In: Gé Speelman en Karel Steenbrink, Een kleine koran.Narration (Gorcum 2011), 31-42 Hoofdstuk 3 De koran als preekboek De koran na Mohammed: van gesproken tekst naar boek Mohammed liet bij zijn dood niet een geschreven tekst na. Hij zelf was volgens de koran ‘oemmi’ , wat meestal wordt uitgelegd als ‘ongeletterd’.1 Wat Mohammed wel naliet was een verzameling mondeling overgeleverde teksten, de weerslag van zijn prediking. Na zijn dood was de openbaring afgesloten. In de moslimgemeenschap waren er velen die de teksten van Mohammed uit het hoofd kenden. Die mondeling overgeleverde teksten vormden ‘de koran’, het reciet. Dan gaat het dus om opgezegde, voorgedragen teksten die mensen hebben horenklinken uit de mond van Mohammed en die ze op hun beurt tot klinken brengen, ook na zijn dood. In die zin is de schat die de moslimgemeenschap in beheer had bij de dood van Mohammed vergelijkbaar met de schat die moslims nu nog koesteren en doorgeven: gezongen en gesproken teksten die hen rechtstreeks terugvoeren naar de tijd van Mohammed en die hen rechtstreeks in contact brengen met God, die eens tot de profeet deze woorden heeft gesproken. Van deze gesproken koran komt het echter al snel tot een opgeschreven tekst. De islamitische staat die na de dood van Mohammed ontstond nam al vroeg het initiatief om één standaardtekst van deze koran samen te stellen. Volgens auteurs die de vroege geschiedenis van de moslimgemeenschap beschrijven liet de derde opvolger van Mohammed die de islamitische staat leidde, kalief Oethman (kalief van 644-656) de losse bladzijden met korantekst bij zich brengen die bij één van de weduwen van Mohammed, Hafsa, thuis lagen. Hafsa was de dochter van de eerdere kalief Omar, en Omar was al eerder was begonnen de tekst van de koran, die tijdens Mohammeds leven vooral een mondeling overgedragen tekst was, op te schrijven en te verzamelen. Ook Mohammed had zijn secretaris al korangedeelten laten optekenen. 2 Kalief Oethman wilde dit werk voltooien, en één collectie (verzameling) van de totale korantekst maken waar iedere moslim van kon erkennen dat dit de definitieve tekst was van Gods openbaring aan Mohammed. De collectie van Oethman kwam tot stand doordat hij een commissie van vijf korankenners opdracht gaf al de verschillende losse teksten op te schrijven in één boek. Als ze er niet uitkwamen welke variant van een tekstfragment het meest authentiek was, of waar een stuk paste in het geheel, moesten ze Oethman zelf raadplegen, die een goede kenner was van de openbaringen 1 Zie soera 7:157, 158. Sommige uitleggers denken dat ‘oemmi’ niet zozeer ‘ongeletterd’ betekent, maar eerder: niet geschoold in de eerdere religieuze tradities. 2 Abdelilah Ljamai geeft meer uitvoerig de verzameling van de teksten in één boek weer: Ljamai, p. 48-60 aan Mohammed. Als dat niet hielp, moesten ze mensen bij zich laten komen die de koran uit het hoofd kenden. In die tijd, waarin maar weinig mensen konden lezen en schrijven waren veel mensen het gewend lange teksten, vooral gedichten en verhalen, uit hun hoofd te leren. Toen op deze manier één boek met de totale openbaringstekst was ontstaan, liet Oethman er afschriften van maken en die naar de verschillende hoofdsteden van het islamitische rijk sturen, waar ze konden worden geraadpleegd bij twijfel. Andere versies die in de omloop waren liet hij zoveel mogelijk vernietigen. De oudste complete koranhandschriften die we hebben stammen uit de negende eeuw, al hebben we wel tekstfragmenten