Hoofdstuk 4 Paragraaf 1 Onze Oorsprong *Mensen geloofden in veel verhalen over het onstaan van de mens en de wereld om ons heen. Eén daarvan was het Creationisme (christelijke scheppingsverhaal God) In de 18e eeuw vond men verschillende fossielen die niet op de dieren leken van nu. Zij hadden de verklaring dat Noach die dieren niet had meegenomen op zijn boot omdat ze niet op tijd waren of dat ze ergens anders nog leefden. Beschreven in de bijbel (genesis OT) - Schepping door God in 7 dagen - Schepping organismen + Aarde *George Cuvier kon dit niet geloven en had de theorie dat die dieren gewoon uitgestorven waren. De christenen waren daar niet mee eens. Darwin werd geboren (1809-1882) en zorgde met zijn theorie voor grote opschudding. Door zijn reis heeft hij veel onderzoeken gedaan op vergelijkbare diersoorten: - Strugle for life In een bepaalde populatie (zoals vliegen) worden meer nakomelingen geboren dan nodig voor de vervanging van de ouders. Zo blijft er een gelijkblijvende populatie omdat dit een zwak diersoort is. -Survival of the fittest Het best aangepaste organisme overleefd en krijgt de meeste nakomelingen. Toch waren er nog bezwaren tegen Darwin zijn evolutietheorie, dat kwam door de weinige fossielen die waren gevonden en het feit dat hij geen dieren had gevonden met de overgang tot gewervelde dieren. In 1861 werd een fossiel gevonden met zowel vogelkenmerken als reptielkenmerken. Paragraaf 2 DNA en Evolutie * Gregor Mendel begon erwten te kweken en keek naar de ouderlijke eigenschappen ten opzichte van het ‘babyerwtje’. Hij ontdekte dat er dominante en recessieve eigenschappen zijn. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwamen Crick en Watson met behulp van Pauling en Franklin er achter dat DNA is opgebouwd als een dubbele helix. (1953) *Groot naar klein: -Organisme (mens, dier of plant) -Orgaan -Weefsel -Cel -Celkern -Chromosoom -Genen (Dominant/recessief)(geven aan hoe ons lichaam een bepaalde eiwit moet maken) -Triplet/Codon (Bestaande uit 20 aminozuren) -Basen (A, T, C of G) (samen een codon Kleinste stukje DNA) *RNA dient voor het kopieren van genetische informatie eiwitten zoals hormonen. Deze zijn enkelstrengs terwijl DNA dubbelstrengs is. *Mutaties: Wat is mutatie? Mutatie is niet meer dan een verwisseling, toevoeging of een vergeten basen/nucleotiden. De oorzaak kan een toevallige kopieerfout zijn of invloeden van buitenaf zoals straling , sigaretten etc. *De gevolgen zijn verschillend, het organisme kan beter worden (evolutie), er kan ook niks gebeuren (zelfde aminozuur). Maar het kan ook slechter worden (lethaal(dodelijk)/ziekte). Bij mutaties in de geslachtscellen kan de fout erfelijk worden. Evolutie berust op toeval, daardoor is de kans groot dat organismen met dezelfde mutaties ook de zelfde voorouders hebben. P= RRxRr (rood haar) Recessief X R r R RR Rr 0%kans op rood haar (geen rr) R RR Rr Paragraaf 3 DNA-technieken in de praktijk *DNA wordt gebruikt om bijv. een bloedvlek op een crime scene te vergelijken met een mogelijke verdachte. DNA is namelijk niet te vervalsen. *DNA-diagnostiek wordt gebruikt om afwijkingen in DNA aan te tonen. Zo kun je zien of iemand een drager is van een bepaald gen. Zo kan je zien wie bijvoorbeeld geschikt is als donor voor een ander. *Knippen en plakken: Stamcellen (een cel die nog geen taak heeft) Stamceltherapie (uit embrio’s) Vervangen van afwezige of defecte cellen, weefsel of organen. VB: Beenmergcellen Leukemie Neuronen Alzheimer Huidtransplantanten 3e graadswonden Hartletsel Paragraaf 4 DNA en Ethiek *DNA Onderzoek kent een paar dilemma’s: 1. Wel of geen prenataal onderzoek (ongeboren kind) 2. Wel of niet vertellen (Drager van bijv. een ziekte) (wil je het wel weten?) 