OVERGANGSPROTOCOL Afspraken bij de

advertisement
OVERGANGSPROTOCOL
Afspraken bij de overgang van de ene naar de andere groep.
OVERGANGSPROTOCOL OBS KLOOSTERVEEN







Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Uitgangspunten obs Kloosterveen
Hoofdstuk 3 Stappenplan bij besluitvorming
Hoofdstuk 4 Overgang groep 1-2 en 2-3
Hoofdstuk 5 Overgang groep 3-4 en 4-8
Hoofdstuk 6 Formulieren
- formulier oudergesprekken
- formulier verantwoording doublure
Hoofdstuk 7 Achtergrondinformatie
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
De wet op het Primair onderwijs schrijft voor dat ieder kind recht heeft op een
ononderbroken ontwikkeling. In principe doorlopen leerlingen de basisschool in 8
jaar. In onze visie en missie staat beschreven dat we werken vanuit de
Daltonuitgangspunten en dat we onderwijs op maat willen bieden, zonder dat we
groepsprocessen tekort doen. Binnen de leerstofblokken van de reken- en
taalmethode differentiëren we daarom naar tempo, naar niveau, naar leertijd en
naar instructiebehoefte. Het leesonderwijs is meer gericht op het individuele
niveau van de leerling.
Als toetsresultaten onvoldoende zijn, proberen we na het leerstofblok uitvallende
leerlingen
de
gestelde
(minimum)doelen
te
laten
behalen
met
herhalingsoefeningen of een handelingsplan. Aan het eind van het schooljaar
gaan bijna alle kinderen over naar de opvolgende groep en een enkel kind zal
doubleren.
Omdat een doublure een ingrijpende gebeurtenis is voor een leerling, moet de
keuze zorgvuldig gemaakt worden. Voor- en nadelen moeten goed overwogen
worden, aan de hand van duidelijke criteria, die in een vroeg stadium met de
ouders moeten worden besproken.
Dit overgangsprotocol geeft duidelijkheid over de procedure, die gevolgd wordt
bij de besluitvorming. Het is als bijlage opgenomen in ons zorgplan. In de
schoolgids wordt melding gemaakt van de aanwezigheid van dit protocol.
In dit overgangsprotocol is speciale aandacht voor de kleuters, geboren in de
maanden oktober/november/december. Bij deze “najaarskinderen” telt de
afweging of ze in 7.7– 7.9 jr of 8.5-8.9 jaar de basisschool doorlopen.
De 1 oktober regeling, waarbij de geboortedatum de beslissing gaf over wel of
niet doorstromen naar de volgende groep, is niet meer van toepassing. In
principe kunnen leerlingen, die jarig zijn voor 1 januari, doorstromen naar de
volgende groep, maar het is niet de datum van 1 januari die bepalend is, maar
de persoonlijke ontwikkeling van het kind.
In een belangrijk aantal gevallen heeft een extra periode van 6 of 7 maanden
kleuteronderwijs een positief effect op kinderen, met name als de kinderen
gericht gestimuleerd worden op de gebieden waarop de ontwikkeling nog moet
plaatsvinden op leerlijnen die in de kleutergroep worden aangeboden. Voor die
kinderen is het goed, want vervolgens kunnen ze waarschijnlijk zonder
problemen de basisschool vervolgen.
Tegelijkertijd is uit onderzoek gebleken dat kleuterbouwverlenging niet altijd het
beoogde effect heeft. Een belangrijk aantal kinderen met kleuterbouwverlenging
blijkt het vervolgens op het einde van groep 3 opnieuw moeilijk te hebben. Dit
protocol is opgesteld om de keuze voor deze groep leerlingen verantwoord te
nemen.
HOOFDSTUK 2 UITGANGSPUNTEN M.B.T. DOUBLEREN
Op obs Kloosterveen hebben we de volgende uitgangspunten geformuleerd:





Kinderen kunnen hoogstens eenmaal doubleren gedurende de basisschool.
Doubleren komt voor in groep 1 t/m 4. Incidenteel in andere groepen
(bijv. bij zij-instromers)
Het doubleren in een groep is bedoeld voor leerlingen, die wat betreft de
resultaten onvoldoende scoren of op hun tenen lopen, terwijl er wel
voldoende capaciteiten aanwezig (b)lijken te zijn.
Voor kinderen, die regelmatig ziek zijn (geweest) of zich door problemen
thuis en/of op school minder hebben ontwikkeld dan op grond van hun
capaciteiten verwacht mag worden, kan een doublure een goede oplossing
zijn.
Bij kinderen met een gediagnosticeerde handicap (rugzakleerlingen) zijn
we terughoudend wat betreft doubleren. Bij deze kinderen zal, samen met
de ambulant begeleider vanuit de betreffende cluster, bekeken moeten
worden, of de achterliggende prestaties verband houden met de handicap.
Om de wenselijkheid van een doublure vast te stellen, spelen de omvang van de
tot nu toe uitgevoerde extra hulp en de resultaten hiervan een rol.
Om te komen tot een besluit van doubleren maken we gebruik van de resultaten
vanuit:
 leerlingvolgsysteem (LVS) van CITO
 observaties en resultaten SCOL, wat betreft de sociaal-emotionele
ontwikkeling en de werkhouding, Voor de groepen 1-2 hanteren we hierbij
het leerlingvolgmodel DORR
 resultaten op methode gebonden toetsen (hoofd)rekenen, begrijpend
lezen,taal,spelling en technisch lezen
 kleutertoetsen op het gebied van voorbereidend lees/rekenontwikkeling
 eventueel rapportage van externe deskundigen
Over de besluitvorming t.a.v. doubleren wordt altijd zorgvuldig overlegd met de
ouders.
 In februari wordt met ouders de gedachte aan een doublure besproken.
(reguliere spreekavond) Daarbij worden de redenen genoemd en wordt de
procedure uitgelegd.
 In mei wordt definitief besloten en wordt het ingevulde formulier
“verantwoording doublure” met de ouders besproken. Onderdeel van dit
formulier is een globaal plan van aanpak, dat wordt opgesteld voor het
volgende schooljaar.
 Na drie maanden in de nieuwe groep worden de ouders uitgenodigd voor
een tussenevaluatie in oktober/november met de zorgcoördinator.
 Van alle gesprekken wordt door de leerkracht een verslag gemaakt en dit
wordt door de ouders ondertekend.
 De leerkracht kan ervoor kiezen om de zorgcoördinator aan te laten
schuiven bij de gesprekken.
(zie verder hoofdstuk 3 Stappenplan + rol ouders)
In bijzondere gevallen wordt er beredeneerd afgeweken van
overgangsprotocol. Het besluit hiertoe wordt genomen door de directie.
dit
HOOFDSTUK 3 STAPPENPLAN
Bij de besluitvorming over een doublure worden de volgende stappen genomen:
1. De groepsleerkracht maakt met betrekking tot zijn/haar advies zoveel
mogelijk gebruik van diverse feitelijke gegevens bijvoorbeeld genormeerde
toetsen en observaties. Het vakkundige oordeel van de leerkracht speelt een
belangrijke rol bij de beslissing tot doorstroming of doublure. De
groepsleerkracht bespreekt aan de hand van deze gegevens de leerling met de
zorgcoördinator na de groepsbespreking in januari/februari.
Inhoud van dit gesprek is:
 welke toetsgegevens zijn bekend?
 zijn er overige gegevens bekend, bijv. van een voorschools traject,
externe onderzoeken, intakegesprek met ouders?
 over welke ontwikkelingsgebied maakt de leerkracht zich het meeste
zorgen?
 welke hulp is daarvoor gegeven en wat waren de opbrengsten van deze
extra hulp? (handelingsplannen)
 is het bekend hoe de ouders de ontwikkeling van hun kind beoordelen?
2. Tijdens de reguliere spreekavond in februari brengt de leerkracht de
eventuele doublure ter sprake bij de ouders.
