Kennis omzetten in goede praktijk

advertisement
Kennis omzetten in goede praktijk
Jan Vandeputte
Het belang van bijscholing in wondverzorging
Lic. Jan Vandeputte, Zaakvoerder CNCI bvba
Inleiding
Het handelen moet gebaseerd zijn op evidentie
Definitie van kennis
Barrières voor het vertalen van kennis in goede praktijk.
Modellen om kennis te vertalen in goede praktijk
Kan de overheid helpen om binnen wondzorg evidentie gesteunde maatregelen te
maken?
Conclusie
Inleiding
Er zijn veel verschillende soorten kennis die verpleegkundigen in de praktijk kunnen toepassen. Door
het ontwikkelen van een reflectieve en kritische houding kunnen de verpleegkundigen hun eigen
handelen in vraag stellen en aldus de zorg voor de patiënten verbeteren. Daar waar de eigen kennis te
kort schiet of waar binnen het specifieke domein nieuwe kennis voor handen is, kan bijscholing de
kwaliteit van de zorg verhogen.
De vraag naar op evidentie gebaseerde praktijk wordt in het buitenland, maar ook ons land steeds
luider gesteld. Vooral de overheid wil transparantie en wil de verpleegkundige handelingen
inventariseren en gebruiken voor de financiering. M.V.G. is in alle Belgische ziekenhuizen bekend
en is een goed instrument gebleken voor het vergelijken van diensten met een gelijkaardig karakter.
Ook het kwaliteitsdecreet stuurt aan op effectieve en efficiënte verpleegkundige handelingen.
Het handelen moet gebaseerd zijn op evidentie
De uitspraak (en op school aangeleerd) ‘het systematisch gebruik van een steriele set en het
ontsmetten van de wonde voorkomt infecties en is beter voor de wondheling’, is na jaren onderzoek
niet correct gebleken. Steriel werken is niet mogelijk en is in de meeste gevallen ook niet nodig.
Daarbij zijn ontsmettingsmiddelen niet onschuldig. Ontsmettingsmiddelen tasten eiwitten aan en dus
doden ze de steeds in de wonde aanwezige micro-organismen aan, maar ook de serumeiwitten en de
cellen. Het merendeel van het ontsmettingsmiddel wordt geïnactiveerd door het wondvocht en na
enkele uren zijn de bacteriën er weer.
Ontsmetten haalt pas een zeker rendement als er vooraf goed gespoeld (gereinigd) wordt en meestal
volstaat dat om de uitgangsbesmetting voor een tijdje te verlagen. Meestal heeft mechanisch reinigen
evenveel effect als ontsmetten. Alleen de nadelen van het ontsmetten zijn er niet bij. Resultaat de
wondheling wordt minder verstoord en het beoogde effect op de micro-omgeving is bereikt. Er zijn
veel dergelijk rituelen te vinden in de verpleegkunde die wachten op ontkrachting.
We worden allemaal bestookt met kennis en beweringen die mooi verpakt en blits op ons worden
losgelaten. Door de informatie maatschappij kunnen wij sneller dan ooit kennis verzamelen. Vroeger
moest men dagen in een stoffige bibliotheek gaan zitten om enkele artikelen te vinden. Nu kan je via
allerlei zoekmachines massa’s aan informatie vinden thuis achter de computer. De vraag blijft of het
merendeel van deze informatie correct is, getoetst is. De vraag naar ‘evidenced based’ informatie
wordt steeds groter.
Ook verpleegkundigen voelen dat hun dagelijkse praktijk steeds kritischer onder de loep genomen
worden door de patiënten en hun omgeving. Hetzelfde geldt voor de medici die volop, ja zelfs via de
media verplicht worden om bijvoorbeeld de efficiëntie van hun kankerbeleid in vraag te stellen en bij
te sturen.
Er zijn zoveel duidelijk politieke als financiële redenen waarom op evidentie gebaseerde richtlijnen
moeten worden opgemaakt en toegepast. Dit is meestal niet duidelijk voor de verpleegkundigen op
de werkvloer, maar als die richtlijnen de kwaliteit van de zorg kunnen verhogen (en als dat vooral
zichtbaar kan worden gemaakt). Rosenburg en Donald hebben vrij veel voordelen geïdentificeerd bij
het uitvoeren van op evidentie gebaseerde praktijk, niet alleen voor de patiënten, maar ook voor de
individuele verpleegkundigen en multidisciplinaire teams.
