OVERGANGSPROTOCOL Afspraken bij de overgang van de ene naar de andere groep. OVERGANGSPROTOCOL OBS KLOOSTERVEEN Hoofdstuk 1 Inleiding Hoofdstuk 2 Uitgangspunten obs Kloosterveen Hoofdstuk 3 Stappenplan bij besluitvorming Hoofdstuk 4 Overgang groep 1-2 en 2-3 Hoofdstuk 5 Overgang groep 3-4 en 4-8 Hoofdstuk 6 Formulieren - formulier oudergesprekken - formulier verantwoording doublure Hoofdstuk 7 Achtergrondinformatie HOOFDSTUK 1 INLEIDING De wet op het Primair onderwijs schrijft voor dat ieder kind recht heeft op een ononderbroken ontwikkeling. In principe doorlopen leerlingen de basisschool in 8 jaar. In onze visie en missie staat beschreven dat we werken vanuit de Daltonuitgangspunten en dat we onderwijs op maat willen bieden, zonder dat we groepsprocessen tekort doen. Binnen de leerstofblokken van de reken- en taalmethode differentiëren we daarom naar tempo, naar niveau, naar leertijd en naar instructiebehoefte. Het leesonderwijs is meer gericht op het individuele niveau van de leerling. Als toetsresultaten onvoldoende zijn, proberen we na het leerstofblok uitvallende leerlingen de gestelde (minimum)doelen te laten behalen met herhalingsoefeningen of een handelingsplan. Aan het eind van het schooljaar gaan bijna alle kinderen over naar de opvolgende groep en een enkel kind zal doubleren. Omdat een doublure een ingrijpende gebeurtenis is voor een leerling, moet de keuze zorgvuldig gemaakt worden. Voor- en nadelen moeten goed overwogen worden, aan de hand van duidelijke criteria, die in een vroeg stadium met de ouders moeten worden besproken. Dit overgangsprotocol geeft duidelijkheid over de procedure, die gevolgd wordt bij de besluitvorming. Het is als bijlage opgenomen in ons zorgplan. In de schoolgids wordt melding gemaakt van de aanwezigheid van dit protocol. In dit overgangsprotocol is speciale aandacht voor de kleuters, geboren in de maanden oktober/november/december. Bij deze “najaarskinderen” telt de afweging of ze in 7.7– 7.9 jr of 8.5-8.9 jaar de basisschool doorlopen. De 1 oktober regeling, waarbij de geboortedatum de beslissing gaf over wel of niet doorstromen naar de volgende groep, is niet meer van toepassing. In principe kunnen leerlingen, die jarig zijn voor 1 januari, doorstromen naar de volgende groep, maar het is niet de datum van 1 januari die bepalend is, maar de persoonlijke ontwikkeling van het kind. In een belangrijk aantal gevallen heeft een extra periode van 6 of 7 maanden kleuteronderwijs een positief effect op kinderen, met name als de kinderen gericht gestimuleerd worden op de gebieden waarop de ontwikkeling nog moet plaatsvinden op leerlijnen die in de kleutergroep worden aangeboden. Voor die kinderen is het goed, want vervolgens kunnen ze waarschijnlijk zonder problemen de basisschool vervolgen. Tegelijkertijd is uit onderzoek gebleken dat kleuterbouwverlenging niet altijd het beoogde effect heeft. Een belangrijk aantal kinderen met kleuterbouwverlenging blijkt het vervolgens op het einde van groep 3 opnieuw moeilijk te hebben. Dit protocol is opgesteld om de keuze voor deze groep leerlingen verantwoord te nemen. HOOFDSTUK 2 UITGANGSPUNTEN M.B.T. DOUBLEREN Op obs Kloosterveen hebben we de volgende uitgangspunten geformuleerd: Kinderen kunnen hoogstens eenmaal doubleren gedurende de basisschool. Doubleren komt voor in groep 1 t/m 4. Incidenteel in andere groepen (bijv. bij zij-instromers) Het doubleren in een groep is bedoeld voor leerlingen, die wat betreft de resultaten onvoldoende scoren of op hun tenen lopen, terwijl er wel voldoende capaciteiten aanwezig (b)lijken te zijn. Voor kinderen, die regelmatig ziek zijn (geweest) of zich door problemen thuis en/of op school minder hebben ontwikkeld dan op grond van hun capaciteiten verwacht mag worden, kan een doublure een goede oplossing zijn. Bij kinderen met een gediagnosticeerde handicap (rugzakleerlingen) zijn we terughoudend wat betreft doubleren. Bij deze kinderen zal, samen met de ambulant begeleider vanuit de betreffende cluster, bekeken moeten worden, of de achterliggende prestaties verband houden met de handicap. Om de wenselijkheid van een doublure vast te stellen, spelen de omvang van de tot nu toe uitgevoerde extra hulp en de resultaten hiervan een rol. Om te komen tot een besluit van doubleren maken we gebruik van de resultaten vanuit: leerlingvolgsysteem (LVS) van CITO observaties en resultaten SCOL, wat betreft de sociaal-emotionele ontwikkeling en de werkhouding, Voor de groepen 1-2 hanteren we hierbij het leerlingvolgmodel DORR resultaten op methode gebonden toetsen (hoofd)rekenen, begrijpend lezen,taal,spelling en technisch lezen kleutertoetsen op het gebied van voorbereidend lees/rekenontwikkeling eventueel rapportage van externe deskundigen Over de besluitvorming t.a.v. doubleren wordt altijd zorgvuldig overlegd met de ouders. In februari wordt met ouders de gedachte aan een doublure besproken. (reguliere spreekavond) Daarbij worden de redenen genoemd en wordt de procedure uitgelegd. In mei wordt definitief besloten en wordt het ingevulde formulier “verantwoording doublure” met de ouders besproken. Onderdeel van dit formulier is een globaal plan van aanpak, dat wordt opgesteld voor het volgende schooljaar. Na drie maanden in de nieuwe groep worden de ouders uitgenodigd voor een tussenevaluatie in oktober/november met de zorgcoördinator. Van alle gesprekken wordt door de leerkracht een verslag gemaakt en dit wordt door de ouders ondertekend. De leerkracht kan ervoor kiezen om de zorgcoördinator aan te laten schuiven bij de gesprekken. (zie verder hoofdstuk 3 Stappenplan + rol ouders) In bijzondere gevallen wordt er beredeneerd afgeweken van overgangsprotocol. Het besluit hiertoe wordt genomen door de directie. dit HOOFDSTUK 3 STAPPENPLAN Bij de besluitvorming over een doublure worden de volgende stappen genomen: 1. De groepsleerkracht maakt met betrekking tot zijn/haar advies zoveel mogelijk gebruik van diverse feitelijke gegevens bijvoorbeeld genormeerde toetsen en observaties. Het vakkundige oordeel van de leerkracht speelt een belangrijke rol bij de beslissing tot doorstroming of doublure. De groepsleerkracht bespreekt aan de hand van deze gegevens de leerling met de zorgcoördinator na de groepsbespreking in januari/februari. Inhoud van dit gesprek is: welke toetsgegevens zijn bekend? zijn er overige gegevens bekend, bijv. van een voorschools traject, externe onderzoeken, intakegesprek met ouders? over welke ontwikkelingsgebied maakt de leerkracht zich het meeste zorgen? welke hulp is daarvoor gegeven en wat waren de opbrengsten van deze extra hulp? (handelingsplannen) is het bekend hoe de ouders de ontwikkeling van hun kind beoordelen? 