VRIJ-KATHOLIEK INSTITUUT VOOR EDUCATIE Muziek F.R. den Outer Inleiding De liturgie van de kerk wordt grotendeels gezonden of gereciteerd, niet alleen door de celebrant, maar ook door de gemeente. Zingen is dus niet alleen beperkt tot de twee, of drie of meer gezangen tijdens de liturgische dienst door allen, en celebrant en altaardienaren zingen solistisch! Het is daarom van belang enige kennis van vocale muziek te hebben. (Instrumentale muziek, speciaal orgelmuziek, wordt hier geheel buiten beschouwing gelaten; degenen die in onze kerk het orgel bespelen hebben een piano- of orgelopleiding. Meer over zingen (en spreken) - met oefeningen - is te krijgen door zangles te nemen en/of door zelfstudie [1]. Het gaat hier speciaal over Westerse (kerk)muziek. Kerk muziek Muziek bestaat uit tonen; dat zijn luchttrillingen voorgebracht door een muziek instrument of door de stem. Een toon heeft een bepaalde hoogte (frequentie of trillingsgetal), tijdsduur en klankkleur. Gezangen tijdens de kerkdienst worden vaak door allen op dezelfde tonen gezongen, al kan de toonhoogte een octaaf verschillen (zie later); soms is er ook de "tweede stem" met andere toonhoogten (dat is in fig. 3 een basstem, genomen uit de koorzitting van het gezang). * toon hoogte De oorspronkelijke kerkmuziek (het gregoriaans) werd steeds op dezelfde toonhoogte 1 gezongen, dus 'eenstemmig', zonder tweede stem. In latere tijden (vanaf de Renaissance) ontstond ook meerstemmige muziek. * toon hoogte verschillen De verschillen in toonhoogte van ons Westers toonstelsel zijn - behalve in bepaalde moderne muziekwerken aan strikte regels gebonden. Die toonhoogte verschillen - of intervallen - moesten 'harmonisch' zijn, een begrip dat in de loop der tijden aan verandering onderhevig was. Wat vroeg 'vals' klonk, wordt nu helemaal niet meer zo ervaren. * toonstelsel: majeur en mineur; chromatisch Er bestaan vele toonstelsels - reeksen van tonen binnen een octaaf2 - maar alle stelsels hebben het octaaf gemeen! Binnen een octaaf was aantal en intervallen geheel vast gelegd: een toonladder ontstond bij toenemede toonhoogte. Vroeger kende men vijf kerkelijke toonstelsels; nu zijn er eigenlijk nog alleen maar twee (mineur of klein, en majeur of groot), ook voor de 'wereldlijke' muziek. Een octaaf wordt daarbij in zeven intervallen verdeeld. De intervallen tussen de tonen van alle majeur toonladders zijn steeds dezelfde, en wel als volgt, gerekend vanaf de grondtoon naar de hoger liggende octaaftoon: een hele toon, een hele, een halve, een hele, een hele, een hele, en dan een halve toon tot de octaaftoon van de eerste toon. Zie het toetsenbord van een piano, waar binnen elk octaaf zeven witte en vijf zwarte toetsen zijn. (fig. 1a - één octaaf; fig 1b - meerdere octaven) Een mineur toonladder ontstaat uit een majeur toonladder door de 3e en de 6e toon met een halve toon te verlagen; de intervallen zijn dan dus: een hele toon, een halve, een hele, een hele, een halve, anderhalve toon en dan een halve toon tot de octaaftoon van de eerste toon. De 3e en de 6e toon bepalen of het een majeur of mineur toonladder is. Er is ook de chromatische toonladder: alle tonen tot aan de octaaftoon met eenzelfde (halve) toonverschil tussen de tonen . Hier zijn alle tonen gelijkwaardig (niet een 3e en een 6e) en wordt er helemaal geen toonsoort aan, maar wordt gesproken over een twaalftoonstelsel. Het octaaf is niet in zeven, maar in twaalf stukken of intervallen (alle gelijk een halve toon verschil) * namen van tonen en toonstelsel De tonen kregen uiteindelijk een naam: a, b, c, d, e,.f,.g (de zeven witte toetsen van een piano binnen een octaaf). En de verhogingen - met een halve toon - kregen een achtervoegsel is; de verlagingen het achtervoegsel es. Dus fis is de verhoogde f; en bes is de verlaagde