Diagnostische tests en zorg voor nieuwe SMA patiënten - Treat-NMD

advertisement
Diagnostische tests en zorg voor nieuwe SMA patiënten
I. Klinische diagnose en classificatie van SMA
Artsen die geconfronteerd worden met kinderen met hypotonie en zwakte moeten alert zijn op een
mogelijke diagnose van SMA. Bepaalde lichamelijke verschijnselen zijn duidelijk waarneembaar: de zwakte
is gewoonlijk symmetrisch en eerder proximaal dan distaal, het gevoel is intact, maar de peesreflexen
zijn afwezig of verminderd, en de zwakte in de benen is erger dan die in de armen. De mate van zwakte
is in het algemeen evenredig aan de leeftijd waarop SMA zich manifesteert. De classificatie en typische
klinische kenmerken van SMA zijn vermeld in Tabel 1. Daarnaast wordt ook verwezen naar type IV SMA,
een milde vorm die zich manifesteert op volwassen leeftijd. Sommige patiënten vertonen kenmerken die
zich op het grensgebied tussen verschillende groepen bevinden.
Tabel 1. Klinische classificatie van SMA
SMA type
Type I Ziekte
van WerdnigHoffman
Type II
(intermediair)
Leeftijd waarop
de ziekte zich
openbaart
0-6 maanden
7-18 maanden
Hoogste
functie
Zit nooit
Staat nooit
Natuurlijke
leeftijd van
overlijden
Typische kenmerken
< 2 jaar
Verregaande zwakte en
hypotonie, verminderde
controle over het hoofd, zwak
huilen en hoesten, moeite met
slikken en het omgaan met orale
secretie, vroege morbiditeit
door respiratoire insufficiëntie
en aspiratiepneumonie
> 2 jaar
Vertraagd bereiken van
motorische mijlpalen, geringe
gewichtstoename, zwakke
hoest, fijne tremoren in de
hand, gewrichtscontracturen en
scoliose
Volwassen
Variabele spierzwakte en
kramp, overmatig gebruik van
gewrichten, verlies van het
vermogen tot lopen op een
bepaald moment in het leven
Type III (mild)
Ziekte van
KugelbergWelander
> 18 maanden
Staat en
loopth
De zorg voor patiënten met SMA zou eerder op hun huidige functionele status moeten worden afgestemd
dan op de originele classificatie in SMA-types. Om die reden wordt hier gebruik gemaakt van een
classificatie op het huidige functionele niveau, waarbij gebruik gemaakt wordt van de categorieën nietzittenden, zittenden en lopenden. Tot de niet-zittenden behoort de groep kinderen die op dit moment
niet in staat is onafhankelijk te zitten. Tot de zittenden behoren degenen die onafhankelijk kunnen zitten,
maar niet onafhankelijk kunnen lopen. De lopenden kunnen zonder hulp lopen.
II. Diagnostische procedures
Het algoritme van de diagnostische procedure is samengevat weergegeven in Afbeelding 1. Kort
samengevat dient de eerste diagnostische test voor een patiënt bij wie SMA vermoed wordt, de SMN-gen
deletietest te zijn. Een homozygote deletie van het SMN1 gen exon 7 (met of zonder deletie van exon 8)
bevestigt de diagnose van SMA geassocieerd met SMN (5q-SMA). De andere diagnostische tests dienen
pas te worden uitgevoerd nadat de gentest op het SMN-gen een negatief resultaat heeft opgeleverd.
Afb. 1 Diagnostische Evaluatie voor Spinale Musculaire Atrofie
SMA met
typische of
ongebruikelijke
eigenschappen
SMN 1 gen
deletietest
Herhaal klinisch onderzoek,
EMG, NCS/RNS en CK
Geen homozygote
deletie van SMN1
- Demyeliniserende
of axonale
neuropatie
- NMJ aandoening
- Myopatie
- Musculaire
dystrofie
Ongebruikelijke
kenmerken
voor SMA maar
neurogenetische
EMG, normale CK
Spier- of
zenuwbiopsie,
specifiek
genetisch testen
op myopathieën,
musculaire dystrofieën
of erfelijke
neuropathieën
Diagnose 5q
SMA bevestigd
Homozygote
SMN1 deletie
Proximale >distale zwakte, normaal
CK neurogenetisch EMG
Telling aantal kopieën
van SMN1
Diffuse zwakte, normale
EMG, NCS, CK, overweeg
dan MRI van hersenen
en ruggenmerg en
metabolische screens
Andere motore
neuronaandoeningen:
overweeg SMARD, X-SMA,
distale SMA, jeugd-ALS.
Twee
kopieën
van
SMN1
Een
kopie
van
SMN1
Bepaal de sequentie voor
puntmutatie SMN1
Geen mutatie
SMN1
Mutatie
waargenomen
Diagnose SMNgerelateerde SMA
niet bevestigd
Diagnose 5q SMA
bevestigd
III. Klinisch management van recent gediagnosticeerde SMA-patiënten
Wanneer bij een patiënt recent de diagnose SMA is gesteld, doen zich vele vragen rondom de zorg voor.
Clinici dienen de verschillende zorgaspecten zo spoedig mogelijk aan de orde te stellen.
Informatie en counseling van de familie: Gezien de complexiteit van de medische problemen die zich
zullen voordoen bij de diagnose SMA, moeten de medische verantwoordelijken iemand uit hun midden
aanwijzen voor een eerste bespreking met de familie.
