Bachelorproef De effecten van PPAG en aspalathine op β

advertisement
Bachelorproef
De effecten van PPAG en aspalathine op β-cel
apoptose geïnduceerd door verschillende stress
inducerende stoffen in vitro.
Vrije Universiteit Brussel
Laarbeeklaan 103, 1090 Jette
Eddy Himpe, doctoraatstudent, promotor
Karen Poels, contactpersoon EhB
Chloë Verspecht
Departement GEZ-LA
Bachelor Biomedische Laboratoriumtechnologie
Farmaceutische en Biologische Laboratoriumtechnologie
2013-2014
Voorwoord
Allereerst zou ik Myriam Brisaert en Luc Bouwens willen bedanken. Myriam Brisaert omdat
zij de contacten heeft gelegd voor mij met de stageplaats en Luc Bouwens,
verantwoordelijke van de onderzoeksgroep DIFF en professor biologie, omdat hij heeft
toegezegd dat ik stage mocht doen gedurende drie maanden. Beide hebben ervoor gezorgd
dat ik aan deze ervaring kon beginnen. Tijdens mijn drie maanden werd ik zeer goed
begeleid door Eddy Himpe, waarvoor ik hem wil bedanken. Hij heeft mij geholpen mijn
technische vaardigheden te verbeteren, efficiënt te leren werken, dingen te plannen en mee
te helpen aan het op punt stellen van een model. Ook de hele crew van DIFF zou ik willen
bedanken, want zij hebben mij goed ontvangen, opgenomen in de groep en mij laten thuis
voelen.
Naast het praktische werk heeft Eddy mij ook zeer goed geholpen bij het schrijven van mijn
eindwerk, met dit werk als resultaat. Hierbij mag ik Karen Poels niet vergeten te bedanken,
die regelmatig mijn eindwerk heeft nagelezen en heeft bijgestuurd waar nodig was qua
structuur en lay-out om tot dit resultaat te komen.
Als laatste zou ik mijn ouders willen bedanken omdat zij ook hun steentje hebben
bijgedragen door het eindwerk na te lezen en zo veel mogelijk spellingsfouten te verbeteren,
die andere over het hoofd hebben gezien.
Organigram
Vrije Universiteit
Brussel
Faculteit
Geneeskunde en
Farmacie
Cel Differentiatie Lab
DIFF (Diabetes cluster)
Luc Bouwens
Hoofd
Andrea De
Smedt
Secretariaat
Isabelle Houbracken
Postdoctoraat
Evelien De Waele
Doctoraat studente
Jonathan Baldan
laatste jaar master in de
biomedische
wetenschappen
Josue Kunjom Mfopou
Postdoctoraat
Elke Wauters
Doctoraat
studente
Marijke Baekeland
Laborante
Eddy Himpe
Doctoraat student
Chloë Verspecht
laatste jaar bachelor
Biomedische
laboratorium
technologiëen
Emmy De Blay
Hoofd laborante
Imane Song
Doctoraat
studente
Iris Mathijs
Assistent / Doctoraat
studente
Inhoudstafel
Voorwoord
Organigram
Inhoudstafel
Lijst van gebruikte afkortingen ................................................................................................................ 6
Samenvatting........................................................................................................................................... 8
Abstract ................................................................................................................................................... 9
1
2
Inleiding ......................................................................................................................................... 11
1.1
De pancreas ........................................................................................................................... 11
1.2
Type 1 diabetes en type 2 diabetes....................................................................................... 13
1.3
Onderzoekslab Cell differentiation DIFF ............................................................................... 14
Literatuurstudie ............................................................................................................................. 16
2.1
Lipotoxiciteit .......................................................................................................................... 17
2.2
Apoptose ............................................................................................................................... 17
2.2.1
Extrinsieke signaalweg................................................................................................... 18
2.2.2
Intrinsieke signaalweg ................................................................................................... 20
2.3
Het endoplasmatisch reticulum en stress ............................................................................. 20
2.4
UPR-signaalweg ..................................................................................................................... 21
2.5
Stress inducerende stoffen.................................................................................................... 23
2.5.1
Streptozotocine ............................................................................................................. 23
2.5.2
Alloxaan ......................................................................................................................... 25
2.5.3
Cyclopiazonic acid.......................................................................................................... 26
2.5.4
Waterstofperoxide ........................................................................................................ 26
2.6
Gebruikte kleuringen en kits ................................................................................................. 28
2.6.1
3
JC-1 assay ....................................................................................................................... 28
Materiaal en Methoden ................................................................................................................ 29
3.1
Materiaal ............................................................................................................................... 29
3.1.1
Celcultuur ...................................................................................................................... 29
3.1.2
Genotypering ................................................................................................................. 45
3.2
Methode ................................................................................................................................ 46
3.2.1
Celcultuur ...................................................................................................................... 46
3.2.2
In vivo experiment (reeds uitgevoerd) .......................................................................... 55
3.2.3
4
Genotypering van muizen ............................................................................................. 56
Resultaten...................................................................................................................................... 58
4.1
In vitro ................................................................................................................................... 58
4.1.1
Hoechst-Pi en TUNEL kleuring op MIN-6 cellen ............................................................ 58
4.1.2
Hoechst-Pi en TUNEL kleuring op INS-1 cellen .............................................................. 60
4.1.3
Optimale condities bepalen met Cell Titer Glow-kit op INS-1 cellen ............................ 61
4.2
In vivo .................................................................................................................................... 66
5
Discussie ........................................................................................................................................ 68
6
Besluit ............................................................................................................................................ 73
Referenties
Lijst van gebruikte afkortingen
A1: Bcl-2 A1
Ask1: apoptotische signalerend kinase 1
ATF-6: activating transcription factor 6
ATP: adenosinetrifosfaat
Bak: Bcl-2 antagonist killer
Bax: Bcl-2 associated X protein
Bcl-2: B-cellymfoma 2
β-cel: beta-cel
Bim: Bcl-2 interacting mediator of cell death
Bip: binding immunoglobulin protein
CAD: caspase activated DNase
CPA: cyclopiazonic acid
cGMP: cyclische guanosinemonofosfaat
CNTF: ciliary neurotrofische factor
CHOP: C/EBP homology protein
DFF45: DNA fragmentatie factor 45
DMEM medium: Dulbecso's modified Eagle Medium
DMSO: dimethylsulfoxide
DNA: desoxyribonucleïnezuur
DP5: death protein 5
epje: eppendorf tube
ER: endoplasmatisch reticulum
ERAD: endoplasmatische reticulum-geassocieerde degradatie
ER-stress: endoplasmatisch reticulum-stress
FADD: Fas-geassocieerd dooddomein
FBS: foetal bovine serum
GLUT2: glucose transporter 2
iCAD: inhibitor of caspase activated DNase
IDDM: Insuline afhankelijke (dependent) diabetes
INS-1: INS-1 832|13 cellijn
Page 6 of 73
IRE-1α: inositol-requiring enzym 1α
JIK: c-Jun N-terminaal inhibitor kinase
JNK: c-Jun N-terminaal kinase
Mcl-1: myeloïd cell leukemia sequence 1
NAD+: nicotinamideadeninedinucleotide
NIDDM: niet-insuline afhankelijke diabetes mellitus
NMU: N-methyl-N-nitrosourea
NO: stikstof monoxide
NP: natriumpyruvaat
PARP: poly-(ADP-ribose) polymerase
PERK: RNA-activated PRO kinase like eukaryotic initiation factor 2α kinase
PP1: protein fosfatase 1
PPAG: phenylpyruvic acid-2-O-β-D-glucoside
PS: penicilline en streptomycine (Pen Strep)
PUMA: P53 – upregulated modulator of apoptosis
ROS: reactieve zuurstof soorten
RPMI medium: Roswell Park Memorial Institute-medium
STZ: streptozotocine
SERCA pomp: sarco (endo) plasmatisch reticulum calcium ATP-ase pomp
T1D: type 1 diabetes
T2D: type 2 diabetes
TNF-α: tumor necrose factor α
TNFR: tumor necrose factor receptor
TRAF2: TNF receptor-associated factor 2
UCP: uncoupeling protein 2
UPR: unfolded protein response
XBP-1: X-Box–binding protein-1
Page 7 of 73
Samenvatting
Het aantal mensen dat diabeet wordt, neemt elk jaar maar toe en dit deels door het feit dat
meer en meer mensen met een groot overgewicht kampen (obese zijn). Diabetes en
obesitas kunnen gelinkt worden door lipotoxiciteit, waarbij de overtollige hoeveelheid aan
verzadigde vetzuren voor stress zorgt in het endoplasmatisch reticulum in de β-cellen.
Langdurige stress veroorzaakt apoptose en zorgt voor een vermindering van de β-cel massa,
wat kan leiden tot het ontwikkelen van diabetes type 2. Anti-oxiderende stoffen van
natuurlijke oorsprong krijgen meer en meer belangstelling van de wetenschappelijke
onderzoekswereld, waar de plant Rooibos een voorbeeld van is. Op 2 stoffen, PPAG en
aspalathine, geëxtraheerd uit Rooibos, wordt momenteel onderzoek gedaan om hun
antidiabetische eigenschappen te achterhalen. Hierdoor zijn goede in vitro en in vivo
modellen nodig om hun effecten te testen.
In vitro werd er gebruik gemaakt van MIN-6 en INS-1 cellen. De TUNEL-Hoechst-Pi kleuring
werd gebruikt om een onderscheid te maken tussen apoptotische, necrotische en levende
cellen. Celdood werd veroorzaakt door 4 stress-inducerende stoffen: streptozotocine (1mM
en 10mM STZ), alloxaan (5mM), cyclopiazonic acid (25µM CPA) en waterstofperoxide
(50µM).
De cellen werden behandeld met PPAG (30µM) en aspalathine (10 en 100µM) om hun effect
hierop te testen. Per stress-inducerende stof werd een concentratiereeks getest met behulp
van de Cell Titer Glow-test, waarbij er enkel onderscheid gemaakt kan worden tussen
levende en dode cellen. In vivo werd gehanteerd voor streptozotocine om diabetes te
veroorzaken bij Balb/c muizen. Deze werden ook behandeld met PPAG om het effect in vivo
waar te nemen.
Zowel in vitro als in vivo werd een verlaging van celdood waargenomen na de behandeling
met PPAG (30µM in vitro en 10mg/kg in vivo), wat bevestigt dat PPAG een antidiabetische
eigenschap bezit: minder celdood betekent minder β-cellen die afsterven in de pancreas en
minder verlies van insuline aanmaak. STZ 1mM, CPA 25µM en waterstofperoxide 50µM zijn
de ideale concentratie voor het induceren van celdood om later andere stoffen, waar
interesse voor is, te testen (waaronder aspalathine, maar dan met een andere
detectiemethode dan de TUNEL en Cell Titer Glow-kit).
Page 8 of 73
Uit de experimenten zijn 2 modellen gekomen die snel celdood veroorzaken: in vitro 50µM
waterstofperoxide gedurende 1 uur (wat ook een zeer goedkoop model is) en in vivo
200mg/kg STZ gedurende 30 uur.
Door heel wat problemen moet er nog veel opnieuw getest worden met dezelfde test en
bevestigd worden door een tweede test. Over PPAG antidiabetische eigenschappen is wat
meer opgehelderd of eerder gezegd bevestigd. En over aspalathine’s eigenschappen moet
eerst nog extra onderzoek gedaan worden (zowel in vitro als in vivo) om hierover een
uitspraak te doen.
Abstract
The number of people who becomes diabetic rise every year and this because more and
more people have overweight (become obese). Lipotoxicity links diabetic and obesities
together at which the excess amount of saturated fatty acids induces stress in the
endoplasmic reticulum in β-cells. Prolonged stress induces apoptosis and reduces the β-cell
mass, which can lead to the development of diabetic type 2. The interest from the scientific
world in antioxidants of natural origin enlarges, Rooibos is an example. At the moment the
research is being done on two substances, PPAG and aspalathin, extracted from Rooibos, to
detect their possible antidiabetic properties. A good in vivo and in vitro model are necessary
to test the effects.
MIN-6 and INS-1 cell lines where used in vitro. The TUNEL-Hoechst-Pi coloring was used to
make the difference between apoptotic, necrotic and living cells. Cell death is caused by four
stress induced substances: streptozotocin (1mM and 10mM STZ), alloxan (5mM),
cyclopiazonic acid (25µM CPA) and hydrogen peroxide (50µM). De cells where treated with
PPAG (30µM) and aspalathin (10µM and 100µM) to test their effects on cell death. Per stress
inducing substance a concentration range was tested using the Cell Titer Glow-assay, only
death and living cells were detected. In vivo they used streptozotocine to induce diabetic in
Balb/c mousses. They were also treated with PPAG to detect effects in vivo.
A decrease in cell death was detected in both in vitro and in vivo after the treatment with
PPAG (30µM in vitro, 10mg/kg in vivo), which confirms PPAGs antidiabetic property:
Page 9 of 73
reduction in cell death also means less β-cells which die in the pancreas and also less loss of
insulin production.
STZ 1mM, CPA 25µM and hydrogen peroxide 50µM are the ideal concentrations to induce
cell death to test other substances of interest in the future (including aspalathin, but with
another detection method than TUNEL and Cell Titer Glow-assay). Two models that induce
quick cell death are the result of the experiments: in vitro 50µM hydrogen peroxide for 1
hour (it’s a very cheap model) and in vivo 200mg/kg STZ for 30 hours.
Due to many problems a lot of experiments need to be retested with the same assay and
confirmed with another assay. PPAG antidiabetic properties have been more clarified or as a
matter of fact confirmed. More additional research needs to be done before there can be a
statement about the properties of aspalathin.
Page 10 of 73
1 Inleiding
Wereldwijd leven er momenteel 347 miljoen mensen met diabetes. Tegen 2030 zal dit aantal
nog toegenomen zijn (WHO). Deze gegevens tonen de noodzakelijkheid aan om hiernaar
onderzoek te doen en een behandeling te zoeken die diabetes kan genezen of de
ontwikkeling ervan kan tegenhouden. Op dit moment bestaan er enkel therapieën die de
patiënten helpen om zo goed en zo lang mogelijk met diabetes te kunnen leven.
Als algemene definitie kan diabetes mellitus omschreven worden als een metabolische
afwijking, ook als chronische ziekte, waarbij er een absoluut of relatief te kort is aan
functionele β-cellen (DIFF). Er bestaan verschillende types van diabetes waarvan type 1
diabetes (T1D) en type 2 diabetes (T2D) de belangrijkste zijn.
1.1 De pancreas
De pancreas (zie figuur 1) bevat cellen die de bloedsuikerspiegel, glycemie, regelt in het
lichaam. Het is een heterogene klier die bestaat uit een exocrien gedeelte en een endocrien
gedeelte (Tayler, 2012).
In een gezonde pancreas zijn 98% van de cellen exocriene cellen die verteringsenzymen
aanmaken (Diabetes Research Institute Foundation). Deze cellen worden ook de acinaire
cellen genoemd. Een acinaire cel kan 15 verschillende soorten (pro)-enzymen aanmaken.
Naast acinaire cellen zijn er nog de ductale cellen die de afvoergangen maken waarlangs het
exocriene secretieproduct naar het duodenum wordt afgevoerd. De meerderheid van deze
enzymen wordt als inactief zymogeem aangemaakt. Deze moeten eerst nog omgezet
worden in hun actieve vorm en dit gebeurt meestal op de plaats waar het zijn functie moet
uitvoeren (Skelin et al, 2012). Pancreatische amylase, trypsine, lipase en ribonuclease zijn
enkele voorbeelden van deze verteringsenzymen (Taylor, 2012). Deze worden samen met
een alkalische vloeistof, pancreassap, afgegeven aan het duodenum (Wat doet de pancreas)
om daar verder koolhydraten, eiwitten, vetten en nucleïnezuren af te breken die aanwezig
zijn in voedsel (Taylor, 2012).
1% van de cellen zijn endocriene cellen die gegroepeerd zijn in clusters, ook de eilandjes van
Langerhans genaamd (Diabetes Research Institute Foundation). De endocriene cellen
kunnen onderverdeeld worden in 4 celtypes die ieder een ander hormoon produceren en
Page 11 of 73
deze afgeven in het bloed: alfa-cellen (α-cellen), beta-cellen (β-cellen), delta-cellen(δ-cellen)
en PP-cellen (Wat doet de pancreas). De α-cellen scheiden glucagon af (Wat doet de
pancreas). Glucagon zorgt ervoor dat de lever glycogeen omzet in glucose en deze afgeeft
aan het bloed. Hierdoor zal de glycemie verhogen (Taylor, 2012). De β-cellen maken insuline
aan (Wat doet de pancreas). Insuline is antagonistisch aan glucagon. Het verlaagt de
