RMO magazine U I T G AV E VA N D E V R I E N D E N V E R E N I G I N G VA N H E T R I J K S M U S E U M VA N O U D H E D E N RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 voorjaar 2014 - jaargang 15 - nummer 37 E 3,50 Column: Fik Meijer Gouden Middeleeuwen De wereld van de gesp van Rijnsburg Aanwinsten: Een portretkop uit Cyprus Een bijzonder middeleeuws mes Tentoonstelling: Bij nader inzien. 1 Nieuw onderzoek naar oude opgravingen 2 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 4 Inhoud In deze uitgave ‘Gouden Middeleeuwen’ Dit nieuwe RMO Magazine staat weer overvol met informatie. Er is veel nieuws, u kunt over veel verschillende onderwerpen lezen en natuurlijk zijn er de gebruikelijke columns. De grote zomertentoonstelling van het Rijksmuseum van Oudheden gaat over de Vroege Middeleeuwen, de periode ná de Romeinen en vóór Karel de Grote. Het is een tijd die bekend staat als een ‘donkere’ periode, waarin niet zo veel gebeurde. Wij hebben helaas weinig schriftelijke bronnen over de Vroege Middeleeuwen in de Lage Landen. In geschiedenisboeken voor de middelbare school wordt nog steeds gesuggereerd dat deze periode niet zo interessant is. Het wordt pas weer boeiend rond 800, de tijd van Karel de Grote. De tentoonstelling ‘Gouden Middeleeuwen’ corrigeert op overtuigende wijze dit ‘donkere’ beeld van deze periode. Er was veel meer aan de hand dan wij tot nu toe dachten. Zo waren er uitgebreide handelsnetwerken, waardoor in onze gebieden sieraden voorkwamen waarvan het ruwe materiaal zelfs uit Azië kwam. En onze voorouders gaven op hun beurt weer voorwerpen door aan Scandinavië. De wereld van de gesp van Rijnsburg 10 Restauratie van glas: plakbandstripjes en capillair lijmen 13 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 Gemmen en cameeën in het Rijksmuseum van Oudheden 16 Column - Fik Meijer 18 Nieuws Een aanwinst uit Cyprus Met liefde geschonken. Een bijzonder middeleeuws mes 20 Bij nader inzien. Nieuw onderzoek naar oude opgravingen 26 Column Varia - Olaf Kaper 27 Luxor 1960-2010 Herinneringen aan een halve eeuw reizen naar Egypte In dit magazine wordt eveneens uitgebreid aandacht besteed aan nieuwe aanwinsten. Het museum heeft een prachtige portretkop uit Cyprus kunnen verwerven en natuurlijk leest u over de aan het museum overgedragen collectie gemmen en cameeën. Onverwachts kreeg het museum ook nog een prachtig laatmiddeleeuws mes geschonken. ‘Bij Nader Inzien’ is de titel van een tweede tentoonstelling die u deze zomer kunt gaan zien. De afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar oudere opgravingen die in Nederland hebben plaatsgevonden en nooit goed zijn uitgewerkt. Dit onderzoek werd gefinancierd door NWO en stond bekend als het Odyssee-programma. De tentoonstelling ‘Bij Nader Inzien’ geeft een indruk van wat deze recente herinterpretatie van oude opgravingen opgeleverd heeft. En natuurlijk is nog veel andere informatie in dit nummer van RMO Magazine te vinden. Leesplezier gegarandeerd. Namens de redactie, Pieter ter Keurs, hoofdredacteur. 3 4 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 ‘Gouden Middeleeuwen’ De wereld van de gesp van Rijnsburg De grote zomertentoonstelling van 2014 gaat over de Vroege Middeleeuwen, de periode van circa 400 tot 700 na Chr., globaal ná de Romeinen en vóór Karel de Grote. In Nederland weten de meeste mensen weinig van deze tijd, die vaak benoemd wordt als Dark Ages of ‘Volksverhuizingstijd’. Dat geeft het idee van een periode vol onrust, waarin iedereen continu op de vlucht was. Archeologisch zijn de Vroege Middeleeuwen echter één van de rijkste periodes uit de Nederlandse geschiedenis. Het was in deze tijd gebruikelijk om doden in hun graf sieraden, wapens en gebruiksvoorwerpen mee te geven, zodat er heel veel van de materiële cultuur bewaard gebleven is. Ook zijn in deze periode potten vol gouden sieraden en munten in de grond verborgen (afb. 1 & 2). De Vroege Middeleeuwen zijn dé tijd van het goud. De laatste decennia zijn ook vroegmiddeleeuwse nederzettingen opgegraven. Het zijn in essentie boerendorpen, die echter deel uitmaakten van een uitvoerig handelsnetwerk, dat we altijd hebben onderschat. Bovendien blijken mensen in deze periode relatief gezond te zijn geweest. Het werd echt tijd deze vroegmiddeleeuwse wereld eens in de schijnwerpers te plaatsen. Achtergrond De Middeleeuwen, de tijd tussen Romeinen en Renaissance, worden in onze streken traditioneel onderverdeeld in Vroege (ca. 500 tot 1000) en Late (1000 tot ca. 1500) Middeleeuwen. Die Vroege Middeleeuwen bestaan dan weer uit de Merovingische (ca. 450 tot 750), de Karolingische (750 tot ca. 900) en de Ottoonse (ca. 900-1100) periode, naar de koningen en keizers die in NoordwestEuropa regeerden. In Zuid-Europa verdelen ze de Middeleeuwen in ‘Hoge’ en ‘Lage’ en hun Haut Moyen-Age of Alto Medioevo komen dus overeen met onze Vroege Middeleeuwen. In Engeland spreekt men over de Merovingische periode als Anglo-Saxon Times en in Duitsland als de Völkerwanderungszeit. Ook binnen Nederland hebben we moeite met etiketten plakken op deze tijd: de vorige overzichtstentoonstelling over deze periode, een halve eeuw geleden, heette veelzeggend ‘Van Friezen, Franken en Saksen’. Dat zijn lange tijd niet alleen namen van volken geweest, maar ook etnische duidingen van groepen voorwerpen, zoals Friese kammen, Frankische fibula’s, Saksisch aardewerk en Merovingische munten. Het historisch benoemen van deze eeuwen in Nederland is dus moeilijk. Gelukkig is het Rijksmuseum van Oudheden een archeologisch museum. Aan vondsten is de periode 400-700 namelijk heel rijk en je kunt er dus veel van laten zien. We weten misschien niet of de vroegmiddeleeuwse mensen in onze streken zich Merovingisch voelden, of hoe hun koningen heetten, maar we hebben wel hun huizen, werkplaatsen, paarden, honden, drinkglazen, emmers (afb. 3), kralensnoeren, gespen, zwaarden, scharen en zelfs hun schoenleesten teruggevonden. Dat gaat de eerste grote verrassing van deze tentoonstelling zijn. Rijkdom en rust Afb. 1: Goudschat van Olst, ca. 400 na Chr., collectie en foto: RMO, d 1953/2.1-4. De tweede verrassing is ongetwijfeld de rijkdom van deze periode, in alle beteke- nissen van het woord. Er is veel luxe en die blijkt vrij breed toegankelijk te zijn geweest, zowel verspreid over de samenleving als verspreid over het netwerk van grote en kleine nederzettingen. Die brede toegang is zowel oorzaak als gevolg van een bescheiden mate van hiërarchie in de samenleving, met een minder duidelijke elite én onderlaag dan hiervoor en hierna. De dorpen (en een enkel stadje, bijvoorbeeld Utrecht en Maastricht) in het huidige Nederland functioneerden in een handelsnetwerk dat tot in Constantinopel en India (afb. 4) reikte en heel Europa bedekte. Misschien wel het meest opvallende aan de Merovingische wereld is hoe eenvormig de materiële cultuur is over een groot gebied. Ver van elkaar wonende mensen hadden ongeveer dezelfde spullen en die haalden ze vaak niet bepaald uit de dichtstbijzijnde bron. Om op die langeafstandshandel te kunnen vertrouwen is een hoge mate van rust, stabiliteit en veiligheid nodig. Die blijkt ook uit de huisplattegronden, die vaak op dezelfde plek diverse fases kenden. Blijkbaar bleven mensen in hun woonplaats investeren. Hetzelfde beeld geven de typische grote rijengrafvelden, waar mensen vaak eeuwenlang in alle rust op dezelfde plek Afb 2: Gouden munten uit de schat van Remmerden, ca. 650 na Chr., bruikleen en foto: De Nederlandsche Bank, Amsterdam. Afb. 3: Houten emmer met schenktuit uit Leidsche Rijn, 700-725, bruikleen en foto: Afdeling Erfgoed, Gemeente Utrecht. 5 6 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 Afb. 4: Fibula’s uit het grafveld van Rhenen met inleg van granaat uit India, 400-700, collectie RMO. en op dezelfde manier hun doden hebben begraven. Daar was niemand aan het ‘volksverhuizen’. Ook blijkt uit skeletonderzoek dat mensen langer werden in de Merovingische periode dan in de Romeinse of de Karolingische, veroorzaakt door een gunstige verhouding tussen land en mensen. Het gaat dus niet te ver om dit ‘gouden tijden’ te noemen. Highlights De tentoonstelling is uitgegaan van de eigen collectie van het museum. Dat bezit onder andere de inventaris van het grootste grafveld van Nederland uit deze periode, dat in 1951 op de Donderberg in Rhenen opgegraven is. Uit dat grafveld zijn veel objecten te zien, waaronder een keuze uit de in ons land ongeëvenaarde hoeveelheid fibula’s, kralen (afb. 5), glaswerk en wapens. Het museum bezit veel meer grafveldcollecties, zoals Bergeijk, Geldrop, Hooghalen, Loenen, Putten en Wageningen en de bijzonder rijke grafvelden van Katwijk en Rijnsburg die J.H. Holwerda in de jaren 1910 onderzocht. Daar komen echt ‘koninklijke’ voorwerpen vandaan. Nederzettingsvondsten heeft het Rijksmuseum van Oudheden veel minder, met als uitzondering die uit het vierde/vijfde-eeuwse Gennep. We gebruiken daar veel recent opgegraven en goed gedocumenteerde bruiklenen, met name uit de nederzetting die langs de A2 bij Leidsche Rijn is opgegraven. De nieuwe ‘schoolplaat’, die tekenaar Paul Becx voor deze expositie maakte, is gesitueerd in die nederzetting rond 675 (afb. 6). Maar wie goed kijkt, zal er ook voorwerpen uit de collectie van het museum op ontdekken. Naast onze eigen collectie vormt de tentoonstelling een uniek overzicht van de belangrijkste voorwerpen uit deze periode uit heel Nederland, met als blikvangers de vele goud- en muntschatten en indrukwekkende