Het is belangrijk tijdens de eerste bespreking met de ouders uitleg te geven over:
• Het ziekteproces
• Pathogenese
• Fenotype-classificatie
• Prognose voor de SMA van de patiënt
• Informatie op het internet over SMA en belangengroepen voor SMA-patiënten
• Verwijzing naar klinische trials
De arts dient ook een plan voor multidisciplinaire interventie met de familie op te stellen. Hiertoe behoort
gewoonlijk een verwijzing naar de volgende diensten:
• Pediatrische neuromusculaire kliniek
• Genetica
• Pulmonologie
• Gastro-enterologie/voeding
• Orthopedie/revalidatie
Genetica: In het geval de diagnose SMA gesteld wordt, dienen enkele genetische zaken aan de orde
gesteld worden.
• Genetische aspecten van SMA, zoals autosomale recessieve overerving en structuur van het genoom
van de SMN-genen – kopieën van het SMN1 en SMN2 gen.
• Ofschoon een hoger aantal SMN2 genen aansluit bij het mildere fenotype, wordt het voorspellen van
klinische ernst van het ziektebeeld door gebruik van het aantal kopieën van SMN2 momenteel niet
aangeraden, omdat er aanzienlijke variatie in klinisch fenotype kan optreden voor ieder verschillend
aantal kopieën van het SMN2 gen.
• Risico van overdraagbaarheid
• Testen op dragerschap
• Informatie over reproductieve planning (prenatale of pre-implantationele diagnose)
Pulmonaire zorg
I. Overzicht van pulmonaire problemen bij SMA
De voornaamste respiratoire problemen die zich bij SMA voordoen zijn:
1. Verzwakte hoest met als gevolg geringe verwijdering van secreties in de lagere luchtwegen
2. Hypoventilatie tijdens de slaap
3. Onderontwikkeling van de thoraxwand en de longen
4. Recidiverende infecties die de spierzwakte verergeren
Pulmonaire aandoeningen vormen de belangrijkste oorzaak voor morbiditeit en mortaliteit bij SMA types
I en II en doen zich bij een kleine groep patiënten met SMA type III voor. Slikdisfunctie en reflux vormen de
voornaamste oorzaken van pulmonaire morbiditeit. Over het algemeen ontwikkelen patiënten respiratoir
falen gedurende de dag na een reeks recurrente respiratoire infecties, nachtelijke zuurstofdesaturatie,
gevolgd door nachtelijke hypoventilatie en vervolgens hypercarbie overdag. Ademhalingsondersteuning
in de nacht dient te worden toegevoegd in het geval van verstoorde ademhaling tijdens de slaap, en, indien
de hoestefficiëntie verminderd is, dient er te worden voorzien in hoestondersteuning. Het vrijmaken van
de luchtwegen is erg belangrijk bij zowel acuut als chronisch management van alle patiënten met SMA.
Abb. 2. Pulmonaire voorgeschiedenis, onderzoek en interventie
Voorgeschiedenis
Normale ademhaling
Inspiratoire, expiratoire, bulbaire spierzwakte
Ineffectieve hoest,
Verlaagde piek (hoest)
flows
Verstoorde
ademhaling tijdens
de REM-gerelateerde
slaap
Verstoorde
ademhaling tijdens de
NREM en REM slaap
Ventilatoir falen overdag
Overlijden
Onderzoek
Interventie
Lichamelijk onderzoek
Pulmonaire functie,
hoest (piek) flow, kracht
van de ademhalingsspier
Vrijmaken van de
luchtweg met hoestondersteuning
Thoraxfoto, Slaapstudie
Evaluatie van de
slikfunctie
Nachtelijke nietinvasieve ventilatie
Nachtelijke of
voortdurende nietinvasieve ventilatie
II. Onderzoek en controle
De voorgestelde frequentie van evaluaties is om de 3-6 maanden: minder frequent bij stabiele lopenden
en frequenter bij klinisch onstabiele niet-zittenden.
A. Niet-zittenden
• Lichamelijk onderzoek: controleren van de hoesteffectiviteit, deformiteit van de thoraxwand,
ademarbeid, ademhalingstempo, paradoxale ademhaling en huidkleur
• Polysomnografie: tekenen van hypoventilatie documenteren
• Pulsoxymetrie: zuurstofsaturatie door middel van een transcutane sensor controleren
• Pneumonieën: de frequentie van infecties en antibioticabehandelingen gedurende de afgelopen 6
maanden controleren
• Thoraxfoto: baseline en tijdens respiratoire verslechtering.
• Slikonderzoek: bij onverklaarde acute respiratoire verslechtering en recidiverende pneumonie.
B. Zittenden:
• Lichamelijk onderzoek: controleer hoesteffectiviteit, deformiteit van de thoraxwand, ademarbeid,
ademhalingstempo, paradoxale ademhaling en huidkleur
• Polysomnografie: tekenen van hypoventilatie documenteren
• Pulsoxymetrie: zuurstofsaturatie door middel van een transcutane sensor controleren
• Pneumonieën: de frequentie van infecties en antibioticabehandelingen gedurende de afgelopen 6
maanden
• Scoliose: inspectie van wervelkolom en radiografisch onderzoek naar scoliose.
C. Lopenden:
Over het algemeen behouden lopende SMA-patienten hun relatieve pulmonaire functie tot ver in het
verloop van hun ziekte.
• Lichamelijk onderzoek: hoesteffectiviteit, deformiteit van de thoraxwand, ademarbeid,
ademhalingstempo en huidkleur controleren
• Longfunctietest: spirometrie, longvolumes en respiratoire spierfunctie
• Pneumonieën: de frequentie van infecties en antibioticabehandelingen gedurende de afgelopen 12
maanden
III. Anticiperende respiratoire zorg
Het is van cruciaal belang voor respiratoir management van SMA om de families informatie te geven over
mogelijkheden voor chronische zorg, acuut ziektemanagement en peri-operatieve zorg.