Inhoud van dit gesprek is:
 evaluatie van het handelingsplan van de afgelopen periode
 wat zijn de argumenten van de leerkracht voor een eventuele doublure?
 wat is de voorlopige reactie van de ouders hierop?
 vaststellen van nieuw handelingsplan, waarbij ook RT wordt ingezet.
 leerkracht
brengt
ouders
op
de
hoogte
van
de
procedure
(overgangsprotocol)
Van dit gesprek maakt de leerkracht een verslag, dat door ouders ondertekend
wordt. (zie hoofdstuk 6 Formulieren)
3. De leerkracht bepaalt naar aanleiding van stap 1en 2 om eventueel overleg te
voeren met het schoolzorgteam, waarna externe deskundigen kunnen worden
ingeschakeld: logopedist, orthopedagoog
4. In april worden de ouders nogmaals uitgenodigd voor een gesprek. Doel
hiervan is een tussenevaluatie van het handelingsplan en een voortgangsgesprek
t.a.v. de eventuele doublure. Bij dit gesprek kunnen op verzoek van de
leerkracht en/of de ouders de IB-er en/of de RT-er aanwezig zijn. Hierbij wordt
het formulier “sociaal emotionele ontwikkeling” (zie pagina 8) besproken met de
ouders
5. Mocht de leerkracht van mening blijven dat doublure de beste optie is voor de
leerling, dan bespreekt zij/hij dit aan de hand van het ingevulde formulier
“Verantwoording doublure” met het zorgteam, waarin de directeur zitting heeft.
De directie is eindverantwoordelijk voor het uitvoeren van de juiste procedure en
neemt uiteindelijk een definitief besluit.
6. Eind mei worden de ouders uitgenodigd voor een gesprek, waarin de
uiteindelijke beslissing wordt besproken. De leerkracht doet dit aan de hand van
het formulier Verantwoording doublure, dat door de ouders, de directie en de
leerkracht ondertekend wordt. Onderdeel van dit formulier is ook een plan van
aanpak, waarin globaal aangegeven wordt hoe de leerling in het volgende jaar
wordt opgevangen. Op grond hiervan maakt de (nieuwe) leerkracht een
individueel plan, waarin aangegeven wordt op welk onderdeel, hoe, wanneer en
door wie dit gegeven wordt.
7. Na de zomervakantie, in oktober/november, vindt een evaluatiegesprek
plaats met de leerkracht, zorgcoördinator en de ouders. Ook van dit gesprek
wordt een verslag gemaakt door de leerkracht en door ouders ondertekend.
De beslissing voor een doublure ligt bij de school. We gaan ervan uit, dat school
de ouders heeft kunnen meenemen in het proces van besluitvorming via
bovenstaande stappen.
Ouders zijn echter verantwoordelijk voor hun kind. Als zij niet akkoord gaan met
de door de directie genomen besluit, kan deze hen adviseren uit te zien naar een
andere school, die beter aansluit bij dat wat de ouders van de school verlangen
met het oog op de begeleiding van hun kind.
HOOFDSTUK 4 OVERGANG groep 1-2 en 2-3
OVERGANG GROEP 1-2
Kinderen geboren in de periode van de zomervakantie t/m 31 december worden
direct geplaatst in groep 1. Zij doen mee aan de activiteiten op het gebeid van
motoriek, ontluikende geletterdheid, ontluikende gecijferdheid, begrijpend
luisteren enz, behorende bij het aanbod van groep 1. Dat geldt ook voor de
bijbehorende toetsing, observaties, enz.
Zit een leerling in juni langer dan 5 onderwijsmaanden in groep 1 dan:*
 gaat het kind na de zomervakantie naar groep 2 als het minimaal de
oranje fase van DORR heeft afgerond.
 is het kind een bespreekgeval als de checklist risicofactoren daar
aanleiding toe geeft. De vervolgstappen en de onderwijsbehoefte van het
kind worden vastgelegd en besproken met de zorgcoördinator, de ouders
en de volgende leerkracht
 is het kind een bespreekgeval als het bezig is met de oranje fase van
DORR
 blijft in groep 1 als het kind de gele fase van DORR niet heeft afgerond
De leerkracht vult voor de leerlingen, waarover twijfel bestaat, het
stroomschema in en volgt het stappenplan, zoals in hoofdstuk 3 is beschreven.
* nb. Een kind dat korter dan 5 onderwijsmaanden in groep 1 zit, kan in groep 2
worden geplaatst als er sprake is van een ontwikkelingsvoorsprong op alle
ontwikkelingslijnen. (afgeronde rode fase van DORR)
OVERGANG GROEP 2-3
Uit het overgaan naar groep 2 mag niet de conclusie worden getrokken dat de
leerling over een jaar vervolgens ook automatisch doorschuift naar groep 3. De
ontwikkeling moet opnieuw worden bekeken. Gedurende het tweede schooljaar
zal het kind zich blijvend positief moeten ontwikkelen m.b.t. de eerder genoemde
ontwikkelingsgebieden.
M.b.t. de leerlingen, die op het einde van groep 2 over zouden kunnen gaan naar
groep 3, wordt in februari een voorgenomen besluit genomen.
Als onderdeel van het aanbod in de groep, wordt er extra hulp
(handelingsplannen) geboden aan leerlingen die een ontwikkelingsachterstand
hebben van > 3 maanden t.a.v. hun kalenderleeftijd en extra aanbod
(methodisch lezen, schrijven en rekenen) aangeboden aan kinderen die voldoen
aan de criteria zoals beschreven in bijlage -In de maand mei wordt definitief besloten of een leerling doorgaat naar groep 3.
We hanteren hiervoor de volgende criteria:
Zit een leerling in juni langer dan 15 onderwijsmaanden in groep 1 en 2 dan:
 gaat het kind na de zomervakantie naar groep 3 als:
- minimaal de blauwe fase van DORR is afgerond.
- A of B-score op Taal voor Kleuters (TVK)
- A of B-score op Rekenen voor Kleuters (RVK)
 is het kind een bespreekgeval als de checklist risicofactoren is ingevuld.
De vervolgstappen en de onderwijsbehoefte van het kind worden
vastgelegd en besproken met de zorgcoördinator, de ouders en de
volgende leerkracht
 blijft het kind in groep 2 bij een:
- niet afgeronde fase blauw van DORR
Tijdens het bespreken speelt het effect van de tot nu toe gegeven extra hulp een
belangrijke rol.
De leerkracht vult voor de leerlingen, waarover twijfel bestaat, het
stroomschema in en volgt het stappenplan, zoals in hoofdstuk 3 is beschreven.
Met het oog op de “ononderbroken ontwikkeling” is het van belang dat een kind,
die voor de tweede keer groep 2 doet, een aangepast programma krijgt om de
voorsprong op de nieuwe groep 2 te behouden en een goede start te kunnen
maken in groep 3.
Alleen in bijzondere gevallen wordt afgeweken van bovenstaande criteria. (zie
hoofdstuk 2)
Sociaal – emotionele ontwikkeling
1. zwak
2. matig
3. voldoende
4. goed
1 2 3 4
1. zelfvertrouwen
Het kind heeft geen vertrouwen in
eigen kunnen, is sterk afhankelijk
van hulp van anderen.
2. zelfregulering
Het kind heeft vrijwel voortdurend
de regulerende aandacht van de
leerkracht nodig.
3. zelfbeleving/ zelfbesef
De
gerichtheid
op
zichzelf
overheerst.
4. weerbaarheid
Het kan niet voor zichzelf opkomen
in de groep en laat over zich
heenlopen.
5. welbevinden
Het kind voelt zich niet op zijn
gemak; het blijft op zijn hoede.
Het kan en durft zichzelf niet te
uiten in spel en werk.
6. omgaan met spanningen
Het kind kan niet op gepaste wijze
omgaan met spanningen en heeft
weinig controle over zijn eigen
emoties, bijv. boosheid, angst
7. relatie met de groep
Het kind verstoort op een of
andere manier steeds het
samenspel, bedoeld of onbedoeld.
