“Historisch revisionisme? De hedendaagse Servische historiografie

advertisement
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Vakgroep Slavistiek en Oost-Europakunde
“Historisch revisionisme? De hedendaagse Servische historiografie
over collaboratie en Jodenvervolging tijdens WO II”
door
Eva Van Megroot
Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de
Oost-Europese Talen en Culturen
Promotor: dr. Stijn Vervaet
Mei 2009
Voorwoord
Dankwoord
Ik zou graag iedereen willen bedanken die mij heeft bijgestaan tot het verwezenlijken van
deze scriptie. In het bijzonder:
Dr. Stijn Vervaet: om mij te helpen bij het vinden van een onderwerp dat volledig binnen
mijn interessegebied ligt en mij danig is gaan boeien. Dankzij het steeds snel
antwoorden op al mijn vragen en de goede communicatie kon ik in ideale
omstandigheden aan mijn thesis werken.
Spomenka Brasić: om al mijn vragen in verband met de vertaling van het Servisch naar het
Nederlands met veel plezier en enthousiasme te beantwoorden.
Rudy Van Megroot, mijn papa: om mijn thesis tot in de late uurtjes na te lezen en te
verbeteren op taalfouten.
Tom Van Bockstael: om het hele jaar door naar alle mogelijke problemen rond mijn thesis te
luisteren, een geweldige interesse te tonen voor het onderwerp en om zich kandidaat te
stellen als tweede lezer.
Mijn mama en mijn zus: voor het meeleven en de goede zorgen.
Ontstaansgeschiedenis van het werk
Aangezien ik voor minor Geschiedenis koos en tevens een grote interesse heb voor
geschiedkundige zaken in het algemeen, wou ik graag de representatie van een bepaalde
gebeurtenis in Joegoslavië onderzoeken en dan vooral de manier waarop er vandaag met deze
gebeurtenis wordt omgegaan. Dr. Stijn Vervaet gaf mij een aantal interessante ideeën waaruit
ik, na een paar dagen zoeken op het internet, de collaboratie en de Jodenvervolging tijdens de
Tweede Wereldoorlog heb gekozen.
1
Inleiding
 Probleemstelling & doelstelling
Geschiedschrijving hangt vaak af van de sociale en politieke omstandigheden waarin een land
zich bevindt. Zo ook de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog in Servië. De
manier waarop je over het verleden denkt of je je het verleden herinnert, is sterk afhankelijk
van de tijd en de maatschappij waarin je leeft. Ik zal werken rond de manier waarop de
Servische bevolking zich de Tweede Wereldoorlog, en dan in het bijzonder de Holocaust, de
collaboratie en de verzetsbewegingen herinnert. Het hoofddoel van mijn masterproef is te
onderzoeken wat er nu precies is veranderd na de val van het Milošević-regime betreffende de
herdenking van de Tweede Wereldoorlog. Het Westen had immers na de val van het regime
gehoopt op een gematigder klimaat. Of dit ijdele hoop was, zal ik analyseren.
 Status quaestionis
Er zijn twee professoren die zich specifiek bezig gehouden hebben met de situatie in Servië na
het jaar 2000 op het vlak van de commemoratie van het verleden. Ten eerste Sabrina Ramet,
professor politieke wetenschappen aan de Noorse Universiteit voor Wetenschappen en
Technologie. Zij heeft in 2007 het artikel „The denial syndrome and its consequences: Serbian
political culture since 2000‟ geschreven. Ze heeft het vooral over het ontkenningssyndroom
dat in Servië heerst na 2000. De belangrijkste historische gebeurtenissen die ze in dit artikel
onderzoekt, zijn de Tweede Wereldoorlog en de Joegoslavische Successieoorlog. Ten tweede
Jovan Byford, professor sociale psychologie aan de Open University in het Verenigd
Koninkrijk. Hij heeft in 2007 het artikel “When I say “the Holocaust” I mean “Jasenovac”
geschreven. In dit artikel onderzoekt hij op welke manier enkele instituten bijdragen tot de
herdenking van de Holocaust.
 Methode
Ik werd rond Memory Studies. Daarom heb ik als achtergrond voor mijn masterproef eerst
twee werken in verband met Memory Studies gelezen. Memory Studies zijn van groot belang
voor de maatschappij. Hoe wij het verleden zien heeft grote politieke en ethische gevolgen en
heeft vaak grote invloed op onze toekomst. Geschillen over de betekenis van het verleden
impliceren ook geschillen over opvattingen omtrent de toekomst. Bij een te traumatische
ervaring kan het gebeuren dat het geheugen in crisis gaat en het weigert te erkennen wat er
2
gebeurd is (Hodgkin Katharine & Susannah Radstone 2007: 1-16). We maken voor onszelf uit
welke momenten we willen herinneren. Memory studies onderzoekt of de herinnering een
representatie van de realiteit blijft, in plaats van een objectief fenomeen. Want het nationale
geheugen wordt gedeeld door mensen die elkaar nog nooit gezien hebben. Ze zijn gebonden
door zowel het vergeten als het herinneren van een gebeurtenis. Het vergeten van een
gebeurtenis gebeurt dus vaak op nationale schaal. (Gillis: 1994).
Ik begin met een historische inleiding. Eerst vat ik in drie pagina‟s het verloop van de
Tweede Wereldoorlog in Servië samen. Daarna laat ik de lezer kennismaken met de evolutie
van de Servische historiografie tot 2000. Op die manier kan worden nagegaan welke
veranderingen de historiografie na 2000 heeft ondergaan ten opzichte van het verleden, en
vooral of het historiografische discours werkelijk veranderd is na de val van het Miloševićregime. Ik heb de Servische historiografie opgesplitst in vier grote delen; de stand van zaken
na de Tweede Wereldoorlog, de periode na de breuk met de Sovjet-Unie, de periode na de
dood van Tito en de periode vanaf het begin van het Milošević-regime. Na een schets van de
algemene tendensen in de historiografie, zal ik dieper ingaan op het feit hoe er wordt
omgegaan met de voorstelling van de Tweede Wereldoorlog in de historiografie.
Na deze inleiding volgt mijn onderzoek over de evolutie van het recente politieke en
publieke discours, dus na 2000, over de Tweede Wereldoorlog en de holocaust in Servië. Ik
heb onderzocht op welke manier de Servische media, de Servische staat, de Servischeorthodoxe kerk en een aantal Servische organisaties omgaan met de herdenking van de
Tweede Wereldoorlog en op welke manier ze het Servisch collectief geheugen proberen te
beïnvloeden. Ik heb dit deel opgesplitst in vijf hoofdstukken: rehabilitatiepogingen,
monumenten, de rol van de Servisch-orthodoxe kerk, antisemitische organisaties en
geschiedenishandboekenboeken. Deze vijf hoofdstukken hebben dus elk een doel op zich:
1. Rehabilitatiepogingen: In Servië zijn twee eisen ingediend, een voor de rehabilitatie
van Draţa Mihailović, de andere voor de rehabilitatie van Milan Nedić. Door deze
eisen voor en de stappen naar deze rehabilitatie te onderzoeken, krijg ik al een eerste
beeld over hoe de Servische staat en de Servische media omgaan met de beeldvorming
van deze twee historische figuren.
2. Monumenten: Ik zal in dit hoofdstuk onderzoeken welk belang de staat hecht aan de
herdenking van de concentratiekampen Staro Sajmište en Topovske šupe en vooral
met welke nauwkeurigheid ermee wordt omgegaan. En tenslotte wat de rol van het
Museum van Genocideslachtoffers is in de herdenking van de Joden.
3. Rol van de Servisch-orthodoxe kerk: In dit hoofdstuk zal ik nagaan of er een link
bestaat tussen de Servisch-orthodoxe kerk en het antisemitsme. De Servisch-orthodoxe
kerk heeft immers grote invloed op de Servische bevolking. Daarom is het belangrijk
haar standpunt hierin te onderzoeken. Daarna zal ik analyseren wat de rol van het
3
„Jasenovac Comité van de Synode van de bisschoppen van de Servisch-orthodoxe
kerk‟ in de herdenking van de Joden is.
4. Antisemitische organisaties: Verder zal worden onderzocht welke antisemitische
organisaties er in Servië bestaan en wat hun link met de Servisch-orthodoxe kerk en de
Servische politiek is.
5. Geschiedenisboeken: In het laatste hoofdstuk zal ik onderzoeken hoe de Tweede
Wereldoorlog voorgesteld wordt in een geschiedenishandboek voor leerlingen van de
derde en vierde graad. Ter vergelijking zal ik ook het geschiedenisboek uitgebracht
door CDRSEE analyseren.
4
I. Historische inleiding
1. Het verloop van de Tweede Wereldoorlog in Servië
1.1. De verdeling van Joegoslavië
Hitler was furieus over de staatsgreep op 27 maart 1941 onder leiding van generaal Simović
omdat diens bewind gekant was tegen de asmogendheden. De centralen vielen Joegoslavië
binnen op 6 april 1941. Ondanks het bergachtige Joegoslavische landschap en de grootte van
het Joegoslavische leger, capituleerde Joegoslavië reeds 11 dagen later. Een eerste oorzaak
die Cohen (1996: 28) aanhaalt, is dat het leger slecht uitgerust was. De wapens en uniformen
dateerden nog van de Eerste Wereldoorlog en de luchtmacht gebruikte zelfs nog vintage
tweedekkers met open cockpits. Als tweede oorzaak verwijst Cohen naar de Joegoslavische
generaals die afkerig stonden tegenover een strijd tegen de Duitsers.
Hitler verdeelde Joegoslavië onder de asmogendheden. Italië annexeerde het
merendeel van de Kroatische kust en behield controle over Montenegro, Hongarije kreeg
Bačka (Vojvodina), MeĎimurje en Baranja (Kroatië) en Prekomurje (Slovenië), Bulgarije
annexeerde een groot deel van Macedonië, het oostelijke deel van Servië en een klein deel
van Kosovo. Albanië verkreeg het resterende, kleinere deel van Macedonië, werd een
Italiaanse marionettenstaat en had tevens controle over Kosovo. Kroatië werd een Duitse
satellietstaat onder de leiding van Ante Pavelić, leider van de Kroatische fascistische partij
Ustaša, en droeg de naam NDH (Nezavisna Drţava Hrvatska). Het verkleinde Servische
grondgebied werd onder directe Duitse controle geplaatst (Pawlowitch 2002:139-141).
1.2. Servië
De Duitsers kozen op 30 april 1941 een collaborerende „regering van Commissarissen‟
bestaande uit verschillende Servische politieke partijen, met uitzondering van de
Communistische Partij en de Servische Agrarische Partij, die door de Britten gesteund werd.
Ze kozen Milan Aćimović als hoofd van de regering. Hij was het voormalige hoofd van de
politie in Belgrado en minister van Binnenlandse Zaken ten tijde van de pro-nazi regering van
Milan Stojadinović (Cohen 1996: 31).
De Communistische Partij in Servië verzette zich niet tegen de Nazi‟s uit
gehoorzaamheid aan Moskou, waar in 1939 het Molotov-Ribbentrop Pact gesloten werd
tussen de Sovjet-Unie en nazi-Duitsland. Op 22 juni verbrak Hitler echter dit pact door
Rusland aan te vallen, waarop de partizanen onder leiding van Josip Broz Tito twee weken
5
later in opstand kwamen tegen de Duitse bezetting. Een andere grote verzetsbeweging was die
van de četniks onder leiding van Draţa Mihailović (Cohen 1996: 31).
De twee belangrijkste verzetsbewegingen, de partizanen en de četniks, hadden
duidelijk verschillende ambities. De partizanen ijverden voor een federale staat en voor
gelijkheid van alle nationaliteiten in Joegoslavië, wat ook voor vele niet-Serven interessant
was. De četniks daarentegen ambieerden een „Velika Srbija‟ (“Groot Servië”) of een
Servische dominantie in Joegoslavië. De ambities van de četniks waren bijgevolg enkel
aantrekkelijk voor Serven (Cox 2002: 85-86). Mihailović kreeg steun van de Britten omdat hij
gekend was voor zijn pro-Britse en pro-Franse visies enerzijds, en omdat hij geloofde in de
ultieme overwinning van de geallieerden anderzijds. Bovendien zette hij reeds in mei 1941
een clandestiene militaire organisatie op, loyaal aan de koning en de regering in ballingschap
in Londen (Pawlowitch 2002: 144). In oktober 1941 werd hij officieel erkend door de Britten
als hoofdverzetsleider in Joegoslavië.
Door de grote oproer die de verzetsbewegingen teweeg brachten, steeg het
ongenoegen van de Duitsers. Er werd een noodvergadering in Belgrado georganiseerd waar
beslist werd dat de „Regering van Commissarissen‟ moest vervangen worden door de „Vlada
nacionalnog spasa‟ (Regering van de nationale redding) onder leiding van Milan Nedić. De
Duitsers vonden Nedić een goede kandidaat: in 1940 werd hij ontslagen als minister van
defensie omdat hij toen geijverd had voor de toetreding van Joegoslavië tot de
asmogendheden en Joegoslavisch grondgebied wou afstaan aan de Duitsers om hen tevreden
te stellen. Nedić had een groter Servisch leger nodig om het verzet te onderdrukken. Hij kon
rekenen op de steun van de „Srpska drţavna straţa1‟ (Servische Staatswacht), het „Srpska
dobrovoljačka komanda2‟ (Servische vrijwilligers korps) en het deel van de četniks onder
leiding van Pećenac, die zich afgescheiden hadden van Mihailović‟ četnikbeweging en trouw
gezworen hadden aan Nedić (Cohen 1996: 33-36).
In de herfst van 1941 ondernamen de Duitsers hevige represailles tegen Servische
burgers. Voor elke Duitse soldaat die gewond raakte, werden 50 Servische burgers
geëxecuteerd, voor elke Duitser die vermoord werd, werden 100 Servische burgers vermoord.
Vooral in Kraljevo en Kragujevac leidde deze draconische politiek tot massa-executies,
respectievelijk op 18 en 21 oktober 1941 (Cox 2002: 86, Pawlowitch 2002:143).
Door verschil in opvatting inzake tactiek vervaagden de relaties tussen de twee
verzetsgroepen. De partizanen werden door de Duitse represailles niet afgeschrikt en bleven
acties ondernemen tegen de bezetter. De Duitse ingreep had op de četniks duidelijk wel een
grote invloed. Als gevolg van het grote aantal Serven die ter dood gebracht waren, lieten zij
1
Srpska drţavna straţa werd gesticht door Nedić met de steun van de SS generaal August Meyszner en was de
opvolger van de Koninklijke Joegoslavische Militaire Politie (Cohen 1996: 39).
2
Srpska dobrovoljačka komanda is het partijleger van de Servische fascistische partij Zbor. Het werd geleid door
Dimitrije Ljotić (Cox: 84).
6
hun verzetsactiviteiten geleidelijk aan afnemen. Hun plan was om de Duitse nederlaag af te
wachten en zo hun krachten te sparen voor de ultieme strijd met de partizanen met als doel
koning Petar weer op de troon te krijgen. De partizanen wonnen aan populariteit in de rest van
het land omdat zij de wil hadden om tegen de Duitsers te vechten.(Cox 2002: 85-87).
Slechts 4 dagen nadat Mihailović aan Tito duidelijk gemaakt had niet meer deel te
zullen nemen aan grootschalige aanvallen op de bezetter, vielen de twee verzetgroepen elkaar
aan (Cohen 1996: 43). Vele wetenschappers geven vaak een verkeerd beeld over de četniks
als Duitse verzetsstrijders. Eigenlijk collaboreerden ze met de partizanen tegen de Nazi‟s, met
de Nazi‟s tegen de partizanen, met de Italianen tegen de Ustaša en met de Ustaša tegen de
partizanen. Ze hadden maar één doel nl. een „Velika Srbija‟ te creëren, en probeerden alles in
het werk te stellen om dit te bereiken. Indien ze daarvoor met centralen moesten
samenwerken, maakte dat voor hen weinig uit (Cohen 1996: 47-48).
De Britten stuurden een aantal Britse officieren. Zij rapporteerden over de stand van
zaken en adviseerden of de Britten zich achter de partizanen of de četniks moesten scharen.
De communistische partizanen hadden nochtans hun hoop gevestigd op de steun van Stalin,
maar deze bleef uit tot 1944. Hier waren volgens Cox (2002) twee redenen voor: ten eerste
bevonden de Russen zich in een strijd op leven en dood met de centralen en hadden ze geen
wapens over, ten tweede wilden ze hun alliantie met de Britten, die bezorgd waren over Tito‟s
„sociale revolutie‟, niet in gevaar brengen. Tito hield op 26 november 1942 in Bihać een
politieke meeting, genaamd AVNOJ3, waarmee hij deze bezorgdheid wou wegnemen. Hij
beloofde vrije verkiezingen, een federale structuur en bescherming van privébezit (Cox 2002:
87-88).
De partizanen „wonnen‟ of beter gezegd, overleefden 2 grote veldslagen tegen de
centralen in 1943, nl. de operatie Weiss en de operatie Schwarz. Fitzroy Maclean, een militair
met hoge rang informeerde Churchill over de Partizaanse successen. Het is duidelijk dat de
informatie die de Britse officieren gaven over de partizanen en četniks afhankelijk was van
hun persoonlijke politieke oriëntatie, de ene keer werd ze overdreven, de volgende keer een
understatement. De Britten begonnen nu de partizanen en četniks in gelijke hoeveelheid te
steunen. Italië gaf zich in september 1943 over, waardoor de partizanen een enorme
hoeveelheid wapens, eten, voertuigen en schepen in beslag konden nemen. Hierdoor werd hun
militaire slachtkracht nog groter (Cox 2002: 90).
Op 29 november 1943 hield Tito een tweede AVNOJ meeting in Jajce. Hier benoemde
hij zichzelf tot eerste minister, en verklaarde bijgevolg koning Petar en zijn regering in
ballingschap in Londen als onwettig. Daarnaast beloofde hij Bosnische Moslims,
Macedoniërs en Albanezen meer autonomie. De četniks deden nog een laatste poging in 1944
3
De afkorting AVNOJ staat voor Antifašistićko Veće Narodnog OsloboĎenja Jugoslavije (Antifascistische
Raadsvergadering voor de Nationale Bevrijding van Joegoslavië).
7
om het tij te keren door op het Sv. Sava congres te proclameren dat ze het Koninkrijk
Joegoslavië wilden doen heropleven met meer rechten voor Kroaten en Slovenen, maar deze
inspanningen kwamen te laat (Cox 2002: 90-91). In de zomer van 1944 overwonnen de
partizanen de četniks en de Duitsers werden teruggedrongen door de Sovjettroepen.
2. Evolutie van de Servische historiografie tot het jaar 2000
In dit hoofdstuk ga ik de evolutie van de Servische historiografie tot het jaar 2000
beschrijven. Zo kan ik duidelijker aantonen welke veranderingen de historiografie na 2000
heeft ondergaan ten opzichte van het verleden. Het is belangrijk om eerst een kijk te krijgen
op de algemene trend van de historiografie in Servië. Ik zal mij eerst vooral richten op de
historiografie van Joegoslavië, omdat er vooral in het begin, sprake was van een zekere
uniformiteit over heel Joegoslavië. Maar na de opkomst van het nationalistische gedachtegoed
zal ik de historiografie specifiek voor Servië weergeven. De Joegoslavische historiografie
heeft vele wijzigingen doorgemaakt. We kunnen ze opsplitsen in vier grote delen. Ik zal met
de periode net na de Tweede Wereldoorlog aanvangen. De volgende mijlpaal vindt reeds drie
jaar later plaats na de breuk met de Sovjet-Unie. Vervolgens moeten we wachten tot na de
dood van Tito voor de volgende grote kentering. De laatste grote ommekeer vóór het jaar
2000 is die van het begin van het Milošević-regime. Na de algemene tendens in de
historiografie uiteengezet te hebben, zal ik dieper ingaan op het feit hoe er wordt omgegaan
met de voorstelling van de Tweede Wereldoorlog in de historiografie.
