovereenkomsten, … om hieraan tegemoet te komen.
Met de nakende vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid wordt extra belang
gehecht aan het thema biodiversiteit (uitbreiding aantal teelten op bedrijfsniveau, gedeelte van het
landbouwareaal als ecologisch focusgebied).
6. Zoals eerder weergegeven kan men vandaag niet stellen dat er zich in Vlaanderen een
monocultuur van energiegewassen bestemd voor de vergisting ontwikkelt.
Ook een gedeelte van het areaal suikerbieten, granen en koolzaad wordt geteeld met als
bestemming hernieuwbare energie en vervoedering, maar maken deel uit van gangbare
teeltrotaties.
Zie tevens antwoord op vraag 5.
7. De problematiek van de stijging van de voedselprijzen en het in gevaar komen van de
voedselzekerheid mag men niet verengen tot het gebruik van landbouwgrondstoffen voor niet voedingsdoeleinden zoals energie en louter een probleem in Vlaanderen.
De subsidie van landbouwstromen voor groene energie in Vlaanderen is beperkt in vergelijking
met andere organische stromen
In 2011 werd het decreet met betrekking tot de toekenning van groene stroomcertificaten op het
vlak van minimumsteun voor agrarische stromen aangepast.
Onder agrarische stromen voor vergisting wordt verstaan:
- dierlijke mest,
land- en tuinbouwproducten van plantaardige of en dierlijke oorsprong stromen zoals
gewassen en delen van gewassen
-
land- en tuinbouwafval af landbouwbedrijf afkomstig van de landbouwbedrijven of na een
eerste beperkte bewerking (vb. schillen, sorteren, …) en natuur- en bermmaaisel.
Het verschil in ondersteuning beperkt zich tot een differentiatie van de minimumsteun tussen
enerzijds installaties die hoofdzakelijk dergelijke agrarische stromen gebruiken (minimaal 50%)
en anderzijds installaties die andere organische afvalstromen gebruiken. Deze aanpassing werd
noodzakelijk geacht om de rendabiliteit van bestaande installaties die agrarische stromen als input
gebruiken te verzekeren.
Zoals eerder gesteld, wordt in Vlaanderen eerder een beperkte oppervlakte aan energiegewassen in
de vergistinginstallaties verwerkt.
Vanuit het beleidsdomein Landbouw en Visserij worden de installaties in het agrarisch gebied
aanzien als be- en verwerkingsinstallaties voor dierlijke mest. Daarnaast verwerken ze organische
biologische afvalstromen afkomstig van de verwerkende- en voedingsindustrie. Vergisting voor
energiedoeleinden draagt bij tot verbreding van de landbouw, de doelstellingen voor hernieuwbare
energie (aandeel groene stroom) en klimaat (verminderde methaanuitstoot bij mestopslag) en het
behalen van de doelstellingen in het kader van de nitraatrichtlijn. Ook bij het gebruik van digestaat
voor bemesting zijn er voordelen: nutriënten zijn makkelijker opneembaar door de planten, na
temperatuurbehandeling van het digestaat is het risico op verspreiding van plantpathogenen en
onkruidzaden beperkt en het digestaat bevat een stabielere organische fractie wat bijdraagt tot een
verhoging van het organische stof gehalte van de bodem.
Wereldwijd gezien liggen verschillende factoren aan de basis van stijgende voedselprijzen zoals
een groeiende wereldbevolking, veranderend consumptiepatroon (meer proteïnen) in landen met
een stijgende economische groei, fossiele brandstoffenprijs (meststoffen), vraag naar biomassa, te
lage productiviteit in landen die een groot landbouwproductiepotentieel hebben door gebrek aan
beleid en middelen, lage prijselasticiteit van de landbouwproducten, niveau van beschikbare
voorraden, ongunstige weersomstandigheden in belangrijke wereldgraanproductiegebieden,
speculatie op de markten enz.
De sterke fluctuatie van de voedselprijzen (zowel stijging als daling) en de bedreiging van de
voedselzekerheid is in de eerste plaats een probleem van de allerarmsten onder de
wereldbevolking. De uitgaven voor voedsel zijn een belangrijk aandeel in het huishoudelijk
budget en bij belangrijke prijsstijgingen hebben zij onvoldoende inkomen om basisgrondstoffen of
voedsel aan te kopen. Dikwijls doen deze mensen ook aan een vorm van overlevingslandbouw en
ontberen ze de middelen om voor de noodzakelijke landbouwproductiviteit te zorgen, wat nog
extra benadrukt wordt bij belangrijke prijsdalingen op de wereldmarkten.
Wereldwijd kan de landbouwsector hier zelf een antwoord op bieden door de productiviteit op een
constante en duurzame manier te verbeteren wat trouwens ook in de aanbevelingen van de G-20
gesteld wordt.
Gezien het steeds meer brozer evenwicht in aanbod en vraag van landbouwgrondstoffen
wereldwijd is het zinvol - maar tevens moeilijker realiseerbaar - om op wereldniveau aandacht te
hebben voor marktstabiliserende instrumenten zoals strategisch voorraadbeheer, variabel gebruik
van biomassa voor niet-voeding toepassingen, beperking van de negatieve impact van speculatie
op de grondstoffentermijnmarkten, enz.
8. We moeten er ons van bewust zijn dat biomassa in de toekomst een belangrijke en meer
verhandelbare grondstof zal worden. De vraag naar biomassa voor de verschillende doeleinden
(voedsel, energie, groene chemie, structuurmateriaal, …) zal ook leiden tot een stijging in de vraag
naar landbouwgrondstoffen, deels ter vervanging van de fossiele grondstoffen.
Belangrijk is dat er een evenwicht wordt gevonden in het gebruik van biomassa voor diverse
doeleinden en waarbij vermeden moet worden dat de effecten van een stijgende vraag naar
biomassa op de prijzen van de landbouwgrondstoffen te extreem zouden worden.
Wereldwijd is er nog potentieel om de stijgende vraag naar biomassa op te vangen door duurzame
productiestijgingen. De doelstelling moet zijn om in de toekomst wereldwijd efficiënter om te
springen met de productiecapaciteit van de aarde en dit voor alle sectoren. Dit betekent dus
aandacht voor het beheer van ons landbouwareaal en meer efficiëntie in zake het gebruik van
grondstoffen als energie, water, nutriënten, ….
Ik meen dat vanuit het beleid op het vlak van investeringen, innovatie en voorlichting de juiste
aansporingen worden gegeven.
Bovendien is een gematigde en structurele stijging van de prijzen van de land- en
tuinbouwproducten die rekening houdt met de stijgende productiekosten gerechtvaardigd, maar
ook niet steeds het geval.
Download