• Niet-zittenden zijn de meest kwetsbare groep en, gezien de snelle progressie van de ziekte, dient in
een vroeg stadium gesproken te worden over de mogelijkheid van niet-invasieve ventilatie (NIV) en
management van secreties.
• Er dient regelmatig met de familie gesproken te worden over gewenste ondersteuning. Op grond
van deze onderhandelingen moet een zorgplan worden opgesteld waarin de maximum en minimum
voorzieningen zijn omschreven.
Tot het dagelijks management dient te behoren:
• De baseline van het kind leren kennen, evenals afwijkingen van zijn/haar baseline
• Het begrijpen van hypoventilatie en interventie
• Management van acute ziekte, inclusief snelle toegang tot aanbieders van gespecialiseerde medische
zorg
• Vrijmaken van de luchtwegen en technieken voor secretiemanagement
• Ademhalingsondersteuning, inclusief NIV
• Nutritie en hydratie
• Een lage drempel voor het beginnen met antibiotica
• Routinematige immunisatie, inclusief griepvaccinatie, pneumokokkenvaccinatie en RSV profylaxe
(palivizumab).
IV. Chronisch management
Het is van het grootste belang met de familie te bespreken welke doelen zij zich voor ogen stellen. De
familie dient een balans te vinden tussen afwegingen als zo lang mogelijk thuis voor het kind zorgen,
overleven op de lange termijn, kwaliteit van leven en comfort, en beschikbaarheid van middelen. De
doelen van chronisch management zijn: het normaliseren van de gaswisseling, het verbeteren van de
slaapkwaliteit, het faciliteren van zorg thuis, het terugbrengen van het aantal ziekenhuisopnamen en
ICU-zorg en het verminderen van de ziektebelasting. Vroegtijdige, krachtige en doortastende interventie
kan het leven verlengen zonder de kwaliteit van leven in gevaar te brengen.
Vrijmaken van de luchtwegen:
• Dagelijks ondersteund hoesten, manueel of met behulp van mechanische insufflatie-exsufflatie,
wordt aanbevolen bij patiënten met een ernstiger ziektebeeld. Verzorgers van patiënten met SMA
dienen hoestondersteuning te leren.
• Secretie-mobiliserende technieken zijn nuttig. Hiertoe behoren thoraxfysiotherapie en posturale
drainage.
• Oxymetrie dient te worden toegepast om de therapie in goede banen te leiden. Orale suctie kan
helpen bij secretiemanagement na ondersteund hoesten.
Ademhalingsondersteuning: Bij hypercapnie overdag bestaat hiervoor een duidelijke indicatie. Nachtelijke
NIV reduceert de symptomen van verstoorde ademhaling tijdens de slaap en verhoogt de kwaliteit van
het bestaan.
• NIV moet worden gecombineerd met technieken voor het vrijmaken van de luchtweg.
• Bij niet-zittenden valt zorg zonder ademhalingsondersteuning te overwegen indien de belasting van
een behandeling zwaarder weegt dan de voordelen ervan.
• CPAP (continuous positive airway pressure) is wellicht een mogelijkheid, met het doel over te schakelen
op BiPAP (bi-level positive airway pressure).
• Het gebruik van NIV met high span BiPAP, zelfs voor korte perioden overdag, kan de ontwikkeling
van de thoraxwand en de longen verbeteren en de deformiteit van de borstkas en het borstbeen in
niet-zittenden en zittenden verminderen.
• Tracheotomie bij niet-zittenden is omstreden en vormt een ethisch dilemma. Er is een reeks
keuzemogelijkheden, variërend van geen ademhalingsondersteuning tot NIV, tracheotomie en
mechanische ventilatie.
• Palliatieve zorg is een mogelijkheid voor niet-zittenden. NIV kan worden toegepast als normale
therapie of als palliatief instrument. Een belangrijk doel is het voorkomen van een verblijf op de PICU en
het, indien mogelijk, vermijden van tracheotomie. Indien de familie voor ademhalingsondersteuning
kiest, wordt NIV aanbevolen.
V. Peri-operatieve zorg
Patiënten met SMA lopen een hoog risico op complicaties na anesthesie, wat kan leiden to langdurige
intubatie, nosocomiale infecties, tracheotomie en overlijden. Het is van cruciaal belang dat de respiratoire
status van de patiënt voor de operatie geoptimaliseerd is.
Pre-operatieve evaluatie:
•
Lichamelijk onderzoek
•
Metingen van respiratoire functie en hoesteffectiviteit
•
Röntgenfoto van de thorax
•
Evaluatie van verstoorde ademhaling tijdens de slaap
•
Overweging van complicerende factoren, waaronder ankylose van de kaak, oropharyngeale aspiratie,
gastro-oesofagale reflux, nutritionele status en astma.
Indien metingen van de respiratoire functie en/of de slaapstudie abnormaal zijn, kunnen nachtelijke NIV
en hoestondersteuningstechnieken voorafgaand aan de operatie geïndiceerd worden. De patiënt dient
met deze technieken voor de operatie vertrouwd gemaakt te worden. In het geval van ankylose van de
kaak dient intubatie via fiberoptische bronchoscopie plaats te vinden.
Post-operatief management:
• Indien het vrijmaken van de luchtweg door hoesten normaal functioneert en de spierfunctie relatief
behouden is bestaat er geen toegenomen risico op post-operatieve complicaties.
• Indien voor de operatie verminderde respiratoire spierkracht waargenomen wordt zijn nauwkeurige
controle en doortastend respiratoir management vereist.
• Indien pre-operatieve ademhalingsondersteuning tijdens de slaap vereist is, is vergelijkbare
ademhalingsondersteuning onmiddellijk na de operatie noodzakelijk.
