De effecten van de energietransitie op de leefomgeving, het landschap en de natuur. Roseliek Schipper 2015 DE IMPACT VAN DE ENERGIETRANSITIE De impact van de energietransitie De effecten op de leefomgeving, het landschap en de natuur. Afbeelding op de voorpagina van http://www.natuurenmilieuoverijssel.nl/nieuws/lokale-duurzame-energie-wierden/ Roseliek Schipper 2015 940709001 In opdracht van Natuur en Milieu Federatie Groningen Samenvatting Er is een transitie bezig van fossiele energie naar hernieuwbare energie. Deze transitie is nodig om de negatieve effecten van de klimaatverandering te beperken. Het betekent dat er een omschakeling komt van een centrale ondergrondse opwekking, naar een decentrale bovengrondse opwekking. Hiervoor is op Europees niveau de 20-20-20 regel opgesteld. De 20-20-20 regel houdt in dat er 20% minder CO2 uitstoot is, 20% energie besparing en dat 20% energie duurzaam wordt opgewerkt in 2020. Nederland heeft deze regels geïmplementeerd vanuit het Energieakkoord. Hierin staat onder andere dat er tot 2020 1,5% energiebesparing per jaar wordt gerealiseerd tot het energieverbruik in 2020 100PJ(Peta joule) is. Elke provincie heeft hier zijn eigen invulling aan gegeven, heeft doelen opgesteld en heeft bepaald hoe en wanneer ze deze willen behalen. Voor de transitie wordt vaak ingezet op windenergie, terwijl zonne-energie het meeste energie opbrengt per km2. Daar komt bij dat windmolens een grote onderlinge afstand nodig hebben, waardoor ze veel ruimte in beslag nemen. Dat toch vaak voor windenergie wordt gekozen heeft te maken met een aantal factoren. De eerste is dat meervoudig ruimtegebruik bij windmolens goed mogelijk is, terwijl dit bij zonne-energie moeilijk is. De tweede reden is dat de kostprijzen van zonneenergie hoger liggen dan bij windenergie, hierdoor is het makkelijker om subsidie aan te vragen voor windenergie. Wel is het zo dat er binnen een bepaalde contour niet gewoond kan worden bij windmolens in verband met geluid, slagschaduw en veiligheidsrisico’s. Bij zonne-energie kunnen de panelen op het dak worden geplaatst, en als ze in akkers worden geplaatst kan er direct bij gewoond worden. Windmolens zijn vanaf een grote afstand nog zichtbaar in het landschap, en hebben een grote impact op de leefomgeving. Als de molens in patronen of clusters worden geplaatst is dit vaak niet meer zichtbaar vanaf de grond, en de samenhang ontbreekt door de grootte van de molens en de onderlinge afstand. Ook windenergie op zee heeft gevolgen voor de leefomgeving. Door het vaarverbod in de parken komen de recreatievaarder en de beroepsvaarder dichter bij elkaar wat veiligheidsrisico’s kan geven. Ze vormen ze een bedreiging voor vogels, zowel op zee als op land door aanvliegingen en verlies van leefomgeving. Moderne molens zijn hoger en draaien trager, waardoor veel vogels waarschijnlijk niet meer op dezelfde hoogte vliegen en de wieken beter te ontwijken zijn. Bij de aanleg van windparken op zee worden bij het heien schokgolven veroorzaakt die een bedreiging vormen voor zeezoogdieren en vislarven. Zonnepanelen kunnen brandgevaar geven als de aansluiting bij de printplaat niet correct is, en kunnen ze elektrosmog (door de uitstoot van elektromagnetische straling) veroorzaken. Er komen steeds meer plannen voor zonne-akkers. Als akkers in het land worden geplaatst, is een samenhang met de natuur en het omliggende landschap aan te raden. Dit kan door compensatie voor de eventuele verloren natuur aan te bieden, de zonnepanelen goed in te passen of door de panelen aan de rand van natuurgebieden te plaatsen. De productie van groen gas door vergisting brengt het minste energie per km2 op, waarbij maïs als cosubstraat het meest rendabel is. Vergisters geven vaak geuroverlast, dit is wel minder dan de geuroverlast van het uitrijden van mest over het land. Het oppervlak wat gebruikt wordt voor de cosubstraten kan niet meer gebruikt worden voor voedselproductie. In plaats van gewassen kunnen residuen of reststromen gebruikt worden die vrijkomen bij landbouw. Echter hebben residuen vaak een andere toepassing (zoals diervoer of bodemverrijking), en zijn reststromen een indicatie van onduurzame landbouw. Warmte-Koude-Opslag systemen (WKO) hebben geen significante invloeden op de leefomgeving of het landschap. Wel verstoort een WKO de ondergrond doordat er buizen in de grond worden gebracht. Door de verstoring van de van nature aanwezige lagen in de ondergrond kan waterverontreiniging optreden wanneer grondwater in contact komt met oppervlaktewater. Door na de inbreng de gaten goed te dichten kan dit worden voorkomen. Het temperatuurverschil wat wordt gecreëerd kan effecten hebben op de bodemorganismen, echter is nog niet duidelijk in welke mate. Kolen- en gascentrales dragen bij aan het versterkte broeikaseffect, hierdoor wordt gezocht naar duurzame energiebronnen. Deze bronnen hebben effecten op het landschap, waardoor fossiele brandstoffen indirect een grote invloed hebben op het landschap. Er wordt stikstof uitgestoten bij de verbranding van fossiele brandstoffen, welke effecten heeft op de natuur. De stikstof slaat neer in de omliggende gebieden en hierdoor kan de plantengemeenschap veranderen met meer stikstof minnende soorten. Door de effecten op de leefomgeving, het landschap en de natuur is er vaak weerstand voor de plaatsing van duurzame energiebronnen. Door goede en slimme inpassing kan al een heel stuk weerstand worden weggenomen. Ook participatiefondsen doen het goed om draagvlak te verbeteren. Inhoudsopgave SAMENVATTING INLEIDING ........................................................................................................................................................ 