Het kind houdt zich niet aan
spelregels. Het kind is niet bereid
om te delen.
8.
omgaan
met
de
leerkracht/andere
volwassenen
Het kind sluit zich meestal af. Het
kind zoekt nog veel lichamelijk
contact; de hand pakken, op
schoot zitten, bij spanning dichtbij
komen staan.
1. zelfvertrouwen
Het kind heeft vertrouwen in eigen
kunnen, het vraagt alleen indien
nodig om hulp.
2. zelfregulering
Het kind gedraagt zich spontaan,
overeenkomstig
de
door
de
leerkracht gegeven regels.
3. zelfbeleving/ zelfbesef
Het kind vergelijkt zichzelf met
anderen en
verbindt daaraan
consequenties
voor
de
eigen
vaardigheden en die van anderen.
Het weet de eigen grenzen.
4. weerbaarheid
Het kind kan goed voor zichzelf
opkomen in de groep.
5. welbevinden
Het kind voelt zich in de klas op
zijn gemak. Het druft zich te uiten
in spel en werk.
6. omgaan met spanningen
Het kind kan op gepaste wijze
omgaan met spanningen en heeft
zijn eigen emoties in de hand
7. relatie met de groep
Het kind speelt op gepaste en
aangename wijze met andere
kinderen. Het kind houdt zich aan
de spelregels. Het kind is bereid
om te delen.
8.
omgaan
met
de
leerkracht/volwassenen
Het kind richt zich spontaan tot de
leerkracht. Praat spontaan met
allerlei
volwassenen,
maar
differentieert tussen bekend en
onbekende personen.
Werkhouding
1. Zwak
2. Matig
3. Voldoende
4. Goed
1 2 3 4
1. zelfredzaamheid
Het kind is niet in staat om voor
zichzelf te zorgen en is voor
het oplossen van dagelijkse
problemen afhankelijk van
anderen. Anderen moeten het
kind aanzetten om materiaal
op te ruimen, de tafel op te
ruimen,voordoen
van
een
schort, enz. Het kind gaat ruw
om met materiaal.
2. initiatief
Het kind toont geen initiatief in
spel en werk.
3. leergierigheid
Het
kind
is
nauwelijks
geïnteresseerd en de interesse
beperkt steeds tot bekende
dingen.
4. betrokkenheid
Het
kind
schijnbaar
met
tegenzin en moet voortdurend
aangespoord worden.
5. werktempo
Het werktempo van het kind is
laag bij de uitvoering van
opdrachten. Het kind werkt niet
door.
6. concentratie
Het
kind
is
voortdurend
afgeleid. Het kind kan zich
maar
heel kort richten op datgene
waar het mee bezig is.
7. uitsteltolerantie
Het kind heeft direct hulp,
aandacht of bemoediging nodig
om verder te kunnen werken.
8. taakgericht gedrag
Het kind werkt chaotisch en
maakt taken meestal niet af.
Het kind kan minder dan 5
minuten taakgericht werken.
1. zelfredzaamheid
Het kind is in staat om voor
zichzelf te zorgen en zelfstandig
dagelijkse probleempjes op te
lossen Het kind ruimt op eigen
initiatief materiaal op, de tafel
op, de schort voor tijdens
verven, houdt zijn omgeving
netjes, enz. Het kind is zuinig
op het materiaal.
2. initiatief
Het kind toont veel initiatief in
spel en werk en is hierbij niet
afhankelijk van anderen.
3. leergierigheid
De interesse van het kind is
snel gewekt en beperkt zich
niet tot bekende dingen.
4. betrokkenheid
Het kind heeft plezier in het
werk waar het mee bezig is en
heeft geen aansporing nodig.
5. werktempo
Het werktempo van het kind bij
het uitvoeren van opdrachten is
over het algemeen hoog. Het
kind werkt vlot door.
6. concentratie
Het kind negeert niet ter zake
doende prikkels. Het kan
langdurig zijn aandacht richten
op datgene waar het mee bezig
is.
7. uitsteltolerantie
Het kind is in staat om te
wachten op hulp, aandacht of
beloning.
8. taakgericht gedrag
Het kind kan doelgericht aan
een complexe taak werken en
maakt deze ook af. Het kind
kan gedurende 15 minuten
taakgericht bezig zijn.
Stroomschema doorstroming groep 1-2
Naam:
Geboortedatum:
1 JUNI: > 5 maanden in groep 1
Criteria:
_ ≥ 18 punten sociaal-emotioneel
_ ≥ 18 punten werkhouding
_ afgeronde fase oranje DORR
Oordeel leerkracht groep1 is positief
Beslissing overgang 1/2:
_ 1 – 2 criteria positief
_ 3 criteria positief
(de score op de basiskenmerken is hierbij
_ checklist risicofactoren ingevuld (KIJK)
_ 4 criteria positief
:
blijft in groep 1
:
bespreken
doorslaggevend)
:
bespreken
:
door naar groep 2
1 JUNI: > 15 maanden in groep 1/2
Criteria:
_ ≥ 18 punten sociaal-emotioneel
_ ≥ 18 punten werkhouding
afgeronde fase blauw DORR
Oordeel leerkracht groep 2 is positief
Beslissing overgang 1/2:
_ 1 – 2 criteria positief
:
blijft in groep 2
_ 3 criteria positief
:
bespreken
(de score op de basiskenmerken is hierbij doorslaggevend)
_ checklist risicofactoren ingevuld (KIJK)
:
bespreken
_ 4 criteria positief
:
door naar groep 3
HOOFDSTUK 5 OVERGANG GROEP 3 t/m 8
Hoofdregel “procedure overgang groep 3 t/m 8”:
Stap 1:
Leerlingen gaan door van groep 3 naar 4 etc. t/m 8 als de leerling voldoet aan de
volgende hoofdcriteria:
 Tijdens de methodegebonden toetsen (hoofd)rekenen, begrijpend lezen,
taal, spelling en technisch lezen maakt de leerling in 3 van de 4 gevallen
minimaal 60% van de opgaven voldoende.
 De leerling scoort op LVS toetsen inzichtelijk rekenen, spelling, technisch
lezen en leestempo/leesbegrip op minimaal C.
 Eind groep 3 leest de leerling minimaal op ILO 3 niveau en aan het einde
van groep 4 op minimaal ILO 6 niveau.
 Eind groep 5 leest de leerling minimaal op ILO 9 niveau en aan het einde
van groep 6 op minimaal ILO 10 niveau.
 De leerling scoort op minimaal 3 van de 5 onderdelen van SCOL een C
score.
Stap 2:
Voor leerlingen, die niet aan bovenstaande hoofdregels voldoen, wordt een
fijnmaziger signaleringslijst ingevuld. Hiervoor worden gegevens verzameld
m.b.t. de ontwikkeling op alle basisvaardigheden, resultaten LVS, de sociaalemotionele ontwikkeling, de werkhouding, de motorische ontwikkeling, de
mondelinge vaardigheden en de mening van de leerkracht.
Aan de signaleringslijst is een verfijnde criterialijst verbonden op grond waarvan
de beslissing tot doublure wordt genomen.
De leerkracht volgt het stappenplan, zoals opgenomen in hoofdstuk 4.
Ouders worden dus tijdig op de hoogte gebracht van het feit, dat hun kind niet
voldoet aan de “hoofdregel procedure overgang groep 3 t/m 8” en dat op basis
van deze conclusie een uitgebreidere analyse , zoals boven wordt beschreven,
zal worden gedaan en dat op grond van daarvan de beslissing zal worden
genomen.
Bij een eventuele doublure wordt er altijd een plan van aanpak gemaakt voor het
nieuwe schooljaar, waarin wordt beschreven op welke vakgebieden er
aanpassingen zullen worden gedaan. Dat betekent bijvoorbeeld, dat een leerling
met een rekenprobleem niet op alle andere vakgebieden de leerstof overnieuw
hoeft te doorlopen.