• Extubatie in de verkoeverkamer en overgang op NIV dient te worden gepland als overbrugging en
geleidelijke overgang op de baseline ademhalingsondersteuning van de patiënt. Dit vereist zorgvuldige
planning en coördinatie. Indien de patiënt voor de operatie continue ademondersteuning d.m.v. een
beademingsapparaat (via niet-invasieve interface of via een tracheotomietube) behoeft of tijdens de
operatie gebruik van een spierverslappende middelen nodig heeft, dan kan hij/zij het best direct van
de operatiekamer naar de ICU overgebracht worden.
• Patiënten wordt aangeraden hun eigen apparatuur, zoals NIV en MI-E machines, mee te nemen voor
gebruik gedurende de post-operatieve periode, omdat in ziekenhuizen deze apparatuur wellicht
beperkt beschikbaar is.
• Zuurstoftoediening dient voorzichtig te gebeuren bij patiënten met SMA. Hypoxemie als gevolg van
hypoventilatie kan verward worden met hypoxemie met andere oorzaken, zoals slijmproppen en
atelectase. Het controleren van ETCO2 of TcCO2 of arteriale bloedgasanalyse maken passend gebruik
van zuurstof mogelijk.
• Voldoende pijnbestrijding helpt bij het voorkomen van hypoventilatie als gevolg van spalken.
Pijnmanagement dient zorgvuldig te worden afgestemd om het vrijmaken van de luchtweg te bevorderen
en ademhalingssuppressie te minimaliseren. Een tijdelijke toename in ademhalingsondersteuning kan
nodig zijn bij het reguleren van post-operatieve pijn.
VI. Management van acute zorg
Het doel van management gedurende acute ziekte is om de gaswisseling te normaliseren door atelectase
terug te dringen en het vrijmaken van de luchtweg waar mogelijk te verbeteren door non-invasieve
ademhalingsondersteuning. Het controleren van het bloedgas kan nuttig zijn.
Vrijmaken van de luchtwegen:
• Vrijmaken van de luchtwegen door middel van manuele hoestondersteuning of MI-E, orale of
luchtwegsuctie. Hoestondersteuningstechnieken verdienen de voorkeur boven diepe suctie en
bronchoscopie.
• Oxymetrie: informatie gebruikt als leidraad voor het vrijmaken van de luchtwegen.
• Thoraxfysiotherapie
• Posturale drainage
Ademhalingsondersteuning:
(i) Voor niet-zittenden en zittenden:
• Acuut gebruik van NIV corrigeert de ventilatoire decompensatie, veroorzaakt door een vicieuze
cirkel van toegevoegde ventilatoire belasting, toenemende respiratoire spierzwakte, en ineffectieve
verwijdering van secreties.
• Indien NIV ’s nachts al gebruikt wordt, kan NIV overdag noodzakelijk zijn, en tijdens NIV kunnen
technieken om de luchtweg vrij te maken worden toegepast.
• Zuurstoftherapie als onderdeel van het NIV-circuit dient te worden toegepast ter correctie van
zuurstofdesaturatie, nadat de positieve inspiratoire en expiratoire drukinstellingen geperfectioneerd
zijn en technieken om de luchtweg vrij te maken optimaal benut zijn.
• Indien een niet-invasieve benadering faalt, zijn intubatie en mechanische ventilatie een geschikte
maatregel voor de korte termijn. Na herstel van de acute ziekte en wanneer arteriële zuurstofsaturatie
op kamerlucht genormaliseerd is, dienen de patiënten te worden geëxtubeerd en terug te keren tot
NIV.
• Besluiten over de escalatie die leidt tot intubatie dienen van tevoren genomen te worden in het kader
van anticiperende zorgplanning.
• Tracheotomie en ventilatie kunnen worden overwogen in geval van frequente acute pulmonaire
infecties bij niet-zittenden, maar het is niet gezegd dat deze de kwaliteit van leven verbeteren of het
aantal ziekenhuisopnames verminderen. Een tracheotomie is geen acute interventie. Tracheotomie
is niet de aangewezen interventie voor zittenden.
• Bij een verslechterende ademhalingsfunctie kan het gewenst zijn over te gaan op een palliatieve
benadering in de zorg, in het bijzonder voor niet-zittenden.
(ii) Voor lopenden:
• NIV kan nodig zijn tijdens een acute ziekte, in combinatie met technieken om de luchtweg vrij te
maken.
• Zuurstoftherapie en de noodzaak tot tijdelijke intubatie dienen voor niet-zittenden/zittenden te
worden uitgevoerd als hierboven omschreven.
• NIV voor gebruik thuis dient te worden overwogen indien NIV tijdens een acute ziekte noodzakelijk
gebleken is.
• Aanvullend management: Aanbevolen aanvullende therapieën voor niet-zittenden, zittenden en
lopenden zijn antibiotica, adequate nutritionele ondersteuning, hydratie en management van gastrooesofagale reflux.
Gastro-intestinale (GI) en nutritionele zorg
Overzicht van gastro-intestinale en nutritionele zorg
De voornaamste klinische problemen die met GI en nutritionele complicaties bij SMA geassocieerd
worden zijn:
1. Voedings- en slikproblemen. Bulbaire disfunctie komt veelvuldig voor bij SMA-patiënten met ernstige
zwakte en kan aspiratiepneumonie tot gevolg hebben. Dit is een veelvoorkomende doodsoorzaak.
2. Gastro-intestinale disfunctie. Tot de problemen met GI-dysmotiliteit behoren constipatie, vertraagde
maaglediging en mogelijk levensbedreigende gastro-oesofagale reflux (GOR).
3. Groei en over/ondervoedingsproblemen. Zonder optimaal management komt groeifalen veelvuldig
voor bij niet-zittenden, terwijl excessieve gewichtstoename meer voorkomt bij zittenden en lopenden.