2. Tijdens de reguliere spreekavond in februari brengt de leerkracht de eventuele doublure ter sprake bij de ouders. Inhoud van dit gesprek is: evaluatie van het handelingsplan van de afgelopen periode wat zijn de argumenten van de leerkracht voor een eventuele doublure? wat is de voorlopige reactie van de ouders hierop? vaststellen van nieuw handelingsplan, waarbij ook RT wordt ingezet. leerkracht brengt ouders op de hoogte van de procedure (overgangsprotocol) Van dit gesprek maakt de leerkracht een verslag, dat door ouders ondertekend wordt. (zie hoofdstuk 6 Formulieren) 3. De leerkracht bepaalt naar aanleiding van stap 1en 2 om eventueel overleg te voeren met het schoolzorgteam, waarna externe deskundigen kunnen worden ingeschakeld: logopedist, orthopedagoog 4. In april worden de ouders nogmaals uitgenodigd voor een gesprek. Doel hiervan is een tussenevaluatie van het handelingsplan en een voortgangsgesprek t.a.v. de eventuele doublure. Bij dit gesprek kunnen op verzoek van de leerkracht en/of de ouders de IB-er en/of de RT-er aanwezig zijn. Hierbij wordt het formulier “sociaal emotionele ontwikkeling” (zie pagina 8) besproken met de ouders 5. Mocht de leerkracht van mening blijven dat doublure de beste optie is voor de leerling, dan bespreekt zij/hij dit aan de hand van het ingevulde formulier “Verantwoording doublure” met het zorgteam, waarin de directeur zitting heeft. De directie is eindverantwoordelijk voor het uitvoeren van de juiste procedure en neemt uiteindelijk een definitief besluit. 6. Eind mei worden de ouders uitgenodigd voor een gesprek, waarin de uiteindelijke beslissing wordt besproken. De leerkracht doet dit aan de hand van het formulier Verantwoording doublure, dat door de ouders, de directie en de leerkracht ondertekend wordt. Onderdeel van dit formulier is ook een plan van aanpak, waarin globaal aangegeven wordt hoe de leerling in het volgende jaar wordt opgevangen. Op grond hiervan maakt de (nieuwe) leerkracht een individueel plan, waarin aangegeven wordt op welk onderdeel, hoe, wanneer en door wie dit gegeven wordt. 7. Na de zomervakantie, in oktober/november, vindt een evaluatiegesprek plaats met de leerkracht, zorgcoördinator en de ouders. Ook van dit gesprek wordt een verslag gemaakt door de leerkracht en door ouders ondertekend. De beslissing voor een doublure ligt bij de school. We gaan ervan uit, dat school de ouders heeft kunnen meenemen in het proces van besluitvorming via bovenstaande stappen. Ouders zijn echter verantwoordelijk voor hun kind. Als zij niet akkoord gaan met de door de directie genomen besluit, kan deze hen adviseren uit te zien naar een andere school, die beter aansluit bij dat wat de ouders van de school verlangen met het oog op de begeleiding van hun kind. HOOFDSTUK 4 OVERGANG groep 1-2 en 2-3 OVERGANG GROEP 1-2 Kinderen geboren in de periode van de zomervakantie t/m 31 december worden direct geplaatst in groep 1. Zij doen mee aan de activiteiten op het gebeid van motoriek, ontluikende geletterdheid, ontluikende gecijferdheid, begrijpend luisteren enz, behorende bij het aanbod van groep 1. Dat geldt ook voor de bijbehorende toetsing, observaties, enz. Zit een leerling in juni langer dan 5 onderwijsmaanden in groep 1 dan:* gaat het kind na de zomervakantie naar groep 2 als het minimaal de oranje fase van DORR heeft afgerond. is het kind een bespreekgeval als de checklist risicofactoren daar aanleiding toe geeft. De vervolgstappen en de onderwijsbehoefte van het kind worden vastgelegd en besproken met de zorgcoördinator, de ouders en de volgende leerkracht is het kind een bespreekgeval als het bezig is met de oranje fase van DORR blijft in groep 1 als het kind de gele fase van DORR niet heeft afgerond De leerkracht vult voor de leerlingen, waarover twijfel bestaat, het stroomschema in en volgt het stappenplan, zoals in hoofdstuk 3 is beschreven. * nb. Een kind dat korter dan 5 onderwijsmaanden in groep 1 zit, kan in groep 2 worden geplaatst als er sprake is van een ontwikkelingsvoorsprong op alle ontwikkelingslijnen. (afgeronde rode fase van DORR) OVERGANG GROEP 2-3 Uit het overgaan naar groep 2 mag niet de conclusie worden getrokken dat de leerling over een jaar vervolgens ook automatisch doorschuift naar groep 3. De ontwikkeling moet opnieuw worden bekeken. Gedurende het tweede schooljaar zal het kind zich blijvend positief moeten ontwikkelen m.b.t. de eerder genoemde ontwikkelingsgebieden. M.b.t. de leerlingen, die op het einde van groep 2 over zouden kunnen gaan naar groep 3, wordt in februari een voorgenomen besluit genomen. Als onderdeel van het aanbod in de groep, wordt er extra hulp (handelingsplannen) geboden aan leerlingen die een ontwikkelingsachterstand hebben van > 3 maanden t.a.v. hun kalenderleeftijd en extra aanbod (methodisch lezen, schrijven en rekenen) aangeboden aan kinderen die voldoen aan de criteria zoals beschreven in bijlage -In de maand mei wordt definitief besloten of een leerling doorgaat naar groep 3. We hanteren hiervoor de volgende criteria: Zit een leerling in juni langer dan 15 onderwijsmaanden in groep 1 en 2 dan: gaat het kind na de zomervakantie naar groep 3 als: - minimaal de blauwe fase van DORR is afgerond. - A of B-score op Taal voor Kleuters (TVK) - A of B-score op Rekenen voor Kleuters (RVK) is het kind een bespreekgeval als de checklist risicofactoren is ingevuld. De vervolgstappen en de onderwijsbehoefte van het kind worden vastgelegd en besproken met de zorgcoördinator, de ouders en de volgende leerkracht blijft het kind in groep 2 bij een: - niet afgeronde fase blauw van DORR Tijdens het bespreken speelt het effect van de tot nu toe gegeven extra hulp een belangrijke rol. De leerkracht vult voor de leerlingen, waarover twijfel bestaat, het stroomschema in en volgt het stappenplan, zoals in hoofdstuk 3 is beschreven. Met het oog op de “ononderbroken ontwikkeling” is het van belang dat een kind, die voor de tweede keer groep 2 doet, een aangepast programma krijgt om de voorsprong op de nieuwe groep 2 te behouden en een goede start te kunnen maken in groep 3. Alleen in bijzondere gevallen wordt afgeweken van bovenstaande criteria. (zie hoofdstuk 2) Sociaal – emotionele ontwikkeling 1. zwak 2. matig 3. voldoende 4. goed 1 2 3 4 1. zelfvertrouwen Het kind heeft geen vertrouwen in eigen kunnen, is sterk afhankelijk van hulp van anderen. 2. zelfregulering Het kind heeft vrijwel voortdurend de regulerende aandacht van de leerkracht nodig. 3. zelfbeleving/ zelfbesef De gerichtheid op zichzelf overheerst. 4. weerbaarheid Het kan niet voor zichzelf opkomen in de groep en laat over zich heenlopen. 5. welbevinden Het kind voelt zich niet op zijn gemak; het blijft op zijn hoede. Het kan en durft zichzelf niet te uiten in spel en werk. 6. omgaan met spanningen Het kind kan niet op gepaste wijze omgaan met spanningen en heeft weinig controle over zijn eigen emoties, bijv. boosheid, angst 7. relatie met de groep Het kind verstoort op een of andere manier steeds het samenspel, bedoeld of onbedoeld. Het kind houdt zich niet aan spelregels. Het kind is niet bereid om te delen. 