sieraden uit Nijmegen, Maastricht en Tongeren. Ook laten we van bepaalde voorwerpen, zoals bergkristallen bollen en hangers van hergebruikte Romeinse scherven, zien dat die in heel Nederland en zelfs daarbuiten voorkomen. Op die manier wordt die eenvormigheid van de Merovingische materiële cultuur vanzelf zichtbaar. Omdat Nederland ook toen geen eiland was, komen er belangrijke bruiklenen uit de ons omringende landen, waaronder glaswerk uit Brussel, schijffibula’s uit Londen, een vergulde helm uit Krefeld (afb. 7) en niet te vergeten uit Parijs het zwaard van koning Childeric, die stierf in 481 na Chr. Zijn graf is in 1653 in Doornik gevonden, de inhoud vol goud werd wereldberoemd, ging in 1871 grotendeels verloren bij een spectaculaire roofoverval en wat er nog van over is wordt bijna nooit uitgeleend. We zijn er ontzettend trots op dat het koningszwaard (afb. 8) in Leiden te zien is. Dankzij de helm en het zwaard kunnen we toch iets van die koningen laten zien die het in onze streken voor het zeggen hadden. De gesp van Rijnsburg Afb. 5: Kralensnoeren uit het grafveld van Rhenen, 400-700, collectie en foto: RMO. De ondertitel van de tentoonstelling is ‘Nederland in de Merovingische wereld’. Die zin is het best te verduidelijken aan de hand van de gesp van Rijnsburg, die in de tentoonstelling een hoofdrol speelt. De Afb. 6: Schilderij ‘Merovingen in Leidsche Rijn’, ca. 675, gemaakt in 2013 door Paul Becx in opdracht van het RMO. gesp is een absoluut topstuk van het Rijksmuseum van Oudheden en een icoon van de periode: wat de fibula van Dorestad is voor de Karolingische periode, is de gesp van Rijnsburg voor de Merovingische. De gesp (afb. 9) is de sluiting van een leren riem, bestaande uit een beugel, een doorn, het doornschild daarop en een grote rechthoekige gespplaat. De gesp meet 10,5 x 4,6 cm, dateert uit 630-640 na Chr. en is vrijwel zeker door een man gedragen. De dikke ijzeren beugel en doorn zijn met golfpatronen versierd. Het doornschild heeft de vorm van een afgeplatte driehoek, met in het binnenveld ineengevlochten filigraanbandjes, die van dik naar dun verlopen, waarschijnlijk een abstrahering van een slangenpatroon. Daaromheen is een brede rand van email-cloisonné, bestaande uit rood granaat (almandijn) en stukjes blauw glas in gouden celletjes. Onder het doorzichtige granaat is gewafeld goudfolie aangebracht om de stenen meer te laten schitteren. De gespplaat bestaat uit een dun gouden plaatje met ingewikkelde vlechtpatronen van filigraandraden, dat in een zilveren plaat is gezet. Op de ijzeren rand zijn gevlochten filigraandraadjes vastgezet die als een kader om de middenplaat heen lopen. Het vlechtpatroon bestaat uit twee slangen of draken die in elkaar gevlochten zijn, op symmetrische wijze, met wat extra lijnen erin gevlochten. Dubbele banden van filigraan met cirkeltjes ertussen vormen de lichamen van de slangen, terwijl bovenin Afb. 7: Vergulde helm uit het vorstengraf van Krefeld-Gellep, 520-530, bruikleen en foto: Museum Burg Linn, Krefeld. 7 8 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 10 12 8 9 11 Afb. 8: Gouden gevest met granaatinleg van het zwaard van koning Childeric, 481 na Chr., bruikleen en foto: Bibliothèque Nationale de France, Parijs. Afb. 9: Gesp van Rijnsburg, 630-640, collectie en foto: RMO, h 1913/11.88. Afb. 10: Gesp uit Faversham, 7de eeuw, bruikleen en foto: The British Museum, Londen. Afb. 11: Gesp uit Alton, 7de eeuw, bruikleen en foto: Curtis Museum, Alton. Afb. 12: Buidelbeker uit Bergeijk, 550-700, collectie en foto: RMO, k 2012/7.30. aan de zijkant twee koppen lijken te zitten en elders ook staarten. De patronen zijn met een pen te volgen. Aan de korte kant van de gespplaat zijn nog zes vergulde nagels te zien, waarmee de gespplaat aan de leren riem bevestigd was. Engelse luxe De gesp is een topvondst voor Nederland, maar is hier niet gemaakt. Hij komt beslist uit het Engelse Kent, aan de overzijde van het Kanaal. Daar is een aantal goede parallellen bekend van onze gesp, al zijn ook in Kent dit soort gespen geen alledaagse vondst. Bovendien wijkt de gesp van Rijnsburg in één aspect af van de Engelse: die hebben allemaal een driehoekige, toelopende gespplaat, waar die van Rijnsburg een rechthoekige heeft. Of deze bijzonderheid op verzoek van de Rijnsburgse eigenaar is of zelfs als ‘continentale mode’ kan worden gezien, is onzeker. Maar vergelijking van alle gespen geeft wel aan dat het patroon van twee in elkaar gevlochten slangen ontworpen moet zijn voor de smal toelopende gespplaat, met de staarten in het smalle deel en de koppen in het brede. In deze gespen bestaat het vlechtpatroon ook helemaal uit de twee slangen, die van kop tot staart te volgen zijn, terwijl er bij de gesp van Rijnsburg wat extra ‘staarten’ ingevlochten zijn om de hele rechthoek te kunnen vullen. Om de gesp context te geven, wordt deze in ‘Gouden Middeleeuwen’ eenmalig vergezeld van zes van zijn ‘Engelse broers’, afkomstig uit het British Museum in Londen (afb. 10) en de musea van Maidstone en Alton. Hoewel ze allemaal van hetzelfde model zijn, is elke gesp een uniek stuk edelsmeedkunst en zijn ook de vlechtpatronen en het inlegwerk steeds verschillend. Zo is de Alton Buckle (afb. 11) bijzonder omdat het inlegwerk op het doornschild een ster of zon vormt en ook omdat de gesp in de Vroege Middeleeuwen gerepareerd is. Over de gesp van Rijnsburg is voor deze tentoonstelling een film gemaakt, die het ongelooflijke vakman- schap laat zien waarmee het inlegwerk en met name de filigraanversiering zijn gemaakt. Huidige edelsmeden doen dat hun collega’s uit de Dark Ages niet na. En dat zegt eigenlijk alles. Annemarieke Willemsen, conservator Middeleeuwen Een zomer vol goud ‘Gouden Middeleeuwen’ is te zien van 25 april t/m 26 oktober 2014 en bestaat uit drie delen. Eén tentoonstellingszaal is gewijd aan het thema ‘Thuis’ en toont hoe mensen toen leefden in wat nu Nederland is. Hier kom je dichtbij mensen en hun huizen, dieren, kinderen, gewoontes en modes. De andere zaal heet ‘In de wereld’ en laat zien hoe Nederland functioneerde in de toenmalige wereld. Daarbij gaat het ook over de verschillende invloedssferen in Nederland en over hoe mensen hun wereld en de grenzen daarvan zagen. In beide zalen zijn films te zien en doe-plekken voor kinderen ingericht. Een derde zaal, de ‘Holwerdazaal’ op de afdeling Archeologie van Nederland, is helemaal gewijd aan Merovingisch glas. Behalve meer dan honderd stuks glaswerk, waaronder intrigerende slurfbekers en buidelbekers (afb. 12), zijn hier artistieke foto’s van glas te zien op grote lichtbakken en toont een film (gemaakt in de Glasblazerij Leerdam) hoe Merovingisch glas geblazen werd. Er zijn twee kindersporen in de tentoonstelling: een Merovingische dierenroute met ‘Mol’ en ‘Muis’ voor kinderen van 5 tot 8 jaar, en een Goudzoekerskaart voor die van 8 tot 12 jaar, beide met behulp van een (gratis) zaklampje. Rondom de tentoonstelling zijn er allerlei activiteiten, zoals RoMeOlezingen, een wetenschappelijk congres, het zomerproject ‘Goudkoorts’, een muntendag en een roofvogelshow op Dierendag. Ook verschijnt er een populair-wetenschappelijk boek bij de tentoonstelling en zelfs een Gouden Boekje. 9 10 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 Afb. 1: Het gebolde schaaltje vóór restauratie. De scherven zijn erg vervuild. Afb. 2: Het schaaltje tijdens het lijmen. Magneetjes en stripjes tape Afb. 3: Het object na restauratie. houden de scherven op hun plek. Restauratie van glas: plakbandstripjes en capillair lijmen Het is alweer lang geleden dat in het magazine aandacht werd besteed aan de restauratie van glas (nr. XVI, najaar 2003). Toen stond de nieuwe aanwinst van een Romeinse glazen inktpot centraal en werd het fenomeen van glasdegradatie besproken. In dit artikel bespreek ik enkele technieken om glas te lijmen en te reconstrueren, waarbij twee recent gerestaureerde glazen objecten uit de tentoonstelling ‘Gouden Middeleeuwen’ als voorbeeld zullen dienen. Lijmen Men denkt vaak dat glas vanwege de transparantie van het materiaal erg moeilijk te restaureren is. Het is inderdaad niet mogelijk om glas helemaal “onzichtbaar” te lijmen. De restauratielijmen die tegenwoordig tot onze beschikking staan zijn echter zo veel beter dan vroeger, dat er toch zeer goede resultaten mee kunnen worden geboekt. Van groot belang is dat deze lijmen zeer transparant zijn en dat ze veel betere verouderingseigenschappen hebben dan in het verleden. Ze blijven lang stabiel en zullen dus niet zo snel vergelen. De beschikbare lijmen vallen uiteen in twee hoofdgroepen: oplosmiddellijmen en reactielijmen. Oplosmiddellijmen zijn kunststoffen, vaak acrylaten, die in een oplosmiddel (bijvoorbeeld aceton) worden opgelost tot de juiste consistentie. Deze lijmen harden uit als het oplosmiddel verdampt en kunnen met hetzelfde oplosmiddel weer zacht worden gemaakt en verwijderd. Ze zijn dus reversibel; restauraties met dit soort lijmen zijn redelijk eenvoudig te verwijderen. Een veel gebruikte oplosmiddellijm is Paraloid B72, een merknaam waarvan u ongetwijfeld al eens heeft gehoord als u geïnteresseerd bent in restauratie. Reactielijmen werken anders. Ze harden uit door een chemische reactie tussen de hars en de harder van de lijm, die in een specifieke verhouding moeten worden gemengd. We kennen deze lijmen onder andere als epoxies. Ze zijn harder dan oplosmiddellijmen en lastiger te verwijderen omdat ze niet oplosbaar zijn. Met name deze lijmen kunnen echter zeer goede resultaten