LEEN DEN BESTEN Afscheid van feodale tijden Maatschappelijke veranderingen komen nooit uit de lucht vallen, maar liggen altijd in het verlengde van wat soms al eeuwen aan de gang is. Een beginpunt is dus moeilijk aan te geven. Toch meen ik te kunnen stellen dat de West-Europese cultuur zoals we die nu kennen vooral gestempeld is door de veranderingen die zich voordeden in de vijftiende en zestiende eeuw. Reeds de veertiende eeuw luidde het einde van de Middeleeuwen in. Pestepidemieën die een derde van de bevolking wegvaagden, crises in de landbouw en handel, de invoering van buskruit, de verarming van de landadel en een volksverhuizing van landbouwgebieden naar steden brachten de traditionele patronen van leven aan het wankelen en riepen spanningen op waarop de kerk moeilijk een antwoord wist te vinden. Angst heerste alom. Angst vooral voor God die – zo geloofde men – de zwarte dood, de pest, had gestuurd als straf voor begane zonden en zijn eigen zoon tot de ontzettende dood aan het kruis had bestemd om de menselijke schuld te boeten. In de vijftiende eeuw werd het leven gaandeweg gemakkelijker. Sommigen begonnen in opstand te komen tegen bijgeloof en angsten. Een hunkering naar een nieuw bestaan kwam op. Geleidelijk aan brak een vernieuwing van levensgevoel en mentaliteit door. Mensen begonnen zich kritischer en onafhankelijker op te stellen tegenover de traditie dan ze voorheen deden. De autoriteit van de Bijbel gingen ze onderscheiden van de autoriteit van de kerk. Belangrijk werd het zelf toetsen van wat gezagsinstanties zeiden. De uitvinding van de boekdrukkunst speelde hierbij een grote rol: boeken waren aanzienlijk goedkoper dan handschriften en konden op grotere schaal worden verspreid en daardoor meer mensen bereiken. Daar kwam bij dat al vrij snel wetenschappelijke boeken steeds minder in het Latijn (dat slechts een kleine elite kon lezen) en steeds vaker in de volkstaal verschenen en dus voor een grotere groep mensen toegankelijk werden. Velen gingen zich in toenemende mate specialiseren in kennis en vaardigheden. Het resultaat mocht er zijn: de ontdekking van het kompas, de telescoop, het vergrootglas, windmolens en een ploeg die diepere voren. Vooral de ploeg en de windmolens droegen ertoe bij dat er van nu af aan regelmatig een landbouwoverschot was. De welvaart nam hierdoor toe. Het geluk van een gezondere veestapel hielp daarbij een handje. De overschotten leidden tot opleving van de handel en van de steden. In de steden kreeg een zelfbewuste burgerij steeds meer macht. Deze burgerij stelde de gilderegels terzijde en later ook het kerkelijk gesanctioneerde renteverbod. Ze kende een grote waarde toe aan de mechanische kunsten van handwerkers en ingenieurs. Het duurde niet lang of nieuwe productievormen werden ontwikkeld, de vroegkapitalistische wareneconomie brak door en de handel in goederen en geld werd tot een belangrijke macht. Bij velen trad niet alleen een verlicht eigenbelang op de voorgrond, maar ook een materialistische, praktische instelling, scepsis in denken, doelmatigheid in doen en de geneigdheid om een oordeel alleen op feiten en harde bewijzen te baseren. De vijftiende eeuw is te typeren als de eeuw van de nieuwsgierigheid. Kooplui en geestelijken, geleerden, kunstenaars en studenten, avonturiers, struikrovers en oplichters verkenden de tot dan toe onbekende wereld. Ontdekkingsreizigers, met name vanuit Spanje en Portugal, verruimden de horizon en droegen bij tot kennis van de aarde, van andere volken en van andere manieren van leven, denken en geloven. De wetenschap stelde zich in dienst van de planetaire nieuwsgierigheid die overal opdook en alle conventies verwierp: geleerden stichtten scholen voor kosmografie en tekenden landkaarten; de eerste beginselen van de zoölogie en chemie tekenden zich af; en met steeds groeiende aandacht wierp men zich op de studie van gesteenten, kristallen en ertsen. De ene ontdekking volgde op de andere. De ondoordringbare nevel die over grote delen van de wereld uitgespreid lag, begon op te trekken. De plaats van de kerk, die tot dan toe werd beschouwd als de allerhoogste autoriteit op geestelijk gebied, veranderde ingrijpend. Niet langer was ze bijna onaantastbaar. De inname van het christelijke Byzantium door de Osmanen in 1453, en het schandaal van de ballingschap van de paus in Avignon en van het grote schisma (toen drie pausen tegelijkertijd beweerden dat ze de opvolger van Petrus waren) ondermijnden het vertrouwen in het instituut kerk. Toen ook nog eens critici allerlei misstanden signaleerden en deze steeds openlijker en nadrukkelijker aan de orde stelde, brokkelde het gezag van de kerk meer en meer af. De herontdekking van de culturen van het oude Griekenland en Rome voedde zelfs een verzet tegen de kerk. Ook de middeleeuwse theorie van de politieke macht stortte in. Die theorie behelsde dat alle macht uiteindelijk afkomstig is van God: God