VAN MYSTERIE NAAR ONTLUISTERING Hoofdstuk 1: Geloof en

advertisement
1
DEEL 1: VAN MYSTERIE NAAR ONTLUISTERING
Hoofdstuk 1: Geloof en christendom, onderhevig aan de tijd?




Christendom in crisis geraakt in West-Europa
o Gevolg van cultuur-historische ontwikkeling
Premoderniteit
o religieuze cultuur  overal aanwezig in maatschappij
o antwoorden op alle vragen  stabiele wereld
Moderniteit
o Opkomst positieve wetenschappen en rationaliteit  secularisatie
o Differentiëring op structureel vlak
 Werkelijkheid opsplitsen in onderscheiden, autonome deelgebieden
 Religie vooral in privésfeer  biedt geen antwoord meer op alle vragen
o Functionele rationalisering
 Permanente reflexiviteit: constant alles kritisch in vraag stellen
 Stijgend gevoel van onzekerheid  vernieuwd en versterkt zoeken naar zekerheid
 Geloof in God afhankelijk van bewijzen  archeologie + diachrone Bijbelstudie
Postmoderniteit
o Vragen waarop geen positief-wetenschappelijk antwoord bestaat
o Opnieuw vraag naar het ‘transcendente’  opbloei van religiositeit
o Religie is niet meer gelijk aan godsdienst
Hoofdstuk 2: De bijbel, een ‘vreemd’ fundament



Bijbel is ‘vreemd’ voor mensen in 21e eeuw
Exegese = discipline die zich bezighoudt met de uitleg/interpretatie van de bijbel
2 factoren die correct begrip/interpretatie van een tekst bepalen
o Mate waarin lezer en schrijver een gemeenschappelijke achtergrond hebben
o Mate waarin inhoud/uitdrukkingsvorm van de boodschap specifiek en gespecialiseerd zijn van aard
1. Exegeten als outsiders
 Gemeenschappelijke achtergrond lezer en schrijver ontbreekt
2. Taalbarrière
 Bijbel is geschreven in dode talen
 Vertalingen zijn ook interpretaties  interpretatie door hedendaagse lezer (2e niveau)
3. Culturele kloof
 Sociale structuren zijn nu anders dan vroeger
4. Chronologische kloof
 Bijbelteksten zijn heel oud
 Tekst zelf ook over periode van meerdere eeuwen tot stand gekomen
5. Gegroeide geschriften
 Geen enkel OT-boek door één enkele auteur geschreven
 Proces van redactie, herschrijving en aanvulling
 Boeken toegeschreven aan grote figuren om ze meer gezag te geven
2
6. Een veelheid aan teksten
 Door verschillende auteurs over verschillende eeuwen geschreven
 Herhaaldelijk bewerkt  verschillende tekstversies
 Bijbel die we lezen is niet “de” bijbel maar “een” bijbel
7. Heilige Schrift voor joden en christenen
 Bijbel is meer dan een ‘klassieker’
 Is normatief binnen geloofsgemeenschap  heeft een zekere autoriteit
DEEL 2: RESPONS OP DE ONTLUISTERING
Hoofdstuk 1: Ontreddering en kramp, de bekommernis om waarheid en realiteit
= negatieve respons op ontluistering
1. Kinderlijke naïviteit
 Geen kritische vragen stellen = gemakkelijke oplossing
2. Historisering van bijbelse verhalen
2.1. Inleiding
 Vorm van bijbels fundamentalisme
 Bijbel letterlijk nemen door te bewijzen dat ze historisch echt gebeurd zijn
2.2. Illustratie: het ‘Plagenverhaal’ in Exodus
2.2.1. Het Egyptische ecosysteem
 Ongewoon zware regenval op Oost-Afrikaans plateau
 Rode aarddeeltjes meegevoerd vanuit gebergte + algen  rode kleur water + vissterfte
 Overstromingen + vervuiling door vissterfte  kikkers komen vroeger dan normaal aan land
 Rottende kikkerkadavers  broedplaats voor insecten
 Kikkers + insecten  verspreiding pest (vee israël graasde ergens anders)
 Insecten  anthrax  zweren (+ kwam sowieso veel voor)
 Gewassen israël nog niet voldoende ontwikkeld om vernietigd te worden door hagel en storm (ander gebied)
 Sprinkhanen  kwam vaak voor
 Woestijnwind of vele sprinkhanen  duisternis (uitdrukking “het zag er zwart van”)