Op evidentie gebaseerde praktijk kan de individuele verpleegkundige helpen om zijn kennisbasis te
verbreden en zijn vertrouwen in het maken van klinische beslissingen versterken.
In de klinische praktijk van vandaag worden verpleegkundigen steeds meer geconfronteerd met meer
ingewikkelde procedures en de daarbij horende verantwoordelijkheid. Deze tekst is een poging om
de op evidentie gebaseerde kennis te demystificeren en richtingsaanwijzers aan te bieden hoe
verpleegkundigen hun kennis en handigheid verder kunnen ontwikkelen om op evidentie gebaseerde
praktijk waar te maken.
Definitie van kennis
Verpleegkundigen zijn ‘doe mensen’ en ze hebben in hun opleiding voornamelijk leren bevelen
uitvoeren, ze zijn volgzaam en ontlopen verantwoordelijkheid, ze lezen niet enz…
Dit is maar een kleine greep uit uitspraken die men her en der kan horen. Sommige mensen wilden
net verpleegkundigen die zo handelen; "Nurses are born in church and raised in the army" een
verwijzing die aantoont dat dit niet alleen in Vlaanderen zo is.
Hebben verpleegkundigen dan geen bepaald kennis domein dat specifiek is ?
Deze specifieke verpleegkundige kennis opgebouwd uit verpleegkundig wetenschappelijk onderzoek
en uit praktijk bestaat we degelijk. De vraag is of alle verpleegkundigen deze kennis bezitten. Deze
kennis moet steeds beter gedefinieerd worden zeker wanneer verpleegkundigen steeds meer
gevraagd worden om hun handelen wetenschappelijk te ondersteunen.
Er zijn veel mogelijkheden om kennis te definiëren. Het kan een stuk informatie zijn die voorvloeit
uit onderzoek of eenvoudigweg uit ervaring. Ervaring is vooral van toepassing binnen
verpleegkunde.
Veel praktijk mensen zien kennis als iets wetenschappelijk en dus informatie uit research.
Dit is inderdaad een zeer belangrijke bron van kennis noodzakelijk in de verpleegkunde, maar er zijn
veel andere vormen van kennis en evidentie waarop men een goede praktijk kan bouwen. Carper
heeft vier groepen van kennis omschreven (tabel 1) en hieruit blijkt dat er niet één type van kennis
noodzakelijk is in de verpleegkunde, maar veel. Hieruit blijkt duidelijk de diversiteit van het
verpleegkundig beroep.
Een algemeen aangenomen vorm van kennis is deze kennis die verspreid wordt via cursussen.
Deze hoeft echter niet de enige te zijn. Men moet ook rekening houden met het feit dat het beeld dat
de individuele verpleegkundige van zijn kennis weergeeft via zijn eigen manier van beslissingen
nemen en ervaringen in de praktijk duidelijk afwijkt met wat de vandaag gepubliceerd wordt in de
wetenschappelijke literatuur.
Verpleegkundigen moeten leren om de kennis die ze opdoen via hun eigen ervaring te waarderen en
deze kennis door te geven aan collega’s die minder ervaring hebben. Daarom hoeft niet iedere
verpleegkundige een expert in lesgeven te zijn, maar als ze gewoon kunnen vertellen wat ze denken
en uitleggen wat ze doen en waarom ze het doen, aan hun collega’s volstaat.
Er is geen beter domein dan wondzorg om dit in de praktijk om te zetten. Veel wat dagelijks
uitgevoerd wordt, heeft geen wetenschappelijk onderbouwde kennis. Het is bijgevolg onmogelijk om
hierop te wachten, patiënten dienen verzorgd te worden. Bijgevolg dient er gesteund te worden op
‘praktijkkennis’ van verpleegkundigen. Waarschijnlijk is de praktijkkennis van expert
verpleegkundigen beter valider dan deze van novice verpleegkundigen.
Het is dus belangrijk dat ‘expert’ verpleegkundigen hun kennis gaan delen met zowel andere expert
als novice verpleegkundigen. Kringen zoals georganiseerd door CNC bieden hiervoor een
mogelijkheid. Tezelfdertijd kan de praktijkproblemen een signaal geven naar de wetenschappelijke
wereld en de overheid om op die domeinen bijkomend onderzoek te gaan verrichten.
Onderzoeksresultaten gaan waarschijnlijk ook beter geïmplementeerd worden in de praktijk
aangezien het onderzoek praktijkgestuurd is.
Net als de duizenden stenen op een strand zijn geen twee wonden gelijk.