8. omgaan met de leerkracht/andere volwassenen Het kind sluit zich meestal af. Het kind zoekt nog veel lichamelijk contact; de hand pakken, op schoot zitten, bij spanning dichtbij komen staan. 1. zelfvertrouwen Het kind heeft vertrouwen in eigen kunnen, het vraagt alleen indien nodig om hulp. 2. zelfregulering Het kind gedraagt zich spontaan, overeenkomstig de door de leerkracht gegeven regels. 3. zelfbeleving/ zelfbesef Het kind vergelijkt zichzelf met anderen en verbindt daaraan consequenties voor de eigen vaardigheden en die van anderen. Het weet de eigen grenzen. 4. weerbaarheid Het kind kan goed voor zichzelf opkomen in de groep. 5. welbevinden Het kind voelt zich in de klas op zijn gemak. Het druft zich te uiten in spel en werk. 6. omgaan met spanningen Het kind kan op gepaste wijze omgaan met spanningen en heeft zijn eigen emoties in de hand 7. relatie met de groep Het kind speelt op gepaste en aangename wijze met andere kinderen. Het kind houdt zich aan de spelregels. Het kind is bereid om te delen. 8. omgaan met de leerkracht/volwassenen Het kind richt zich spontaan tot de leerkracht. Praat spontaan met allerlei volwassenen, maar differentieert tussen bekend en onbekende personen. Werkhouding 1. Zwak 2. Matig 3. Voldoende 4. Goed 1 2 3 4 1. zelfredzaamheid Het kind is niet in staat om voor zichzelf te zorgen en is voor het oplossen van dagelijkse problemen afhankelijk van anderen. Anderen moeten het kind aanzetten om materiaal op te ruimen, de tafel op te ruimen,voordoen van een schort, enz. Het kind gaat ruw om met materiaal. 2. initiatief Het kind toont geen initiatief in spel en werk. 3. leergierigheid Het kind is nauwelijks geïnteresseerd en de interesse beperkt steeds tot bekende dingen. 4. betrokkenheid Het kind schijnbaar met tegenzin en moet voortdurend aangespoord worden. 5. werktempo Het werktempo van het kind is laag bij de uitvoering van opdrachten. Het kind werkt niet door. 6. concentratie Het kind is voortdurend afgeleid. Het kind kan zich maar heel kort richten op datgene waar het mee bezig is. 7. uitsteltolerantie Het kind heeft direct hulp, aandacht of bemoediging nodig om verder te kunnen werken. 8. taakgericht gedrag Het kind werkt chaotisch en maakt taken meestal niet af. Het kind kan minder dan 5 minuten taakgericht werken. 1. zelfredzaamheid Het kind is in staat om voor zichzelf te zorgen en zelfstandig dagelijkse probleempjes op te lossen Het kind ruimt op eigen initiatief materiaal op, de tafel op, de schort voor tijdens verven, houdt zijn omgeving netjes, enz. Het kind is zuinig op het materiaal. 2. initiatief Het kind toont veel initiatief in spel en werk en is hierbij niet afhankelijk van anderen. 3. leergierigheid De interesse van het kind is snel gewekt en beperkt zich niet tot bekende dingen. 4. betrokkenheid Het kind heeft plezier in het werk waar het mee bezig is en heeft geen aansporing nodig. 5. werktempo Het werktempo van het kind bij het uitvoeren van opdrachten is over het algemeen hoog. Het kind werkt vlot door. 6. concentratie Het kind negeert niet ter zake doende prikkels. Het kan langdurig zijn aandacht richten op datgene waar het mee bezig is. 7. uitsteltolerantie Het kind is in staat om te wachten op hulp, aandacht of beloning. 8. taakgericht gedrag Het kind kan doelgericht aan een complexe taak werken en maakt deze ook af. Het kind kan gedurende 15 minuten taakgericht bezig zijn. Stroomschema doorstroming groep 1-2 Naam: Geboortedatum: 1 JUNI: > 5 maanden in groep 1 Criteria: _ ≥ 18 punten sociaal-emotioneel _ ≥ 18 punten werkhouding _ afgeronde fase oranje DORR Oordeel leerkracht groep1 is positief Beslissing overgang 1/2: _ 1 – 2 criteria positief _ 3 criteria positief (de score op de basiskenmerken is hierbij _ checklist risicofactoren ingevuld (KIJK) _ 4 criteria positief : blijft in groep 1 : bespreken doorslaggevend) : bespreken : door naar groep 2 1 JUNI: > 15 maanden in groep 1/2 Criteria: _ ≥ 18 punten sociaal-emotioneel _ ≥ 18 punten werkhouding afgeronde fase blauw DORR Oordeel leerkracht groep 2 is positief Beslissing overgang 1/2: _ 1 – 2 criteria positief : blijft in groep 2 _ 3 criteria positief : bespreken (de score op de basiskenmerken is hierbij doorslaggevend) _ checklist risicofactoren ingevuld (KIJK) : bespreken _ 4 criteria positief : door naar groep 3 HOOFDSTUK 5 OVERGANG GROEP 3 t/m 8 Hoofdregel “procedure overgang groep 3 t/m 8”: Stap 1: Leerlingen gaan door van groep 3 naar 4 etc. t/m 8 als de leerling voldoet aan de volgende hoofdcriteria: Tijdens de methodegebonden toetsen (hoofd)rekenen, begrijpend lezen, taal, spelling en technisch lezen maakt de leerling in 3 van de 4 gevallen minimaal 60% van de opgaven voldoende. De leerling scoort op LVS toetsen inzichtelijk rekenen, spelling, technisch lezen en leestempo/leesbegrip op minimaal C. Eind groep 3 leest de leerling minimaal op ILO 3 niveau en aan het einde van groep 4 op minimaal ILO 6 niveau. Eind groep 5 leest de leerling minimaal op ILO 9 niveau en aan het einde van groep 6 op minimaal ILO 10 niveau. De leerling scoort op minimaal 3 van de 5 onderdelen van SCOL een C score. Stap 2: Voor leerlingen, die niet aan bovenstaande hoofdregels voldoen, wordt een fijnmaziger signaleringslijst ingevuld. Hiervoor worden gegevens verzameld m.b.t. de ontwikkeling op alle basisvaardigheden, resultaten LVS, de sociaalemotionele ontwikkeling, de werkhouding, de motorische ontwikkeling, de mondelinge vaardigheden en de mening van de leerkracht. Aan de signaleringslijst is een verfijnde criterialijst verbonden op grond waarvan de beslissing tot doublure wordt genomen. De leerkracht volgt het stappenplan, zoals opgenomen in hoofdstuk 4. Ouders worden dus tijdig op de hoogte gebracht van het feit, dat hun kind niet voldoet aan de “hoofdregel procedure overgang groep 3 t/m 8” en dat op basis van deze conclusie een uitgebreidere analyse , zoals boven wordt beschreven, zal worden gedaan en dat op grond van daarvan de beslissing zal worden genomen. Bij een eventuele doublure wordt er altijd een plan van aanpak gemaakt voor het nieuwe schooljaar, waarin wordt beschreven op welke vakgebieden er aanpassingen zullen worden gedaan. Dat betekent bijvoorbeeld, dat een leerling met een rekenprobleem niet op alle andere vakgebieden de leerstof overnieuw hoeft te doorlopen. Signaleringlijst “procedure overgang groep 3 t/m 8” Naam leerling: Groep: Leerkracht(en): Datum: Basisvaardigheden: De leerling scoort op gewenst: Rekenen op de methode gebonden toetsen rekenen minimaal 60% goed over alle toetsonderdelen zorgelijk: Rekenen op de methode gebonden toetsen rekenen niet minimaal 60% goed over alle onderdelen op toetsen hoofdrekenen minimaal 60% goed over alle onderdelen. op