2.1. Historiografie: Algemeen
2.1.1. Na 1945
Na de Tweede Wereldoorlog werkten de Joegoslavische historische instellingen volgens de
Sovjetmethodes. De Joegoslavische historiografie moest in dienst staan van de revolutie en
ving dus aan met de geschiedenis van het verzet van de Communistische partij in 1941. Alle
gebeurtenissen die hieraan voorafgingen, werden beschouwd als voorgeschiedenis aan deze
gebeurtenis (Dragović-Soso 2002: 70). Er waren eigenlijk twee generaties historici; de oudere
generatie die zich bezig hield met de periode vóór de Tweede Wereldoorlog en een jongere
generatie die zich met de geschiedenis van de Joegoslavische Communistische Partij bezig
hield. Beide generaties werkten weliswaar samen aan projecten, zoals de twee volumes van de
“Geschiedenis van de Mensen in Joegoslavië” (Banac : 1992). De oudere generatie mocht
zonder veel inmenging van de Communistische partij werken aan zijn geschiedenis, de
nieuwe generatie daarentegen werd streng gecontroleerd (Dragović-Soso 2002: 70).
8
2.1.2. Na 1948
Na de breuk van Joegoslavië met de Sovjet-Unie, was de Joegoslavische historiografie niet
meer onderhevig aan het Sovjetmodel. Er kwam dus ruimte voor liberalisering in de
historiografie. Door de samenwerking met de westerse landen kwamen de Joegoslavische
historici ook in aanraking met westerse methodes en ideeën. Maar ondanks deze kentering,
bleven er ideologische en methodologische beperkingen bestaan. Elke polemiek over de
basisprincipes van de Marxistische ideologie was uitgesloten. Wanneer er een bijeenkomst
was inzake terminologie moest die geobserveerd worden door de Communistische Partij. De
favoriete thema‟s waren de sociale en economische, waarbij vooral de geschiedenis van de
werkers en de socialistische bewegingen naar voren geschoven werden (Dragović-Soso 2002:
70). De leiders van de socialistische revolutie Josip Broz Tito, Milovan Đjilas4 en Evard
Kardelj5 gaven duidelijk richtlijnen mee voor het schrijven. De ideologische druk van hen
schommelde dan ook naargelang de internationale en nationale politieke omstandigheden van
het regime. (Stallaerts : 1999).
Er bestonden voorschriften over drie belangrijke gebeurtenissen. Ten eerste moest de
eenmaking van Joegoslavië positief beschreven worden; ten tweede moest het Joegoslavische
regime van het interbellum negatief voorgesteld worden als een monarchistische en
fascistische dictatuur en ten slotte moest de officiële interpretatie van de nationale
bevrijdingsoorlog en de communistische revolutie nagevolgd worden. Een aantal
gezamenlijke projecten werden door de staat gesteund om de Joegoslavische eenheid te
promoten, zoals de lancering van de „Encyclopedie van Joegoslavië‟ onder leiding van
Miroslav Krleţa (Dragović-Soso 2002 : 71).
Vanaf het einde van de jaren 60 echter, werd de eenheid van de Joegoslavische
historiografie afhankelijk van de eenheid binnen het regime. De opkomst van een
reformistisch blok in de jaren 60, dat een sterke basis had in de noordwestelijke republieken,
en de daarmee gepaard gaande administratieve decentralisatie, had zijn directe weerslag op de
historiografie. Zo bleef het werken aan het derde volume van de “Geschiedenis van de
mensen in Joegoslavië” uitgesteld, wat over het cruciale thema van de nationale integratie en
staatvorming aan het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw verhaalt en het is
vervolgens nooit uitgebracht (Banac : 1992).
4
Milovan Đilas (1911 - 1997) was de vice-premier onder de legislatuur van Tito. Maar in 1954 kwam de
vriendschap tussen beide heren ten einde nadat Đilas geijverd had voor de invoering van het tweepartijenstelsel.
Hij ambieerde een sociaaldemocratische partij naast de communistische partij. Hij werd uit zijn staatsfunctie
gezet en belandde in de gevangenis. In de jaren 80 kwam hij weer vrij en uitte publiekelijk zijn kritiek op het
groeiende nationalisme in Joegoslavië.
5
Edvard Kardelj (1910 - 1979) is de voornaamste theoreticus achter het Joegoslavische arbeidszelfbestuur. In
1953 werd hij minister van Buitenlandse Zaken.
9
Tito wou absoluut elke vorm van nationalisme onder Kroaten, Serven en Bosniërs
vermijden. Hij vond dat de historici evenveel afkeur en verering moesten tonen voor elke
nationale gemeenschap. Maar reeds in de vroege jaren 70 werd de officiële historiografie
ondergeschikt aan de interesses van de lokale partijen. Historici schreven steeds meer en meer
volgens de eisen van de lokale partij en begonnen hun eigen nationale proto-staten te
legitimeren (Dragović-Soso 2002 : 71).
2.1.3. Na 1980
Eigenlijk veranderde er in Joegoslavië op het eerste gezicht niet zoveel na de dood van Tito
op 4 mei 1980. De staatsbegrafenis van Tito, met meer dan 100.000 aanwezigen,
symboliseerde eigenlijk de „verplichting‟ van Tito‟s opvolgers om hetzelfde pad te volgen.
Maar het collectieve presidentschap had geen antwoord op de nakende economische en
politieke crisis van de jaren 80. Door deze diepe crisis verdween het vertrouwen van het volk
in het leiderschap en kwam er hevige kritiek op het systeem van Joegoslavië (Dragović-Soso
2002: 64-65). Wanneer een maatschappij geconfronteerd wordt met een crisis, dan gaat ze de
basisprincipes opnieuw beoordelen en herzien. Er was een enorme opkomst van historisch
revisionisme en zo‟n verzet tegen elke vorm van communisme had men in Servië nog nooit
ervaren. In geen enkel voormalig deel van Joegoslavië was er zo‟n radicale ommekeer inzake
historiografie als in Servië. Dit zou volgens Dragović-Soso (2002: 77-78) te wijten zijn aan de
opkomst van een grote liberalisering in de republiek, de enorme impact van de economische
crisis en de desintegratie in het land. In Servië overheerste het gevoel van teleurstelling over
de huidige staat, alsook een anti-Joegoslavisch gevoel.
Er werden een groot aantal revisionistische werken uitgebracht werden. Vladimir
Dedijer was de „trendsetter‟ met zijn boek „Novi prilozi za biografiju Josipa Broza Tita‟
(“Nieuwe bijdragen aan de biografie van Josip Broz Tito”). In dit boek wordt Tito‟s cultus
neergehaald (Banac: 1992). Zijn onthullingen veroorzaakten een volledige herinterpretatie
van de geschiedenis van de Joegoslavische communistische beweging tijdens het interbellum
en van de oorlog (Dragović-Soso 2002: 78). Over dit boek geef ik meer uitleg in deel B punt
1.1.1. „Belangrijke stappen naar deze rehabilitatie‟.
2.1.4. Na 1989
Het uiteenvallen van Joegoslavië veroorzaakte een crisis in de Servische historiografie. Men
zou verwachten dat men na de desintegratie van Joegoslavië en de val van Tito‟s regime,
eindelijk bevrijd zou zijn van de verstarde historiografie die de voorschriften van Tito moest
volgen en dat de historiografie eindelijk zou floreren. Maar door de burgeroorlog en de
10
nationalistische politiek van Slobodan Milošević kwam de Servische historiografie in crisis.
De natie en de nationale geschiedenis werden opnieuw de waardemeter. Het historisch
onderzoek en de interpretatie van het verleden richtten zich enkel nog op de nationale context
in plaats van op de internationale en Zuid-Slavische context. Het gezamenlijke verleden
waarop tijdens de Tito-perdiode fixeerd werd, was niet meer van belang. Het eigen verleden,
daarentegen, wel (Zoltán Györe : 2006).
Dubravka Stojanović, een professor geschiedenis aan de universiteit van Belgrado,
zegt dat er ten tijde van Slobodan Milošević maar één hoofddoel was, namelijk aantonen dat
de mensen in ex-Joegoslavië in een constant conflict met elkaar leefden al sinds de twaalfde
eeuw. Ze wouden daarmee aantonen dat oorlog iets normaal was en dat het de normale gang
van zaken was dat de Serven en de Kroaten elkaar haten ("To avoid 'us vs. them' in Balkans,
rewrite history"). Deze stelling kon alleen geloofwaardig klinken als er sprake zou zijn van
een revisionistische historiografie. Dus Serven worden als slachtoffers afgebeeld, terwijl hun
buurlanden, en dan vooral de Kroaten en de Kosovaarse Albanezen worden afgeschilderd als
onderdrukkers en tirannen van de Serven (Ramet : 2007).
.
2.2. Nadere kijk op de historiografie van de Tweede Wereldoorlog
2.2.1. Četniks: een verzetsbeweging of collaborateurs?
De officiële interpretatie van de Tweede Wereldoorlog omvatte twee hoofdprincipes. Ten
eerste werden de partizanen voorgesteld als „revolutionairen‟ en „bevrijders‟. Daartegenover
stonden alle andere strijdmachten die de „contrarevolutionairen‟ en de „fascisten‟ genoemd
werden. Ten tweede was de „bourgeoisie‟ van alle Joegoslavische naties verantwoordelijk
voor de misdaden. Elke natie had zijn „verraders‟ die wreedheden hadden begaan, niemand
was meer of minder schuldig aan de misdaden. Zo wilden ze de „gemeenschappelijke‟
identiteit bevorderen en de communistische heerschappij rechtvaardigen. Maar na de dood
van Tito kwamen beide principes in de revisionistische boeken onder vuur te liggen
(Dragović-Soso 2002 : 100).
De eerste die niet de communistische ideologie voor de weergave van de Tweede
Wereldoorlog volgde, was de gerespecteerde historicus Veselin Đuretić met zijn monografie
„Saveznici i jugoslovenska ratna drama‟ (“De geallieerden en het Joegoslavisch
oorlogsdrama”). Hij was eerst werkzaam in het Instituut voor Hedendaagse Geschiedenis in
Belgrado en daarna in het Instituut voor Balkanologie van de Servische Academie van
Wetenschap en Kunst. De monografie van Đuretić was gebaseerd op bronnen geschreven
door Servische emigranten en een documentaire die afkomstig was uit Amerikaanse en Britse
archieven. Đuretić‟ doel met deze monografie was tweeledig. Enerzijds wou hij het feit
11
weerleggen dat de Kroaten en Serven even schuldig waren aan oorlogsmisdaden. Anderzijds
wou hij de „echte dimensie‟ van het Servische aandeel in de vrijheidsstrijd beschrijven.
Volgens hem hebben de četniks evenveel gestreden tegen de bezetters als de partizanen. Maar
door de benarde situatie voor de bevolking, en dan heeft hij het over de Duitse weerwraak als
reactie op de collaboratie, hebben de četniks hun acties tegen de Duitsers enigszins gematigd.
Ze zochten een manier van leven of een manier van omgaan met de Duitsers om de bevolking
te redden van nog verdere represailles. Hij vindt dat de partizanen daarentegen onverschillig
bleven verder strijden (Dragović-Soso 2002 : 101-102).
Radovan Samardţić, het hoofd van het Instituut voor Balkanologie, was lid van het
Comité voor de Verdediging van de Vrijheid van Gedachten en Expressies en had daarom ook
geen bezwaar tegen de publicatie van dit revisionistisch boek. Maar het regime zette al snel
druk op de Servische Academie van Wetenschap en Kunst om zich te distantiëren van deze
historicus en om geen verdere uitgaven van zijn boek meer te publiceren. De Academie
verzette zich hier echter tegen met als argument dat iedereen recht heeft op vrije
meningsuiting. De repressie van het regime leidde enkel tot een politieke confrontatie en
verhinderde zo een debat over Đuretić‟ ideeën. Deze manier van optreden droeg echter enkel
bij tot een grotere publieke interesse voor het boek.
Het was natuurlijk niet alleen de controverse rond Đuretić‟ boek die interesse deed
opwekken. Ook zijn beschrijving van de massa-executies van de Serven in de NDH riep grote
belangstelling op. Deze massa-executies werden in de late jaren 80 het symbool van de
slachtofferrol van de Serviërs in de Tweede Wereldoorlog. Dit onderwerp werd ten tijde van
het communistische Joegoslavië bewust niet aangehaald omdat het een gevaar was voor de
eenheid en de samenhang van het volk. Maar na de dood van Tito kwam er een toestroom van
literaire werken over deze gebeurtenis. (Dragović-Soso 2002 : 101-104).
2.2.2. Aantal oorlogsslachtoffers
In de jaren 80, met de opkomst van nationale gevoelens, kwam het thema van de Ustašagenocide centraal te staan, en dan vooral de vragen hoeveel slachtoffers het nu precies
gevergd had en wat de oorzaak van deze genocide geweest was. Net na de oorlog heeft de
Joegoslavische regering dit aantal immers fel overdreven naar de Internationale
Reparatiecommissie toe. In de late jaren 80 werden hiernaar twee onderzoeken gevoerd,
onafhankelijk van elkaar. De Kroatische wetenschapper Vladimir Ţerjavić en de Servische
statisticus Bogoljub Kočović kwamen op de proppen met gelijkaardige resultaten. Er zouden
net iets meer dan 1.000.000 oorlogsslachtoffers in Joegoslavië geweest zijn, waarvan
ongeveer de helft Serviërs. De Kroatische intellectuelen beweerden vanaf de jaren 60
nochtans dat er veel minder Serviërs vermoord waren in hun poging om de daden van de
12
Ustaša te „relativeren‟. Franjo TuĎman, President van Kroatië in 1990, beweerde in 1981 dat
het dodental in Joegoslavië zeker niet meer dan 800.000 was en het dodental van alle
concentratiekampen in de NDH niet meer dan 60.000 bedroeg. Daarnaast minimaliseerde hij
ook de schuld van de Ustaša. Volgens hem was het programma van de četniks zeker niet
minder radicaal (Dragović-Soso 2002 : 108-110).
Terwijl de Kroatische nationalisten het dodental in Kroatië en de misdaden van de
Ustaša probeerden te minimaliseren, deden de Servische nationalisten net het omgekeerde
door het aantal slachtoffers te overdrijven om zo de Servische slachtofferrol te vergroten.
Vladimir Dedijer pretendeerde in de vroege jaren 80 dat er tussen de 480.000 en 800.000
mensen vermoord zijn in Jasenovac6. In 1983 ging Velimir Terzić hierin zelfs nog verder en
beweerde dat er 1.000.000 Serviërs gestorven zijn in Jasenovac. Robert Hayden, professor in
antropologie en recht aan de universiteit van Pittsburgh, zegt dat de Servische nationalistische
intellectuelen het dodental in Jasenovac overdreven om de officiële „symmetrie‟ van
slachtoffers en misdaden in Servië en Kroatië te doorbreken. Ze probeerden zo de schuld
zoveel mogelijk op de schouders van de Kroaten te leggen. De Kroatische intellectuelen
daarentegen zeiden dat er weinig lijken waren en dus zeker geen genocide. (Dragović-Soso
2002 : 109-111).
2.2.3. Het ontkenningssyndroom van Slobodan Milošević
In de zomer van 1988, reeds een jaar na de putsch van Milošević, werd de casus van de
genocide het centrale thema binnen van de sensatiepers. In plaats van de situatie te kalmeren,
publiceerden ze shokerende foto‟s van verminkte lichamen met daaronder aanstoot gevend
taalgebruik. Ook de Servische Academie voor Wetenschap en Kunst speelde hierop in door
een conferentie voor Jasenovac te organiseren in november 1988. De deelnemers somden één
voor één de gruwelijke manier op waarop de Serviërs zijn omgekomen, zoals levend begraven
worden in hun orthodoxe kerk, hun tongen en neuzen afsnijden, een nagel in hun hoofd
hameren enz...
Daarnaast hadden de deelnemers ook nog een kritisch noot enerzijds voor het
communistische regime omwille van haar „stilzwijgen‟ in de historiografie en anderzijds ook
voor de partizanen omdat ze de gevangenen niet hebben proberen bevrijden. Aan de
vooravond van de Joegoslavische Burgeroorlog heeft deze opfrissing van gruwelijke
gebeurtenissen op het huidige Kroatische en Bosnische grondgebied de communistische
slogan van „broederschap en eenheid‟ volledig doen vergeten (Dragović-Soso 2002: 113-114).
De officiële historiografie tijdens Milošević was revisionistisch. De Serven zijn het
slachtoffer van de misdaden gepleegd door de buurlanden, de eeuwige vijand. Dit
6
Jasenovac is een concentratiekamp dat opgericht werd door de Ustaša in augustus 1941.
13
revisionisme voedt het bestaande nationalisme van die tijd nog meer. Ten tijde van Milošević
was het Servische volk nooit in fout, zelfs tot in het belachelijk toe. Bijvoorbeeld toen het
presidentieel paleis van Franjo TuĎman, toen president van Kroatië, in 1991 gebombardeerd
werd, hadden de Serven hier volgens Milošević zeker geen schuld. Integendeel, de Kroaten
hadden het zijns inziens zelf gedaan (Ramet : 2007).
De geschiedenishandboeken die tijdens het Milošević regime toegelaten werden,
beweerden dat er 700.000 Serven gestorven zijn in Jasenovac. Om u maar een duidelijk beeld
te geven van deze overdreven cijfers, volgens professoren Ivo en Slavko Goldstein zijn er
tijdens de Tweede Wereldoorlog tussen de 80.000 en 90.000 mensen omgekomen in
Jasenovac. In die gechiedenisboeken was verder nog te lezen dat de partizanen en de četniks
gelijke anti-fascisten waren (Ramet : 2007).
14
II. Evolutie in het recente politieke en publieke discours
Ik heb gekozen om deze periode te laten aanvangen met de val van Milošević op 5 oktober
2000. Op zondag 24 september 2000 werden er verkiezingen georganiseerd waarbij de
presidentskandidaat van de DOS7 Vojislav Koštunica de overwinning claimt met 57 procent
van de stemmen tegenover 33 procent van Milošević. Milošević echter claimt ook de
verkiezingsoverwinning. Westerse politieke leiders roepen Milošević op zijn nederlaag toe te
geven en beloven een einde te maken aan de sancties tegen Joegoslavië als Koštunica aan de
macht komt. Na een ontzaglijk aantal stakingen en demonstraties verklaart Koštunica op 5
oktober dat Servië bevrijd is. Het Westen had gehoopt op een meer gematigd politiek klimaat
na de val van het Milošević-regime, of dit klimaat echt matigde, is nog maar de vraag. In dit
hoofdstuk zal ik onderzoeken op welke manier de Servische media, de Servische staat, de
Servisch-orthodoxe kerk en een aantal Servische organisaties omgaan met de herdenking van
de Tweede Wereldoorlog en op welke manier ze het Servische collectief geheugen proberen
beïnvloeden.
1. Rehabilitatiepogingen
In Servië zijn twee eisen ingediend, een voor de rehabilitatie van Draţa Mihailović, de andere
voor de rehabilitatie van Milan Nedić. Tot nu toe heeft de rechtbank hier nog geen uitspraak
over gedaan. Toch vind ik het interessant om te onderzoeken, wie deze rehabilitatie indiende,
wat de motieven zijn, wie de voor- en tegenstanders zijn, wat de belangrijkste stappen zijn om
tot deze rehabilitatie te komen, enzovoort. Door deze eisen voor en de stappen naar deze
rehabilitatie uiteen te zetten, krijg ik al een eerste beeld over hoe de Servische staat en de
Servische media omgaan met de beeldvorming van deze twee historische figuren.
1.1. Mihailović en de četnikbeweging
In december 2006 diende Vojislav Mihailović een verzoek in voor de rehabilitatie van zijn
grootvader Draţa Mihailović bij de arrondissementsrechtsbank in Belgrado. Met dit verzoek
wilde hij de juridische uitspraak van 15 juli 1946 nietig verklaren die Draţa Mihailović ter
dood veroordeelde en Draţa‟s burgerlijk recht teruggeven dat hem bij deze zelfde uitspraak
ontnomen werd. Hij kreeg hierbij de steun van de SLS 8, de Udruţenje pripadnika
7
De Demokratska Opozicija Srbije (Democratische Oppostiepartij) is een alliantie van 19 politieke partijen die
in 2000 een coalitie vormden tegen de Socijalistička partija Srbije (Socialistische Partij) van Slobodan
Miloševic.
8
De Srpska Liberalna Stranka (De Servische Liberale Partij) is in 1990 ontstaan uit de Demokratska Stranka en
is erin geslaagd Slobodan Jovanović, die eerste minister van de Joegoslavische regering in ballingschap in
London was, te rehabiliteren in 2007.