b. Maar- dat kan niet anders op een piano (of bvb een viool wél!) - is de verlaagde g, de ges, even hoog als de fis; en verhoogde a, de ais, is even hoog als de bes. Zie verder fig 1. En het toonstelsel kreeg ook een naam: de grondtoon met majeur of mineur 3. * tijdsduur van een toon De tijdsduur van elk toon kan verschillend zijn; daarin komt het muzikale ritme tot uiting. De tijdsduur is steeds relatief; wordt dus niet aangegeven in b.v. (delen van) seconden. Wel kunnen tempo verschillen worden 1 Aanvankelijk werd de toonhoogte niet vastgelegd (dat was ook nog niet mogelijk); nu wel door een stemvork (gestemd op 440 trillingen/sec voor de centrale toon a). 2 Een octaaf is een interval van twee tonen die in frequentie of trillingsgetal met een factor twee van elkaar verschillen. De octaaf tonen 'lijken op elkaar' (waarom is niet goed te verklaren!), en zijn soms zelfs moeilijk van elkaar te onderscheiden 3 De toonsoort van b.v. C (d.i. C groot of C majeur) bestaat uit de tonen c, d, e, f, g, a en b die dan wordt gevolgd door weer een c, een octaaf hoger; de toonsoort van c (d.i. c klein of mineur; 3e en 6e noot verlaagd) bestaat uit de tonen: c, d, es, f, g, as, b en dan weer een c. De toonsoort E (e groot) bestaat uit de tonen e, fis, gis, a, b, cis, dis en weer wordt gevold door e; de toonsoort e (e klein; 3e en 6e noten verlaagd) bestaat uit e, fis, g, a, bes, c, dis en weer e. aangegeven, bij voorbeeld door lento (langzaam), largo (zeer rustig, breed), adagio (rustig), andante (voortgaande, schrijdend), allegro (snel), presto (zeer snel). * notenbalk De muziek notatie is door middel van tekens in een notenbalk die bestaat uit vier (kerktoonstelsel) of vijf (nu algemeen) lijnen. De tekens heten noten (vandaar notenbalk; of omgekeerd!) De noten, geschreven op of door de boven of onder elkaar liggende lijn, verschillen een hele toon; de noten door, of boven of onder een zelfde lijn verschillen een halve toon. Zie fig. 2. De verhoging of verlaging van elke weergegeven noot wordt aangegeven door kruis teken # of door een mol teken ь respectievelijk. Er is ook een herstelteken ≠ (is niet het juiste teken; is niet op de PC. Te veranderen uitgaande van het kruisteken # maar zonder onderhaaltje links en bovenhaaltje rechts), geplaatst vóór de noot Die verhogings- of verlagings tekens (de kruizen of mollen), die steeds voorkomen in een bepaalde toonaard waarin de muziek staat, worden aan het begin van elke notenbalk aangegeven en niet verder in het muziekschrift met kruizen of mollen; wel indien dat nodig is met een herstelteken. De notenbalk krijgt een 'sleutel' , bvb de Gof vioolsleutel (voor de hogere noten), of een F- of bassleutel voor de lagere noten), in fig. 2 de bovenste resp. onderste notenbalk. Er zijn twee grondvormen van noten: dichte en open noten voor waarden van een halve, resp. hele noot Kortere noten, voor de helft gereduceerd, worden aangegeven door een verticaal streepje of stok. Een dichte noot met stok = een kwart noot; een open noot met stok = een halve noot. En weer verder te halveren in duur d.m.v. één of meer haaltjes of vlaggetjes: een dichte noot met stok en vlaggetje = een achtste noot enz. Tenslotte verlengt een stip achter de noot de duur van de noot met de helft. * maat en ritme Maat is de indeling van de tijd in delen van gelijke tijdsduur aangegeven door verticale maatstrepen. Deze tijdsdelen worden geordend in groepjes van een gelijk aantal (twee, drie, vier, of meer) met als eerste een zwaarder maatdeel. (Er is bvb sprake van drie kwarts -, vierkwarts maat, bij drie resp. vier 'kwartnoten' per maat). De maat wordt aangegeven vooraan de notenbalk door een breuk van twee cijfers. Voorbeelden hiervan: 2/4: 2 teleenheden per maat / elk voorgesteld door een kwartnoot (d.i. een dichte noot