glycemie door de lever, spieren en vetweefsel aan te sporen om glucose op te nemen
(Taylor, 2012). Ofwel wordt glucose omgezet in glycogeen en opgeslagen in de lever ofwel
wordt de opgenomen glucose gebruikt als energiebron in het functioneren van de cel,
weefsel of orgaan. De delta-cellen scheiden somastatine af en de PP-cellen pancreas
polypeptide (Wat doet de pancreas).
Figuur 1: De pancreas is retroperitoneaal in de buikholte gelegen, achter de maag en duodenum (bovenaan rechts
figuur). Uitvergroting van de pancreas: de pancreas bestaande uit hoofd, lichaam en staart en staat in contact met het
duodenum (links figuur). Het bevat een exocrien en endocrien gedeelte (onderaan figuur). Het endocrien gedeelte
bestaat uit vier celtypes die samen clusters, of ook wel eilandjes van Langerhans genoemd, vormen: α -, β-, δ- en PPcellen. Alle vier produceren ze hun eigen hormoon. Het exocriene gedeelte neemt het grootste deel in van de pancreas
en bestaat uit acinaire cellen die verschillende verteringsenzymen aanmaken (Figuur afkomstig van
EncyclopædiaBritannica, 2003).
Page 12 of 73
1.2 Type 1 diabetes en type 2 diabetes
Type 1 diabetes (T1D) wordt ook IDDM genoemd, wat staat voor insuline afhankelijke
(dependent) diabetes mellitus, want deze patiënten moeten meerdere malen per dag een
insuline injectie krijgen (WHO). Ook wordt er gesproken van juveniele diabetes (jeugd
diabetes) omdat dit type voorkomt bij kinderen (Casteels). Hier is sprake van een autoimmuunreactie, waarbij het lichaam antilichamen aanmaakt die de β-cellen in de pancreas
aanvallen. Hierdoor ontstaat er een tekort aan insuline.
Type 2 diabetes (T2D) wordt NIDDM genoemd, wat staat voor niet-insuline afhankelijke
diabetes mellitus. Hier wordt de hyperglycemie veroorzaakt door een defect in de insuline
secretie (β-cel functie), insuline werking of beide (WHO). Er kan meestal nog voldoende
insuline aangemaakt worden, maar er treedt insuline resistentie op van de cellen, waardoor
insuline zijn functie niet goed kan uitoefenen. Vroeger werd dit type ouderdomsdiabetes
genoemd, maar nu wordt dit type meer en meer gelinkt aan obesitas (Casteels) & (Cnop et
al, 2005). Bij een patiënt met T2D zal getracht worden om de glycemie te verlagen en onder
controle te houden door combinatie van beweging en een dieet met eventueel inname van
orale medicatie die de insulinegevoeligheid van de cellen verhoogt. Indien dit allemaal niet
voldoende is, kan er ook overgeschakeld worden op het toedienen van insuline (Casteels) &
(WHO).
Indien de glycemie niet goed onder controle wordt gehouden, is er een veel grotere kans op
het ontwikkelen van ernstige complicaties. Wanneer de glycemie steeds te hoog is, is er
sprake van hyperglycemie en kunnen volgende ernstige complicaties optreden: nefropathie,
nieren die aangetast zijn; angiopathie, bloedvaten die aangetast zijn; retinopathie, ogen die
aangetast zijn en neuropathie, zenuwen die aangetast zijn (Casteels) & (WHO). Er is sprake
van hyperglycemie en dus van diabetes bij een bloedsuikerwaarde van 7mmol/l of meer in
nuchtere toestand of een bloedsuikerwaarde van 11,1mmol/l of meer twee uur na inname
van 75g glucose (WHO).
Ook een te lage glycemie, hypoglycemie, is gevaarlijk. Lichte symptomen zijn beven, trillen,
bleek worden, afwezig zijn, maar de symptomen kunnen ook veel ernstiger zijn zoals het
bewustzijn verliezen of in coma geraken (Casteels).
Page 13 of 73
1.3 Onderzoekslab Cell differentiation DIFF
In de onderzoeksgroep DIFF wordt onderzoek gedaan naar de verschillende luiken van de
oorzaken van diabetes en naar de mogelijke behandeling ervan. Vooral de celdifferentiatie
en weefselgeneratie in de pancreas worden onder de loep genomen in verschillende
onderzoeksprojecten. Daarnaast loopt ook het experiment dat besproken wordt in dit
eindwerk en dat tot doel heeft een geneesmiddel te vinden die de β-cellen kunnen
beschermen tegen cytotoxische schade.
Een van de experimenten dat momenteel aan de gang is, is onderzoek naar β-celregeneratie
in
de
pancreas.
Hoe
kunnen
reeds
gedifferentieerde
cellen
in
de
pancreas
geherprogrammeerd worden naar insuline-producerende β-cellen voor het genereren van βcellen die kunnen getransplanteerd worden bij T1D patiënten of voor het regenereren van
de endogene β-cellen van de patiënt (DIFF). Dit onderzoek heeft al geleid tot de ontdekking
van een combinatie geneesmiddelen, een cocktail bestaande uit cytokines, epidermale
groeifactor plus leukemie remmende factor (LIF) of ciliary neurotrophic factor (CNTF), die
endocriene – exocriene transdifferentiatie kunnen induceren en die β-celregeneratie
induceren (Ev, 2014).
Ook onderzoek naar β-cel regeneratie is aan de gang waarbij het epidermaal groeifactor plus
gastrine worden toegediend in muizen.
Bij beide experimenten is men bezig met de ontrafeling van de onderliggende mechanismen
en signaal transductie wegen die betrokken zijn (DIFF).
Als laatste is er ook nog het onderzoek om embryonale stamcellen te laten differentiëren tot
het geschikte cellulaire fenotype, hier β-cel fenotype. In theorie is er geen twijfel mogelijk
dat dit kan, maar in de praktijk blijkt dit toch veel moeilijker. Op dit moment probeert men
de juiste inducerende omstandigheden te vinden die leiden tot in vitro differentiatie van
embryonale cellen in functionele β-cellen (DIFF).
Bij al deze onderzoeken is het van belang te beschikken over een ideaal in vitro en/of in vivo
model om β-cel differentiatie, cellulaire transductie en stamcel differentiatie te bestuderen.
Ofwel zijn deze modellen er al, ofwel moeten ze nog op punt gesteld worden (DIFF).
Page 14 of 73
Een van de laatste op punt te stellen experimenten is het testen van de effecten van twee
stoffen, die geëxtraheerd zijn uit de Rooibos plant, Aspalathus linearis, aspalathine en PPAG
(phenylpyruvic acid-2-O-β-D-glucoside of ook wel RX-1 genoemd) en of één van beide
stoffen β-cellen beschermt. Door β-cellen te beschermen met dergelijke stoffen hoopt men
de ontwikkeling van diabetes (type-2) te kunnen voorkomen of stop te zetten.
Page 15 of 73
2 Literatuurstudie
Meer en meer is er interesse voor componenten afkomstig uit een plant (van natuurlijke
afkomst) met therapeutische eigenschappen. Aspalathine en PPAG (RX-1) zijn twee stoffen
geëxtraheerd uit de Aspalathus linearis of Rooibos plant. Deze plant groeit enkel in een
welbepaald gebied in Zuid-Afrika en is daar zeer populair onder de vorm van herbal tea
(Sinisalo et al, 2010), (Han et al, 2013)& (Ulicna et al, 2005). De thee wordt ook gebruikt in
de traditionele geneeskunde voor het behandelen van onder andere astma, allergieën en
huidproblemen (Sinisalo et al, 2010). Wereldwijd neemt de interesse toe voor deze plant,
vanwege de eigenschappen die het bezit, waaronder de antioxiderende activiteit. Ook werd
(en wordt nog steeds) deze plant door medicijnmannen gebruikt als traditioneel medicijn
tegen onder andere diabetes. Diabetes mellitus is een metabole stoornis, waarbij er sprake
is van verandering in het metabolisme van drie grote nutriënten: koolhydraten, vetten en
proteïnen (Kawano et al, 2009). Bij T2D is de hyperglycemie veroorzaakt door insuline
resistentie, β-cel dood (verlies van β-cel massa) en β-cellen die hun functie niet goed meer
kunnen uitvoeren. Deze laatste twee dragen bij tot het niet meer in staat zijn van het
lichaam om voldoende hoeveelheden insuline te produceren (Luo, J.Z. & L, 2006).
Het verlies van de β-cel massa kan veroorzaakt worden door het afsterven (apoptose) van βcellen en/of onvoldoende proliferatie/neogenese van β-cellen (Cnop et al, 2005). Er zijn
reeds in vivo - en in vitro experimenten uitgevoerd om te onderzoeken of PPAG de β-cellen
beschermt.
In dit experiment zal er gebruik gemaakt worden van de INS-1 en MIN-6 cellijn. Dit zijn β-cel
achtige cellen. INS-1 staat voor insulinoma cellijn, afkomstig van de pancreas van de rat. De
insulinoma werd geïnduceerd door bestraling van de cellen. De cellen bevatten belangrijke
kenmerken van de β-cel van de pancreas, waaronder een hoge insuline inhoud en reageren
op glucose (geassocieerd met expressie van glucose transporter 2 (GLUT2) en glucokinase)
binnen de fysiologische waardes (skelin et al, 2010). MIN-6 cellen zijn afkomstig van een
transgene C57BL/6 muis insulinoma die een insuline promotor/T-antigen construct uitdrukt.
Ze drukken ook GLUT2 en glucokinase uit (Skelin et al, 2010).
Page 16 of 73
Op basis van de in vivo experimenten heeft men ontdekt dat PPAG mogelijk zou kunnen
dienen als bescherming tegen diabetes en wel meer bepaald bescherming tegen het verlies
van β-cel massa die veroorzaakt wordt door stress. Op cellulair niveau is een
verdriedubbeling van de β-cel massa waargenomen en op moleculair niveau een toename in
de expressie van het anti-apoptotische proteïne B-cel lymfoma2 (Bcl-2). In vitro
experimenten waarbij INS-1 cellen werden blootgesteld aan palmitaat tonen aan dat PPAG
een beschermend, dosisafhankelijk anti-apoptotisch effect heeft op de β-cellen.
Concluderend werd aangenomen dat PPAG een anti-apoptotische effect heeft op de βcellen.
Nu wordt er gekeken of PPAG zijn beschermende eigenschap stimulans specifiek is en
daarom gaan er andere stress inducerende factoren getest worden, waaronder
streptozotocine (STZ), alloxaan, waterstofperoxide (H2O2) en cyclopiazonic acid (CPA).
Hiervoor moet een in vitro model geoptimaliseerd worden waar later andere analoge stoffen
op kunnen uitgetest worden. Naast PPAG gaat aspalathine ook in vitro getest worden.
2.1 Lipotoxiciteit
Centraal in dit experiment staat β-cel apoptose die getriggerd wordt door endoplasmatisch
reticulum-stress (ER-stress). Meer en meer wordt er een link gelegd tussen obesitas en T2D.
Hierbij ligt de nadruk vooral op de stijgende niveau’s van verzadigde vetzuren, zoals
palmitaat, in het bloed die de ER-stress induceren. De verzadigde vetzuren zouden een
effect hebben op de levensvatbaarheid van de β-cellen en op lange termijn zorgen voor een
daling in de β-celmassa. Men spreekt hiervan lipotoxiciteit (Diakogiannaki & Morgan, 2008).
Deze lipotoxiciteit ontregelt de ER-homeostase. Het onderliggend mechanisme van deze
lipotoxiciteit is de ER-stress respons of UPR, unfolded protein respons. Deze UPR probeert de
ER-homeostase terug in balans te krijgen door de aanmaak van proteïnen op het ER
membraan te verminderen en de ER plooi capaciteit te laten toenemen. Wanneer UPR hier
in faalt, leidt dit tot apoptose (Cnop at al, 2010) & (Pineau et al, 2010).
2.2 Apoptose
Apoptose of geprogrammeerde celdood, is een gecontroleerd proces dat in een cel kan
plaats vinden (Edmonds). Dit proces neemt deel aan een groot aantal processen in het
lichaam, waaronder ontwikkeling, onderhoud van homeostase in een cel of weefsel en het
Page 17 of 73
elimineren van bijvoorbeeld kankercellen (Genomicobjects). Er zijn verschillende
signaalwegen die leiden naar apoptose. De twee bekendste zijn de intrinsieke en extrinsieke
signaalweg (zie figuur 2).
2.2.1 Extrinsieke signaalweg
De extrinsieke of dood-receptor gemedieerde signaalweg staat onder controle van de tumor
necrose factor familie (TNF-familie), waaronder Fas ligand (Fas L) en tumor necrose factor
(TNF). Deze liganden zullen binden op de doodreceptor, Fas of tumor necrose factor
receptor (TNFR) respectievelijk, die zich op het celoppervlak bevindt. Eenmaal deze receptor
geactiveerd is, bindt het dooddomein van deze receptor met een adaptor molecule FADD
(Fas-geassocieerde dooddomein). De binding activeert deze signaalweg door het recruteren
van twee pro-caspase 8 eiwitten die zullen resulteren in 2 actieve caspase 8 eiwitten (LewisWambi et al, 2009) & (Wali et al, 2013). De geactiveerde caspase 8 kan caspase 3, 6 en 7
(Wali et al, 2013) activeren. Caspase 3 klieft DNA fragmentatie factor 45 (DFF45/iCAD).
Heterodimeer factor DFF45 dissocieert van DFF40 (CAD), waardoor DFF40 oligomeriseert en
zijn DNase activiteit geactiveerd wordt. DFF40 oligomeer veroorzaakt de internucleosomale
DNA fragmentatie, wat typerend is voor apoptose (Genomicobjects).
Page 18 of 73
Figuur 2: Schematische weergave van de extrinsieke en intrinsieke signaalweg die leiden tot apoptose. Beide zorgen voor
de fragmentatie van het DNA. In de extrinsieke signaalweg wordt caspase 3 geactiveerd na het binden van de Fas-ligand
met de doodreceptor die zorgt voor activatie van caspase 8. In de intrinsieke signaalweg wordt caspase 3 geactiveerd
door caspase 9 die zelf geactiveerd wordt door een complex bestaande uit cytochroom C, Apaf-1 en ATP (Figuur
afkomstig van Stages in Apoptosis (Cell Death), (2004)).
Page 19 of 73
2.2.2 Intrinsieke signaalweg
De intrinsieke, mitochondriale gemedieerde signaalweg wordt geactiveerd door cellulaire
stress zoals blootstelling aan straling, groeifactoren die opgenomen worden door de cel,
hoge concentratie glucose of palmitaat, … . Deze signaalweg staat onder controle van Bcl-2
proteïnen familie, waarbij er een evenwicht moet zijn tussen de hoeveelheid aan pro- en aan
anti-apoptotische factoren (pro-overlevingsfactoren). De pro-apoptotische proteïnen
bestaan onder andere uit Bim, Noxa, Bid, PUMA, Bad, Bax, Bak en DP5. Verschillende
cellulaire stressors kunnen sommige pro-apoptotische Bcl-2 eiwitten activeren en kunnen
ook voor een downregulatie (verminderde aanmaak) van de anti-apoptotische eiwitten
zorgen. Activatie van de pro-apoptotische factoren zorgt voor translocatie van Bax en Bak
naar het buitenmembraan van de mitochondrium, waardoor er poriën in het membraan
gevormd worden en cytochroom C vrijgezet kan worden in het cytosol. Cytochroom C vormt
samen met Apaf-1 en ATP een complex en activeert procaspase 9 (Stages in Apoptosis (Cell
Death) (2004)). Caspase 9 zorgt op zijn beurt voor de klieving en activering van caspase 3, 6
en 7. Zoals bij de extrinsieke signaalweg zal dit leiden tot apoptose (Wali et al, 2013).
2.3 Het endoplasmatisch reticulum en stress
Het endoplasmatisch reticulum (ER) is een dynamisch organel dat instaat voor o.a.
lipidensynthese, regulatie van calcium homeostase en biosynthese van proteïnen die
bestemd zijn voor intracellulaire organellen of voor het celoppervlak. Ook speelt het een
centrale rol in het vouwen van secretoire proteïnen tijdens hun doortocht (Pineau et al,
2010). Het ER bepaalt ook welk lot de cel ondergaat onder stress condities. Stimuli die de
functie van de ER-homeostase verstoren, zijn: verandering in eiwit glycosylering, verzwakt of
vertraagde doortocht (verkeer) door het ER, proteïnen die aggregeren, virus infectie,
hypoxie, … (Diakogiannaki & Morgan, 2008). Met ER-stress wordt de opstapeling van slecht
geplooide of ongeplooide proteïnen in het lumen van het ER (Wali et al, 2013) bedoeld
doordat de balans tussen de hoeveelheid proteïnen die op het ER aangemaakt worden en de
plooicapaciteit van het ER verstoord is (Pineau et al, 2010). Er is sprake van ER-stress
wanneer de homeostase verstoord is (Wali et al, 2013).
Hiernaast zijn nog twee andere factoren die ER-stress kunnen veroorzaken: verandering in
de ER-calciumvoorraad en in het verkeer van eiwitten van het ER naar het Golgi-apparaat.
Page 20 of 73
Wanneer de calciumvoorraad van het ER geledigd wordt of er is een verminderde opname,
dan heeft dit een effect op het calcium afhankelijk plooiproces van de proteïnen dat plaats
vindt in het ER. Hierdoor kunnen mis of niet geplooide proteïnen zich opstapelen en ERstress veroorzaken. Wanneer het verkeer tussen het ER en het Golgi-apparaat bemoeilijkt
wordt, kunnen er zich ook proteïnen opstapelen in het ER (Cnop et al, 2010).
Als respons zal het ER de UPR signaalweg triggeren. Deze signaalweg beschikt over
verschillende strategieën om ER-stress tegen te gaan (Pineau et al, 2010) (om de werkdruk
op ER te verlagen (Wali et al, 2013)), door het ER te helpen de opstapeling aan misvormde
proteïnen te verhelpen (Pineau et al, 2010). Dit kan door de algemene translatie te verlagen
en/of een toename in chaperon proteïnen aanmaak (Wali et al, 2013). Als deze stimulans
(UPR) verlengd of hardnekkig aanwezig blijft, zal de ER-stress verergeren (Diakogiannaki &
Morgan, 2008) en resulteert dit in een shift van UPR naar apoptose (Wali et al, 2013).
2.4 UPR-signaalweg
De UPR-signaalweg (zie figuur 3) bestaat uit drie gescheiden wegen die elk onder controle
staan van een sensor proteïne: IRE-1α, PERK en ATF-6. Wanneer de proteïnen opstapeling
zijn limiet heeft bereikt zal Bip (binding immunoglobulin protein), een ER resident lid en ER
chaperon, dissociëren van de sensor proteïnen waardoor deze drie sensors geactiveerd
worden (Pineau et al, 2010) & (Wali et al, 2013).
PERK (RNA-activated PRO kinase like eukaryotic initiation factor 2α kinase) staat in voor de
fosforylatie van eIF2α, dat de synthese van cellulaire proteïnen verlaagd, waardoor de
aanmaak van proteïnen door het ER afneemt (Wali et al, 2013). Maar op dat zelfde moment
zorgt de fosforylatie van eIF2α ook voor een stijging in de translatie van genen, waaronder
transcriptie factor ATF-4 (Cnop et al, 2010), (Pineau et al, 2010) & (Wali et al, 2013). Deze
upregulatie zorgt voor een toename in de expressie van de pro-apoptotische moleculen
CHOP (C/EBP homologyprotein) en ATF-3 (Wali et al, 2013). CHOP induceert de vorming van
GADD34, een cofactor van protein fosfatase 1 (PP1). PP1 zorgt voor de defosforylatie van
eIF2α, wat uiteindelijk resulteert in de ophef van de globale translatie inhibitie (Cnop et al,
2010).
Page 21 of 73
Figuur 3: De unfolded protein respons signaalweg staat onder controle van drie sensor proteïnen: PERK, ATF-6 en IRE-1α
