Hoe AIDS het culturele leven verstoorde In de zomer van 1977 organiseerden de Amsterdamse Rooie Flikkers een zomerkamp nabij Montaigu de Quercy, ‘dans la profonde France’ zoals de Fransen zeggen. De nichten kwamen uit heel WestEuropa: veel Nederlanders en Fransen en verder Duitsers, Italianen, Zweden, Belgen, Engelsen. Voor iedereen was het een bijzondere gelegenheid: we hadden onze eigen feestelijke homowereld op een grote boerderij met een zeer fors stuk land eromheen waar we konden doen wat we wilden. Het was voor twee weken het flikkerland dat we thuis niet hadden. Als Rooie Flikkers maakten we kennis met andere radicale homo’s, vooral met de Franse jongens van de diverse afsplitsingen van de GLH wat stond voor de ‘groep voor de bevrijding van homoseksualiteit’. Zij zouden later het beste homoblad van de wereld gaan maken, de Gai Pied. Mij staat vooral de eerste bezoeker Frank Arnal bij die me de eerste avond onderhield over de Franse filosofen van wie verschillende homo zouden zijn (Roland Barthes, Michel Foucault) en andere een tikje van de flikkermolen zouden hebben meegekregen. Ik voelde me, geconfronteerd met al die informatie, een provinciaaltje. Van Guy Hocquenghem wisten we al dat die zo was: zijn Le désir homosexuel (1972) was in Duitse vertaling ons lijfboek. Maar veel verder reikte onze Franse homohorizon niet. Met verschillende van die jongens zouden we vrienden worden. We gingen op en neer reizen tussen Amsterdam en Parijs met soms een uitstapje naar Berlijn of andere steden waar de flikkerij op stoom lag. Het waren vrolijke en geile jaren die niet lang daarna wreed werden verstoord door AIDS. Het gekke van onze ervaringen zou zijn dat niemand van de Rooie Flikkers aan ‘de ziekte’ is overleden maar dat die onder onze Franse vrienden geweldig heeft huis gehouden. De Parijse denkers Foucault en Hocquenghem stierven eraan (Barthes werd ‘gewoon’ door een bus overreden). En veel van onze vrienden zouden overlijden: Frank Arnal die hoofdredacteur van Gai Pied was geworden, de schrijver Gilles Barbedette, de historicus Michel Rey. Andere jongens verloren we uit het oog en we vroegen ons wel eens af wat er met hen was gebeurd maar we kenden het antwoord niet. Die vrienden van ons waren het topje van de Parijse homoseksuele sterftestatistiek want ook andere homoseksuele beroemdheden stierven aan de ziekte zoals Jean Paul Aron en Hervé Guibert. Aron was de eerste die in de ‘algemene’ media zijn serostatus aankondigde en Guibert heeft een spoor romans en dagboeken nagelaten die eerst over wreedheid en jongens gingen en later over AIDS. Ook maakte hij foto’s van zijn aftakelende lichaam. Het leek wel of een generatie, in Parijs net als in New York, werd uitgewist. Een enkeling overleefde na 1995 dankzij de tritherapie. Het blad Gai Pied werd opgeheven en een belangrijke oorzaak was de massale sterfte door AIDS. Het heeft me altijd verbaasd waarom het wel onder onze vrienden in Parijs en niet bij onszelf zo woedde. Hadden zij meer rondgeneukt in New York of hielden wij minder van anale seks? Het waren droeve jaren. Ik herinner me vooral het laatste afscheid van Frank Arnal: zwakjes maar nog steeds nichterig wuivend voor een vakantiehuis opnieuw in de Quercy. Zijn begrafenis heb ik niet kunnen bijwonen omdat zijn correcte maar niet zo homovriendelijke familie hem in allerijl onder de grond stopte. Het bericht kwam op een maandagavond en op woensdagochtend was de teraardebestelling in zijn geboortestreek de Var. Die ochtend had ik een college over seksuele subculturen en vertelde ik de studenten over de Parijse homoactieve parken en pisbakken die hij m’n geliefde en mij had laten zien. Bijna 20 jaar na dato krijg ik nog steeds een brok in m’n keel als ik aan die laatste treurige momenten denk. Aan het laatste moeizame telefoongesprek tijdens de kerstdagen, zijn laatste ansicht, het bericht bij aankomst uit de Quercy in Parijs dat Michel Rey ook AIDS had – en we logeerden bij hem. De oorspronkelijke groep van Rooie Flikkers in Amsterdam werd misschien niet getroffen door AIDS, maar wel de Nachwuchs