die teruggaan tot de vroege achtste, misschien de zevende eeuw. Er zijn tekstuele afwijkingen, anders geformuleerde teksten, maar de verschillen zijn niet dramatisch. In feite gebeurde de codificering (het op schrift stellen van een gezaghebbende versie van het boek) erg snel, vergeleken met andere Heilige Schriften zoals de Tenach en het Nieuwe Testament.3 De opbouw van de koran De koran bevat meer dan 6000 verzen. ‘Vers’ is in het Arabisch Aya, wat ook ‘teken’ betekent. Moslims zien ieder koranvers als een teken dat door God aan de mensen is geopenbaard. Verscheidene verzen samen vormen een hoofdstuk (soera). De 114 hoofdstukken van de koran zijn van erg ongelijke lengte. De kortste soera, soera al-Kauthar (‘de overvloed’; soera 108) bestaat uit drie verzen, de langste, soera al-Bakara (‘de koe’, soera 2) heeft 286 verzen. De soera’s van de koran zijn niet geordend in de chronologische volgorde waarin ze aan Mohammed geopenbaard zijn, maar naar lengte: de langste soera’s staan vooraan in de koran, de kortste achteraan. Moslims gebruiken vaak de Arabische namen die de soera’s in de traditie hebben gekregen. Die namen zijn ontleend aan bepaalde woorden of gebeurtenissen die in de betreffende soera opvallen. Zo heet soera 2 ‘de koe’ omdat in vers 67-71 wordt verteld hoe Moesa/ Mozes zijn volk beveelt een bepaalde koe te slachten, een bevel wat op allerlei tegenwerpingen en weerstand stuit (vergelijk dit verhaal met Numeri 19:1-10 in de bijbel). Soera 108 heet ‘de overvloed’ omdat God in vers 1 zegt dat hij overvloed gebracht heeft. Als men het opschrift van een soera bekijkt in bijvoorbeeld de koranvertaling van Leemhuis, ziet men daar verschillende dingen die voor de lezer van belang kunnen zijn: 3 - Het nummer van de soera - De Arabische naam van de soera - De Nederlandse vertaling van de naam Zie hiervoor: Cook, p. 119-126 - Of de soera stamt uit de tijd dat Mohammed in Mekka of in Medina woonde(Mekkaans of Medinisch) - Welke soera aan deze soera voorafging Interne datering van de koran Zowel niet-islamitische als islamitische korangeleerden kennen een chronologische opbouw van de koran. In 1859 won de toen twintigjarige (!) Duitse Oriëtalist Theodor Nöldeke een wetenschappelijke prijsvraag met zijn boek ‘Geschichte des Korans’.4 Hierin beargumenteerde hij dat men onderscheid kan maken tussen de vroegste soera’s en latere soera’s op grond van hun taal en stijl. Nöldeke onderscheidde vier periodes: - De eerste Mekkaanse periode (610-614). Soera’s uit deze tijd zijn kort, ritmisch en in een soort rijmproza (saadj) geschreven. Veel soera’s worden ingeleid met een eedformule: ‘Bij de nacht wanneer hij toedekt!’ (soera 92: de nacht) of ‘Bij de hemel vol sterrenbeelden!’ (soera 85: de sterrenbeelden). Thema’s die in deze vroege soera’s veel voorkomen zijn het naderend oordeel, Gods schepping die bij de mens eerbied en aanbidding zou moeten oproepen, veroordeling van rijkdom en het aandringen op vrijgevigheid. - De tweede Mekkaanse periode (615-619). Ook deze soera’s zijn kort, maar langer dan die van de eerste periode. Waar de eerste soera’s erg kort zijn en meer lijken op orakelspreuken, zijn deze meer predikend van aard. Kenmerkend is verder dat de namen van een aantal profeten uit de Joodse en christelijke traditie genoemd worden als de voorlopers van Mohammed. God wordt hier vaak ‘de Erbarmer’ (ar-Rahmaan) genoemd. Soms beginnen middenMekkaanse soera’s met combinaties van letters, bijvoorbeeld soera Ja Sien (soera 36) die met