Het succes van een wondbehandeling is voor een groot deel gesteund op ervaring en deze ervaringen
worden zelden of nooit doorgeven aan elkaar. Het succes van publicaties waarin verpleegkundigen
hun ervaringen uitschreven aan de hand van een casus bewijst dat daar nood aan is. (Praktisch
bijblijven inleg magazine in Verpleegkunde en gemeenschapszorg 1994 –1996)
Studenten en nieuwe verpleegkundigen moeten aangemoedigd worden om de ervaren
verpleegkundigen te bevragen over hun acties in de praktijk. Dit is een zeer goede manier om bij te
leren. Op deze wijze worden de ervaren verpleegkundigen ook aangezet om hun handelen te
verantwoorden en gaan ze ook zelf op zoek naar de nodige evidentie.
Helaas blijken te veel verpleegkundigen het te druk te hebben om te reflecteren over hun handelen en
gaan ze, op deze manier voorbij aan hun verpleegkundige eigenheid.
Er zijn nog veel nieuwe wegen die kennis verschaffen, via het Internet waartoe steeds meer
verpleegkundigen toegang hebben. Zo gaat binnenkort een nieuw initiatief van start waarbij Kluwer
Editorial een verpleegkundige website zal ontwikkelen waar verpleegkundigen bijna gratis bruikbare
informatie kunnen afhalen. De toegang tot de website zou geregeld worden via een systeem waarbij
bepaalde informatie vrij te verkrijgen is voor iedereen, waarbij andere informatie via een bescheiden
jaarlijkse bijdrage van een instelling of particulier toegankelijk wordt via een Intranet in de
instelling. De kunst zal erin bestaan om deze aangeboden kennis vooraf te screenen. De gebruiker
moet dan duidelijk geïnformeerd worden of deze kennis op onderzoek, op consensus, of op ervaring
steunt. Op deze wijze wordt de gebruiker correct geïnformeerd over de waarde van deze informatie,
maar wordt ze deze niet onthouden. Veel mensen waarschuwden voor de zogezegde achterstand die
verpleegkundigen zouden hebben om via de nieuwe informatie snelwegen te surfen. Ondertussen
blijkt dat die achterstand snel is geslonken en dat juist hoe meer informatie er beschikbaar komt voor
verpleegkundigen (in hun eigen taal) hoe minder er van achterstand sprake zal zijn.
De kwaliteit en de beschikbaarheid van kennis is belangrijk, maar Richardson e.a. suggereerden dat
kennis alleen zelden voldoende is om verandering te brengen. Er is veel meer nodig om op evidentie
gebaseerde praktijk te verkrijgen.
Mulhall argumenteerde dat alle kennis moet worden vertaald in praktijk, met andere woorden het
moet werkbaar zijn en een echte bijdrage leveren en dus relevant zijn om de praktijk te verbeteren.
De overheid steunt dus steeds meer op deze gegevens om werkingsmiddelen toe te kennen. Het grote
probleem is dat de registratie soms handelingen uitlokt die vooral geld opbrengen, maar daarom niet
op evidentie gebaseerd zijn. Dus misschien moet men het een en het ander combineren.
Het zal vooral belangrijk zijn om verpleegkundigen uit te leggen waarom sommige procedures
moeten gebeuren in bepaalde gevallen en waar deze kennis vandaan komt.
Als binnen een werkgroep in een instelling procedures moeten worden opgemaakt, dan is de
praktische relevantie en bruikbaarheid van groot belang, maar elke beslissing moet ergens gesteund
zijn op onderzoek of op consensus. In tabel 3 zijn enkele bronnen weergegeven waar men op
evidentie gebaseerde richtlijnen binnen de verpleegkunde kan halen om bijvoorbeeld procedures op
te maken.
Meestal zijn deze richtlijnen direct te gebruiken en weet men op welk soort evidentie ze gebaseerd
zijn. Er zijn echter niet voor alle gebieden binnen de verpleegkunde kant en klare richtlijnen
beschikbaar.
Wanneer een verpleegkundige richtlijnen in haar gebied wenst te maken, dan moet ze op zoek gaan
naar alle beschikbare bronnen van kennis. Uiteindelijk moet er beslist worden wat het beste is voor
de patiënt.