en wordt geactiveerd wanneer de ER-homeostase verstoord wordt door ER-stress. De UPR signaalweg probeert de ERhomeostase terug te herstellen door de translatie initiatie te inhiberen en plooicapaciteit van het ER te verhogen. Dit
gebeurt via verschillende wegen. Indien er niet in geslaagd wordt om de ER-homeostase te herstellen, gaat UPR over in
apoptose (figuur is een combinatie van Cnop et al, 2010 en van Pineau et al, 2013).
De tweede tak van UPR-signaalweg wordt gestart door de activatie van ATF-6
(activatingtranscription factor 6). ATF-6 blijft op het ER door interactie met Bip. Na de
dissociatie van Bip door overlading aan misgeplooide proteïnen vindt de translocatie plaats
van ATF-6 van ER naar het Golgi-apparaat. In het Golgi-apparaat wordt ATF-6 gekliefd door
twee proteases, S1 en S2. De gekliefde ATF-6 wordt gerelokaliseerd naar de nucleus (Pineau
et al, 2010), waar het zorgt voor de upregulatie van genen die coderen voor ER chaperons,
degradatie enzymen en co chaperonen waaronder Bip, Pdia1 en P58 (Pineau et al, 2010) &
(Wali et al, 2013).
De derde UPR signaalweg begint wanneer IRE-1α (inositol-requiring enzym 1α) zijn actieve
vorm aanneemt na dissociatie van Bip, namelijk IRE-1α-p. De activatie gaat gepaard met een
dimerisatie en autofosforylatie die de endoribonuclease activiteit activeert. Het substraat
voor deze endonuclease activiteit is XBP-1 (Pineau et al, 2010). Het mRNA XBP-1 (X-Box–
Page 22 of 73
binding protein-1) wordt gespliced, waardoor de translatie van XBP-1s plaats vindt (Cnop et
al, 2010). Deze heeft als functie de aanmaak induceren van ER-chaperonen, co-chaperonen,
vouwenzymen en verschillende factoren van de ERAD signaalweg (endoplasmatische
reticulum-geassocieerde degradatie signaalweg) (Cnop et al, 2010) & (Wali et al, 2013).
Wanneer UPR faalt, wordt van de PERK en IRE-1α tak de apoptotische signaalweg getriggerd:
PERK fosforyleert eIF2α, die transcriptiefactor ATF-4 activeert, die op zijn beurt transcriptie
factor CHOP activeert. CHOP onderdrukt de expressie van Bcl-2 wat uiteindelijk zal leiden tot
de klieving van caspase 3 en daaropvolgend apoptose. Geactiveerde IRE-1α kan JIK (c-JunNterminaal inhibitor kinase) binden waardoor TRAF2 (TNF receptor-associated factor 2)
gerecruteerd wordt naar ER membraan die het apoptotische signalerend kinase 1 activeert
(Ask1). Deze kinase activeert door fosforylatie JNK (c-Jun N-terminaal inhibitor kinase)
proteïne die ook apoptose induceert (Pineau et al, 2010).
2.5 Stress inducerende stoffen
Tijdens het experiment zal er gebruik gemaakt worden van verschillende stoffen die
intracellulaire stress (resulterend in apoptose) kunnen induceren waaronder streptozotocine
(STZ), alloxaan, waterstofperoxide (H2O2) en cyclopiazonic acid (CPA). Deze modellen zullen
op punt gesteld worden, om later gebruikt te worden om analoge stoffen te kunnen
uittesten en om te zien of ook deze bescherming geven tegen apoptose.
2.5.1 Streptozotocine
Streptozotocine, STZ, is een glucosamine-nitrosourea component (zie figuur 4), waarbij de Nmethyl-N-nitrosourea groep (NMU) verbonden is met koolstof
nummer 2 van hexose (Graham et al, 2004) & (Lenzen, 2008). STZ
wordt aangemaakt door Streptomyces achromogenes (GezginciOktayoglu et al, 2011) & (Szkudelski, 2001). STZ kan zowel necrose als
apoptose veroorzaken.
Figuur 4: Structuurformule van streptozotocine (STZ). STZ is een glucosamine-nitrosourea, waarbij de N-methyl-N-nitrosourea groep
(NMU) de toxiciteit van STZ deels veroorzaakt. STZ methyleert proteïnen door een methylgroep van NMU over te zetten naar
proteïnen en leidt tot inactivatie van proteïnen. Naast deze alkylatie, zorgen stikstofmonoxide (NO) en reactieve zuurstof soorten
(ROS) ook voor het toxisch effect van STZ aan β-cellen (Afbeelding afkomstig van wikipedia).
Page 23 of 73
De toxiciteit van STZ wordt veroorzaakt
door
3
activiteiten:
stikstofmonoxide
(NO)
alkylatie,
en
reactieve
zuurstof soorten (ROS), waarvan het
alkyleren de belangrijkste is voor de
inductie van diabetes (zie figuur 5)
(Gezginci-Oktayoglu et al, 2011), (Lenzen,
2008) & (Szkudelski, 2001). STZ wordt
opgenomen in β-cellen van de pancreas
door de laag affiniteit glucose transporters
2, GLUT2, (Gezginci-Oktayoglu et al, 2011),
(Graham et al, 2004) & (Lenzen, 2008) en
Figuur 5: De toxische activiteit wordt weergegeven in bovenstaand
schema: STZ activeert via alkylatie (en vorming van stikstofmonoxide
(NO), wat resulteert in DNA schade) poly (ADP-ribosylatie) wat een
verlaging van ATP en NAD+ veroorzaakt en uiteindelijk de biosynthese
en secretie van insuline door β-cellen inhibeert (figuur afkomstig van
Szkudelski, 2001).
methyleert zowel proteïnen als DNA, door
de methylgroep van MNU groep over te
zetten naar desoxyribonucleïnezuur, DNA,
of proteïnen (Lenzen, 2008). Bij DNA is de
methylatie op O6 van guanine, O6-
methylguanine, de belangrijkste en resulteert deze DNA schade in DNA fragmentatie
(Gezginci-Oktayoglu et al, 2011) & (Lenzen, 2008). Deze DNA schade zorgt er ook voor dat
poly-(ADP-ribose)-polymerase (PARP) geactiveerd wordt en overgestimuleerd in een poging
om DNA te herstellen (Gezginci-Oktayoglu et al, 2011), (Lenzen, 2008), (Morgan et al, 1994)
& (Szkudelski, 2001). Deze herstellingspoging heeft een negatief effect op de cellulaire
concentratie van de cofactor NAD+, dat als substraat wordt gebruikt om het DNA te
herstellen (Morgan et al, 1994), en als gevolg ook een verlaging in adenosinetrifosfaat (ATP)
concentratie
(Lenzen,
2008).
Necrose
ontstaat
door
uitputting
van
cellulaire
energievoorraad, apoptose door DNA methylatie en functioneel defect aan de cel door
methylatie van de aanwezige proteïnen (Lenzen, 2008), m.a.w. inhibeert insuline
biosynthese en secretie (Graham et al, 2004).
De nitrosogroep, N=O, van STZ kan ook NO vrijzetten en daarom is STZ ook een
intracellulaire NO donor (Lenzen, 2008) & (Szkudelski, 2001). Deze vrijzetting verhoogt de
activiteit van guanylylcyclase en de vorming van cyclisch guanosinemonofosfaat, cGMP, wat
Page 24 of 73
typerende kenmerken zijn voor aanwezigheid van NO (Lenzen, 2008). Maar NO is niet
cruciaal voor de toxiciteit van STZ (Lenzen, 2008) & (Szkudelski, 2001). Als laatste is er ook
nog de productie van ROS, waaronder de superoxiden en hydroxyl radicalen afkomstig van
waterstofperoxide dismutatie, die het toxisch effect van STZ gaat helpen en het β-cel
vernietigingsproces gaat versnellen. Deze ROS worden gevormd als finaal product tijdens
degradatie van ATP door xanthine oxidase tijdens hypoxanthine metabolisme (Lenzen, 2008)
& (Szkudelski, 2001).
2.5.2 Alloxaan
Alloxaan wordt heel snel opgenomen door β-cellen via GLUT2 door zijn structurele gelijkenis
met glucose (zie figuur 6). Kort na toediening ontstaat een stijging in
insuline secretie in de aan- of afwezigheid van glucose. Deze stijging wordt
gevolgd door een complete onderdrukking van eilandjes cellen om te
reageren op glucose. De stijging in insuline secretie wordt veroorzaakt
Figuur 6: Structuurformule van alloxaan.
Alloxaan bezit drie toxische
eigenschappen: verstoring van calcium
homeostase, binden met thiol groepen
van glucokinase en redoxcyclus opstarten
waardoor er reactieve zuurstof soorten
gevormd worden (Afbeelding afkomstig
van wikipedia).
doordat alloxaan de intracellulaire calcium homeostase
verstoort. Alloxaan depolariseert de β-cel, waardoor
voltage afhankelijke calciumkanalen geopend worden en
de concentratie cytoplasmatische vrije calcium toeneemt.
De onderdrukking van glucose geïnduceerde insuline
secretie ontstaat doordat alloxaan glucokinase, de glucose sensor van de β-cel, inactiveert
door te binden met de twee thiol groepen in de suikerbindende site van glucokinase. Dit
veroorzaakt een daling in de oxidatie van glucose en ATP generatie, waardoor een
onderdrukking van de glucose geïnduceerde insuline secretie plaats vindt. Naast deze twee
eigenschappen, bezit alloxaan nog een derde eigenschap die bijdraagt tot zijn toxiciteit.
Alloxaan heeft een voorkeur voor thiol bevattende cellulaire componenten. Alloxaan kan
gereduceerd worden naar dialurinezuur in de aanwezigheid van verschillende reducerende
componenten en dialurinezuur kan gereoxideerd worden naar alloxaan, waardoor een
redoxcyclus ontstaat. Tijdens deze cyclus worden superoxide radicalen en reactieve zuurstof
soorten (ROS) gevormd. ROS hebben als doelwit het DNA van de eilandjes van de pancreas.
Er treedt DNA fragmentatie op en deze DNA schade activeert zoals bij STZ PARP (Szkudelski,
2001) & (Rohilla et al, 2012).
Page 25 of 73
2.5.3 Cyclopiazonic acid
Cyclopiazonic acid (CPA) is een inhibitor van de sarcoplasmatisch reticulum Ca2+-ATPase
pomp (SERCA pomp). CPA blokkeert de actieve opname van calcium
ionen door SR wat leidt tot passieve lediging van de
intracellulaire opslag aan calcium ionen uit het SR (Marthan,
2004).
Figuur 7: Structuurformule
cyclopiazonic acid (CPA). CPA
blokkeert de werking van de SERCA
pomp (Afbeelding afkomstig van
wikipedia).
2.5.4 Waterstofperoxide
De mitochondrium is de belangrijkste cellulaire bron van productie van ROS in β-cellen.
Samen met superoxiden en hydroxyl radicalen, maakt H2O2 deel uit van ROS. Via de
mitochrondriale respiratoire signaalweg (elektronentransport keten bestaande uit 4
complexen, cytochroom C en transport co-enzym Q) en oxidatie van mitochondriale binnen
membraan fosfolipide, cardiolipine, veroorzaakt ROS apoptose van β-cellen.
In elektronentransport keten worden superoxiden gevormd tijdens elektronen transfer.
Deze radicalen worden natuurlijk of door de matrix mangaan superoxide dismutase (MnSOD) gedismuteerd naar waterstofperoxide. Normaal wordt H2O2 gedetoxificeerd in matrix
door catalase en glutathion peroxidase. Maar β-cellen hebben een lage expressie van deze
antioxidanten zodat H2O2 reageert met ijzer ionen (Fe2+) via fenton reactie en reactieve
hydroxyl radicalen (OH•) vormt. Deze zorgen voor de start van peroxidatie van binnen
mitochondriaal membraan fosfolipide cardiolopine. Cardiolipine is gelocaliseerd in het
binnen mitochondriaal membraan (IMM) en zorgt voor het behoud van structuur van de
mitochondrium en het membraan potentiaal. Cytochroom C zit verankerd aan de buitenzijde
van IMM door elektrostatische en hydrofobe interactie aan cardiolipine. Door de hydroxyl
radicalen wordt cardiolipine geoxideerd, wat zorgt voor een instabiele interactie met
cytochroom C. Cytochroom C komt los van het membraan en wordt vrijgezet in het
cytoplasma door poriën in het buiten mitochondriaal membraan. Dit resulteert in de
vorming van apoptosoom, activatie van caspase 9, 3, 6 en 7 (zie apoptose, intrinsieke
signaalweg, puntje 2.2.2).
Page 26 of 73
ROS activeert ook uncoupeling protein 2 (UCP2). UCP2 regelt het mitochondriaal membraan
potentiaal door protonen te laten weglekken om het potentiaal te verlagen. Hierdoor is er
niet voldoende energie voor ATP synthase om ATP te synthetiseren uit ADP. Verlaging in
cytoplasmatische ATP/ADP ratio sluit de ATP gevoelige kalium kanalen (KATP) niet, waardoor
er geen depolarisatie van het plasmamembraan plaats vindt en de voltage poort calcium
kanalen gesloten blijven. Geen influx van calcium ionen (Ca2+) en dus geen trigger voor
exocytose van insuline wat resulteert in de dysfunctie van de β-cellen. Naast deze werking,
heeft ROS ook nog andere manieren om apoptose te veroorzaken (zie STZ, puntje 2.5.1 en
alloxaan, puntje 2.5.2). De werking kan samengevat worden in volgend schema:
Figuur 8: Schematische weergave van de werking van ROS die in β-cellen apoptose veroorzaakt: Door oxidatieve stress
•wordt de productie van ROS door mitochondrium gestimuleerd, waaronder superoxiden (O2 ). Deze radicalen worden
via dismutatie omgezet naar waterstofperoxide en deze reageren met ijzer ionen in een Fenton reactie tot hydroxyl
radicalen (OH•). OH• activeren de oxidatie van cardiolipin die op zijn beurt uncoupeling proteïn 2 (UCP2) activeert en
zorgt voor vrijzetting van cytochroom C. UCP2 zorgt voor β-cel dysfunctie, terwijl cytochroom C ervoor zorgt dat β-cel
massa vermindert (figuur bewerkt en afkomstig van Ma et al, 2011).
Page 27 of 73
2.6 Gebruikte kleuringen en kits
Naast apoptose is er ook necrose opgemerkt. Voor de celtelling zal er duidelijk onderscheid
moeten gemaakt worden tussen levende, apoptotische (vroeg en laat) en necrotische cellen.
Hiervoor zal gebruik gemaakt worden van verschillende testen en kleuroplossing:
propidiumjodide (zie puntje 3.1.1.1), Hoechst (zie puntje 3.1.1.1), de TUNEL assay (zie puntje
3.1.1.1), Cell Titer Glo assay (zie puntje 3.1.1.3) en JC-1 assay.
Er zijn duidelijke morfologische verschillen tussen vroeg -, laat apoptose en necrose. Bij
vroeg apoptose treedt er een verandering op in het mitochondriaal membraan potentiaal en
kan het verlies van de potentiaal hierop volgen. Hierdoor ontstaan er permeabele poriën
waarlangs ionen en kleine moleculen kunnen passeren, waaronder cytochroom C
(Parenteau, 2011). De cel gaat krimpen, het cytoplasma wordt denser en de organellen in de
cel komen dichter bij elkaar te liggen. De cel breekt in smalle, membraan omringende
fragmenten, apoptotische lichaampjes genoemd. Deze lichaampjes worden verwijderd door
macrofagen. Op het celoppervlak ontstaat membraan blebbing. Er treedt ook nucleaire en
chromosomale DNA fragmentatie op na activatie van caspases en chromatine condenseert
(Diffen). Verplaatsing (flip flop beweging) van het lipide fosfatidylserine van in het
plasmamembraan naar oppervlak van de cel is een laatste kenmerk van vroeg apoptose
(Stages in Apoptosis (Cell Death) (2004)).
Bij laat apoptose wordt het plasmamembraan permeabeler waardoor elementen kunnen
afgegeven worden naar buiten en opgenomen worden.
Bij necrose gaat de cel opzwellen en scheuren, membraan beschadiging treedt op, ATP
lediging, de metabole activiteit valt stil. Als gevolg treedt er inflammatie op.
2.6.1 JC-1 assay
JC-1 wordt gebruik om te detecteren of er een verandering is opgetreden in het
mitochondriaal membraan potentiaal. JC-1 dringt het mitochondrium binnen en vormt er
aggregaten. Deze zenden een fluorescerende emissie uit bij 590nm, terwijl er bij een
verandering in het membraan potentiaal geen aggregaten, maar monomeren gevormd
worden en de emissie plaats vindt bij 530nm. Normaal is er een mix van rood en groen
(cellen met een hoog en laag mitochondriaal membraan potentiaal) en indien er veel
celdood veroorzaakt wordt, zullen er veel groene cellen aanwezig zijn.
Page 28 of 73
3 Materiaal en Methoden
3.1 Materiaal
3.1.1 Celcultuur
De INS-1 832|13 cellijn (INS-1) en de MIN-6 cellijn zijn afkomstig van de afdeling BENE van de
Vrije Universiteit Brussel te Jette. De INS-1 cellen worden gekweekt in RPMI medium met
11,1mM D-glucose. De MIN-6 cellen worden gekweekt in DMEM medium met 25mM Dglucose.
Beide
mediums
zijn
afkomstig
van
Gibco.
Beide
mediums
worden
gesupplementeerd met 10% foetaal bovine serum (FBS) afkomstig van Thermo Scientific,
100U/ml penicilline, 100µg/ml streptomycine (Pen Strep) en 1mM natriumpyruvaat (NP)
afkomstig van Life technologies. Cultuurflesjes en 96 wellplaten zijn afkomstig van BD
Bioscience, DMSO, Hoechst 33342 (Ho), propidium jodide (Pi), alloxaan en streptozotocine
zijn afkomstig van Sigma-Aldrich. Triton van MB BIO, waterstofperoxide 30% (H2O2) van
Prolabs, In situ cell deathdetection kit (TUNEL kit) van Roche, CellTiter-Glo®Luminescent Cell
Viability Assay van Promega (Cell Titer Glow-kit) en PBS van Lonza.
Bereiden van het kweekmedium
Van de 500ml RPMI 1640 medium (R10F) en van de 500ml DMEM (D10F) wordt 60ml
verwijderd en aangevuld met: 50ml FBS, 5ml sodium pyruvaat 100X en 5ml PennStrep. Dit
wordt bewaard in de frigo op 4°C.
Page 29 of 73
3.1.1.1 Hoechst-Pi en TUNEL kleuring op MIN-6 cellen
Bereiding PPAG (RX-1)
Elke keer dat er PPAG toegevoegd wordt, moet het opnieuw gemaakt worden. Telkens
wordt er 30µM PPAG toegevoegd.
Op dag 1 moet PPAG 6x geconcentreerder zijn, want er wordt 10µl toegevoegd aan 50µl,
wat een totaal volume van 60µl geeft. Er wordt 0,0024g PPAG afgewogen en dit moet
opgelost worden in 40,90ml DMEM.
Berekening
30µmol/l omzetten naar g/l
Verdunningsfactor 6
Omzetten naar g/ml
Er wordt 0,0024g afgewogen
V=
-> V = 0,0024g/
= 40,90ml
Op dag 2 moet PPAG 8x geconcentreerder zijn, want er wordt 10µl toegevoegd aan 60µl (en
nog 10µl stress induceerder), wat een totaal volume van 80µl geeft. Er wordt 0,0027g PPAG
afgewogen en dit moet opgelost worden in 34,51ml DMEM.
Berekening
30µmol/l omzetten naar g/l
Verdunningsfactor 8
Omzetten naar g/ml
Er wordt 0,0027g afgewogen
V=
-> V = 0,0027g/
= 34,51ml
Bereiding van aspalathine
Elke keer dat er aspalathine toegevoegd wordt, moet het opnieuw gemaakt worden. Telkens
wordt er 10µM of 100µM aspalathine toegevoegd. Op dag 1 moet aspalathine 6x
Page 30 of 73
geconcentreerder zijn, want er wordt 10µl toegevoegd aan 50µl, wat een totaal volume van
60µl geeft.
Er wordt 0,0005g aspalathine afgewogen en dit moet opgelost worden in 1,84ml DMEM. Dit
is de 100µM oplossing en voor de 10µM wordt 100µl van de 100µM oplossing genomen en
wordt er 900µl DMEM toegevoegd.
Berekening
100µmol/l omzetten naar g/l
Verdunningsfactor 6
Omzetten naar g/ml
Er wordt 0,0005g afgewogen
V=
-> V = 0,0005g/
= 1,84ml
Op dag 2 moet aspalathine 8x geconcentreerder zijn, want er wordt 10µl toegevoegd aan
60µl (en nog 10µl stress induceerder), wat een totaal volume geeft van 80µl. Er wordt
0,0010g aspalathine afgewogen en dit moet opgelost worden in 2,76ml DMEM. Dit is de
100µM oplossing en voor de 10µM wordt 100µl van de 100µM oplossing genomen en wordt
er 900µl DMEM toegevoegd.
Berekening
100µmol/l omzetten naar g/l
Verdunningsfactor 8
Omzetten naar g/ml
Er wordt 0,0010g afgewogen
V=
-> V = 0,0010g/
= 2,76ml
Bereiding van controles