4. Ademhalingsproblemen. De aanwezigheid van complicaties bij de ademhaling (zwakke hoest, toename
van de ademarbeid, dyspneu, pneumonieën en cyanose of desaturatie bij voedingen) doet zorg rijzen
over moeite met eten en een toenemend risico op aspiratie, wat levensbedreigend kan zijn. Toegenomen
ademarbeid kan ook een toename van het energieverbruik tot gevolg hebben.
I. Voedings- en slikproblemen
Moeilijkheden met voeden en slikken komen veel voor bij niet-zittenden en zittenden, maar zijn zelden
voorwerp van zorg bij lopenden.
1. Voornaamste symptomen van voedings- en slikproblemen:
• Maaltijden duren lang
• Vermoeidheid bij orale voeding.
• Verslikken of hoesten tijdens of na het slikken.
• Recurrente pneumonieën: mogelijke indicatie van aspiratie, eventuele stille aspiratie, d.w.z. zonder
evident verslikken of hoesten.
• Stembandparalyse kan een diagnostisch teken voor stille laryngeale aspiratie zijn.
2. Oorzaken voor voedingsproblemen:
Pre-orale fase
• Beperkte opening van de mond als gevolg van een beperkt mandibulair bewegingsbereik.
• Moeilijkheden met voedsel naar de mond brengen om zichzelf te voeden.
Orale fase
• Zwakke bijtkracht.
• Toegenomen vermoeidheid van de kauwspieren.
Slikfase
• Geringe controle over het hoofd.
• Inefficiënte pharyngeale slikfase.
• Geringe coördinatie van slikken in combinatie met luchtwegsluiting.
3. Evaluatie van voedings- en slikproblemen:
• Voedingsonderzoek door een diëtiste
• Een voedingsanamnese met observatie van maaltijden is gewenst.
• Onderzoek van orale structuren die een effect hebben op voedingsefficiëntie en overweging van het
effect van positioneren en hoofdcontrole op eten en slikken zijn essentieel.
• Videofluoroscopisch slikonderzoek (VFSS) indien er zorg bestaat over de slikfunctie en veiligheid, en
een gelegenheid om therapeutische strategieën te evalueren.
4. Management van voedings- en slikproblemen: De behandeling dient gericht te zijn op het verminderen
van het risico op aspiratie, het optimaliseren van de voedingsefficiëntie en het streven naar prettige
maaltijden.
• Veranderen van de voedselconsistentie en optimaliseren van orale voeding. Een halfvast dieet kan
dienen als tegenwicht voor slecht kauwen en de tijd die gemoeid is met maaltijden verminderen.
Verdikte vloeistoffen kunnen bescherming bieden tegen de aspiratie van dunne vloeistoffen. Deze
interventie zou bij voorkeur objectief moeten worden geëvalueerd d.m.v. VFSS.
• Veranderingen in positioneren en zitten en orthotische hulpmiddelen (b.v. Neater Eater®,
elleboogsteun, rietjes met klepjes) om het vermogen zelf te eten te verbeteren, kunnen de
slikveiligheid en efficiëntie vergroten. Dit kan in overleg met een ergotherapeut c.q. fysiotherapeut
geregeld worden.
• Proactieve nutritionele supplementatie zodra inadequate orale inname herkend wordt. De eventuele
plaatsing van een G-tube bij een kind vereist vaak uitvoerige discussie met een aantal verzorgers.
Nutritionele supplementatie via nasogastrische (NG) of nasojejunale (NJ) voeding is wenselijk in
de interimperiode voor plaatsing van de G-tube. Nasojejunale voeding kan de voorkeur genieten
wanneer er zorg bestaat over GOR (gastro-oesofagale reflux) met aspiratie, in het bijzonder wanneer
de patiënt ademhalingsondersteuning krijgt. Technische moeilijheden kunnen dit echter in de weg
staan.
• Voeding via een G-tube is de beste voedingsmethode in het geval van onvoldoende calorische
inname of onveilige orale voeding. Het voorkomt mogelijke morbiditeit en het slecht passen van
beademingsmaskers, wat in verband gebracht is met langdurig gebruik van NG- of NJ-tubes. Een
laparoscopische chirurgische techniek voor plaatsing van de G-tube vormt de optimale omstandigheid
voor onmiddellijke of spoedige extubatie na de operatie. Het verdient aanbeveling het vasten voor de
operatie zoveel mogelijk te beperken en na de procedure snel volledige nutritionele ondersteuning
te hervatten.
II. Gastro-intestinale disfunctie
Kinderen met SMA hebben last van de volgende GI-problemen: gastro-oesofagale reflux (GOR),
constipatie, abdominale distentie en een opgeblazen gevoel. GOR is een belangrijke determinant van
mortaliteit en morbiditeit bij SMA-patiënten. Voedingsmiddelen met een hoog vetgehalte vertragen de
maaglediging en verhogen de kans op GOR.
1. Voornaamste symptomen van GOR:
• Veelvuldig “spugen” of vomeren na maaltijden
• Braken
• Klachten over een onaangenaam gevoel op de borst of buikpijn
• Slechte adem
• Duidelijke regurgitatie van voedsel
• Het weigeren van voedsel wanneer slikken onaangenaam wordt
2. Evaluatie van gastro-intestinale disfunctie:
• Zoek in een vroeg stadium naar symptomen van GOR (emese, regurgitatie, gorgelen na de
voeding).
• Routinematige bovenste gastro-intestinale tractus radiografie voor een pre-operatieve evaluatie
ten behoeve van plaatsing van een gastrostomiesonde (G-tube), ten eerste om anatomische
abnormaliteiten uit te sluiten en ten tweede om reflux te documenteren.