 Dood eerstgeborenen  pest/polio of wraakactie israelieten
2.2.2. Een vulkaanuitbarsting op Santorini
 Plagen = neveneffecten van vulkaanuitbarsting
 Roosrode as  rode kleur Nijl
 Besmetting rivier  kikkers aan land
 Besmette kikkers sterven  trekt insecten aan
 Insecten + ziektekiemen  pest voor dieren + zweren voor mensen
 Waterdamp + as in atmosfeer  onweer, regen, hagel
 Stormwinden  sprinkhanen
 Duisternis  zon verduisterd door as in lucht OF woestijnwinden OF sprinkhanen
 As valt op huizen  dood (o.a.) eerstgeborenen (Israëlische huizen van lichter materiaal gemaakt)
2.3. Conclusie
 Historiseringstendens  interpreteert de bijbel niet zoals hij bedoeld is
 Interesse voor bijbeltekst geleidelijk aan verplaatst van historische naar literaire en theologische vlak
 Theologische boodschap: bevestigende verkondiging dat God Israël bevrijd heeft
3
3. Fundamentalisme
3.1. Benaderingswijzen van fundamentalisme
3.2. Kenmerken van het religieuze fundamentalisme
3.2.1. Fundamentalistische religie als ultieme zekerheid
 Premoderniteit  moderniteit: wegvallen zekerheid die religie bood
 Fundamentalisme = verdediging van verloren gegane levensstijl
3.2.2. Fundamentalisten zijn een minderheid
 Zien zichzelf als minderheid die strijd moet leveren tegen niet-begrijpende meerderheid
 Eisen getrouwheid aan omvattende systeem en eenduidige leer
 Kritische dialoog en sluiten van compromissen met andersdenkenden onmogelijk
 Verschillende vormen
o Terugtrekken uit meerderheid en op zichzelf geplooid bestaan leiden
o Openlijk confrontatie aangaan  anderen proberen bekeren
 Strenge dualistische opdeling tussen goed en kwaad
3.2.3. Apokalyptisch denken
 Boek Apokalyps: aantal visioenen over einde van huidige wereld en aanbreken van nieuwe tijd
o Doel: oproeping tot volharding in moeilijke tijden
o Literatuur ter bemoediging van vervolgde en marginale mensen en groepen
 Geloof dat God de rechtvaardigen (= fundamentalistische minderheid) op einde der tijden zal redden
3.2.4. Millennarisme of chiliasme
 Apokalyps 20: aanbreken duizendjarig rijk
 2 strekkingen:
o Post-millennarisme
 1000jarig rijk als aanduiding van periode van rust en vrede, die voorafgaat aan wederkomst
van Christus
 Christus wederkomst = hoogtepunt 1000jarige rijk
o Pre-millennarisme
 Rampen en moreel verval = voorbode van allesvernietigend gebeuren, dat alleen een select
gezelschap zal overleven
 Christus zal op dat ogenblik terugkeren en het 1000jarige rijk stichten
 Fundamentalistische pre-millenaristische christelijke groeperingen wijzen op het negatieve
i/d samenleving
 Hoe meer moreel verval, hoe nabijer het 1000jarige rijk is
 A-millennarisme:
o Visie rooms-katholieke kerk
o 1000jarige rijk = aanduiding tijdspanne tussen Christus’ aardse leven en de eindtijdelijk voltooiing
van het Rijk Gods
o Gods koninkrijk wordt nu reeds in de geschiedenis gerealiseerd
3.2.5. Bijbels fundamentalisme
 Onfeilbaarheid van de Schrift (innerantia)
o Bijbel heeft altijd gelijk (woord van God is vrij van dwaling)
 Selectieve lezing van de bijbel
o Volgen willekeurig bepaalde regels wel/niet
o Deze zijn niet zomaar toepasbaar in 21e eeuw
 Voorspellingen
o Geschriften uit OT en NT zijn voorspellingen over toekomst die in 21e eeuw heden is geworden
o Profeet is geen toekomstvoorspeller, maar criticus en visionair
 Verkondigen namens God een toekomstige, actuele realiteit overtreffende werkelijkheid
4



Litteralisme
o Bijbel letterlijk lezen als betrouwbaar verslag van historische gebeurtenissen