toetsen hoofdrekenen niet minimaal 60% goed over alle onderdelen Begrijpend lezen (gr.4) op methodegebonden toetsen begrijpend lezen niet minimaal 60% goed Technisch lezen op methode gebonden toetsen technisch lezen niet minimaal 60% goed Spelling op methode gebonden toetsen spelling niet minimaal 60% goed Begrijpend lezen (gr.4) op methodegebonden toetsen begrijpend lezen minimaal 60% goed Technisch lezen op methode gebonden toetsen technisch lezen minimaal 60% goed Spelling op methode gebonden toetsen spelling minimaal 60% goed Resultaten leerlingenvolgsysteem: De leerling scoort gewenst: Rekenen minimaal een C op de LVS toets rekenen en wiskunde Begrijpend lezen (gr.4) minimaal een C op de LVS toets begrijpend lezen Technisch lezen minimaal een C op de DMT minimaal een C op de LVS leestempo en leesbegrip Spelling minimaal een C op de LVS toets SVS zorgelijk: Rekenen scoort een D/E op de LVS toets rekenen en wiskunde Begrijpend lezen (gr.4) een D/E score op de LVS toets begrijpend lezen Technisch lezen een D/E score op de DMT een D/E score op de LVS leestempo en leesbegrip Spelling een D/E score op de LVS toets SVS Nb. Een zorgelijke score op technisch lezen en spelling moeten geteld worden als 1 punt zorgelijk op de LVS resultaten. De leerling scoort op sociaal-emotionele ontwikkeling: gewenst: Scoort minimaal een C op de beide onderdelen“emotionele stabiliteit” en “sociaal gedrag” van SCOL Concentratie: reageert niet op allerlei prikkels kan langdurig de aandacht richten op een taak. Motivatie: werkt gemotiveerd aan verschillende opdrachten Taakhouding: kan doelgericht aan een opdracht werken en maakt deze af. Werktempo: Heeft een voldoende tot hoog tempo Uitsteltolerantie: De leerling is in staat te wachten op hulp, aandacht en beloning. Creativiteit: De leerling kan op gepaste wijze uitdrukking geven aan zijn ideeën. Leergierigheid: De interesse van de leerling wordt snel gewekt en beperkt zich niet tot bekende dingen. zorgelijk: Scoort een D/E op de beide onderdelen “emotionele stabiliteit”en “sociaal gedrag” van SCOL Concentratie: reageert voortdurend op allerlei prikkels uit de omgeving. houdt de aandacht niet gericht op een taak. Motivatie: is ongemotiveerd bij het werken aan verschillende opdrachten Taakhouding: kan moeilijk gericht aan een opdracht werken en maakt deze niet af. Werktempo: heeft een laag tot onvoldoende werktempo Uitsteltolerantie: De leerling is niet in staat korte tijd te wachten op hulp, aandacht en beloning. Creativiteit: De leerling kan geen uitdrukking geven aan zijn ideeën en kopieert en imiteert. Leergierigheid: De interesse van de leerling wordt met moeite gewekt en beperkt zich tot bekende dingen. motorische vaardigheden gewenst: Er is sprake van een evenwichtig, leesbaar en regelmatig handschrift. zorgelijk: De leerling heeft een onevenwichtig, moeilijk leesbaar onregelmatig handschrift. spreekvaardigheid gewenst: De leerling durft in de groep vrij te spreken De leerling spreekt duidelijk De leerling kan een logisch verhaal vertellen zorgelijk: De leerling durft niet vrij in de groep te spreken. De leerling spreekt onduidelijk. De leerling heeft moeite om een logisch verhaal te vertellen. mening van de groepsleerkrachten/SZT De groepsleerkrachten zijn van mening dat doorstroming naar de volgende groep wenselijk is De leerkrachten zijn van mening dat doublure wenselijk is. De conclusies omtrent wel of niet doorstromen naar de volgende groep zijn gebaseerd op stap 1 en 2 van de verzamellijst ‘Procedure overgang groep 3 t/m 8’. Als stap 2 van toepassing is op de leerling dan zijn de volgende beslisschema’s samengesteld. Bij de beslissing ‘bespreken’ spelen de volgende onderdelen ook een rol: - de situatie in de groep waarin het kind mogelijk geplaatst wordt - het effect van de geboden hulp en eventueel ingewonnen advies van extern deskundige. Een leerling stroomt door naar de volgende groep als het voldoet aan: Niet meer dan één punt zorgelijk op één van de onderdelen: - basisvaardigheden - leerlingvolgsysteemresultaten - sociaal-emotionele ontwikkeling Bij een leerling is twijfel over de doorstroming en het kind wordt nader besproken als de score is: a. - totaal maximaal 3 punten zorgelijk op: de basisvaardigheden de leerlingvolgsysteemresultaten de sociaal-emotionele ontwikkeling b. - max. twee punten zorgelijk op de basisvaardigheden - of max. twee punten zorgelijk op de leerlingvolgsysteemresultaten - óf max. twee punten zorgelijk op de sociaal-emotionele ontwikkeling c. - drie max. drie punten zorgelijk op de basisvaardigheden - óf max. drie punten zorgelijk op de leerlingvolgsysteemresultaten - geen punten zorgelijk op de sociaal-emotionele ontwikkeling. Een leerling moet doubleren als de score is: - minimaal drie punten zorgelijk op de basisvaardigheden - en/óf drie punten zorgelijk op de leerlingvolgsysteemresultaten - en drie punten zorgelijk op de sociaal-emotionele ontwikkeling. HOOFDSTUK 6 Basisschoolverlenging na 8 jaar basisonderwijs In uitzonderlijke gevallen komt het voor dat een kind na 8 jaar basisonderwijs zich nog verder kan ontwikkelen in het basisonderwijs. Het kind heeft zich door omstandigheden de leerstof nog onvoldoende eigen gemaakt en dit zal waarschijnlijk met een extra jaar groep 8 wel gelukken. Ook kan de sociaal-emotionele ontwikkeling dusdanig zijn dat het kind de overstap naar het voortgezet onderwijs nog niet kan maken en waarbij de verwachting is, dat dit door een jaar extra basisonderwijs zich dusdanig zal ontwikkelen dat het kind een steviger in zijn schoenen staat als het de basisschool verlaat. Het spreekt voor zich dat een combinatie van bovengenoemde punten zeker zal leiden tot een afweging van de voor- en nadelen. Bespreken extra jaar basisonderwijs óf voortgezet onderwijs - als er in de laatste twee jaar schoolverandering heeft plaatsgevonden, waarbij de leerling aanpassingsproblemen heeft gehad - als de leerling door bijzondere omstandigheden of ziekte veel heeft verzuimd: minimaal totaal een half jaar in groep 4 t/m 8 - als een leerling door een handicap (bv. dyslexie) meer leertijd nodig heeft Voor de procedure van een extra jaar basisonderwijs geldt hetzelfde stappenplan als bij doubleren 3 t/m 8. Procedure uitstroom leerlingen Voortgezet Onderwijs. De individuele prestaties van leerlingen zijn af te lezen middels het CITOleerlingvolgsysteem. De resultaten worden vertaald in I; II; III; IV en V scores voor de verschillende vakgebieden. Vanaf groep 6 worden de toetsresultaten meegewogen in het advies. Mede hierop baseert de leerkracht een voorlopig Voortgezet Onderwijsadvies in november groep 8 voor ouders en leerlingen. In algemene zin gaan wij er vanuit dat een leerling die vrij constant I- of IIscores behaalt op alle disciplines, in aanmerking komt voor een verwijzing naar VWO of HAVO. Betreft