met stok); zie gezang 8 in de VK Liedbundel 6/8: 6 teleenheden per maat / elk voorgesteld door een achtste noot. (d.i. een dichte noot met een vlag), zie gezang 17 in de VK Liedbundel. Of 4/4: dus 4 keer een kwartnoot in één maat, wordt ook wel met een grote C aangegeven, zoals in gezang 24 * de tekst en de muziek Behalve door het orgel klinkt er praktisch geen instrumentale muziek tijdens de kerkelijke erediensten, maar vocale muziek. De woorden en zinnen die dan worden gezongen - vaak begeleid door het orgel)- hebben zeer veel overkomst met de woorden en zinnen die worden gesproken. Zang en spraak hebben veel met elkaar gemeen. Het zingen heeft, evenals het spreken, - uitspraakkenmerken die betrekking hebben op grotere gehelen dan losse spraakklanken zoals woorden, woordgroepen en zinnen - woord- en zinsaccenten, - intonatie, - tempo - en ritme . Nader over: - woordaccent (of klemtoon): het beklemtonen of met nadruk weergeven vaneen lettergreep; zinsaccent: het beklemtonen van een woord in een zin. - intonatie: het toonhoogte verloop in de zin - tempo: dit is een aanduiding van het aantal lettergrepen per tijdseenheid (seconde); en - ritme: de afwisseling van sterker en zwakker beklemtoonde lettergrepen. Dit alles is van veel minder belang voor de celebrant van de H. Mis en voor de leider van de getijden diensten. Voor hen is de muziek die solistisch wordt gezongen, nog enigszins gebaseerd op het Gregoriaans waar alle woorden en lettergrepen, en alle tonen min of meer gelijke duur en sterkte hebben, op het monotone en onpersoonlijke af. Zeker moeten geen woord- en zinsaccenten worden toegepast. Een duidelijk voorbeeld is de prefatie tijdens de H. Mis die door de celebrant-priester alleen wordt gezongen. *bogen en boogjes Om aan te geven dat een reeks woorden (zo mogelijk) in één adem moet worden gezongen, wordt een boog geplaatst over de noten voor die woorden (gezang 76). Het komt echter óók voor dat één lettergreep of één woord op meer dan één toon moet worden gezongen; boven of onder de betreffende noten wordt dat aangegeven door een boogje (een z.g. melisma-boog). Een voorbeeld: Wilhelmus van Nassouwe (gezang 201 in de VK Liedbundel, 992)) bij 'van', 'Nas-', 'diet-', enz. Dit is echter niet altijd aangegeven in de VK Liedbundel, zoals bvb in het kerkwijdings ommegang Hoog verheven, hemels Salem (gezang 113). Vooral bij de laatste regel van de verzen is dat een gemis, temeer daar die melisma-boogjes op verschillende wijze kunnen worden aangebracht! In de praktijk gaat het daarom vrijwel altijd 'mis' …. En Kom Heil'ge Geest, verlicht onze ziel, het Veni Creator, het enige Gregoriaans in de VK Liedbundel (het al hierboven genoemde gezang 76), geeft wel melisma-boogjes, maar zou die ook moeten hebben bij de lettergrepen in de verzen 2, 3 en 4. Er zijn ook z.g. oververbindings-bogen: een boogje tussen twee even hoge noten die elkaar onmiddellijk opvolgen (zonder onderbreking), zoals in gezang 17 (2 keer) en bvb aan het einde van elke vers regel in O God, om Uwe hoge troon (gezang 99). *** Figuren 1. Toetsenbord van een piano; a. van één octaaf; b. van meerdere octaven 2. G-of viool sleutel en F-of bas sleutel (hymne 57 uit BBC Songs of Praise, 1997; koorzetting)) 3. Daglicht neigt ter kimme, gezang 119, VK Liedbundel; met mogelijke 'tweede stem' (= bas partij uit de koorzetting) Uit de 300 reeks aanvullingen van de VK Liedbundel: 4. Liefde die mij heeft geschapen, gezang 313 .Dezelfde melodie als van hymne 57 5. Wij gaan door de nacht, gezang 318 (Taizé). 6. Christus, Gij zijt het licht, gezang 320 7. I'm trav'ling a day, canon- traditional. Literatuur 1. Spreken en zingen, A.M. Eldar/Kranke en Koopman, uitgave Van Gorkum, 2000, 45 e druk, 153 blz.) Bij de hand te hebben VK Liedbundel, 1992 FRdO \MuziekVKIE0106dO.doc