• Motiliteitsstudies, inclusief scintigrafie, kunnen nuttig zijn voor het documenteren van vertraagde
maaglediging, die kan bijdragen tot GOR en een vroegtijdig verzadigingsgevoel.
3. Management van gastro-oesofagale reflux (GOR):
• Kortdurend gebruik van zuurneutralisatoren (b.v. magnesium of calciumcarbonaat) en/of
zuursecretieremmers (b.v. histamineblokkers en protonpompremmers (b.v. famotidine, ranitidine,
omeprazole)) voor symptoommanagement. Langdurig gebruik hiervan kan echter een verhoogd
risico op gastro-enteritis en pneumonie teweegbrengen.
• In het geval van vertraagde maaglediging of verminderde motiliteit kunnen prokinetische middelen
(b.v. metaclopramide, erythromycine) nuttig zijn.
• Het gebruik van probiotica zoals acidophilus of lactobacillus voor het behoud van een gezonde gastrointestinale flora, in het bijzonder na een behandeling met antibiotica of in het kader van langdurig
gebruik van zuurteremmers, is een gebied dat verdere studie verdient.
• Laparoscopische anti-reflux fundoplicatie volgens Nissen tijdens plaatsing van een G-tube kan
waardevol zijn bij een SMA-patiënt met medische refractoire GOR, bij wie de voordelen waarschijnlijk
zwaarder wegen dan de chirurgische en anesthetische risico’s die met de ingreep geassocieerd
worden.
III. Groei en problemen met over/ondervoeding
Kinderen met SMA hebben een vergroot risico op groeiachterstanden of excessieve gewichtstoename.
Groeiachterstanden komen veel voor bij niet-zittenden en sommige zittenden, terwijl obesitas een
probleem is bij sterkere zittenden en lopenden. Een vermindering in activiteit en magere lichaamsmassa
leiden tot verminderd energieverbruik in rust en toenemende kans op obesitas.
Management van groei en over- of ondervoedingsproblemen:
• Het doel is om elk kind op zijn/haar eigen groeisnelheid te houden.
• Volg de groeisnelheidscurves (gewicht, staande/liggende lengte, gewicht/staande lengte) gedurende
een bepaalde periode. Liggende lengte, segmentale metingen of spanwijdte van de armen kunnen
nuttig zijn indien contracturen een complicerende factor vormen voor lengtemeting.
• Het verdient aanbeveling bij ieder consult de voedselinname door een diëtiste of andere zorgaanbieder
met competentie in voeding te laten controleren. Het bijhouden van een 3-daags voedseldagboek is
een eenvoudig en accuraat middel om voedselinname te beoordelen. Een 24-uurs voedingsnavraag is
een praktische methode om belangrijke nutritionele kwesties aan het licht te brengen en onderzoek
te doen naar het gebruik van eventuele speciale voedingssupplementen.
• Met een afname van magere lichaamsmassa zal een berekende body mass index (BMI) het percentage
lichaamsvet significant onderschatten. Dit kan leiden tot onjuiste diëtische aanbevelingen die relatieve
obesitas tot gevolg zouden kunnen hebben.
• De groeiparameters van SMA-patiënten met een risico op obesitas dienen in de onderste percentielen
voor gewicht/staande lengte en BMI te zijn.
• Het is van belang de juiste inname van calcium en vitamine D te documenteren.
• Het controleren van de prealbumineniveaus kan helpen bij onderzoek naar een voldoende
eiwitstatus.
IV. Voedingsmanagement bij acuut zieke SMA-patiënten
• SMA-patiënten, in het bijzonder niet-zittenden en zittenden, zijn bijzonder kwetsbaar voor een
katabole en een vastende toestand, en zijn eerder geneigd hypoglycemie te ontwikkelen in het kader
van vasten. Het is daarom bij alle SMA-patiënten noodzakelijk langdurig vasten te vermijden, in het
bijzonder tijdens acute ziekte.
• Voedingsinname dient te worden geoptimaliseerd om binnen 4-6 uur na opname wegens acute
ziekte in de volledige calorische behoefte te voorzien; hiertoe kunnen enterale voeding, parenterale
voeding of, indien noodzakelijk, een combinatie daarvan worden toegepast.
• Prompte post-operatieve calorische suppletie wordt aanbevolen om spierkatabolisme te vermijden,
in het bijzonder bij een kind met verminderde vetopslag. Indien enterale inname niet spoedig
plaatsvindt, dient intraveneuze calorische voeding te worden overwogen.
Orthopedische zorg en revalidatie
Overzicht van orthopedische zorg en revalidatiestrategieën bij SMA
A. Grootste problemen: Spierzwakte met als gevolg contracturen, spinale deformiteit en toegenomen
risico op pijn, osteopenie en fracturen.
B. Voornaamste evaluatieprocedures:
• bewegingsbereik (ROM)
• kracht, functie
• zitten en mobiliteit
• orthoses
• radiografie (wervelkolom en andere gewrichten)
• DEXA-scan
• orthopedische chirurgie
I. Aanbevelingen voor evaluatie en behandeling naar functionele niveaus
A. Niet-zittenden:
Evaluaties:
• Fysiotherapie en ergotherapie: functieonderzoek (CHOP-INTEND)
• Logopedisch onderzoek indien het slikken verzwakt is of de spraak aangetast door contractuur van
de kaak of onvoldoende stem.
Voornaamste interventies:
• Nutritionele ondersteuning
• Houdingsmanagement: de primaire houding van de patiënt dient de basis te zijn voor de keuze van
functie-ondersteunende hulpmiddelen. Zorg voor comfortabel zitten.
• Contractuurmanagement: spalken kan wenselijk zijn om ROM te behouden en pijn te voorkomen.