dit II- en III-scores dan ligt een verwijzing naar het HAVO of VMBO voor de hand. Bij IV- en V-scores komen verwijzingen naar VMBO of Praktijkonderwijs in aanmerking. De scores voor begrijpend lezen en rekenen zijn bepalend voor het advies op het hoogst of laagst genoemde niveau. Onze school baseert de verwijzing naar het Voortgezet Onderwijs echter niet uitsluitend op de absolute CITO-scores. Wij zijn van mening dat er ook gekeken moet worden naar persoonlijke factoren als: -werkhouding/inzet -zelfstandigheid -taakgerichtheid -persoonlijkheid Hierbij is het volgmodel sociaal emotionele ontwikkeling SCOL richtinggevend. Wij werken als Daltonschool met taakbrieven. De taakbrieven geven inzicht in de manier waarop de leerling werkt. D.m.v. kleuren is te zien of een leerling in staat is nauwkeurig, zelfstandig, en taakgericht te werken. Ook zal met de taakbrief, die wij gebruiken, in beeld komen of een leerling in staat is zijn/haar werk zelf goed te plannen (verantwoordelijke werkhouding) en of er aan extra taken toegekomen wordt (motivatie). De eindtoets (in april) is, conform wetgeving, een aanvullende toets, nadat het advies door de PO-school is gegeven in het onderwijskundig rapport (OKR) voor 15 maart bij een school voor voortgezet onderwijs. Heroverweging schooladvies Als een leerling de eindtoets PO beter maakt dan verwacht, kan de basisschool het schooladvies heroverwegen. De basisschool is verantwoordelijk voor deze heroverweging, in overleg met de ouders/verzorgers. De heroverweging kan leiden tot een wijziging in het schooladvies, maar er kan ook beslist worden dat wordt afgeweken van het resultaat van de eindtoets PO. Soms is het resultaat van de eindtoets PO minder goed dan verwacht. In dat geval mag de basisschool het schooladvies niet aanpassen. 501-526: 527-533: 534-541: 542-550: vmbo-basisberoepsgericht of vmbo-kaderberoepsgericht vmbo-kb of vmbo-gemengd/theoretisch (gt) vmbo-gt, havo of havo/vwo havo/vwo of vwo Voor alle leerlingen die na groep acht onze school verlaten wordt een OKR (onderwijskundig rapport) ingevuld. De groepsleerkracht vult deze lijst in. Ouders ondertekenen de lijst voor gezien. Er is sprake van een officiële overdracht door de groepsleerkracht naar de docent(en) of mentor(en) van de school waarnaar verwezen wordt. Daarbij komen, behoudens de leerprestaties, ook bovenstaande aspecten ter sprake. Dit kan vanaf het schooljaar 2014-2015 digitaal via het OSO. Wanneer deze aspecten meegenomen worden in de afweging welke vorm van Voortgezet Onderwijs het beste bij de leerling past, is de kans op een verwijzing “op maat” ons inziens groter. HOOFDSTUK 7 FORMULIEREN · formulier oudergesprekken · formulier verantwoording doublure VERANTWOORDING DOUBLURE NAAM LEERLING: GROEP: LEERKRACHT: SCHOOLJAAR: Omschrijving van de leerling (hoe doet/is de leerling in de groep) Geboden hulp afgelopen jaar: Data gesprekken met ouders over evt. doublure: Data gesprekken met zorgteam/ bouw Informatie RT (indien aanwezig) Informatie externen (indien aanwezig) Checklist overgangsprotocol/ toetsgegevens: Besluit + onderbouwing Plan van aanpak volgend schooljaar: Reactie ouders: Handtekening ouders: Datum: HOOFDSTUK 7 ACHTERGRONDINFORMATIE Bij het opstellen van het overgangsprotocol hebben we o.a. gebruik gemaakt van de volgende achtergrondinformatie: · Protocol kleuterverlenging WSNS 307 · Memo vanuit de inspectie: werkinstructie voor het beoordelen van indicator 13.3: de leerlingen doorlopen in beginsel de school binnen de verwachte periode van 8 jaar. (1 juni 2005) · “Op weg naar een effectief alternatief voor kleuterschoolverlenging” Een artikel van Dr. Kees Vernooy (CPS) (2005) In het toezichtkader PO 2005 staat over indicator 13.3 het volgende vermeld. Indicator 13.3: De leerlingen doorlopen in beginsel de school binnen de verwachte periode van 8 jaar. Toelichting op de indicator: De WPO gaat ervan uit dat ‘leerlingen in beginsel binnen een tijdvak van 8 aaneensluitende jaren het primair onderwijs doorlopen’ (art. 8, lid 7, onder b WPO). Daarom mag worden verwacht dat het percentage zittenblijvers in de leerjaren 3 t/m 8 in de laatste twee schooljaren binnen een bepaalde bandbreedte rondom het landelijk gemiddelde blijft. Aanvullend hierop wordt rekening gehouden met het aantal leerlingen, dat in de leerjaren 1 en 2 een verlengde kleuterperiode krijgt. Twee zaken zijn hierbij vanbelang: · Het beleid van de school bij de overgang van leerjaar 1 naar leerjaar 2 en van leerjaar 2 naar leerjaar 3; · Het beleid van de school ten aanzien van de doorstroming van leerlingen in de leerjaren 3 t/m 8. Van scholen mag worden verwacht dat zij argumenten hebben wanneer zij leerlingen in de leerjaren 1 en 2 een verlengde kleuterperiode geven. Werkinstructie Wijze van rapporteren over zittenblijven en kleuterbouwverlenging Het blijkt dat het hanteren van percentages over zittenblijven en kleuterbouwverlenging in de onderzoeksrapportages tot verwarring leidt bij scholen. Besloten is daarom voortaan geen percentages meer als referentiegetallen in de rapporten op te nemen. In de rapporten worden vanaf nu formuleringen gebruikt als: ´De doorstroming gedurende de schoolperiode wijkt ongunstig af van het landelijke beeld. Dit is voor de school een aandachtspunt.´ Wettelijke basis De wettelijke basis voor de door- en uitstroom van leerlingen ligt in de verblijfsduur in het primair onderwijs van – in beginsel - 8 jaar en het bevorderen van de continue ontwikkeling (WPO). Deze wettelijke basis is zo ruim gesteld dat het voor de inspectie niet mogelijk is - en vanuit het beleid tot vermindering van regelgeving zelfs ongewenst - hierover naar de letter van de wet te oordelen op basis van kengetallen. Scholen hebben immers een grote mate van vrijheid bij de inrichting van het onderwijs. De inspectie gaat met scholen - signaalfunctie - wel de discussie aan of de door de school gemaakte keuzes overeenkomen met het principe van de continue ontwikkeling. Dit geldt des te sterker op die scholen waar de (inmiddels irrelevante) datum van 1 oktober als een soort automatisme wordt aangehouden bij de overgang naar groep 3. Kleuterbouwverlenging in de groepen 1 en 2 Het percentage kleuterbouwverlenging is te hoog wanneer het boven de 12% ligt. In het rapport wordt dan vermeld dat de school afwijkt van het landelijke beeld. Het percentage wordt berekend door de groep late leerlingen te delen door het totaal aantal leerlingen in groep 3, exclusief de zittenblijvers van groep 3. Een te hoog percentage kleuterbouwverlenging is des te relevanter als de school geen beleid voert om leerlingen te bekijken op een mogelijk verblijf van minder dan twee jaar in de kleuterbouw. In dat geval spreekt de inspecteur de school erop aan dat beleid ontbreekt. In het rapport kunnen de bevindingen van het gesprek worden opgenomen. Zittenblijven