Complexe getallen Les 2 Het complexe vlak

advertisement
Complexe getallen
Les 2
Het complexe vlak
(Deze les sluit aan bij paragraaf 2 tot blz 13 van
Inleiding Complexe getallen van de Wageningse Methode)
Van complex getal naar
het complexe vlak
Het complexe getal 𝑧 = π‘Ž + 𝑏𝑖 kun je weergeven
met het punt π‘Ž, 𝑏 in een coördinatenstelsel.
𝑅𝑒 π‘Ž + 𝑏𝑖 = π‘Ž heet het reële deel van z.
πΌπ‘š π‘Ž + 𝑏𝑖 = 𝑏 heet het imaginaire deel van z.
Van complex getal naar
het complexe vlak
Maak opgave 1 op bladzijde 8
Van complex getal naar
het complexe vlak
Optellen van complexe getallen:
π‘Ž + 𝑏𝑖 + 𝑐 + 𝑑𝑖 = π‘Ž + 𝑐 + 𝑏 + 𝑑 𝑖
komt overeen met:
Optellen van vectoren.
ο‚· c + di
a + c + (b + d)i
Van complex getal naar
het complexe vlak
De absolute waarde 𝑧 = π‘Ž2 + 𝑏2
komt overeen met
De afstand van z tot O.
|𝑧|
Van complex getal naar
het complexe vlak
arg(z), het argument van z
komt overeen met
De hoek οͺ met de positieve x-as.
(οͺ in radialen, −π < πœ‘ ≤ π )
𝑏
𝑏
tan πœ‘ = π‘Ž , οͺ = inv tan (π‘Ž)
οͺ=arg(z)
Van complex getal naar
het complexe vlak
Maak opgaven 3 en 4 van bladzijde 9 en 10.
Poolcoördinaten
P
Rechthoekige coördinaten: P = (a,b)
Poolcoördinaten: P = (r,πœ‘)
waarbij:
• r is de afstand van P tot O
• πœ‘ is de hoek met de positieve x-as.
r
P
Poolcoördinaten
Van rechthoekige- naar pool-coördinaten:
P
𝑏
Als P = (a,b) dan is π‘Ÿ = π‘Ž2 + 𝑏2 en πœ‘ = inv tan(π‘Ž)
r
πœ‘
Van pool- naar rechthoekige-coördinaten:
Als P = (r,πœ‘) dan is π‘Ž = π‘Ÿο€ οƒ— cos πœ‘ en 𝑏 = π‘Ÿο€ οƒ— sin πœ‘
Poolcoördinaten en
het complexe vlak
z
z = a + bi
r
z kun je ook schrijven als
πœ‘
𝑧 = π‘Ÿο€ οƒ—(cos πœ‘ + 𝑖sin πœ‘)
Waarbij: 𝑧 = |π‘Ÿ| en πœ‘ = arg(𝑧)
Poolcoördinaten en
het complexe vlak
z
Voorbeelden
r
• 1 + 𝑖 = 2(cos
π
4
+ 𝑖 βˆ™ sin
• ο€­1ο€­ 𝑖 = 2(ο€­cos ο€­
•
1
2
1
3+ 2 𝑖 = cos
π
6
3π
4
π
4
+ 𝑖 βˆ™ sin ο€­
+ 𝑖 βˆ™ sin
π
6
πœ‘
)
3π
4
)
Figuren in het complexe vlak
Opgave 5 b
Teken de punten z met
• |z| = 1
3
• arg 𝑧 = 4 π
Figuren in het complexe vlak
Opgave 5 b
Teken de punten z met
• |z| = 1
Uitwerking
• Alle punten z met afstand 1 tot O οƒ  de eenheidscirkel.
Figuren in het complexe vlak
Opgave 5 b
Teken de punten z met
3
• arg 𝑧 = π
4
Uitwerking
3
• Alle punten z op de halflijn door O die een hoek 4 π
met de positieve x-as maakt
Figuren in het complexe vlak
Opgave 5 c en d
1
Teken de punten z met arg 𝑧 = 2 ποƒ—|𝑧|
Figuren in het complexe vlak
Opgave 5 c en d
1
Teken de punten z met arg 𝑧 = 2 ποƒ—|𝑧|
Uitwerking
Probeer een aantal voorbeelden.
1
𝑧 = 1 οƒ arg 𝑧 = 2 ποƒ  𝑧 = i
𝑧 = 2 οƒ arg 𝑧 = ποƒ  𝑧 = −2
3
𝑧 = 3 οƒ arg 𝑧 = 2 ποƒ  𝑧 = −3i
𝑧 = 4 οƒ arg 𝑧 = 2ποƒ  𝑧 = 4
De punten liggen op een spiraal.
Figuren in het complexe vlak
Opgave 5 c en d
1
Teken de punten z met arg 𝑧 = 2 ποƒ—|𝑧|
Uitwerking
Probeer een aantal voorbeelden.