zoals Geert Visser ofwel Hellun Zelluf, Marco de Koning, Jules van der Veldt en Michiel Bollinger die een overlever is. De laatste twee waren bij de Softies – cabaretachtige flikkerkunst zoals we die niet meer kennen. Geert Visser was met Club Chique en de Gay Dating Show rond 1990 één van de aanjagers van de levendige scene rond travestie en transformatiekunst in Amsterdam. Andere kennissen stierven. Schrijver Frans Kellendonk die uit zijn boek in wording Mystiek lichaam voorlas in een serie van homostudies. Zijn lezing trok anderhalf dozijn mensen maar het boek trok na verschijning alle aandacht omdat het antisemitisch zou zijn. Er was net zoveel reden om hem van homofobie te betichten maar dan moest je wel zo dwaas zijn om de ideeën van de romanfiguren voor die van de schrijver zelf te houden. Het boek blijft de grote ideeënroman en eigenlijk het belangrijkste boek over AIDS in Nederland zonder dat het acroniem erin voorkomt. Op zijn begrafenis in de Sint Nicolaaskerk zongen de ongeschoeide Karmelieten – had nooit geweten dat zoiets in Nederland bestond - een requiem. De leerdichter Jim Holmes die als James S. Holmes de literaire homostudies deed, was één van de weinige mannen op leeftijd die aan AIDS overleed; het waren altijd jongeren, mijn leeftijdgenoten. In december 2009 gaven we zijn coming-out-epos Billy the Crisco Kid voor het eerst volledig uit. Zijn vrienden van leerwinkel en – galerie Rob overleden aan de ziekte evenals Walter Kamp die hun werk op activistisch niveau voortzette en ‘illegale’ AIDS-medicijnen in Nederland importeerde. Mijn vriend Bram van Stolk, een socioloog die over seks en ook over homo-emancipatie schreef, stierf kort na zijn vriend. Zij waren de Nederlandse erfgenamen van de wereldberoemde socioloog en kastnicht Norbert Elias die weer kort voor beide vrienden gewoon aan de ouderdom stierf in zijn Amsterdamse woning. Er is een nog veel langere rij van namen van mensen uit de wereld van cultuur en pers. AIDS was hier net als in andere Westerse wereldsteden een klap voor het (homo)culturele leven. Elders op de website www.aidsmemorial.nl zijn alle namen van die bekendere en onbekendere namen te vinden. Door de ziekte missen we de campy theaterrecensent van de NRC Jac. Heijer evenals zijn zwarte vriend Michael Matthews. Ik heb nog een boek uit zijn bezit in m’n kast staan net als zijn mooie verzameling essays over toneel. Ton Kors die zo geobsedeerd over de dildo schreef stierf te vroeg. De Russische vluchteling Yoeri Egorov overleed voordat hij het hoogtepunt van zijn carrière had bereikt. Michel Vassallucci uit Marseille groeide van een kleine homo-uitgever die met zijn vriend Lex Spaans de Woelrat bestierde tot een grote man in het uitgeversvak die zijn naam gaf aan een eigen bedrijf. Naast al die mensen die eens bekend waren, zijn er ook al die jongens die nooit zo in de schijnwerpers hebben gestaan. Ik herinner me een kortstondige liefde, Peter Vlaspolder, voor mij in de late jaren zeventig de mooiste jongen op de dansvloeren van COC en DOK. Mooi om zijn vragende ogen en zijn bijzondere manier van dansen. Zeker drie maanden heb ik liefdesverdriet gehad om hem nadat hij het had uitgemaakt. Hij zou later een favoriete student worden en bij me afstuderen. We spraken nooit meer over mijn liefde voor hem, alleen bij het afstuderen verwees ik ernaar. Mijn collega Saskia Poldervaart was voor mij aan de beurt om een speech te houden voor een studente die ze had leren kennen in een college over het huishouden. Ik kon zeggen dat ik Peter had leren kennen op de dansvloeren van Amsterdam. Het bericht dat hij dodelijk ziek was, vernam ik tussen neus en lippen door van zijn al even beeldschone Argentijnse vriend die ook lessen homostudies volgde. Ik heb Peter nog proberen te spreken, maar het was te laat. AIDS-patiënten stierven snel in die vroege jaren. Van zijn begrafenis hoorde ik pas achteraf want zijn familie had er geen gerucht aan willen geven. Een andere kortstondige liefde van me was Willem de Ridder, zelf timmerman en broer van fotograaf Frits de Ridder die een