de letters ´J´ en ´S´ (in het Arabisch Ja en Sien) begint. Over de betekenis van deze letters zijn veel theorieën. Sommige Westerse korangeleerden veronderstellen dat ze een aanwijzing zijn van de schrijvers die de eerste collectie maakten over de oorspronkelijke handschriften waar ze uit kwamen. Er zou dan een verzameling Koranteksten geweest kunnen zijn die was opgeschreven door iemand die als J.S. kon worden geïdentificeerd. Moslimgeleerden hebben verschillende verklaringen, bijvoorbeeld dat het gaat om geheime namen van God of aanroepingen van de profeet Mohammed. - De derde Mekkaanse periode (619-622). Deze soera’s zijn uitgebreider. Een thema dat hierin vaak naar voren komt is dat er ook vóór de Koeraisj andere volkeren waren die niet 4 T Nöldeke/F. Schwally: Geschichte des Korans. Leipzig 1970: Bergstrasser. geluisterd hebben naar de profeten die God aan hen gestuurd had, en dat al die volkeren uiteindelijk door God gestraft werden. - De Medinische periode (622-632). In soera’s uit deze periode gaat het over de verwantschap van Mohammed met eerdere profeten. De geschiedenis van enkele van die profeten wordt uitvoerig behandeld, met name die van Mozes. Net zoals het volk dat Mozes uit Egypte in de woestijn leidde niet naar hem wilde luisteren, willen ook de Joden van Medina niet naar Mohammed luisteren. Een nieuwe, aparte godsdienst ontstaat daarom, die zich onderscheidt van de eerdere ‘mensen van het Boek’ (Joden en christenen). Deze Medinische soera’s zijn qua taal en stijl veel minder kort en pregnant. Ze zijn in lange prozazinnen opgeschreven. Behalve de vertelstof zijn er veel voorschriften over het gedrag opgenomen. Nöldekes werk maakte veel indruk op andere Westerse geleerden. Ook nu nog wordt van zijn indeling gebruik gemaakt, al zijn er op details allerlei varianten bepleit. Hij was echter zeker niet de eerste die zich bezighield met de vraag hoe de chronologische volgorde moest worden vastgesteld waarin de soera’s geopenbaard werden. Al vanaf de tweede eeuw van de islam was dit namelijk een vraag die islamitische geleerden bezig had gehouden. Voor hen was de vraag niet alleen belangrijk omdat we door die volgorde meer te weten kunnen komen over de historische ontwikkelingen binnen de moslimgemeenschap van het eerste uur, maar ook omdat sommige koranverzen gebruikt worden als leefregels, en sommige van die verzen zo op het eerste gezicht met elkaar in tegenspraak lijken te zijn. Als dit zo is, komt natuurlijk de vraag op: welke tekst is geldig, welk voorschrift is de basis van de rechtspraak? De tak van koranwetenschap die zich met deze vraag bezighield wordt ‘nasch’ genoemd. Nasch betekent: ‘het verwijderen van iets, opheffing’. Hoe werkt het systeem van de nasch? In soera 2: 106 staat: ‘Welk teken (aya) Wij ook afschaffen of doen vergeten, Wij komen met iets beters of overeenkomstigs.’ Op basis van deze tekst kwamen moslimgeleerden tot de conclusie dat God soms bepaalde Koranteksten afschaft. In dat geval stelt God er dan een betere tekst voor in de plaats. De tekst die wordt opgeheven heet ‘mansoech’en de tekst die een andere tekst vervangt heet ‘naasiech’. Een voorbeeld zijn de verzen uit de koran die gaan over het drinken van wijn. In soera 16: 65-67 staat een opsomming van de goede dingen die God aan de mensen schenkt, en die een teken zijn van Zijn voorzienigheid: ‘God laat uit de hemel water neerdalen om daarmee de aarde te doen herleven nadat zij dood was. Daarin is werkelijk een teken voor mensen die horen. In het vee is er voor jullie ook een les: van wat er in hun buiken tussen mest en bloed is, geven Wij jullie zuivere melk te drinken die de drinkers goed bekomt. En van de vruchten van de palmen en de wijnstokken: jullie nemen ervan een bedwelmende drank en goede voeding. Daarin is zeker een teken voor mensen die verstandig zijn.’ In soera 2: 219 gaat het ook over wijn, maar hier in een serie van vragen die de gemeenschap in Medina aan Mohammed stelt over hun concrete levenswijze: ‘Zij vragen jou naar de wijn en het kansspel. Zeg: "In beide is grote zonde en veel nuttigheid voor de mensen, maar hun zonde is groter dan hun nut."’ In soera 4:43 gaat het daarentegen over de manier waarop men geconcentreerd, toegewijd en zuiver kan bidden: ‘Jullie die geloven! Nadert niet tot de salaat, terwijl jullie dronken zijn, zolang jullie niet weten wat jullie zeggen, en ook niet terwijl jullie onrein zijn ? behalve wanneer jullie onderweg voorbijkomen ? zolang jullie je niet eerst wassen. En als jullie ziek zijn of op reis of als iemand van het toilet komt of met vrouwen omgang heeft gehad en jullie vinden geen water, zoekt dan goede kale grond en wrijft jullie gezichten en handen. God is lankmoedig en vergevend.’ En tenslotte staat in soera 5: 90: ‘Jullie die geloven! De wijn, het kansspel, de offerstenen en de verlotingspijlen zijn een gruwel van satans makelij. Vermijdt die dus; misschien zal het jullie welgaan.’ Over wijn wordt dus in de koran heel positief gesproken, maar ook als een ‘mixed blessing’ waar je mee op moet passen en als een duivelse uitvinding. Welke tekst kan nu het uitgangspunt zijn voor het concrete gedrag van moslims? In de islamitische traditie luidt het antwoord: een latere korantekst heft een eerdere tekst op. Het is dus van belang te weten dat soera 16 al in Mekka werd uitgesproken, en dus een relatief vroege soera is, terwijl soera 5 één van de laatste soera’s is die God openbaarde. Van een teken van Gods goede schepping in de begintijd van de openbaring verschoof de wijn dus door de tijd naar een uitvinding van de duivel. 5 Waarom er verschillend gesproken wordt over alcohol? Misschien stond God eerst alcohol toe omdat Hij zag dat de Arabieren een verbod hierop niet aankonden, en werden de mensen geleidelijk opgevoed tot geheelonthouders. Of misschien was de wijn eerst in het geheel van de schepping een gave van God, maar wist de duivel deze op zichzelf goede drank om te smeden tot een destructieve 5 Robinson, p. 64 kracht. In elk geval is de uitkomst dat de latere soera telt als basis voor morele regels en wetgeving, en wijn en andere alcohol dus voor moslims verboden zijn. Taal en stijl van de koran Het is moeilijk om van de koran te genieten als je geen Arabisch kent. Moslims kennen de doctrine van de ‘onnavolgbaarheid’(i’djaaz) van de koran. Het Arabisch waarin de koran is opgeschreven is volgens hen het meest pure Arabisch dat er is. In elk geval is het moeilijk om in vertalingen het ritme en de stijl van de koranverzen weer te geven. Om iets van de taal en stijl van de vroege Mekkaanse soera’s te laten proeven, volgen hieronder twee stukken uit deze soera’s; het gaat om veel gebruikte gebedsteksten. Soera 112 (De Toewijding) Koel: Hoewa Allahoe Ahad Zeg: Hij is God als enige Allahoe Samad God de Bestendige Lam jalid wa-lam joelad Hij heeft niet verwekt en Hij is niet verwekt Wa lam jakoen lahoe koefoean ahad En niet één is aan Hem gelijkwaardig De woorden zijn kort, in een staccato ritme. Er zijn