Mayer en Batchup suggereerden dat verpleegkundigen ook moeten vertrouwen op hun intuïtie en
hun ervaring wanneer ze richtlijnen maken en toepassen. Uiteindelijk is de louter theoretische kennis
basis niet genoeg, maar moeten de richtlijnen ook werkbaar en aanvaardbaar zijn wil men een
verandering naar het gebruik van steeds meer op evidentie gebaseerde praktijk zien gebeuren.
Barrières voor het vertalen van kennis in goede praktijk.
Nieuwe Richtlijnen voor de praktijk worden meestal op een diepe zucht onthaalt omdat verandering
veel energie kost en de meeste verpleegkundigen nu reeds overbelast zijn met het werk. Wil men
deze veranderingen laten slagen, dan moet men zorgen dat het niet nog eens bovenop al de rest komt.
Veel verpleegkundigen zullen het idee van klinische controle vanwege de overheid (zoals MVG) met
gemende gevoelens bekijken. Momenteel betekent dat vooral extra papierwerk die voor de
verpleegkundigen op de werkvloer ogenschijnlijk weinig opbrengt.
Daarbij is MVG het belangrijkste voorbeeld. Sinds meer dan 10 jaar ingeburgerd, is het pas
geaccepteerd wanneer men de verpleegdossiers enigszins aangepaste aan de MVG score formulieren
zodat het wat beter gebruikt werd.
Het hoofdprobleem met MVG is dat het een registratie betreft van statistisch gekozen handelingen,
die niet impliciet voorschrijven hoe de handelingen moet uitgevoerd worden.
In feite zou men de te registreren handelingen moeten omzetten in, op evidentie gebaseerde
handelingen. Op deze manier zou het verpleegdossier meteen een registratie en een procedure boek
worden.
Verpleegkundigen uit de praktijk hebben weinig voeling met research. Soms moeten
verpleegkundigen het onderzoek helpen uitvoeren en worden ze onvoldoende ingelicht of krijgen ze
de resultaten niet te zien. Het is noodzakelijk dat de onderzoeker iedereen breed informeert en de
resultaten verspreidt via een kanaal waar iedereen vlot toegang tot heeft (Instellingskrant).
De taal van de onderzoekers is ook anders dan deze van de mensen op de werkvloer, wat meestal
onbegrip van beide kanten oplevert.
Soms worden door de verpleegkundigen handelingen uitgevoerd die er gekomen zijn door
onderzoek, alleen weten ze dit niet. Het is dus noodzakelijk dat onderzoekers aangeven wat de
praktische implicaties zijn van het onderzoek en hoe dit ten goede kan komen van de patiënt.
Volgens Hick doen verpleegkundigen veel meer onderzoek in de praktijk (en vooral met praktische
problemen) dan men denkt, alleen ze schrijven het niet op en delen het niet met hun collega’s.
Geen duidelijker voorbeeld van deze stelling is wondzorg. Dagelijks moeten verpleegkundigen
specifieke praktische problemen oplossen en ondertussen zorgen dat de wonde geneest. De
oplossingen zijn soms ronduit geniaal, maar worden niet doorgegeven.
Verpleegkundigen vinden meestal steeds opnieuw "het warm water uit". Misschien kan men via een
vlot toegankelijke Internet Site een rubriek inlassen "met praktische oplossingen uit de praktijk" Dit
zou in rubrieken kunnen worden ondergebracht die trefwoorden zou kunnen opgezocht worden.
Een ander probleem is dat er vrij veel tijd tussen het onderzoek en de uiteindelijke publicatie zit.
Dit is zeker het geval met de informatie in tekstboeken, die vooral in de opleiding worden gebruikt.
Artikels uit tijdsschriften zijn recenter en worden vooral door klinische specialisten gebruikt.
Modellen om kennis te vertalen in goede praktijk
Walsh vond dat er toch nog veel weerstanden bestonden in de praktijk tijdens het implementeren,
van op evidentie gerichte richtlijnen. De eerste is de klinische omgeving.
Om verandering te brengen moeten de nieuwe regels voldoende kracht hebben.
Dat betekent dat naast de organisatie en het management ook de individuele verpleegkundige
gemotiveerd moet zijn. In feite moet ieder individu weten dat ze voor iedere handeling die ze stellen
tot verantwoording kunnen geroepen worden. Anders gezegd men moet kunnen uitleggen waarom
men een bepaalde handeling zo uitvoert en waarop men zich steunt.
Daarom moet men bij de implementatie van richtlijnen steeds duidelijk vermelden op welke
onderzoeksresultaten deze steunen. Daarbij moet ieder individu zelf in staat zijn om uit te maken of
de uitspraken valide zijn en of ze het waard zijn in de praktijk toe te passen.
