1p36 deletiesyndroom Het 1p36 deletiesyndroom is nog maar sinds kort goed vast te stellen met chromosomenonderzoek. Dankzij nieuwe technieken zijn nu ook heel kleine deleties aan de uiteinden van de chromosomen op te sporen. Bij kinderen met dit syndroom ontbreekt een heel klein stukje materiaal van het uiteinde van een van de twee chromosomen 1. De grootte van het ontbrekende stukje kan variëren. Als gevolg van de deletie is een aantal genen slechts in enkelvoud aanwezig; een andere veel gebruikte naam is monosomie 1p36. Bron: Engelstalig vouwblad 1p36 deletion syndrome, Unique, ‘Rare Chromosome Disorder Support Group’, 2004. www.orpha.net: Slavotinek, Chromosome 1p36 deletions Kenmerken bij 1p36 deletiesyndroom De grootte en het effect van de 1p36 deletie verschilt van kind tot kind. Niet alle kinderen hebben de hier beschreven kenmerken. In uiterlijk en voorkomen lijken de kinderen op elkaar, maar de bijkomende beperkingen variëren sterk in ernst en aantal. De meest voorkomende kenmerken bij deze aandoening zijn: •G eringe groei en gewichtstoename (ook wanneer het kind voldoende voeding krijgt) en op latere leeftijd risico op overgewicht • Licht vertraagde motorische ontwikkeling • Sterk vertraagde spraakontwikkeling • Meestal een verstandelijke beperking.De ernst hiervan varieert • Vaak treedt de puberteit vroeger op dan gebruikelijk Uiterlijk • Een klein hoofd met een prominerend (vooruit stekend) voorhoofd • Diepliggende ogen onder rechtewenkbrauwen • Een kleine puntige kin (op de babyleeftijd) • Wat laag staande, kleine en ongewoon gevormde oren • Een grote fontanel, die zich langzaam sluit • Kleine pinken met een bewegingsbeperking Medische aandachtpunten • Ernstige spierslapte vooral op de babyleeftijd bij meer dan 90% • Visuele beperkingen en oogproblemen bij ongeveer 70% • Epilepsie bij ruim 70% • Gehoorverlies bij ongeveer 50% • Langzaam werkende schildklier (hypothyroïdie) • Aangeboren hartafwijkingen (zwakke hartspier – cardiomyopathie; ductus arteriosis; tetralogie van Fallot; VSD) bij 40% • Licht verhoogde kans op neuroblastomen • Lipspleet en/of gehemeltespleet bij 25% Groei en ontwikkeling • Voedingsproblemen en soms moeite met zuigen en slikken Special | 1p36 deletiesyndroom | september 2008 1 Men schat dat de deletie voorkomt bij 1 : 10.000 pasgeborenen. Dat zou voor Nederland betekenen dat er per jaar 15 – 20 kinderen geboren worden. De deletie ontstaat meestal spontaan, dat wil zeggen dat de kans op een volgend kind met dezelfde aandoening gering is. Uitsluitsel hieromtrent kunnen ouders krijgen nadat ook bij hen de chromosomen zijn onderzocht. Behandeling De aanpak van de voedingsproblemen is niet anders dan bij andere kinderen. De ernst van de voedingsproblemen hangt samen met de ernst van de spierslapte en met de eventuele zuig en slikproblemen. Soms is tijdelijk sondevoeding nodig. Wanneer de voedingsproblemen lang aanhouden kan (tijdelijk) een PEG sonde (= sonde door buikwand in de maag) uitkomst bieden. Veel kinderen hebben een licht tot ernstig gehoorverlies. Bij sommige kinderen is het gehoorverlies progressief. Al op heel jonge leeftijd kan de ontwikkeling worden gestimuleerd. Vroege intensieve behandeling – het liefst in de thuissituatie – door een kinderfysiotherapeut en/of gespecialiseerde logopedist is erg nuttig voor het kind en ook heel waardevol voor de ouders. Deze behandeling zal zich in eerste instantie richten op aanpak van de problemen met zuigen en slikken, hoofdbalans en evenwicht en geleidelijk aan verschuiven naar het stimuleren van de verdere motorische ontwikkeling en de communicatie. De epilepsie kan meestal onder controle blijven met medicatie, al kan het vooral in de vroege kindertijd erg moeilijk zijn om het kind goed ‘in te stellen’. Bij kinderen met aangeboren hartproblemen is soms al op jonge leeftijd operatief ingrijpen nodig en ook bij kinderen met een lipspleet zullen al vroeg de eerste correctieve operaties gepland 2 worden. Met alle onzekerheid die er ook is over de verdere ontwikkeling van het kind, omdat het hier om een onbekende en zeldzame aandoening gaat, maakt dit dat de belasting van de ouders zeker het eerste jaar heel erg groot is. Het is belangrijk om hier voldoende aandacht aan te geven. De dokter kan hen verwijzen naar MEE. Dit is de organisatie waar alle ouders van een kind met beperkingen – gratis – terecht kunnen om wegwijs te worden in de mogelijkheden tot ondersteuning. MEE helpt ouders ook bij het aanvragen van de nodige indicaties (o.a. PGB). Ook kan men hen wijzen op de mogelijkheid van contact met andere ouders. Communicatie De gemiddelde leeftijd van het eerste echte lachje was – in een onderzoek van de Engelse supportgroep – vier maanden. Het kind weet doorgaans goed emoties te communiceren, met gebaren, geluiden en lichaamstaal. Bijvoorbeeld een open mond om een kus te vragen en open armen voor een knuffel. Kinderen laten hun gevoelens zien met lachen, giechelen, huilen en zeuren. Vanaf ongeveer drie jaar weten redelijk wat kinderen