Signaleringlijst “procedure overgang groep 3 t/m 8”
Naam leerling:
Groep:
Leerkracht(en):
Datum:
Basisvaardigheden: De leerling scoort op
gewenst:
Rekenen
op de methode gebonden toetsen
rekenen minimaal 60% goed over
alle toetsonderdelen
zorgelijk:
Rekenen
op de methode gebonden
toetsen rekenen niet minimaal
60% goed over alle onderdelen
op toetsen hoofdrekenen minimaal
60% goed over alle onderdelen.
op toetsen hoofdrekenen niet
minimaal 60% goed over alle
onderdelen
Begrijpend lezen (gr.4)
op
methodegebonden toetsen
begrijpend lezen niet minimaal
60% goed
Technisch lezen
op methode gebonden toetsen
technisch lezen
niet minimaal
60% goed
Spelling
op methode gebonden toetsen
spelling niet minimaal 60% goed
Begrijpend lezen (gr.4)
op
methodegebonden toetsen
begrijpend lezen minimaal 60%
goed
Technisch lezen
op methode gebonden toetsen
technisch lezen minimaal 60%
goed
Spelling
op methode gebonden toetsen
spelling minimaal 60% goed
Resultaten leerlingenvolgsysteem: De leerling scoort
gewenst:
Rekenen
minimaal een C op de LVS toets
rekenen en wiskunde
Begrijpend lezen (gr.4)
minimaal een C op de LVS toets
begrijpend lezen
Technisch lezen
minimaal een C op de DMT
minimaal een C op de LVS
leestempo en leesbegrip
Spelling
minimaal een C op de LVS toets
SVS
zorgelijk:
Rekenen
scoort een D/E op de LVS toets
rekenen en wiskunde
Begrijpend lezen (gr.4)
een D/E score op de LVS toets
begrijpend lezen
Technisch lezen
een D/E score op de DMT
een D/E score op de LVS
leestempo en leesbegrip
Spelling
een D/E score op de LVS toets
SVS
Nb. Een zorgelijke score op technisch lezen en spelling moeten geteld worden als
1 punt zorgelijk op de LVS resultaten.
De leerling scoort op
sociaal-emotionele ontwikkeling:
gewenst:
Scoort minimaal een C op de
beide onderdelen“emotionele
stabiliteit” en “sociaal gedrag” van
SCOL
Concentratie:
reageert niet op allerlei prikkels
kan langdurig de aandacht richten
op een taak.
Motivatie:
werkt gemotiveerd aan
verschillende opdrachten
Taakhouding:
kan doelgericht aan een opdracht
werken en maakt deze af.
Werktempo:
Heeft een voldoende tot hoog
tempo
Uitsteltolerantie:
De leerling is in staat te wachten
op hulp, aandacht en beloning.
Creativiteit:
De leerling kan op gepaste wijze
uitdrukking geven aan zijn ideeën.
Leergierigheid:
De interesse van de leerling wordt
snel gewekt en beperkt zich niet
tot bekende dingen.
zorgelijk:
Scoort een D/E op de beide
onderdelen “emotionele
stabiliteit”en “sociaal gedrag” van
SCOL
Concentratie:
reageert voortdurend op allerlei
prikkels uit de omgeving.
houdt de aandacht niet gericht
op een taak.
Motivatie:
is ongemotiveerd bij het werken
aan verschillende opdrachten
Taakhouding:
kan moeilijk gericht aan een
opdracht werken en maakt deze
niet af.
Werktempo:
heeft een laag tot onvoldoende
werktempo
Uitsteltolerantie:
De leerling is niet in staat korte
tijd te wachten op hulp, aandacht
en beloning.
Creativiteit:
De leerling kan geen uitdrukking
geven aan zijn ideeën en
kopieert en imiteert.
Leergierigheid:
De interesse van de leerling
wordt met moeite gewekt en
beperkt zich tot bekende dingen.
motorische vaardigheden
gewenst:
Er is sprake van een evenwichtig,
leesbaar en regelmatig
handschrift.
zorgelijk:
De
leerling
heeft
een
onevenwichtig, moeilijk leesbaar
onregelmatig handschrift.
spreekvaardigheid
gewenst:
De leerling durft in de groep vrij
te spreken
De leerling spreekt duidelijk
De leerling kan een logisch
verhaal vertellen
zorgelijk:
De leerling durft niet vrij in de
groep te spreken.
De leerling spreekt onduidelijk.
De leerling heeft moeite om een
logisch verhaal te vertellen.
mening van de groepsleerkrachten/SZT
De groepsleerkrachten zijn van
mening dat doorstroming naar de
volgende groep wenselijk is
De leerkrachten zijn van mening
dat doublure wenselijk
is.
De conclusies omtrent wel of niet doorstromen naar de volgende groep zijn
gebaseerd op stap 1 en 2 van de verzamellijst ‘Procedure overgang groep 3 t/m
8’.
Als stap 2 van toepassing is op de leerling dan zijn de volgende beslisschema’s
samengesteld.
Bij de beslissing ‘bespreken’ spelen de volgende onderdelen ook een rol:
- de situatie in de groep waarin het kind mogelijk geplaatst wordt
- het effect van de geboden hulp en eventueel ingewonnen advies van extern
deskundige.
Een leerling stroomt door naar de volgende groep als het voldoet aan:
Niet meer dan één punt zorgelijk op één van de onderdelen:
- basisvaardigheden
- leerlingvolgsysteemresultaten
- sociaal-emotionele ontwikkeling
Bij een leerling is twijfel over de doorstroming en het kind wordt nader
besproken als de score is:
a. - totaal maximaal 3 punten zorgelijk op:
de basisvaardigheden
de leerlingvolgsysteemresultaten
de sociaal-emotionele ontwikkeling
b. - max. twee punten zorgelijk op de basisvaardigheden
- of max. twee punten zorgelijk op de leerlingvolgsysteemresultaten
- óf max. twee punten zorgelijk op de sociaal-emotionele ontwikkeling
c. - drie max. drie punten zorgelijk op de basisvaardigheden
- óf max. drie punten zorgelijk op de leerlingvolgsysteemresultaten
- geen punten zorgelijk op de sociaal-emotionele ontwikkeling.
Een leerling moet doubleren als de score is:
- minimaal drie punten zorgelijk op de basisvaardigheden
- en/óf drie punten zorgelijk op de leerlingvolgsysteemresultaten
- en drie punten zorgelijk op de sociaal-emotionele ontwikkeling.
HOOFDSTUK 6 Basisschoolverlenging na 8 jaar basisonderwijs
In uitzonderlijke gevallen komt het voor dat een kind na 8 jaar basisonderwijs
zich nog verder kan ontwikkelen in het basisonderwijs.
Het kind heeft zich door omstandigheden de leerstof nog onvoldoende eigen
gemaakt en dit zal waarschijnlijk met een extra jaar groep 8 wel gelukken.
Ook kan de sociaal-emotionele ontwikkeling dusdanig zijn dat het kind de
overstap naar het voortgezet onderwijs nog niet kan maken en waarbij de
verwachting is, dat dit door een jaar extra basisonderwijs zich dusdanig zal
ontwikkelen dat het kind een steviger in zijn schoenen staat als het de
basisschool verlaat. Het spreekt voor zich dat een combinatie van
bovengenoemde punten zeker zal leiden tot een afweging van de voor- en
nadelen.
Bespreken extra jaar basisonderwijs óf voortgezet onderwijs
- als er in de laatste twee jaar schoolverandering heeft plaatsgevonden, waarbij
de leerling aanpassingsproblemen heeft gehad
- als de leerling door bijzondere omstandigheden of ziekte veel heeft verzuimd:
minimaal totaal een half jaar in groep 4 t/m 8
- als een leerling door een handicap (bv. dyslexie) meer leertijd nodig heeft
Voor de procedure van een extra jaar basisonderwijs geldt hetzelfde stappenplan
als bij doubleren 3 t/m 8.
Procedure uitstroom leerlingen Voortgezet Onderwijs.