heeft deze gedelegeerd aan de paus voor zover het geestelijke aangelegenheden betreft en aan de keizer waar het om wereldse zaken gaat. De paus en de keizer verloren hun aan God ontleende gezag. Zo vonden in de vijftiende eeuw op alle mogelijke gebieden tegelijkertijd veranderingen plaats. Veel van deze veranderingen waren op zich niet altijd even opvallend en revolutionair, maar allemaal bij elkaar hadden ze radicale gevolgen: ze brachten een metamorfose teweeg in de manier waarop men dacht, leefde en de wereld ervoer. Een van de gevolgen was het ontstaan van het individu. Als handelend persoon begon het individu om zich heen te kijken naar nieuwe mogelijkheden voor zichzelf. Als interpreterend persoon begon het zich af te scheiden van wat voortaan de objectieve fysische natuur zou heten. Voor God bleef steeds minder plaats over waar Hij zich in zijn mysterie kon verstoppen. De mens die tot dan toe ingekapseld was in overkoepelende verbanden van traditie, gemeenschap of goddelijk plan, nam zijn lot in eigen handen. Hij plaatste zich bovenaan de schaal van waarden en bepaalde van daaruit waarden en betekenissen, hij ondermijnde langzaam maar zeker het mythische ethos, haalde de wereld geleidelijk aan onder het ‘hemels baldakijn’ vandaan en zette zichzelf als subject op de troon van zijn wereld en nam daarbij de plaats van God in. De aarde zag hij niet langer meer als akelige wachtkamer voor hen die onderweg zijn naar het hiernamaals. De tijd van wachten op redding van boven was voorbij. De overgang van de feodale, statische samenleving (de standenmaatschappij met haar privileges) naar de moderne, dynamische vond plaats toen de hiërarchische afhankelijkheidsrelaties tussen religie, wetenschap, techniek, economie en politiek hun kracht verloren. Religie, wetenschap, economie en andere functionele subsystemen of sectoren ontwikkelden zich relatief onafhankelijk van elkaar volgens regels die binnen de sector van betekenis waren. De zoektocht naar het ware kwam los te staan van die naar het goede en het schone. Het ware, het goede en het schone werden afzonderlijke onderzoeksterreinen. De statische samenleving met haar gelaagde structuur, gebaseerd op maatschappelijke status, rijkdom en macht, brokkelde af. Het feodalisme met haar traditionele gelaagdheid maakte plaats voor een functionele differentiatie ofwel de opkomst van functioneel gespecialiseerde velden van communicatie, interactie en organisatie. Kennis was niet langer gebaseerd op groepscodes. Normatieve vormen van leren maakten plaats voor het leren kennen door middel van waarneming en onderzoek. Edelen en geestelijken hadden niet langer de controle over andere groepen in de samenleving. Ze verloren de zeggenschap over de wijze van kennis vergaren in de wetenschap, de economie en de politiek en konden niet meer de grenzen van deze en andere sectoren bepalen. De functionele subsystemen waren ook niet langer aan een bepaald gebied gebonden. De wereld werd hun terrein. De ontwikkeling van voorwetenschappelijke, traditionele (middeleeuwse) samenleving naar de (moderne) negentiende-eeuwse industriële samenleving en vervolgens naar onze huidige (postmoderne) technocratische samenleving (ook wel informatiemaatschappij, kennismaatschappij, netwerksamenleving of abstracte samenleving genoemd) verliep met horten en stoten. De veranderingen die deze ontwikkeling mogelijk maakten, gingen niet op elk moment in dezelfde richting, voltrokken zich niet altijd in hetzelfde tempo en op dezelfde wijze, brachten tegenontwikkelingen op gang, waren grotendeels onbedoeld en niet voorzien en werden vaak ervaren als uitermate ongewenst. Ze waren zo veelomvattend en complex dat het niet eenvoudig is ze zonder eenzijdigheid en vertekening in beeld te brengen. Om het moderniseringsproces - het complexe proces van onderling samenhangende structurele, culturele, psychologische en fysische veranderingen - te begrijpen, is het goed enkele concrete voorbeelden voor ogen te hebben. Het eerste betreft de stedelijke gasthuizen. In de late Middeleeuwen boden deze onderdak aan lichamelijk en geestelijk gehandicapten, armlastige weduwen, wezen en allerlei rondtrekkend volk. Religieuzen en religieus gedreven vrijwilligers verzorgden hen. Nu hebben we alle mogelijke op zeer specifieke doelgroepen toegespitste klinieken, opvangcentra en zorgcentra, waar een team van gespecialiseerde beroepskrachten, ingekaderd in een bureaucratisch apparaat en gesteund door de modernste technologie, op zakelijke basis zo efficiënt en snel mogelijk hulp op maat biedt. Een ander voorbeeld betreft de familie of het gezin. De premoderne familie verenigde verscheidene functies in zich zoals de productie van voedsel en andere goederen, de opvoeding van de kinderen en de zorg voor zieke en oude familieleden. Veel van deze functies zijn nu overgenomen door aparte bedrijven en instellingen. © L. den Besten Zevenaar, 6 juli 2009