geven bij de restauratie van glas. Veel gebruikte lijmen in de glasrestauratie zijn bekend onder de merknamen Fynebond, Hxtal en Araldite 2020. Brekingsindex Hoe gebruiken we dit soort lijmen op glas? Allereerst is het belangrijk om te weten dat barsten en breuklijnen in glas zichtbaar zijn door de weerkaatsing van licht op het dunne laagje lucht tussen de breukvlakken. Vervolgens moeten we weten dat glas licht weerkaatst, of “breekt”. De manier waarop het licht wordt weerkaatst, de zogenaamde “brekingsindex”, is afhankelijk van de specifieke samenstelling van het glas. Zo heeft loodglas een andere brekingsindex dan sodaglas. Het is mogelijk om deze brekingsindex te meten met een speciaal apparaatje, de refractometer. De aanpak is vervolgens verrassend eenvoudig. Er wordt een lijm tussen de breuklijnen aangebracht met een brekingsindex, die zo dicht mogelijk bij die van het glas ligt. De aangebrachte lijm weerkaatst het licht op dezelfde manier als het glas en de barst is daardoor nauwelijks meer te zien. Alleen de zeer fijne lijntjes langs de buiten- en binnenzijde van de breuklijn blijven zichtbaar, vanwege minieme ontbrekende fragmentjes die niet door de lijm kunnen worden opgevuld. De eerder genoemde epoxy-lijmen, die speciaal voor de restauratie zijn ontwikkeld, liggen met hun brekingsindex zeer dicht bij die van glas en zijn dus zeer geschikt voor het verlijmen en aanvullen van glas. Vanwege hun minder goede reversibiliteit worden ze alleen toegepast als het te restaureren glas in goede conditie is. Dat geldt gelukkig voor de collectie Merovingisch glas van het Rijksmuseum van Oudheden, waarvan enkele stukken speciaal voor de tentoonstelling ‘Gouden Middeleeuwen’ opnieuw zijn gerestaureerd. Capillair lijmen: een schaaltje met bollingen uit Geldermalsen, 300-500 na Chr. Glas wordt vaak gelijmd met behulp van de capillaire techniek, zeker als de scherven erg dun zijn. Deze techniek is toegepast bij de restauratie van een mooi gebold schaaltje (inv.nr. e 1966/1.1), een stuk dat nooit eerder werd tentoongesteld en in scherven in het depot lag (afb. 1). Ter voorbereiding op de restauratie zijn alle scherven eerst goed gereinigd met een 50% oplossing van gedemineraliseerd water en ethanol. Onzuiverheden op de breukvlakken kunnen de uitharding van epoxylijmen namelijk beïnvloeden. De gebroken fragmenten zijn daarna “droog” in elkaar gezet, waarbij de scherven met behulp van dunne stripjes tape bij elkaar worden gehouden. Op sommige plaatsen zijn kleine magneetjes gebruikt voor een extra sterke verbinding of daar waar wat extra druk nodig is om de scherven goed op hun plek te houden (afb. 2). Vervolgens zijn met behulp van een klein spateltje druppeltjes epoxy op de breuklijnen aangebracht. Door de capillaire werking wordt dun vloeibare lijm tussen de breuklijnen gezogen. Overtollige restjes lijm kunnen daarna van het oppervlak worden verwijderd en na 11 12 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 Gemmen en cameeën in het Rijksmuseum van Oudheden In 2013 viel het doek voor het GeldMuseum in Utrecht. Dit museum was in 2004 ontstaan uit de collecties van het Koninklijk Penningkabinet (Leiden), De Nederlandsche Bank (Amsterdam) en De Nederlandse Munt (Utrecht). De functie van het GeldMuseum wordt overgenomen door De Nederlandsche Bank. Het was de bedoeling dat alle collecties naar Amsterdam overgebracht zouden worden, maar het was niet alleen geld dat zich in Utrecht bevond. Afb. 4: De stortbeker vóór restauratie. De scherven worden met plakbandjes bij elkaar gehouden. De gele fragmenten zijn oude verkleurde aanvullingen. Afb. 5: Stortbeker na het ontmantelen van de oude restauraties. Afb. 6: Stortbeker na restauratie, met perspex profiel. het uitharden van de epoxy kunnen ook de plakbandjes en magneetjes worden weggehaald. De grotere ontbrekende fragmenten zijn niet aangevuld, omdat het object in goede conditie is; de scherven hebben voldoende onderlinge samenhang om de stabiliteit te waarborgen. Bovendien zouden aanvullingen niets toevoegen aan het uiterlijk van het object. De oorspronkelijke vorm van het voorwerp is ook mét de lacunes goed te zien (afb . 3). Perspex profielen Wanneer grotere fragmenten van glazen objecten ontbreken, kan worden overwogen om ook aanvullingen te maken met een epoxy-lijm. Dit is echter een zeer tijdrovende klus, vanwege de noodzaak goed aansluitende mallen te maken waarin de epoxy kan worden gegoten. Ook in de afwerking, het verder op vorm brengen en polijsten van de aanvullingen, gaat veel tijd zitten. Een uitstekend alternatief is de toepassing van transparante perspex profielen. Hiermee kan de vorm van een object worden gereconstrueerd en eventuele “zwevende” fragmentjes op de juiste plaats aan het profiel worden gemonteerd. Het profiel doet daarnaast dienst als steun bij objecten die niet uit zichzelf staan. Enkele bekers uit de collectie Merovingisch glas zijn op deze manier gereconstrueerd, waaronder de stortbeker (inv.nr. WD onbekend 99) op afbeelding 4. Dit voorwerp was in een ver verleden al eens gerestaureerd, maar de conditie van deze restauratie was niet optimaal. De gele scherfjes op de foto (afb. 5) zijn de oude, sterk vergeelde aanvullingen van polyester, waarmee enkele ontbrekende delen waren aangevuld. Na het verwijderen van deze oude restauraties is ook dit voorwerp met een epoxy en met behulp van de capillaire techniek gelijmd. Het profiel is uit een twee millimeter dikke plaat perspex gezaagd en rondom gepolijst. Het geeft extra steun aan het incomplete object, dat nu weer veilig kan staan. “Op zijn kop” inderdaad, omdat dit ook in de tijd zelf al gebruikelijk was (afb. 6). Renske Dooijes, restaurator Met dank aan Roosmarijn van Beemen, die tijdens haar stageperiode in het kader van de opleiding Conservering en restauratie van Cultureel erfgoed aan de Universiteit van Amsterdam heeft meegewerkt aan de restauratie van het gebolde schaaltje. Meer lezen over glasrestauratie? Dit boek geeft een uitstekend over zicht van technieken en materialen: - Koob, S.P., Conservation and care of glass objects, Archetype Publications, 2006 . In 1816 werd door Koning Willem I het Koninklijk Penningkabinet opgericht. Geheel in achttiende-eeuwse traditie werden hier munten, penningen en gesneden stenen bewaard, portable antiquities die in ladenkastjes gerangschikt werden. Na de oprichting van het Rijksmuseum van Oudheden in 1818 ontstonden er al snel discussies tussen de directeuren van beide instellingen over de vraag waar antieke gesneden stenen nu thuis hoorden. Moest een Egyptische scarabee met ingegraveerde hiërogliefen naar Leiden of Den Haag? Het (onbevredigende) antwoord was: het ligt aan de steensoort. Toen de bijzondere verzameling gesneden stenen werd losgemaakt van het Geld-Museum ontstond ruimte om deze discussie opnieuw te voeren. De uitkomst was dat de ca. 3500 gemmen en cameeën door het Minis- Afb. 1: Camee met portret van keizerin Livia. terie van OCW zijn overgedragen aan het Rijksmuseum van Oudheden. Een aantal topstukken is al op zaal te zien en binnenkort wordt een begin gemaakt met de inventarisatie en beschrijving van dit nieuwe collectie-onderdeel. In de collectie bevinden zich enkele internationaal bekende objecten. Uit de collectie van Frederik Graaf de Thoms (1696-1746) stamt een prachtige camee met het portret van keizerin Livia (afb. 1), de echtgenote van keizer Augustus, wiens 2000e sterfjaar thans uitgebreid herdacht wordt. Livia was een vrouw van uitzonderlijke schoonheid en karakter. Haar portret is met zeer veel oog voor detail uitgesneden uit een agaat. Het opvallende kapsel heeft een knotje op het voorhoofd, van waaruit een vlecht over het hoofd naar achteren loopt. Deze vlecht lijkt doorschijnend, door het fijne graveren van de cameesnijder. Dergelijke keizerlijke cameeën waren kostbare geschenken, misschien ter gelegenheid van een 13 14 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 Afb. 2: Rode sardonyx met sater. verjaardag of een andere feestelijke gebeurtenis. Wanneer de voorstelling in de steen gegraveerd is, spreken we in de archeologie over een gem of intaglio. In een grote, rode sardonyx zien we een sater, een volgeling van de wijngod Bacchus (afb. 2). Hij is in kennelijke staat van dronkenschap uitgebeeld: wankel te voet, steun zoekend op zijn thyrsusstaf en kijkend in zijn drinkbeker of er nog een slok wijn over is. Over zijn schouder hangt een pantervel, dat verwijst naar de oosterse oorsprong van Bacchus/Dionysus en het woeste karakter van de god. Ook deze gem is met bijzonder veel detaillering gemaakt door een meester in het vak. Het meest bijzondere stuk in de verzameling is een camee van grote afmetingen. De steen meet bijna 20 x 30 centimeter en hoort daarmee tot de ‘top drie’ van keizerlijke cameeën ter wereld. De twee andere stukken bevinden zich in Parijs en Wenen. Voor de geschiedenis van deze camee moeten we terug naar het jaar 312 na Christus: keizer Constantijn rukte met zijn legers op in Italië om Rome in te nemen op zijn opponent, keizer Maxentius. Iets ten noorden van Rome kreeg Constantijn een visioen: aan de hemel verschenen hem de eerste twee letters van de naam Christos met de tekst: in hoc signo victor eris (‘in dit teken zult gij overwinnen’). Constantijn liet de Griekse letters Chi (X) en Rho (P) op de schilden van zijn soldaten aanbrengen, leverde slag met de troepen van Maxentius bij de Milvische brug en behaalde een glanzende overwinning. Hij werd alleenheerser in het westen van het