De individuele prestaties van leerlingen zijn af te lezen middels het CITOleerlingvolgsysteem. De resultaten worden vertaald in I; II; III; IV en V scores
voor de verschillende vakgebieden. Vanaf groep 6 worden de toetsresultaten
meegewogen in het advies.
Mede hierop baseert de leerkracht een voorlopig Voortgezet Onderwijsadvies in
november groep 8 voor ouders en leerlingen.
In algemene zin gaan wij er vanuit dat een leerling die vrij constant I- of IIscores behaalt op alle disciplines, in aanmerking komt voor een verwijzing naar
VWO of HAVO. Betreft dit II- en III-scores dan ligt een verwijzing naar het HAVO
of VMBO voor de hand. Bij IV- en V-scores komen verwijzingen naar VMBO of
Praktijkonderwijs in aanmerking.
De scores voor begrijpend lezen en rekenen zijn bepalend voor het advies op het
hoogst of laagst genoemde niveau.
Onze school baseert de verwijzing naar het Voortgezet Onderwijs echter niet
uitsluitend op de absolute CITO-scores. Wij zijn van mening dat er ook gekeken
moet worden naar persoonlijke factoren als:
-werkhouding/inzet
-zelfstandigheid
-taakgerichtheid
-persoonlijkheid
Hierbij is het volgmodel sociaal emotionele ontwikkeling SCOL richtinggevend.
Wij werken als Daltonschool met taakbrieven. De taakbrieven geven inzicht in de
manier waarop de leerling werkt. D.m.v. kleuren is te zien of een leerling in staat
is nauwkeurig, zelfstandig, en taakgericht te werken. Ook zal met de taakbrief,
die wij gebruiken, in beeld komen of een leerling in staat is zijn/haar werk zelf
goed te plannen (verantwoordelijke werkhouding) en of er aan extra taken
toegekomen wordt (motivatie).
De eindtoets (in april) is, conform wetgeving, een aanvullende toets, nadat het
advies door de PO-school is gegeven in het onderwijskundig rapport (OKR) voor
15 maart bij een school voor voortgezet onderwijs.
Heroverweging schooladvies
Als een leerling de eindtoets PO beter maakt dan verwacht, kan de basisschool
het schooladvies heroverwegen. De basisschool is verantwoordelijk voor deze
heroverweging, in overleg met de ouders/verzorgers. De heroverweging kan
leiden tot een wijziging in het schooladvies, maar er kan ook beslist worden dat
wordt afgeweken van het resultaat van de eindtoets PO. Soms is het resultaat
van de eindtoets PO minder goed dan verwacht. In dat geval mag de basisschool
het schooladvies niet aanpassen.
501-526:
527-533:
534-541:
542-550:
vmbo-basisberoepsgericht of vmbo-kaderberoepsgericht
vmbo-kb of vmbo-gemengd/theoretisch (gt)
vmbo-gt, havo of havo/vwo
havo/vwo of vwo
Voor alle leerlingen die na groep acht onze school verlaten wordt een OKR
(onderwijskundig rapport) ingevuld. De groepsleerkracht vult deze lijst in.
Ouders ondertekenen de lijst voor gezien. Er is sprake van een officiële
overdracht door de groepsleerkracht naar de docent(en) of mentor(en) van de
school waarnaar verwezen wordt. Daarbij komen, behoudens de leerprestaties,
ook bovenstaande aspecten ter sprake. Dit kan vanaf het schooljaar 2014-2015
digitaal via het OSO.
Wanneer deze aspecten meegenomen worden in de afweging welke vorm van
Voortgezet Onderwijs het beste bij de leerling past, is de kans op een verwijzing
“op maat” ons inziens groter.
HOOFDSTUK 7 FORMULIEREN
· formulier oudergesprekken
· formulier verantwoording doublure
VERANTWOORDING DOUBLURE
NAAM LEERLING:
GROEP:
LEERKRACHT:
SCHOOLJAAR:
Omschrijving van de leerling (hoe doet/is de leerling in de groep)
Geboden hulp afgelopen jaar:
Data gesprekken met ouders over evt. doublure:
Data gesprekken met zorgteam/ bouw
Informatie RT (indien aanwezig)
Informatie externen (indien aanwezig)
Checklist overgangsprotocol/ toetsgegevens:
Besluit + onderbouwing
Plan van aanpak volgend schooljaar:
Reactie ouders:
Handtekening ouders:
Datum:
HOOFDSTUK 7 ACHTERGRONDINFORMATIE
Bij het opstellen van het overgangsprotocol hebben we o.a. gebruik gemaakt van
de volgende achtergrondinformatie:
· Protocol kleuterverlenging WSNS 307
· Memo vanuit de inspectie: werkinstructie voor het beoordelen van indicator
13.3: de
leerlingen doorlopen in beginsel de school binnen de verwachte periode van 8
jaar. (1 juni
2005)
· “Op weg naar een effectief alternatief voor kleuterschoolverlenging”
Een artikel van Dr. Kees Vernooy (CPS) (2005)
In het toezichtkader PO 2005 staat over indicator 13.3 het volgende vermeld.
Indicator 13.3:
De leerlingen doorlopen in beginsel de school binnen de verwachte
periode van 8 jaar.
Toelichting op de indicator:
De WPO gaat ervan uit dat ‘leerlingen in beginsel binnen een tijdvak van 8
aaneensluitende jaren het primair onderwijs doorlopen’
(art. 8, lid 7, onder b WPO). Daarom mag worden verwacht dat het percentage
zittenblijvers in de leerjaren 3 t/m 8 in de laatste twee schooljaren binnen een
bepaalde bandbreedte rondom het landelijk gemiddelde blijft. Aanvullend hierop
wordt rekening gehouden met het aantal leerlingen, dat in de leerjaren 1 en 2
een verlengde kleuterperiode krijgt. Twee zaken zijn hierbij vanbelang:
· Het beleid van de school bij de overgang van leerjaar 1 naar leerjaar 2 en van
leerjaar 2 naar leerjaar 3;
· Het beleid van de school ten aanzien van de doorstroming van leerlingen in de
leerjaren 3 t/m 8.
Van scholen mag worden verwacht dat zij argumenten hebben wanneer zij
leerlingen in de leerjaren 1 en 2 een verlengde kleuterperiode geven.
Werkinstructie
Wijze van rapporteren over zittenblijven en kleuterbouwverlenging
Het blijkt dat het hanteren van percentages over zittenblijven en
kleuterbouwverlenging in de onderzoeksrapportages tot verwarring leidt bij
scholen. Besloten is daarom voortaan geen percentages meer als
referentiegetallen in de rapporten op te nemen. In de rapporten worden vanaf nu
formuleringen gebruikt als: ´De doorstroming gedurende de schoolperiode wijkt
ongunstig af van het landelijke beeld. Dit is voor de school een aandachtspunt.´
Wettelijke basis
De wettelijke basis voor de door- en uitstroom van leerlingen ligt in de
verblijfsduur in het primair onderwijs van – in beginsel - 8
jaar en het bevorderen van de continue ontwikkeling (WPO). Deze wettelijke
basis is zo ruim gesteld dat het voor de inspectie niet mogelijk is - en vanuit het
beleid tot vermindering van regelgeving zelfs ongewenst - hierover naar de letter
van de wet te oordelen op basis van kengetallen. Scholen hebben immers een
grote mate van vrijheid bij de inrichting van het onderwijs. De inspectie gaat
met scholen - signaalfunctie - wel de discussie aan of de door de school
gemaakte keuzes overeenkomen met het principe van de continue ontwikkeling.
Dit geldt des te sterker op die scholen waar de (inmiddels irrelevante) datum van
1 oktober als een soort automatisme wordt aangehouden bij de overgang naar
groep 3.