3. Wel of niet opereren (Bijv. als je grotere kans hebt op borstkanker) *Klonen Voordelen: Snel een kudde dieren met dezelfde transgene eigenschappen zoals organen van dieren, geneesmiddelen in melk en proefdieren met menselijke ziekten. Nadelen: Beschadiging in de verscheidenheid van de natuur, verdwijnen van genen die beschermen tegen bepaalde onbekende ziekten. Hoofdstuk 1 Paragraaf 1 Ziek, en dan? *Als je je niet goed voelt ga je naar de huisarts. Hij luistert naar je klachten symptomen. Door die gegevens probeert hij een diagnose vast te stellen verklaring. Dat is belangrijk om de juiste therapie te bepalen. Soms is dat lastig omdat de klachten subjectief zijn zoals hoofdpijn en slapeloosheid. Gegevens die wel meetbaar zijn noem je objectief zoals bloedonderzoek of een gebroken been. *Alternatieve geneeskunde is dat een arts (niet uit een regulier ziekenhuis) kijkt naar het gehele persoon in plaats van het onderdeel waar je last van hebt. Er is geen wetenschappelijk bewijs of het werkt. Reguliere geneeskunde is planmatig en streng gereguleerd getest. *Dubbelblind onderzoek is een onderzoek voor een bepaald nieuw medicijn waarvan de artsen en de patiënten niet weten welk medicijn de echte of de fake versie is. Zo kan het niet zijn dat het tussen je oren zit dat het werkt of niet. Paragraaf 2 Ziekte als raadsel *In de 19e eeuw in Londen woedde er een epidemie waarbij inwoners massaal ziek werden en duizenden overleden. Mensen dachten dat het een straf van God was. De meest voorkomende epidemie was cholera, daardoor raakt het maagdarmstelsel ontregeld diarree, vochtverlies en uiteindelijk uitdroging. Ze wisten niet waar het wegkwam. Snow had de theorie dat de waterpomp de bron was terwijl Ferr dacht dat het een ‘ziekelijke mist’ was bestaande uit luchten van beerputten, graven, riolen en slachthuizen. *Infectieziekten worden veroorzaakt door bacteriën en virussen micro-organismen. *Koch bedacht regels om te bewijzen dat een ziektekiem de oorzaak van een ziekte is 1. De ziektekiem moet in ongewoon grote hoeveelheden aanwezig zijn in een patiënt. 2.De ziektekiem moet kunnen worden geïsoleerd en verder gekweekt. 3. Een proefdier dat met de gekweekte ziektekiem wordt besmet, krijgt dezelfde ziekte. 4.De ziektekiem moet kunnen worden geïsoleerd uit het zieke proefdier en identiek zijn aan de ziektekiem die in de patiënt is aangetroffen. *De natuurwetenschappelijke methode 1. Probleemstelling/Waarnemingen 2. Oriëntatie 3. Hypothese 4. Onderzoeksvraag/Voorspelling 5. Experiment 6. Conclusies *Inductie: Verzameling van waarnemingen Regelmaat? Ja/Nee? Daaruit wordt een conclusie getrokken. *Deductie: Kennis die bestaat Logisch redeneren Nieuwe kennis (toetsbaar) *Falsificatie (Karl Popper 1902-1944) Volgens het falsificationisme van Popper is een wetenschappelijke theorie gedoemd om een hypothese te blijven totdat het weerlegd wordt. Paragraaf 3 Preverentie *Wat is hygiëne? Onder hygiëne verstaan we de zorg voor het in stand houden van de gezondheid van jezelf maar ook de mensen om je heen. Persoonlijke hygiëne begint bij jezelf Voorkomt infecties. *Volksgezondheid werd belangrijk na de grote epidemieën in de 19e eeuw. Zo ging de overheid rioleringen aanleggen. In 1901 werden eisen gesteld waar nieuwbouwwoningen zich aan moesten gaan houden. In arme landen sterven nog steeds dagelijks veel mensen, waaronder ook kinderen door slechte hygiëne. *Pathogeen is een ziekteverwekker van biologische oorsprong. *Onder porte d’entrée worden neus, mond, keel en andere natuurlijke lichaamsopeningen verstaan. *Pathogenen: - Virussen -Bacteriën -Eencellige dieren -Schimmels -Wormen *Pasteuriseren (tot 70 graden verhitten) worden niet alle micro-organismen vernietigd, bij steriliseren wel. *Een inenting, ook wel een vaccinatie genoemd, dient ter ‘training’ van het afweersysteem van een organisme tegen bepaalde infectieziekten. Hierdoor is het gevaccineerde organisme beter bestand tegen de ziekteverwekker waartegen het vaccin beschermt. Actieve immunisatie: Zet het lichaam zelf tot opbouw van de afweer tegen een ziekte. Passieve immunisatie: Kant en klare antilichamen worden toegediend. *Natuurlijke immuniteit is waarbij je zelf de ziekte hebt doorlopen waterpokken. *Verschillende soorten vaccins: - Vaccins die levende verzwakte organismen bevatten - Vaccins bestaand uit gedode organismen - Die uit de echte ziekteverwekkers bereid zijn - Door middel van genetische manipulatie synthetisch zijn bereid