o Willekeurig schipperen tussen letterlijke en symbolische lezing
Bijbelcitaten uit de context halen
Gelijk altijd aan hun kant hebben
o Wijze waarop bijbel wordt gelezen en geïnterpreteerd wordt gekenmerkt door eenduidigheid
o Komt tegemoet aan nood die veel mensen hebben om duidelijke en eensgezinde antwoorden op
(zin)vragen
Hoofdstuk 2: De ontluistering overstegen, verrijking in kritische omgang
= positieve respons op ontluistering
1. Bijbel en historiciteit
1.1. Bijbel versus archeologie
 Vraag naar de historische betrouwbaarheid van de bijbelse overleveringen
 Verhalen zijn ingebed in de oudoosterse context
 Obv archeologische vondsten: oorsprong/geschiedenis Israël veel complexer dan wat bijbel zegt
1.2. Bijbelse geschiedenis versus geschiedenis in de bijbel
 Bijbelse voorstelling van Israëls geschiedenis is beschrijving van een religieuze geschiedenis
 Relatie tussen Israël en God staat centraal
 Taak van archeologie en bijbelwetenschap om achterliggende werkelijkheid en theologische inkleding in
verschillende Bijbelteksten te identificeren
2. De opkomst van de historisch-kritische exegese
2.1. Van twijfel naar stellingname
 2e helft 17e eeuw: twijfel over auteurschap van grote namen door inconsistenties in Bijbeltekst
 18e eeuw: vraag naar historiciteit van bijbelse overleveringen
 Opkomst van historisch-kritische exegese: bijbel als gelovige reflectie ipv objectief rapport van historische
feiten
o OT = theologische teksten met een lang en ingewikkeld ontstaansproces
o Verkondigende ipv beschrijvende literatuur
2.2. Illustratie: verkondigende en gegroeide literatuur
 HB p.74-75
2.3. Niet echt gebeurd en toch waar?
 2 houdingen tov crisis in christendom mogelijk:
o Bijbels fundamentalisme
o Bijbel als gegroeide, religieuze literatuur
 Onderscheid maken tussen historische werkelijkheid en theologische interpretaties ervan
 Resultaat van gegroeid inzicht: drievoudige ontwikkeling
3. Van diachronische tot synchronische benadering
3.1. Van ‘historisch-literaire’ belangstelling naar ‘literair-historische’ interesse
 Oudere historisch-kritische benadering
o Tekst als historisch document dat voor onderzoek voorlag
o Hoe is de tekst ontstaan en welk is zijn historisch gehalte?
o Natuurlijke achtergrond voor verhaalde gebeurtenis zoeken
 Later: aandacht voor literaire karakter v/d tekst
o Diachronische tekststudie: aandacht voor ontstaan en ontwikkeling tekst
o Wat is het literaire genre en de overleveringsgeschiedenis?
5
3.2. Van ‘bronnenkritiek’ naar ‘redactiekritiek’
 Eerst: zoeken naar bronnen aan oorsprong van huidige tekst
o 4 hoofdbronnen: J,E, D, P
 Later: onderzoek naar redactionele lagen in het verhaal
 Geleidelijk aan meer aandacht voor de theologische componenten in het ontstaan van het literaire werk
3.3. Van ‘literair-historische’ aanpak naar ‘literair-theologische’ benadering
 Aandacht voor theologische aspect
 Synchronische tekststudie: focus op de eindtekst
o Tekst die we nu hebben is de enige waarvan we zeker mogen zijn
o Finale tekst = enige bron van kennis
 Hoe functioneert de tekst en wat is zijn betekenis?
 Belang van structuur: tekst = zelfstandig literair gegeven
 Maar: diachrone en synchrone tekststudie moeten elkaar aanvullen!
DEEL 3: DE BIJBEL, EEN (G)OUDE(N) GIDS?
Hoofdstuk 1: De verhouding tussen Oude en Nieuwe Testament
1. Onbekend is onbemind
 Voor Jezus was het OT de Heilige Schrift  OT was normatief in die tijd
 OT is fundament van het christendom en NT kan niet zonder OT
o Vraag: hoe verhouden ze zich tot elkaar?