15
Jugoslovenske vojske u otadţbini (“Vereniging van de leden van het Joegoslavische leger in
het vaderland“) de Udruţenje političkih zatvorenika en ţrtava komunističkog reţima
(“Vereniging van politieke gevangenen en slachtoffers van het communistisch regime“) en
professor internationaal recht Smilja Avramov. Tot vandaag de dag heeft de rechtbank in
Belgrado hier nog steeds geen uitspraak over gedaan (“Sud uskoro odlučuje o rehabilitaciji
Draţe Mihailovića“).
1.1.1. Belangrijke stappen naar deze rehabilitatie
De eerste vereiste voor de rehabilitatie van de četniks is de neergang van de reputatie van
Jozip Broz Tito of met andere woorden de de-titoisatie. Hierin speelt Vladimir Dedijer een
zeer belangrijke rol. Hij verzorgde na de Tweede Wereldoorlog de propaganda van Tito,
schreef tevens zijn officiële biografie die uitgebracht werd in 1953 onder de titel “Prilozi za
biografiju9”. Dit boek, uitgebracht in meer dan 25 talen, droeg bij tot de wereldwijde
popularisatie van de Joegoslavische leider. (Ramet : 2007). Dedijer stond gekend als “Tito‟s
stem” en werd erkend als officieel historicus. Hij werd ook voorzitter van het Russell
Tribunaal, dat oorlogsmisdaden en de schending van de mensenrechten in Vietnam, LatijnsAmerika en West-Duitsland onderzocht (Pawlowitch : 1984).
Hij publiceerde in 1981, na de dood van Tito, het boek “Novi prilozi za biografiju
Josipa Broza Tita” (Nieuwe bijdragen aan de biografie van Josip Broz Tito). Tito‟s
handtekening prijkt op de voorpagina waarmee Dedijer wil benadrukken dat het Tito‟s wil
was dat hij deze memoire schreef. Tito zou voor zijn dood aan Dedijer gezegd hebben: „Piši,
Vlado, piši istinu‟ en vervolgens zou hij Dedijer toegang verleend hebben tot alle archieven
Pawlowitch : 1984). Dedijer portretteerde Tito als “een leider, intrigant, huichelaar en meester
in listigheid, een bon vivant en tiran” (geciteerd in Pawlowitch : 1984). Hij wou echt alle
taboes doorbreken door te schrijven over Tito‟s deelname bij de eenheden van OostenrijkHongarije op het Servische front tijdens de Eerste Wereldoorlog, de onderhandelingen tussen
de Partizaanse troepen en de Duitsers in 1943 en de Comintern-politiek inzake Joegoslavië
(Banac : 1992).
Hierop kwam al snel reactie van het Comité van de Socialistische alliantie, die
verantwoordelijk was voor het onderzoeken van boeken over Tito die uitgebracht werden na
zijn dood en van de Partizaanse veteranen die hem beschuldigden de revolutie te belasteren.
Er ontstond een grote campagne tegen hem. In een interview gaf de krant Politika hem een
kans op recht van antwoord. Dedijer verklaarde in het interview onder meer dat Tito een held
was, maar geen god, dat hij een groot man was met menselijke kwaliteiten en passies en dat
9
Prilozi za biografiju werd in het Engels uitbracht onder de titel “Tito speaks”.
16
Tito zelf hem gevraagd had de waarheid te schrijven en te tonen dat hij niet bang was om
afgewogen te worden op de schaal van de geschiedenis (Pawlowitch : 1984).
De tweede vereiste is ongetwijfeld de verheerlijking van de četnikbeweging. Twee jaar
na de uitgave van Dedijers boek bracht Branko Petranović het boek „Revolucija i
kontrarevolucija u Jugoslaviji‟ (“Revolutie en contrarevolutie in Joegoslavië”) uit. In dit werk
breekt hij resoluut met de officiële Joegoslavische historiografie van die tijd. Ondanks het feit
dat hij toegeeft dat er sprake was van enige vorm van collaboratie met de asmogendheden,
beschouwde hij de četniks als belangrijke acteurs in het antifascistisch verzet. De publicatie
van dit boek droeg ook bij tot de ontkenning van de collaboratie van de četniks met de Nazi‟s,
de Ustaša en de Italiaanse fascisten. (Ramet : 2007)
Ook de historicus Veselin Đuretić ging met zijn boek „Saveznici i Jugoslavenska ratna
drama‟ (“De geallieerden en het Joegoslavisch oorlogsdrama”) in tegen de officiële
Joegoslavische historiografie door de četnikbeweging in een positief licht te plaatsen. Hij
vond dat de četniks en de partizamen op z‟n minst evenwaardige bestrijders waren van het
antifascisme (Ramet : 2007).
1.1.2. Initiatieven die bijdragen tot de rehabilitatie van de četniks en Draţa
Mihailović
Er zijn vier grote belangrijke evenementen of gebeurtenissen die ertoe bijdragen de četniks in
een positief licht te plaatsen door de geschiedenis te verdraaien waarbij decommunisatie van
het verleden en de toekomst een belangrijke rol speelt: de jaarlijkse bedevaart naar Ravna
Gora, de invoering van de četnikwet, de uitreiking van de medaille aan Gordana Mihailović
en de uitzending van de achtdelige documentaire „Ravnagorska Čitanka‟ op de nationale
televisie.
1.1.2.1. Jaarlijkse bedevaart naar Ravna Gora
Voor en tijdens de Joegoslavische Successieoorlogen werd er door de SPO10 geijverd voor de
officiële rehabilitatie van de četniks. Hiermee benadrukte de partij haar anti-communistische
karakter. Op 13 mei 1990 organiseerden Vuk en Danica Drašković voor het eerst een optocht
naar de Ravna Gora om de verjaardag te vieren van de aankomst van Mihailović en de
četnikbeweging tijdens de Tweede Wereldoorlog. De toegang werd echter geblokkeerd door
10
Srpski Pokret Obnove (“Servische Vernieuwingsbeweging”) is een liberaal conservatieve partij die in 1990
ontstaan is onder leiding van Vuk Drašković door samenbrengen van twee reeds bestaande politieke partijen,
Srpske Narodne Obnove (“Servische Nationale Herstel”) en Srpskog Slobodarskog Pokreta (“Servische
Bevrijdingsbeweging”).
17
de politie. Hoewel ze er toen niet in geslaagd zijn om de top van de Ravna Gora te bereiken,
worden er sindsdien toch jaarlijks bedevaarten naar de mythische geboorteplaats van de
četniks georganiseerd (Robert Thomas 1999: 57-58).
Op 13 mei 2006 werd deze bijeenkomst nog steeds bijgewoond door enkele
tienduizenden burgers. De meerderheid is gekleed in een četnikuniform met bijpassende
„kokarda11 en dolk of in een t-shirt met daarop het gezicht van Draţa Mihailović of Ratko
Mladić en zingt četnikliederen terwijl ze met haar vlaggen van Servië en van SPO zwaait. Er
zijn zelfs standjes waar je ikonen van Mihailović kan kopen (“Ravnogorski sabor”). Het is
interessant hierbij te vermelden dat sommige deelnemers een t-shirt van Mladić dragen,
terwijl Vuk Drašković wel duidelijk afstand neemt van de oorlogsmisdadigers die door Den
Haag gezocht worden.
Deze bedevaart heeft ook een politieke toon. Er worden toespraken gehouden van de
politieke leiders van SPO. Vuk Drašković gaf bijvoorbeeld in 2006 kritiek op de toenmalige
regering en werd vervolgens luidkeels toegejuicht waarop het publiek „Veljo lopove12‟ begon
te scanderen, gericht naar de „ministar za kapitalne investicije‟ 13Velimir Ilić (“Ravnogorski
sabor, 15. put”). Maar de aanhang voor deze bedevaart neemt stilaan af. In 2008 waren er het
minst aantal deelnemers sinds de eerste optocht in 1990 (“Odrţan sabor na Ravnoj Gori”).
1.1.2.2. Četnički zakon
Vuk Drašković werd in 2004, toen Vojislav Koštunica president was, minister van
Buitenlandse Zaken en niet lang daarna verving hij zelfs de Eerste Minister van Servië. Hij
heeft er tijdens die legislatuur onder meer voor gezorgd dat de „Četnički zakon‟ (“de
četnikwet”) werd ingevoerd op 21 december 2004. Deze wet stelt de četniks en de partizanen
gelijk als zijnde evenwaardige antifascisten. Dit wil ook zeggen dat de veteranen,
oorlogsinvaliden en hun familieleden die tot de četniks behoorden, dezelfde rechten krijgen
als degenen die lid waren van de partizanen. Na de goedkeuring van de wet hebben ze ook
recht op een oorlogspensioen, krijgen ze standbeelden en verwerven ze erkenning. Het feit dat
de četniks na de Tweede Wereldoorlog veroordeeld zijn omwille van hun oorlogsmisdaden
blijkt plots niet meer belangrijk. Sommigen vinden dit zelfs niet terecht en vinden dat deze
veroordelingen enkel deel uitmaakten van de toen heersende socialistische politiek (“Četnički
zakon”).
Republika stelt zich bij deze gebeurtenis terecht een aantal vragen. Hoe kan het
gebeuren dat deze wet, die streeft naar een andere visie op de hedendaagse geschiedenis van
11
Een kokarda is een soort hoed met daarop het Četnikembleem.
“Velja, oplichter!”
13
“Minister van kapitale investeringen”
12
18
het land, bepaald wordt door politici? Is dit geen zaak voor historici met een degelijke
wetenschappelijke basis? Daarnaast vindt Republika dat de wetenschappelijke waarheid
gedegradeerd wordt tot het niveau van de huidige relaties tussen de politieke machten van
toen. En ze stelt zich terecht de vraag: „Wat als morgen de politieke verhoudingen wijzigen?
Krijgen we dan een volledig nieuwe wet waardoor we onze visie op de geschiedenis opnieuw
moeten aanpassen (“Četnički zakon”).
De officiële motivering voor deze wet luidt dat het volgens de historische waarheid
noodzakelijk is dat degene die gevochten hebben tegen de bezetter, de fascisten en de nazi‟s
verdienen om aan gelijke wetten te worden onderworpen. Dat de SPO dit idee naar voren
brengt, is geen verrassing. Maar dat 176 leden van het parlement „voor‟ en slecht 24 „tegen‟
stemden is dat wel. De overige waren 4 onthoudingen en 9 hebben niet gestemd.
(“Skupštinsko pisanje istorije: Četnici – Partizani 12:5”).
Mirodrag Zečević, voorzitter van SUBNOR14, is zeer verontwaardigd over deze
resultaten en benadrukt het aantal doden in Uţice ten tijde van de occupatie. Zečević zegt dat
de četniks 1400 mensen afgeslacht, opgehangen of vermoord hebben en dat de partizanen
slechts 252 mensen vermoord hebben. Hier benadrukt hij ook de wrede wijze waarop de
četniks mensen afgemaakt hebben. (“Četnicima isto što partizanima”)
Vervolgens is het interessant om na te gaan hoe de belangrijkste politieke partijen ten
opzichte van de četnikwet stonden. De enige partij die „tegen‟ stemde was ironisch genoeg de
SPS15 van Slobodan Milošević, de partij die medeschuldig is voor de oorlogsmisdaden van de
laatste decennia (“Četnički zakon”). Ivica Dačić, het toenmalig hoofd van de SPS, zegt aan
radiostation B92 dat hij zeer ontevreden is met de goedkeuring van deze wet omdat er geen
onderscheid wordt gemaakt tussen degenen die gevochten hebben voor vrijheid en degenen
die gecollaboreerd hebben met de bezetter (“Četnicima isto što partizanima”). De SPO, de
initiator van de wet, stemt natuurlijk „voor‟. Toch is het opmerkelijk dat deze partij toen
opkwam voor de uitlevering van de oorlogsmisdadigers aan Den Haag en tegenstrijdig
daaraan de misdaden van de Tweede Wereldoorlog wou belonen. De radicale SRS16 was zoals
verwacht „voor‟ (“Četnički zakon”).
Het meest vreemde was de instemming met de wet door de DS 17, die zichzelf
profileert als de partij met het Europese karakter en die Servië tot de Europese Unie wil laten
toetreden. Blijkbaar is deze partij dan toch niet zo Europees gericht als hun slogan „Za
14
Saveza Udruţenja Boraca Narodnooslobodilačkog Rata (“Unie van de Vereniging van Oorlogsveteranen van
de Nationale Bevrijdingsoorlog”).
15
Socijalistička Partija Srbije (Servisch Socialistische Partij) is een links nationalistische partij gesticht op 27 juli
1990 door Slobodan Milošević.
16
Srpska Radikalna Stranka (Servische Radicale Partij) is een extreem nationalistische partij gesticht in 1991
onder leiding van Vojislav Šešelj. Deze partij ijverde voor een „Velika Srbija‟.
17
Demokratska Stranka (Democratische Partij) is een centraal linkse partij gesticht in 1990 onder leiding van
Dragoljub Mićunović.
19
Evropsku Srbiju18‟ doet vermoeden (“Četnički zakon”). Volgens het Bulletin EU 1/2-1998 in
verband met de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat zouden het aanzetten tot en
plegen van daden van racisme en vreemdelingenhaat, het ontkennen van de Holocaust
(negationisme) en van misdaden tegen de mensheid, de opstelling en verspreiding van
racistisch, xenofoob en revisionistisch propagandamateriaal en, ten slotte, samenwerking met
groepen die racistische en xenofobe activiteiten bedrijven of die racistische, xenofobe of
negationistische doctrines aanhangen als strafbare feiten moeten worden beoordeeld en
afdoende worden bestraft (“Bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat”).
Een rechtsreeks gevolg van de četnikwet is de uitbreiding in 2006 van het deel van het
Nationale Museum in Uţice dat gewijd is aan het antifascistische verzet. Museumstukken van
de četniks kwamen vóór de uitbreiding enkel voor in een kleine vitrine met daarin een vlag,
een dolk en de slogan „Ubićemo, zaklaćemo ko sa nama neće‟19. Nu krijgen ze een plaats
naast de partizanen op de afdeling „antifascistische bewegingen in Servië 1941‟ waar tot
dusver enkel opschriften, wapens en andere artefacten van de partizanen te vinden waren.
Tito‟s bureau uit de tijd van de Uţice-republiek moet nu dus plaats ruimen voor četnikmutsen,
bajonetten en documenten die getuigen van een gemeenschappelijke strijd van de twee
verzetsbewegingen tegen de Duitse bezetter in Servië. Ţivan Radovanović, de directeur van
het Nationale Museum zegt dat de Servische bevolking slechts één wens had, namelijk de
bevrijding. Sommigen zagen de weg naar de vrijheid via de koning, anderen via de
communistische partij. De vrijheid kwam op het einde, maar het conflict tussen de twee
bewegingen bleef bestaan (“Četnici u Titovoj radnoj sobi”).
Vooral bij de leden van SUBNOR20 ligt deze herschikking in het Nationale Museum
van Uţice moeilijk. Mić Misailović, secretaris van de SUBNOR in Uţic zegt dat de
herinnering van de wandaden van de četniks voor hen nog te fris in het geheugen ligt en ze
vinden dat het vergeten van de misdaden van Draţa Mihailović te vroeg opgeroepen wordt.
Maar het blijft voor hen nog maar de vraag of ze zich ooit zullen kunnen verzoenen met de
četniks (“Četnici u Titovoj radnoj sobi”).
1.1.2.3. Medaille voor Mihailović
Onbegrijpelijk is dat ook de Verenigde Staten een rol hebben gespeeld in de cultus van Draţa
Mihailović. Op de viering van de zestigste verjaardag van de geallieerde overwinning op 9
mei 2005 is door een delegatie van Amerikaanse veteranen een medaille voor Draţa‟s
18
“Voor een Europees Servië”
“Wij zullen degene die niet bij ons willen behoren, vermoorden en afslachten”
20
Savez udruţenja boraca Narodnooslobodilačkog rata Jugoslavije is de Federatie van de vereniging van
veteranen van de Volksbevrijdingsoorlog van Joegoslavië.
19
20
uitzonderlijke verdiensten geschonken aan Gordana Mihailović (de dochter van Draţa
Mihailović) 57 jaar nadat de Amerikaanse president Harry Truman gemeld had hem deze
medaille uit te reiken. Dit gebeurde in het geheim omdat de Amerikaanse autoriteiten de
communistische autoriteiten niet hebben willen beledigen (“Draţi Legija časti”).
Deze medaille, die voor de eerste keer in de geschiedenis geschonken is aan een
buitenlander, is aan Draţa uitgereikt voor zijn bijdrage aan de geallieerde overwinning en
omdat hij in 1944 van meer dan 500 Amerikaanse piloten het leven zou gered hebben. Enkel
en alleen omdat Mihailović een vliegveld gebouwd had in de buurt van Pranjane met als
gevolg dat de Amerikaanse vliegtuigen de piloten terug naar een basis in Europa konden
brengen. Maar of dit de reden was waarvoor hij dit vliegveld gebouwd had blijft natuurlijk
nog maar de vraag. Deze gebeurtenis bracht veel protest teweeg bij de Bosnische Stranka
Demokratske Akcije21, het Kroatische Ministerie van Buitenlandse Zaken en Europese
Integratie en het Helsinki Comité in Belgrado (“Četnici su gori deo srpske tradicije”) Het
Kroatisch Ministerie van Buitenlandse Zaken en Europese Integratie kan moeilijk begrijpen
dat de Verenigde Staten niet op de hoogte zijn van de historische feiten die ontegensprekelijk
verhalen over de rol en het karakter van Draţa en de četnikbeweging in onze gebieden
(“Draţinoj kćerki očev orden”).
1.1.2.4. Ravnogorska Čitanka (“Leesboek van Ravna Gora”)
Uglješa Krstić was een van de leden van de četnikbeweging die op het einde van de oorlog
overliep naar de partizanen om te kunnen overleven en vocht aan de zijde van de partizanen
aan het Srem front. Maar op het tribunaal in Niš in 1946 werd hij veroordeeld tot 12 jaar cel
omdat hij tot de Joegoslavische Ravna Gora Jeugdorganisatie behoord had. Reeds een jaar
later werd er amnestie gegeven aan diegene die het Partizaanse leger geholpen hadden aan het
Srem front. In 2001, tijdens het zestigjarige bestaan van de četnikbeweging, gaf Krstić het
boek „Ravnogorska istorijska čitanka‟ (Het Ravna Gora historische leesboek) uit. Een jaar
later maakte hij een achtdelige documentaire van het boek dat dezelfde naam als het boek
droeg (Pasić : 2003). De ondertitels van de acht documentaires zijn in chronologische
volgorde: „Ave Srbija‟ (“Ave Servië”), „Crne šamije‟ (“Zwart hoofddoek”), „Krvave meĎe‟
(“De bloedige grenzen”), „Rat intendantura‟ (“De oorlogsadviseur”), „Izvestio sam kako je
bilo‟ (“Ik heb gemeld hoe het was”), „Prokleta laţ na karti Srbije‟ (“Een vervloekte leugen op
de kaart van Servië”), „Prosto ime‟ (“Een eenvoudige naam”), „Izdana Srbija‟ (“Het
uitgeleverde Servië”) (alle documentaires beschikbaar via video.google.com, geraadpleegd op
17 april 2009).
21
De Partij voor Democratische Actie is een Bosnische nationalistische partij.
21
Met deze documentaire wou Krstić een bijdrage leveren aan de decommunisatie van
het verleden (“Četnici i početnici”). De documentaire verhaalt onder andere over het lijden
van de Serviërs na hun gefaalde opstand in 1941, de vervolging van de Serviërs door de
Ustaša en Mihailović verzetsbeweging en hun sabotages (Pasić : 2003). Volgens de krant NIN
(“Ravnogorska Čitanka”) kwam er heel wat reactie op deze documentaire nog voor ze
uitgezonden werd op de nationale televisie. De tegenstanders vragen zich af waarom er nu, 60
jaar na de feiten, gepraat moet worden over de verzetsbeweging.