Romeinse rijk. Senaat en volk van Rome onthaalden de keizer met alle mogelijke eer. Het was duidelijk dat er nieuwe tijden waren aangebroken: de legioenen mar- cheerden met christelijke symbolen op hun uitrusting de stad binnen. Het hoofd van Maxentius werd op een lans rondgedragen. Constantijn werd overal toegejuicht en een gejoel ging op toen hij uiteindelijk zijn paleis wilde binnengaan. Het volk kon geen genoeg krijgen van hun nieuwe keizer, die de stad verlost had van de tiran Maxentius. Na een verblijf van een paar maanden in Rome verliet Constantijn de stad met de belofte in 315 terug te komen voor de viering van de decennalia, zijn tienjarig regeringsjubileum. Om deze viering groots aan te pakken, besloot de senaat om hun nieuwe machthebber onvergetelijke monumenten aan te bieden. Bij het Colosseum, op de toegangsweg naar het Forum, werd de grootste triomfboog van Rome opgericht. Deze ‘Boog van Constantijn’ is vrijwel geheel intact bewaard gebleven. Hij eert de keizer als de ‘redder van de stad’ en de ‘stichter van de vrede’. Hij heeft zijn overwinning op ‘de tiran’ behaald door ‘goddelijke inspiratie’. Van welke god laat de inscriptie diplomatiek in het midden. Aan de zuidelijke rand van het Forum Romanum had Maxentius een grote basilica laten bouwen, die vooral door de senaat gebruikt werd voor de afhandeling van juridische zaken. In deze ruimte werd een kolossaal beeld van Constantijn geplaatst, dat de keizer zittend weergaf, met de scepter en globe van Jupiter in de hand. Het beeld was als akroliet uitgevoerd: de lichaamsdelen waren van marmer, de kledingstukken van glanzend metaal. Enkele delen van dit meer dan 12 meter hoge beeld zijn teruggevonden en staan thans op de binnenhof van het Capitolijns Museum. Een derde, uiterst kostbaar, voorwerp uit deze periode is onze grote camee, gesneden uit een blauw-witte agaat (afb. 3). De camee toont de keizer en zijn familie in een triomfwagen, die getrokken wordt door twee centauren. De keizer, met de gelaatstrekken van Augustus en de omhoog gerichte blik, wordt opnieuw als Jupiter uitgebeeld, met bliksemschichten in zijn hand. Zijn vrouw Fausta is als de godin Ceres afgebeeld. Zij brengt vruchtbaarheid en welvaart, gezien de korenaar en vrucht in haar hand. De tweede vrouw links achter Constantijn kan zijn moeder Helena voorstellen. Beide vrouwen wijzen naar de vierde persoon op de wagen, een jongetje, dat uitgedost is als de oorlogsgod Mars, een hand aan het zwaard en een hand in de pijlkoker op zijn rug. Het is Constantijns zoon Crispus, die op dat moment rond de tien jaar oud was. De boodschap is duidelijk: de dynastie is veilig gesteld door deze troonopvolger. De centauren en de omgevallen kelkkrater verwijzen naar de god Bacchus/Dionysus. Deze triomfeerde over de hele wereld in Afb. 3: Camee met keizer Constantijn en zijn familie in een triomfwagen. een veldtocht vanuit het verre India naar het westen. Ten overvloede komt boven de voorstelling ook nog de godin Victoria aanvliegen, die aan Constantijn de krans van de overwinning schenkt. De vergulde rand met edelstenen is niet antiek. Deze is gemaakt door een eerdere eigenaar van de camee: Peter Paul Rubens, van wie het Rijksmuseum van Oudheden al andere oudheden bezat: de camee is in zekere zin thuis gekomen. Ruurd Halbertsma, conservator Klassieke Wereld 15 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 column 16 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 Fik Meijer Fik Meijer (1942) werd in 1992 bijzonder hoogleraar in de Zeegeschiedenis en Maritieme Archeologie van de Klassieke Oudheid aan de Universiteit van Amsterdam. In 1999 werd hij daar benoemd tot gewoon hoogleraar Oude Geschiedenis. Sinds 2007 is hij met emeritaat. Een moderne Eurysaces Toeval bestaat. Daar ben ik na een dag vol verrassingen in Rome wel achter gekomen. Ik leidde een groep langs de oostelijke stadsmuren van Rome. We kwamen uit bij de Porta Maggiore. Bijna tegen deze poort aan geplakt staat een in het oog vallend grafmonument. Het doet futuristisch aan, maar het dateert uit het midden van de eerste eeuw. De basis heeft de vorm van een trapezium en bestaat uit tufstenen blokken. Hierop staat de eigenlijke tombe van travertijn. Aan de voorzijde zijn verticale cilinders weergegeven en daarboven enkele horizontale. Ze ondersteunen een klein platform met holle cirkels, geflankeerd door kleine pilaartjes. De bedoeling van de maker zou vermoedelijk moeilijk te achterhalen zijn geweest, ware het niet dat er op de band tussen het onderste en het bovenste deel van het grafmonument een inscriptie is aangebracht. De Latijnse tekst luidt als volgt: Est hoc monimentum Margei (sic) Vergelei Eurysacis, pistoris, redemptoris, apparet (Dit is het grafmonument van Marcus Vergilius Eurysaces, bakker en ondernemer. Hij diende de publieke zaak.) Je verwacht dit monument niet bij een bakker. In het oude Rome hadden bakkers immers geen aanzien en ze verdienden over het algemeen weinig geld. Net voldoende om hun familie te onderhouden, niet of nauwelijks genoeg voor een eenvoudig graf. Eurysaces is de grote uitzondering, hij had wél een aanzienlijk vermogen vergaard. Vermoedelijk bezat hij verscheidene bedrijven en diende hij de publieke zaak door aan de staat het brood te leveren voor de uitdeling aan behoeftige Romeinse burgers. Toch werd hij door de rijke senatoriale toplaag niet in hun midden opgeno- men. Voor hen bleef hij een buitenstaander. Om iedereen in Rome te tonen hoe het hem was vergaan, had hij dit monument opgericht. Het was een signaal aan de senatoren om hem serieus te nemen, om hun ogen niet te sluiten voor de successen van gewone mensen op wie zij neerkeken. De avond na de excursie zaten we met acht personen aan een ronde tafel. De discussies waren geanimeerd, totdat iemand het nodig vond de anderen naar hun beroep te vragen. Hij gaf zelf het voorbeeld en vertelde dat hij direct onder de Directeur Generaal van een ministerie had gewerkt. Spiedend keek hij rond. Zijn tafelgenoten hadden hier duidelijk geen zin in, maar om hem niet voor het hoofd te stoten gingen ze toch op zijn vraag in en gaven een korte omschrijving van hun beroep. Het waren vooral artsen en juristen. Eén van de juristen grapte dat hij vroeger vol trots over zijn professionele bezigheden als bankier zou hebben uitgeweid, maar dat hij na de bankencrisis en de dubieuze rol van enkele van zijn collega’s minder toeschietelijk was geworden. Eén man had zijn beroep nog niet prijsgegeven. Hij keek stilletjes voor zich uit. Toen hij aan de beurt was, luidde zijn antwoord kort maar krachtig: ‘bakker’, waarop zijn buurvrouw wilde weten of hij brood- of banketbakker was geweest? Zijn antwoord luidde ‘brood’. Dat bracht een ander tot de vraag of hij als bakker genoeg had verdiend om verzekerd te zijn van een goede oude dag. De bakker zei dat ze zich daar geen zorgen over hoefden te maken. Dat wekte ieders nieuwsgierigheid. Had hij dan één of meer zaken gehad? Zonder stemverheffing antwoordde hij droogjes: eenenvijftig. Het gesprek nam nu een andere wending. Iedereen wilde de geschiedenis van de bakker weten. Hij vertelde dat hij jarenlang hard had gewerkt en de ene na de andere zaak had geopend. Drie jaar geleden kon hij al zijn zaken aan een grote Amerikaanse onderneming verkopen. Voor zijn dochter en zoon hoefde hij zijn bedrijf niet aan te houden, want zij was advocaat geworden en hij neuroloog. Ik zag de bewonderende blikken van zijn tafelgenoten. De hoge ambtenaar was wel zo sportief om meteen toe te geven dat de bakker de mooiste carrière van allemaal had gemaakt. Nu begreep ik ook waarom de bakker zich die ochtend had afgezonderd. Ik had er toen geen bijzondere aandacht aan besteed. Terwijl de anderen hun oog vooral richtten op die wonderlijke cilinders, ging zijn aandacht uit naar de tekst van de inscriptie. Hij had het opschrift in een zakboekje genoteerd. Beter dan wie ook had hij de betekenis van de woorden ‘bakker en ondernemer’ begrepen. Hij kon zich verplaatsen in zijn collega uit het oude Rome en voelen wat Eurysaces had gevoeld. De Romeinse bakker had net als hij veel moeite moeten doen om zo ver te komen. Of die aan het einde van zijn leven net zo tevreden was geweest, valt te betwijfelen. Eurysaces had het weliswaar prima voor elkaar gehad, maar de kloof tussen hem, een man van lage afkomst en naar zijn naam te oordelen vermoedelijk een immigrant uit Klein-Azië en de senatoriale adel was nooit overbrugd. Een indrukwekkend grafmonument, waarmee hij de senatoren wilde imponeren, had daar vermoedelijk weinig aan veranderd. Misschien had de protserigheid ervan hem juist nog verder van hen vervreemd. Het bevestigde de senatoren in hun opvatting dat het beroep van bakker, hoe belangrijk ook voor de Romeinse samenleving, geen bezigheid was waarmee zij zich wilden inlaten. Eurysaces werd nooit één van hen. De huidige wereld is (gelukkig) heel anders ingesteld. De moderne Eurysaces hoefde alleen maar zijn levensverhaal te vertellen om respect af te dwingen. Dat daar geen graftombe voor nodig was, werd mij die avond al snel duidelijk. 