geen uitwijdingen, waardoor de betekenis vaak niet direct inzichtelijk is. Over de betekenis van het woord ‘samad’ is bijvoorbeeld veel gediscussieerd, omdat dit woord maar één keer in de koran voorkomt. In dit soort rijmproza bestaat een gezegde vaak uit twee helften die elkaar aanvullen: Allahoe ahad/Allahoe samad. Of: lam jalid/wa lam joelad. Ook in de Hebreeuwse psalmen kent men zulke complementaire helften. Maar dat hoeft niet: de laatste regel heeft niet twee zulke helften, maar sluit qua rijm weer aan bij de eerste regel. De stijl van het rijmproza leent zich er voor om gezegd en gezongen te worden. Je leert het gemakkelijk uit je hoofd. Een ander voorbeeld van een tekst in rijmproza/saadj’ is soera 74, die volgens de traditie over Mohammed (‘de ommantelde’ of in een mantel gehulde) gaat. Volgens sommige biografen is dit de eerste soera die geopenbaard is (en niet soera 96: 1-5). In elk geval is het een vroege soera. Soera 74 (De Ommantelde) Ja ajjoeha al-Moedatthir O jij ommantelde! Koem wa-Anzir Sta op en waarschuw. Wa-Rabbaka fakbir Jouw Heer, verheerlijk Hem. Wa-thijjaabaka fatahhir Jouw kleren, reinig ze. Wa-roedjza fahjoer De gruwel, vermijd die. Wa-la-tamnoen tastaktoer Doe niet wel om meer te krijgen. Wa-liRabbika fasbir En op jouw Heer, wacht geduldig. Het rijmproza is geen Arabische poëzie. Volgens de strenge regels daarvan zouden de woorden dan nog meer in een strikt ritme gezet moeten worden en nog strakker moeten rijmen. In de koran wordt gezegd dat de profeet geen dichter is (soera 69:41). De koran onsamenhangend? Anders dan moslims, die de koran meestal als gebedenboek gebruiken, zijn niet-moslims vaak verrast door de manier waarop het boek is opgebouwd. Als je een willekeurige soera opslaat kan je op één bladzijde zien: een aantal verzen met een oproep tot bekering, gevolgd door een heel kort neergezet verhaal over een Bijbelse profeet, waarna een bezwering volgt, een beschrijving van het paradijs en de hel, een aantal troostwoorden tot Mohammed, en een felle kritiek op de ongelovigen. De koran bevat weinig ‘uitvertelde’ verhalen. Wat we over profeten te weten komen in de koran wordt meestal verteld in de context van een vermanende preek. Hun ervaringen zijn een aansporing voor de gelovigen om de goede weg in te slaan. Alles is gecentreerd rond het kernthema van de koran: Gods oproep aan de mensen om de rechte weg in te slaan. Voor mensen die bijvoorbeeld aan de bijbel gewend zijn is de mix van genres vaak verwarrend. Is de koran niet één groot onsamenhangend boek met preekfragmenten? De hedendaagse islamoloog Neill Robinson heeft een analyse gemaakt van de inhoud van de vroegMekkaanse soera’s. Hem valt op dat ze vaak veel meer samenhang vertonen dan wel eens gedacht wordt. Telkens neemt hij groepjes verzen waar die samen een eenheid vormen rond één bepaald thema. Grotere soera’s kan je verdelen in secties van zo’n 20 verzen, die weer onder te verdelen zijn in kleinere groepen, soms gepaarde verzen. 