Boţidar Nikolić, de redacteur van de documentaire, zegt dat als zulke documentaires
niet uitgezonden worden, Servië zich nog verder van Europa zal verwijderen. Want 75% van
de Europese documentaires gaan over „het eigen‟ verleden. We mogen het op z‟n minst
vreemd noemen dat Nikolić proclameert dat hij Servië met deze documentaires dichter bij
Europa wil brengen. Europa is immers hevig gekant tegen de verheerlijking van
oorlogsmisdadigers. Deze documentaires zijn gemaakt zonder medewerking van ook maar
één historicus en kunnen dus helemaal niet objectief zijn als de maker van deze reeks aan de
zijde van een van de twee rivaliserende bewegingen heeft gevochten.
Krstić zegt aan het tijdschrift Vreme (“Četnici i početnici”) dat het onmogelijk is op
een dergelijk ziek beeld van het verleden aan een gezonde toekomst te bouwen. Hij vindt dat
er in deze reeks in tegenstelling tot alle andere reeds bestaande documentaires over de
Tweede Wereldoorlog noch woede noch revanchisme is en dat het een zacht verhaal is over
datgene wat met ons volk gebeurd is op basis van documenten, historische feiten en
ooggetuigen. Al de bestaande documentaires over de četniks zitten volgens hem vol
overdrijvingen en vervloekingen met als gevolg dat de mensen enkel de duistere kant van de
četniks zien. Net als in Nin benadrukt Krstić dat dit de Servische toekomst en onze plaats in
Europa benadeelt.
Drinka Gojković, oprichter van het Documentatiecentrum van de Oorlogen 1991-1999,
zegt dat de četniks tegen de partizanen waren, dat de partizanen communisten waren, en dat
de bevolking het communisme haat omdat dit het grootste kwaad is dat het meegemaakt heeft.
Daarom wordt alles dat in strijd is met het communisme a priori positief bevonden, hoewel
het communisme volgens hem nooit aan een serieus onderzoek onderworpen is noch dat zijn
slechte en goede kanten nooit bepaald werden. Ook stelt hij zich vragen over het feit dat er
volgens de uitgever op een wetenschappelijke manier aan de documentaires gewerkt is omdat
er nergens een onderscheid gemaakt wordt tussen datgene wat wetenschappelijk aangetoond
is en wat niet (“Četnici i početnici”).
Radio Free Europe heeft op 13 juni 2002 een interview uitgezonden met Uglješa Krstić
en Todor Kuljić, een professor aan de Faculteit filosofie in Belgrado over de Ravnogorska
Čitanka documentaires. In dit interview benadrukt Krstić dat de četnikbeweging de eerste
georganiseerde vorm van verzet tegen de Duitsers was. Kuljić spreekt dit niet tegen, maar
stelt wel in vraag hoe consistent en blijvend dit verzet van de kleinschalige četnikbeweging
22
was en in welke mate dit als antifascistisch beschouwd kan worden. Daarop reageert Krstić
door te claimen dat de Ravna Gorabeweging helemaal niet aan politiek dacht en dat het voor
hen niet van belang was of de vijand nu democraat of fascist was, maar dat het voor hen
doorslaggevend was dat de vijand hun land probeerde te veroveren. Volgens Krstić kwam er
politiek in het spel op het vlak van de verdediging van het vaderland wanneer de Duitsers de
Russen aanvielen en het Kremlin de communisten opdroeg te gaan vechten. Kuljić vindt dat
de verzetsbeweging wel een politiek agenda had omdat de regering in ballingschap in Londen
zich politiek engageerde en Mihailović activiteiten van daaruit leidde ("Draţa Mihailović –
quisling or resistance fighter?” (Interview met Ugljesa Krstic en Todor Kuljic)).
Verder verduidelijkt hij zijn visie in verband met Mihailović‟ beweging en
antifascisme. Antifascisten waren tegen het uitmoorden van mensen omdat ze tot een andere
natie behoorden. Omdat de četnikbeweging net wel schuldig is aan etnische zuiveringen, en
dan vooral in de Sandţak regio, kan men hen volgens Kuljić geen zuivere antifascisten
noemen. Daarenboven, zegt hij, zijn er tal van aanwijzingen dat Mihailović overeenkomsten
gesloten heeft met Kosta Mušicki, lid van de Zbor beweging en commandant van het
Servische Vrijwilligers Korps, en Milan Nedić over het vechten tegen Tito ("Draţa
Mihailović – quisling or resistance fighter?” (Interview met Ugljesa Krstic en Todor Kuljic)).
1.2. Milan Nedić
De SLS diende samen met de Udruţenje knjiţevnika Srbije (“Genootschap van Servische
schrijvers”), de Udruţenje „Dveri‟ (“Genootschap „Deur‟”), de Udruţenje Srba iz Hrvatske
(“Genootschap van Serviërs uit Kroatië”) en de Udruţenje političkih zatvorenika i ţrtava
komunističkog reţima (“Genootschap van politieke gevangenen en slachtoffers van het
communistische regime”) op 3 juli 2008 een verzoek in voor de rehabilitatie van Milan Nedić
bij de arrondissementsrechtbank in Belgrado (“Podnet zahtev za rehabilitaciju Milan
Nedića”). In deze eis wordt Nedić‟ landverraad ontkend. Meer nog, er staat dat Milan Nedić
het slachtoffer was van terechtstelling en geweld. Nedić zou enkel toegestemd hebben om
minister te worden van de Regering van de Nationaal Redding om Servië te redden van de
biologische Holocaust (“Otkud sada Nedić”). Op deze manier wordt Nedić ontlast van zijn
landverraad (“Upotreba kvislinga”).
Slobodan Mavrenović, de advocaat van Milan Nedić, zegt dat Nedić enkel minister is
geworden van de Regering van de Nationale redding om te voorkomen dat het Duitse
dreigement om troepen van de Ustaša, Hongaren en Bulgaren naar Servië te sturen,
uitgevoerd zou worden. Daarnaast zegt hij dat Nedić‟ Commissariaat voor de Vluchtelingen
voor accomodatie en voedsel heeft gezorgd tot de herfst van 1944 voor meer dan een half
miljoen Servische vluchtelingen uit de NDH en andere gebieden (“Čije je sajmište?”).
23
Ongetwijfeld heeft Jovan Nenadov, een ingenieur uit Lausanne, bijgedragen tot deze
rehabilitatie. Hij publiceerde in NIN zijn overtuiging dat Nedić‟ regering minder kwaadaardig
was dan de rechtstreekse bezettingsmacht. De media naar zijn mening anti-westers, anticommunistisch en onder controle. Het volk werd de radio-apparaten niet ontnomen, maar het
was verboden te luisteren naar buitenlandse radiostations (maar iedereen luisterde ernaar). De
openbare optredens van Nedić waren pro-Servisch. En tenslotte, wanneer je je niet bezighield
met illegale activiteiten kon je de bezetting ondergaan zonder het persoonlijke bestaan in
gevaar te brengen. Nenadov verwijst in deze context naar de zes Kanaaleilanden (in het
Engelse kanaal). Een deel van de bevolking werd geëvacueerd volgens wens en de overige
bewoners leefden op het bevel van de bezetter en overleefden vier jaar en negen maanden
zonder een enkel menselijk slachtoffer (“Čije je sajmište?”).
Natuurlijk zijn er ook een groot aantal tegenstanders waaronder Predrag Marković, een
vooraanstaand historicus, die benadrukt dat er in Europa geen enkele collaborateur is
gerehabiliteerd. Verder zegt hij dat Nedić‟ edele voornemens en moeilijke noodlot geen
rechtvaardiging zijn voor zijn verraad aan het Servische volk. Hij maakt vervolgens de
vergelijking dat onder de gewelddadige nazi‟s ook mensen met een goede wil waren, maar
hun daden niet goed te praten zijn, net zoals bij Nedić. (“Zemlja kolaboracije”). ĐorĎe
Stanković, professor geschiedenis aan de universiteit van Belgrado, vindt dat deze herziening
van de geschiedenis een bevooroordeelde revisionistische geschiedenis is en benadrukt dat
Servië een van de meest collaborerende staten was (“Ostrašćenost istoričara”).
Al deze debatten bevinden zich in een moeilijk situatie. Want in tegenstelling tot
Kroatië en Slovenië zijn in Servië de OZNA22 archieven uit de periode van de Tweede
Wereldoorlog nog steeds niet beschikbaar. Bij gevolg hebben Servische historici nog steeds
geen toegang tot deze documentatie. Het openstellen van deze archieven zou tot nieuwe
bevindingen kunnen leiden, meer duidelijkheid scheppen over wat er nu precies gebeurd is en
bijgevolg de situatie vergemakkelijken. Maar blijkbaar heeft de binnenlandse politieke elite
hier schrik voor. Het openstellen van de archieven zou trouwens niet enkel voordelig zijn voor
Servië. Want naar alle verwachtingen bevindt de belangrijkste informatie zich in Servië,
omdat het operationele centrum van OZNA zich hier bevond. Voor Kroatië en Slovenië
zouden hier ook wel belangrijke documenten kunnen liggen (“Čije je sajmište?”)
1.3. Conclusie
Sinds 2006 zijn er pogingen ondernomen om twee historische figuren uit de Tweede
Wereldoorlog te rehabiliteren die gecollaboreerd hebben met de Duitsers, namelijk Nedić en
22
Organ Zaštite Naroda (Armije) (“Orgaan van de bescherming van het volk (van het leger)”) was het
veiligheidsagentschap van Joegoslavië, gesticht op 13 mei 1944.
24
Mihailović. Bij Nedić wordt deze collaboratie gerechtvaardigd door de indiender van deze eis
omdat hij dankzij deze samenwerking met de Duitsers, Servië redde van de drastische
maatregelen van de Duitsers. De indieners van de eis voor de rehabilitatie van Mihailović
beoordelen hem als een held, als een vrijheidsstrijder, als de enige verzetsgroep die echt
rekening hield met de Servische belangen. Het klopt dat de četnikbeweging in het begin een
verzetsbeweging was. Maar naderhand collaboreerden ze met de Nazi‟s en Ustaša tegen de
partizanen om toch maar hun enige doel te kunnen bereiken, namelijk een „Velika Srbija‟ te
creëren. Maar dit wordt blijkbaar vergeten.
Ik kan verder concluderen dat de staat een grote rol speelt in de verheerlijking van de
četniks en Draţa Mihailović door het goedkeuren van de četnikwet en de documentaire
Ravnogorska Čitanka op de nationale televisie uit te zenden. Wat zeker ook bijdraagt tot deze
positieve evaluatie van de četniks door de staat en de bevolking is hun anti-communistische
karakter. Door hun slechte ervaring met het communisme wordt alles wat in strijd is met het
communisme a priori positief bevonden. Daarnaast situeert zich ook vaak het probleem dat er
niet op een wetenschappelijk verantwoorde manier wordt gewerkt. Zowel bij de documentaire
als bij het instellen van de wet, werd er geen beroep gedaan op historici, terwijl deze wet toch
draait rond de geschiedenis. Maar dat brengt ons opnieuw bij de problemen rond het
openstellen van de OZNA archieven.
25
2. Monumenten
In dit hoofdstuk zal ik onderzoeken hoe omgegaan wordt met de herdenking van de
concentratiekampen Staro Sajmište en Topovske šupe en wat de rol van het Museum van
Genocidesslachtoffers is in de herdenking van de Joden.
2.1. Monument in Staro Sajmište
2.1.1. Erkenning van Staro Sajmište
UK‟s National Academy for the Humanities and Social Sciences doet onderzoek naar de
naoorlogse herinnering van Staro Sajmište en heeft daar een beperkte site
„<www.semlin.info>‟ rond gecreëerd. In een tekst geschreven in 2008 klaagt deze academie
aan dat deze belangrijke plaats van menselijk lijden nog steeds geen waardering heeft
gekregen. Het grootste deel van de Serviërs gelooft volgens hen nog steeds in het Servische
martelaarschap en is nog steeds geneigd de slachtoffers van de Holocaust te zien als
„gelijkwaardige‟ slachtoffers. Hiermee bedoelen ze dat de Holocaustslachtoffers evenveel of
op de dezelfde manier geleden hebben als de Serviërs in plaats van hen binnen een aparte
categorie onder te brengen, zodat ze hun eigen museum of gedenkteken verdienen. Ze hopen
ten eerste dat Sajmište snel deel zal uitmaken van een groter initiatief en vervolgens erkend
zal worden als een historisch plaats en ten tweede dat de Holocaust daar herdacht zal worden
op de manier die hij verdient (“Sećanje na Sajmište posle Drugog svetskog rata”).
2.1.2. Concert Kosheen
Op 3 november 2007 werd er een concert georganiseerd van de Britse popgroep Kosheen. Dat
concert zou plaats vinden in de „Posejdon‟. Dit gebouw diende vroeger als het kamphospitaal
van Staro Sajmište. In de expositieruimte naast de Posejdon werden reeds culturele
evenementen zoals modeshows en tentoonstellingen georganiseerd. De eigenaars beweerden
reeds eerder naar de werkrichtlijnen van het gebouw gevraagd te hebben bij het
gemeentebestuur van Novi Beograd, maar hierop kregen ze volgens hen nooit antwoord. Het
gemeentebestuur richtte zich vervolgens toch tot de organisatoren en vroeg hen op te houden
met het organiseren van concerten in de Posejdon. Aca Singer, erevoorzitter van de Joodse
gemeenschap, zegt dat er ook in Auschwitz een idee bestond om de dingen te
commercialiseren, zoals het bouwen van een grote supermarkt naast Auschwitz, maar hij
26
benadrukt dat ze het in Polen niet toegelaten hebben. Ondanks overvloedig protest van alle
kranten delen de media mee dat het concert toch zou doorgaan (“Juče logor, danas koncerti”).
Op 3 november wordt er echter meegedeeld dat het concert afgelast is door druk van
de binnen –en buitenlandse media. Deze concertplannen bereikten de wereldpers en zo ook
Efraim Zuroff, directeur van de Joodse mensenrechtenorganisatie „Simon Wiesenthal center‟
in Jeruzalem. Hij drong er persoonlijk bij de Servische regering op aan om dit concert te
annuleren of te verplaatsen naar een meer geschikte zaal. Hij verwees daarbij naar Boris
Tadić‟ verklaring waarin die zijn wens uitdrukte om in Staro Sajmište een
herdenkingscentrum voor de Holocaust te bouwen. Ook de popgroep Kosheen reageerde: als
ze de ware geschiedenis van dit gebouw gekend hadden, zouden ze nooit ingestemd hebben
hier te komen spelen. Vervolgens verontschuldigde Kosheen zich bij de mensen die ze van
streek gebracht hadden (“Otkazan koncert grupe Kosheen”). De organisatoren van dit concert
begrepen duidelijk de ernst van de Holocaust niet. Daarnaast is het jammer dat de Servische
overheid zelf niet snel genoeg ingegrepen heeft. Er kwam pas een reactie nadat er kritiek
kwam van buitenaf.
2.2. Plaat van Topovske Šupe
Dat er nonchalant en achteloos wordt omgegaan met de herinnering aan de Holocaust is
duidelijk merkbaar in de casus van Topovske Šupe. In dit concentratiekamp zijn vanaf
augustus tot december 1941 meer dan 5000 Joden en Roma‟s vermoord. Ze werden van
hieruit een beetje verder vervoerd met een vrachtauto naar Jajinci en Jabuka om daar
doodgeschoten te worden (“Spomen park stradanju Jevreja”). In oktober 1994 werd er ter ere
van deze gruwelijke gebeurtenis een herdenkingsplaat opgericht. Maar door onoplettendheid
werd de plaat op de voorgevel van het tramstation „Tramvajske šupe‟ geplaats, dat zich op
enkele kilometers van Topovske Šupe bevindt, in plaats van op één van de overblijvende
muren van het voormalige concentratiekamp. Niemand merkte de fout op of vond het de
moeite waard deze fout recht te zetten. Pas 12 jaar na de feiten, in 2006, werd dit
gerectificeerd (Byford : 2007).
Op 27 januari 2006 heeft Eerste Minister Vojislav Koštunica de eer de plaat ter
herdenking van de Joden in het concentratiekamp van Topovske Šupe te onthullen. Maar ook
deze keer was er sprake van onachtzaamheid in de overdracht van informatie naar het volk, en
wel door de media. Bij de radiostations „B92‟ en „Voice of America‟ in het Servisch werd
Topovske šupe verkeerd uitgesproken als „Topolske Šupe‟ of ‟Topolske Šume‟ (Byford :
2007). Ook in de krant „Danas‟ werd in 2007 in een artikel naar aanleiding van de
internationale dag ter herinnering van het lijden van Joden de naam van het concentratiekamp
verkeerd gespeld als „Topolske Šupe‟ in de zin “Danas će tim povodom biti poloţeni venci na
27
spomen obeleţje "Topolske šupe" na Autokomandi.”23 (“Sutra je dan sećanja na stradanje
Jevreja”). In deze nochalance en nalatigheid zie je duidelijk dat het niet-bewustzijn, de
onwetendheid of misschien zelfs het negeren van de ernst van de Holocaust of van deze plaats
nog steeds aanwezig is in Servië. Reeds in december van hetzelfde jaar stond er in een
krantenbericht van B92 dat de plaat reeds vol gespoten is met antisemitische opschriften in
graffiti (“Osuda antisemitskih grafita”)
2.3. Muzej Ţrtava Genocida24
Het Museum van Genocideslachtoffers in Belgrado is in 1992 opgericht door het Servische
parlement ter herdenking van de genocides gepleegd in ex-Joegoslavië. Het wordt door het
OSCE („The Organization for Security and Co-operation in Europa‟) erkend als instituut dat
bijdraagt tot de herdenking van de holocaust. Maar het onderzoek naar of de herdenking van
de Holocaust is niet de hoofdactiviteit. Het museum zelf stelt niet zoveel voor. Het gaat enkel
om een schemerige gang, gelegen tussen kantoren van de onderzoekers, waarin posters zijn
opgehangen. Dus we kunnen eerder spreken van een onderzoeksinstituut dan van een
traditioneel museum (Byford : 2007).
We kunnen de geschiedenis van het museum in twee fases opdelen. De eerste fase is
de ambtstermijn van directeur Milan Bulajić van 1992 tot 2002. Vanaf oktober 2002, het
beginpunt van de tweede fase heeft het museum enkele transformaties ondergaan. Het
museum was in de jaren 90 vooral betrokken bij het verspreiden van gegevens van de
genociden in Joegoslavië. Het hoofddoel blijft echter de herdenking van de slachtoffers van
de genocide gepleegd ten opzichte van Serviërs. De herdenking van de genocide tegen Joden,
Roma‟s en andere minderheden is eerder bijkomstig. Volgens Bulajić waren er meer dan
700.000 Servische slachtoffers in Jasenovac. Na zijn ambtstermijn was dit overdreven aantal
plots niet meer zo‟n onschendbaar juiste waarde. Na 2002 werd er grondig onderzoek verricht
naar het juiste dodental. (Byford : 2007).
Het is opmerkelijk dat in het Museum van Genocideslachtoffers de beschrijving van
de genocide in Joegoslavië tijdens de Tweede Wereldoorlog altijd geassocieerd wordt met
Jasenovac. Zo beperken ze de herdenking van de genociden enkel tot de grenzen van de NDH
en sluiten ze de plaatsen uit in Servië waar ook Serven en Joden vermoord werden. Daarnaast
worden de publicatie van het Museum en de herdenkingsactiviteiten voor Joodse slachtoffers
enkel vernoemd in relatie tot het Servische lijden in Jasenovac. Zo negeren ze het unieke
karakter van de behandeling van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze plaatsen de
Holocaust enkel in de context van de Ustaša‟s als een hoofdzakelijk lokale gebeurtenis
23
“Vandaag zullen naar aanleiding hiervan (dus: de dag ter herinnering van het lijden van de joden) kransen
geplaatst worden rond de plaat waarop „Topolske šupe‟ staat in Autokomanda.”
24
“Museum van Genocideslachtoffers”
28
waardoor de algemene context wordt geëlimineerd. De herdenking van de Joden is voor het
Museum van Genocideslachtoffers eerder een aanhangsel van de herdenking van het
Servische lijden. Het Museum ontneemt de Holocaust de waardige veelbetekenende
herdenking en aandacht die hij verdient (Byford : 2007).
