Opgave 1 Tweeklank Een gitaarsnaar wordt zo aangeslagen dat deze zijn grondtoon voortbrengt. De snaar trilt dan zoals is aangegeven in figuur 1. Deze toon blijkt een frequentie te hebben van 440 Hz. In de muziek noemt men deze toon een a. De golfsnelheid in de snaar bedraagt 563 m/s. 3p A Bereken de lengte van de snaar. Kort men de snaar in tot 2/3 van zijn oorspronkelijke lengte, dan brengt deze een toon voort met een frequentie van 660 Hz. Deze toon noemt men in de muziek een e. 3p B Beredeneer of de golfsnelheid in de snaar bij de a verschilt van die bij de e. Behalve de grondtoon kan een snaar ook boventonen voortbrengen. Bij een boventoon trilt de snaar met een eigenfrequentie die hoger is dan die van de grondtoon. In figuur 2 is weergegeven hoe de snaar trilt als deze de eerste, de tweede of de derde boventoon voortbrengt. Op de gitaar worden nu twee snaren tegelijk aangeslagen. Beide snaren brengen tegelijk met hun grondtoon ook boventonen voort. De ene snaar heeft als grondtoon de a, de andere de e. In de muziek wordt de combinatie van de tonen a en e een kwint genoemd. Het geluid van een kwint wordt door ons als prettig ervaren. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de tonen van een kwint gemeenschappelijke boventonen bezitten. 3p C Ga met een berekening na of de a en de e een gemeenschappelijke boventoon hebben. Opgave 2 Golf Door een lang koord plant zich een lopende transversale golfbeweging naar rechts voort. Op het koord liggen twee punten A en B. Op het tijdstip t = 0 komt punt A in beweging. In figuur 2 is op ware grootte de stand van het koorddeel AB op het tijdstip t = 0,450 s getekend. Op dit tijdstip bevinden A en B zich in een uiterste stand. Het koord trilt met een frequentie van 25,0 Hz. 3p A Bepaal de golfsnelheid. 3p B Bepaal het aantal trillingen dat punt B op het tijdstip t = 0,450 s heeft uitgevoerd. 3p C Leid af of er een golfberg dan wel een golfdal voorop loopt. Lees verder Opgave 3 Geluidswaarneming De door mensen waargenomen sterkte van geluiden hangt onder meer af van de geluidsintensiteit bij het oor en van de gevoeligheid van het oor voor verschillende frequenties. In figuur 8 geeft de onderste kromme lijn de gehoordrempel aan van Karin. Uit de figuur blijkt dat Karin een toon van 100 Hz slechts kan waarnemen als het geluidssterkteniveau bij het oor groter is dan 32 dB. Een koelkast produceert een toon met een frequentie van 100 Hz. Karin zit aan de keukentafel op 5,0 m van de koelkast. Bij de keukentafel is het geluidssterkteniveau t.g.v. de koelkast 26 dB. Het geluid wordt door Karin dus niet gehoord. 3p A Bereken de geluidsintensiteit van 26 dB. 6p B Bereken (of leg uit) op welke afstand van de koelkast Karin de toon van 100 Hz (net) wel kan horen. Bereken daartoe eerst (of leg uit) met welke factor de geluidsintensiteit sterker gemaakt moet worden, opdat Karin de toon van 100 Hz net wel waar kan nemen. Tonen met een frequentie die ligt tussen de 1,0 kHz en 4,0 kHz kunnen beter worden waargenomen dan andere. Dat hangt onder meer samen met resonantie van de lucht in de gehoorgang. De lucht in de gehoorgang geleidt de geluidsgolven naar het trommelvlies. De lengte van de gehoorgang is door de kromming en door de stand van het trommelvlies niet precies aan te geven. De luchtkolom in de gehoorgang zal dan ook bij veel frequenties kunnen resoneren. Eén van die frequenties is te berekenen door voor de lengte van de gehoorgang de waarde 2,6 cm te nemen. De geluidssnelheid in de lucht binnen het oor stellen we op 3,5⋅102 m/s. 3p C Bereken bij de genoemde lengte de laagste frequentie waarmee de luchtkolom in deze gehoorgang kan resoneren.