Kleuterbouwverlenging in de groepen 1 en 2
Het percentage kleuterbouwverlenging is te hoog wanneer het boven de 12%
ligt. In het rapport wordt dan vermeld dat de school afwijkt van het landelijke
beeld. Het percentage wordt berekend door de groep late leerlingen te delen
door het totaal aantal leerlingen in groep 3, exclusief de zittenblijvers van groep
3. Een te hoog percentage kleuterbouwverlenging is des te relevanter als de
school geen beleid voert om leerlingen te bekijken op een mogelijk verblijf van
minder dan twee jaar in de kleuterbouw. In dat geval spreekt de inspecteur de
school erop aan dat beleid ontbreekt. In het rapport kunnen de bevindingen van
het gesprek worden opgenomen.
Zittenblijven in de groepen 3 tot en met 8
Gemiddeld doubleert 1,9 procent van de leerlingen in groep 3 tot en met 8. Op
ruim 10 procent van de scholen komt doubleren niet voor en op 70 procent van
de scholen doubleert tussen de 1 en de 3 procent van de leerlingen. Op bijna 20
procent van de scholen doubleert meer dan 3 procent van de leerlingen en op
bijna 10 procent van de scholen ligt het doubleerpercentage boven het dubbele
van het landelijk gemiddelde.
Als deze informatie in een grafiek wordt uitgezet ontstaat het volgende beeld:
Als we kijken naar het gemiddelde percentage zittenblijvers per groep dan
ontstaat het volgende beeld:
Zittenblijven doet zich sterker voor in groep 3 en 4 dan in de bovenbouw. In
groep 3 en 4 blijft bijna 4 procent van de leerlingen zitten. In groep 5 is dit bijna
2 procent en in de groepen 6, 7 en 8 daalt het percentage zittenblijvers tot onder
de 1 procent.
Deze leerlingen zijn op 1 oktober in groep 3 (teldatum) al 7 jaar en doen groep 3
voor de eerste keer (dus zittenblijvers in groep 3 worden buiten beschouwing
gelaten). De gegevens van deze grafiek waarin het doubleren per groep wordt
uitgesplitst, kunnen benut worden in het gesprek met de scholen waarin de
oorzaken van het (hoge) doubleerpercentage aan de orde komt en het beleid dat
de school hierop voert.
Het beoordelen van indicator 13.3
Het oordeel over indicator 13.3 is uitsluitend gebaseerd op de doorstroming in de
groepen 3 tot en met 8. De leerlingen die langer
in de kleuterbouw verblijven worden dus vooralsnog niet bij dit oordeel
betrokken. Het oordeel is in beginsel onvoldoende als gemiddeld over de laatste
twee schooljaren in de groepen 3 tot en met 8 gemiddeld meer dan 3% van de
leerlingen doubleert. Het percentage wordt berekend door het totaal aantal
zittenblijvers in de leerjaren 3 t/m 8 te delen door het totaal aantal leerlingen in
deze leerjaren en de uitkomst te vermenigvuldigen met 100.
OP WEG NAAR EEN EFFECTIEF ALTERNATIEF VOOR
KLEUTERSCHOOLVERLENGING
Alle kinderen zijn speciaal, maar sommige kinderen hebben specifieke behoeften.
Dr. Kees Vernooy (CPS)
1. Aanleiding
In Basisschoolmanagement, jrg. 18, nr. 5, (januari 2005) vermeldt Wim van de
Grift in ‘Verlenging en verkorting van de kleuterperiode in het basisonderwijs” de
volgende onderzoeksgegevens:
-10% van de leerlingen uit groep 2 krijgt jaarlijks kleuterschoolverlenging;
- 4,2 % van de leerlingen blijft jaarlijks in groep 3 zitten.
Op 90% van de basisscholen wordt aan kleuterschoolverlenging gedaan! Iets
meer dan 50% van de basisscholen laat leerlingen in groep 3 doubleren.
Vervolgens kijkt Van de Grift naar de effecten van de kleuterschoolverlenging
voor groep 3. Hij constateert dan het volgende voor de kinderen die
kleuterschoolverlenging hebben gehad:
◘ begin groep 3:
- grote achterstand op het niet-cognitieve vlak
(concentratie, motivatie, interesse, werkhouding,sociaal-emotionele vlak);
- de achterstand met betrekking tot technisch lezen is klein.
◘ eind groep 3:
- de niet-cognitieve achterstand is iets afgenomen;
- er is een aanzienlijke achterstand op technisch en begrijpend lezen
Van de Grift vermeldt niet hoeveel procent van de doubleerders in groep 3 de
leerlingen zijn die kleuterschoolverlenging hebben gehad. Ook gaat Van de Grift
niet in op een eventuele relatie tussen het sociaal milieu van de oudste kleuter
en kleuterschoolverlenging.
Kortom:
Het onderzoek van Van de Grift laat zien, dat kleuterschoolverlenging geen
effectieve interventie is, omdat het eigenlijk geen positieve effecten voor zowel
het cognitieve als niet-cognitieve functioneren van de kinderen heeft. Er kan
zelfs gezegd worden, dat deze kinderen zelfs een vergroot risico blijven lopen om
achter in de leesontwikkeling te blijven als er geen specifieke interventies
plaatsvinden. Met name omdat de leesontwikkeling van alle kinderen met
kleuterschoolverlenging eind groep 3 zorgelijk is.
Eerder gaf Van der Aalsvoort (2004) al aan dat je met ‘zittenblijven in groep 2’
het standpunt zou kunnen huldigen: al baat het niet, het schaadt ook niet.
Schaars onderzoek suggereert volgens Van der Aalsvoort het tegendeel. Uit die
onderzoeken blijkt, dat 7-jarigen die een extra jaar op de kleuterschool hadden
doorgebracht nog steeds ‘onrijp’ waren en beneden de maat presteerden,
vergeleken met hun leeftijdgenoten die wel mochten doorstromen. De
stellingname van Van der Aalsvoort is dan ook, dat het oplossen van een
impasse in de ontwikkeling door een jong risicokind een klas te laten overdoen,
volgens onderzoek niet erg zinvol is. De beoordelingsgronden zijn discutabel, er
zijn veel verschillen tussen scholen in beleid en de effectiviteit van zittenblijven
als pedagogisch-didactische interventie is twijfelachtig.
Spear-Swerling en Stenberg (1996) stellen in hun publicatie Off Track, dat
kleuterschoolverlenging geen effectieve vorm van interventie is. Voor een deel
moet dat toe worden geschreven aan het gegeven, dat er meestal een specifiek
probleem ten grondslag ligt aan het niet optimaal functioneren van het kind,
waardoor het probleem door kleuterschoolverlenging niet automatisch verdwijnt.
Het is dan ook niet vreemd, dat Van de Grift de vraag stelt of men met
vroegtijdig interveniëren mogelijk een betere startsituatie voor deze kinderen
kan creëren. Er kan namelijk worden gesteld, dat deze kinderen niet pas eind
groep 2 problemen hadden, maar waarschijnlijk al veel eerder – en mogelijk zelfs
voorschools – signalen afgaven dat het met hun ontwikkeling niet goed zal gaan
als er niet wordt ingegrepen. Doordat er niet vroegtijdig wordt ingegrepen, lopen
deze kinderen een verhoogd risico om geen goede lezer te worden. Veel
Angelsaksisch onderzoek laat daarentegen zien, dat vroegtijdig signaleren en
ingrijpen leidt tot een afname van ernstige leesproblemen en – wat belangrijker
is – tot kinderen met een vrijwel normale leesontwikkeling. In het bijzonder moet
dan worden gedacht aan ingrijpen bij een niet goeds verlopende spraak/taalontwikkeling en de aanwezigheid van een onontwikkeld fonemisch
bewustzijn. Bij veel kinderen met problemen bestaat er een samenhang tussen
beide gebieden.
Kortom: onderzoek laat zien dat kleuterschoolverlenging geen positief effect
heeft voor de (latere) leesontwikkeling. Dit houdt in dat er naar andere, betere
oplossingen gezocht moet worden.