In 2002, na het ambtstermijn van Bujalić, werd er een gematigder aanpak in onderzoek
naar en herdenking van de genocide verwacht. Maar eigenlijk is er geen expliciet bewijs van
discontinuïteit in de methodiek. In 2003 werd er een conferentie gehouden over „De Genocide
in Joegoslavië in de 20ste eeuw‟. Het verslag hiervan werd twee jaar later gepubliceerd. Hier
stond geen woord in over de veranderingen die het museum had ondergaan. Het museum
bleef zijn onderzoek vooral wijden aan de Servische slachtoffers van de genocide. Dit is op
zich geen probleem. Het probleem is echter dat het onderzoek en de herdenking van de
Holocaust beperkt zal blijven tot de NDH en enkel een functie heeft in relatie tot het
Servische lijden (Byford : 2007).
2.4. Conclusie
Ik kan concluderen dat Staro Sajmiste nog steeds niet de waardering heeft gekregen die het
concentratiekamp verdient. Dit wordt aangetoond door het organiseren van het concert van
Kosheen. In deze casus zijn het niet alleen de organisatoren van dit concert die de ernst van de
Holocaust niet begrijpen, ook de Servische overheid niet. Ze grepen pas in toen er reactie
kwam van buitenaf. Het concentratiekamp Topovske šupe heeft wel een, welliswaar kleine,
herdenking gekregen. Jammer genoeg stond dit op de verkeerde plaats. Wanneer men de plaat
na 12 jaar uiteindelijk op de juiste plaats hangt, wordt de naam van dit concentratiekamp in de
media verkeerd gespeld of uitgesproken. Dit is het bewijs hoe nonchalant en achteloos wordt
omgegaan met de herinnering aan de Holocaust door de Servische staat en de Servische
media.
Het Museum voor Genocideslachtoffers kunnen we opdelen in twee fases. Het is
duidelijk dat tijdens de eerste fase de herdenkingsactiviteiten voor Joodse slachtoffers enkel in
relatie tot het Servische lijden in Jasenovac plaatsvonden. Zo wordt het unieke karakter van de
Holocaust genegeerd. De Holocaust wordt enkel in context van de Ustaša‟s geplaatst als een
hoofdzakelijk lokale gebeurtenis waardoor de algemene context geëlimineerd wordt. Het
Museum ontneemt de Holocaust de waardige herdenking en aandacht die hij verdient. In de
tweede fase, werd er na het aftreden van Bujalić een gematigdere aanpak verwacht, maar er is
geen enkel bewijs van discontinuïteit in aanpak. Behalve dan dat ze het overdreven cijfer van
700.000 Servische slachtoffers in Jasenovac niet meer aanvaarden en een onderzoek gestart
zijn naar het juiste dodental.
29
3. Rol van de Servisch-orthodoxe kerk
In dit hoofdstuk zal ik onderzoeken of er een link bestaat tussen de Servisch-orthodoxe kerk
en het antisemitisme. En als het zo is, komt ze er dan voor uit? En wat is de rol van het
„Jasenovac Comité van de Synode van de bisschoppen van de Servisch-orthodoxe kerk‟ in de
herdenking van de Joden.
3.1. Servisch-orthodoxe kerk en antisemitisme
Na de val van het regime van Milošević kwam er van de liberale publieke opinie, de
onafhankelijke media en de Joodse gemeenschap in Servië veel kritiek op de link van de
Servisch-orthodoxe kerk met antisemitisme. Het antwoord van de Servisch-orthodoxe kerk
hierop is dat er nu geen en nooit antisemitisme in Servië of binnen de Servisch-orthodoxe
kerk geweest is. Dus met andere woorden volledige ontkenning. Ze leggen de schuld bij een
kleine aantal extreem-rechtse individuen. Op de site van de Servisch- orthodoxe kerk
„<www.spc.rs>‟ komen er regelmatig mededelingen of nieuwsflashes. Op 5 februari 2002
verscheen er op de site een mededeling van de Heilige synode over de antisemitische
verklaringen en acties naar aanleiding van kritische uitlatingen van de liberale publieke
opinie. Deze mededeling is reeds een aantal jaren oud, maar hier wordt nog vaak naar
gerefereerd als bewijs dat de kerk absoluut niets te maken heeft met antisemitisme (Byford
2006).
Српска Православна Црква је кроз векове учила своју паству - а то је до новијег доба
уствари био васцели српски народ, па и други народи који су се повремено налазили у
њеној канонској јурисдикцији - љубави према ближњем, [...] а нарочито састрадалној
љубави према ближњем у невољи, према сваком ко пати, трпи неправду, бива прогоњен
[...] Отуда се мирне душе може казати, и доказати, да је - благодарећи, увелико, баш
благотворном духовном утицају Православља као вере и као животне праксе - српски
народ један од оних европских и хришћанских народа, нажалост малобројних, у којима
нити су постојала нити постоје антијеврејска осећања и расположења, а комоли
нехришћански прогони и нељудски погроми Јевреја, што и јесте тешко избрисива мрља
у историји и на савести појединих народа.25 (geciteerd uit “Saopštenje za javnost Svetog
arhijerejskog sinoda o antisemitskim izjavama i postupcima”).
25
“Voor eeuwen leerde de Servisch-orthodoxe kerk zijn kudde – die tot de recente tijd het hele Servische volk
omvatte, en zelfs andere mensen die zich bij tijden onder haar canonische jurisdictie bevonden – liefde voor hun
naasten, [...] vooral diegene in nood, die het slachtoffer zijn van onrecht en vervolging. [...] Het is daarom dat
met een zuiver geweten kan worden gezegd en aangetoond dat het precies dankzij uw heilzame spirituele invloed
is van de orthodoxie als geloof en als een manier van leven – dat het Servische volk jammer genoeg een van de
weinige Europese en Christelijke volkeren is, dat nooit anti-joodse gevoelens heeft gehad en nooit zal hebben.
De Serven hebben nooit deelgenomen aan onchristelijke vervolgingen en onmenselijke pogroms van Joden, die
een onuitroeibare vlek in de geschiedenis en het geweten van enkele andere naties blijven.
30
Door het gebruik van een „extreme‟ formulering zoals „nooit‟ wordt iets makkelijker als feit
of als waarheid aangenomen en poogt men op die manier tegenspraak te voorkomen. Het
gebruik van het woord „nooit‟ is een manier om iets af te slaan en het probleem zonder
tegenspraak af te sluiten. Er wordt geen ruimte vrijgemaakt voor nog eventuele bedenkingen.
Verder is het opvallend dat er in deze mededeling geen enkel historisch of empirisch bewijs
wordt aangebracht om deze beweringen te ondersteunen. Er wordt wel gerefereerd aan een
bewijs dat kan worden „aangetoond‟. Maar hoe dit aantoond wordt, daar heeft de lezer het
gissen naar. Door op deze manier te werk te gaan wordt de bewering voor de gemiddelde
lezer vanzelfsprekend, gebaseerd op het gezond verstand en heeft het geen verdere verificatie
nodig. De bewering wordt als basis aangenomen, de focus verschuift zich naar onderwerpen
die minder voor de hand liggend zijn (Byford : 2006).
3.2. Odbora za Jasenovac Svetog arhijerejskog Sinoda Srpske Pravoslavne
Crkve26
Dit Comité werd opgericht in 2003 door de Servisch-orthodoxe kerk. Net zoals het Museum
van Genocideslachtoffers is het Comité erkend als betrokken bij de herdenking van de
Holocaust door het OSCE. Maar ook bij dit instituut is de herdenking van de Holocaust niet
de hoofdzaak. Een van haar taken is namelijk het Ministerie van Onderwijs van Servië erop
wijzen hoe belangrijk een accurate en precieze beschrijving van de Holocaust is. De Servischorthodoxe kerk heeft door zijn link met de staat (na 2000 werd er een minister voor
Godsdienstzaken benoemd) grote invloed op de media en het onderwijs. Het belang van dit
Comité is niet te onderschatten. De invloed van de kerk op het publiek is veel groter dan elke
ander instituut dat betrokken is bij de herdenking van de Holocaust. (Byford : 2007).
Het Comité heeft twee dominante opvattingen over de Holocaust. Ten eerste focust het
Comité zich maar op één concentratiekamp, nl. Jasenovac. De Holocaust zou enkel daar
plaatsgevonden hebben. Ten tweede dat de Serven en de Joden gezamenlijk of
gemeenschappelijk geleden hebben. Ook dit kan, net als bij het Museum van
Genocideslachtoffers enkel als het Joodse lijden uit de algemene context van de Holocaust
wordt losgetrokken (Byford : 2007). In onderstaand citaat wordt aangetoond dat het Comité
de Joden, de Roma‟s en de antifascisten als broeders in lijden beschouwt.
Но, до те истине о православним Србима као најбројнијим страдалницима Јасеновца,
као и о нашој састрадалној браћи, Јеврејима, Ромима и антифашистима, треба још
26
“Jasenovac Comité van de Synode van de bisschoppen van de Servisch-orthodoxe kerk”.
31
много труда, рада и међусобне сарадње и разумијевања […]27 (geciteerd uit
“Saopštenje za javnost odbora za Jasenovac”).
In 2005 organiseerde het Comité een driedaags seminarie over Jasenovac in Banja Luka. De
vragen die centraal stonden waren oa. „Hoe moet je les geven over de Holocaust en de
genocide?‟ en „Hoe moet je lesgeven over Jasenovac, dat symbool staat voor het Servische
martelaarschap?‟. Het seminarie bestond uit enkele bezoekjes aan herdenkingssites, lezingen
en multimediasessies over de behandeling van de Serven door de Ustaša en enkele religieuze
rituelen om de Servische martelaars in Jasenovac te vieren. Dit seminarie toont aan dat de
invulling van het onderwijs van de Holocaust niet over de politiek van de nazi‟s tegenover de
Joden ging, maar wel over de herdenking van de Servische slachtoffers in Jasenovac (Byford :
2007). Doordat het Comité zich enkel richt tot Jasenovac en de Holocaust alleen herinnerd
wordt in relatie tot de gebeurtenissen in Jasenovac, worden de Joden in een ander
concentratiekamp gestorven zijn over het hoofd gezien (Byford : 2007).
3.3. Conclusie
De Servisch-orthodoxe kerk beweert dat er nu geen, en nooit antisemitisme in Servië of
binnen de Servisch-orthodoxe kerk geweest is. In hun teksten dit ze gebruiken om dit aan te
tonen, hanteren ze enkele kneepjes zodat de mensen het niet nog verder in vraag stellen.
Nochtans wordt er in die teksten geen enkel historisch bewijs aangebracht om hun beweringen
geloofwaardigheid bij te brengen. Terwijl we in het hoofdstuk 4 zullen vastzellen dat er wel
degelijk een link is tussen de Servisch-orthodoxe kerk en het antisemitisme. Mede omdat de
Servisch-orthodoxe kerk door zijn link met de staat zo‟n grote invloed heeft op de Servische
bevolking stelt niemand zich hier vragen bij en worden de dingen die zij beweren gemakkelijk
als waarheid aangenomen. Bij het Comité zien we dezelfde trends als bij het Museum van
Genocideslachtoffers. Het focust zich enkel op Jasenovac en het Joodse lijden wordt uit de
algemene context van de Holocaust wordt losgetrokken. Het Joodse lijden wordt slechts als
een aanhangsel van het Servisch lijden aanzien.
27
“Maar, om tot de waarheid te komen over de orthodoxe Serven, met het grootste aantal slachtoffers in
Jasenovac, en over onze lijdende broers, de Joden, de Roma‟s en de antifascisten, moet er nog veel moeite, werk
en wederzijdse samenwerking en begrip komen […].”
32
4. Antisemitische organisaties
In dit hoofdstuk zal ik onderzoeken welke antisemitische organisaties er in Servië bestaan. Ik
zal de belangrijkste antisemitische organisaties bespreken. Daarna zal ik de link van deze
organisaties met de Servisch-orthodoxe kerk en de Servische politiek analyseren.
4.1. Inleiding
Toen Milošević aan de macht was, werden er in de pers openlijk anti-semitische artikels
gepubliceerd. Vooral tijdens de NAVO-bombardementen verschenen artikels in de krant
„Politika‟ van bekende antisemieten die geciteerd werden als „gerespecteerde autoriteiten
inzake internationale betrekkingen‟. Vandaag de dag worden mensen met zo‟n gedachtegoed
gelukkig niet meer aangekondigd in de Servische pers als „gerespecteerd‟ maar als een
„extreem rechts persoon‟ of een „extreem nationalist‟ en komen artikels van die aard nog
slechts weinig voor in de pers.
De organisaties moeten dus op een andere manier hun ideeën promoten. Dit gebeurt nu
vooral via internet, brochures uitdelen en gewelddadige protestacties. Na de val van het
Milošević regime was er sprake van een opkomst van een nieuwe soort van extreem-rechtse
antisemitische organisaties, die we kunnen beschrijven als christelijk rechtse organisaties. De
voornaamste christelijke rechtse organisaties in Servië zijn de Otačastveni Pokret Obraz
(“Patriottistische Beweging Eer”), Udruţenje Studenata „Sveti Justin Filozof‟ (“Heilige Justin de
Filosoof Studentenassociatie”), Srpski Sabor „Dveri‟ (“Servische Volksvertegenwoordiging
„Deur‟”) en de Srpska Pravoslavna Omladina (“Servische Orthodoxe Jeugd”). De basisprincipes
van de organisaties zijn politiek conservatisme, klerikaal nationalisme en anti-semitisme
(Byford : 2002).
Door de opkomst van deze organisaties is er sinds 2000 een merkbare stijging van
antisemitisch vandalisme en geweld in Servië. Deze bewegingen halen hun inspiratie uit de
anti-moderne, anti-liberale en anti-westerse ideologie die heerst in de late 19de en begin 20ste
eeuw. Toen stond het woord „Jood‟ gelijk aan westerse waarden van moderniteit en
verlichting. Doordat wetenschappers nu nog discussiëren over waar nu de precieze grenzen
liggen tussen anti-judaïsme en antisemitisme, is het makkelijker voor zulke organisaties om te
bestaan met de zegen van een orthodoxe priester. Deze priesters geven dan aan dat het om een
anti-judaïstische organisatie gaat en niet om een antisemitische, terwijl het er in wezen wel
een is. Publieke activiteiten van Srpski Sabor „Dveri‟, bijvoorbeeld, worden bijgewoond en
gesteund door invloedrijke Servische clerici en theologen, zoals Amfilohije Radović, de
metropoliet van Montenegro en Primorska, en Atanasije Jevtić, de voormalige bisschop van
Hercegovina (Byford : 2006).
33
4.2. Otačastveni Pokret Obraz
Obraz (“Eer”) is vandaag de dag de grootste en de meeste notoire en actieve beweging binnen
de christelijk rechtste organisaties. De beweging werd in 1997 gesticht door de socioloog
Nebojša Krstić. Hij bracht 4 jaar eerder reeds een religieus tijdschrift uit onder dezelfde naam.
In 2001, nadat Krstić omgekomen was in een auto-ongeval, nam Mladen Obradović de
leiding. De beweging richt zich net als de meeste christelijk rechtse organisaties in Servië
vooral naar de jeugd. Obraz is vooral gevestigd rond de filosofische faculteit in Belgrado
waar zijn aanwezigheid niet ongemerkt voorbij gaat. De muren hangen vol promotiemateriaal
en zijn bespoten met graffiti. Op hun site „<www.obraz.org.yu>‟ vind je hun standpunten. Ze
prijzen zichzelf aan met het feit dat zij de enige beweging zijn die ijvert voor scholen met
godsdienstonderricht, voor een politiek met eerlijkheid, voor een leger met een patriottistisch
gedachtegoed en tenslotte voor een land met Gods zegen. In deze sterke duidelijke zinnen
herkennen we de overtuigende retoriek van bisschop Velimirović28. Dit is niet toevallig want
Obraz is grotendeel gebaseerd op Velimirović‟ gedachtegoed (Byford : 2002).
Orthodoxe godsverering en Servisch patriottisme zijn de belangrijkste basisprincipes.
Zonder een „gezonde‟ christelijke spiritualiteit kan men niet tot een gezonde samenleving
komen, aldus de vertegenwoordigers van Obraz. Om dat aan te tonen keren ze terug naar de
tijd van Stefan Nemanja, volgens Obraz de roemrijkste periode van het Servische volk. Ze
claimen dat het rijk toen zo krachtig was omdat alle Serven toen orthodox waren. Daarnaast
pleiten ze voor een Servisch Servië. Ze menen te kunnen aantonen aan dat het Servische
gebied continu verminderd is en dat het voorbestaan van hun natie in gevaar is. De Serven
moeten kiezen, ofwel een eenheid vormen, ofwel vermoord worden door Albanese terroristen,
Islamitische fundamentalisten, de ustaša (dus fascisten) of de NAVO-bezetters. In dit Servisch
Servië willen ze dan het domaćin (“huisvader”) systeem laten functioneren. God is de
huisvader van de wereld, de heerser die Christus aanbidt is huisvader van de staat en de
devote Serviër is huisvader van het gezin. Tenslotte vinden ze dat het Servische leger een
uitzonderlijke opleiding moet krijgen om zich te kunnen beschermen tegen aanvallen.
Daarvoor is het nodig dat de wapenindustrie de belangrijkste industriële tak wordt (Obraz,
<www.obraz.org.yu>, geraadpleegd op 17 april 2009).
Dat ze er openlijk voor uitkomen een anti-semitische beweging te zijn wordt duidelijk
via hun boodschap aan de Servische vijanden die te vinden is op hun site onder de rubriek
„Načela‟ (“Principes”). Op de eerste plaats staan de Zionisten (Joodse racisten) omdat ze
enerzijds, toen Christus voor hen verschenen was, ze hem veracht, verworpen en gekruisigd
Nikolaj Velimirović was een van de meest gewaardeerde religieuze figuren in Servië in de eerste
helft van de 2Oste eeuw. Hij was gekant tegen de scheiding van kerk en staat. Individualisme,
parlementaire democratie, wetenschap, emancipatie van de vrouw en de verlichting waren voor hem
volledig „uit den boze‟ (Byford : 2002).
28
34
hebben, anderszijds omdat ze de grootste en bloedigste wereldoorlogen georganiseerd hebben.
Vervolgens de Ustaša omdat ze meer dan 100 000 Serven vermoord hebben, onder andere in
Jasenovac. Ook de moslimextremisten, waarmee ze naar de Bosnische moslims verwijzen,
zijn hun vijanden doordat ze hun landgenoten hebben aangevallen tijdens de laatste oorlog.
Albanese terroristen eveneens omdat ze beweren dat Kosovo hen toebehoort. Dit is volgens
Obraz niet mogelijk aangezien de historische feiten daar niet mee overeenstemmen. De
overige vijanden zijn de pacifisten, de leden van religieuze sekten, homoseksuelen,
drugsverslaafden en criminelen (www.obraz.co.yu, geraadpleegd op 17 april 2009).
4.2.1. Link met de Servisch-orthodoxe kerk
De Servisch-orthodoxe kerk zorgt ervoor dat Obraz geen marginale status in de Servische
maatschappij krijgt zoals skinheads en andere neonazi groeperingen. Net doordat de
basisprincipes van Obraz afgeleid zijn van bisschop Nikolaj Velimirović‟ ideologie, wordt de
geloofwaardigheid en de aanneembaarheid van de beweging versterkt binnen de kerk en de
maatschappij (Byford : 2002). Zelf ontkent de kerk echter een mogelijke band met Obraz in
alle talen. Nochtans zijn er cruciale aanwijzingen om aan te nemen dat het wel zo is.
Op 12 november 2008 hield Obraz een „gebedsoptocht‟ voor het behoud van de
zuiverheid van het orthodoxe geloof. Obraz wil respect voor de eeuwenoude orde en de
waardigheid van de patriach. De aanleiding van deze optocht is het feit dat patriach Pavle29
zelf zijn ontslag heeft ingediend aan de Heilige Synode wegens aanhoudende ziekte en het
niet in staat zijn die functie nog te kunnen uitoefenen. Er heerst bij Obraz dus grote schrik
voor reformatorische en vernieuwende trends binnen de orthodoxe kerk. In deze optocht
liepen zo‟n 200 mensen mee, waaronder ook priesters, monniken en nonnen. De patriarchale
rechtbank heeft daarna besloten dat de patriarch Pavle ondanks zijn ziekte nog steeds in
functie blijft maar dat zijn verplichtingen uitgevoerd zullen worden door de Heilige Synode.