zich met gebaren uit te drukken, sommige kinderen gebruiken enkele woorden. Veel kinderen hebben een licht tot ernstig gehoorverlies. Bij sommige kinderen is het gehoorverlies progressief, dus een jaarlijkse evaluatie van het gehoor is aan te raden. Motorische ontwikkeling De motorische ontwikkeling van een kind met 1p36 deletiesyndroom ontwikkelt zich volgens een karakteristiek patroon. De meeste kinderen beginnen met rollen, eerst op hun zij en later ook van rug naar buik. In het onderzoek uit Engeland bij 18 baby’s was de gemiddelde leeftijd waarop de baby begon met rollen 13 maanden, de vroegste met 2 maanden en de laatste met 24 maanden; een enorme variatie dus. Voor de meeste kinderen bleef rollen, draaien en wriggelen de voorkeur houden tot ze sterk genoeg waren om te gaan zitten. De gemiddelde leeftijd waarop het kind kon zitten zonder steun was 28 maanden, en dit varieerde van 12 maanden tot vier jaar. De meeste kinderen gaan niet kruipen, maar blijven rollen of schuiven op de billen. Zwemmen is populair en erg goed voor de ontwikkeling van de motoriek. In het water is het gemakkelijker Special | 1p36 deletiesyndroom | september 2008 Epilepsie De meeste kinderen met het 1p36 deletiesyndroom hebben een matige tot ernstige verstandelijke handicap. Veel kinderen hebben daarbij ook epilepsie. De ernst van de epilepsie varieert. Er zijn kinderen die alleen op de babyleeftijd enkele epileptische aanvallen hebben, er zijn kinderen met een vorm van epilepsie die goed reageert op medicatie, maar er zijn ook kinderen met een moeilijk instelbare epilepsie. Voor ouders van deze kinderen kan het lastig zijn om een evenwicht te vinden tussen het controleren van de epileptische aanvallen (met medicatie) en de ontwikkeling van het kind. Zonder medicatie kunnen de epileptische aanvallen de ontwikkeling van het kind sterk belemmeren, of het zelfs in ontwikkeling laten terugvallen. En met medicatie is er de onzekerheid of het kind niet, onder invloed van de medicijnen, te weinig alert is om zich goed te kunnen ontwikkelen. Ouders en kinderarts zullen hier in overleg naar een goed evenwicht moeten zoeken. voor het kind om zich te bewegen. Ook paardrijden – met ondersteuning uiteraard – is een uitdagende therapie, waar het kind vaak al voor het kan lopen van kan genieten. Staan en lopen is moeilijk onder de knie te krijgen, ook met intensieve fysiotherapie. De gemiddelde leeftijd waarop het kind gaat staan en stappen is vierenhalf; de variatie is hier erg groot van drie tot acht jaar. Voor sommige kinderen blijft de spierslapte een te grote belemmering om te leren lopen. Groei Veel, maar niet alle, kinderen zijn klein voor hun leeftijd. Sommige baby’s zijn bij de geboorte klein en blijven hun leven lang klein en tenger, er zijn ook kinderen die na het eerste jaar een ‘ínhaalgroei’ krijgen en verder vrij goed blijven groeien. Maar er zijn ook enkele kinderen die vanaf de geboorte een normale lengte hebben en houden. Vanaf de kindertijd kunnen sommige kinderen last krijgen van overgewicht. Een vroege puberteit kan voorkomen bij jongeren met 1p36 deletie. Is dit het geval dan heeft dit gevolgen voor de eindlengte van het kind. Een behandeling met groeihormoon kan in dat geval overwogen worden. De problemen met de communicatie maken hen wel kwetsbaar. Wanneer het kind zich niet kan uiten of niet begrepen wordt, kan het driftig worden. Dit kan lastig zijn om mee om te gaan. Communicatie is het sleutelwoord in de aanpak. Communicatie met gebaren, pictogrammen, foto’s en dergelijke. Sommige kinderen kauwen of bijten op hun armen, handen en/of polsen en soms zelfs op hun voeten. Vooral in drift of bij andere vormen van frustratie, maar soms ook zonder aanwijsbare aanleiding. Bij sommige kinderen werkt het om iets om te kauwen aan hun kleren te maken en hen te leren om daar hun drift op te richten. Bij een deel van de kinderen doet het gedrag wel denken aan dat van kinderen met autisme. Met andere woorden een sterke behoefte om de wereld voorspelbaar te houden, geen onverwachte veranderingen in routines en een neiging tot rituelen. Vertaling: Mieke van Leeuwen en Conny van Ravenswaaij, Utrecht, september 2008 Meer informatie en ondersteuning Ouders kunnen ondersteuning in de opvoeding goed gebruiken. Het valt niet mee om de weg te vinden naar de voor het kind meest geschikte vormen van therapie, naar geschikte dagbesteding en onderwijs, naar bezigheden in de vrije tijd en dergelijke. Ervaringen van andere ouders kunnen soms heel welkom zijn. Ieder kiest zijn eigen weg en ook ieder kind is anders, maar het kan wel plezierig zijn om te horen welke wegen anderen hebben gekozen en wat hun afwegingen daarbij waren. Zeker voor ouders van een kind met een zeldzame aandoening als 1p36 deletie syndroom is het vaak al heel wat om te weten dat er anderen zijn. Meer informatie: www.zeldzame-syndromen.nl Gedrag Over het algemeen hebben kinderen met 1p36 deletiesyndroom een vriendelijk en meegaand karakter. Special | 1p36 deletiesyndroom | september 2008 3