DMEM met DMSO
Voeg 6,73µl DMSO en 993µl DMEM samen.

Citraatbuffer
Page 31 of 73
Citraatbuffer bestaat uit natriumcitraat en citroenzuur. Beide stoffen worden apart bereid:
1,472g natriumcitraat wordt opgelost in 50,07ml water en 0,993g citroenzuur in 47,29ml
water.
1ml
natriumcitraat
wordt
samengevoegd
bij
2ml
citroenzuur.
Als controle (0mM bij STZ) wordt 100µl citraatbuffer toegevoegd aan 900µl DMEM.
Bereiding van stress induceerders

Alloxaan
Alloxaan wordt opgelost in DMEM medium. De 5mM alloxaan moet acht keer
geconcentreerder zijn, want er wordt aan elke well 10µl toegevoegd waar reeds 70µl
aanwezig is, wat een totaal volume van 80µl geeft. Er wordt 0,027g afgewogen en dit wordt
opgelost in 4,22ml DMEM medium.
Berekening
5mmol/l omzetten naar g/l
Verdunningsfactor 8
Omzetten naar g/ml
Er wordt 0,027g afgewogen

V=
-> V = 0,027g/
= 4,22ml
Streptozotocine (STZ)
STZ wordt opgelost in citraatbuffer. De 10mM STZ moet acht keer geconcentreerder zijn,
want er wordt aan elke well 10µl toegevoegd waar reeds 70µl aanwezig is, wat een totaal
volume van 80µl geeft. Er wordt 0,012g afgewogen en dit wordt opgelost in 0,58ml
citraatbuffer. Hieruit wordt de 1mM STZ bereid: 100µl van 10mM STZ oplossing wordt
toegevoegd aan 900µl DMEM.
Berekening
10mmol/l omzetten naar g/l
Verdunningsfactor 8
Page 32 of 73
Omzetten naar g/ml
Er wordt 0,012g afgewogen

V=
-> V = 0,012g/
= 0,58ml
Cyclopiazonic acid (CPA)
CPA wordt opgelost in DMSO (dimethylsulfoxide). Er wordt 5mg opgelost in 500µl DMSO
(stockoplossing). Hiervan wordt 6,73µl genomen en hieraan wordt 993,27µl DMEM
toegevoegd.
Berekening
Berekening
5mg/500µl (stockoplossing) omzetten naar g/l
Omzetten naar mmol/l (mM)
= 29,782mM
Gewenste concentratie: 25µM 8x
geconcentreerder
Er wordt 6,73µl van stockoplossing genomen
Vverd cverd = Vconc cconc -> Vconc =
-> Vconc =

= 6,73µl
Waterstofperoxide (H2O2)
H2O2 wordt opgelost in DMEM medium. De 50µM H2O2 moet tien keer geconcentreerder
zijn, want er wordt aan elke well 10µl toegevoegd waar reeds 90µl aanwezig is, wat een
totaal volume van 100µl geeft. Er wordt 0,500ml 30% H2O2 toegevoegd aan 50ml DMEM.
Hiervan wordt 0,250ml genomen en toegevoegd aan opnieuw 50ml DMEM.
Berekening
30% H2O2 omzetten naar mol/l
In 1l: 300ml H2O2 en 700ml H2O
(dichtheid: 1,11kg/l)
300ml = 333g
-> 333g / 34,015
Neem 500µl 30% H2O2 en toevoegen aan 50ml
100x verdund:
= 9,79mol ~ 10mol/l
= 0,1M
Page 33 of 73
DMEM
250µl 0,1M toevoegen aan 50ml DMEM
200x verdund:
= 0,0005M = 500µM
Bereiding van kleuroplossing propidium jodide (Pi) en Hoechst (Ho)
Hoechst (Ho) kan de cel vrij betreden, of het plasmamembraan nu intact is of niet, en kleurt
het DNA blauw wanneer deze gevisualiseerd wordt onder de fluorescentiemicroscoop. Dit
detecteert de kern van de cel. Met deze kleurstof worden alle kernen gekleurd. Propidium
jodide (Pi) kan enkel de cel binnendringen wanneer het plasmamembraan niet meer intact
is. De kleurstof bindt aan het DNA en kleurt het DNA rood (Zhou et al, 1998). De rode cellen
geven necrotische cellen weer.
De eindconcentratie in elke well is gelijk aan 10µg/ml. Er wordt aan elke well 10µl
toegevoegd. Er moet een werkoplossing gemaakt worden met een concentratie van
100µg/ml of 1mg/10ml, omdat deze kleuroplossing 10x verdund wordt in de well.
Afgewogen hoeveelheden zijn: van Pi 0,0015g en van Ho 0,0013g.
0,0015g Pi wordt opgelost in 0,75ml en 0,0013g Ho wordt opgelost in 0,65ml, wat voor beide
een concentratie van 2mg/ml geeft. 500µl Pi (2mg/ml) en 500µl Ho (2mg/ml) worden
samengevoegd, waaraan 9ml PBS wordt toegevoegd en uiteindelijk een concentratie van
1mg/10ml heeft.
Bereiding van Triton
125µl Triton 100 (0,25%) wordt toegevoegd aan 50ml PBS.
Bereiding van TUNEL kit oplossing
Naast de Hoechst en propidium jodide wordt ook een TUNEL kleuring uitgevoerd om
apoptotische cellen te detecteren. TUNEL staat voor TdT mediated dUTP-X nick end labeling.
De kit bestaat uit een enzymoplossing (Terminaal deoxynucleotidylTransferase, TdT) en een
labelingoplossing (fluoresceïne gekoppeld aan dUTP). De kit wordt gebruikt om
enkelstrenige en dubbelstrenige DNA breuken op te sporen die veroorzaakt worden doordat
het DNA gekliefd wordt. Deze breuken komen voor in het vroeg stadium van apoptose. Na
het fixeren en permeabiliseren van de cellen kunnen de nicks (inkepingen waar er geen
Page 34 of 73
fosfodiesterbinding is tussen aangrenzende nucleotiden van een streng, dus een breuk) in
het DNA, veroorzaakt door schade, gedetecteerd worden door de labeling van fluoresceïnedUTP aan de vrije 3-OH-uiteindes in een enzymatische reactie. Het enzym TdT herkent de
nicks en hecht er dUTPs aan waaraan fluoresceïne hangt (Roche Diagnostics, 2008).Er wordt
een onderscheid gemaakt tussen vroeg en laat apoptose. De cellen die groen gekleurd zijn,
zijn in vroeg apoptotisch stadium en de cellen die geel zijn (combinatie van rood (Pi) en
groen (TUNEL positief)), bevinden zich in het laat apoptotisch stadium.
Per well wordt er 30µl TUNEL oplossing toegevoegd: per well wordt er 3µl enzymoplossing
samengevoegd bij 27µl label oplossing.
Page 35 of 73
3.1.1.2 Hoechst-Pi en TUNEL kleuring op INS-1 cellen
Bereiding PPAG (RX-1)
Elke keer dat er PPAG toegevoegd wordt, moet het opnieuw gemaakt worden. Telkens
wordt er 30µM PPAG toegevoegd.
Op dag 1 moet PPAG 8x geconcentreerder zijn, want er wordt 10µl toegevoegd aan 70µl,
wat een totaal volume geeft van 80µl. Er wordt 0,0031g PPAG afgewogen en dit moet
opgelost worden in 39,62ml RPMI.
Berekening
30µmol/l omzetten naar g/l
Verdunningsfactor 8
Omzetten naar g/ml
Er wordt 0,0031g afgewogen
V=
-> V = 0,0031g/
= 39,62ml
Op dag 2 moet PPAG 10x geconcentreerder zijn, want er wordt 10µl toegevoegd aan 80µl
(en nog 10µl stress induceerder), wat een totaal volume geeft van 100µl. Er wordt 0,0025g
PPAG afgewogen en dit moet opgelost worden in 25,56ml RPMI.
Berekening
30µmol/l omzetten naar g/l
Verdunningsfactor 10
Omzetten naar g/ml
Er wordt 0,0025g afgewogen
V=
-> V = 0,0025g/
= 25,56ml
Bereiding van aspalathine
Elke keer dat er aspalathine toegevoegd wordt, moet het opnieuw gemaakt worden. Telkens
wordt er 10µM of 100µM aspalathine toegevoegd.
Page 36 of 73
Op dag 1 moet aspalathine 8x geconcentreerder zijn, want er wordt 10µl toegevoegd aan
70µl, wat een totaal volume geeft van 80µl.
Er wordt 0,0012g aspalathine afgewogen en dit moet opgelost worden in 3,32ml RPMI. Dit is
de 100µM oplossing en voor de 10µM wordt 100µl van de 100µM oplossing genomen en er
wordt 900µl RPMI toegevoegd.
Berekening
100µmol/l omzetten naar g/l
Verdunningsfactor 8
Omzetten naar g/ml
Er wordt 0,0012g afgewogen
V=
-> V = 0,0012g/
= 3,32ml
Op dag 2 moet aspalathine 10x geconcentreerder zijn, want er wordt 10µl toegevoegd aan
80µl (en nog 10µl stress induceerder), wat een totaal volume geeft van 100µl. Er wordt
0,0012g aspalathine afgewogen en dit moet opgelost worden in 2,65ml RPMI. Dit is de
100µM oplossing en voor de 10µM wordt 100µl van de 100µM oplossing genomen en er
wordt 900µl RPMI toegevoegd.
Berekening
100µmol/l omzetten naar g/l
Verdunningsfactor 10
Omzetten naar g/ml
Er wordt 0,0012g afgewogen
V=
-> V = 0,0012g/
= 2,65ml
Bereiding van controles
Citraatbuffer: Zie puntje 3.1.1.1: zelfde bereidingswijze
Page 37 of 73
Bereiding van stress induceerderss