in de groepen 3 tot en met 8 Gemiddeld doubleert 1,9 procent van de leerlingen in groep 3 tot en met 8. Op ruim 10 procent van de scholen komt doubleren niet voor en op 70 procent van de scholen doubleert tussen de 1 en de 3 procent van de leerlingen. Op bijna 20 procent van de scholen doubleert meer dan 3 procent van de leerlingen en op bijna 10 procent van de scholen ligt het doubleerpercentage boven het dubbele van het landelijk gemiddelde. Als deze informatie in een grafiek wordt uitgezet ontstaat het volgende beeld: Als we kijken naar het gemiddelde percentage zittenblijvers per groep dan ontstaat het volgende beeld: Zittenblijven doet zich sterker voor in groep 3 en 4 dan in de bovenbouw. In groep 3 en 4 blijft bijna 4 procent van de leerlingen zitten. In groep 5 is dit bijna 2 procent en in de groepen 6, 7 en 8 daalt het percentage zittenblijvers tot onder de 1 procent. Deze leerlingen zijn op 1 oktober in groep 3 (teldatum) al 7 jaar en doen groep 3 voor de eerste keer (dus zittenblijvers in groep 3 worden buiten beschouwing gelaten). De gegevens van deze grafiek waarin het doubleren per groep wordt uitgesplitst, kunnen benut worden in het gesprek met de scholen waarin de oorzaken van het (hoge) doubleerpercentage aan de orde komt en het beleid dat de school hierop voert. Het beoordelen van indicator 13.3 Het oordeel over indicator 13.3 is uitsluitend gebaseerd op de doorstroming in de groepen 3 tot en met 8. De leerlingen die langer in de kleuterbouw verblijven worden dus vooralsnog niet bij dit oordeel betrokken. Het oordeel is in beginsel onvoldoende als gemiddeld over de laatste twee schooljaren in de groepen 3 tot en met 8 gemiddeld meer dan 3% van de leerlingen doubleert. Het percentage wordt berekend door het totaal aantal zittenblijvers in de leerjaren 3 t/m 8 te delen door het totaal aantal leerlingen in deze leerjaren en de uitkomst te vermenigvuldigen met 100. OP WEG NAAR EEN EFFECTIEF ALTERNATIEF VOOR KLEUTERSCHOOLVERLENGING Alle kinderen zijn speciaal, maar sommige kinderen hebben specifieke behoeften. Dr. Kees Vernooy (CPS) 1. Aanleiding In Basisschoolmanagement, jrg. 18, nr. 5, (januari 2005) vermeldt Wim van de Grift in ‘Verlenging en verkorting van de kleuterperiode in het basisonderwijs” de volgende onderzoeksgegevens: -10% van de leerlingen uit groep 2 krijgt jaarlijks kleuterschoolverlenging; - 4,2 % van de leerlingen blijft jaarlijks in groep 3 zitten. Op 90% van de basisscholen wordt aan kleuterschoolverlenging gedaan! Iets meer dan 50% van de basisscholen laat leerlingen in groep 3 doubleren. Vervolgens kijkt Van de Grift naar de effecten van de kleuterschoolverlenging voor groep 3. Hij constateert dan het volgende voor de kinderen die kleuterschoolverlenging hebben gehad: ◘ begin groep 3: - grote achterstand op het niet-cognitieve vlak (concentratie, motivatie, interesse, werkhouding,sociaal-emotionele vlak); - de achterstand met betrekking tot technisch lezen is klein. ◘ eind groep 3: - de niet-cognitieve achterstand is iets afgenomen; - er is een aanzienlijke achterstand op technisch en begrijpend lezen Van de Grift vermeldt niet hoeveel procent van de doubleerders in groep 3 de leerlingen zijn die kleuterschoolverlenging hebben gehad. Ook gaat Van de Grift niet in op een eventuele relatie tussen het sociaal milieu van de oudste kleuter en kleuterschoolverlenging. Kortom: Het onderzoek van Van de Grift laat zien, dat kleuterschoolverlenging geen effectieve interventie is, omdat het eigenlijk geen positieve effecten voor zowel het cognitieve als niet-cognitieve functioneren van de kinderen heeft. Er kan zelfs gezegd worden, dat deze kinderen zelfs een vergroot risico blijven lopen om achter in de leesontwikkeling te blijven als er geen specifieke interventies plaatsvinden. Met name omdat de leesontwikkeling van alle kinderen met kleuterschoolverlenging eind groep 3 zorgelijk is. Eerder gaf Van der Aalsvoort (2004) al aan dat je met ‘zittenblijven in groep 2’ het standpunt zou kunnen huldigen: al baat het niet, het schaadt ook niet. Schaars onderzoek suggereert volgens Van der Aalsvoort het tegendeel. Uit die onderzoeken blijkt, dat 7-jarigen die een extra jaar op de kleuterschool hadden doorgebracht nog steeds ‘onrijp’ waren en beneden de maat presteerden, vergeleken met hun leeftijdgenoten die wel mochten doorstromen. De stellingname van Van der Aalsvoort is dan ook, dat het oplossen van een impasse in de ontwikkeling door een jong risicokind een klas te laten overdoen, volgens onderzoek niet erg zinvol is. De beoordelingsgronden zijn discutabel, er zijn veel verschillen tussen scholen in beleid en de effectiviteit van zittenblijven als pedagogisch-didactische interventie is twijfelachtig. Spear-Swerling en Stenberg (1996) stellen in hun publicatie Off Track, dat kleuterschoolverlenging geen effectieve vorm van interventie is. Voor een deel moet dat toe worden geschreven aan het gegeven, dat er meestal een specifiek probleem ten grondslag ligt aan het niet optimaal functioneren van het kind, waardoor het probleem door kleuterschoolverlenging niet automatisch verdwijnt. Het is dan ook niet vreemd, dat Van de Grift de vraag stelt of men met vroegtijdig interveniëren mogelijk een betere startsituatie voor deze kinderen kan creëren. Er kan namelijk worden gesteld, dat deze kinderen niet pas eind groep 2 problemen hadden, maar waarschijnlijk al veel eerder – en mogelijk zelfs voorschools – signalen afgaven dat het met hun ontwikkeling niet goed zal gaan als er niet wordt ingegrepen. Doordat er niet vroegtijdig wordt ingegrepen, lopen deze kinderen een verhoogd risico om geen goede lezer te worden. Veel Angelsaksisch onderzoek laat daarentegen zien, dat vroegtijdig signaleren en ingrijpen leidt tot een afname van ernstige leesproblemen en – wat belangrijker is – tot kinderen met een vrijwel normale leesontwikkeling. In het bijzonder moet dan worden gedacht aan ingrijpen bij een niet goeds verlopende spraak/taalontwikkeling en de aanwezigheid van een onontwikkeld fonemisch bewustzijn. Bij veel kinderen met problemen bestaat er een samenhang tussen beide gebieden. Kortom: onderzoek laat zien dat kleuterschoolverlenging geen positief effect heeft voor de (latere) leesontwikkeling. Dit houdt in dat er naar andere, betere oplossingen gezocht moet worden. Wat dan wel? Het alternatief: preventief interveniëren Veel Angelsaksisch onderzoek laat zien, dat voor een effectieve aanpak van risicokinderen niet één maar meerdere benaderingen of aanpakken vraagt, zoals: a. Een goede voor- en beginschoolse aanpak; b. Goed opgeleide leidsters en leerkrachten, waarbij het met name van belang is dat er in de onderbouw kwalitatief sterke leerkrachten op het gebied van taal en lezen aanwezig zijn; c. Ondersteuning van de ouders en dan met name de ouders van een