2. Diverse denkmodellen
2.1. Het contrastmodel
 Tegenstelling tussen OT en NT
 Het verbond van god met Israël is oud geworden door het “nieuwe verbond” dat Jezus gesloten heeft
 Rooms-katholieke kerk heeft deze dualistische houding afgewezen
2.2. Het vervullingsmodel
 NT als vervulling van in het OT gedane belofte (Jeremia)
 Christelijke interpretatie:
o Tekst wordt gezien als OT’ische programmaverklaring van het christendom
 Jodendom:
o Torah blijft voor eeuwig en altijd geldig
o “Nieuwe” verbond = kan niet meer worden verbroken
o Verwijzen naar tekst van Matteüs die tegenspreekt dat Jezus het oude verbond zou afzweren
o Typische kenmerk van nieuwe verbond (iedereen zal God kennen en volgens zijn geboden leven) is
nog niet tot vervulling gekomen, ook niet i/h christendom
 Oorspronkelijke bedoeling Jeremia:
o Troostboek: boodschap van hoop voor mensen in Babylonische ballingschap
2.3. Het evolutiemodel
 OT als voorbereiding van het NT
 Evolutie van primitief naar ontwikkeld
 OT kan niet op zichzelf worden gelezen, is voorlopig, onvolmaakt
o Doet onrecht aan het OT, alle boeken zijn wel af
 Jezus = ultieme manifestatie van wijze waarop God (een god van het leven) zich in OT kenbaar maakt
6
3. Het Oude Testament: een boek over Leven
 OT kan voor christenen vandaag nog iets betekenen
o Bevat de getuigenis van een levende en in het leven ingrijpende God
 God maakt zich kenbaar in het leven van wie hem erkent en zijn geboden onderhoudt
o Behoedt het christendom ervoor het heil (uitsluitend) te zoeken in de individuele ziel of het
hiernamaals
 Je moet je daadwerkelijk inzetten op politiek en maatschappelijk vlak
 Verlossing en bevrijding gebeuren aan en in Israël binnen de geschiedenis
 Reële ervaringen van verlossingen zijn een oproep om zelf verlossend op te treden
o Biedt wegwijzers en bemoediging in het alledaagse leven
 Kent de hoogten en laagten in een mensenleven
 Ontkent en verdringt lijden en dood niet, maar wil aanwijzen hoe het leven desondanks toch
de moeite waard is
 Nodigt de mens uit om van het leven hier en nu te genieten en er vreugde in te vinden
 = belangrijke aanvulling bij NT
 Vreugde is veelal gespiritualiseerd in NT (“vreugde in de Heer”)
Hoofdstuk 2: Oorsprong en doel van het mens-zijn. Het scheppingsgedicht in Genesis
 Eerste hoofdstukken van de bijbel stellen relatie tussen God en de mens tout court centraal (niet tussen God
en Israël)
 God heeft de hele wereld en alle mensen geschapen
 Vraag naar oorsprong van ons bestaan is van alle tijden (zingevingsvraag)
1. In het begin… twee scheppingsverhalen
1.1. Twee scheppingsverhalen
 Genesis 1-3: 2 verschillende tradities samengebracht
 Geschreven om de actuele werkelijkheid te verklaren en willen in eerste instantie verkondigen hoe de
schepping eruit zou moeten zien
 Geen beschrijving van verleden, maar gelovige reflectie om het heden te duiden
1.2. De afbakening van de tekst
2. Genesis 1,1-2,4: een perfecte wereld voor ogen
2.1. Tekst
 Schepping gebeurt in 1 week  structuur van volledigheid
 Zegt hoe de schepping zou moeten zijn: perfect
2.2. Structuur
 Titelvers en slotvers vormen een geheel
 Genesis 1, 2: in het begin was er wanorde en onrust  Genesis 2,1-3: op de 7e dag is er orde en rust
 Corpus van de tekst (verzen 3-31)  6 werkdagen van de week
o Dag 1-3: schepping ruwbouw
o Dag 4-6: uitrusting ruwbouw
o Dag 1-3 en 4-6 corresponderen met elkaar
 Na 3e en 7e werk geen formule “het werd avond en het werd ochtend”
 Dag 3 en 6 hebben elk 2 scheppingsactiviteiten
7
2.3. Structuur binnen de afzonderlijke scheppingsactiviteiten
 Relatief stereotiepe opbouw
o Inleiding  goddelijke opdracht  effect  evaluatie scheppingsactiviteit  afsluitende formule
