Biologie Samenvatting

advertisement
Biologie Samenvatting
Hoofdstuk 6
§4 Planten eten
Planten eten net als mensen, maar van heel andere stoffen:
 Met de wortelharen van de wortels neemt de plant water met mineralen op wat
van de wortels via de vaatbundels naar het blad gaat.
 Via de huidmondjes in een blad haalt de plant koolstofdioxide uit de lucht.
Van deze stoffen maken planten glucose; een soort suiker.
Die glucose wordt gemaakt in bladgroenkorrels in cellen in de bladeren en stengels.
Voor het maken van glucose gebruikt de plant water, koolstofdioxide en hij heeft licht
nodig. Het maken van glucose heet fotosynthese. Bij het maken van glucose ontstaat
zuurstof. De plant gebruikt daar een beetje van en de rest komt via de huidmondjes
in de lucht terecht.
Een groot deel van de glucose wordt via de bastvaten naar andere delen van de
plant vervoerd waar er andere stoffen van gemaakt worden: zetmeel, vetten en
eiwitten. Bij het maken van deze stoffen gebruikt de plant de mineralen die hij
opneemt via de wortels.
Zetmeel
Vetten
Eiwitten
Wordt opgeslagen als
Worden opgeslagen als
Zijn nodig voor de groei.
reservevoedsel in wortels
reservevoedsel in de
en zaden.
zaden.
De meeste planten slaan hun reservevoedsel op in de wortel. ’s Winters sterft dan
ook alleen het bovengrondse gedeelte af. Alleen de wortel blijft in leven. In het
voorjaar maakt de plant nieuwe bladeren en stengels van de reservestoffen.
Sommige planten slaan hun reservevoedsel op in knollen of bollen. Kollen zijn
verdikte wortels of dikke ondergrondse stengels (aardappel). Bollen bestaan voor het
grootste deel uit dikke bladeren (door de reservestoffen), die heel dicht tegen elkaar
liggen. In zaden zitten veel reservestoffen, meestal zetmeel, olie of vet.
§5 Planten kweken
Planten worden verbouwd op verschillende manieren:
 Akkerbouw: op grote akkers wordt één soort gewas verbouwd.
 Tuinbouw: kleinere akkers dan bij akkerbouw, er worden vooral groenten en
fruit verbouwd.
 Glastuinbouw: in kassen worden bijv. tomaten en paprika’s verbouwd.
Voortplanting waarbij bevruchting plaatsvindt, heet geslachtelijke voortplanting.
Anders heet het ongeslachtelijke voortplanting. Dat wil zeggen dat een stukje van
een volwassen plant uitgroeit tot een nieuwe plant.
 Wortelstokken zijn stengels die onder de grond groeien. Op sommige plaatsen
zitten verdikkingen waaruit nieuwe planten groeien.
 Een uitloper is een lange stengel. Op sommige plaatsen ontwikkelen zich
wortels waaruit nieuwe planten groeien.


Een bol is een stukje stengel met bladeren (rokken). Daartussen kunnen
knoppen ontstaan waar nieuwe planten uit groeien (klister).
Knollen zijn verdikte stengels die uitlopers kunnen vormen. Aan het eind
daarvan kunnen nieuwe knollen ontslaan waaruit nieuwe planten groeien.
In kassen kan je de omstandigheden van de planten regelen naar hoe ze het best
kunnen groeien. Tuinders verwarmen de kassen met kachels die ook nog
koolstofdioxide produceren die ze vervolgens in de kassen blazen. Met lampen wordt
extra licht gemaakt. Zo kunnen ze het hele jaar door planten kweken.
Als je een plant verbetert door hem mooier, groter of lekkerder te maken, heet dat
veredelen. Dat gaat zo:
1. Kruisen: de kweker kiest twee planten met de eigenschappen die hij wenst.
Dan zorgt hij dat stuifmeel van de ene plant op de stempel van de ander komt.
2. Selecteren: uit de zaden die dan ontstaan, kweekt hij nieuwe planten. Meestal
ontstaan niet direct de perfecte planten, dus moet dit een paar keer opnieuw.