Obradović ziet deze optocht met het gewenste resultaat dus als een overwinning voor Obraz
(“Molitveni hod za očuvanje tradicija SPC”).
Drie dagen voor deze optocht vielen een vijftigtal leden van de Obraz beweging de
Svita Georgij kerk in Smederevo binnen ter verdediging van de ware ceremonie van het
geloof. Ze scandeerden luidkeels "de se zatvore dveri pošto su jeretici, otpadnici od vere,
ziloti, unijati i katolici"30 naar de dienstdoende priesters. Tien minuten later hebben ze de kerk
luidruchtig verlaten. De afgevaardigde van de kerkgemeenschap van Smederevo Dobrica
Kostić zegt dat zij niets van het ware geloof afweten en nog minder van het „ware‟ alfabet,
waarmee hij naar hun scheldwoorden verwijst (“„Obrazovci‟ prekinuli liturgiju”). Socioloog
29
Patriarch Pavle is de vierenveertigste patriarch van de Servische orthodoxe kerk. Hij werd op 1 december 1990
getroond tot patriarch.
30
“om de deuren te sluiten omdat zij ketters, afvalligen van het geloof, zeloten, uniaten en katholieken zijn.”
35
Mirko ĐorĎević zegt dat enkel door de steun van enkele leden mogelijk is dat deze deze
activisten hiervoor niet gestraft worden. Op de vraag aan Obradović of hij hiervoor steun
gekregen heeft van de top van de Servisch-orthodoxe kerk antwoordt Obradović bevestigend,
maar hij weigert namen te noemen (“Danas: Veze Obraza i Sinoda SPC”).
Verder zijn er aanwijzingen dat de Servisch-orthodoxe kerk ook financiële hulp biedt
aan christelijke rechtse bewegingen. In 2002 werd in een interview met B92 aan Olivera
Dunjić, een aanhanger van „Dveri‟ gevraagd wie hun rechts georiënteerde tijdschrift „Dveri‟
financierde. Zijn antwoord hierop was „Dobri ljudi. Manastir, uglavnom crkva, crkveni ljudi31
(“Sabor pravoslavno-nacionalne omladine”).
4.2.2. Link met de Servische Politiek
Er bestaan volgens Byford (2002) bewijzen dat er ook links bestonden tussen de DSS 32 en
Obraz. De inwijding van de regionale takken van Obraz in de provinciehoofdsteden zou nu en
dan plaats gevonden hebben in gebouwen of kantoren die aan de DSS toebehoren. Daarnaast
schreef hij in 1996 een artikel met de titel “Srpski narod na raskršću” (“Het Servische volk op
het kruispunt”) voor het tijdschrift Obraz. Dit tijdschrift was in die tijd weinig bekend en pas
in 2006 verschijnen er krantenartikels waarin staat dat hij een artikel gepubliceerd had in dit
tijdschrift. De redacteur van dit tijdschrift Nebojša Krstić richtte één jaar later de beweging
Obraz op. In het bewuste artikel stelt hij het Verdag van Dayton in vraag, waarin volgens hem
de grootste etnische zuiveringen sinds het uitbreken van de oorlog in Joegoslavië indirect
beloond worden. Hij heeft het hier vooral over de vervolging van de Serven uit Krajina, WestBosnië en Sarajevo (“Šta je Koštunica napisao za Obraz”). Ik citeer de twee belangrijkste
passages uit het artkel gepubliceerd in Obraz
[...] Zapad je prvi put politički i moralno opravdao komunističko nasilje 1945, a drugi put
1991. kada je po svaku cenu stao na branik unutrašnjih granica Jugoslavije, proglasavajući da
su granice komunističkih republika Jugoslavije starije od same Jugoslavije stvorene posle
Prvog svetskog rata. Osnovna zamisao unutrašnjih granica druge Jugoslavije bila je da se
Srbija učini manjom nego sto jeste, a druge republike učine većim nego sto one stvarno jesu.
Sve to je bilo u skladu sa vladajućim, premda neproklamovanim geslom druge Jugoslavije:
Slaba Srbija, jaka Jugoslavija. [...] Nasilje Zapada nije se ispoljilo samo u kaţnjavanju celog
naroda, a pogotovo njegovih sasvim neduţnih delova, dece, starih, bolesnih, vrhunac tog
nasilja došao je sa zločinačkim bombardovanjem Srba u Bosni, kojim je savez SAD s
31
“Goede mensen. Het klooster, hoofdzakelijk de kerk, mensen van de kerk”
Demokratska Stranka Srbije (Servisch Democratische Partij) heeft zich in 1992 afgescheiden van de DS na
een dispuut over de nationale kwestie in ex-Joegoslavië. Op 26 juli 1992 werd Vojislav Koštunica verkozen als
partijvoorzitter.
32
36
muslimansko-hrvatskom koalicijom u Bosni postao javna i neporeciva činjenica. Na osnovu
tog najvišeg stupnja nasilja pripremljen je i plan, koji su svi, pa i Srbi, morali da prihvate. Taj
'mirovni plan', Dejtonski sporazum, nudi Srbima mir bez pravde. [...]33 (geciteerd uit (“Šta je
Koštunica napisao za Obraz”).
Jovan Byford zegt aan de krant „Dnevnik‟ dat Koštunica nooit verklaard heeft waarom of hoe
hij ertoe gekomen is in dat tijdschrift een artikel te publiceren. Voor hem zijn er twee
mogelijkheden. Ofwel heeft iemand hem gevraagd om een artikel te schrijven, maar het zou
dan een flauw excuus zijn te zeggen dat hij niet wist voor wie hij schreef, ofwel heeft hij het
uit eigen wil beslist omdat hij dacht dat dit een relevant medium zou zijn om zijn ideeën te
promoten (“Srpski narod na raskršću”).
4.3. Conclusie
Ik kan besluiten dat er na 2000 een grote opkomst is van christelijk rechtse organisaties in
Servië. Hun bijeenkomsten worden vaak bijgewoond door invloedrijke Servische clerici en
theologen en Obradović heeft bevestigd dat hij steun krijgt van de top van de Servischorthodoxe kerk. De kerk ontkent echter haar link met antisemtisme. Ook tussen de christelijk
rechtse organisaties en de politiek bestaan er banden. De al dan niet openlijke steun van de
kerk en de politiek zou wel eens een van de oorzaken kunnen zijn waarom de opkomst van het
antisemitisme zo hoog is en blijft.
33
“[...] Het westen heeft het communistische geweld een eerste keer politiek en moreel gerechtvaardigd in 1945,
een tweede keer in 1991 toen het tegen elke prijs de binnenlandse grenzen van Joegoslavië verdedigde door te
verklaren dat de grenzen van de communistische republieken Joegoslavië ouder zijn dan de grenzen van het
Joegoslavië dat gecreëerd werd na de Eerste Wereldoorlog. Het basisidee van de binnenlandse grenzen van het
tweede Joegoslavië was Servië kleiner te maken dan het is, en de overige republieken groter te maken dan ze
werkelijk zijn. Dit alles was in overeenstemming met de heersende, hoewel verzwegen slogan van het tweede
Joegoslavië: „Zwak Servië, sterk Joegoslavië‟. [...] Het geweld van het westen bleek niet alleen op een afstraffing
voor het hele volk uit te draaien, met name van geheel onschuldige delen (van de bevolking), kinderen, ouderen,
zieken, maar het toppunt van dat geweld kwam van de criminele bombardementen op Serven in Bosnië, waarbij
het verbond van de Verenigde Staten met de Moslim-Kroatische coalitie in Bosnië duidelijke en onmiskenbare
feiten werd. Op grond van deze hoogste mate van geweld is er ook een plan opgesteld dat iedereen, dus ook de
Serven, moet aanvaarden. Dit „vredesplan‟, de Daytonakkoorden, biedt vrede zonder rechtvaardigheid aan de
Serven.[...]”
37
5. Geschiedenisboeken
In dit hoofdstuk zal ik onderzoeken hoe de Tweede Wereldoorlog weergegeven wordt in een
geschiedenisboek dat aan de leerlingen van de derde en vierde graad onderwezen wordt. Hoe
worden Nedić, Mihailović en Tito afgebeeld? In welke mate wordt er gesproken over het
bestaan van de Holocaust? Een reactie op dit „soort‟ van tekstboek is het geschiedenisboek
„Nastava Moderne Istorije Jugoistočne Evrope: Dodatni Nastavni Materijali: Istorijska čitanka
4: Drugi Svetski Rat‟. Ik zal onderzoeken wat hun doel is en in hoeverre de staat dit project
steunt.
5.1. Istorija za III razred gimnazije prirodno-metmatičkog smera i IV razred
gimnazije opšteg i društveno-jezičkog smera34
5.1.1. Inleiding
„Istorija za III razred gimnazije prirodno-metmatičkog smera i IV razred gimnazije opšteg i
društveno-jezičkog smera‟ is de titel van het geschiedenisboek dat aan studenten van de derde
en vierde graad van de middelbare school in Servië onderwezen wordt. Deze editie werd voor
de eerste maal uitgebracht in mei 2002 door het Ministerie van Onderwijs en Sport. Het
onderwijssysteem verschilt wel een beetje van ons systeem. Eerst moeten de studenten acht
jaar op de lagere school doorlopen, gevolgd door vier jaar op de middelbare school alvorens
verder te kunnen studeren aan de universiteit. Een commissie kreeg de taak om het
programma en de grote lijnen van de bestaande geschiedenisboeken aan te passen conform de
moderne historiografie. De voorzitter van deze commissie was Radoš Ljušić, voormalig
voorzitter van de Vereniging voor Historici in Servië. De andere leden waren Ljubodrag
Dimić en Milan Ristović, beide heren zijn professor aan de universiteit van Belgrado (Pašić :
2003).
Het leek mij interessant om iets meer te weten te komen over Radoš Ljušić. Via
google vond ik dat hij ook politiek actief is. In 2003 kwam hij op voor DSS en werd hij
verkozen tot volksvertegenwoordiger in het Servische parlement. Vijf jaar later koos hij voor
een andere politieke partij, de SNS35. Het zou dus wel eens kunnen dat dit geschiedenisboek
niet objectief is maar politiek gekleurd (“Ljušić "preleteo" iz DSS-a kod Tome“).
Het trio had meer dan een jaar nodig om de bestaande geschiedenisboeken aan te
passen. Daarna hebben drie historici; Nikola Ţutić, Kosta Nikolić en Momčilo Pavlović,
34
“Geschiedenis voor het derde jaar wetenschappen-wiskunde en het vierde jaar van de algemene humanioa en
en sociale wetenschappen en talen“
35
Srpska Napredna Stranka (“De Servische Progressieve Partij”) is een centrum rechtse partij gesticht in 2008.
Tomislav Nikolić, de leider van de partij, had zich afgesplitst van de Srpska Radikalna Stranka (“De Servische
Radicale Partij”) om een meer gematigdere koers te varen in verband met de toetreding tot Europa
38
hieruit een volledig nieuw, goed geillustreerd schoolboek gemaakt binnen hun deadline van
slechts vier maanden. Het leerboek is in drie grote delen opgedeeld. Elke historicus heeft een
deel op zijn rekening genomen. Nikola Ţutić heeft de eerste 132 pagina‟s voor zijn rekening
genomen. Hij begint met het hoofdstuk “Europa en Servië in de tweede helft van de
negentiende en begin twintigste eeuw“. Het volgende hoofdstuk gaat over dezelfde periode
maar dan in Montenegro. Daarna beschrijft hij ook nog de Eerste Wereldoorlog, het
interbellum en het Koninkrijk Joegoslavië van 1918 tot 1941. Kosta Nikolić zet de Tweede
Wereldoorlog uiteen in de 53 pagina‟s die daarop volgen. Momčilo Pavlović schetst de
periode na de Tweede Wereldoorlog tot de val van het Milošević-regime (Pašić : 2003).
5.1.2. De Holocaust
Over de Holocaust, Auschwitz of andere concentratiekampen in Servië zoals Staro Sajmište,
Topovske Šupe, Niš of Šabac worden in het tekstboek geen melding gemaakt. Er wordt twee
en een halve pagina besteed aan het uiteenzetten van de gruwelijkheden gepleegd door de
Ustaša ten opzichte van het Servische volk. Jasenovac krijgt hiebij een uitgebreide
vermelding. Daarna volgt er slechts een halve pagina over „het lijden en uitroeien van de
Joden‟, terwijl dit toch een van de belangrijkste onderdelen van de nazi-politiek was en tevens
een gebeurtenis is waar vaak bij stil gestaan wordt als de Tweede Wereldoorlog herdacht
wordt. Ik citeer enkele voorbeelden uit het boek waar de wreedheden van Jasenovac
uiteengezet worden:
Posebna ustaška “specifičnost” bili su logori za decu, što kak ni nacisti nisu praktikovali. Dečju
logori organizovani su u Staroj Gradiški, Sisku, Jastrebarskom, Novskoj i drugim mestima.
Kroz ove logore prošlo je 72.000 dece, a oko 55.000 je pobijeno. Zatočena deca uglavnom su
bila srpske nacionalnosti.[…] Srbi su najviše stradali u logoru Jasenovac, koji je osnovan
septembra 1941. godine. Jasenovac je bio ogromna fabrika smrti, u kojoj su primenjivanje
najsurovije metode likvidacije ljudi36 (Kosta Nikolić 2008 : 155).
Er vallen twee dingen op als we het korte paragraafje van het „lijden van de Joden‟ in
Joegoslavië lezen. Ten eerste gaat het over het lijden van de Joden in Joegoslavië en dus niet
over Servië alleen. Ten tweede komt in dit paragraafje het woord Holocaust niet voor, terwijl
dat toch een van de belangrijkste termen is als we het hebben over het lijden van de Joden.
36
“Specifiek aan de Ustaša (of letterlijk: Een bijzondere specificiteit van de Ustaša) waren de
concentratiekampen voor kinderen, iets dat de nazi‟s zelfs niet hebben uitgevoerd. Kinderkampen werden
georganiseerd in Stara Gradiška, Sisak, Jastrebarsko, Novska en andere plaatsen. 72.000 kinderen hebben deze
concentratiekampen doorlopen, en ongeveer 55.000 kinderen zijn gestorven. De gedetineerde kinderen droegen
voornamelijk de Servische nationaliteit. […] De Serven hebben het meest geleden in het concentratiekamp
Jasenovac, dat opgericht werd in september 1941. Jasenovac was een enorme fabriek van de dood, waar de
brutaalste methodes van liquidatie van mensen gebruikt werden.”
39
Naast nog enkele uiteenzettingen over wat er allemaal verboden was voor de Joden in
Belgrado alsook dat de Joden hun burgerrecht verloren, wordt het paragraafje afgesloten met
de volgende zin: “Ubrzo su usledila hapšenja, masovna streljanja i smrt u logorima.”37 (Kosta
Nikolić 2008 : 157). Hier wordt niet vernoemd om welke concentratiekampen het gaat.
Vreemd, er volgt een uiteenzetting over de situatie in Belgrado en in de zin die daarop volgt,
wordt er „concentratiekampen‟ vermeld. Bestaat er volgens het tekstboek dan toch een
concentratiekamp in Belgrado/Servië? Maar aangezien de paragraaf „het lijden van de Joden‟
een onderdeel is van het hoofdstuk 6.7. „Genocid i teror u Nezavisnoj Drţavi Hrvatskoj i na
Kosmetu‟ (“Genocide en terreur in NDH en in Kosovo en Metohija”) vatten de kinderen dus
naar alle waarschijnlijkheid op dat er in Belgrado enkel een aantal dingen verboden waren,
maar dat de echte terreur (zie titel: terreur in NDH) en dus ook de concentratiekampen
plaatsvinden in de NDH. Mede omdat zij van Servische concentratiekampen geen weet
hebben.
5.1.3. Milan Nedić
Milan Nedić werd in 1941 door de Duitsers aangesteld als hoofd van de Servische
marionettenstaat om een groter Servisch leger te bouwen, om de acties van de partizanen en
de četniks te onderdrukken. Zijn doel was een „Velika Srbija‟ te creëren. Nedić speelde een
cruciale rol in de vervolging van de Joden in Servië. Nedić had immers in 1941 aan de
Duitsers beloofd op de strengste manier te werk te gaan tegen de Joden (Cohen 1996 : 34-80).
Er is niet geweten hoeveel slachtoffers (partizanen, četniks, Joden en Roma‟s) achter zijn
naam staan, maar we mogen aannemen dat dit er heel wat zijn. Toch wordt Milan Nedić in dit
tekstboek verheerlijkt. Er staat geen kwaad woord in dit boek over hem, integendeel. Ze
prijzen hem voor het feit dat hij een half miljoen Servische vluchtelingen voedsel en
accommodatie aangeboden heeft. Hij is trouwens enkel voorzitter van de Regering van
Nationale Redding geworden om drastische Duitse maatregelen ten opzichte van het
Servische volk te voorkomen. Over zijn rol in de Holocaust vinden we niks terug, wat logisch
is, aangezien er ook geen melding gemaakt is van de Servische concentratiekampen. Maar
ook wanneer de opgelegde straffen tegen de Joden in Belgrado uiteengezet worden, wordt
enkel verwezen naar de Duitsers. De rol van Milan Nedić wordt hier duidelijk verzwegen.
Njegov Komesarijat za izbeglice do jeseni 1944. obezbedio je smeštaj i hranu za više od pola
miliona srpskih izbeglica iz NDH i sa drugih okupiranih teritorija. […] Sabotaţe, diverzije i
napadi na nemačke vojnike koje su sprovodili partizanski odredi, izazvale su drastične mere
okupacijonog reţima. Komesarska uprava više nije mogla da kontroliše razvoj dogoĎaja, pa je
37
“Kort daarna volgden de arrestaties, massamoorden en massadoden in de kampen.”
40
nemačka komanda pretila da će preduzeti krajnje mere. […] Te mere podrazumevale su
ponovno aktiviranje plana o podeli ostataka Srbije izmeĎu nemačkih balkanskih saveznika. Da
bi se to izbeglo, traţeno je stvaranje jedne autoritativne srpske vlade koja će moći da uguši
ustanak. Za predsednika te vlade predloţen je general Milan Nedić. Nedić u početku
kategorički odbija predlog, ali posle mnogih intervencija prihvata ponudu i 29. avgusta formira
Srpsku vladu pod okupacijom38 (Kosta Nikolić 2008 : 147).
5.1.4. Draţa Mihailović vs. Josip Broz Tito
Op pagina 142 vinden we een duidelijk gekleurde biografie over Dragoljub Mihailović. Er
wordt een onwezenlijk positief beeld gecreëerd rond de persoon van Mihailović. En als er dan
toch iets negatief is, dan proberen ze bij de lezer een gevoel van meeleven op te wekken,
bijvoorbeeld dat hij geen andere keuze had. Volgens het tekstboek heeft hij een goede
opvoeding doorlopen, reeds in de Eerste Wereldoorlog goede diensten bewezen en was hij fel
gekant tegen het nazisme. De Tweede Wereldoorlog had volgens het tekstboek misschien wel
anders kunnen verlopen als de „hoogste militaire structuren‟ naar zijn raad hadden geluisterd.
Duidelijk niets dan lof voor deze historische figuur. De auteur omschrijft de biografie van
Mihailović als volgt:
Imao je dobro vojno obrazovanje. Iz prvog svetskog rata izašao je sa mnogobrojnim
odlikovanjima. U vojci Kraljnevine Jugoslavije prošao je kroz mnoge vojne ustanove i sluţbe,
uključujući diplomatsku aktivnost i obaveštajni rad (u Bugarskoj i Čehoslavačkoj). […] Bio je
protivnik nacizma […]. Uoči izbijanja svetskog rata ukazivao je navišim vojnim strukturama
Jugoslavije na sve negativne tendencije u vojci, ali nije nailazio na razumevanje i shvatanje
problema. […] Bio je, kao i mnogi srpski oficiri, frankofil i uveren u vojnu moć Francuske.
Vaspitavan je u duhu odbrane otadţbine i vernosti domu KaraĎorĎevića39 (Kosta Nikolić 2008
: 142).