Streptozotocine (STZ)
STZ wordt opgelost in citraatbuffer. De 10mM STZ moet 10x geconcentreerder zijn, want STZ
wordt in de well tien maal verdund: concentratie die bereid moet worden is 100mM STZ
oplossing. Er wordt eerst een 1000mM STZ stockoplossing bereid om hieruit een 100mM STZ
oplossing te bereiden (om een veel lagere concentratie citraatbuffer aanwezig te hebben). Er
wordt 0,0177g afgewogen en dit wordt opgelost in 0,067ml citraatbuffer.
Berekening
100mmol/l omzetten naar g/l
Verdunningsfactor 10
Omzetten naar g/ml
Er wordt 0,0177g afgewogen
V=
-> V = 0,0177g/
= 0,067ml
Uit de 1000mM STZ wordt de 100mM bereid: 67µl 1000mM STZ en 603µl RPMI medium.
10mM STZ (tien maal geconcentreerder dan 1mM) wordt bereid uit de 100mM: 100µl van
10mM STZ oplossing wordt toegevoegd aan 900µl RPMI.

Waterstofperoxide (H2O2)
H2O2 wordt opgelost in RPMI medium. Eerst wordt een stockoplossing bereid met een
concentratie van 500µM (tien maal geconcentreerder dan 50µM, want wordt in de well tien
maal verdund). Er wordt 0,500ml 30% H2O2 toegevoegd aan 50ml RPMI. Hiervan wordt
0,250ml genomen en toegevoegd aan opnieuw 50ml RPMI.
Berekening
30% H2O2 omzetten naar mol/l
In 1l: 300ml H2O2 en 700ml H2O
(dichtheid: 1,11kg/l)
300ml = 333g
-> 333g / 34,015
Neem 500µl 30% H2O2 en voeg toe aan 50ml
RPMI
100x verdund:
= 9,79mol ~ 10mol/l
= 0,1M
Page 38 of 73
250µl 0,1M toevoegen aan 50ml RPMI
200x verdund:
= 0,0005M = 500µM
Bereiding van kleuroplossing propidium jodide (Pi) en Hoechst (Ho)
Zie puntje 3.1.1.1: zelfde bereidingswijze
Bereiding van Triton
Zie puntje 3.1.1.1: zelfde bereidingswijze
Bereiding van TUNEL kit oplossing
Zie puntje 3.1.1.1: zelfde bereidingswijze
Page 39 of 73
3.1.1.3 Cell Titer Glow-kit op INS-1 cellen
Bereiding van PPAG (RX-1)
Elke keer dat er PPAG toegevoegd wordt, moet het opnieuw gemaakt worden. Telkens
wordt er 30µM PPAG toegevoegd.
Op dag 1 moet PPAG 8x geconcentreerder zijn, want er wordt 10µl toegevoegd aan 70µl,
wat een totaal volume geeft van 80µl. Er wordt 0,0034g PPAG afgewogen en dit moet
opgelost worden in 43,45ml RPMI.
Berekening
30µmol/l omzetten naar g/l
Verdunningsfactor 8
Omzetten naar g/ml
Er wordt 0,0034g afgewogen
V=
-> V = 0,0034g/
= 43,45ml
Op dag 2 moet PPAG 10x geconcentreerder zijn, want er wort 10µl toegevoegd aan 80µl (en
nog 10µl stress induceerder), wat een totaal volume geeft van 100µl. Er wordt 0,0062g PPAG
afgewogen en dit moet opgelost worden in 63,40ml RPMI.
Berekening
30µmol/l omzetten naar g/l
Verdunningsfactor 10
Omzetten naar g/ml
Er wordt 0,0062g afgewogen
V=
-> V = 0,0062g/
= 63,40ml
Bereiding van de controles

RPMI met DMSO
16,82µl DMSO en 983,18µl RPMI samenvoegen.
Page 40 of 73

Citraatbuffer
Zie puntje 3.1.1.1: zelfde bereidingswijze
Bereiding van de induceerders

Alloxaan
Alloxaan wordt opgelost in RPMI medium. Eerst wordt een stockoplossing bereid met een
concentratie van 50mM (tien maal geconcentreerder dan 5mM, want oplossing wordt in
elke well tien maal verdund) om hieruit de concentratiereeks te bereiden. Er wordt 0,031g
afgewogen en dit wordt opgelost in 0,39ml RPMI medium.
Berekening
50mmol/l omzetten naar g/l
Verdunningsfactor 10
Omzetten naar g/ml
Er wordt 0,031g afgewogen
V=
-> V = 0,031g/
= 0,39ml
Uit de 50mM worden de andere concentraties bereid:
Concentratie 10x
geconcentreerder
Uit de 50mM alloxaan
Totaal nodig 200µl
Concentratie na 10x
verdunning in well
alloxaan 1mM
4µl
196µl
alloxaan 0,1mM
alloxaan 3mM
12µl
188µl
alloxaan 0,3mM
alloxaan 10mM
40µl
160µl
alloxaan 1mM
alloxaan 50mM
200µl
0µl
alloxaan 5mM

Streptozotocine (STZ)
STZ wordt opgelost in citraatbuffer. Eerst wordt een stockoplossing bereid met een
concentratie van 1000mM (honderd maal geconcentreerder dan 10mM, want de
concentratie citraatbuffer mag niet te hoog zijn). Deze stockoplossing wordt 10 maal
verdund en hieruit wordt de concentratiereeks bereid. Er wordt 0,165g afgewogen en dit
wordt opgelost in 0,0622ml citraatbuffer.
Page 41 of 73
Berekening
100mmol/l omzetten naar g/l
Verdunningsfactor 10
Omzetten naar g/ml
Er wordt 0,165g afgewogen
V=
-> V = 0,165g/
= 0,0622ml
Uit de 1000mM STZ wordt de 100mM bereid: 62,2µl 1000mM STZ en 599,8µl RPMI medium.
Uit de 100mM worden de andere concentraties bereid:
Concentratie 10x
geconcentreerder
Uit de 100mM STZ
Totaal nodig 200µl
Concentratie na 10x
verdunning in well
STZ 10mM
20µl
180µl
STZ 1mM
STZ 25mM
50µl
150µl
STZ 2,5mM
STZ 50mM
100µl
100µl
STZ 5mM
STZ 75mM
150µl
50µl
STZ 7,5mM
STZ 100mM
200µl
0µl
STZ 10mM

Cyclopiazonic acid (CPA)
CPA wordt opgelost in DMSO. Er wordt 5mg opgelost in 500ml DMSO (stockoplossing). Een
stockoplossing van 500µM (tien maal geconcentreerder, want oplossing wordt in elke well
tien maal verdund) wordt bereid en hieruit wordt een concentratiereeks gemaakt. Hiervan
wordt 16,82µl genomen en aan 983,18µl DMEM toegevoegd.
Berekening
5mg/500µl (stockoplossing) omzetten naar g/l
Omzetten naar mmol/l (mM)
= 29,782mM
Gewenste concentratie: 50µM 10x
geconcentreerder
Page 42 of 73
Er wordt 16,82µl van stockoplossing genomen
Vverd cverd = Vconc cconc -> Vconc =
-> Vconc =
= 16,82µl
Uit de 500µM stockoplossing wordt volgende concentratiereeks bereid en er wordt extra
DMSO toegevoegd om steeds dezelfde hoeveelheid DMSO concentratie te bezitten:
Concentratie 10x
geconcentreerder
Uit de 500µM
CPA
Totaal nodig
200µl
DMSO
aanwezig
Extra DMSO
Concentratie na
10x verdunning
in well
CPA 25µM
10µl
190µl
0,168µl
3,196µl
CPA 2,5µM
CPA 50µM
20µl
180µl
0,336µl
3,028µl
CPA 5µM
CPA 125µM
50µl
150µl
0,841µl
2,523µl
CPA 12,5µM
CPA 250µM
100µl
100µl
1,682µl
1,682µl
CPA 25µM
CPA 500µM
200µl
0µl
3,364µl
0µl
CPA 50µM