 2 verschillende concepten van schepping
o Stereotiepe delen: God schept door zijn wil om te scheppen
o Variante delen: God moet zelf handelen
o = samenkomst van 2 scheppingsverhalen
 God kan scheppen, louter door het spreken van een woord
 8 scheppingsactiviteiten op 6 dagen  sabbat legitimeren
 God heeft niet veel nood aan rust
 Mens moet, naar Gods beeld en gelijkenis, de 7e dag als rustdag nemen
3. Theologische functie en betekenis
3.1. Een historisch betrouwbaar verslag?
 Bijbels fundamentalisme: scheppingsverhaal in overeenstemming brengen met wetenschappelijke verklaring
van de oorsprong van de wereld  creationisme
 Tekst pretendeert niet wetenschappelijk betrouwbaar te zijn en is het ook niet
o Voor-wetenschappelijk wereldbeeld dat op zintuiglijke waarneming is gebaseerd (figuur p.108)
o Poging om door middel van symbolisch verhaal het transcendente dat intuïtief wordt aangevoeld
(God die aan het begin van alles staat) te verwoorden
3.2. Wat het scheppingsgedicht duidelijk wil maken
3.2.1. God als machtige schepper
 Context: Babylonische ballingschap  ontgoocheling en vertwijfeling
 God als machtige schepper van het ganse universum  God is machtiger dan eender welke godheid (ook die
van Babylonië)
3.2.2. Een betrouwbare God
 God spreekt en handelt naar zijn woord  integer en betrouwbaar
3.2.3.De zevende dag, een dag van rust
 Sabbat was een houvast voor Israëlitische ballingen  in vreemd land hun religie toch veilig stellen
 Scheppingsverhaal verklaart en legitimeert de sabbat
3.2.4. Van chaos naar orde
 Schepping = omvorming van chaos en wanorde tot orde en kosmos
 Verbannen Israëlieten in Babylonische chaos  God kan zelfs de ergste chaos in orde brengen
 De orde is goed van aard
 God geeft licht en duisternis een bestemming: licht = dag, duisternis = nacht
o Duisternis krijgt een plaats in geordende kosmos
 Structuur van de tekst beklemtoont ordening van de wereld
3.2.5. De mens is bijzonder
 Schepping van de mens komt op het einde: de wereld is klaar voor de mens
o Mens kan niet zonder de natuur
o Natuur is ondergeschikt aan de natuur  natuur is geontmythologiseerd
 Mens = hoogtepunt van de schepping (antropocentrisme)
o Paragraaf over schepping mens is veel uitgebreider
 Er staat niet “er moet zijn”, maar “Laten wij mensen maken”  God gaat bij zichzelf te rade
o Planten en landdieren komen uit het land zelf voort  Mens komt rechtstreeks van God
o God schept de mens als zijn evenbeeld en op hem gelijkend
 “bevolk de aarde en breng haar onder je gezag”  mens moet over de schepping heersen
 Opm: wordt soms gezien als legitimatie om de aarde uit te buiten
8

o
Maar: heersen = ten dienste staan van de ander en zorgen dat de wereld zich kan
ontwikkelen! (solidariteit)
 Mens blijft toch een schepsel (want is ook “geschapen”)
 Reactie tegen andere scheppingsverhalen
 Babyloniërs: mensen zijn slaven van goden
 Israël: mens is bekroning van de schepping
Schepping planten/dieren: verschillende soorten  Mens is uniek
 Benadrukt gelijkwaardigheid binnen mensheid
 In realiteit is dit niet altijd zo  Genesis schetst een ideale wereld
Hoofdstuk 3: De verwerkelijking van menselijk ‘samen-leven’
 Oudtestamentische overlevering verhaalt over het leven van alledag
o Bepaald en beïnvloed door menselijke emoties en verlangens
o Het samen-leven moet ook geregeld worden
1. Van mens tot mens, van mens tot God: de decaloog in Exodus
1.1. De Decaloog in Exodus 20,1-17
1.1.2. Situering in de literaire context
 Exodus 19-40: Israël en God sluiten een verbond dat de voorwaarden opgeeft en het fundament legt voor
het leven in het beloofde land
1.1.3. Een historisch gesitueerde, gegroeide tekst
 Verschillen in telling en volgorde van de geboden
 Op welk moment tot stand gekomen?  waarschijnlijk tijdens of na Babylonische ballingschap
 Oorspronkelijk aangesproken publiek: volwassen individuele mannelijke Israëliet
o Vrouwen, kinderen, slaven niet of niet rechtstreeks aangesproken
 Maar: betekent niet dat het niet voor anderen geldig is!
 Beseffen dat het gegroeide literatuur is  eindresultaat: 10 geboden
o Getal 10 fungeert als symbool voor de alomvattendheid van Gods wetten
1.1.4. Theologische betekenis en functie
 Vormelijk:
o Meeste bepalingen als verboden geformuleerd ipv geboden
o Apodictisch recht  eenduidige voorschriften + geen sancties vermeld in geval van overtreding
o Biedt meer vrijheid
 Je mag enkel de bepaling niet doen, al de rest wel
 Een gebod legt strenger op wat je moet doen
o Blijft geldig in alle tijden (ook vandaag nog)
o Decaloog geeft grenzen aan die Israël in acht moet houden ter voorkoming van de verstoring van
haar relatie met God
o Gericht op uitsluiten van chaos en bevorderen van vrede en harmonie
 Oproep tot eigen verantwoordelijkheid!