Wat dan wel? Het alternatief: preventief interveniëren
Veel Angelsaksisch onderzoek laat zien, dat voor een effectieve aanpak van
risicokinderen niet één maar meerdere benaderingen of aanpakken vraagt, zoals:
a. Een goede voor- en beginschoolse aanpak;
b. Goed opgeleide leidsters en leerkrachten, waarbij het met name van belang is
dat er in de onderbouw kwalitatief sterke leerkrachten op het gebied van taal en
lezen aanwezig zijn;
c. Ondersteuning van de ouders en dan met name de ouders van een risicokind.
Ouders hebben dikwijls ondersteuning nodig om bijvoorbeeld op problemen van
hun kind, bijvoorbeeld spraak-/taalproblemen, in te gaan;
d. Een proactieve aanpak van de risicoleerlingen vanaf het moment dat ze groep
1 binnenkomen.
Preventie en vroegtijdig interventies zijn duidelijk effectiever en efficiënter dan
late interventies of remedial teaching voor het leersucces van de leerling.
Lonigan (2005) laat zien, dat er drie domeinen van belang zijn voor de latere
lees- en schrijfontwikkeling van kinderen, n.l. mondelinge taal, kennis van
geschreven taal en fonologische processen. Juist deze drie gebieden dienen op
een samenhangende, integrale manier in de kleutergroepen aandacht te krijgen
bij risicokleuters.
Verder is het volgens Koomen (2004) van belang, dat er een integrale aanpak
van leer- en taalproblemen en sociaal-emotionele problemen plaatsvindt. In de
praktijk worden deze problemen dikwijls als aparte problemen gezien. Deze
scheiding strookt niet met de overlap die tussen deze gebieden in allerlei studies
is vastgesteld. Volgens Koomen zou 40-70% van de kinderen met taalproblemen
ook sociaal-emotionele problemen hebben. In de praktijk hebben taalproblemen
dikwijls sociaal-emotionele problemen tot gevolg.
Goed leesstart = mondelinge taal/woordenschat x geletterde ervaringen x
fonologische processen
CONTEXT:
SOCIAAL-EMOTIONELE ONDERSTEUNING
Verder geldt dat voor een ‘wat werkt-aanpak’ vooral de volgende condities van
belang zijn:
1. Het risicokind krijgt meer tijd;
2. Het risicokind krijgt kwalitatief hoogstaande instructie;
3. Het risicokind krijgt meer herhaling en oefening.
In het algemeen geldt, dat korte termijn of snelle oplossingen voor deze
kinderen niet werken. Een doelgerichte aanpak, waarbij expliciete directe
instructie, meer tijd, en meer herhaling belangrijke ingrediënten zijn, is dikwijls
wel effectief.
4. Een meer proactieve aanpak
De aanpak
Besteed in een kleine groep – aanvullend op de groepsinstructie - vanaf groep 1
op een integrale, samenhangende manier aandacht aan de volgende gebieden:
1- Vergroten mondelinge taalvaardigheid
Veel interactief voor te lezen (liefst dagelijks!). Door voorlezen wordt het kind
een goed taalbeeld voorgehouden. Daarnaast is voorlezen van belang voor de
woordenschatontwikkeling en de ontwikkeling van het begrijpend luisteren. Ook
kunnen met betrekking tot de woordenschatontwikkeling computerprogramma’s
ingezet worden. Het is vooral van belang dat dergelijke activiteiten in een kleine
groep plaatsvinden.
Voor kinderen die spraak-/taalproblemen hebben, kan de CPS map Fonemisch
bewustzijn worden gebruikt.
2- Vergroten kennis van geschreven taal
Het gaat dan om activiteiten als:
- praten over boeken;
- ontwikkelen van kennis over de geschreven taal;
- herkennen en kunnen noemen van de letters van het alfabet;
Het is vooral van belang, dat risicokleuters vertrouwd raken met de basisdoelen
en mechanismen van lezen. In groep 2 kan er ook gerichte aandacht aan letters
en woorden besteed worden door deze kinderen met klank-letterstempels van
Wolters Noordhoff of met Klankie te laten werken. Letterkennis en de eigen
naam kunnen schrijven zijn voorspellers voor de toekomstige leesontwikkeling;
3- Versterkt het fonemisch bewustzijn
Een goed ontwikkeld fonemisch bewustzijn is de belangrijkste voorspeller voor
het verloop van het leren lezen in groep 3. Om dit te bereiken kan gebruik
gemaakt worden van:
- In groep 1 en 2 met de CPS map Fonemisch bewustzijn dagelijks aandacht aan
deze kinderen te besteden;
- Het fonemisch bewustzijnprogramma in de nieuwe Schatkist.
Verder: Neem zeker bij deze kinderen de Fonemisch analysetoets van Mommers
en Aarnoutse af om te zien of het kind vanaf het begin groep 3 gerichte
ondersteuning nodig heeft (niet wachten tot de herfstsignalering!). Ook kan naar
de onderdelen rijmen en auditieve synthese van Taal voor Kleuters worden
gekeken;
4- Geef bij het werken aan genoemde drie gebieden ook sociaalemotionele ondersteuning.
5- Verder geldt voor groep 3 – 5:
- Zorg dat deze kinderen vanaf het begin van groep 3 één uur extra instructie
met betrekking tot het leren lezen krijgen, want anders redden ze het niet.
- Besteed bij de risicokinderen vanaf het begin van groep 3 op een gerichte en
expliciete manier aandacht aan de letter-klankkoppeling en auditieve synthese,
maar ook gerichte aandacht aan de automatisering, bijvoorbeeld van
letterkennis, het mkm-niveau etc. Kijk in groep 3 zeer goed naar de
herfstsignaleringstoets bij deze kinderen. Let vooral op de mate van vlotheid bij
letterkennis en hoe ze nieuwe woorden lezen. Deze items zeggen het meest over
de toekomstige leesontwikkeling.
- Deze kinderen hebben in groep 4 en 5 gerichte ondersteuning nodig met een
goed programma voor voortgezet technisch lezen.
6. Tot slot
Kleuterschoolverlenging blijkt geen effectieve interventie te zijn, zodat er naar
alternatieve, effectieve interventies gekeken zou moeten worden. De geschetste
aanpak is zo’n alternatieve aanpak. Het zou wenselijk zijn dat een groep scholen
deze aanpak voor risicoleerlingen uitprobeert, waarbij door wetenschappelijk
onderzoek nagegaan wordt wat de effectiviteit van die aanpak is en/of welke
bijstellingen er vereist zijn.
7. Drie tips
- Signaleer risicokinderen vroegtijdig, bijvoorbeeld al in het begin van groep 1;
- Besteed in groep 1 en 2 veel extra-aandacht aan deze kinderen in een kleine
groep;
- Geef deze leerlingen in groep 3 – 5 één uur extra leesinstructie per week.
Protocol kleuterverlenging/kleuterversnelling – de verkorte checklist
Aandachtspunten
voor
het
opstellen
van
een
eigen
protocol
kleuterverlenging/kleuterversnelling:
_ Welke richtlijn geeft de Wet op het Primair Onderwijs?
_ Met welke juridische aspecten moet een school rekening mee houden?
_ Welke criteria hanteert de school voor kleuterverlenging/kleuterversnelling?
_ Wanneer is de achterstand/de voorsprong voor het eerst gesignaleerd?
_ Wat is er toen mee gebeurd?
_ Vanaf welk moment zijn de ouders hierbij betrokken?
_ Op welk momenten/ op welke momenten in de basisschoolperiode vindt een
besluit tot kleuterverlenging/kleuterversnelling plaats?
_ Wie besluit?
_ Is kleuterverlenging/kleuterversnelling een juiste oplossing voor dit kind of zijn
er nog andere oplossingen?
_ Wanneer wordt uiterlijk een besluit over kleuterverlenging genomen?
_Wordt gebruik gemaakt van een second-opion? Zo ja, wat zijn de
mogelijkheden?
_ Op welke wijze zorgt de school voor een aangepast programma indien besloten
wordt tot kleuterverlenging/kleuterversnelling?