17 18 Nieuws RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 Met liefde geschonken Een aanwinst uit Cyprus Een bijzonder middeleeuws mes Op The European Fine Art Fair (TEFAF) in Maastricht is het elk jaar genieten In februari 2014 kreeg het Rijksmuseum van Oudheden een prachtige voor museummedewerkers. De mooi- schenking van één van onze vrienden: een laatmiddeleeuws ste kunst uit alle culturen ter wereld tafelmes met afbeeldingen en teksten over de liefde. wordt hier te koop aangeboden. In maart 2013 was het een bijzondere portretkop, die direct onze aandacht trok: een glimlachende man, met volle baard en een krans van eikenbladen op het hoofd (afb. 1). Het stuk is een typisch voorbeeld van de Cyprische beeldhouwkunst uit de vijfde eeuw v.Chr., een periode waarin het eiland onder Perzische heerschappij stond. In de kunst weerspiegelde deze overheersing zich in elementen, die aan de Perzische kunst ontleend zijn. Wij beseften het direct: voor het Rijksmuseum van Oudheden zou deze kop een bijzondere aanwinst betekenen. In 2015 heropent de afdeling Griekenland met als thema ‘Grieken in context’. Een mooiere illustratie van dit thema is niet denkbaar. Maar waar kwam de kop vandaan? Was de herkomst betrouwbaar? Naar opgave van de antiquair stamde het stuk uit de verzameling van Hector-Martin Lefüel (1810-1880), de belangrijkste architect van Napoleon III. Hij ontving als dank voor zijn diensten objecten uit de collectie van het Louvre. Zijn kunstverzameling bleef na zijn dood in de familie, totdat delen ervan in 2003 in Parijs geveild zijn. Na het bezoek aan Maastricht begon een nieuwe zoektocht, nu in de archieven van het Louvre. Een expeditie naar de Levant In 1861 organiseerde de Franse overheid een wetenschappelijke expeditie naar Syrië, Libanon en Cyprus. Eén van de deelnemers was Charles-Jean-Melchior de Vogüé (1829-1916), op dat moment een veelbelovend talent in de archeologische wereld. Alle objecten die door aankoop of opgraving verkregen zouden worden, moesten met beschrijving en vermelding- Vanaf 1 mei is het als aanwinst te zien. Het kleine mes (inventarisnummer h 2014/2.1) dateert van rond 1500 na Chr. Het is van ijzer, met een messing handvat dat over het lemmet heen is geschoven. Het handvat is bekroond met een knopje. Het lemmet is aan beide zijden gedecoreerd met ingehamerde voorstellingen. Op het breedste deel zijn aan één zijde een man en vrouw in innige omhelzing te zien, de hand van de man op de borst van de vrouw. De vrouw houdt een afhangende banderol met tekst vast. Aan de andere zijde maken een man en een vrouw samen muziek: hij speelt op een fluit en zij op een luit. Ook daaronder hangt een banderol met tekst. Aan de zijkanten van het lemmet staat nog meer tekst, in totaal vier regels. Op de plaats waar het lemmet in het handvat schuift en waar je druk op het mes zet, zijn aan beide zijden slijtsporen te zien. van vindplaats opgestuurd worden naar het Louvre. Zoals te verwachten viel, kweet De Vogüé zich uitstekend van zijn taak. In totaal werden er honderden inscripties en sculptuurfragmenten gevonden, die het begin vormden van de Cyprische collectie van het Louvre. Alle objecten van De Vogüé bevinden zich nog steeds in het Louvre, op één na, met als beschrijving ‘een groot, prachtig gemodelleerd hoofd’. En opnieuw verder gezocht. In 2003 was onze Cyprioot geveild in Parijs. Navraag leerde dat de inbrenger van het stuk een zekere Olivier Lefüel was! De puzzelstukken leken in elkaar te passen. Toen het Antiquities Department van de Republiek Cyprus ook nog een verklaring afgaf dat het de aankoop van de kop door het Rijksmuseum van Oudheden volledig Afb.1: Kalkstenen kop uit Cyprus, ca. 470-460 v.Chr. steunde, had het museum voldoende vertrouwen om op zoek te gaan naar de nog ontbrekende financiële middelen. Deze werden door medewerking van de Vereniging Rembrandt (mede dankzij haar Utrechtse Rembrandt cirkel) en de BankGiro Loterij gevonden, zodat de aankoop in oktober 2013 kon plaatsvinden. Het stuk zal dit najaar te zien zijn in de tentoonstelling over Carthago en vanaf volgend jaar een centrale plek innemen in de nieuwe Griekse afdeling van het museum. Ruurd Halbertsma, conservator Klassieke Oudheid Het mes is gevonden met een metaaldetector in zand dat in Dordrecht was gestort voor een geluidswal. Die grond was afkomstig uit Rotterdam, van de locatie ‘Timmerhuis’, waar het nieuwe stadskantoor wordt gebouwd. Het mes is dus afkomstig uit middeleeuws Rotterdam. In de Middeleeuwen had iedereen zijn (of haar) eigen mes, dat je bij je droeg, net als een lepel. Als er ergens gegeten werd, gebruikte iedereen zijn eigen bestek. Het was daarom een persoonlijk accessoire en geschikt als geschenk. Wat er precies op stond, hoefde niet iedereen te zien. Dit mes is 15 cm lang en daarmee een mooi klein model: echt een mes voor een dame. De afbeeldingen zijn uit deze periode welbekend. Het omarmde paar is knuffelend weergegeven. Het musicerende paar lijkt in eerste instantie onschuldiger, maar niet voor een middeleeuwer: die wist dat samen musiceren symbool staat voor seks. Niet voor niets blaast de man op een fluit, wat in het Middelnederlands ‘pijpen’ heet, met een ook toen al dubbele betekenis. De vrouw speelt op een luit, een rond muziekinstrument met een gat erin. Deze instrumenten zijn in de vijftiende en zestiende eeuw vaste verwijzingen naar het mannelijk en vrouwelijk geslachtsdeel. De schenker en ontvanger van dit mes begrepen beslist goed waaraan werd gerefereerd. De tekst onderstreept dat het mes een cadeau tussen geliefden is: die bevat ‘syn hartgen’ (zijn hartje) en spreekt over hoe het ‘leiden doet’ als je van elkaar ‘scheiden moet’. Het mes is begin augustus 2013 gevonden door Patrick Mackenbach, van wie het museum eerder een collectie laatmiddeleeuws riembeslag kocht. Hij ruilde het met RoMeO-lid Yuri Baven, die het mes aan het museum schonk. Op 12 februari jl. had ik een afspraak met hen beiden. Ik wist dat het om een bijzonder fraai mes ging en dat de eigenaar schenking overwoog. Ik wist echter niet dat ze het direct gingen achterlaten! Toen was de timing té mooi om voorbij te laten gaan, dus al twee dagen later presenteerden we trots, via de website en Facebook, ons nieuwe mes met vrijende paartjes. Op Valentijnsdag. Annemarieke Willemsen, conservator Middeleeuwen 19 20 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 Bij nader inzien. < Afb. 1: Vuurstenen werktuigen afkomstig van de vindplaats Bergumermeer (ca. 7000 v. Chr.). Nieuw onderzoek naar oude opgravingen Afb. 2: Enkele vondsten uit een afvalkuil uit de Tweede Wereldoorlog in kamp Westerbork. In april start in het museum naast ‘Gouden Middeleeuwen’ nog een andere bijzondere tentoonstelling, getiteld: ‘Bij nader inzien. Nieuw onderzoek naar oude opgravingen’. De tentoonstelling vormt de afsluiting van het Odyssee-programma van de wetenschapsorganisatie NWO, gericht op het uitwerken van oud en soms vergeten archeologisch onderzoek. De presentatie biedt een overzicht van de 32 verschillende onderzoeksprojecten in dit programma. Ze vormt zo een staalkaart van het Nederlands bodemarchief en zijn potentie, van de Vroege Prehistorie tot de Tweede Wereldoorlog. Wie wat bewaart, heeft wat! Vroeger was alles overzichtelijk. Het Rijksmuseum van Oudheden voerde in de negentiende en een deel van de twintigste eeuw vrijwel uitsluitend opgravingen uit in Nederlandse bodem. Janssen, Pleyte en vooral conservator en later directeur Jan-Hendrik Holwerda stilden er hun wetenschappelijke nieuwsgierigheid. De kennis was geclusterd en publicaties volgden meestal snel op de opgraving. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het veld. De weinige archeologen (20 in 1950, 120 in 1985!) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), bij het museum en aan de universiteiten konden de bouwwoede van de wederopbouw en de economische groei nauwelijks bijbenen. Enkele uitzonderingen daargelaten rende men van noodopgraving naar noodopgraving. De tijd om de groeiende hoeveelheid gegevens in archieven en depots te bestuderen en te publiceren ontbrak. Een ruwe schatting leert dat er in de twintigste eeuw zo’n 8000 opgravingen plaatsvonden, gemiddeld elke week één. Zo’n 4000 daarvan zijn niet of nauwelijks uitgewerkt en vormen dus een bron van kennis die erop wacht ontsloten te worden. Odyssee: het verleden thuisgebracht Naar aanleiding van het rapport ‘Odyssee’ dat deze achterstand in 2003 in kaart bracht, groeide de roep om actie. Het Ministerie van OCW en NWO startten daarop in 2010 een subsidieronde waarvoor projecten aangedragen konden worden. In totaal werden 32 projecten geselecteerd, waarvan 28 korte éénjarige projecten en vier grotere vierjarige. De meeste daarvan zijn inmiddels afgerond en hebben zo een stuk van ons erfgoed weer voor iedereen toegankelijk gemaakt. Naast de wetenschappelijke ontsluiting vormde ook publiekscommunicatie een belangrijk aspect voor toekenning. Binnen de individuele projecten is daaraan invulling gegeven door middel van publieksboekjes, websites, tentoonstellingen en reconstructies. Bijzonder aan het Odysseeproject is, dat het niet alleen een dwarsdoorsnede laat zien van vroegere archeologiebeoefening in Nederland, maar dat het ook een afspiegeling vormt van het huidige werkveld. Geen enkel onderzoek is door één enkele instantie of bedrijf uitgevoerd. Er werd juist intensief samengewerkt tussen overheden, verschillende archeologische bedrijven, universiteiten en musea. In de laatste categorie speelde het museum een prominente rol. In die zin vormt het project ook een voorbeeld voor toekomstige samenwerking. Bij nader inzien: van onderzoek naar tentoonstelling De diversiteit aan onderwerpen vormt een brede waaier van de Nederlandse archeo- logie. Zo zijn er vier prehistorische onderzoeken, vier die zich richten op de overgang van de Prehistorie naar de Romeinse tijd en maar liefst twaalf projecten met als onderwerp