• Pijnmanagement
• Therapie voor ADL en hulpmiddelen: spel- en ergonomische ondersteuning door middel
van lichtgewicht speelgoed en hulptechnologie met variabele bediening en een groot aantal
activeringssystemen.
• Rolstoel: zorg voor optimale onafhankelijkheid en zitcomfort.
• Ledemaat-orthoses: orthoses van de bovenste extremiteit om het functioneren te ondersteunen,
d.m.v. het gebruik van mobiele armsteunen of elastische banden die het actieve bewegingsbereik en
de functionele vermogens vergroten.
• Omgevingsbesturing en aanpassingen aan het huis voor veilige toegankelijkheid en optimale
onafhankelijkheid.
B. Zittenden:
Evaluaties:
• Onderzoek naar motorische functie (d.m.v. de Hammersmith Functional Motor Scale voor SMA, de
modified-Hammersmith functional motor scale voor SMA, Gross Motor Function Measure (GMFM), en
de Motor Function Measurement (MFM) schaal voor neuromusculaire ziekten).
• Contractuurmeting d.m.v. goniometrie
• Krachtmeting door manueel testen van spieren of myometrie
• Radiografie van wervelkolom en heup
• Evaluatie van hulpmiddelen: zitten, mobiliteit, positioneren en hulpmiddelen voor zelfverzorging. Een
evaluatie van manuele en gemotoriseerde mobiliteit kan al vanaf een leeftijd van 18 tot 24 maanden
worden uitgevoerd.
Belangrijkste interventies (fysiotherapie, ergotherapie en orthopedie):
• Rolstoelmobiliteit: zorg voor optimale onafhankelijkheid en zitcomfort.
• Omgevingsbesturing en aanpassingen aan het huis voor veilige toegankelijkheid en optimale
onafhankelijkheid.
• Contractuurmanagement vormt een van de voornaamste aandachtspunten voor behandeling, met
een programma van regelmatig rekken en braces om flexibiliteit te behouden. Gipsredressie voor
contracturen kan het staan verbeteren en tolerantie voor braces verbeteren. Enkel-voetorthesen
kunnen de ontwikkeling van Achillespeescontracturen vertragen. Orthesen van de bovenste
extremiteit met mobiele armsteunen of banden vergroten het actieve bewegingbereik en de
functionele vermogens.
• Regelmatige lichaamsbeweging is aan te bevelen om conditie en uithoudingsvermogen te behouden.
Hieronder kan worden begrepen zwemmen en aangepaste sporten.
• Staan wordt aanbevolen: lichtgewicht ischiaal gewicht dragende knie-enkel-voet orthesen of reciprocale
looporthesen t.b.v. staan of ondersteunde ambulantie voor degenen met voldoende kracht. Indien dit niet
mogelijk is, dient een sta-frame of verrijdbare staander met enkel-voet orthesen te worden overwogen.
• Spinale orthoses en chirurgie (zie onder).
C. Lopenden:
Evaluaties:
• Balans- en ambulantie-evaluaties, waaronder een specifiek onderzoek naar aanpasbaarheid van de
omgeving en toegankelijkheid.
• Evaluatie van gewrichts-ROM en spinale uitlijning.
• Fysio- en ergotherapeutische beoordelingen om passende hulpmiddelen voor mobiliteit,
aanpassingsmiddelen, hulptechnologie en toegang tot de omgeving te bepalen.
• ADL-beoordeling voor hulpmiddelen en aanpassing.
• Niet-spinale röntgenfoto’s en DEXA worden overwogen in geval van acuut musculo-skeletaal letsel,
als gevolg van overmatig gebruik, een ongeluk of vallen.
Voornaamste interventies:
• Een rolstoel voor transport over langere afstanden verschaft mobiliteit en onafhankelijkheid.
• Contractuurmanagement en educatie voor maximale bescherming van de gewrichten.
• Fysio- en ergotherapie voor maximale veiligheid, uithoudingsvermogen en onafhankelijkheid of om
ambulantie te verlengen.
• Lopen dient te worden aangemoedigd met passende hulpmiddelen en orthoses.
• Regelmatige lichaamsbeweging om conditie en uithoudingsvermogen te behouden. Hieronder kan
worden begrepen zwemmen, aquatherapie, paardrijden en aangepaste sporten.
• Besturingsonderricht alternatieven en overweging van aanpassingen aan besturing en bediening.
• Omgevingsbesturing en aanpassingen aan het huis voor veilige toegankelijkheid en optimale
onafhankelijkheid.
• Orthoses voor de wervelkolom en ledematen indien scoliose en contracturen zich beginnen te
ontwikkelen.
• Spinale chirurgie (zie onder).
II. Orthesen
• Het is van belang dat de orthotist, therapeut en familie samenwerken om ervoor te zorgen dat de juiste
orthose vervaardigd wordt en de drager in staat stelt zijn/haar functionele doel te verwezenlijken.
• De orthotist dient een goede achtergrond en ervaring in het werken met patiënten met
neuromusculaire aandoeningen te hebben om de juiste materialen te kiezen en om aanpassingen te
maken die optimaal passen en functioneren.
• Spinale orthesen kunnen worden gebruikt voor posturale steun maar er is onvoldoende bewijs dat
ze leiden tot vertraagde curvenprogressie. Wanneer spinale orthoses gebruikt worden, dienen ze
te worden vervaardigd met een buikuitsparing teneinde ruimte te bieden voor voldoende uitzetting
van het diafragma en toegang tot eventuele gastrostomietubes.
III. Orthopedische chirurgie
1. Heupsubluxatie en contracturen:
• Heupsubluxatie bij SMA is zelden pijnlijk. Chirurgische reductie en osteotomie worden frequent
gevolgd door redislocatie. Over het algemeen kan deze operatie vermeden worden.