Waterstofperoxide (H2O2)
H2O2 wordt opgelost in RPMI medium. Eerst wordt een stockoplossing bereid met een
concentratie van 1000µM (tien maal geconcentreerder, want oplossing wordt in elke well
tien maal verdund) om hieruit de concentratiereeks te bereiden. Er wordt 0,500ml 30% H2O2
toegevoegd aan 50ml RPMI. Hiervan wordt 0,500ml genomen en toegevoegd aan opnieuw
50ml RPMI.
Berekening
30% H2O2 omzetten naar mol/l
In 1l: 300ml H2O2 en 700ml H2O
(dichtheid: 1,11kg/l)
300ml = 333g
-> 333g / 34,015
= 9,79mol ~ 10mol/l
Neem 500µl 30% H2O2 en voeg toe aan 50ml
RPMI
100x verdund:
= 0,1M
500µl 0,1M toevoegen aan 50ml RPMI
100x verdund:
= 0,001M = 1000µM
Uit de 1000µM wordt volgende concentratiereeks bereid:
Page 43 of 73
Concentratie 10x Uit de 1000µM H2O2
geconcentreerder
Totaal nodig 200µl
Concentratie na 10x
verdunning in well
H2O2 100µM
20µl
180µl
H2O2 10µM
H2O2 250µM
50µl
150µl
H2O2 25µM
H2O2 500µM
100µl
100µl
H2O2 50µM
H2O2 750µM
200µl
50µl
H2O2 75µM
H2O2 1000µM
200µl
0µl
H2O2 100µM
Bereiding Cell Titer Glow-kit oplossing
Met de Cell Titer-Glow®Luminescent Cell Viability Assay (Cell Titer Glow-kit) wordt de cel
viabiliteit (levensvatbaarheid) gemeten op basis van ATP dat aanwezig is en wat duidt op
metabolisch actieve cellen. De kit bestaat uit een bufferoplossing en een
enzym/substraatoplossing die je samen voegt (Cell Titer-Glo reagent). Het reagent zorgt
ervoor dat de cellen gaan lyseren waardoor ATP vrij komt (Promega Corporation A, 2012). In
de luminescentie reactie die optreedt, wordt er licht geproduceerd door overdracht van
chemische energie die ontstaat door de oxidatie van luciferine waardoor oxyluciferine
ontstaat. De oxidatie wordt gekatalyseerd door luciferase waarbij ATP en Mg2+ als
cosubstraat dienst doen.
Figuur 9: Omzetting van luciferine in oxyluciferine gekatalyseerd door luciferase in de aanwezigheid van Mg2+, ATP en
zuurstof, waarbij licht ontstaat die gemeten wordt met een luminometer (figuur afkomstig van promega Corporation A,
2012).
De 10ml buffer wordt toegevoegd aan de gevriesdroogde enzym/substraatmix en beide
oplossingen worden gemengd tot een homogene oplossing verkregen is.
Page 44 of 73
3.1.2 Genotypering
Tailbuffer (reeds gemaakt 1l: 100ml 1M Tris-HCl, 40ml 5M NaCl, 10ml 0,5M EDTA (pH8) en
20ml 10% SDS (aanlengen tot 1l met DMPC water)), 100% ethanol en DMSO afkomstig van
Sigma-Aldrich, DMPC, Lim-buffer en 1xTBE worden in het labo zelf gemaakt,
primeroplossingen afkomstig van Qiagen, proteïne kinase K, dNTP’s, Taq polymerase (Taq),
Ultra Pure TM agarose en 50bp ladder zijn afkomstig van Life technologies.
Page 45 of 73
3.2 Methode
3.2.1 Celcultuur
Cellijn ontdooien
De cellen zijn ingevroren in DMSO en serum en worden bewaard in vloeibare stikstof. Ze
worden ontdooid in het waterbad op 37°C tot er geen ijs meer waar te nemen is. De
oplossing in de cryotubes wordt geresuspendeerd met een micropipet en toegevoegd aan
9ml verwarmd (37°C) medium. De cellen worden afgedraaid op 150g gedurende drie
minuten. Het supernatans wordt afgezogen. De celpellet wordt geresuspendeerd in 1ml
verwarmd medium en toegevoegd aan 9ml verwarmd medium. De afdraaistap wordt
herhaald: drie minuten op 150g. Het supernatans wordt afgezogen en de celpellet wordt
opgelost in 1ml verwarmd medium. Een derde maal wordt de afdraaistap uitgevoerd: drie
minuten op 150g. Het supernatans wordt opnieuw afgezogen. In 1ml verwarmd medium
wordt de celpellet opgelost en overgebracht in een cultuurflesje. Aan elk cultuurflesje wordt
nog eens 9ml medium toegevoegd, RPMI met 10% FBS (R10F) aan de INS-1 en DMEM met
10% FBS (D10F) aan MIN-6. De cultuurflesjes worden geplaatst in de incubator op 37°C en
5% CO2.
Cellen losmaken en tellen
De INS-1 cellen worden losgemaakt met trypsine. Nadat het medium afgezogen is, wordt er
5ml trypsine toegevoegd aan het cultuurflesje. Na een halve minuut, wordt alles opgezogen
en overgebracht in 5ml R10F/D10F. Dit wordt afgedraaid op 150g gedurende 3 minuten. Een
celpellet is gevormd en het bovenstaand medium wordt afgezogen. De celpellet wordt
geresuspendeerd in 1ml R10F/D10F en er wordt 4ml R10F/D10F toegevoegd. Om de cellen
te tellen wordt 10µl in de Burker telkamer aangebracht. Onder de microscoop (10x occulair)
worden tweemaal 25 vakjes geteld. Er wordt een gemiddelde genomen en vermenigvuldigd
met factor 5 en 10 000 om het aantal cellen per 5ml te verkrijgen.
Page 46 of 73
3.2.1.1 Hoechst-Pi kleuringen TUNEL kleuring op MIN-6 cellen
Cellen uitplaten
Op dag 0 worden de cellen uitgeplaat. Er wordt gebruik gemaakt van een 96 wellplaat. Per
well wordt er 100µl medium aangebracht met een cel concentratie van 250 000 cellen per
ml of 25 000 cellen per 100µl. De hoeveelheid cellen per 5ml moet verdund worden naar
250 000 cellen per ml. De cellen hebben twee dagen de tijd om te hechten.
Medium verversen
Op dag 3 wordt het medium vervangen door 50µl DMEM medium met 10% foetaal bovin
serum (D10F).
PPAG (RX-1) en aspalathine
Op dag 4 en 5 wordt 10µl DMEM, PPAG 30µM, aspalathine 10µM en 100µM toegevoegd aan
de cellen. DMEM wordt toegevoegd als controle aan de eerste drie kolommen (1, 2 & 3),
PPAG aan de drie volgende (4, 5 & 6) en aspalathine 1mM aan de kolommen 7, 8 en 9.
Aspalathine 10mM aan de laatste drie kolommen (10, 11 & 12).
Stress induceerders
Op dag 5 worden de stress induceerders en controles toegediend. Enkel H202 wordt pas op
dag 6 (23 uur later) toegediend. Van de induceerders en controles wordt telkens 10µl aan
elke well toegediend: rij A DMEM, rij B DMEM met DMSO, rij C citraatbuffer, rij D alloxaan
5mM, rij E STZ 1mM, rij F STZ 10mM, rij G CPA 25µM en rij H H2O2 50µM. DMEM is de
negatieve controle, DMEM met DMSO is de controle van CPA en citraatbuffer is de controle
van STZ.
Page 47 of 73
Tabel 1: Schematische voorstelling van een 96 well plaat. Per rij wordt een andere stof toegevoegd: 3 controles (DMEM,
DMEM en DMSO, citraatbuffer) en 4 stress inducerende stoffen (alloxaan, streptozotocine (STZ), cyclopiazonic acid (CPA)
en waterstofperoxide (H2O2). In de rode kader is de Hoechst-Pi kleuring toegevoegd (aan elke well) en wellen in geel ook
TUNEL kleuring.
DMEM
PPAG (RX) 30µM
Aspalathine 1mM
Aspalathine 10mM
DMEM
DMEM
+DMSO
citraatbuffer
alloxaan 5mM
STZ 1mM
STZ 10mM
CPA 25µM
H2O2 50µM
Kleuring
Hoechst-propidium jodide kleuring (Ho-Pi)
Op dag 6 wordt 10µl Ho-Pi oplossing (aan elke well) toegediend. Na het toedienen wordt de
plaat 1 uur in de incubator geplaatst. Het medium wordt afgezogen en er wordt in elke well
100µl 4% formol aangebracht om de cellen te gaan fixeren. Na 10 minuten wordt het formol
afgezogen en start de voorbehandeling voor de TUNEL kleuring: permeabiliseren van de
cellen met behulp van Triton.
TUNEL kleuring
Enkel in de kolommen 1, 4, 7 en 10 wordt 100µl triton aangebracht. In de rest van de
kolommen wordt 100µl PBS aangebracht. Na 10 minuten wordt de triton afgezogen en
wordt 30µl TUNEL kit oplossing aangebracht. De plaat wordt een uur in de incubator gezet
op 37°C. Na het incuberen wordt de TUNEL kit oplossing afgezogen en 100µl PBS opgezet.
Wikkel aluminiumfolie rond de plaat en in de frigo bewaren.
Foto’s nemen van cellen onder confocale microscoop
Foto's werden genomen met de LSM 710 Zeiss observer 2.1. Tunel positieve cellen werden
gedetecteerd na aanstraling met de Argon laser (488nm). Groene fluorescentie emissie werd
bepaald tussen 489-560nm. Propidium jodide positieve cellen werden gedetecteerd na
Page 48 of 73
aanstraling met de DPSS laser (561nm). Rode fluorescentie emissie werd bepaald tussen
562-630nm. Er werd gebruik gemaakt van de multi photon laser (mai-tai) om de kernen die
gekleurd waren met Hoechst 33342 te detecteren. De cellen werden aangestraald op 710nm
en de emissie werd opgepikt tussen 360-500nm.
Foto's werden later geanalyseerd met LSM image Browser (gratis software van Zeiss).
Page 49 of 73
3.2.1.2 Hoechst-Pi en TUNEL kleuring op INS-1 cellen
Cellen uitplaten
Op dag 0 worden de cellen uitgeplaat. Er wordt gebruik gemaakt van een 96 wellplaat. Per
well wordt er 100µl medium aangebracht met een cel concentratie van 250 000 cellen per
ml of 25 000 cellen per 100µl. De hoeveelheid cellen per 5ml moet verdund worden naar
250 000 cellen per ml. De cellen hebben een dag de tijd om te hechten.
Medium verversen
Op dag 1 wordt het medium vervangen door 70µl RPMI medium met 10% foetaal bovin
serum (R10F).
PPAG (RX-1) en aspalathine
Op dag 1 en 2 wordt 10µl RPMI, PPAG (RX-1) 30µM, aspalathine 10µM en 100µM
toegevoegd aan de cellen. RPMI wordt toegevoegd als controle aan de eerste drie
kolommen (1, 2 & 3), PPAG aan de drie volgende (4, 5 & 6) en aspalathine 1mM aan de
kolommen 7, 8 en 9. Aspalathine 10mM aan de laatste drie kolommen (10, 11 & 12).
Stress induceerders
Op dag 2 worden de stress induceerders en controles toegediend om gedurende een uur
een insult te geven. Van de induceerders en controles wordt telkens 10µl aan elke well
toegediend: rij A RPMI, rij B citraatbuffer, rij C STZ 1mM, rij D STZ 10mM en rij E H2O2 50µM.
RPMI is de negatieve controle en citraatbuffer is de controle van STZ. De plaat wordt 1uur in
de incubator geplaatst.
Tabel 2: Schematische voorstelling van een 96 well plaat. Per rij wordt een andere stof toegevoegd: 2 controles (RPMI en
citraatbuffer) en 2 stress inducerende stoffen (streptozotocine (STZ) en waterstofperoxide (H 2O2)).
RPMI
PPAG (RX) 30µM
Aspalathine 1mM
Aspalathine 10mM
RPMI
Citraatbuffer
STZ
1mM
STZ
10mM
Page 50 of 73
H2O2
50µM
Kleuring

Hoechst-propidium jodide kleuring (Ho-Pi)
1 uur na het geven van de insult, wordt 10µl Ho-Pi oplossing (aan alle welletjes) toegediend.
Na het toedienen wordt de plaat 1uur in de incubator geplaatst. Het medium wordt
afgezogen en er wordt in elke well 100µl 4% formol aangebracht om de cellen te gaan
fixeren. Na 10 minuten wordt het formol afgezogen en start de voorbehandeling voor de
TUNEL kleuring: permeabiliseren van de cellen met behulp van Triton.