risicokind. Ouders hebben dikwijls ondersteuning nodig om bijvoorbeeld op problemen van hun kind, bijvoorbeeld spraak-/taalproblemen, in te gaan; d. Een proactieve aanpak van de risicoleerlingen vanaf het moment dat ze groep 1 binnenkomen. Preventie en vroegtijdig interventies zijn duidelijk effectiever en efficiënter dan late interventies of remedial teaching voor het leersucces van de leerling. Lonigan (2005) laat zien, dat er drie domeinen van belang zijn voor de latere lees- en schrijfontwikkeling van kinderen, n.l. mondelinge taal, kennis van geschreven taal en fonologische processen. Juist deze drie gebieden dienen op een samenhangende, integrale manier in de kleutergroepen aandacht te krijgen bij risicokleuters. Verder is het volgens Koomen (2004) van belang, dat er een integrale aanpak van leer- en taalproblemen en sociaal-emotionele problemen plaatsvindt. In de praktijk worden deze problemen dikwijls als aparte problemen gezien. Deze scheiding strookt niet met de overlap die tussen deze gebieden in allerlei studies is vastgesteld. Volgens Koomen zou 40-70% van de kinderen met taalproblemen ook sociaal-emotionele problemen hebben. In de praktijk hebben taalproblemen dikwijls sociaal-emotionele problemen tot gevolg. Goed leesstart = mondelinge taal/woordenschat x geletterde ervaringen x fonologische processen CONTEXT: SOCIAAL-EMOTIONELE ONDERSTEUNING Verder geldt dat voor een ‘wat werkt-aanpak’ vooral de volgende condities van belang zijn: 1. Het risicokind krijgt meer tijd; 2. Het risicokind krijgt kwalitatief hoogstaande instructie; 3. Het risicokind krijgt meer herhaling en oefening. In het algemeen geldt, dat korte termijn of snelle oplossingen voor deze kinderen niet werken. Een doelgerichte aanpak, waarbij expliciete directe instructie, meer tijd, en meer herhaling belangrijke ingrediënten zijn, is dikwijls wel effectief. 4. Een meer proactieve aanpak De aanpak Besteed in een kleine groep – aanvullend op de groepsinstructie - vanaf groep 1 op een integrale, samenhangende manier aandacht aan de volgende gebieden: 1- Vergroten mondelinge taalvaardigheid Veel interactief voor te lezen (liefst dagelijks!). Door voorlezen wordt het kind een goed taalbeeld voorgehouden. Daarnaast is voorlezen van belang voor de woordenschatontwikkeling en de ontwikkeling van het begrijpend luisteren. Ook kunnen met betrekking tot de woordenschatontwikkeling computerprogramma’s ingezet worden. Het is vooral van belang dat dergelijke activiteiten in een kleine groep plaatsvinden. Voor kinderen die spraak-/taalproblemen hebben, kan de CPS map Fonemisch bewustzijn worden gebruikt. 2- Vergroten kennis van geschreven taal Het gaat dan om activiteiten als: - praten over boeken; - ontwikkelen van kennis over de geschreven taal; - herkennen en kunnen noemen van de letters van het alfabet; Het is vooral van belang, dat risicokleuters vertrouwd raken met de basisdoelen en mechanismen van lezen. In groep 2 kan er ook gerichte aandacht aan letters en woorden besteed worden door deze kinderen met klank-letterstempels van Wolters Noordhoff of met Klankie te laten werken. Letterkennis en de eigen naam kunnen schrijven zijn voorspellers voor de toekomstige leesontwikkeling; 3- Versterkt het fonemisch bewustzijn Een goed ontwikkeld fonemisch bewustzijn is de belangrijkste voorspeller voor het verloop van het leren lezen in groep 3. Om dit te bereiken kan gebruik gemaakt worden van: - In groep 1 en 2 met de CPS map Fonemisch bewustzijn dagelijks aandacht aan deze kinderen te besteden; - Het fonemisch bewustzijnprogramma in de nieuwe Schatkist. Verder: Neem zeker bij deze kinderen de Fonemisch analysetoets van Mommers en Aarnoutse af om te zien of het kind vanaf het begin groep 3 gerichte ondersteuning nodig heeft (niet wachten tot de herfstsignalering!). Ook kan naar de onderdelen rijmen en auditieve synthese van Taal voor Kleuters worden gekeken; 4- Geef bij het werken aan genoemde drie gebieden ook sociaalemotionele ondersteuning. 5- Verder geldt voor groep 3 – 5: - Zorg dat deze kinderen vanaf het begin van groep 3 één uur extra instructie met betrekking tot het leren lezen krijgen, want anders redden ze het niet. - Besteed bij de risicokinderen vanaf het begin van groep 3 op een gerichte en expliciete manier aandacht aan de letter-klankkoppeling en auditieve synthese, maar ook gerichte aandacht aan de automatisering, bijvoorbeeld van letterkennis, het mkm-niveau etc. Kijk in groep 3 zeer goed naar de herfstsignaleringstoets bij deze kinderen. Let vooral op de mate van vlotheid bij letterkennis en hoe ze nieuwe woorden lezen. Deze items zeggen het meest over de toekomstige leesontwikkeling. - Deze kinderen hebben in groep 4 en 5 gerichte ondersteuning nodig met een goed programma voor voortgezet technisch lezen. 6. Tot slot Kleuterschoolverlenging blijkt geen effectieve interventie te zijn, zodat er naar alternatieve, effectieve interventies gekeken zou moeten worden. De geschetste aanpak is zo’n alternatieve aanpak. Het zou wenselijk zijn dat een groep scholen deze aanpak voor risicoleerlingen uitprobeert, waarbij door wetenschappelijk onderzoek nagegaan wordt wat de effectiviteit van die aanpak is en/of welke bijstellingen er vereist zijn. 7. Drie tips - Signaleer risicokinderen vroegtijdig, bijvoorbeeld al in het begin van groep 1; - Besteed in groep 1 en 2 veel extra-aandacht aan deze kinderen in een kleine groep; - Geef deze leerlingen in groep 3 – 5 één uur extra leesinstructie per week. Protocol kleuterverlenging/kleuterversnelling – de verkorte checklist Aandachtspunten voor het opstellen van een eigen protocol kleuterverlenging/kleuterversnelling: _ Welke richtlijn geeft de Wet op het Primair Onderwijs? _ Met welke juridische aspecten moet een school rekening mee houden? _ Welke criteria hanteert de school voor kleuterverlenging/kleuterversnelling? _ Wanneer is de achterstand/de voorsprong voor het eerst gesignaleerd? _ Wat is er toen mee gebeurd? _ Vanaf welk moment zijn de ouders hierbij betrokken? _ Op welk momenten/ op welke momenten in de basisschoolperiode vindt een besluit tot kleuterverlenging/kleuterversnelling plaats? _ Wie besluit? _ Is kleuterverlenging/kleuterversnelling een juiste oplossing voor dit kind of zijn er nog andere oplossingen? _ Wanneer wordt uiterlijk een besluit over kleuterverlenging genomen? _Wordt gebruik gemaakt van een second-opion? Zo ja, wat zijn de mogelijkheden? _ Op welke wijze zorgt de school voor een aangepast programma indien besloten wordt tot kleuterverlenging/kleuterversnelling? Protocol kleuterverlenging/kleuterversnelling- achtergrondinformatie Omschrijving De Wet op het Primair Onderwijs schrijft voor dat ieder kind recht heeft op een ononderbroken ontwikkeling. Het is mogelijk dat een kind een vertraagde dan wel een versnelde ontwikkeling doorloopt en meer of