38
“Zijn commissariaat voor vluchtelingen garandeerde tot de lente van 1944 accommodatie en voedsel voor
meer dan een half miljoen Servische vluchtelingen uit de NDH en uit andere bezette gebieden. […] Sabotages,
raids en aanvallen op de Duitse soldaten die de afdelingen van de Partizanen uitgevoerd hebben, veroorzaakten
drastische maatregelen door het regime van de bezetters. De Regering van Commissarissen was niet langer in
staat om de ontwikkelingen van de gebeurtenissen te controleren, zodat het Duitse commando dreigde extreme
maatregelen te zullen nemen […]. Deze maatregelingen betekenden het opnieuw activeren van het plan over de
verdeling van de rest van Servië over de Duitse Balkan bondgenoten. Om dit te voorkomen, werd er gezocht
naar de oprichting van een gezaghebbende Servische regering die de opstand zou kunnen onderdrukken.
Generaal Milan Nedić werd voorgesteld als voorzitter van deze regering. Nedić verwerpt aanvankelijk
categoriek het voorstel, maar na vele interventies aanvaardt hij het aanbod en vormt op 29 augustus de Servische
regering onder de bezetting.”
39
“Hij had een goede militaire opleiding. Hij kwam uit de Eerste Wereldoorlog met een aantal grote
onderscheidingen. Hij doorliep vele militaire instituten en diensten in het leger van het Koninkrijk Joegoslavië,
met inbegrip van de diplomatieke activiteit en de inlichtingendienst (in Bulgarije en Tsjechoslovakije) […] Hij
was een tegenstander van het nazisme […]. Aan de vooravond van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog
wees hij de hoogste militaire structuren van Joegoslavië op alle negatieve strekkingen in het leger, maar hij vond
geen begrip voor het probleem. […] Hij was, zoals vele officieren, francofiel en geloofde in militaire hulp van
41
Tito daarentegen krijgt een slechte evaluatie en wordt afgeschilderd als een omstreden historisch
figuur. Hij heeft, naar de mening van het tekstboek veel doden achter zijn naam en zou de CPJ
veranderd hebben in een militante en fanatieke organisatie.
Mnogi detalji iz njegove biografije nepoznati su i do danas. Sporna je i knegova uloga u
borbama u Srbiji tokom Prvog svetskog rata. […] Pod vidom borbe za radnička prava,
organizovao je demonstracije i terorističke akcije protiv reţima Kraljevine. […] Imao je
negativnu ulogu u stradanju jugoslovenskih komunista u Staljinovom teroru. Uoči rata
reorganizovao je KPJ i pretvorio je u militantnu i fanatizovanu organizaciju, oslanjajući se na
mlaĎe komuniste. […] Tokom rata stekao je oreol “velikog vojskovoĎe”40 (Kosta Nikolić 2008
: 143).
Daarnaast valt het mij op dat Mihailović op de foto, die net boven zijn biografie prijkt, een
netjes voorkomen heeft. Hij is gladgeschoren en draagt een legeruniform dat vol met zijn
reeds verworven medailles en onderscheidingen hangt. Terwijl hij op de meeste foto‟s op
internet een minder verzorgd uiterlijk heeft. Op die foto‟s heeft hij een dikke grijze baard en
snor en is hij gekleed in een gewoon četnikuniform zonder de talrijke medailles. Verder merk
ik op dat hij in de richting van de lezer kijkt, alsof hij niks te verbergen heeft.
De foto van Josip Broz Tito is duidelijk van een ander kaliber dan die van Mihailović.
Als je de twee foto‟s vergelijkt heeft Tito een veel slordiger voorkomen. Zijn legerhoed staat
wat scheef en aan zijn legeruniform hangt er geen enkele medaille. Hij rookt een pijpje. Maar
wat vooral opvalt, is dat hij met zijn gezicht naar beneden staart en niet naar de lezer. Alsof
hij de mensen niet recht in de ogen durft te kijken, alsof hij zich schaamt, alsof hij iets te
verbergen heeft.
5.1.5. Četniks vs. Partizanen
5.1.5.1. Aanpak
De auteur van het tekstboek laat uitschijnen dat het nodig was om zich aan het Pact van de
Asmogendheden te houden. Hij beschrijft dat Servië het al genoeg verprutst had met de
Frankrijk. Hij is opgevoed in de geest van de verdediging van het vaderland en loyaliteit aan het huis van
KaraĎorĎević.”
40
“Veel details uit zijn biografie zijn tot op vandaag onbekend. Ook zijn rol voor zijn in de gevechten in Servië
tijdens de Eerste Wereldoorlog is omstreden. […] Onder het mom van strijd voor arbeidersrechten heeft hij
demonstraties en terroristische acties georganiseerd tegen het regime van het Koninkrijk. […]Hij speelde een
negatieve rol bij het omkomen van Joegoslavische communisten tijdens de Stalinterreur. Aan de vooravond van
de oorlog heeft hij de CPJ gereorganiseerd en haar veranderd in een militante en fanatieke organisatie, steunend
op jongere communisten. […] Tijdens de oorlog verwierf hij het aureool van „groot legerleider‟.”
42
staatsgreep van 27 maart. Daarom was het nodig te zwijgen en te wachten en zich heimelijk te
organiseren voor een latere revolte. Met andere woorden, de aanpak van de četniks wordt
gerechtvaardigd (“Četnička čitanka za maturante”). In het tekstboek wordt verder de nadruk
gelegd op het feit dat Draţa Mihailović er alles aan deed om onnodige slachtoffers te
vermijden. In het tekstboek staat namelijk:
Mihailović je naglašavao da treba sprečiti dalje odvoĎenje ljudi u zarobljeništvo […].Trebalo
je raditi u najvećoj tajnosti kako bi se izbegle nepotrebne ţrtve, izvoditi manje sabotaţe i širiti
laţne vesti meĎu nemačkim vojnicima. Akcije su morale biti usklaĎene sa razvojem situacija
na savezničkim frontovima. […] Poruke koje je Mihailović dobijao iz inostranstva takoĎe su
uticale na njegovu strategiju. Zvaničnici jugoslovenske vlade, na čelu sa Dušanom Simovićem,
poručivali su četnicima da budu mirni, da ne napadaju Nemce i ne izazvaju represalije, sve do
početka opšte akcije protiv nemačkih snaga […]. Nije trebalo voditi nepromišljenu borbu koja
neće doneti ništa osim novih stradanja naroda41 (Kosta Nikolić 2008 : 141).
Tito daarentegen bleef volgens het tekstboek maar roekeloos revoltes organiseren met een
enorm aantal slachtoffers als gevolg. Enkele voorbeelden uit het tekstboek:
Prva dejstva partizanskih odreda bila su usmerena ka unutrašnjem frontu: na uništavanje
ţandarmerijskih stanica, telefonskih vodova, razaranje mostova, otvaranje vatre na automobile
i napade na pojedina sela. Jedan takav napad izvršen je 7. jula u Beloj Crkvi, u RaĎevini, kada
je Ţikica Jovanović-Španac ubio dva srpska ţandarma, što je kasnije proglašeno za dan ustanka
u Srbiju. Na taj način trebalo je pokazati da su komunisti prvi krenuli u oslobodilačku borbu 42
(Kosta Nikolić 2008 : 142).
Mihailović heeft volgens het tekstboek een staakt het vuren gevraagd aan Tito. Maar deze laatste wou
van geen ophouden weten en bleef het Servische volk uitmoorden. Terug te vinden in het volgende
citaat:
41
“Mihailović beklemtoonde dat we moeten voorkomen dat mensen verder gevangen genomen […]. Er moest in
het grootste geheim gewerkt worden om onnodige slachtoffers te vermijden, kleinere sabotages uit te voeren en
leugens te verspreiden onder de Duitse soldaten. De acties moesten afgestemd worden op de ontwikkeling van de
situatie aan de geallieerde fronten. […] De berichten die Mihailović ontving uit het buitenland hadden ook
invloed op zijn strategie. De vertegenwoordigers van de Joegoslavische regering, onder leiding van Dušan
Simović, berichtten aan de Četniks om rustig te zijn, om de Duitsers niet aan te vallen en geen represailles te
veroorzaken tot het begin van de algemene acties tegen de Duitse troepen […]. Er moest geen onbezonnen strijd
gevoerd worden die niets brengt behalve nieuwe slachtoffers.”
42
“De eerste acties van de Partizanen waren gericht op de binnenlandse fronten: de vernietiging van
politiestations, telefoonlijnen, het openen van het vuur op auto‟s en aanvallen op verschillende dorpen. Een zulke
aanval werd uitgevoerd op 7 juli in Bela Crkva, in RaĎevina, wanneer Ţikica Jovanović-Španac vermoord werd
door twee Servische gendarmes. Die dag werd later uitgeroepen tot dag van de opstand in Servië. Op die manier
moesten ze aantonen dat de communisten als eerste de bevrijdingsstrijd startten.”
43
Tokom leta 1941. godine partizanski odredi uglavnom napadaju organe srpske vlasti:
ţandarmerijske stanice i ţandarme, opštine i njene činovnike. […] Mihailović 3. novembra
pokušava da zaustavi plamen graĎanskog rata. Upućuju Titu pismo u kome traţi obustavu
neprijateljstva, povlačenje partizana iz Poţege i poštovanje ranijih sporazuma. U mesto toga,
Tito sve snage koncentriše ka Ravnoj Gori kako bi se izvršio napad na Mihailovićev štab.
Borbe su bile ţestoke i iscrpljujuće43 (Kosta Nikolić 2008 151).
Over de algemene opstand, waarbij de partizanen en četniks zich verenigen om samen tegen
de Duitse overheersing te strijden in 1941, is het tekstboek negatief. Vreme merkt op dat twee
gelijkaardige grote opstanden uit het verleden met verschillende maten gemeten worden in het
tekstboek. De opstanden van het Servische volk in 1804 en 1914 kenden een gelijkaardige
situatie als in 1941. Het Servische volk werd toen telkens geconfronteerd met een leger dat
veel groter en sterker was en werd telkenmale zwaar verslagen. Deze twee opstanden worden
in het tekstboek omschreven als een heldendaad, de opstand van 1941 daarentegen als
avonturisme. (“Četnička čitanka za maturante”).
Srpski ustanak ugušen je u krvi […]. Njegovi rezultati bili su minimalni, nikakav uspeh […]
nije postignut, a ustaničke ţrtve i stradanje naroda bili su nemerljivi. Ustanak je otvorio i
srpsko-srpski raskol koji će ostaviti najdugotrajnije poslednice do dalji razvoj rata i u Srbiji i
u Jugoslaviji44 (Kosta Nikolić 2008 153).
5.1.5.2. Relatie met de Duitsers
Volgens het tekstboek hebben de partizanen afspraken gemaakt met de Duitsers:
Pregovori sa Nemcima počeli su 11. marta 1943. godine u Gornjem Vakufu. […] U datoj
situaciji ne postoji razlog da nemački Vermaht vodi ratna dejstva protiv NOVJ […].45 (Kosta
Nikolić 2008 169).
43
“Tijdens de zomer van 1941 vallen de afdelingen van de partizanen het orgaan van de Servische autoriteiten
aan: gendarmebureaus en gendarmes, de gemeenten en haar ambtenaren. […] Mihailović probeert op 3
november om de vuren van de Burgeroorlog te staken. Ze richten een brief aan Tito waarin hij verzocht wordt de
vijandigheden op te houden, de terugtrekking van de Partizanen uit Poţega te realiseren en eerdere
overeenkomsten te respecteren. In plaats daarvan concentreert Tito alle troepen naar Ravna Gora om de aanval
op het commando van Milošević uit te voeren. De strijden waren hevig en vermoeiend.”
44
“De Servische opstand werd in het bloed gesmoord […]. Hun resultaten waren minimaal, geen enkel succes
[…] werd bereikt, maar de slachtoffers onder de opstandelingen en het lijden van het volk was ontmeetbaar. De
opstand zorgde ook voor een Servisch-Servische scheiding die de langdurigste gevolgen voor de verdere
ontwikkeling van de oorlog zou nalaten in Servië en Joegoslavië.”
45
“De onderhandelingen met de Duitsers startten op 11 maart 1943 in Gornji Vakuf. […] In de huidige situatie
bestaat er voor de Duitse Wehrmacht geen reden om oorlog te voeren tegen NOVJ […].”
44
De četniks daarentegen hebben volgens het tekstboek nooit onderhandelingen gevoerd met de
Duitsers:
Ravnogorski pokret i sam general Mihailović bili su, tokom celog trajanja rata, tretirani kao
neprijatelji Trećeg Rajha 46(Kosta Nikolić 2008 165).
5.1.6. Conclusie van het tekstboek
Noch de Holocaust noch de concentratiekampen in Servië worden in het tekstboek vernoemd.
Er wordt ronduit geschreven over de gruwelijkheden gepleegd ten opzichte van de Serven
door de Ustaša. Het lijden van de Joden krijgt een tweederangspositie. De herdenking van de
Joden in dit tekstboek, wordt net zoals bij het „Museum van Genocideslachtoffers‟ en het
„Jasenovac Comité van de Synode van de bisschoppen van de Servische orthodoxe kerk‟ een
aanhangsel van de herdenking van het lijden van alle Serven. Volgens dit tekstboek vond dit
lijden voornamelijk plaats in de NDH. In Servië hebben er ook wel Joden geleden, maar niet
zo erg als in de NDH, want daar bevonden de concentratiekampen zich waar de mensen op de
meest brutale wijzen werden omgebracht. Doordat ze enkel melding maken van
concentratiekampen in de NDH, wordt de Holocaust als een lokale gebeurtenis behandeld.
Draţa Mihailović wordt in dit tekstboek verheerlijkt. Hij krijgt een zeer positieve
evaluatie. En als er dan toch iets beklagenswaardig zou zijn, dan proberen ze bij de lezer een
gevoel van meeleven op te wekken. Net als de leider van de beweging krijgt ook de
četnikbeweging zelf een positieve beoordeling. Zij gebruikten de juiste aanpak, in
tegenstelling tot de partizanen die hun eigen volk maar bleven uitmoorden. Verder is er zeker
geen goed woord voor Tito, want die had met de Duitsers onderhandeld. Tenslotte heeft
Milan Nedić er volgens dit tekstboek alles aan gedaan om het Servische volk van drastische
Duitse maatregelen te redden want heeft hij zelfs een half miljoen Servische vluchtelingen
voedsel en accommodatie aangeboden. Over zijn rol in de concentratiekampen en over hoeveel
Servische slachtoffers er omwille van zijn represailles gevallen zijn, wordt er niks gezegd.
5.2. Nastava Moderne Istorije Jugoistočne Evrope: Dodatni Nastavni
Materijali: Istorijska čitanka 4: Drugi Svetski Rat47
Het Center for Democracy and Reconciliatian in Southeast Europe (CDRSEE) had vastgesteld
dat dezelfde gebeurtenissen anders geïnterpreteerd worden in de landen van de Balkan. In het
46
De Ravnogora beweging en generaal Mihailović zelf werden in de loop van de hele duur van de oorlog,
behandeld als vijanden van het Derde Rijk.
47
“Onderricht van de Moderne Geschiedenis van Zuidoost-Europa: Aanvullend Onderwijsmateriaal: Historisch
leerboek 4: De Tweede Wereldoorlog.”
45
ene land is een historisch persoon een held, terwijl hij in het buurland een beul is. CDRSEE
besloot hier iets aan te doen. Ze willen een eind maken aan het feit dat de
geschiedenisschoolboeken de jongeren volledig hersenspoelen. In 2002 zijn 60 specialisten uit
11 Zuidoost-Europese landen samengekomen om een soort synthese te maken van de
verschillende visies. Het eindelijke resultaat waren vier nieuwe schoolboeken over vier
verschillende thema‟s: „Het Ottomaanse rijk‟, „De Balkanoorlogen‟, „De Tweede
Wereldoorlog‟ en „Naties en landen in Zuidoost-Europa‟, waarin de Joegoslavische
Successieoorlogen aan bod komen (“De Balkan begint zijn geschiedenis te herschrijven”).
CDRSEE begon met een vergelijkende analyse te maken van alle bestaande
leerboeken van de landen van Zuidoost-Europa. Ze kwamen tot de conclusie dat alle landen
zichzelf voorstelden als het enige historische slachtoffer. Nog belangrijker: ze omschreven
zichzelf als slachtoffer van de omringende landen. Daarom besloot CDRSEE een uniek
concept te ontwikkelen. Ze willen niet één waarheid over een specifieke historische
gebeurtenis weergeven. Neen, de studenten krijgen afwijkende informatie voorgeschoteld. Ze
krijgen de visie van de vertegenwoordigers van hun eigen land en van de andere landen op de
gebeurtenis. Zo maken ze dus kennis met verscheidene apsecten van „historische waarheid‟.
Om zo tot een soort van „gezamenlijk verleden‟ te komen. Dit leerboek staat dus garant voor
multiperspectiviteit. Zo leren de studenten ook welke standpunten er bestaan en leren ze zelf
ook de gebeurtenissen te analyseren (“Učenje o bolu”).
Dit project had nog een bijkomend doel: het bestaan van de algemeen aanvaarde
mythe laten verdwijnen dat de Balkan synoniem staat voor brutale en ongemanierde
geweldplegingen en bloedvergieten. CDRSEE zegt dat dit hun antwoord is aan de westerse
historici, journalisten en politici. CDRSEE is van mening dat het Westen de strijd tegen het
fascisme op de Balkan tijdens de Tweede Wereldoorlog marginaliseert (“Učenje o bolu”).
In een interview met Vreme zegt dr. Dubravka Stojanović, professor geschiedenis aan
de universiteit van Belgrado en een van de vertegenwoordigers aan Servische zijde, dat de
interpretatie van het verleden door de verschillende landen erg verschillend is. Soms was het
zelfs moeilijk te geloven dat het over dezelfde gebeurtenis ging. Verder zegt ze dat
geschiedschrijving in sommige gevallen een voedingsbodem voor haat wordt. Via deze weg
vindt men vaak een „rechtvaardiging‟ voor deze haat. Ze haalt aan dat er in de leerboeken op
de Balkan een duidelijk onderscheid gemaakt wordt wanneer we „onszelf‟ of „onze
buurlanden‟ moeten analyseren. Het „eigen land‟ wordt geïdealiseerd, terwijl de buurlanden
grote misdaden begaan hebben waarvan je zelf het slachtoffer bent. Verder zegt ze dat het
onmogelijk is een „gemeenschappelijke‟ geschiedenis te schrijven. Maar, zegt ze, het bestaan
en aanvaarden van andere opvattingen over deze gebeurtenissen zou al een grote stap zijn
naar meer democratie in het onderwijs. Het belangrijkste doel van dit tekstboek is het bestaan
van de verschillende versies aan te geven en zo ook de problemen rond de historiografie aan
46
de studenten duidelijk te maken. Ze hoopt dat op deze manier de studenten een rationele
houding krijgen ten opzichte van het verleden (“Učenje o bolu”).
Kosta Nikolić, die het deel van de Tweede Wereldoorlog in het tekstboek „Istorija za
III razred gimnazije prirodno-metmatičkog smera i IV razred gimnazije opšteg i društvenojezičkog smera heeft geschreven, bekritiseert dit tekstboek. Hij vindt vooral het hoofdstuk
over de Holocaust het meest problematisch. Volgens hem wordt er veel te veel aandacht
besteed aan het lijden van de Joden en te weinig aan het lijden van de andere naties op de
Balkan. Hij vindt het daarentegen wel positief dat er in het tekstboek duidelijk beschreven
staat dat de Joden vooral in Centraal-Europa omgekomen zijn en niet in de Balkan (Byford :
2007).
Het Ministerie van Onderwijs heeft het tekstboek goedgekeurd en volledige steun aan
het project beloofd. We kunnen ons de vraag stellen hoe ver deze steun reikt als er in 2008
een nieuwe editie van het tekstboek „Istorija za III razred gimnazije prirodno-metmatičkog
smera i IV razred gimnazije opšteg i društveno-jezičkog smera‟ is uitgebracht door het
Ministerie van Onderwijs. Bij „volledige‟ steun mag men toch verwachten dat dit boek dan uit
de leslokalen geweerd wordt.