TUNEL kleuring
Er wordt 100µl triton aangebracht. Na 10 minuten wordt de triton afgezogen en wordt 30µl
TUNEL kit oplossing aangebracht. De plaat wordt een uur in de incubator gezet op 37°C. Na
het incuberen wordt de TUNEL kit oplossing afgezogen en 100µl PBS opgezet. Wikkel
aluminiumfolie rond de plaat en in de frigo bewaren.
Foto’s nemen van cellen onder confocale microscoop: zie puntje 3.2.1.1
Page 51 of 73
3.2.1.3 Optimale condities bepalen met Cell Titer Glow-kit op INS-1 cellen
Cellen uitplaten
Op dag 0 worden de cellen uitgeplaat. Er wordt gebruik gemaakt van vier 96 wellplaten. Per
well wordt er 70µl medium aangebracht met een cel concentratie van ongeveer 357 000
cellen per ml of 25 000 cellen per 70µl. De cellen hebben een dag de tijd om te hechten. De
cellen worden geresuspendeerd in R10F.
PPAG (RX)
Op dag 1 en 2 wordt 10µl RPMI aan de eerste zes kolommen en PPAG (RX) 30µM aan de
laatste zes kolommen toegevoegd aan de cellen. RPMI wordt toegevoegd als controle.
Stress induceerders
Op dag 2 worden de stress induceerders toegevoegd. Enkel H202 wordt pas op dag 3 (23uur
later) toegediend. Van de induceerders wordt telkens 10µl aan elke well toegediend. Aan
plaat 1 wordt een concentratiereeks van STZ (0; 1; 2,5; 5; 7,5 en 10mM, respectievelijk rij A
t.e.m. F), aan plaat 2 een concentratie reeks van CPA (0; 2,5; 5; 12,5; 25 en 50µM,
respectievelijk rij A t.e.m. F), aan plaat 3 een concentratiereeks van alloxaan (0; 0,1; 0,3; 1 en
5mM, respectievelijk rij A t.e.m. E) en aan plaat 4 een concentratiereeks van H2O2 (0; 10; 25;
50; 75 en 100µM, respectievelijk rij A t.e.m. F) toegediend.
Tabel 3: Schematische voorstelling van een 96 well plaat. Per rij wordt een andere concentratie streptozotocine (STZ)
toegevoegd en 1 controle (citraatbuffer).
RPMI
PPAG (RX) 30µM
citraatbuffer
(STZ 0mM)
STZ 1mM
STZ 2,5mM
STZ 5mM
STZ 7,5mM
STZ 10mM
Page 52 of 73
Tabel 4: Schematische voorstelling van een 96 well plaat. Per rij wordt een andere concentratie cyclopiazonic acid (CPA)
toegevoegd en 1 controle (RPMI en DMSO).
RPMI
PPAG (RX) 30µM
RPMI +
DMSO
(CPA 0µM)
CPA2,5µM
CPA 5µM
CPA12,5µM
CPA25µM
CPA 50µM
Tabel 5: Schematische voorstelling van een 96 well plaat. Per rij wordt een andere concentratie alloxaan toegevoegd en 1
controle (RPMI).
RPMI
PPAG (RX) 30µM
RPMI
(alloxaan
0mM)
alloxaan
0,1mM
alloxaan
0,3mM
alloxaan
1mM
alloxaan
5mM
Page 53 of 73
Tabel 6: Schematische voorstelling van een 96 well plaat. Per rij wordt een andere concentratie waterstofperoxide (H 2O2)
toegevoegd en 1 controle (RPMI).
RPMI
PPAG (RX) 30µM
RPMI
(H2O2 0µM)
H2O2 10µM
H2O2 25µM
H2O2 50µM
H2O2 75µM
H2O2 100µM
Cell Titer Glow-kit
Op dag 3 wordt aan de hand van de Cell Titer Glow-kit de luminescentie bepaald met behulp
van de luminometer glo max. De gemeten luminescentie is evenredig met de hoeveelheid
ATP (zie reactie puntje 3.1.1.3) en ook evenredig met de hoeveelheid levende cellen.
Eerst worden de platen uit de incubator gehaald om op kamertemperatuur te laten komen
(een half uur). Voeg de 10ml buffer toe aan het substraat/enzym potje en zorg dat alles
oplost. Voeg van dit reagent 100µl aan elke well. Vijf minuten op een schudder (500 rounds
per minute). 15 minuten laten staan na schudden. Voeg 100µl van elke well toe aan een
‘Lumitract 200’ 96 wellplaat. Plaats de plaat in de luminometer en meet de luminescentie.
Page 54 of 73
3.2.2 In vivo experiment (reeds uitgevoerd)
Er werd gebruik gemaakt van mannetjes Balb/c muizen, 10 weken oud en STZ wordt gebruikt
om diabetes bij de muizen te veroorzaken. In totaal werden 15 muizen gebruikt en deze
werden onder verdeeld in 3 groepen, telkens 5 muizen per groep. Het experiment liep
gedurende een drietal dagen.
De eerste groep is de negatieve controle en krijgt geen PPAG of STZ toegediend. Groep 2 is
de positieve controle en krijgt enkel de insult (STZ toegediend). De laatste groep muizen
wordt drie maal behandeld met PPAG voor het geven van de insult en eenmaal na het geven
van de insult.
48 uur voor het toedienen van de insult (STZ) wordt aan de eerste en tweede groep oraal
fysiologisch water toegediend en de derde groep krijgt oraal PPAG (10mg/kg). 24 uur voor
de insult krijgen de twee eerste groepen weer oraal fysiologisch water toegediend en de
derde groep krijgt weer PPAG (10mg/kg) oraal toegediend. Voor het toedienen van STZ intra
peritoneaal krijgen de eerste twee groepen nogmaals oraal fysiologisch water toegediend en
de derde groep PPAG (10mg/kg).
Groep 1 krijgt geen STZ maar citraatbuffer intra peritoneaal toegediend. Groep 2 en groep 3
krijgen STZ (200mg/kg opgelost in citraatbuffer) intra peritoneaal toegediend.
24 uur na de insult krijgt groep 3 nogmaals PPAG (10mg/kg) oraal toegediend en groep 1 en
2 krijgen fysiologisch water. Zes uur later (30 uur na de insult) worden de muizen gedood en
wordt de pancreas eruit gehaald en wordt ingebed om coupes te maken en verschillende
kleuringen uit te voeren om verschillende elementen te testen.
Wanneer de β-cel massa toegenomen blijkt, kan er gekeken worden of deze toename
veroorzaakt werd door proliferatie, transdifferentiatie of neogenese. Hiervoor moeten
andere muizen gebruikt worden dan de Balb/c muizen. Een voorbeeld voor proliferatie te
testen zouden muizen zijn die de genen Elacre en YFP bezitten. Na toediening van Tamoxifen
worden beide genen gecombineerd en kleuren deze de acinaire cellen in de pancreas aan.
Moesten de cellen van de toegenomen β-cel massa insuline aanmaken en fluoresceren, dan
zijn deze β-cellen afkomstig van acinaire cellen die geprofileerd zijn naar β-cellen. Om te
kijken of de muizen de juiste genen bezitten (positief zijn voor deze genen) worden de
muizen gegenotypeerd.
Page 55 of 73
3.2.3 Genotypering van muizen
De muizen moeten op 2 genen gecontroleerd worden: Elacre en YFP (acinaire cellen
aankleuren). Genotypering bestaat uit knippen van muisstaartjes, DNA isoleren, PCR en
uitzetten op een gel.
Staartjes knippen
De stukjes staart van de muizen worden geplaatst in mengsel van 5µl proteïne kinase K en
500µl tailbuffer. Per staartje wordt een eppendorf tube (epje) voorzien en klaargemaakt
voordat de stukjes staart geknipt worden. Met een steriel mesje wordt een stukje staart van
3 à 4mm afgesneden en in een epje overgebracht. De epjes worden overnacht in
warmwaterbad geplaatst op 55°C zodat de proteïne kinase geactiveerd wordt en kunnen de
eiwitten afgebroken worden zodat het DNA vrijkomt.
DNA isoleren
De epjes worden na overnachting op 55°C gevortext om zeker te zijn dat de staartjes volledig
opgelost zijn. Deze worden 10 minuten afgedraaid bij 15300g. In nieuwe epjes wordt 500µl
ethanol 100% aangebracht. Het supernatans wordt overgegoten bij de ethanol en deze
wordt een tiental keer gekanteld om alles goed te mengen. Het DNA slaat neer en komt
tevoorschijn als een wolkje witte draadjes. Opnieuw afdraaien gedurende tien minuten bij
15300g. Het supernatans wordt afgegoten en een shortspin volgt (tot 8000rpm). Het
supernatans wordt weggepipetteerd met een micropipet. Laat tien minuten drogen aan de
lucht. Vervolgens voeg je 1ml DMPC toe en laat het 10 minuten staan op kamertemperatuur.
Resuspendeer DNA pellet.
PCR
Er wordt voor elk gen een mix gemaakt. Voor ElaCre bestaat deze uit (per staal): 3,75µl
dNTP, 2,5µl lim-buffer, 2µl primeroplossing 1226, 2µl primeroplossing 1227, 2µl
primeroplossing 1228, 2,5µl DMSO, 0,25µl Taq en 5µl miliQ water. Voor YFP bestaat de mix
per staal uit: 3,75µl dNTP, 2,5µl lim-buffer, 2µl primeroplossing 1221, 2µl primeroplossing
1222, 2,5µl DMSO en 0,25µl Taq. De Taq wordt pas aan mix toegevoegd als DNA in PCR epjes
is aangebracht.
Page 56 of 73
Voor Ela wordt in elk PCR epje 5µl DNA toegevoegd en 20µl mix na toevoeging van Taq. Voor
YFP wordt er 12µl DNA en 13µl mix samengevoegd. Beide worden apart in een PCR toestel
gestoken en voor Ela is het programma 30cyc55c en voor YFP is het programma YFP. Beide
programma’s eindigen met een koeling op 4°C voor oneindig.
Tabel 7: De programma's gebruikt bij PCR.
YFP programma
Stap
graden
tijd
Denaturatie
Denaturatie
Annealing
Extensie
Extensie
Einde
1
2
3
4
5
6
96
94
60
72
72
4
3
1
1
1
7
oneindig
30cyc55c programma
stap
graden
tijd
Denaturatie
Denaturatie
Annealing
Extensie
Extensie
Einde
1
2
3
4
5
6
94
94
55
72
72
4
1 min 30
30 sec
30 sec
30 sec
7
oneindig
Cycli
34 *
cycli
29*
Gel maken
Nadat de gelhouder klaargemaakt is met 4 kammen met 20 slotjes, kan de gel klaargemaakt
worden. Weeg 3g agarose af en voeg hier 250ml TBE 1x bij. Plaats in de microgolf tot al het
agarose poeder opgelost is. Laat de erlenmeyer kort afkoelen onder stromend koud water.
Voeg 25µl gelred toe aan de gel en giet het gelmengsel in de gelbak. Verwijder eventuele
belletjes ter hoogte van de slotjes. Na 1 uur plaats je de gel in de gelbak gevuld met 1x TBE
buffer.
Stalen laden
Aan elk staal wordt 15µl loading buffer (om het staal visueel blauw te maken en het te
verzwaren, anders zou het uit de welletjes migreren) toegevoegd en hiervan wordt 15µl in
een slotje aangebracht. Ook een marker (50bp ladder) moet aangebracht worden, maar
slechts 5µl. Laat 45 minuten runnen op 115 volt.
Page 57 of 73
4 Resultaten
4.1 In vitro
4.1.1 Hoechst-Pi en TUNEL kleuring op MIN-6 cellen
Effect van PPAG (RX) en aspalathine op H2O2 geinduceerde celdood
CTRL
H202 50µM
40%
35%
30%
% celdood
25%
20%
15%
10%
5%
0%
PBS
DMEM
RX
ASP 10
ASP 100
Grafiek 1: Effect van PPAG en aspalathine op MIN-6 cellen waaraan waterstofperoxide (H2O2) 50µM is toegediend
gedurende 1 uur voor het induceren van celdood. Apoptotische cellen werden gedetecteerd met TUNEL assay.
Necrotische cellen werden gekleurd met propidium jodide (Pi). DMEM medium is de controle van H 2O2. (Statistisch enkel
de standaard error weergegeven)
Page 58 of 73
Effect van PPAG (RX) en aspalathine op STZ geinduceerde celdood
CTRL
STZ 10mM
100%
90%
80%
70%
% celdood
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
DMEM
PBS
RX
ASP 10
ASP 100
Grafiek 2: Effect van PPAG en aspalathine op MIN-6 cellen waaraan streptozotocine (STZ) 10mM is toegediend
gedurende 24 uur voor het induceren van celdood. Apoptotische cellen werden gedetecteerd met TUNEL assay.
Necrotische cellen werden gekleurd met propidium jodide (Pi). Citraatbuffer toegediend als controle van STZ. (Statistisch
enkel de standaard error weergegeven)
Page 59 of 73
4.1.2 Hoechst-Pi en TUNEL kleuring op INS-1 cellen
Effect van RX en Aspalathine op H2O2 en streptozotocine geïnduceerde
celdood (1h insult)
CTRL
PBS
RX
ASP 10
ASP 100
100,0%
95,0%
90,0%
% Cel overleving
85,0%
80,0%
75,0%
70,0%
65,0%
60,0%
55,0%
50,0%
RPMI
CTRL
H2O2
stz 1 mM
stz 10 mM
Grafiek 3: Effect van PPAG en aspalathine op INS-1 cellen waaraan verschillende stress inducerende stoffen zijn
toegediend gedurende 1 uur om celdood te induceren: waterstofperoxide (H2O2) 50µM en streptozotocine (STZ) 1mM en
10mM. Als controle werd RPMI (voor H2O2) en citraatbuffer (voor STZ) gebruikt. (Statistisch enkel de standaard error
weergegeven)
Page 60 of 73
4.1.3 Optimale condities bepalen met Cell Titer Glow-kit op INS-1 cellen
Concentratiereeks van streptozotocine (STZ) op INS cellen
% cel overleving
(genormalizeerd naar controle)
120%
100%
80%
60%
40%
20%
0%
Ct Bf
STZ 1 mM STZ 2,5 STZ 5 mM STZ 7,5 STZ 10 mM
(18h)
mM (18h)
(18h)
mM (18h)
(18h)
Grafiek 4: Effect van concentratiereeks van streptozotocine (STZ), toegediend aan INS-1 cellen, op de celviabiliteit. STZ
1mM, STZ 2,5mM, STZ 5mM, STZ 7,5mM en STZ 10mM werden aan de cellen toegediend gedurende 24 uur om de ideale
concentratie te bepalen die celdood veroorzaakt. Als controle werd er enkel citraatbuffer toegediend aan cellen. De
celviabiliteit werd bepaald met de Cell Titer Glow-kit door de aanwezige ATP te meten. (Statistisch enkel de standaard
error weergegeven)
Page 61 of 73
Concentratiereeks van alloxaan op INS cellen
% cel overleving
(genormaliseerd naar controle)
120%
100%
80%
60%
40%
20%
0%
RPMI
Alloxaan 0,1 Alloxaan 0,3
mM
mM
Alloxaan
1mM
Alloxaan
5mM
Grafiek 5: Effect van concentratiereeks van alloxaan, toegediend aan INS-1 cellen, op de celviabiliteit. Alloxaan 0,1mM,
alloxaan 0,3mM, alloxaan 1mM en alloxaan 5mM werden aan de cellen toegediend gedurende 24 uur om de ideale
concentratie te bepalen die celdood veroorzaakt. Als controle werd er enkel RPMI medium toegediend aan cellen. De
celviabiliteit werd bepaald met de Cell Titer Glow-kit door de aanwezige ATP te meten. (Statistisch enkel de standaard
error weergegeven)
Page 62 of 73
Concentratiereeks van cyclopiazonic acid (CPA) op INS cellen
% cel overleving
(genormaliseerd naar controle)
120%
100%
80%
60%
40%
20%
0%
DMSO
CPA 2,5 µM CPA 5 µM
CPA 12,5
µM
CPA 25 µM CPA 50 µM
Grafiek 6: Effect van concentratiereeks van cyclopiazonic acid (CPA), toegediend aan INS-1 cellen, op de celviabiliteit. CPA
2,5µM, CPA 5µM, CPA 12,5µM, CPA 25µM en CPA 50µM werden aan de cellen toegediend gedurende 24 uur om de
ideale concentratie te bepalen die celdood veroorzaakt. Als controle werd er enkel DMSO toegediend aan cellen. De
celviabiliteit werd bepaald met de Cell Titer Glow-kit door de aanwezige ATP te meten. (Statistisch enkel de standaard
error weergegeven)
Page 63 of 73
Concentratiereeks van H2O2 op INS cellen
% cel overleving
(genormaliseerd naar controle)
120%
100%
80%
60%
40%
20%
0%
RPMI
H2O2
10µM
H2O2 25 H2O2 50 H2O2 75 H2O2 100
µM
µM
µM
µM
Grafiek 7: Effect van concentratiereeks van waterstofperoxide (H2O2), toegediend aan INS-1 cellen, op de celviabiliteit.
H2O2 10µM, H2O2 25µM, H2O2 50µM, H2O2 75µM en H2O2 100µM werden aan de cellen toegediend gedurende 1 uur om
de ideale concentratie te bepalen die celdood veroorzaakt. Als controle werd er enkel RPMI medium met DMSO
toegediend aan cellen. De celviabiliteit werd bepaald met de Cell Titer Glow-kit door de aanwezige ATP te meten.
(Statistisch enkel de standaard error weergegeven)
Page 64 of 73
% cell overleving genormaliseerd met CPA
Effect van PPAG (RX) op CPA geïnduceerde cell dood
160%
140%
120%
100%
80%
60%
CPA 25µM
CPA 25µM + RX
Grafiek 8: Het effect van PPAG op celdood veroorzaakt door cyclopiazonic acid (CPA) toegediend aan INS-1 cellen
gedurende 24 uur. De celviabiliteit werd gemeten met de Cell Titer Glow-kit door de aanwezige ATP te meten.
(Statistisch enkel de standaard error weergegeven)
Page 65 of 73
4.2 In vivo
Effect van PPAG (RX) op STZ behandelde muizen
(glucose concentratie)
300,0
250,0
mg/dl
200,0
150,0
100,0
50,0
0,0
CTRL
STZ
STZ+RX
Grafiek 9: Het effect van PPAG op de glucose concentratie bij muizen behandeld met streptozotocine (STZ) gedurende 30
uur. Glucose werd bepaald met glucosemeter. Als negatieve controle (CTRL) werd bij een groep muizen alles vervangen
door fysiologisch water. (Statistisch enkel de standaard error weergegeven)
Effect van PPAG (RX) op STZ behandelde muizen
(β-cel massa)
120%
BCM (genormaliseerd)
100%
80%
60%
40%
20%
0%
CTRL
STZ
STZ+ RX
Grafiek 10: Het effect van PPAG op de β-cel massa bij muizen behandeld met streptozotocine (STZ) gedurende 30 uur. De
β-cel massa werd bepaald door de morfometrie te bepalen in parafine secties gemaakt van de pancreas. Als negatieve
controle (CTRL) werd bij een groep muizen alles vervangen door fysiologisch water. (Statistisch enkel de standaard error
weergegeven)
Page 66 of 73
Tunel positieve cellen in STZ behandelde muizen
% apoptotische cellen
2,50%
2,00%
1,50%
1,00%
0,50%
0,00%
CTRL
STZ
STZ + RX
Grafiek 11: Het effect van PPAG (RX) op het aantal apoptotische cellen bij muizen behandeld met streptozotocine (STZ)
gedurende 30 uur. De apoptotische cellen werden gedetecteerd met de TUNEL assay. Als controle werd bij een groep
muizen alles vervangen door fysiologisch water. (Statistisch enkel de standaard error weergegeven)
Page 67 of 73
5 Discussie
Type 2 diabetes wordt gekenmerkt door dysfunctie van β-cellen, insuline resistentie en
verlies van β-cel massa die leiden tot de deficiëntie van de insuline secretie in β-cellen (Cnop
et al, 2001). Gelinkt aan obesitas kan het verlies van de β-cel massa verklaard worden door
cellulaire stress die zorgt dat β-cellen in apoptose gaan (Cnop et al, 2010). De interesse is
gevallen op de Zuid-Afrikaanse plant Rooibos, Aspalathus linearis. Deze plant is zeer populair
onder de vorm van herbal tea. Er is al redelijk wat onderzoek gedaan op deze plant (in zijn
geheel, gefermenteerde of ongefermenteerde extracten ervan). Rooibos bevat een breed
gamma aan antioxidanten (Ulicna et al, 2005), waaronder fenolen (Han et al, 2013). Dit
maakt van Rooibos een interessante kandidaat om te gaan testen op antidiabetische
eigenschappen. Rooibos thee kan toegediend worden als behandeling en bescherming tegen
oxidatieve stress (Han et al, 2013, getest op ratten).
Nu wordt er volop onderzoek gedaan naar componenten waaruit Rooibos bestaat en wat
hun eventuele antidiabetische eigenschappen zijn. PPAG en aspalathine zijn 2 stoffen
geëxtraheerd uit Rooibos. Van beide stoffen is nog niet heel veel geweten.
Enkel van PPAG is er reeds een in vivo experiment uitgevoerd en daar werd een effect van