6 Robinson onderscheidt in de vroege soera’s zes verschillende onderwerpen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 6 Polemiek Eschatologie Gods persoonlijke communicatie met de boodschapper De tekenen van Gods macht en weldoen Lessen uit het verleden De status en authenticiteit van de openbaring Robinson, p. 99 Voor elk van die onderwerpen heeft de koran een apart register. Musici bedoelen met ‘register’ het bereik van een instrument. Taalkundigen gebruiken de term om bepaalde karakteristieke stijlen aan te geven die passen bij de context van een boodschap. Als je de radio aanzet weet je dat er een reclameboodschap wordt uitgezonden nog voordat je de woorden kunt verstaan. Dat hoor je aan de manier van (opgewonden) spreken, aan het muziekje eronder etc.. Zo zijn er stijlregisters voor een reclameboodschap, een preek, een politieke speech, een liefdesverklaring en nog veel meer.7 De onderwerpen van de vroege soera’s met hun bijbehorende stijlregisters zijn: eschatologie, tekenen, didactiek, narratief, polemiek, hymnes (religieuze lofliederen). In veel soera’s wordt een aantal thema’s gecombineerd. Binnen elke kleinere eenheid is er een samenhang in rijm en ritme, en tussen de verschillende onderdelen van een soera is er ook meer samenhang dan de oppervlakkige lezer zou denken. Drie ‘uitlegregisters’: traditionele, modernistische en fundamentalistische exegese De tekst van de koran is niet meteen inzichtelijk. Nadere uitleg, exegese, is nodig. In de islamitische traditie werd de tekst op verschillende manieren uitgelegd. Heel belangrijk was vanaf het begin de uitleg die inging op de ‘omstandigheden van de openbaring’ (asbaab al-noezoel). Sommige koranverzen zijn een antwoord op concrete vragen binnen de moslimgemeenschap aan de profeet Mohammed, en andere verzen gaan in op gebeurtenissen die zich tijdens zijn leven afspeelden. Een voorbeeld van een verhaal dat uitlegt waarom bepaalde verzen in de koran staat is de uitleg rond soera 33: 35. Daar staat: ‘De mannen en vrouwen die zich [aan God] hebben overgegeven, de gelovige mannen en vrouwen, de onderdanige mannen en vrouwen, de oprechte mannen en vrouwen, de geduldig volhardende mannen en vrouwen, de deemoedige mannen en vrouwen, de mannen en vrouwen die aalmoezen geven, de mannen en vrouwen die vasten, de mannen en vrouwen die hun schaamstreek kuis bewaren, de mannen en vrouwen die God veel gedenken, voor hen heeft God vergeving en een geweldig loon klaargemaakt.’ Waarom was het nodig dat God dit vers openbaarde? Volgens een vroege biograaf van de vrienden van de Profeet, Ibn Sa’ad, was de aanleiding voor dit vers de vraag die door een vrouw aan Mohammed gesteld werd. Oemm Salama was een intelligente en geleerde vrouw, die in het jaar 626 met Mohammed getrouwd was. De vrouwen van Medina gingen naar haar toe met de vraag hoe het toch kwam dat de koran altijd alleen maar tot mannen gericht was. In de Arabische taal kan je aan de 7 Robinson, p. 125 vervoeging van een werkwoord zien of het over mannen of vrouwen gaat die worden aangesproken en de werkwoordsvormen waren altijd exclusief mannelijk geweest. Toen Oemm Salama deze vraag aan Mohammed voorlegde, wist ook hij het antwoord niet, maar een tijd later kreeg hij vers 35 van soera 33 geopenbaard. Hierdoor liet God weten dat het in de koran niet uitsluitend over mannen gaat, maar dat de tekst inclusief moet worden gelezen. Door dit verhaal, dat uitlegt waarom het vers in de koran staat, wordt ook de betekenis ervan verduidelijkt. 8 Uiteraard zijn ook veel van de verhalen over Mohammeds leven en zijn persoonlijke ervaringen te zien als asbaab al-noezoel. We zagen bijvoorbeeld op pagina … al dat soera 93 ingaat op Mohammeds jeugd als arme wees. Ibn Ishaak vertelt verder dat deze soera geopenbaard werd toen Mohammed aan het begin van zijn loopbaan als profeet een periode had waarin hij geen openbaringen meer kreeg. Hij was hierover verdrietig en durfde anderen niet te laten delen in zijn missie. Soera 93 verzekert Mohammed niet alleen dat God hem onvoorwaardelijk steunt, maar roept hem in vers 11 ook op om Gods woorden aan andere mensen te verkondigen. 