de Romeinse tijd en dan vooral de Romeinse rijksgrens, de limes. Daarnaast zijn er vier vroegmiddeleeuwse projecten, die overigens ook op de gelijktijdige expositie ‘Gouden Middeleeuwen’ terug te vinden zijn, vier middeleeuwse stadsprojecten en drie projecten uit de Nieuwe tijd met bijvoorbeeld ons rijke maritieme en recente oorlogsverleden als onderwerp. Dat rijk geschakeerde palet vormt ook een aantrekkelijk aspect van de tentoonstelling. Zo zijn er kleine vuurstenen werktuigen uit een jachtkamp uit de Midden-Steentijd bij het Bergumermeer te zien, maar ook Romeinse wapenrusting uit Vechten en kanonskogels uit een scheepswrak dat in de zeventiende eeuw bij Texel verging (afb.1). U komt er oog in oog te staan met `Cees’, de steentijdman uit de Kop van Noord-Holland, een levensechte reconstructie van een neolithische boer uit ca. 2500 v.Chr. Verder zijn er bouwfragmenten van de Middeleeuwse palts in Zutphen en confronterende Tweede Wereldoorlogvondsten uit Kamp Westerbork (afb. 2). Tegelijkertijd vormde die breedte ook de uitdaging voor de tentoonstelling. De insteek van het Odysseeproject was natuurlijk primair gericht op wetenschappelijk onderzoek. De behaalde resultaten vormden zo ook wel eens een minder romantisch en complexer beeld van het verleden dan je voor een tentoonstelling zou wensen. Daarnaast leek het weinig aantrekkelijk om voor een breder publiek 32 losse projecten naast elkaar te presenteren. Er is dus gezocht naar een structuur die meerdere onderzoeken kon omvatten, maar nog steeds recht deed aan de individuele projecten en hun resultaten. Die werd gevonden in een viertal koepelthema’s waarbinnen afzonderlijke kaders de verschillende projecten groeperen. Binnen de koepel ‘Dynamiek’ worden thema’s als locatiekeuze en de vorming van machtscentra belicht. Het koepelthema ‘Uitwisseling’ belicht ons rijke en vroege handelsverleden, inclusief havens als Goedereede en Dorestad en ons maritiem erfgoed. ‘Expressie’ behandelt onderwerpen die te maken hebben met rituelen, de dood en zorg in het algemeen. Onder andere de indrukwekkende vroegmiddeleeuwse grafvelden en de Boshoverheide bij Weert, één van de grootste urnenvelden van Noordwest Europa, zijn hier te vinden. In ‘Conflict’ ten slotte komt de Romeinse rijksgrens uitgebreid aan bod, maar ook vondsten uit de Tweede Wereldoorlog. 21 22 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 Archeologische parels De vier koepelthema’s vormen een uitdagende ingang om dieper in de onderzoeksprojecten te duiken. Dat daarin heel wat moois te vinden is, laat de selectie van onderstaande projecten zien. groten getale Weert-Boshoverheide: rust in ge IJzertijd In de Late Bronstijd en de Vroe avingsriwerd crematie het algemene begr zet in een tueel. Overledenen werden bijge urnenurn onder een klein heuveltje. Deze erland te velden zijn op vele plekken in Ned heide bij vinden, maar op de Boshover mensen Weert hebben meer dan 3000 tste urnengerust. Het is daarmee het groo balvelden veld van Nederland (45 voet dstapels groot). Bovendien zijn er veel bran die tot het gevonden en glazen kraaltjes ren. Het oudste glas in Nederland beho van dertig onderzoek heeft de gegevens jaar onderzoek gebundeld. Valkenburg (ZH): cruciale bevoorrading De Romeinse vicus Valkenburg bij Leiden laat zien dat forten niet kunnen bestaan zonder voorzieningen. Uitwerking van de opgravingen uit de jaren ’70 heeft ervoor gezorgd dat deze nederzetting inmiddels de best gedocumenteerde van Nederland is. Honderden ambachtslieden, handelaren en veteranen woonden er met hun families, terwijl rivierschepen hen en het fort voorzagen van al het nodige. Een onmisbaar radertje in het Rijk. Reconstructie van een woonwijk op grond van de opgravingen in Valkenburg (ZH), tekening: Mikko Kriek. Verschillende scherven van versierde terra sigillata kommen en schalen, afkomstig van Valkenburg-de Woerd (Hazenberg archeologie/Wouter Vos). Zutphen: bolwerk aan de IJssel Opgraving op de Boshoverheide. Andere plekken kenden ook een lange geschiedenis. Het samenvo egen van de resultaten van jarenlange stad sopgravingen bood een verrassend continue inzicht in de bewoningsgeschiedenis van Zutp hen. Naast een Romeinse versterking en een Karolingische feestzaal, bleef de mac ht ook in later tijden duidelijk zichtbaar aanwezig. Dat blijkt onder meer uit een tufstene n paleis dat hier in de elfde eeuw verrees en bedoeld was als onderkomen voor de Duit se koning, op weg naar Utrecht. Tekening van een pot. Vechten in Vechten Tekening van aardewerk met radst empelversiering, weefgewicht en metalen voorwerpen, afkom stig uit Zutphen (RCE/Renaud). > Romeinse vondsten gedaan bij ontgrondingswerkzaamheden te Vechten (particuliere Ezinge: wonen op een Wierde collectie). < Detail van een Romeinse Tijdens en na de Romeinse tijd waren onze streken natuur- ruiterhelm gevonden bij Vechten lijk niet verlaten. In het drassige noordelijke kustgebied (particuliere collectie). woonde men sinds de IJzertijd op terpen of wierden om de voeten droog te houden. Deze werden vaak tussen 300 en 350 na Chr. verlaten. Op de terp van Ezinge bleef men ech- Rond het begin van de jaartelling verrees bij de splitsing van Rijn en Vecht een Romeins fort: Fectio, genoemd naar de rivier. Museumdirecteur Reuvens verrichtte er als één van de eersten al in 1829 opgravingen. Met name de nieuwe bestudering van de onderzoeksresultaten uit 1946-1947 leverde veel inzichten op over de vele verbouwingen van dit commandocentrum langs de Rijn. Daarnaast werden er door amateurarcheologen veel spectaculaire vondsten gedaan. ter wonen en onderhield contacten met buren in Noordwest-Duitsland. Dit (handels)netwerk vormde een belangrijk vangnet om te overleven. De beroemde opgravingen van Van Giffen tussen 1923 en 1934 en de goede velddocumentatie hebben ervoor gezorgd dat de bewoningsgeschiedenis van deze belangrijke plek nu alsnog boven Publicatietekening van de vondsten van de opgraving in Ezinge (© Rijksuniversiteit water is gekomen. Groningen/ Groninger Instituut voor Archeologie). 23 24 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 Texel: gezonken geschiedenis Scheepswrakken en gezonken lading vormen een karakteristiek aspect van de Nederlandse archeologie. Het wrak dat bekend staat als ‘Aanloop Molengat’ vormt daar een mooi voorbeeld van. Gezonken tussen 1635 en 1640 vervoerde dit schip een rijke lading: Baren van lood, staven ijzer, rollen tin, flessen met kwik, koperen spelden, pakketten halfgelooide huiden, stapels textiel, kisten met kanonskogels, olifantstanden en peper. Met recht een voorbeeld van onze rol als handelsnatie. B A A. Samengestelde compositiefoto van het wrak en een deel van de lading ‘Aanloop Molengat’ bij Texel. Duidelijk zichtbaar is een kanon in de linker bovenhoek (RCE Lelystad). B. Een duiker spuit loodblokken uit het wrak ‘Aanloop Molengat’ schoon (RCE Lelystad). C. Tinrollen vormen een deel van de lading van het wrak ‘Aanloop Molengat’(RCE Lelystad). D. Rollen bladtin voorzien van keurzegels (RCE Lelystad). C D Rol voor het museum Naast het verlenen van bruiklenen voor de verschillende onderzoeken was het museum zelf intensief als partner betrokken bij een drietal Odyssee-projecten. Het onderzoek naar Middeleeuws Dorestad vormde na de succesvolle tentoonstelling daarover in 2010 een mooi vervolg. Het samenvoegen van de vele onderzoeksgegevens leverde nieuwe informatie op over de verschillende fasen in het bestaan van deze handelsnederzetting, terwijl het uitgebreide skeletonderzoek inzicht verschafte in het wel en wee van haar bewoners. Het grote Merovingische grafveld van Rhenen werd ook binnen het Odysseeprogramma gepubliceerd in een omvangrijke catalogus en leverde zo meteen een inzichtelijke bijdrage voor de tentoonstelling ‘Gouden Middeleeuwen’. Daaruit bleek vooral de continuïteit die er van bewoning en begraven uitging in een periode die als tumultueus te boek staat (afb. 3). Een derde Afb. 3: Urn gevonden bij de opgravingen in Rhenen (foto: RCE). project betrof ‘Terug naar de Bandkeramiek’. Binnen dit project werden maar liefst veertien vindplaatsen van de eerste boerensamenlevingen in Nederland uitgewerkt. Ze boden een belangrijke aanvulling op onze kennis van het nederzettingssysteem en de grondstofvoorziening van deze vroege boeren (afb. 4). De uniformiteit van de Bandkeramiek bleek minder dwingend dan gedacht. Elk dorpje bleek er zo zijn eigen gewoontes op nagehouden te hebben. Ook dit project zal in het voorjaar van 2014 uitmonden in een lijvig boek. Een tentoonstelling over het project, getiteld ‘De eerste boeren’, stond eerder in het museum en is nu te zien in het Thermenmuseum in Heerlen en later dit jaar in Museum Het Domein in Sittard. kennis niet alleen in de bodem verscholen ligt, maar even goed op onze depotplanken en in onze archiefkasten. Er is nog veel laaghangend fruit dat geplukt kan worden zonder ingrepen in het bodemarchief. Eén van de projecten binnen het programma richtte zich voornamelijk op het digitaal archiveren en toegankelijk maken van al deze gegevens. Tegelijk toont het Odysseeprogramma aan, dat we ons beter op de toekomst moeten bezinnen. Verstoringen en bouwactiviteiten gaan door en leveren nieuwe gegevens op. In ons systeem van Malta-archeologie is op dit moment echter nog lang niet voorzien in middelen en tijd om die echt te begrijpen. In die zin is de reis van Odyssee nog lang niet ten einde, maar vormt juist een vertrekpunt voor nieuwe avonturen. Toekomst voor het verleden Luc Amkreutz, conservator Nederland Prehistorie Zoals duidelijk mag zijn, biedt het onderzoeksprogramma Odyssee een breed perspectief op ons verleden. De tentoonstelling in het museum en de bijbehorende publicatie vormen daar een kleurrijke afsluiting van. Het is duidelijk dat nieuwe Evert van Ginkel, TGV teksten en presentaties Afb. 4: Opgravingsfoto van Holwerda op de Caberg, waar hij een nederzetting van de Bandkeramiek en een greppelsysteem ontdekte. Verder lezen: •Van Ginkel, E. en L. Verhart. Onder onze voeten. De archeologie van Nederland. (Bert Bakker) Amsterdam. •Van Ginkel, E. 2010. Programma Odyssee. 