PPAG gezien op de expressie van Bcl-2, een anti-apoptotische proteïne. PPAG zou dus een
beschermend effect hebben op β-cellen tegen apoptose, wat zou zorgen dat er minder
verlies is van de β-cel massa.
Om in de toekomst andere stoffen met mogelijk antidiabetische eigenschappen te kunnen
testen is het belangrijk om over een in vitro model met verschillende stress inducerende
stoffen te beschikken waarbij de stoffen snel en gemakkelijk gescreend kunnen worden,
waarbij de nadruk ligt op high troughput screening en niet op werkingsmechanisme. Ook
over een goed in vivo model beschikken is belangrijk om na in vitro experimenten te kunnen
overschakelen op een in vivo studie.
Om apoptotische cellen aan te tonen werd er gebruik gemaakt van de TUNEL assay
gecombineerd met de Hoechst-Pi kleuring, wat een goede en gemakkelijke detectiemethode
is, want het onderscheidt gemakkelijk alle groepen van cellen (vroeg en laat apoptotische-,
necrotische- en levende cellen) (Roche Diagnostics, 2008). Het eerste experiment werd
uitgevoerd op MIN-6 cellen. Er werden 4 stress-inducerende stoffen gebruikt
Page 68 of 73
(streptozotocine (STZ) 1mM en 10mM, alloxaan 5mM, cyclopiazonic acid (CPA) 25µM en
waterstofperoxide 50µM) en de insult werd gegeven voor 24 uur (uitzondering van
waterstofperoxide maar 1 uur). Aan de cellen werd tweemaal PPAG en aspalathine
toegediend (48 uur voor en net voor het toedienen van de insult). CPA en alloxaan (resultaat
niet weergegeven) zorgde bij het toedienen van de insult (positieve controle, zonder
toevoeging van PPAG of alloxaan) niet of niet voldoende voor apoptose. Voor alloxaan is dit
in strijd met Sakuraï et al (2001), waarop de concentratie gebaseerd was, waar 5mM
alloxaan bij een insult van 6 uur meer dan 50% celdood veroorzaakt. STZ 10mM en
waterstofperoxide zorgden wel voor celdood (zie grafiek 1 en 2). Alleen zorgde STZ 10mM
voor 100% celdood, wat te verklaren valt door de hoge concentratie citraatbuffer waarin STZ
10mM was opgelost en citraatbuffer veroorzaakt zelf veel celdood (resultaat niet
weergegeven). Bij STZ 1mM was niet echt duidelijk celdood waar te nemen (resultaat niet
weergegeven). Waterstofperoxide veroorzaakte 30% celdood (iets minder dan Hui et al
(2003), 50µM waterstofperoxide gedurende 30 minuten veroorzaakt meer dan 50%
celdood). Ook is er een effect waar te nemen van PPAG en aspalathine: beide verlagen het
percentage celdood met ongeveer 20%.
Het experiment werd herhaald, maar nu op INS-1 cellen en enkel STZ en waterstofperoxide
insult werden toegediend. STZ werd gedurende 6 uur toegediend en waterstofperoxide
gedurende 1 uur. De overschakeling naar INS-1 cellen maakt het mogelijk om te gaan
vergelijken met reeds uitgevoerde in vitro experimenten (ook op INS-1 cellen, unpublished
data). Door eerst een hogere concentratie STZ te bereiden (oplossen in citraatbuffer) en
deze dan te verdunnen in medium, bezit STZ 10mM een tien keer lagere concentratie
citraatbuffer en veroorzaakt nu maar (zie grafiek 3) 25% celdood (in plaats van 100% bij
experiment 1, grafiek 1). Ook hier is bij STZ 1mM geen duidelijk celdood waar te nemen. Wel
zorgt waterstofperoxide weer voor 30% celdood (zelfde als bij het eerste experiment).
Waterstofperoxide 50µM gedurende 1 uur toedienen kan beschouwd worden als een
gemakkelijke en goedkope screeningstest die snel celdood (apoptose en necrose) induceert.
Ook hier is een beschermend effect van PPAG en aspalathine bij waterstofperoxide (10%) en
bij STZ 10mM (10% voor PPAG en 20% voor aspalathine). Wat bij beide experimenten opvalt
(grafiek 1, 2 en 3) is dat aspalathine de celdood bijna terug op basaal niveau brengt bij de
niet gestimuleerde condities. Het tweede experiment zou moeten overgedaan worden om
Page 69 of 73
betrouwbare resultaten te verkrijgen en dan pas is het nuttig om er statistiek op uit te
voeren. Ook moeten er meer cellen geteld worden, want de standaard error is bij sommige
condities zeer groot.
Om voor de drie andere stress inducerende stoffen verder de ideale concentratie te zoeken,
moest er overgeschakeld worden naar een goedkopere methode, want de TUNEL assay is
een heel dure detectiemethode. Gecombineerd met Hoechst-Pi kost 1 plaat 1354€
(werkuren en materiaal inbegrepen) en dan zou het voor drie platen op 4150€ komen (als
het meteen lukt), wat veel te duur is. Volgende detectiemethoden zijn nuttig om te
gebruiken als detectiemethode: Cell Titer Glow, JC-1, caspase Glow en Hoechst-Pi. Bij
caspase Glow wordt er gebruik gemaakt van fluoresceïne gebonden aan substraat (gekliefd
door caspases) en wordt er enkel apoptose gedetecteerd, maar is veel te duur (510€ per
plaat). Cell Titer Glow detecteert celdood doordat de aanwezige ATP ( samen met O2 en
Mg2+) luciferine omzetten naar oxyluciferine en hierbij wordt licht geproduceerd en gemeten
met luminometer. Met deze kit werd een derde experiment uitgevoerd, want het is een zeer
goedkope (60€ per plaat), snelle en gemakkelijke test, want het bevat geen voorbereidende
stappen zoals het fixeren en permeabiliseren van de cellen). Er werd een concentratiereeks
voor elke stress-inducerende stof getest op INS-1 cellen. STZ (0mM, 1mM, 2,5mM, 5mM,
7,5mM en 10mM), CPA (0µM, 2,5µM, 5mM, 12,5mM, 25µM en 50µM) en alloxaan (0mM,
0,1mM, 0,3mM, 1mM en 5mM) werden gedurende 24 uur toegediend en waterstofperoxide
maar 1 uur (0µM, 10µM, 25µM, 50µM, 75µM en 100µM). Voor STZ (zie grafiek 4) is 1mM
duidelijk de ideale concentratie (40% celdood veroorzaakt), wat bevestigd wordt door Zhang
et al (2007) waar 1mM STZ (voor 4 uur insult) 30 tot 35% celdood veroorzaakt (hierop was
de concentratie gebaseerd). Voor CPA (grafiek 6) is 25µM de ideale concentratie (40%
celdood veroorzaakt). Voor waterstofperoxide werd voor een derde maal (zie vorige twee
experimenten, grafiek 7) bevestigd dat 50µM waterstofperoxide toegediend gedurende 1
uur een goed model is om celdood te veroorzaken (60%).
PPAG heeft een verlagend effect op de celdood (10%, zie grafiek 8) veroorzaakt door CPA,
wat overeenkomt met unpublished data waar ook een verlaging is van 10%.
Twee grote problemen deden zich voor tijdens dit experiment. Aspalathine liet het medium
verkleuren en eerst werd er aan verzuring van het medium gedacht, maar het is aspalathine
die oxideert en zijn metabolieten zijn bruin. Deze metabolieten veroorzaken verkleuring van
Page 70 of 73
het medium veroorzaakte. Cell Titer Glow-test is dus geen goede test voor aspalathine, want
(we vermoeden) aspalathine gebruikt de zuurstof die nodig is om luciferine om te zetten
naar oxyluciferine om zelf te gaan oxideren, waardoor er geen correcte hoeveelheid
celviabiliteit bepaald kan worden. Bij alloxaan is er uit de concentratiereeks geen ideale
concentratie bepaald kunnen worden: 0,3mM gaf bijna geen celdood en 5mM gaf te veel
celdood (bijna alle cellen waren dood). Dit is in strijd met Sakuari et al (2001) waar 0,3mM
voornamelijk apoptose induceert en 5mM meer necrose. Een mogelijke verklaring zou zijn
dat bij de cellen in vroeg apoptose ATP aangemaakt hebben om de caspases te kunnen
activeren en dit wordt gemeten met de Cell Titer Glow-kit.
Ook JC-1 test werd gebruikt, maar wordt niet weergegeven want uit dit experiment is niets
gekomen.
In de toekomst moeten al de Cell Titer Glow-experimenten nogmaals uitgevoerd worden om
betrouwbaardere resultaten te verkrijgen en statistiek erop te kunnen uitvoeren. Ook moet
alles bevestigd worden met een andere test, Hoechst-Pi kleuring bijvoorbeeld (morfologisch
op basis van picknotische kernen en rode en blauwe kleur onder de fluorescentiemicroscoop
de cellen tellen en onderverdelen in apoptose, necrose en levende cellen.
In vivo (experiment reeds uitgevoerd door mijn begeleider) werd enkel PPAG getest op
muizen. Er werd STZ (200mg/kg) toegediend om diabetes te induceren bij de muizen. Aan
een van de drie groepen (bestaande uit 5 muizen) werd 48 uur, 24 uur en juist voor
toedienen van STZ en 24 uur erna, PPAG (10mg/kg) toegediend. In de positieve controle
(enkel STZ toegediend gekregen en insult duurde 30 uur) is er een duidelijk effect waar te
nemen: stijging van de glucose concentratie (grafiek 9), een vermindering van de β-cel massa
(grafiek 10) en apoptose werden gedetecteerd (grafiek 11). Bij PPAG werd geen effect
waargenomen op de glucose concentratie (grafiek 9), maar wel een verlagend effect
(mindere daling) op de β-cel massa (grafiek 10) en ook op de hoeveelheid apoptose (grafiek
11). Dit model kan als in vivo model gebruikt worden om andere stoffen waaronder
aspalathine te gaan testen, maar er moeten voor dit experiment nog extra cellen geteld
worden (nieuwe coupes gemaakt en kleuringen) om de standaard error te verkleinen.
Het in vivo experiment zal herhaald worden, maar dan behandeld met aspalathine in plaats
van PPAG.
Page 71 of 73
Binnenkort wordt er gestart met een nieuw in vivo experiment: PPAG gedurende zeven
dagen toedienen na het geven van de insult en er zal weer gekeken worden naar de glucose
concentratie en β-cel massa. Hopelijk is na 7 dagen de glycemie terug normoglycemisch en
stijgt de glycemie niet terug als men stopt met PPAG. In dat geval bevat PPAG een langdurige
effect, wat mogelijk zou maken om niet dagelijks een bepaalde hoeveelheid van PPAG te
moeten innemen (wat natuurlijk nog onderzocht moet worden). Een gelijkaardige strategie
zal gevolgd worden om aspalathine in vivo te bestuderen. Het enige verschil is dat
aspalathine zal gegeven worden in het voedsel. Eerst zal er een gelijkaardig experiment
uitgevoerd worden met 30 uur STZ waarna ook een langere termijn studie zal uitgevoerd
worden.
Page 72 of 73
6 Besluit
We beschikken over een in vivo model dat al na 30 uur β-celdood induceert met
streptozotocine (STZ) als celdood inducerende stof en over een in vitro model dat al na 1 uur
celdood induceert met waterstofperoxide als stress-inducerende stof.
In vitro zijn STZ 1mM en cyclopiazonic acid (CPA) 25µM de ideale concentratie om celdood te
induceren in INS-1 cellen, maar deze moeten nog bevestigd worden door herhaling van de
Cell Titer Glo-test en door een tweede test (met andere detectiemethode).
Voor de ideale concentratie van alloxaan moet een andere concentratiereeks getest worden
en ook met een andere methode of een andere tijdsduur waarop de insult toegediend
wordt.
PPAG verlaagt zowel in vitro als in vivo de celdood, maar het effect op de glucose
concentratie moet nog verder onderzocht worden, zoals testen op lange termijn.
Voor aspalathine moet een andere detectiemethode gebruikt worden om meer inzicht te
krijgen in de mogelijke antidiabetische eigenschappen. Ook werd er opgemerkt dat
aspalathine en PPAG de celviabiliteit terug brengen naar het basaal niveau in de niet
gestimuleerde condities wat ook voor verder onderzoek vraagt, maar veelbelovend lijkt.
Veel moet er nog getest of bevestigd worden, maar deze experimenten hebben de kennis
over PPAG al weer een stukje vergroot en bepaalde zaken bevestigd.
Page 73 of 73
Referenties
Casteels, K. Diabetes Mellitus. KU Leuven. Geraadpleegd op 18 januari 2014 via
http://www.kuleuven.be/uzschool/download/studiedag/casteels_tekst.pdf.
Cnop, M.; Ladrière, L.; Igiollo-Esteve, M.; Moura, R.F. & Cunha, D.A. (2010, 5 mei). Causes
and cures for endoplasmatic reticulum stress in lipotoxicβ cell dysfunction. Diabetes, Obesity
& Metabolism, 2, nr. 2, pp. 76-82.
De wereld onder de microscoop: exocriene pancreas (2012, 11 oktober). Geraadpleegd op 18
januari 2014 via http://www.ronaldschulte.nl/exocriene-pancreas--alvleesklier-.html.
Diabetes Research Institute Foundation.What are Islet Cells?Geraadpleegd op 13 januari
2014 via http://www.diabetesresearch.org/islet-cells.
Diakogiannaki, E. & Morgan, N.G. (2008). Differential regulation of ER-stress response by
long-chain fatty acids in pancreatic β cells. Biochemical Society Transactions, 36, nr. 5, pp.
959-962.
DIFF. Description of Research. Geraadpleegd op 18 januari 2014 via http://diff.vub.ac.be.
Diffen. Apoptosis vs. Necrosis. Geraadpleegd op 11 mei 2014 via
http://www.diffen.com/difference/Apoptosis_vs_Necrosis.
Edmonds, M. What is apoptosis? Geraadpleegd op 14 januari 2014 via
http://science.howstuffworks.com/life/cellular-microscopic/apoptosis.htm.
Encyclopeadia Britannica (2003). Islet of Langerhans. Geraadpleegd op 28 april 2014 via
http://www.britannica.com/EBchecked/media/101913/The-islets-of-Langerhans-areresponsible-for-the-endocrine-function.
Ev. (2014, januari). Voorgoed verlost van diabetes?, Eos, 31, nr. 1, pp. 8.
Genomicobject. Apoptosis Induced by Fas Ligand. Geraadpleegd op 14 januari 2014 via
http://genomicobject.net/member3/GONET/apoptosis.html#fig:Apop.
Gezginci-Oktayoglu, S. (2011, 11 maart). The apoptotic effects of Streptozotocin in different
dose and administration time on pancreatic islet cells of rats. Journal of Biology, 70, nr. 2, pp.
43-51.
Graham, M.L.; Janecek, J.L.; Kittredge, J.A; Hering, B.J. & Schuurman, H.J. (2004, augustus).
The Streptozotocin-Induced Diabetic Nude Mouse Model: Differences between Animals from
Different Sources. Comparative Medicine, 61, nr. 4, pp. 356-360.
Hui, H.; Nourparvar, A.; Zhao, X. & Perfetti, R. (2003, april). Glucagon-Like Peptide-1 Inhibits
Apoptosis of Insulin-Secreting Cells via a Cyclic 5-Adenosine Monophosphate-Dependent
Protein Kinase A- and a Phosphatidylinositol 3-Kinase-Dependent Pathway. Endocrinology,
144, nr. 4, pp. 1444-1455.
Lenzen, S. (2008, 18 december). The mechanisms of alloxan- and streptozotocin-induced
diabetes. Diabetologia, 51, nr. 2, pp. 216-226.
Lewis-Wambi, J.S. & Jordan, V.C. (2009, 29 mei). Estrogen regulation of apoptosis: how can
one hormone stimulate and inhibit? Breast Cancer Research, 11, nr. 3, pp 206-217.
Marthan, R. (2004, mei). Store-operated calcium entry and intracellular calcium release
channels in airway smooth muscle. The American Physiological Society, 286, nr. 5, pp. 907908.
Ma, Z.A; Zhao, Z. &Turk, J. (2011, 3 september). Mitochondrial Dysfunction and β-Cell Failure
in Type 2 Diabetes Mellitus. Experimental Diabetes Research, 2012, pp. 1-11.
Morgan, N.G.; Cable, H.C.; Newcombe, N.R. and Williams, G.T. (1994, 24 oktober). Treatment
of Cultured Pancreatic B-cells with Streptozotocin Induces Cell Death by Apoptosis.Bioscience
Reports, 14, nr. 5, pp. 243-250.
Parenteau, W. (2011, 25 october). Identifying the Stages of Apoptosis. affymetrix
Ebioscience. Geraadpleegd op 28 april 2014 via
http://info.ebioscience.com/bid/76527/Identifying-the-Stages-of-Apoptosis.
Pineau, L. & Ferreira, T. (2010, 25 augustus). Lipid-induced ER-stress in yeast and β cells:
parallel trials to a common fate. FEMS 2010, nr. 10, pp. 1035-1045.
Promega Corporation A (2012, december). CellTiter-Glo® Luminescent Cell Viability Assay.
Geraadpleegd op 19 maart 2014 via
http://be.promega.com/~/media/Files/Resources/Protocols/Technical%20Bulletins/0/CellTit
er%20Glo%20Luminescent%20Cell%20Viability%20Assay%20Protocol.pdf.
Promega Corporation B (2012, november). Luciferase Assay System. Geraadpleegd op 19
maart 2014 via
http://be.promega.com/~/media/Files/Resources/Protocols/Technical%20Bulletins/0/Lucife
rase%20Assay%20System%20Protocol.pdf.
Roche Diagnostics (2008). In Situ Cell Death Detection Kit, Fluorescein.Geraadpleegd op 12
maart 2014 via http://www.roche-applied-science.com/shop/products/in-situ-cell-deathdetection-kit-fluorescein#tab-2.
Rohilla, A. & Ali, S. (2012, april-juni). Alloxan Induced Diabetes: Mechanisms and Effects.
International Journal of Research in Pharmaceutical and Biomedical Sciences, 3, nr. 2, pp.
819-823.
Sakurai, K; Katoh, M.; Someno, K.& Fujimoto, Y. (2001, 8 mei). Apoptosis and Mitochondrial
Damage in INS-1 Cells Treated with Alloxan. Biological Pharmaceutical Pulletin, 24, nr.8, pp.
876-882.
Skelin, M; Rupnik, M & Cencic, A. (2010, 17 mei). Pancreatic Beta Cell Lines and their
Applications in Diabetes Mellitus Research. Altex 27, 2, nr. 10, pp 105-113.
Stages in Apoptosis (Cell Death), (2004). Geraadpleegd op 28 april 2014 via
http://cellbiology.med.unsw.edu.au/units/science/project2004/Apoptosisstages.htm.
Szkudelski, T. (2001, 20 maart). The Mechanism of Alloxan and Streptozotocin Action in β
Cells of the Rat Pancreas.Physiological Research, 50, nr. 1, pp. 536-546.
Taylor, T. (2012, oktober). Pancreas. Innerbody.com. Geraadpleegd op 13 januari 2014 via
http://www.innerbody.com/image/endo03.html.
Wali, J.A.; Masters, S.L. & Thomas, H.E. (2013, 26 april). Linking Metabolic Abnormalities to
Apoptotic Pathways in Beta Cells in Type 2 Diabetes. Cells 2013, nr. 2, pp. 226-283.
Wat doet de pancreas. Geraadpleegd op 18 januari 2014 via http://www.newsmedical.net/health/What-Does-The-Pancreas-Do-(Dutch).aspx.
WHO. About diabetes. Geraadpleegd op 18 en 19 januari 2014 via
http://www.who.int/diabetes/action_online/basics/en/index.html.
Zhang, B.; Lu, Y.; Campbell-Thompson, M.; Spencer, T.; Wasserfall, C.; Atkinson, M. & Song,
S. (2007, 14maart). α1-Antitrypsin Protects β-Cells From Apoptosis. Diabetes, 56, nr. mei, pp.
1316-1323.
Download