BIOMONITORING VAN DE LUCHTKWALITEIT AAN DE HAND VAN PLANTKARAKTERISTIEKEN Tatiana Wuytack1, Roeland Samson1 en Kris Verheyen2 1 Departement Bio-ingenieurswetenschappen, Faculteit Wetenschappen, Universiteit Antwerpen, Groenenborgerlaan 171, 2020 Antwerpen 2 Laboratorium voor Bosbouw, Departement Bos- en waterbeheer, Faculteit Bioingenieurswetenschappen, Universiteit Gent, Geraardsbergsesteenweg 267, 9090 Gontrode-Melle E-mail: [email protected] Functie: Doctoraatsstudent Project: Biomonitoring van de luchtkwaliteit aan de hand van plantkarakteristieken promotor: Prof. dr. ir. Roeland Samson; co-promotor: Prof. dr. ir. Kris Verheyen, Zuivere lucht is van belang voor de menselijke gezondheid en het functioneren van (semi-)natuurlijke ecosystemen. Luchtpolluenten kunnen echter een verzurend, vermestend en/of toxisch effect veroorzaken. Luchtconcentraties van o.a. zwaveldioxide, stikstofoxide, koolstofmonoxide, zware metalen en fijn stof worden opgemeten met behulp van fysico-chemische methoden. Het toetsen van deze luchtconcentraties aan de door Europa opgestelde grenswaarden geeft een idee over de schadelijkheid van de heersende luchtkwaliteit. Volgens deze grenswaardenbenadering zou de veroorzaakte schade aan de menselijke gezondheid en (semi-)natuurlijke ecosystemen enkel afhankelijk zijn van de hoeveelheid en de duur van blootstelling aan een bepaald luchtpolluent. Echter, de respons van de vegetatie is ook afhankelijk van de interacties tussen de luchtpolluenten onderling (additief, synergistisch of antagonistisch) en van de variërende meteorologische omstandigheden zoals temperatuur, neerslag en wind. Het doel van dit onderzoek was om de potentie van actieve biomonitoring – het actief inbrengen van monitoringsorganismen in ecosystemen - te evalueren als integrerende beoordeling van de algemene luchtkwaliteit, op basis van de anatomische en morfologische blad- en boomkenmerken van schietwilg (Salix alba L.). Hiervoor werden in april 2007 op negen, at random gekozen plaatsen in de regio van de stad Antwerpen (‘hoge luchtverontreiniging’) en in de regio Halle-Zoersel (20 km ten noordoosten van Antwerpen; ‘lage luchtverontreiniging’) telkens zes wilgenstekken aangeplant in gecontroleerde omstandigheden. De wilgenstekken werden geoogst in september 2007 en de stomatale densiteit, de stomatale porie oppervlakte, de specifieke bladoppervlakte en de blad- en scheutbiomassa werden bepaald. De stomatale poriënoppervlakte, evenals de stomatale weerstand, was significant lager (-20%) in de regio Antwerpen in vergelijking met de regio Halle-Zoersel. De afname in poriënoppervlakte in de regio Antwerpen was een gevolg van een gereduceerde stomatale lengte (-11%) en breedte (-14%). De vorming van kleinere stomata in meer vervuilde gebieden wordt beschouwd als een aanpassingsmechanisme aan slechtere luchtkwaliteit. De resultaten uit dit onderzoek tonen aan dat actieve biomonitoring met schietwilg potenties biedt voor het inschatten van verschillen in de lokale luchtkwaliteit aan de hand van anatomische en morfologische blad- en boomkenmerken.