SYNTHESE WOORDENSCHAT - VOCABULAIRE WO - het spijsverteringstelsel + het ademhalingstelsel + het urinestelstel Nederlands français het spijsverteringstelsel verteren > ik verteer, ik verteerde, verteerd de mond, de monden de tong, de tongen het speeksel de slokdarm de maag de twaalfvingerige darm de dunne darm de alvleesklier (= de pancreas) de lever de dikke darm de galblaas de anus het wormvormig aanhangsel (= de appendix) le système digestif digérer la bouche la langue la salive l'oesophage l'estomac le duodénum l'intestin grêle le pancréas le foie le gros intestin (= le colon) la bile l'anus l'appendice het ademhalingstelsel ademen > ik adem, ik ademde, geademd de luchtpijp de luchtwegen het strottenhoofd de longen de zuurstof le système respiratoire respirer la trachée les voies respiratoires le larynx / la glande thyroïde les poumons l'oxygène het urinestelsel de urine de nier, de nieren de blaas de urineleider de urinebuis de gifstoffen le système urinaire l'urine le rein la vessie l'uretère l'urètre SYNTHESE WOORDENSCHAT - VOCABULAIRE REKENEN - REKENTAAL Nederlands français de positietabel eenheden (= 1) tientallen (= 10) hondertallen (= 100) duizendtallen (= 1000) tienduizendtallen (= 10 000) honderduizendtallen (= 100 000) miljoentallen (= 1 000 000) tienmiljoentallen (= 10 000 000) honderdmiljoentallen (= 100 000 000) miljardtallen (= 1 000 000 000) tienden (= 0,1) honderdsten (= 0,01) duizendsten (= 0,001) de bewerkingen (+, -, x, :) l'abaque de numération unité dizaine centaine unité de mille dizaine de mille centaine de mille unité de millions dizaine de millions centaine de millions unité de milliards dixième centième millième les opérations de optelling de termen de som l'addition les termes la somme de aftrekking het aftrektal de aftrekker het verschil la soustraction le grand nombre le petit nombre la différence de vermenigvuldiging het vermenigvuldigtal de vermenigvuldiger het product de factoren la multiplication le multiplicande le multiplicateur le produit les facteurs de deling het deeltal (= D) de deler (= d) het quotiënt (= q) de rest la division le dividende le diviseur le quotient le reste SYNTHESE WOORDENSCHAT - VOCABULAIRE WO - DE ZINTUIGEN - LES SENS Nederlands français de vijf zintuigen het zicht het gehoor de reukzin de tastzin de smaak zien horen > ik hoor, ik hoorde, gehoord luisteren > ik luister, ik luisterde, geluisterd ruiken > ik ruik, ik rook, geroken voelen > ik voel, ik voelde, gevoeld proeven > ik proef, ik proefde, geproefd les cinq sens la vue l'ouïe l'odorat le toucher le goût voir entendre écouter sentir (avec le nez) sentir / toucher goûter de zenuw, de zenuwen de hersenen le nerf, les nerfs le cerveau de pupil, de pupillen de iris, de irissen (= het regenboogvlies) het traanbuisje, de traanbuisjes de wenkbrauw, de wenkbrauwen de wimper, de wimpers het ooglid, de oogleden de oogzenuw, de oogzenuwen het netvlies, de netvliezen de ooglens, de ooglenzen la pupille l'iris le tube lacrymal le sourcil le cil la paupière le nerf optique la rétine le cristallin het trommelvlies, de trommelvliezen de gehoorgang, de gehoorgangen de oorschelp, de oorschelpen de gehoorzenuw, de gehoorzenuwen de oorlel, de oorlellen le tympan l'oreille l'oreille externe / le pavillon le nerf auditif le lobe de l'oreille de opperhuid, de opperhuiden de lederhuid, de lederhuiden het haar, de haren het haarzakje, de haarzakjes het bloedvat, de bloedvaten de porie, de poriën de talgklier, de talgklieren de zweetklier, de zweetklieren het tastlichaampje l'épiderme le derme le poil le follicule pileux le vaisseau sanguin le pore la glande sébacée la glande sudoripare le corpuscule tactile kippenvel zweten > ik zweet, ik zweette, gezweet bibberen > ik bibber, ik bibberde, gebibberd la chair de poule suer / transpirer frissonner de tong, de tongen de smaakpapil, de smaakpapillen het gebit kauwen > ik kauw, ik kauwde, gekauwd slikken > ik slik, ik slikte, geslikt la langue les papilles gustatives les dents mâcher avaler SYNTHESE WOORDENSCHAT - VOCABULAIRE WO - DE ZINTUIGEN - LES SENS het neusgat, de neusgaten de neusholte, de neusholten het reukcentrum, de reukcentra de geurreceptor, de geurreceptoren de reukzenuw, de reukzenuwen het neustussenschot, de neustussenschotten de geur het kraakbeen la narine la fosse nasale le centre olfactif le récepteur olfactif le nerf olfactif le septum nasal l'odeur le cartilage de doofheid (de doven / slechthorenden) de blindheid (de blinden / slechtzienden) la surdité (les sourds / malentendants) la cécité (les aveugles / malvoyants) WO - het hart en de bloedsomloop Nederlands français het bloed de bloedplaatjes de witte bloedcellen de rode bloedcellen het plasma de mineralen de bloedsomloop de ader, de aders of aderen de slagader de bloeding vervoeren > ik vervoer, ik vervoerde, vervoerd het hart de hartslag de hartkleppen de hartkamers pompen > ik pomp, ik pompte, gepompd le sang les plaquettes les globules blancs les globules rouges le plasma les minéraux la circulation sanguine la veine l'artère le saignement transporter le coeur la pulsation les valves cardiaques le ventricule pomper SYNTHESE WOORDENSCHAT - VOCABULAIRE DE KLEREN - LES VETEMENTS Nederlands français de kleerkast, de kleerkasten de kapstok, de kapstokken de riem, de riemen de broek, de broeken de short, de shorts de broekzak, de broekzakken de knoop, de knopen de trui, de truien de want, de wanten het ondergoed de kous, de kousen de sok, de sokken de onderbroek, de onderbroeken de hoed, de hoeden de pet, de petten de muts, de mutsen de sjaal, de sjaals de handschoen, de handschoenen de armband, de armbanden de ketting, de kettingen de pyjama, de pyjama's de pantoffel, de pantoffels de laars, de laarzen de sportschoen, de sportschoenen de schoen, de schoenen het uurwerk, de uurwerken de T-shirt het hemd, de hemden de baret de broekkousen, de panty de das de jeans de rok, de rokken het kleed = de jurk, de jurken de kamerjas de jas passen > ik pas, ik paste, gepast de rommel, de puinhoop overal '(op)hangen > ik hang (op), ik hing (op), (op)gehangen dragen > ik draag, ik droeg, gedragen aandoen > ik doe aan, ik deed aan, aangedaan opruimen > ik ruim op, ik ruimde op, opgeruimd de vest de regenjas de stof, de stoffen het motief, de motieven de hak de zool de mouw de maat, de maten la garde-robe, l'armoire le cintre la ceinture le pantalon le short la poche le bouton le pull la moufle les sous-vêtements la chaussette la sockette le slip, la culotte le chapeau la casquette le bonnet l'écharpe le gant le bracelet le collier le pyjama le chausson les bottes les baskets la chaussure la montre le tee-shirt la chemise le béret le collant la cravate le jean la jupe la robe le peignoir le manteau essayer le désordre partout pendre porter mettre ranger la veste l'imperméable le tissu le motif le talon la semelle la manche la taille