Nieuwe en oude dingen. Schatgraven in de Schrift. (Apeldoornse

advertisement
Nieuwe en oude dingen. Schatgraven in de Schrift. (Apeldoornse Studies, 62; TUBezinningsreeks, 13) Koert van Bekkum, Rob van Houwelingen, Eric Peels (red.), De
Vuurbaak Barneveld 2013, 256 blz., € 7,50
In de jaren tot aan 2011 is de gezamenlijke onderzoeksgroep Bijbelwetenschappen van de
theologische universiteiten van Kampen en Apeldoorn bezig geweest met het thema
‘historische processen en openbaring’. Twee vragen waren daarbij richtinggevend. Hoe doen
we recht aan de historische en literaire dimensies van de bijbelteksten? En hoe we
tegelijkertijd recht aan de religieuze functie van dezelfde teksten? Dit boek is het resultaat
van deze zoektocht. Door het eerste artikel, waarin Niels van Driel de geschiedenis van de
gereformeerde bijbelwetenschap tussen 1890 en 1950 beschrijft, wordt het thema van deze
bundel echter toegespitst: hoe kan de gereformeerde bijbelwetenschap zich ontwikkelen als
ze niet meer geknecht wordt door de dogmatische notie van de absolute foutloosheid van de
Schrift?
In het eerste deel, ‘bewegingen rond en in de canon’, doet Eric Peels uit de doeken dat de
vorming en de indeling van de oudtestamentische canon toch nog ingewikkelder is dan we
vaak denken. Hij noopt ons tot bescheidenheid op dit punt (58). De volgende drie auteurs
belichten elk een doorgaande lijn van OT naar NT en laten zien dat ook hier de lijnen
ingewikkelder liggen dan doorgaans is gedacht: Melchizedek (Pieter de Boer), exodus en
doop in 1 Petrus (Pieter van den Berg) en de verwerking van Ezechiël 26-28 in Openbaring
(Henk van de Kamp). Het NT citeert niet simpelweg een Hebreeuwse tekst in diens context,
maar verwerkt oudtestamentische gedachten regelmatig via een reeds bestaande exegese
of vertaling, zoals de Septuagint. Om recht te doen aan het NT moet veel meer literatuur uit
de Tweede Tempelperiode worden verwerkt.
Het tweede deel, ‘auteurs en auteurschap’, gaat in op het thema dat vooral in het eerste
artikel is benadrukt. Koert van Bekkum behandelt ‘schrijven, schrijvers en auteurs’ in de
oudheid. Schrijven was in de Oudheid bepaald iets anders dan nu. Schriftelijk vastgelegde
zaken waren ook niet de basis van de cultuur, dat was het mondelinge verkeer. Dat niet altijd
duidelijk is wie een bepaald bijbelboek heeft geschreven of hoe vaak er naderhand nog aan
is gewerkt, botst volgens hem niet op de notie van de inspiratie: ‘Wie met de belijdenis van
de kerk gelooft dat God deze geschriften heeft “geademd” (2 Tim. 3:16) ziet wel de Heilige
Geest bezig in de werkplaats van de schrijvers om de openbaring van God te ontvouwen, het
Woord door de geschiedenis te leiden en dit Woord mensen in heel veel verschillende
specifieke situaties op het hart te binden...’ (126-127) Daarmee haalt hij echter wel de notie
van de traditie binnen de gereformeerde theologie, die daar officieel met de term Sola
Scriptura altijd zorgvuldig buitengehouden is.
De twee andere auteurs van het tweede deel behandelen het auteurschap van Jesaja (Jaap
Dekker) en van 2 Petrus (Rob van Houwelingen). Daarbij sluit de oudtestamenticus Dekker
aan bij Van Bekkum door te stellen dat bijbelboeken een ingewikkelde
ontstaansgeschiedenis hebben. Ook hij bouwt deze stelling in de gereformeerde theologie in:
‘Dat hoeft geen afbreuk te doen aan onze erkenning van het gezag en de betrouwbaarheid
van de Schrift. Het laat juist zien hoe het Woord van God van meet af op de actualiteit is
aangelegd...’ (145) De nieuwtestamenticus Van Houwelingen vraagt zich echter af of
pseudepigrafie zich wel verdraagt met canoniciteit (156), al moet hij tegelijkertijd bekennen
dat het criterium van de apostoliciteit – alleen boeken van de apostelen zijn in het NT
opgenomen – primair gericht is op de inhoud, niet op de auteur (157) en dat het woord
‘apostelen’ in dit criterium ook ruim opgevat moet worden. Zo blijkt dat de gereformeerde
bijbelwetenschap geen ‘gesloten front’ meer is, maar eerder een ‘netwerk’ van verschillende
mensen (243) – zoals de redacteuren schrijven in de epiloog.
In het derde deel, ‘nieuw licht op de boodschap’, is vooral de invloed van allerlei literaire
methodes zichtbaar. Bepaalde teksten worden in dit deel vooral in hun grotere context
bekeken en uitgelegd: de vernietiging van de Kanaänieten (Arie Versluis), de
aardrijkskundige lijsten van Jozua (Koert van Bekkum), het hart van vlees bij Ezechiël (Melle
Oosterhuis), het koningschap in het boek Zacharia (Wolter Rose) en het nieuwe perspectief
op Paulus (Myriam Klinker-de Klerck). In dit deel valt het artikel van Van Bekkum op door
teksten die doorgaans voor historische doeleinden worden gebruikt, toch toe te spitsen op
een theologie voor de tijd na 9/11. Het artikel van Rose eindigt verrassend, maar deze
verrassende conclusie wordt stevig onderbouwd. De vraag blijft op welke manier Matteüs
(21:5) de besproken tekst uit Zacharia (9:9) citeert, blijft open.
Al met al is dit een interessant boek, zowel vanwege de losse onderwerpen die behandeld
worden als vanwege de manier waarop de nieuwe inzichten met de oude theologie worden
verweven.
Eveline van Staalduine-Sulman
Download