Het merendeel van de mensen op de werkvloer beschikken niet over de nodige kennis om hierover te
oordelen. Een mogelijkheid is deze via bijscholing door universitair geschoolde verpleegkundigen de
essentiële aspecten bij te brengen.
Dat houdt niet alleen in dat verpleegkundigen uit de praktijk op cursus gaan, maar ook dat de
onderzoekers op de werkvloer onderzoek uitvoeren. Dergelijke projecten betrekken beide partijen en
ideaal zou de praktijk het onderzoek moeten helpen opstellen en zelfs dirigeren.
Mensen uit de praktijk kunnen elementen uit de praktijk aanduiden die meer onderzoek (evidentie)
vragen. Dat kan reeds een eerste stap zijn in het valideren van bestaande handelingen in de praktijk.
Soms is het nodig om te bewijzen waarom bepaalde in de praktijk populaire handelingen net zo
graag worden toegepast. Het kan dat een bepaalde graag uitgevoerde handeling resultaten oplevert en
dan is de handeling terecht uitgevoerd, maar soms blijkt de handeling op zich helemaal niet te doen
wat men denkt dat ze doet.
Een van de bekendste voorbeelden is het jaren geleden wijdverspreide gebruik van ijs en föhn voor
het voorkomen van decubitus. In nieuw gebouwde ziekenhuizen werden zelfs per afdeling speciale
ijsmachines ingebouwd, want men had het idee dat er minder decubituswonden ontstonden sinds
men deze techniek ging toepassen.
Echter na grondig onderzoek bleek dat men vooral minder decubitus zag ontstaan omdat men veel
meer aandacht voor het probleem had en dat de patiënt frequenter werd gedraaid (wisselhouding
omwille van de ijsfrictie).
Zoals reeds eerder gezegd, moet men niet steeds nieuwe handelingen in de plaats komen, maar kan
onderzoek of bijscholing leiden tot het bevestigen (ondersteunen) van reeds lang toegepaste
handelingen.
Artsen houden wekelijks ’kransjes’ waarbij voorbeelden uit de praktijk met andere collega’s worden
besproken. Men reflecteert samen en wie daaraan deelneemt leert snel dat de koppen bij elkaar
steken zeer leerrijk kan zijn.
Onderzoekers doen dit reeds, maar de aanwezigheid van mensen van de werkvloer brengt een
realiteitselement aan in de discussie. Op deze manier kan men de kloof die soms gaapt tussen deze
twee partijen dichten. Er kan wederzijds begrip gaan ontstaan en uit dat soort van reflectieve
discussies kunnen op evidentie gebaseerde richtlijnen komen. Dergelijk ‘kransjes’ worden
regelmatig georganiseerd binnen CNC vzw. In een dergelijke vergadering zitten zowel de industrie,
de onderzoekers als de praktijk en samen worden casussen besproken.
Onderzoeksliteratuur wordt uitgedeeld (verspreid) en besproken. Mensen die zelf iets schrijven
vragen aan de collega’s om de teksten na te lezen.
Dat soort van bijeenkomsten worden door de aanwezigen zeer aangenaam en zeer productief
aangevoeld.
De aanwezigheid van de industrie heeft het voordeel dat er op hen beroep kan worden gedaan voor
het opzoeken van specifieke literatuur, of nieuwe producten worden daar in ‘avant première’ getoond
en besproken.
Op deze wijze leren de mensen uit de praktijk kritisch te kijken naar hun eigen handelen en wordt de
vraag naar evidentie van hun handelen groter.
In feite is een dergelijke bijeenkomst een combinatie van een ‘Journal club’ (= bespreken van
bestaande literatuur) en ‘networking’ (= het delen en bespreken van informatie en innovaties).
Wie aan dergelijke bijeenkomsten deelneemt ( elk binnen zijn eigen interesseveld) doet in feite aan
een continue bijscholing. In een continue veranderende wereld is het bijna een noodzakelijk iets om
binnen een verantwoordelijk beroep als verpleegkunde zich levenslang bij te scholen. Een dergelijke
vorm van levenslange bijscholing moet wel toegankelijk zijn en vooral aangenaam zijn of
voldoening schenken, anders blijft het een soort vervelende verplichting.
Verpleegkundigen die zich bijscholen zijn beter gewapend om hun patiënten beter te verzorgen en
kunnen ook beter hun handelen verantwoorden.