9 Ook het verhaal over het opensnijden van de borst van de jonge Mohammed door twee engelen kan gelezen worden als een exegese van soera 94: 1. In feite kan je veel van de verhalen over Mohammed die in de oude biografieën verteld worden het beste duiden als vormen van koranexegese. Verhalen zijn in de islamitische traditie niet de enige manier om Koranteksten van nadere duiding te voorzien. De Zuid-Afrikaanse islamoloog en activist Farid Esack noemt drie vormen van de klassieke, traditionele koranexegese10: 1. narratieve exegese . deze bestaat uit het vertellen van verhalen over de omstandigheden van de openbaring, maar ook biografische uitwijdingen over het leven van Mohammed en de andere profeten die in de koran genoemd worden. In de latere islamitische traditie was een apart genre de ‘verhalen over de profeten’ (Kisaas al-Anbiya). In dergelijke verzamelingen werd verteld over het leven van de in de koran genoemde profeten als Abraham, Jezus, Mozes, Noach of Jona. 11 2. legale exegese. Deze gaat vooral over de regels in de koran en hoe deze te formuleren zijn tot werkbare voorschriften voor de moslimgemeenschap. Het eerder aangehaalde betoog over het drinken van wijn is een voorbeeld van dergelijke exegese. 8 Mernissi, p. Guillauma, p. 10 Esack, p. 167 11 twee leuke bundels waarin veel traditionele profetenverhalen geciteerd worden zijn samengesteld door Martha Frederiks. 9 3. allegorische exegese. Met het laatste wordt bedoeld dat voor veel moslimauteurs de koran behalve de oppervlakkige betekenis altijd ook een diepere betekenis heeft die het zich met het menselijk hart verbindt. De soefi’s, de moslim mystici gingen ervan uit dat elk koranvers naast een ’openlijke’ (zaahir) ook een meer verborgen (baatin) betekenis heeft. De mysticus Ibn Arabi zei: ‘Elk vers van de koran heeft een innerlijke en uiterlijke betekenis, elke uitdrukking (harf) heeft een grens (hadd) en er is een opklimming van elke grens naar een hoger begrip.’ 12 De soefidichter Rumi vergeleek de koran met een brokaten tapijt: ‘iedere mens komt vanaf zijn eigen plaats in beweging. De koran is als een dubbelgeborduurd kleed. Sommigen genieten van de ene kant, anderen van de andere. Beide kanten zijn waar, voor zover God wil dat beide soorten mensen ervan zullen profiteren.’13 Rumi’s citaat laat zien dat vaak één uitleg voor één tekst als te beperkt gezien werd. De grote exegeten (uitleggers) die vanaf de negende eeuw boeken met koranexegese (tafsir) uitgaven, sommen van elk vers diverse, zeer uiteenlopende uitleggingen op. Vaak laten ze weten welke uitleg hun eigen voorkeur heeft en waarom, maar net zo vaak besluiten ze hun opsomming met een hartgrondig: ‘Allahoe Ja’lam’: God mag het weten (dat wil zeggen: welke uitleg de juiste is). Er is dus verschil van mening mogelijk in de klassieke islamitische koranuitleg. Daarnaast is er natuurlijk een verscheidenheid in interesses bij de lezers. Sommigen zijn vooral geïnteresseerd in de basis die Koranteksten bieden voor wetten en regels, anderen willen vooral de verhalen over de profeten uit de koran kennen, en weer anderen zijn vooral geïnteresseerd in de symbolische betekenis die onder de oppervlakkige betekenis van teksten ligt. De traditionele exegese kwam onder druk te staan in de negentiende eeuw, toen veel moslim intellectuelen in contact kwamen met moderne Westerse