boek uitgaf met foto’s van AIDS-patiënten. Willem was, en ik geloof voor iedereen indertijd, een uiterst charmante jongeman van grote schoonheid met prachtige, levendige ogen en zwarte krullen. In ‘mijn’ tijd mocht hij van zijn hospita na tien uur ’s avonds geen herenbezoek ontvangen op zijn kamer aan de Egelantiersgracht – ook al zoiets van vervlogen tijden. Hij heeft veel langer geleefd met AIDS dan zijn broer. Hij bleef altijd een vrolijke, spontane jongen. In het voorjaar van 2002 kreeg hij een heel katholieke begrafenis in de Mozes-en-Aäronkerk. Voor mij zijn Amsterdam en Parijs de plekken waar ik het verlies persoonlijk heb gevoeld en waar mijn herinneringen liggen aan al die verdwenen vrienden. Dat heb ik veel minder bij andere homoseksuele wereldsteden. In 1985 bezocht ik voor het eerst de Verenigde Staten en daar lagen homowereld en –beweging toen totaal in de kreukels. Ik herinner me een discussie van intellectuelen in New York over AIDS en beleid. Ze waren geparalyseerd door de vraag wie wel en wie niet OK was in de lokale medische bureaucratie – het was meer roddelen dan analyseren. Voor het echte activistische werk hadden ze daar Larry Kramer. Ik bezocht een homobar in San Francisco waar ze, al net zo weinig weloverwogen als met dat geklets aan de oostkust, terugkeerden naar hun wortels: geen hippiekleren en nichtenrock meer maar cowboycostuums en –liedjes. Ze namen afscheid van de stad waarheen ze gevlucht waren vanwege de homohaat op het platteland en nu keerden ze terug naar hun roots, weg van de AIDS, maar soms ermee besmet. Eigenlijk hadden ze de macho-ideeën van het Wilde Westen en de Bible Belt nooit goed uit hun poriën gekregen. Hun terugkeer was geen doordachte oplossing net zo min als de enorme Amerikaanse vlag die in die bar zegenend boven de dansvloer hing. Amerika deed in de persoon van Reagan, de toenmalige president en voormalig gouverneur van Californië, helemaal niks aan AIDS. In 1989 was ik weer in de VS. In een bar in Washington stonden een paar jongemannen met elkaar over Amsterdam te praten. Daar was het zo leuk omdat het homoseksuele leven in sauna’s en donkere kamers er vrolijk doorging terwijl het in de VS op een laag pitje was komen te staan, althans zo zagen zij het. Kennelijk was in de VS seks het probleem, meer dan het deel van de seks dat onveilig is. New York en San Francisco waren in 1985 steden van het sterven voor homo’s. De rest van de samenleving hoopte dat het tot hun getto beperkt bleef – en tot junkies en zwarten. De straights kwamen bedrogen uit want de epidemie verspreidde zich ook onder hen, maar wel in veel beperktere mate. Er zijn teveel homomannen in die jaren gestorven om allemaal op te noemen. Kunstenaars als Robert Mapplethorpe, David Wojnarowitz en Keith Haring, de helft van de groep van homoschrijvers rond Edmund White en Andrew Holleran, hele series homologen zoals John Boswell, Alan Berubé, Vito Russo, Marty Levine. Uit Duitsland herinner ik me Berlijner Frank Ripploh die de grappige film Taxi zum Klo regisseerde en beweerde dat hij kon bepalen of mensen AIDS hadden omdat ze er niet goed uit zouden zien. Zijn timmermansoog heeft hem bedrogen. Zijn goede vriend Manfred Salzgeber die homofilms eerst op het Berlijnse filmfestival en later ook in Amsterdam op ‘onze’ flikkerfestivals bracht nadat hij hier was gaan wonen, stierf aan AIDS. Zo kunnen we nog een hele tijd doorgaan met andere landen waar de homo(culturele)gemeenschap net zo hard werd getroffen zoals Engeland of Zuid-Afrika. Van veel mensen herinneren we ons de namen omdat we ze herhalen wanneer er herinneringen opgehaald worden. Maar er zijn ook zoveel verblekende gezichten. Mensen van wie de namen vergeten zijn maar niet hun kenmerken of eigenschappen. Zoals de jongen met zijn grote geval die zo goed spuiten kon. De PSP-er die als eerste met het idee van een HomoMonument kwam. En dan zijn er al die gezichten en herinneringen aan situaties uit een ver verleden waar vergeten namen aan verbonden zijn van wie je je afvraagt of ze nog leven. Er was een jongen die Roy Syfilis werd