Kan de overheid helpen om binnen wondzorg evidentie gesteunde maatregelen te maken ?
Eerst moeten we kijken naar enkele karakteristieken of gebeurtenissen eigen aan wondverzorging:
l
l
l
l
l
l
l
Wondzorg is aanwezig in alle echelons van de gezondheidszorg
Wondzorg is een verpleegkundige activiteit (B1 handeling)
Wondzorg is steeds complexer geworden en diverse pathologieën zijn aan de orde
Verpleegkundigen scholen zich reeds meer dan 10 jaar bij inzake wondzorg
Wondverbanden worden stilaan terugbetaald
De vraag naar kosten/baten analyses wordt luider gesteld
De controle van de overheid op de gebruikte (verband) middelen komt eraan.
Zolang de verbanden niet terugbetaald werden, was het de patiënt of soms de instelling die voor de
kosten opdraaide, maar nu zal het merendeel van de verbandmiddelen betaald worden met
gemeenschapsgeld. Door de reeds jarenlang bijscholingsprogramma’s binnen de verpleegkunde, is
de kans op misbruik een flink stuk afgenomen. In de thuisverpleging is het dikwijls de arts die beslist
en op dit moment wordt wondzorg (nog steeds) niet gedoceerd tijdens de artsenopleiding.
Dat er eerst of laatst een controle zal komen op het ‘misbruik’ van verbandmiddelen is evident, maar
de verpleegkundigen hebben er alle belang bij (en ook de patiënten) om misbruiken tegen te gaan.
We hebben het hier vooral over misbruiken door gebrek aan scholing of kennis. Daarom moet ons
inziens een kwaliteitscontrole opgezet worden om wondverzorging in de juiste (lees op evidentie
gebaseerde richtlijnen) banen te leiden.
Er moeten eerst duidelijke richtlijnen komen of een kader worden geschetst waarin verpleegkundigen
kunnen wonden verzorgen. Dit kader moet zowel wettelijk als praktisch duidelijk zijn. De wet is er
reeds en er moeten alleen nog duidelijke richtlijnen worden opgemaakt voor de praktijk. Bestaande
modellen moeten worden getoetst en een op evidentie gebaseerd model moet worden gelanceerd.
Daarin moeten specifieke richtlijnen worden opgemaakt en moet duidelijk worden aangegeven op
welk onderzoek deze zijn gebaseerd.
Een ander punt is de implementatie van deze richtlijnen. De implementatie van richtlijnen in de
wondzorg is een moeilijke materie, omdat wondzorg in alle echelons, verpleegkundige diensten terug
te vinden is. Daarbij is de materie zeer complex en is het onmogelijk om iedereen daar ‘to the point‘
in bij te scholen. Tijdens de invoering van richtlijnen moet men steeds rekening houden met
economische en andere omgevingsfactoren van de zorgverleners. Wanneer de implementatie een te
zware belasting met zich meebrengt, zal het rendement te laag zijn. Men moet zoeken naar
strategieën die zo weinig mogelijk gaan wegen op de werklast die er nu reeds is. Een hulpmiddel zou
de computer kunnen zijn, waarbij de verpleegkundige bij het invoeren van de anamnese en de
gegevens over de wonde reeds op en bepaalde weg wordt gezet die in feite een toepassing van de
richtlijnen inhoudt. Daarbij kan men een digitaal archief van de wonden opnemen die een goed
vergelijking toe laat om het genezingsproces op te volgen en op een later tijdstip te evalueren.
Wanneer de overheid deze gegevens zou centraliseren, dan zou men de richtlijnen en het gebruik
ervan kunnen evalueren en zelfs als toetsingsinstrument kunnen gebruiken. Op deze manier wordt
het mogelijk om misbruiken (door onvoldoende scholing) op te sporen. Aan de analyse van een
dergelijk programma wordt momenteel hard gewerkt.
Conclusie
Via bijscholing kunnen we het beschadigde imago opkrikken en de aanwezige kennis ontwikkelen.
Bijscholing moet vooral aandacht hebben voor de bruikbaarheid in de klinische praktijk. Bij de
implementatie van op evidentie gesteunde richtlijnen, moet men aandacht hebben voor enerzijds het
extra werk die dat met zich mee brengt en anderzijds zorgen dat er een evaluatie mogelijk is of de
nieuwe richtlijnen ook tot meer kwaliteit van zorg leiden. De computer biedt hier mogelijkheden om
deze twee voorwaarden te vervullen.
Download