opvattingen. Doordat nieuwe waarden hun intrede deden werd de tekst door hen anders gelezen dan in de middeleeuwen. Voorbeelden zijn de opkomst van een wetenschappelijk wereldbeeld, de manier waarop men met andersgelovigen moet omgaan en de verhouding tussen mannen en vrouwen. Exegeten werden uitgedaagd opnieuw de oude tekst te lezen in het licht van de nieuwe inzichten. In de vroege twintigste eeuw stonden in een aantal moslimlanden hervormers op die de islam in gesprek wilden brengen met de moderne tijd. Exegeten als de Egyptische Moehammad Abdoe en zijn leerling Rashid Rida, of in India Sayyid Ahmed Khan, schreven nieuwe korancommentaren, waarin ze beargumenteerden dat de koran wel degelijk ruimte bood voor de moderne inzichten op deze terreinen. De wonderverhalen die in de 12 13 Esack, p. 169 Wagner, p. traditionele exegese een grote rol speelden, werden door hen meer symbolisch geduid. Ook betoogden ze dat de koran veel ruimte bood aan iedereen om vrij zijn of haar godsdienst te belijden, en dat mannen en vrouwen volgens de koran gelijkwaardig waren. Helaas was volgens hen de tekst in de middeleeuwen op een foute manier uitgelegd, maar door de intensieve studie van de context van de vroege moslimgemeenschap kon men de foute inzichten van traditionele exegeten corrigeren. Ook in deze tijd zitten veel moslims op het spoor van deze hervormers. Ze geven nieuwe duidingen aan teksten over de positie van vrouwen of over oorlog en vrede. In het tweede deel van dit boek zullen we aandacht besteden aan dergelijke exegeten. Daarnaast zijn de laatste decennia nieuwe exegeten opgestaan. In het voetspoor van het groeiende fundamentalisme in de moslimwereld zijn er exegeten die juist radicaal teruggrijpen naar de letterlijke interpretatie van Koranteksten en van daar uit betogen dat de koran wel degelijk onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen, dat de ware gelovige niet terugschrikt voor een letterlijke interpretatie van wonderverhalen en dat strijd tegen ongelovigen een koranisch voorschrift is. 14 Zo is de exegese van de koran in onze tijd een strijdtoneel, waar moslims met elkaar en in gesprek met andersgelovigen proberen hun Heilige Boek te lezen als een tekst die voor hun dagelijks leven hier en nu relevant en richtinggevend is. Strijd is soms heel letterlijk te nemen. De exegeet Nasr Aboe Zaid kon na zijn radicaal moderne inzichten in de tijdgebondenheid van bepaalde Koranteksten niet meer terug naar zijn geboorteland Egypte, en de feministische exegete Amina Wadoed moet met bodyguards door het leven. De Algerijns-Franse intellectueel Mohammed Arkoun vestigt er de aandacht op dat de koran radicaal anders werd toen hij overging van een door God mondeling overgebrachte boodschap naar een door mensen op schrift vastgelegde tekst in de generatie na de profeet. Door die stap werd de koran een ‘officieel gesloten corpus’ van teksten. De eerbied voor de tekst wordt overgebracht op het boek als voorwerp. En de schriftcultuur kreeg prioriteit over de mondelinge volkscultuur. Een groep geleerde experts krijgt op die manier het voorrecht de tekst uit te mogen leggen en de koran wordt ‘pre-text’ , dat wil zeggen een voertuig voor allerlei ideologische preoccupaties, en niet meer een tekst die betekenisvol is los van een bepaalde groep en zijn agenda.15 14 Cook vergelijkt de interpretatie van drie Koranteksten in de traditionele, de modernistische en de fundamentalistische trant. Cook, p. 29-41 en 97-108 15 Geciteerd in: Esack, p. 102