minder tijd nodig heeft voor de basisschool dan acht jaar. Voor deze leerling kan een verlengde leuterperiode of een verkorte kleuterperiode nodig zijn. Juridische aspecten De scholen zijn verplicht om hun afspraken rond kleuterverlenging/kleuterversnelling vast te leggen in de documenten die wettelijk zijn vastgesteld en ook voor ouders toegankelijk zijn. Dit zijn de schoolgids en het schoolplan. In de schoolgids kan de school melden dat er een protocol is en daarbij verwijzen naar het schoolplan waarin het protocol (als bijlage) is opgenomen. - Van belang is nieuwe ouders op deze documenten te attenderen, zodat zij op de hoogte kunnen zijn van het schoolbeleid op dit onderwerp. - Indien er een geschil ontstaat tussen de ouders en de school op dit onderdeel, dan is het goed te weten dat de school de professionele organisatie is die uiteindelijk beslist. Bij een dergelijk besluit is het van belang dat: 1. het beleid is vastgelegd in de genoemde schooldocumenten 2. het besluit van de school wordt genomen op grond van een kwalitatief goed opgebouwd leerlingdossier. Aandachtspunten De onderstaande aandachtspunten zijn een handreiking voor de school om een eigen beleid omtrent kleuterverlenging/kleuterversnelling te ontwikkelen. Geadviseerd wordt dit uit te werken in een stappenplan of een “protocol” die past bij de school. Criteria voor kleuterverlenging: - Welke criteria hanteert de school om vast te stellen of een leerling in aanmerking komt voor een kleuterverlenging? Gedacht kan worden aan (een combinatie) van de volgende mogelijkheden: * de mate van achterstand: bijvoorbeeld leerlingen die gedurende 1,5 jaar een D of E- scoren of meer dan 5 maanden achterstand vertonen. * leesvoorwaarden: verwacht wordt dat het kind niet de tussendoelen ontluikende geletterdheid (de leesvoorwaarden, mn de alfabetisering en het fonemisch bewustzijn is onvoldoende) aan het eind van groep 2 haalt. * getalbegrip: verwacht wordt dat het kind niet de tussendoelen ontluikende gecijferdheid (getalbegrip) aan het eind van groep 2 haalt. * sociaal-emotionele ontwikkeling: verwacht wordt dat de sociaal-emotionele ontwikkeling en de werkhouding onvoldoende zijn om tekorten te compenseren. * een algehele ontwikkelingsachterstand. * de leeftijd: vroege leerling * langdurige ziekte van de leerling waardoor te weinig onderwijs is genoten * omstandigheden huidige groep: de huidige groep werkt niet stimulerend voor deze leerling. Criteria voor kleuterversnelling: - Welke criteria hanteert de school om vast te stellen of een leerling in aanmerking komt voor een kleuterversnelling? Gedacht kan worden aan (een combinatie) van de volgende mogelijkheden: * de mate van voorsprong: kunnen twee leerjaren teruggebracht worden naar één schooljaar? Om dit te kunnen vaststellen zal al redelijk snel de toetsen (bv Cito-toetsen Taal en Ordenen) voor de oudste kleuters toegepast moeten worden. * leesvoorwaarden: het kind kan al binnen een jaar lezen. * getalbegrip: het kind heeft een getalbegrip tot ……. (20? * sociaal-emotionele ontwikkeling: het kind kan goed verwoorden wat hij/zij nodig heeft en is weerbaar (??) * een algehele ontwikkelingsvoorsprong: het kind is (hoog)begaafd * de leeftijd De signalering: - Is een mogelijke voorsprong al in de voorschoolse periode gesignaleerd? Wat is hierover bekend? Zijn het kinderen met een A-score op de peutertoets? – is tijdens het aanmeldingsgesprek een mogelijke voorsprong gesignaleerd door de school of hebben ouders hierover iets gemeld? – vanaf groep 1 begint hanteert de leerkracht een leerlingvolgsysteem bestaande uit: observaties, methode gebonden toetsen/signaleringslijsten en methodeonafhankelijke toetsen. Hieruit moet blijken dat er sprake is van een duidelijke voorsprong. - Afspraken over handelingsplannen worden vanaf dat moment gemaakt. In de handelingsplannen staat duidelijk hoe de extra zorg, met het doel tot versnelling, wordt gegeven. - op welk moment worden ouders betrokken bij de extra zorg? Geadviseerd wordt dit zo vroeg mogelijk te doen. Afspraken worden schriftelijk vastgelegd in het leerlingdossier en ouders krijgen hiervan een afschrift. Wanneer wordt besloten en wie besluit: - Op welke momenten in de basisschoolperiode kunnen besluiten omtrent de kleuterverlenging/kleuterversnelling plaatsvinden? Uit de praktijk: Er zijn scholen die dit besluit alleen bij de overgang van groep 2 naar groep 3 nemen om de volgende redenen: * de leerling is dan nog jong en zal emotioneel niet veel hinder ondervinden van geplaatst worden in een andere groep. Naar mate leerlingen ouder worden groeit het groepsgevoel waardoor meer aanpassingsproblemen kunnen worden verwacht. * leerlingen met een vertraagde ontwikkeling krijgen de extra zorg tot groep 5 zoveel mogelijk binnen de bestaande lesprogramma’s waarbij de leerkracht werkt met pre-teaching, herhaling en re-teaching. * leerlingen met een versnelde ontwikkeling krijgen de extra zorg zoveel mogelijk binnen de bestaande lesprogramma’s waarbij de leerkracht werkt met compacting (?) en verrijking. * pas vanaf groep 5 kunnen deze leerlingen in aanmerking komen voor een individuele leerlijn. * dit standpunt betekent dat een leerling slechts eenmaal mag blijven zitten of slechts eenmaal een groep mag overslaan. - Wie besluit tot kleuterverlenging/kleuterversnelling? Is dit een teambesluit of een besluit van de onderbouw met de directeur en de ib-er? Uit de praktijk: Er zijn scholen die bij de kleuterverlenging heel duidelijk stellen dat het schoolstandpunt doorslaggevend is en bij een besluit tot kleuterversnelling de ouders meer inspraak geven. - Besluit alleen tot het middel kleuterverlenging/kleuterversnelling als de verwachting is dat dit het juiste middel is voor de vertraagde of de versnelde ontwikkeling die gesignaleerd is. Het kan ook zijn dat andere hulp van bijvoorbeeld het sbo, het REC of de CLB-er nodig is bij de vertraagde leerling en een CLB-er/externe consulent bij de versnelde ontwikkeling. - Uiterlijk in februari/maart groep 2 moet een voorgenomen besluit worden genomen over wel/geen kleuterverlenging dan wel kleuterversnelling. Ouders worden geïnformeerd over dit voornemen. Van dit gesprek wordt een verslag gemaakt en ouders worden gevraagd dit te ondertekenen. Het ondertekende verslag komt in het leerling-dossier. In geval van twijfel kan een PDO afnemen worden afgenomen. Ook kan de school gebruik maken van een second opion door een externe adviseur, bijvoorbeeld een CLB-er of logopedist. Twee maanden voor het einde van het schooljaar wordt een definitief besluit genomen. _ Het vervolg: Met het oog op de “ononderbroken ontwikkeling” is het van belang dat een kind, die voor de tweede keer groep 2 doet, een aangepast programma krijgt om de voorsprong op de nieuwe groep 2 te behouden en een goede start te kunnen maken in groep 3.