• Als gevolg van deformiteiten van enkel en voet wordt het dragen van conventioneel schoeisel
bemoeilijkt en dit kan een indicatie vormen voor vrijmaken van zachte weefsels. Bij lopenden kan na
het vrijmaken van de zachte weefsels het resultaat verbeterd worden met snelle en daadkrachtige
fysiotherapie.
2. Scoliosechirurgie:
• Scoliosechirurgie biedt voordelen voor zitbalans, uithoudingsvermogen en cosmese. De resultaten
zijn beter bij opereren in een vroeg stadium.
• Scoliosechirurgie lijkt gunstig voor patiënten die ouder worden dan twee jaar wanneer er sprake
is van een ernstige en progressieve curve en dient te worden uitgevoerd bij adequate pulmonaire
functie.
• Eventuele gunstige effecten van scoliosechirurgie op de pulmonaire functie zijn voorshands
omstreden, maar het tempo van pulmonaire achteruitgang kan vertraagd worden.
• Complicaties van intra-operatief excessief bloedverlies kunnen voorkomen. Tot de postoperatieve
complicaties behoren verlies van correctie, pseudo-arthrose, de noodzaak van langdurige
ademhalingsondersteuning, thoracale infecties en wondinfecties.
• Voor de ambulante SMA-patiënt is een zorgvuldige afweging over het eventueel toepassen van
chirurgie geboden, aangezien een veranderde functie, balans en ademhaling kunnen leiden tot verlies
van onafhankelijk lopen.
IV. Peri-operatief management bij SMA
1. Pre-operatief management:
• Een plan voor orthotische interventie, waaronder een tijdpad en aanpassing van orthoses.
• Een nieuwe rolstoel of aanpassing van de huidige rolstoel (zitting, rug-, arm-, been- of hoofdsteunen)
zijn waarschijnlijk vereist.
• Instructie over verplaatsing, waaronder het regelen van een mechanische lift, indien noodzakelijk.
• Regelingen voor benodigdheden voor wassen, toiletgebruik en aankleden en mogelijk het veranderen
van kleding.
• Pre-operatieve spirometrie, non-invasieve (NIV) pulmonaire ondersteuning zoals BiPAP en, indien
noodzakelijk, hoestondersteuningsapparaten.
2. Post-operatief management:
• Afspraken over de tijdstippen voor het aanbrengen van gips en het aanmeten van orthoses, toegestane
ROM en activiteit, en een bevestiging dat geschikte aanpassingsmiddelen beschikbaar zijn.
• Passend gebruik van incentieve spirometrie en pulmonaire ondersteuning (NIV).
• Instructies aan verplegende staf en familie aangaande bedmobiliteit, verplaatsing, wassen, aankleden
en toiletgebruik.
• Zo spoedig mogelijke mobilisatie, voor zover proceduraal en door de chirurg toegestaan.
Palliatieve zorg
• Optimale klinische zorg voor SMA-patiënten dient rekening te houden met een mogelijk conflict
van therapeutische doelen. Dit conflict wordt nog bemoeilijkt door de natuurlijke betrokkenheid van
mensen die plaatsvervangend besluiten nemen voor een afhankelijke minderjarige (ouders, broers en
zussen, andere familieleden, verzorgers, betalers en de gemeenschap).
• Er bestaat een zwaarwegende verantwoordelijkheid om beschikbare zorgmogelijkheden op een
open, eerlijke en genuanceerde wijze uiteen te zetten; hiermee dient kort na de diagnose begonnen
te worden.
• Een keuze voor of tegen interventionele ondersteunende zorg is niet een eenmalige keuze uit
twee mogelijkheden en er moet niet aan worden vastgehouden zonder oog voor veranderende
omstandigheden. Voldoende tijd, een oprechte overweging van de keuzemogelijkheden, openstaan
voor de mogelijkheid om genomen besluiten te heroverwegen en een persoonlijke verstandhouding
met betrokkenen zijn essentieel.
• Het plaatsen van een gastrostomietube kan het best in een relatief vroeg stadium gedaan worden,
wanneer de daaraan klevende risico’s geringer zijn, om later stabielere en meer comfortabele
nutritionele steun te bieden wanneer de voeding minder goed verloopt.
• Bespreek en bepaal vroegtijdig een passende reactie op mogelijke levensbedreigende respiratoire
insufficiëntie, aangezien reanimatie in een noodsituatie en endotracheale intubatie op crisismomenten
zonder eerdere ademhalingsondersteuning in verband gebracht zijn met veel meer problemen dan
wanneer besluiten hierover van tevoren genomen waren. Indien van toepassing dienen andere
vormen van non-invasieve respiratoire hulp tijdig en naar gelang behoefte te worden gestart.
• De besluiten die genomen moeten worden over de zorg rond het levenseinde dienen aan de orde te
worden gesteld; hiermee moet niet te lang gewacht worden, maar ze moeten ook niet opgedrongen
worden aan nietsvermoedende, verdrietige, geschokte ouders.
• Zorg wordt vaak het best verwezenlijkt door middel van een multi-disciplinaire teambenadering,
waarbij wordt voorzien in passende medische, sociale en geestelijke hulp. Daarnaast zijn verwijzing
naar een verpleeghuis voor terminale patiënten of andere voorzieningen betreffende de specifieke
aspecten rond terminale zorg, verdriet- en rouwverwerking van belang.
• Indien een keuze tegen mechanische ademhalingsondersteuning gemaakt wordt, kunnen passende
voorzieningen voor het management van terminale dyspneu zowel voor de patiënt als voor de
familie verlichting brengen. Het gebruik van vernevelde narcotica kan de zorg dat een te hoge dosis
de dood bespoedigt voor een groot deel wegnemen en de toestand van de patiënt verlichten.
Download