 Inhoudelijk:
o 2 soorten voorschriften
 Relatie God – Israël
 Relaties van sociale aard (tov ouders en naasten)
 Maar toch ook van religieuze aard, want gedragen door de autoriteit van God
o Achtergrond van de inleiding:
 JaHWeH baseert zijn legitimiteit als Israëls God op de bevrijding van Israël uit Egypte
o 3 kenmerken onderlijnen kracht van de voorschriften:
 Gebruik van getal 10
9


Grammaticale gebruik van de directe rede (God’s directe wet)
Het gaat over de relatie tussen God en mens: uitdrukking van de onveranderlijke ethische
waarden (grondprincipes)
1.2. Het verbod op moord in Exodus 20,13
1.2.1. De tekst en zijn oorspronkelijke betekenis
 Oorspronkelijk: “pleeg geen moord”  Tegenwoordig: “u zult niet doden”
 Het gaat over moord met voorbedachten rade
 Ook figuurlijk te interpreteren als “onrechtstreeks doden”
o Intriges, uitbuiting, kwaadsprekerij, valse getuigenis, …
 Literaire context: vooral een sociale regel
o Moet het ondermijnen van de samenleving verhinderen (doden van medemens als vergrijp tegen de
gemeenschap)
o Gericht tot de Israëliet tav zijn medeburger
o Heeft in oorspronkelijke betekenis geen betrekking op doodstraf, doden in oorlogssituaties, abortus,
euthanasie, doden van dieren (vegetarisme) of zelfdoding!
1.2.2. Het verbod op moord en zijn bijbelse doorwerking
 Vers is in de loop van de bijbelse receptiegeschiedenis veel breder geïnterpreteerd
o Wél gebruikt als argument tegen doodstraf, oorlog, abortus, …
 Doorwerking in NT
o Moord is ook uitbuiting, haat, kleineren, onbarmhartig zijn
o Omvorming verbod naar gebod om medemens lief te hebben
o Grens die verbod aangeeft in OT is in NT getransformeerd naar een ideaal
 Doorwerking in OT
o God is heer van de schepping en meester over leven en dood
 Fundamenteel respect voor het leven in het algemeen
o OT doordrongen van verwachting van aanbreken van de messiaanse tijd
 Vrede tussen mensen (volkeren), dieren en overwinning op de dood
 Vrede tussen volkeren impliceert afwezigheid van doden
 Volkeren plaatsen zich hierbij onder leiding van God
 Ultieme vrede is niet iets dat de mens alleen kan bereiken
 Opgelet: actualisatie van bijbelse voorschriften moet gebeuren zonder de oorspronkelijke tekst los te laten!
1.3. De decaloog en de relevantie van bijbelse ethiek
 OT als geheel en decaloog in bijzonder bieden geen pasklaar antwoord voor hedendaagse ethische
problemen
 3 problemen:
o Teksten zijn bizar voor ons
o Veel teksten in OT hebben ethische implicaties, maar doen dit op heel verscheiden en soms zelfs
tegenstrijdige wijze
o Teksten redeneren tegen de achtergrond van morele categorieën die vaak de onze niet meer zijn
 Maar: ook teksten die ons onbeperkt en universeel blijven aanspreken
o Ook geboden in de decaloog  waarden zijn van alle tijden!
10
1.4. Conclusie



Decaloog beoogt in zijn algemene formulering een richtinggevende leidraad te zijn, die ook vandaag als
morele inspiratiebron kan fungeren en dus steeds opnieuw concreet ingevuld moet worden
Geboden zijn uiting van Gods bekommernis
o Hij heeft Israël uit Egypte geleid
o Decaloog = ethische oproep tot verantwoordelijkheid in vrijheid
De heilshistorische indicatief (Gods weldaden) gaat steeds vooraf aan de ethische imperatief (morele
richtlijnen)
Hoofdstuk 4: God en de menselijke lotgevallen
1. Inleiding
 Bijbelse overlevering betrekt God zelf in wat mensen dagdagelijks meemaken
2. Geweld
2.1. Het Oude Testament: een boek vol geweld?
 Veelgehoorde stelling: God uit OT is andere god dan God in NT
o OT: wreedaardig, wraakzuchtig, gewelddadig
o NT: vredelievend, barmhartig
 Gewelddadig karakter teksten kan enkel begrepen worden in literaire context
o Historische kern verhalen is minimaal (niet echt gebeurd)
o Getuigenis van geloofservaringen
2.2. Gruwel om Gods geweld: een kwestie van perspectief
 Plagenverhaal en uittocht uit Egypte (Exodus)
o Hoe kan een liefdevolle god Egypte zoiets aandoen?