genoemd; zou iemand met zo’n bijnaam de epidemie hebben overleefd? Ooit stond er een jongen op de cover van het COC-blad Sek die altijd vlekjes op zijn kleurige satijnen broek had waardoor je het extra goed zag en die men had geleerd zijn lul na het plassen af te kloppen ter bestrijding van het euvel van die smetten. Nooit meer gezien. De wereld zou er anders hebben uitgezien, en ook de homowereld, als al die namen nog stonden voor levende, actieve personen. Maar hoe anders, dat valt onmogelijk te zeggen want door het drama van de AIDS zijn niet alleen veel mensen weggerukt uit het culturele en homoseksuele leven, maar er is ook een positieve keerzijde geweest. Al die doden hebben treurig genoeg een stoot gegeven aan homo-emancipatie en –acceptatie. Slachtoffers doen het goed in de moderne samenleving en dat is een geluk bij een ongeluk, maar nodig was het vanzelfsprekend allerminst. AIDS bracht een enorme verarming door al die mensen die te vroeg stierven, door liefdes en vriendschappen die verloren gingen, door beloftes die in de knop werden gebroken. Omdat het seksuele leven dat na de seksuele revolutie een dikke tien jaar vol vreugde en geilheid beleefd kon worden, weer zo moeizaam en moeilijk werd en veel mensen nu niet om religieuze maar om medische taboes ervan afzagen of er gewoon bang van werden. In de jaren negentig krabbelde in Nederland en elders in Europa het homoseksuele leven weer op. De oorzaken van HIV en AIDS waren duidelijk en ook hoe je overdracht kon voorkomen. Het Vagevuur in Eindhoven bloeide als een Europees centrum van perversies, opgewonden leermannen uit heel Europa kwamen naar Amsterdam voor kinky seksfeesten, de Roxy en de It waren indertijd wereldberoemde disco’s. Mijn oudere vrienden prezen de lokale bordelen en hoerenjongens. De Europride en de Gay Games deden Amsterdam aan. Dat alles zou er in de nieuwe eeuw niet zijn. In plaats daarvan kwamen het homohuwelijk, seks via internet en vooral veel discussies over het falen van de homo-emancipatie en over al die leuke Marokkaantjes die behalve soms geil ook vaak gevaarlijk bleken te zijn. Amsterdam werd overvleugeld door andere hoofdsteden die veel groter waren en waar zich een omvangrijker en levendiger homoleven nestelde. De Nederlandse homobeweging was oud geworden en raakte aan het infuus van de overheid, en AIDS was van een slopende een slepende ziekte geworden. De Schorer Stichting en het AIDS-fonds waren in goeden doen geraakt maar ook bureaucratieën geworden die ver van het homoleven waren afgedwaald. Jonge homo’s lijken zich intussen drukker te maken over de vraag of hun haar goed zit dan over AIDS. Hun oudere soortgenoten lijken in misplaatste berusting weg te zakken in hun fauteuils vanwege de vermeende Nederlandse verworvenheden. AIDS heeft het homoen het culturele leven een geweldige dreun gegeven en hoewel de directe gevolgen van de ziekte beheersbaar zijn geworden en we ermee hebben leren leven, heeft de epidemie er in belangrijke mate toe bijgedragen dat seksualiteit nog steeds zo moeilijk ligt en dat we veel meer over seksuele gezondheid dan over seksueel plezier praten. In de jaren zeventig en tachtig dachten de homo’s dat er na honderd jaar een eind was gekomen aan de medicalisering van seksualiteit, maar het omgekeerde is gebeurd. De seks is nog sterker in handen van dokters gekomen dan ooit tevoren, en van de farmaceutische industrie die geweldig heeft geprofiteerd van Viagra. Seksuele gezondheid in psychische en fysieke zin is het toverwoord waarmee de overheid vragen van seksueel plezier uit de weg gaat. En die dokters weten de ballen van seks, noch van intimiteit of liefde. We kregen in de jaren zeventig lol in de seks. AIDS heeft daar een domper op gezet en door de manier waarop er is gereageerd, is het seksuele plezier verder uit het zicht geraakt. Er is voldoende seksuele bevrediging te vinden zoals op internet. Maar daarbuiten heerst toch vooral verlegenheid, ongemak en angst rond fysieke intimiteit. De vraag voor de toekomst is hoe seksueel plezier toch op de kaart te krijgen. Gert Hekma