Protocol kleuterverlenging/kleuterversnelling- achtergrondinformatie
Omschrijving
De Wet op het Primair Onderwijs schrijft voor dat ieder kind recht heeft op een
ononderbroken ontwikkeling. Het is mogelijk dat een kind een vertraagde dan
wel een versnelde ontwikkeling doorloopt en meer of minder tijd nodig heeft voor
de basisschool dan acht jaar. Voor deze leerling kan een verlengde leuterperiode
of een verkorte kleuterperiode nodig zijn.
Juridische aspecten
De
scholen
zijn
verplicht
om
hun
afspraken
rond
kleuterverlenging/kleuterversnelling vast te leggen in de documenten die
wettelijk zijn vastgesteld en ook voor ouders toegankelijk zijn. Dit zijn de
schoolgids en het schoolplan. In de schoolgids kan de school melden dat er een
protocol is en daarbij verwijzen naar het schoolplan waarin het protocol (als
bijlage) is opgenomen. - Van belang is nieuwe ouders op deze documenten te
attenderen, zodat zij op de hoogte kunnen zijn van het schoolbeleid op dit
onderwerp. - Indien er een geschil ontstaat tussen de ouders en de school op dit
onderdeel, dan is het goed te weten dat de school de professionele organisatie is
die uiteindelijk beslist. Bij een dergelijk besluit is het van belang dat:
1. het beleid is vastgelegd in de genoemde schooldocumenten
2. het besluit van de school wordt genomen op grond van een kwalitatief goed
opgebouwd leerlingdossier.
Aandachtspunten
De onderstaande aandachtspunten zijn een handreiking voor de school om een
eigen beleid omtrent kleuterverlenging/kleuterversnelling te ontwikkelen.
Geadviseerd wordt dit uit te werken in een stappenplan of een “protocol” die past
bij de school.
Criteria voor kleuterverlenging:
- Welke criteria hanteert de school om vast te stellen of een leerling in
aanmerking komt voor een kleuterverlenging?
Gedacht kan worden aan (een combinatie) van de volgende mogelijkheden:
* de mate van achterstand: bijvoorbeeld leerlingen die gedurende 1,5 jaar een D
of E- scoren of meer dan 5 maanden achterstand vertonen.
* leesvoorwaarden: verwacht wordt dat het kind niet de tussendoelen
ontluikende geletterdheid (de leesvoorwaarden, mn de alfabetisering en het
fonemisch bewustzijn is onvoldoende) aan het eind van groep 2 haalt.
* getalbegrip: verwacht wordt dat het kind niet de tussendoelen ontluikende
gecijferdheid (getalbegrip) aan het eind van groep 2 haalt.
* sociaal-emotionele ontwikkeling: verwacht wordt dat de sociaal-emotionele
ontwikkeling en de werkhouding onvoldoende zijn om tekorten te compenseren.
* een algehele ontwikkelingsachterstand.
* de leeftijd: vroege leerling
* langdurige ziekte van de leerling waardoor te weinig onderwijs is genoten
* omstandigheden huidige groep: de huidige groep werkt niet stimulerend voor
deze leerling.
Criteria voor kleuterversnelling:
- Welke criteria hanteert de school om vast te stellen of een leerling in
aanmerking komt voor een kleuterversnelling?
Gedacht kan worden aan (een combinatie) van de volgende mogelijkheden:
* de mate van voorsprong: kunnen twee leerjaren teruggebracht worden naar
één schooljaar? Om dit te kunnen vaststellen zal al redelijk snel de toetsen (bv
Cito-toetsen Taal en Ordenen) voor de oudste kleuters toegepast moeten
worden.
* leesvoorwaarden: het kind kan al binnen een jaar lezen.
* getalbegrip: het kind heeft een getalbegrip tot ……. (20?
* sociaal-emotionele ontwikkeling: het kind kan goed verwoorden wat hij/zij
nodig heeft en is weerbaar (??)
* een algehele ontwikkelingsvoorsprong: het kind is (hoog)begaafd
* de leeftijd
De signalering:
- Is een mogelijke voorsprong al in de voorschoolse periode gesignaleerd? Wat is
hierover bekend? Zijn het kinderen met een A-score op de peutertoets?
– is tijdens het aanmeldingsgesprek een mogelijke voorsprong gesignaleerd door
de school of hebben ouders hierover iets gemeld?
– vanaf groep 1 begint hanteert de leerkracht een leerlingvolgsysteem bestaande
uit:
observaties,
methode
gebonden
toetsen/signaleringslijsten
en
methodeonafhankelijke toetsen. Hieruit moet blijken dat er sprake is van een
duidelijke voorsprong.
- Afspraken over handelingsplannen worden vanaf dat moment gemaakt. In de
handelingsplannen staat duidelijk hoe de extra zorg, met het doel tot versnelling,
wordt gegeven.
- op welk moment worden ouders betrokken bij de extra zorg? Geadviseerd
wordt dit zo vroeg mogelijk te doen.
Afspraken worden schriftelijk vastgelegd in het leerlingdossier en ouders krijgen
hiervan een afschrift.
Wanneer wordt besloten en wie besluit:
- Op welke momenten in de basisschoolperiode kunnen besluiten omtrent de
kleuterverlenging/kleuterversnelling plaatsvinden?
Uit de praktijk:
Er zijn scholen die dit besluit alleen bij de overgang van groep 2 naar groep 3
nemen om de volgende redenen:
* de leerling is dan nog jong en zal emotioneel niet veel hinder ondervinden van
geplaatst worden in een andere
groep. Naar mate leerlingen ouder worden groeit het groepsgevoel waardoor
meer aanpassingsproblemen kunnen worden verwacht.
* leerlingen met een vertraagde ontwikkeling krijgen de extra zorg tot groep 5
zoveel mogelijk binnen de bestaande lesprogramma’s waarbij de leerkracht
werkt met pre-teaching, herhaling en re-teaching.
* leerlingen met een versnelde ontwikkeling krijgen de extra zorg zoveel
mogelijk binnen de bestaande lesprogramma’s waarbij de leerkracht werkt met
compacting (?) en verrijking.
* pas vanaf groep 5 kunnen deze leerlingen in aanmerking komen voor een
individuele leerlijn.
* dit standpunt betekent dat een leerling slechts eenmaal mag blijven zitten of
slechts eenmaal een groep mag overslaan.
- Wie besluit tot kleuterverlenging/kleuterversnelling? Is dit een teambesluit of
een besluit van de onderbouw met de directeur en de ib-er?
Uit de praktijk:
Er zijn scholen die bij de kleuterverlenging heel duidelijk stellen dat het
schoolstandpunt doorslaggevend is en bij een besluit tot kleuterversnelling de
ouders meer inspraak geven.
- Besluit alleen tot het middel kleuterverlenging/kleuterversnelling als de
verwachting is dat dit het juiste middel is voor de vertraagde of de versnelde
ontwikkeling die gesignaleerd is. Het kan ook zijn dat andere hulp van
bijvoorbeeld het sbo, het REC of de CLB-er nodig is bij de vertraagde leerling en
een CLB-er/externe consulent bij de versnelde ontwikkeling.
- Uiterlijk in februari/maart groep 2 moet een voorgenomen besluit worden
genomen over wel/geen kleuterverlenging dan wel kleuterversnelling. Ouders
worden geïnformeerd over dit voornemen. Van dit gesprek wordt een verslag
gemaakt en ouders worden gevraagd dit te ondertekenen. Het ondertekende
verslag komt in het leerling-dossier. In geval van twijfel kan een PDO afnemen
worden afgenomen. Ook kan de school gebruik maken van een second opion
door een externe adviseur, bijvoorbeeld een CLB-er of logopedist. Twee
maanden voor het einde van het schooljaar wordt een definitief besluit genomen.
_
Het vervolg:
Met het oog op de “ononderbroken ontwikkeling” is het van belang dat een kind,
die voor de tweede keer groep 2 doet, een aangepast programma krijgt om de
voorsprong op de nieuwe groep 2 te behouden en een goede start te kunnen
maken in groep 3.
Download