 Standpunt van waaruit verhalen geschreven zijn: volk dat enorm te lijden heeft onder Egyptenaren
 Roepingsverhaal van Mozes:
o God spreekt tot Mozes vanuit brandende braamstruik
o God is een god die gejammer en hulpgeroep van de slaven hoort, die zijn beloften houdt en die meelijdt met de onderdrukten
o God staat niet neutraal tov het onrecht dat wordt bedreven
 Bemoedigend verhaal voor mensen in onderdrukking
o God staat aan hun kant en toont dat zijn macht groter is dan die van de verdrukker
o Ook vandaag nog kunnen verdrukten steun vinden in dit verhaal
 Geweld
o Boodschap van hoop voor de onderdrukten en oproep tot ommekeer voor de onderdrukkers
o Geen irrationele wraak, maar poging tot herstel van verwrongen situatie
2.3. Gods wezen of menselijk godsbeeld?
 Verhalen zijn voor en door mensen geschreven en daardoor dus ook beïnvloed
 Ook de bijbel weet niet wie of wat God in essentie is
o Cfr. verbod op maken van afbeeldingen van God
 Alles wat ooit neergeschreven is over God is het resultaat van een behoedzaam vermoeden en een
doordachte geloofservaring
 Het gaat steeds over God voor zover hij in relatie treedt met de wereld en de mensen
11

Zowel ‘toorn’ als ‘liefde’ zijn attributen van dezelfde God, zowel in OT als in NT
o Vb: paradijsverhaal van Adam en Eva
 God moet lijdzaam toekijken hoe de mensen elkaar ombrengen (Kaïn en Abel)
 Op geweld antwoordt God met geweld  zondvloedverhaal
 Gebaseerd op oudere Babylonische teksten (door mens zelf uitgevonden)
 Na de vloed kijkt God met andere ogen naar de mensen: moederlijke liefde ipv vaderlijke
toorn
o Boodschap verhaal: zelfs wanneer God die alles heeft geschapen wegens de slechtheid van de mens
de aarde ooit nog eens met een vloed zou moeten treffen, dan nog zal hij het nooit doen. Gods
laatste woord is er één van geduldige en reddende liefde
2.4. Conclusie
 Je mag het OT niet zomaar een gewelddadig boek noemen
 Vele OT-teksten zijn een protest tegen elke vorm van geweld en geven blijk van ideaalperspectief op een tijd
van harmonie en vrede
3. Lijden
3.1. Het boek Job: opbouw en raamverhaal
 Mensen worden vaak geconfronteerd met onverdiend lijden
o Waarom overkomt dit mij?
o Waar is God in dit lijden?
 Boek Job gaat over deze vragen + het feit dat er geen sluitend antwoord op is
 Job is geen historisch figuur  staat voor elke lijdende mens
3.1.1. De proloog
 Job = rechtvaardig en gelovig man + welstand  “wie goed doet, goed ontmoet”
o Impliceert dat wie met lijden geconfronteerd wordt, dit aan zichzelf te danken heeft
 Job blijft trouw aan God, ondanks zijn lijden
 Typevoorbeeld van de lijdende mens: men legt zich best gelaten neer bij het door God georchestreerde
menselijke lijden
 Jobs vrouw: reactie van afkeer van God  komt ook frequent voor bij mensen die lijden
3.1.2. De epiloog
 Job wordt uiteindelijk beloond door zijn trouw aan God
o Wie zich in zijn lijden schik en God niet vervloekt, zal beloond worden
o Simplistische visie!  naar centrale gedeelte kijken
3.2. Het centrale gedeelte: Job en de vrienden in gesprek
3.2.1. De argumentatie van de vrienden
 3 vrienden van Job = verschillende antwoorden op de waarom-vraag van het lijden
 Eerst intens medeleven
 Na klacht van Job, nemen de vrienden het woord en verklaren zijn lijden:
o Menselijke nietigheid
 Mens is maar een schepsel, eindig en onvolmaakt
o Visie op lijden als gevolg van schuld (vergeldingsleer)
 Ze beschuldigen Job van allerlei misstappen
3.2.2. Jobs protest
 Job weigert zich neer te leggen bij de verklaringen van zijn vrienden
 Hij zegt dat God zelf hem wil treffen en beklemtoont de oprechtheid van zijn levenswandel
 Legt de schuld van zijn lijden bij God
12
 Door de vorm (lange monologen) toont de auteur aan dat er geen antwoord is voor de waarom-vraag
3.2.3. De verdediging van God
 Elihu beklemtoont de goddelijke bedoeling van het lijden: vorm van vermaning die tot doel heeft de mens
van het verkeerde levenspad af te brengen
 Lijden van rechtvaardigen is een manier om slechte daden te onthullen, die uit trots zijn voortgekomen
 Gods spreken bestaat in het lijden dat de mens treft
 Gods wegen zijn ondoorgrondelijk  enige juiste houding is ontzag hebben voor God
3.3. God zelf aan het woord
 God negeert de mogelijkheid dat misstappen aan de oorsprong van Jobs lijden zouden liggen
 God gaat niet in op het lijden van Job
 God doet 2 toespraken om de grootsheid van de schepping te benadrukken
o Schepping als een mysterie
o Chaotische in de schepping
 Er blijft verstoring mogelijk in de orde die God aan de chaos opgelegd heeft
 Het lijden maakt nu eenmaal deel uit van de chaos  onlosmakelijk deel van de schepping
 God heeft de chaos niet geschapen, deze was er al
 God heeft net grenzen opgelegd aan deze chaos!