32 archeologische projecten behouden thuis. Wetenschapppelijke en maatschappelijke meerwaarde van vergeten opgravingen. (Erfgoed Nederland), Amsterdam. •Van Wijk, I. , L. Amkreutz and P. van de Velde (in press). Terug naar de bandkera miek. ‘Vergeten onderzoek van de Bandkeramiek’ aan weerszijden van de Maas. (Sidestone Press), Leiden. Zie ook: www.bandkeramiek.nl en www.singlegrave.nl. 25 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 column varia 26 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 Luxor 1960-2010 Olaf Kaper Olaf Kaper (1962) is sinds 2005 hoogleraar in de Egyptologie aan de Universiteit Leiden. Voordien heeft hij lang in Caïro gewoond en gewerkt. Sinds 1988 maakt hij deel uit van het internationale opgravingsteam in de oase Dachla, het Dakhleh Oasis Project. Herinneringen aan een halve eeuw reizen naar Egypte Toerisme en opgravingen in Egypte, drie jaar na de revolutie In januari en februari van dit jaar was ik in Egypte, waar ik elk jaar deelneem aan opgravingen in de oase Dachla. De oases in de Westelijke Woestijn van Egypte zijn nog rustig en het leven is er niet verstoord door het geweld en de bomaanslagen die al op verschillende plaatsen in het land slachtoffers hebben geëist. De Nederlandse regering raadt toeristen af om door het land te reizen, zodat alleen Luxor, Aswan en de Afrikaanse kust van de Rode Zee nog relatief veilig worden geacht, zij het met het advies tot verhoogde waakzaamheid. De gevolgen van deze situatie voor de toeristenindustrie zijn catastrofaal. In 2013 was de bezettingsgraad van hotels nog zo’n 40% van de aantallen van vóór de revolutie in 2011, maar in het afgelopen hoogseizoen rondom de feestdagen was dit nog veel minder. Ik was zelf kort op bezoek in Aswan en de lege hotels, cruiseboten, restaurants en winkels spraken boekdelen. De mensen waren gastvrij als vanouds, maar er zijn praktisch geen buitenlandse toeristen meer zichtbaar in de straten. De hotels in Luxor en Aswan zijn nagenoeg verlaten en de eigenaren kunnen hun personeel meestal niet meer betalen. Zo’n vijf miljoen Egyptenaren zijn werkzaam in het toerisme, maar nog veel meer mensen verdienen indirect aan het toerisme, zoals de leveranciers aan hotels en taxichauffeurs. Ik sprak met Hassan, een toeristengids in Caïro, die in zijn radeloosheid zijn huis en meubilair heeft verkocht om van de opbrengst een ‘toktok’ te kopen (een gemotoriseerde riksja) en nu werkt als chauffeur. maar veel expedities, waaronder ook de opgraving in Saqqara van het Rijksmuseum van Oudheden en de Leidse Universiteit, kunnen niet van start gaan omdat de veiligheidssituatie dat niet toestaat. Mijn eigen project in de oase kon gelukkig wel doorgaan, omdat het in een rustige regio van het land plaatsvindt. Andere archeologen echter, onder meer uit Australië, moesten afzeggen omdat hun overheid de reis naar Egypte niet kon toestaan. Tijdens de revolutie van januari 2011 brak een idealisme door in Egypte dat vele mensen hoop gaf op een betere toekomst. In de huidige omstandigheden is er van de euforie van die dagen echter niet veel meer te merken. Het besef dat het land nog altijd niet is bevrijd van autoritaire politiek leidt tot felle discussies op straat, in de koffiehuizen en bij families thuis. Een politieke oplossing lijkt nog erg ver weg en op dit moment is er weinig dat wij hier in Nederland kunnen doen, afgezien van het aanhalen van persoonlijke contacten in Egypte, om waar mogelijk de mensen een hart onder de riem te steken. Het geheugen van toeristen is gelukkig kort en de gastvrijheid van de Egyptenaren is nog altijd spreekwoordelijk, dus zodra het land weer veilig wordt geacht zullen de reizigers weer snel naar Egypte terugkeren. Hassan heeft op dit moment weinig reden tot optimisme, maar ik troost hem door hem eraan te herinneren dat Egypte een onvoorstelbaar lange geschiedenis heeft en dat het land al heel wat ergere episodes heeft doorstaan. Vanaf begin april is in het museum een selectie van foto’s te zien van dr. Robert J. Demarée met als titel ‘Luxor 1960-2010’. Demarée, egyptoloog, voormalig medewerker van het Rijksmuseum van Oudheden en uitgever én sinds 1984 verbonden aan de opleiding Egyptologie van de Universiteit Leiden, reisde vanaf 1964 veelvuldig naar Egypte. In Luxor, het antieke Thebe, zocht hij vooral naar het leven van de gewone mens in het oude Egypte. Olaf Kaper, Universiteit Leiden Voor de archeologen brengt de huidige situatie ook problemen. Het Ministerie van Oudheden doet erg zijn best om de benodigde papieren op tijd te regelen, Naast de vele tempels en graven in Luxor was Demarée met name geïnteresseerd in Deir el-Medina, de nederzetting van de kunstenaars en ambachtslieden die de koningsgraven van de Vallei der Koningen uithakten en decoreerden. Overal vond hij schatten aan informatie en fotografeerde hij de monumenten en grafschilderingen zorgvuldig. Hij raakte bevriend met de inwoners van het moderne dorp Goerna, die tevens een grote rol spelen in zijn fotografische werk. Zijn onderzoek naar Deir el-Medina resulteerde in een grote expertise op het gebied van het hiëratisch, het hiëroglifische snelschrift. Demarée heeft, naast foto’s en dia’s, veel goede herinneringen aan zijn reizen en beantwoordt in dit artikel een aantal vragen hierover. Afb. 1: De Memnon-kolossen tijdens de laatste overstroming van de Nijl in 1967. Na de bouw van de Assoean High Dam is de overstroming van de rivier aan banden gelegd. Hoe was je eerste reis naar Egypte? “Die herinner ik me nog heel goed. De eerste reizen maakte ik alleen, mijn echtgenote had ik toen nog niet ontmoet. Ik reisde met FIT, een reisbureau opgericht door Philips, om iets van hun door Egypte toegeëigende kapitaal in dat land terug te verdienen. Zij boden een 14-daagse reis aan voor iets meer dan 600 gulden. Destijds een flink bedrag, maar dankzij 27 28 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 Afb. 2: De overstroomde Nijlvallei. In het midden Afb. 4: Hiëratisch geschreven teksten in het graf van Hotel Marsam, het huis van Sjeich Ali Abdel-Rasoel, Thoetmosis IV (KV43) vermeldt een inspectiebezoek en en rechts de Memnon-kolossen, september 1967. een herwijding van het graf door opperschatbewaarder Maya en de burgemeester van Thebe Thoetmose in jaar 8 van Horemheb. Oktober 1967. wat extra vertaalwerk bij uitgeverij Van Goor Zonen kwam de reis voor mij binnen handbereik. De vliegreis met de DC-6B van Misrair, toen wel miserable airways genoemd (nu Egypt Air) duurde ruim twaalf uur. Er was een tussenstop om brandstof te laden op Cyprus of Kreta. Een hele onderneming, maar bij aankomst in Egypte was dat compleet vergeten. De eerste indrukken in het land, dat geregeerd werd door Gamal Abdel Nasser, waren overweldigend: het drukke verkeer in Caïro, het Egyptisch Museum, de tocht via lange, nog grotendeels lege wegen naar de piramiden van Gizeh. Het was een heel ander Egypte dan je nu aantreft: er waren veel minder inwoners, veel minder toeristen, er reden nog trams over het Tahrirplein. In Luxor reden maar vier of vijf auto’s, in het dorp Goerna was dat er maar één: de taxi.” Je ging naar Luxor om onderzoek te doen in Deir el-Medina. Hoe pakte je dat aan? Was het moeilijk om aan papieren te komen? “Ik wist van tevoren dat ik op de westoever van Luxor in Goerna bij Sjeich Ali AbdelRasoel moest zijn, die daar een belangrijk man was. Hij was een telg uit een beroemde en beruchte familie van grafrovers en eigenaar van hotel Marsam, dat nog altijd bestaat. Ik heb hem op mijn eerste reis meteen opgezocht en we raakten bevriend. Ik kon altijd bij hem terecht, voor zijn contacten of voor logies. Hij leerde mij lokaal Arabisch dialect en vertelde eindeloos verhalen over vroeger. In ruil daarvoor nam ik meestal wat spullen uit Nederland voor hem mee. Whisky (taxfree van het vliegveld), een scheerapparaat, een radio. Er werd in die eerste jaren vrijwel niets ingevoerd in Egypte. Sjeich Ali leeft inmiddels niet meer, maar ik ben nog steeds bevriend met zijn kinderen en kleinkinderen. Het verkrijgen van toestemming voor onderzoek was geen groot probleem. De daarvoor bestemde afdeling van de oudheidkundige dienst bestond uit drie personen: een directeur, een assistente en de onvermijdelijke en onmisbare bawab (deurwachter) die ook voor thee en koffie zorgde. Deze dienst was gevestigd in een klein gebouw achter het Egyptisch Museum in Caïro. De permit (een tasriech) was in een paar minuten geregeld - al kostte het daarna meestal nog minstens een uur om het gesprek af te ronden. Gewapend met die permit was het eenvoudig contact te maken met de plaatselijke Afb. 3: Visvangst op de Nijl, graf van de beeldhouwer Ipuy in Deir el Medina, april 1972. inspecteurs van de oudheidkundige dienst. In heel Luxor waren dat er maar vijf en nadat geleidelijk vriendschap was ontstaan, kreeg ik dikwijls in Goerna gewoon de sleutels van de graven mee. En als er iets mis