47
Eindconclusie
De doelstelling van mijn masterproef was te onderzoeken wat er nu precies veranderd is na de
val van het Milošević-regime betreffende de herdenking van de Tweede Wereldoorlog
Ondanks de veranderingen na 2000 kunnen we toch van een zekere continuïteit spreken ten
opzichte van de periode tijdens Milošević. Erg veel is er niet veranderd: het kwaad van eigen
daden blijkt nog steeds moeilijk uit te spreken. De slachtofferrol van de Serviërs tijdens de
Tweede Wereldoorlog is, net zoals ten tijde van Milošević, een van de belangrijkste thema‟s
in de geschiedenisboeken, terwijl de buurlanden en dan vooral de NDH afgebeeld wordt als
de gruwelijke bezetter. De revisionistische trends die al in de Servische geschiedenis
voorkomen sinds Milošević worden gewoon verder gezet.
De herdenking van de Joden krijgt in het geschiedenisboek, het „Museum van
Genocideslachtoffers‟ en het „Jasenovac Comité van de Synode van de bisschoppen van de
Servisch-orthodoxe kerk‟ een tweederangspositie ten opzichte van de herdenking van het
lijden van alle Serven. In deze drie casussen wordt het unieke karakter van de Holocaust
genegeerd. De Holocaust wordt als een hoofdzakelijk lokale gebeurtenis voorgesteld, die
volgens hen enkel in de NDH plaatsgevonden heeft, waardoor de algemene context
geëlimineerd wordt. Daarnaast wordt er nonchalant en achteloos omgegaan met de
herdenking van de slachtoffers van de concentratiekampen. Hieraan zie je duidelijk dat er in
Servië nog steeds een niet-bewustzijn bestaat in verband met de ernst van de Holocaust.
Daarom ontbreekt er in Servië ook een waardige herdenking van de Holocaust.
De rol van de Servisch-orthodoxe kerk valt niet te onderschatten. Haar invloed op het
publiek is immers veel groter dan elke andere instelling die betrokken is bij de herdenking van
de Holocaust. De Servisch-orthodoxe kerk beweert dat er nu geen antisemitisme in Servië of
binnen de Servisch-orthodoxe kerk bestaat, en dat dat er ook nooit geweest is. Het
omgekeerde is echter waar. Mladen Obradović, de leider van Obraz heeft immers bevestigd
dat hij steun krijgt van de top van de Servisch-orthodoxe kerk. Daarnaast worden de
bijeenkomsten van christelijk rechtse organisaties vaak bijgewoond door invloedrijke
Servische clerici en theologen. Dit zou wel eens een van de oorzaken kunnen zijn waarom de
opkomst van het antisemitisme zo hoog is en blijft.
Het is geen wonder dat er een eis ingediend is voor de rehabilitatie van Mihailović als
je weet dat er een četnikwet goedgekeurd werd (waarbij 80% van de parlementsleden vóór
stemden), er nog steeds bedevaarten naar de Ravna Gora georganiseerd worden en hij in een
documentaire op de staatstelevisie en het geschiedenishandboek van prof. Kosta Nikolić
verheerlijkt wordt. Het is duidelijk dat de staat het grootste aandeel heeft in deze
verheerlijking. Dit is hoogst waarschijnlijk om politieke redenen. Alles wat in strijd is met het
communisme wordt a priori positief bevonden. Mede daarom krijgt Tito een slechte
48
beoordeling in het geschiedenisboek. Nedić krijgt dan weer een positieve beoordeling. Zijn
collaboratie wordt gerechtvaardigd omdat Servië naar verluidt door zijn toedoen gered werd
van drastische maatregelen van de Duitsers en omdat hij een half miljoen Servische
vluchtelingen voedsel en accommodatie zou aangeboden hebben. Over zijn rol in de
concentratiekampen en over hoeveel Servische slachtoffers er omwille van zijn represailles
gevallen zijn, wordt er niets gezegd.
Ik ben er ook van overtuigd dat wanneer de OZNA-archieven opengesteld zouden
worden, er meer duidelijkheid zal geschept worden over wat er nu precies gebeurd is tijdens
de Tweede Wereldoorlog en de Servische historici dichter bij de waarheid zou kunnen
brengen. Maar blijkbaar is de regering hier nog niet klaar voor. Als de archieven opengesteld
zouden worden, zou men misschien verplicht worden om op een meer wetenschappelijk
verantwoorde manier te werken aan een aantal projecten. Want zowel bij de documentaire
„Četnička čitanka‟ als bij het instellen van de četnikwet, werd er geen beroep gedaan op
historici of betrouwbare bronnen.
Het is duidelijk dat de Servische historiografie nog een lange weg te gaan heeft. Ik
hoop dat er in Servië snel verandering komt in de huidige situatie en dat er in de toekomst zal
gewerkt worden aan een juistere weergave van het verleden. Schrijven over het verleden
hangt immers samen met de toekomst. Het Servische volk moet kunnen leren uit zijn fouten
om te voorkomen dat die opnieuw gemaakt worden. Het Ministerie van Onderwijs mag dan
wel het geschiedenisboek van CDRSEE goedgekeurd hebben en volledige steun aan het
project beloofd hebben. Toch heb ik hier twijfels over omdat er in 2008 een nieuwe editie
verschenen is van het geschiedenisboek „Istorija za III razred gimnazije prirodnometmatičkog smera i IV razred gimnazije opšteg i društveno-jezičkog smera‟. Als het
ministerie echt wil meewerken aan het project van CDRSEE dan hebben ze maar één optie,
het geschiedenisboek van Nikolić uit de klaslokalen halen.
49
Bibliografie
Primaire bronnen
Kranten en persberichten
Bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat, <http://europa.eu/bulletin/nl/9801/p102004.
htm>, 2008, geraadpleegd op 17 april 2009.
Četnici i početnici, <http://www.vreme.com/cms/view.php?id=313416>, 2 mei 2002,
geraadpleegd op 17 april 2009.
Četnici su gori deo srpske tradicije, <http://www.republika.co.yu/350-351/26.html>, februari
2005, geraadpleegd op 17 april 2009.
Četnici u Titovoj radnoj sobi. <http://arhiva.glas-javnosti.rs/arhiva/2006/10/11/srpski/
R06101002.shtml>, 11 oktober 2006, geraadpleegd op 17 april 2009.
Četnicima
isto
što
partizanima,
<http://www.b92.net/info/vesti/index.php
?yyyy=2004&mm=12&dd=21&nav_id=158391>, 21 december 2004, geraadpleegd op 17
april 2009.
Četnička čitanka za maturante, <http://www.vreme.com/cms/view.php?id=323438>, 10
oktober 2002, geraadpleegd op 13 mei 2009.
Četnički zakon, <http://www.republika.co.yu/348-349/09.html>, januari 2005, geraadpleegd
op 17 april 2009.
Čije je sajmište? <http://www.nspm.rs/istina-i-pomirenje-na-ex-yu-prostorima/cije-je-sajmiste
.html, 10 juli 2008, geraadpleegd op 17 mei 2009.
Danas: Veze Obraza i Sinoda SPC, <http://www.b92.net/info/vesti/index.php?yyyy=2008&mm=11&mm
=11&dd=11&nav_id=328225&nav_category=26>, 11 november 2008, geraadpleegd op 17 april 2009.
De Balkan begint zijn geschiedenis te herschrijven, <http://www.cdsee.org/jhp/pdf/clipping_jhp_211
205_2.pdf>, 21 december 2005, geraadpleegd op 16 mei 2009.
Draţi Legija časti, <http://www.blic.rs/stara_arhiva/arhiva/2005-04-05/strane/politika.htm#1
>, 5 april 2005, geraadpleegd op 17 april .
Đeneralu u opancima, <http://www.glas-javnosti.rs/clanak/ljudi-i-dogadjaji/glas-javnosti-2511-2008/deneralu-u-opancima>, 25 november 2008, geraadpleegd op 17 april 2009.
Juče
logor,
danas
koncerti
<http://www.b92.net/info/vesti/index.php?yyy
y=2007&mm=10&dd=26&nav_id=269487>, 26 oktober 2007, geraadpleegd op 22 april
2009.
50
Ljušić "preleteo" iz DSS-a kod Tome, <http://www.naslovi.net/2008-12-23/mondo/ljusicpreleteo-iz-dss-a-kod-tome/970398>, 23 december 2008, geraadpleegd op 10 mei 2009.
Molitveni hod za očuvanje tradicija SPC”, <http://www.svevesti.com/?l=sr&a=111149>, 12
november 2008, geraadpleegd op 17 april 2009.
Obraz, <www.obraz.org.yu>, geraadpleegd op 17 april .
„Obrazovci‟
prekinuli
liturgiju,
<http://www.b92.net/info/vesti/index.php?yyyy=20
08&mm=11&dd=09&nav_id=327933>, 9 november 2008, geraadpleegd op 17 april 2009.
Odrţan sabor na Ravnoj Gori, <http://www.politika.rs/rubrike/Drustvo/Odrzan-sabor-naRavnoj-gori.lt.html>, 18 mei 2008, geraadpleegd op 17 april 2009.
Ostrašćenost istoričara, <http://www.nspm.rs/istina-i-pomirenje-na-ex-yu-prostorima/ostrasc
enost-istoricara.html>, 16 juli 2008, geraadpleegd op 17 mei 2009.
Otkazan
koncert
grupe
Kosheen,
<http://www.b92.net/kultura/komentar
i.php?nav_id=270683>, 3 november 2007, geraadpleegd op 22 april 2009.
Otkud sada Nedić, <http://www.nin.co.rs/pages/article.php?id=23402>, 19 januari 2006,
geraadpleegd op 17 april 2009.
Podnet zahtev za rehabilitaciju Milan Nedića, <http://www.politika.rs/rubrike/tema-dana/Po
dnet-zahtev-za-rehabilitaciju-Milana-Nedica.lt.html>, 4 juli 2008, geraadpleegd op 17 april
2009.
Ravnogorska Čitanka, <http://www.nin.co.rs/2002-04/25/22936.html>, 25 april 2002,
geraadpleegd op 17 april 2009.
Ravnogorski sabor, 15. put, <http://www.b92.net/info/komentari.php?nav_id=197587>, 13
mei 2006, geraadpleegd op 17 april 2009
Ravnogorski
sabor,
<http://www.b92.net/info/vesti/index.php?yyyy=2007&mm=05
&dd=13&nav_id=246407>, 13 mei 2007, geraadpleegd op 17 april 2009 .
Sabor pravoslavno-nacionalne omladine, <http://www.b92.net/info/emisije/jutopija.php?yyy
y=2002&mm=01&nav_id=61652>, 4 januari 2002, geraadpleegd op 17 april 2009.
Saopštenje za javnost Svetog arhijerejskog sinoda o antisemitskim izjavama i postupcima,
<www.spc.yu/Vesti-2002/02/5-2-02_c1.html>, 5 februari 2002, geraadpleegd op 17 april
2009.
Skupštinsko
pisanje
istorije:
Četnici
–
Partizani
12:5”,
<http://www.vreme.com/
cms/view.php?print=yes&id=400592>, 23 december 2004, geraadpleegd op 17 april 2009.
Sećanje na Sajmište posle Drugog svetskog rata, <http://www.semlin.info/>, 2008,
geraadpleegd op 15 mei 2009.
Spomen park stradanju Jevreja, <http://www.b92.net/info/vesti/index.php?yyyy=2006&mm=
01&dd=27&nav_id=186616>, 27 januari 2006, geraadpleegd op 17 april 2009.
51
Srpski narod na raskršću, <http:// 82.117.206.29/Develop/vesti.nsf/feaee540dc011162c1256e
7d0032cb98/6c530820da9b6cd6c12570ec0020610b?OpenDocument>,
geraadpleegd op 23 april 2009 .
1
april
2006,
Sutra je dan sećanja na stradanje Jevreja, <http://213.244.238.3/20070126/hronika1.html >,
26 januari 2007, geraadpleegd op 17 april 2009.
Šta je Koštunica napisao za Obraz, <http://www.b92.net/info/vesti/index.php?yy
yy=2006&mm=01&dd=04&nav_id=184200&nav_category=11>,
4
januari
2006,
geraadpleegd op 23 april 2009.
To
avoid 'us vs. them' in Balkans, rewrite history, <http://www.cdsee.org/jh
p/pdf/clippings_csmon14032007.pdf>, 14 maart 2007, geraadpleegd op 14 maart 2007.
Učenje o bolu, <http://www.vreme.com/cms/view.php?id=436266>, 8 december 2005,
geraadpleegd op 16 mei 2009.
Upotreba kvislinga, <http://www.politika.rs/rubrike/tema-dana/Upotreba-kvislinga.lt.html>, 4
juli 2008, geraadpleegd op 17 april 2009.
Zemlja kolaboracije”, <http://www.nspm.rs/istina-i-pomirenje-na-ex-yu-prostorima/zemljakolaboracije.html?alphabet=l>, 15 juli 2008, geraadpleegd op 17 april 2009.
Interviews
"Draza Mihailovic – quisling or resistance fighter?" (Interview met Ugljesa Krstic en Todor
Kuljic), In: Radio Free Europe, 13 Juni 2002, Volume 4, nr 19. Online toegankelijk via
<http://www.rferl.org/content/Article/1344899.html>, laatst geraadpleegd op 24.03.2009.
Boeken
Kosta Nikolić (et al.)
2008
[2002] Istorija za III razred gimnazije prirodno-matematičkog smera i IV razred
gimnazije opšteg i društveno-jezičkog smera. Beograd: Zavod za udţbenike.
52
Secundaire bronnen
Boeken & Wetenschappelijke artikels
Banac, Ivo
1992 Historiography of the Countries of Eastern Europe: Yugoslavia. The American
Historical Review 97/4 1084-1104.
Byford, Jovan
2002 Christian Right-wing Organisations and the Spreading of Anti-semitic prejudice in
Post-Milošević Serbia: The Case of the Dignity Patriotic Movement. East European
Jewish Affairs 32/2: 43-60.
Byford, Jovan
2006 „Serbs never hated the Jews‟: the denial of anti-Semitism in Serbian Orthodox
Christian culture. Patterns of Prejudice 40/2 159-180.
Byford, Jovan
2007 When I say “The holocaust,” I mean “Jasenovac”. Remembrance of the Holocaust in
contemporary Serbia. East European Jewish Affairs 37/1: 51-74.
Cohen, Philip
1996 Serbia’s secret war: propaganda and the deceit of history. College station: Texas
A&M university press.
Cox, John
2002 The history of Serbia. Westport: Greenwood press.
Dragović-Soso, Jasna
2002 Saviours of the Nation. Serbia’s intellectual Opposition and the Revival of
Nationalism. Hurst & Company: London.
Gillis, John
1994 Commemorations. The Politics of National Identity. Princeton University Press:
Princeton: New Jersey.
Hodgkin Katharine & Susannah Radstone
2007 Memory History Nation. Contested Pasts. Transaction Publishers: New Brunswick &
London.
Pašić, Nicholas
2003 The Beginning of a New Historiography of the Serbs for the Twenty-First Century.
Journal of the North American Society for Serbian Studies 17/2: 339-351.
53
Pavlowitch, Stevan K.
1984
Dedijer as a Historian of the Yugoslav Civil War. Survey : a journal of Soviet and
East European studies 28/3: 95-110.
Pavlowitch, Stevan K.
2002 Serbia. The history behind the name. Hurst & Company: London.
Ramet, Sabrina P.
2007
The denial syndrome and its consequences: Serbian political culture since 2000.
Communisti and Post-Communist Studies 40: 41-58.
Stallaerts, Robert
1999 Historiography in the Former and New Yugoslavia. Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste
geschiedenis 29/3-4 315-336.
Thomas, Robert
1999
Serbia under Milošević. Hurst & Company: London.
Zoltán Györe
2006
Serbian historiography and the Modern State. In: J. S. Amelang & S. Beer Public,
Power in Europe. Studies in Historical Transformations: 89-109. Pisa : Edizioni Plus.
54
Inhoudstafel
VOORWOORD ..................................................................................................................................................... 1
INLEIDING ........................................................................................................................................................... 2
I. HISTORISCHE INLEIDING ........................................................................................................................... 5
1. HET VERLOOP VAN DE TWEEDE WERELDOORLOG IN SERVIË.......................................................................... 5
1.1. De verdeling van Joegoslavië .................................................................................................................. 5
1.2. Servië ....................................................................................................................................................... 5
2. EVOLUTIE VAN DE SERVISCHE HISTORIOGRAFIE TOT HET JAAR 2000............................................................. 8
2.1. Historiografie: Algemeen ........................................................................................................................ 8
2.1.1. Na 1945 ..............................................................................................................................................................8
2.1.2. Na 1948 ..............................................................................................................................................................9
2.1.3. Na 1980 ............................................................................................................................................................10
2.1.4. Na 1989 ............................................................................................................................................................10
2.2. Nadere kijk op de historiografie van de Tweede Wereldoorlog ............................................................ 11
2.2.1. Četniks: een verzetsbeweging of collaborateurs? .............................................................................................11
2.2.2. Aantal oorlogsslachtoffers ................................................................................................................................12
2.2.3. Het ontkenningssyndroom van Slobodan Milošević .........................................................................................13
II. EVOLUTIE IN HET RECENTE POLITIEKE EN PUBLIEKE DISCOURS ......................................... 15
1. REHABILITATIEPOGINGEN ........................................................................................................................... 15
1.1. Mihailović en četnikbeweging................................................................................................................ 15
1.1.1. Belangrijke stappen naar deze rehabilitatie.......................................................................................................16
1.1.2. Initiatieven die bijdragen tot de rehabilitatie van de četniks en Draţa ..............................................................17
1.1.2.1. Jaarlijkse bedevaart naar Ravna Gora .......................................................................................................17
1.1.2.2. Četnički zakon ..........................................................................................................................................18
1.1.2.3. Medaille voor Mihailović..........................................................................................................................20
1.1.2.4. Ravnogorska Čitanka (“Leesboek van Ravna Gora”) ...............................................................................21
1.2. Milan Nedić ........................................................................................................................................... 23
1.3. Conclusie ............................................................................................................................................... 24
2. MONUMENTEN .............................................................................................................................................. 26
2.1. Monument in Staro Sajmište .................................................................................................................. 26
2.1.1. Erkenning van Staro Sajmište ...........................................................................................................................26
2.1.2. Concert Kosheen...............................................................................................................................................26
2.2. Plaat van Topovske Šupe ....................................................................................................................... 27
2.3. Muzej Ţrtava Genocida ......................................................................................................................... 28
2.4. Conclusie ............................................................................................................................................... 29
3. ROL VAN DE SERVISCH-ORTHODOXE KERK ................................................................................................ 30
3.1. Servisch-orthodoxe kerk en antisemitisme ............................................................................................. 30
3.2. Odbora za Jasenovac Svetog arhijerejskog Sinoda Srpske Pravoslavne ............................................... 31
3.3. Conclusie ............................................................................................................................................... 32
4. ANTISEMITISCHE ORGANISATIES ................................................................................................................. 33
4.1. Inleiding ................................................................................................................................................. 33
4.2. Otačastveni Pokret Obraz ...................................................................................................................... 34
4.2.1. Link met de Servisch-orthodoxe kerk ...............................................................................................................35
4.2.2. Link met de Servische Politiek .........................................................................................................................36
4.3. Conclusie ............................................................................................................................................... 37
5. GESCHIEDENISBOEKEN ................................................................................................................................ 38
5.1. Istorija za III razred gimnazije prirodno-metmatičkog smera i IV razred gimnazije opšteg i društvenojezičkog smera .............................................................................................................................................. 38
5.1.1. Inleiding............................................................................................................................................................38
5.1.2. De Holocaust ....................................................................................................................................................39
5.1.3. Milan Nedić ......................................................................................................................................................40
5.1.4. Draţa Mihailović vs. Josip Broz Tito ............................................................................................................... 41
5.1.5. Četniks vs. Partizanen ...................................................................................................................................... 42
5.1.5.1. Aanpak ..................................................................................................................................................... 42
5.1.5.2. Relatie met de Duitsers............................................................................................................................. 44
5.1.6. Conclusie van het tekstboek ............................................................................................................................. 45
5.2. Nastava Moderne Istorije Jugoistočne Evrope: Dodatni Nastavni Materijali: Istorijska čitanka 4:
Drugi Svetski Rat .......................................................................................................................................... 45
EINDCONCLUSIE.............................................................................................................................................. 48
BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................................................. 50
PRIMAIRE BRONNEN ......................................................................................................................................... 50
SECUNDAIRE BRONNEN..................................................................................................................................... 53
Download