3.4. Conclusie
 Discussie over onverenigbaarheid van Gods almacht/goedheid met het lijden is niet aan de orde
o Lijden is deel van de chaos die er al was voor de schepping
 Boek Job gaat vooral over de houding die de mens tov God aanneemt wanneer hij met lijden geconfronteerd
wordt
4. Liefde
4.1. Een liefdesgedicht in een anti-erotische traditie?
 Men verwijt de joods-christelijke traditie vaak een depreciërende houding tav liefde en seksualiteit
 Gebaseerd op het verhaal van de “zondeval” (Eva die van de appel van de boom van kennis van goed en
kwaad eet)
o Verklaring van hoe het kwaad door de schuld van de mens in de wereld kwam
o Men legde een link tussen zonde en seksualiteit
o Maar: link heeft geen enkele basis in de tekst!
4.2. Ontstaan en interpretatie van het boek Hooglied
 God komt geen enkele keer ter sprake in het boek
o Discussie of het wel in de bijbel moest komen
 Boek is zuivere liefdespoëzie  erotisch taalgebruik
 Vroegere interpretatie:
o Jodendom: Meisje en jongen als metafoor voor God en Israël en hun onderlinge liefdesrelatie
o Christendom: verliefden als beeld voor Christus en de kerk/Maria
o Thematiek van de bruiloft: beeld voor relatie tussen God en Israël
 Sinds 17e eeuw:
o Klemtoon op oorspronkelijke betekenis en functie
o Verzameling liefdesliederen die erotische liefde bezingen, en waarin elke verwijzing naar God
ontbreekt
13
4.3. Betekenis en functie: ‘goddelijke’ liefde tussen mensen
 Bijbels boek bezingt menselijke liefde
o Joods-christelijke traditie aanzag erotisch-seksuele liefde niet als slecht of zondig
o Tekst is niet on-theologisch
 Gelijkenissen tussen Hooglied en paradijsverhaal in Genesis
o Erotisch-seksuele liefde tussen man en vrouw wordt als een terugkeer naar het paradijs geduid
o Motief van de tuin
o Meisje verlangt naar jongen, maar jongen verlangt ook naar meisje
 Ongelijkheid tussen man en vrouw die door de zondeval ontstaan is, wordt weer ongedaan
gemaakt
 Grootste deel Hooglied wordt door meisje gezongen + ze krijgt het eerste en laatste woord
 Liefde zelf wordt als goddelijk aangezien
o Lichamelijk-seksuele liefde kan transcendent zijn  overstijgt de mens
o Liefde tussen mensen gaat terug op goddelijke kracht die dood en chaos overwint
 Pleidooi voor een persoonlijke liefde en tegen een zielloze seksualiteit
o Auteur is zich bewust van vele dreigingen die op de loer liggen
 Liefdestaferelen spelen zich vooral ’s nachts af
 Lentelied: jongen en meisje moeten tuin van de liefde beschermen tegen belagers
 Overtuiging dat dankzij seksualiteit het verloren paradijs kan worden herwonnen
5. Conclusie
 Diepste menselijke emoties hebben ook hun weerslag in bibelse OT literatuur
 OT-literatuur is niet levens- of wereldvreemd, maar verankerd in dagdagelijks leven van mensen
Download