was, bijvoorbeeld wanneer een slot niet goed werkte, werd er een timmerman (bash mohandes) en een groepje werklieden met me mee gestuurd om de toegang mogelijk te maken. Via de oudheidkundige dienst ontstonden ook contacten met de weinige buitenlandse opgravers die er toen waren, zoals de Engelsen in Saqqara, de Fransen van het Institut Français d’archéologie orientale, de Amerikanen van het Chicago House, de Polen en de Oostenrijkers bij Deir el-Bahari en de eerste Duitsers die weer naar Egypte kwamen. Dat netwerk is altijd heel belangrijk gebleven. Tegenover het eenvoudige hotel van Sjeich Ali woonde, in het meest hooggelegen huis van Goerna, tegen de berg op, een man Hag Ali - die nog als kok had gewerkt bij de Nederlandse opgravingsexpeditie in Aboe Roasj. Hij was ook de eerste van het dorp met een televisie en het was daar dat we in 1969 de eerste maanlanding zagen. We hebben er weinig van gezien hoor, het was een heel kleine zwart-wit televisie en op het scherm ‘sneeuwde’ het onophoudelijk.” Hoe waren je reizen in de jaren daarna? “Na enkele reizen met FIT leerde ik ook reizen met goedkopere maatschappijen. Zo kon je bijvoorbeeld met Olympic Airways zeer betaalbaar naar Egypte, met een gratis stop-over in Athene. Daarna mocht je 10% extra vliegen, dat wil zeggen dat je zonder extra kosten via Amman, Damascus of Beiroet terug naar Nederland kon vliegen - een mogelijkheid waar ik meermaals dankbaar gebruik heb gemaakt. Mijn reizen betaalde ik van spaargeld en soms door sieraden in Egypte te kopen en die dan met kleine winst thuis weer te verkopen aan vrienden, kennissen en ook wel winkels. Later heb ik een paar reizen begeleid als reisleider voor de KNAC (Koninklijke Nederlandse Automobiel Club). Dat scheelde natuurlijk in de reisen verblijfkosten en bood mogelijkheden voor bezoeken aan plaatsen waarvoor je anders zelf extra moest betalen. In die beginjaren, vóór 1970, was één van de hoogtepunten een lang bezoek aan Aswan. Het was toen een bijzondere ervaring om het eiland Philae te bezoeken dat nog grotendeels onder water stond en dus bezocht werd door met een klein roeibootje door de tempels heen te varen. Een paar jaar later bezocht ik het oude eiland toen de tempels werden afgebroken om te worden verplaatst naar een nabijgelegen hoger eiland. Op de zuidpunt van het eiland Elefantine in Aswan lagen toen vele steenblokken van afgebroken tempels uit Nubië, gereed voor herbouw of transport naar het buitenland. Als dank voor hulp bij de Unesco-reddingsactie kregen verschillende landen van de Egyptische regering een tempel cadeau. Zo ook de tempel van Taffeh, die nu in de entreezaal van het Rijksmuseum van Oudheden staat.” Welke indruk maakten Luxor en Goerna in de jaren ’60 op je? “Luxor was nog vele jaren echt een dorp. Nu heeft de stad bijna een miljoen inwoners; toen waren het er maximaal 30.000. Op de westoever, in Goerna, was de grote weg pas in 1965 geasfalteerd, ter gelegenheid van het bezoek van Sovjetleider Nikita Chroestjov en slechts twee huizen hadden telefoon. Sjeich Ali had er natuurlijk één, hij had nummer 2477. De verlichting in alle huizen bestond uit petroleumlampen (fanoes). Elektriciteit verscheen na de voltooiing van de Aswandam in 1968. De eerste jaren was het voor iedereen gratis, met als gevolg dat mensen het licht de hele dag lieten branden.” Je schetst een situatie die heel anders is dan in het Egypte van nu. Wat is het verschil? En heb jij de verandering zien gebeuren? “Ook in de jaren ’60 veranderde Egypte al. In 1967 ben ik eerst in het voorjaar geweest en daarna in september, na de Juni-oorlog. De toestand was er schrijnend. Mensen hadden honger, er was geen toerist te bekennen. Er waren zeven buitenlanders in heel Luxor; in het hotel-restaurant stonden meer bedienden aan je tafel dan er gasten waren. Ik heb bij Sjeich Ali wel eens wekenlang rijst met gebakken aubergines, peentjes en erwten gegeten. Dan ging je dromen van kroketten. 29 30 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 Afb. 6: Goerna tijdens de Nijloverstroming vanaf het Ramesseum zuidwaarts, oktober 1965. Afb. 7: De huizen van Dra Aboe el-Naga. Wolken aan de hemel was een nieuw verschijnsel als gevolg van verdamping van het water in het Nassermeer achter de nieuwe Assoeandam. Oktober 1967. Afb. 5: In het dorp Sjeich Abdel Goerna verraadt een puntige witte tent in het midden de plek waar een opgraving plaatsvindt, april 1970. Na 1968 kwam het toerisme weer langzaam op gang, maar dat had ook ongewenste neveneffecten. Ik heb bijvoorbeeld gezien hoe Russische toeristen hun kamers in Hotel Savoy geheel gesloopt achterlieten. Omdat Rusland de aanleg van de Aswandam had bekostigd, mochten groepen Russen gratis - althans, op kosten van de Egyptenaren - naar Egypte reizen. Het waren onbehouwen types, die zonder respect door de stad en langs alle oudheden denderden. Met tientallen tegelijk raakten ze fragiele muurschilderingen gewoon aan. Hotels konden de reparaties niet bekostigen en raakten snel in verval. In die tijd leefden nog veel mensen die de situatie van vóór de Tweede Wereldoorlog hadden meegemaakt. Toen kwamen er voornamelijk steenrijke toeristen naar Egypte en ze verwachtten dat later weer. Ik moest echt moeite doen om mensen ervan te overtuigen dat ik ook niet bepaald rijk was. Maar niet zo arm als zij, nee. Ik probeerde te helpen waar ik kon. Gevaarlijk werd het nooit; het leger regeerde en op iedere straathoek stond wel een politieagent. Je kon bij wijze van spreken je portemonnee zonder problemen midden op het Tahrirplein leggen en ‘m de volgende dag weer ophalen en dan zat alles er nog in. Een groot deel van de jaren ’80 lukte het me door drukte bij de uitgeverij en werk aan mijn proefschrift niet om naar Egypte te gaan. Toen ik in de jaren ’90 weer ging, was het land bijna onherkenbaar veranderd. Er waren ineens ongelooflijk veel mensen; in de hoofdstraten van Caïro botste iedereen tegen elkaar aan. Ook het toerisme was enorm toegenomen en van karakter veranderd. Er waren veel nieuwe hotels gebouwd en op de Nijl voeren steeds meer veel te grote hotelschepen. De Vallei der Koningen had ineens wel 5000 bezoekers per dag te verwerken. De vier of vijf bewakers die daar gepositioneerd waren, konden die mensenmassa helemaal niet aan. De toeristen uit die tijd hebben heel veel schade in de graven aangebracht. De meesten van hen waren op zonvakantie bij de Rode Zee en moesten even cultuur proeven met een verplicht bezoekje aan de piramiden of de Vallei der Koningen op het heetst van de dag. Ik herinner me dat ik een keer in een graf een tekst aan het bestuderen was en er een groep toeristen binnenkwam. ‘O nee, alwéér een graf!’ verzuchtten ze. Een paar minuten later waren ze weer verdwenen.” voorrecht en een buitenkans. Ik kon zelfs meerdere keren foto’s maken van dezelfde tempels en graven. Soms was dat wel nodig, omdat de foto’s geregeld mislukten - door eigen fouten of door technische mankementen. En daar kwam je dan pas bij thuiskomst in Nederland achter.” Je reizen hebben honderden prachtige foto’s en dia’s opgeleverd, waarvan nu maar een kleine greep geëxposeerd wordt. Waar kwam je interesse om te fotograferen vandaan? “Vanzelfsprekend nam ik zo snel mogelijk een fotocamera mee, enerzijds om alles voor mezelf te documenteren, anderzijds om beeldmateriaal te verzamelen voor de uitgeverijen waar ik voor werkte. Eerst was dat Van Goor Zonen en vanaf 1967 Fibula-Van Dishoeck. Ik heb veel verschillende camera’s gehad, van een eenvoudige Zeiss tot een Rolleiflex en een Mamiya 6x6 tot digitale fotocamera’s in de laatste jaren. Digitale camera’s waren wel een uitkomst natuurlijk, want vroeger was aanschaf, ontwikkelen en afdrukken van films een kostbare zaak. Dat ik destijds zo gemakkelijk de monumenten kon bezoeken was natuurlijk een Bewerking tekst: Anna de Wit, projectleider ‘Luxor 1960-2010. Herinneringen aan een halve eeuw reizen naar Egypte’ ‘Luxor 1960-2010’ is van 2 april t/m 14 september 2014 te zien en is het resul taat van een samenwerking tussen het Rijksmuseum van Oudheden en de Univ ersiteit Leiden. De tentoonstelling is same ngesteld door dr. Robert J. Demarée, prof. dr. Olaf Kaper en Lonneke Delpeut. Meer infor matie over de tentoonstelling is te vinden op www.rmo.nl/luxor 31 32 RMO magazine • nummer 37 • voorjaar 2014 De Huis van Horus Zomeracademies 2014 Toetmoses III 22-25 juli Horemheb 12-15 augustus In het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden www.huisvanhorus.nl Colofon RoMeO is de vriendenvereniging van het Vrijwilligersteam RoMeO: Oorsouw, Rita van Oosterhoud, Sigrid van Rijksmuseum van Oudheden. Leden van Truus Bakker, Margje Hartstra, Ine Roode en Co Sloof. RoMeO steunen het museum en genieten Houweling, Dia Koteris, Sjanie Mieremet, Fotografie: fotodienst Rijksmuseum van vele voordelen. U kunt zelf lid worden, maar Els van der Steen. Oudheden, tenzij anders vermeld. ook een lidmaatschap cadeau geven. Vormgeving: Studio Image, Leiderdorp. Voor bedrijven bestaat de mogelijkheid Voor verdere informatie: van een bedrijfslidmaatschap. www.rmo.nl/organisatie/vriendenvereniging RoMeO, Postbus 11114, 2301 EC Leiden Bestuur RoMeO: Tel. 071-5163140 dhr. F.J.A. Meijer (voorzitter), e-mail: [email protected] Drukwerk: MediaKrachtcentrale, Rotterdam Dit nummer kwam tot stand met steun van: dhr. R.C.A. Geerts (penningmeester), mw. M.E. van Oosterhoud (secretaris), Magazine nummer 37 dhr. P. ter Keurs en mw. S. Mieremet. Redactie: Pieter ter Keurs, Marie-France van ISSN: 1387-0254