1
𝑧 = 1 οƒ arg 𝑧 = 2 ποƒ  𝑧 = i
𝑧 = 2 οƒ arg 𝑧 = ποƒ  𝑧 = −2
3
𝑧 = 3 οƒ arg 𝑧 = 2 ποƒ  𝑧 = −3i
𝑧 = 4 οƒ arg 𝑧 = 2ποƒ  𝑧 = 4
De punten liggen op een spiraal.
Vermenigvuldigen
π‘Ž + 𝑏𝑖 οƒ— 𝑐 + 𝑑𝑖 = (π‘Žοƒ—π‘ − 𝑏𝑑) + (π‘Žοƒ—π‘‘ + 𝑏𝑐)𝑖
En met poolcoördinaten:
π‘Ÿοƒ—cos  + π‘Ÿοƒ—π‘–οƒ— sin  οƒ— 𝑠 cos  + 𝑠𝑖sin  =
= π‘Ÿοƒ—π‘ οƒ—cos  cos  + π‘Ÿοƒ—π‘ οƒ—π‘–οƒ— cos  οƒ— sin  + π‘Ÿοƒ—π‘ οƒ—π‘–οƒ—sin  cos  + π‘Ÿοƒ—π‘ οƒ—π‘–οƒ—π‘–οƒ— sin  οƒ— sin 
= π‘Ÿοƒ—π‘ οƒ—(cos  cos  − sin  οƒ— sin ) + π‘Ÿοƒ—π‘ οƒ—π‘–οƒ—(cos  οƒ— sin  + sin  cos )
Vermenigvuldigen
π‘Ž + 𝑏𝑖 οƒ— 𝑐 + 𝑑𝑖 = (π‘Žοƒ—π‘ − 𝑏𝑑) + (π‘Žοƒ—π‘‘ + 𝑏𝑐)𝑖
En met poolcoördinaten:
π‘Ÿοƒ—cos  + π‘Ÿοƒ—π‘–οƒ— sin  οƒ— 𝑠 cos  + 𝑠𝑖sin  =
= π‘Ÿοƒ—π‘ οƒ—cos  cos  + π‘Ÿοƒ—π‘ οƒ—π‘–οƒ— cos  οƒ— sin  + π‘Ÿοƒ—π‘ οƒ—π‘–οƒ—sin  cos  + π‘Ÿοƒ—π‘ οƒ—π‘–οƒ—π‘–οƒ— sin  οƒ— sin 
= π‘Ÿοƒ—π‘ οƒ—(cos  cos  − sin  οƒ— sin ) + π‘Ÿοƒ—π‘ οƒ—π‘–οƒ—(cos  οƒ— sin  + sin  cos )
Volgens de somformules uit de gonio geldt:
(cos  cos  − sin  οƒ— sin ) = cos ( + )
en:
(cos  sin  + sin  οƒ— cos ) = sin ( + )
Vermenigvuldigen
Dus:
π‘Ÿοƒ—cos  + π‘Ÿοƒ—π‘–οƒ— sin  οƒ—i οƒ— 𝑠 cos  + 𝑠𝑖sin  =
= π‘Ÿοƒ—π‘ οƒ—(cos( + )οƒ— + 𝑖sin( + ))
Vermenigvuldigen
Dus:
π‘Ÿοƒ—cos  + π‘Ÿοƒ— sin  οƒ—i οƒ— 𝑠 cos  + 𝑠sin  οƒ—i =
= π‘Ÿοƒ—π‘ οƒ—(cos( + )οƒ— + sin( + ) οƒ—i)
Stel 𝑣 = π‘Ÿοƒ—(cos  + 𝑖sin ) en 𝑀 = 𝑠(cos  + iοƒ—sin )
Dan is
𝑣𝑀 = π‘Ÿοƒ—π‘  = π‘Ÿ οƒ— 𝑠 = 𝑣|οƒ—|𝑀
en arg(𝑣𝑀) = 𝛼 + 𝛽 = arg 𝑣 + arg 𝑀 op een veelvoud van 2 na.
Vermenigvuldigen
Voorbeeld
𝑣 = 1 + 𝑖 en 𝑀 = 1 − 𝑖
οƒ  𝑣 = 1 + 1 = 2 en 𝑀 = 1 + 1 = 2
π
π
οƒ  arg 𝑣 = 4 en arg 𝑀 = − 4
𝑣𝑀 = 2 (zie vorig voorbeeld)
οƒ  𝑣𝑀 = 2 = 𝑣|οƒ—|𝑀
οƒ  arg 𝑣𝑀 = arg 2 = 0 = arg 𝑣 + arg(𝑀)
Oefenen
Maken:
De opgaven van paragraaf 2 tot en met opgave 7.
Huiswerk
Inleveren: van paragraaf 2, opgave 8.
Download