3. Vermeerderen: als de kweker eindelijk de goede plant heeft, gaat hij hem
ongeslachtelijk vermeerderen, zodat die planten dezelfde eigenschappen
houden.
Soms heeft een plant geen bollen, knollen of uitlopers. Dan moet je hem stekken.
Dan snijdt je een stukje van de plant af wat je in water stopt tot er wortels aan gaan
groeien. Dan plant je hem in de grond.
§ Survival in de jungle
Tropische regenwouden vind je rondom de evenaar. Er is geen verschil tussen
zomer en winter en de temperatuur komt nooit beneden de 18ºC. Er valt twee tot tien
keer zoveel regen als in Nederland. Door deze temperatuur en hoeveelheid neerslag
komen er heel veel soorten planten en dieren voor.
Een tropisch regenwoud bestaat uit vier lagen:
1. De hoge boomtoppen van reuzenbomen.
2. Het kronendak: een dicht bladerdak van bomen tot 40 m hoogte wat bijna al
het licht tegenhoudt.
3. De lage boomlaag: struiken, jonge bomen, grote varens en lianen (houtige
klimplanten die langs bomen omhoog klimmen naar het licht). Hier leven de
meeste dieren.
4. Bodemlaag: afgevallen bladeren en takken. Er is heel weinig licht (2 à 3%).
Hier leven grotere zoogdieren.
Epifyten zijn kruidachtige planten die aan een boom zijn gegroeid omdat er op de
grond te weinig licht is. Ze halen hun mineralen en water uit de schors van een
boom.
Het is minder gevaarlijk om op survival in de jungle een beer of een tijger tegen te
komen, dan een tropische ziekte als malaria of gele koorts te krijgen (door insecten)
of een beet van een giftige duizendpoot.
In een jungle weet je niet wat eetbaar is of giftig. Soms zijn delen van een plant wel
eetbaar en andere delen niet, bijv. een tomaat of aardappel. Sommige planten zien
er lekker uit, maar zijn hartstikke giftig. Andere planten kan je beter niet aanraken
omdat je huid dan gaat irriteren. Als je zo’n plant verbrandt, komen die giftige stoffen
vrij en komen in je ogen. Dat moet je dus niet doen. De jungle staat ook vol
geneeskrachtige planten. Die kunnen tegen giftige planten helpen.
Het water in de jungle is nooit helemaal schoon. Er zitten altijd wel zand, zwevend
stof, algen, bacteriën en opgeloste stoffen in die het water een vieze smaak of geur
geven. Om dat eruit te halen, kan je het water even laten staan (in een emmer ofzo)
om zand en modder te laten zakken. Dat heet bezinken. De algen en zwevend stof
kun je uit het water filteren. Om bacteriën eruit te krijgen, moet je het water koken.
Dan gaan ze dood en kunnen geen ziektes meer overbrengen. Zeewater kan je ook
niet zomaar drinken: door al dat zout raakt je lichaam meer vocht kwijt dan dat het
binnenkrijgt. Om van zeewater drinkwater te maken, moet je het destilleren.
destillatie
Het zout en de andere stoffen verdampen niet, dus krijg je rechts schoon drinkwater.
Wat in de linker bak overblijft, heet residu (dat is zout).
Vuur is in de jungle handig om:
 Warmte te geven;
 Gezelligheid te creëren;
 Te koken, bakken of BBQ-en;
 Water te zuiveren;
 Dieren op afstand te houden.
Om vuur te maken, heb je brandstof nodig (hout, benzine, aardgas). Je hebt ook
hoge temperatuur en zuurstof nodig. Om het vuur uit te maken, kan je hem dus
afdekken om gebrek aan zuurstof te maken.
Branddriehoek
Bomen in het regenwoud groeien langzaam en in een geleidelijk tempo waardoor je
geen jaarringen ziet. Daardoor heeft het een dichte structuur en is het hout hard. Het
wordt dan ook tropisch hardhout genoemd. Het geeft veel warmte en brandt lang,
maar het is wel moeilijk om aan te steken.
Download