7 LEESWIJZER ............................................................................................................................................................ 8 WERKWIJZE ............................................................................................................................................................ 9 BELEID ............................................................................................................................................................ 11 EUROPESE KLIMAATDOELSTELLINGEN ......................................................................................................................... 11 NEDERLANDSE DOELSTELLINGEN ............................................................................................................................... 12 BELEID PER PROVINCIE ............................................................................................................................................ 12 FYSIEKE OPPERVLAKTE ................................................................................................................................... 15 WINDENERGIE ...................................................................................................................................................... 15 ZONNE-ENERGIE .................................................................................................................................................... 17 GROEN GAS .......................................................................................................................................................... 18 BODEM ENERGIE.................................................................................................................................................... 19 BESPARINGSMAATREGELEN...................................................................................................................................... 20 KOLEN- EN GASCENTRALES ....................................................................................................................................... 21 CONCLUSIE ........................................................................................................................................................... 22 DISCUSSIE EN METHODIEK ....................................................................................................................................... 23 EFFECTEN OP DE LEEFOMGEVING, LANDSCHAP EN NATUUR .......................................................................... 25 WAT IS LEEFOMGEVING? ......................................................................................................................................... 25 WINDENERGIE ...................................................................................................................................................... 26 WIND OP ZEE ........................................................................................................................................................ 29 ZONNE-ENERGIE .................................................................................................................................................... 32 GROEN GAS .......................................................................................................................................................... 34 BODEM ENERGIE.................................................................................................................................................... 35 KOLEN- EN GASCENTRALES ....................................................................................................................................... 37 DISCUSSIE EN METHODIEK ....................................................................................................................................... 39 DRAAGVLAK EN INPASSING ............................................................................................................................ 40 CONCLUSIE ........................................................................................................................................................... 42 VOORBEELDEN ............................................................................................................................................... 43 PARTICIPATIE MODEL DENEMARKEN .......................................................................................................................... 43 CLEAN ENERGY DESIGN TOOL .................................................................................................................................. 44 CONCLUSIE EN DISCUSSIE......................................................................................................................................... 46 CONCLUSIE EN ANALYSE................................................................................................................................. 47 LITERATUURLIJST BIJLAGEN OVERIGE SUBSIDIE REGELINGEN CLEAN ENERGY DESIGN TOOL 6 Inleiding Het klimaat verandert door verschillende factoren zoals het bewegen van de continenten en de zeestromen, vulkaanuitbarstingen, veranderingen en variaties in de aardbaan en in de zonneactiviteit en door menselijke activiteiten. De oceaan speelt een belangrijke rol in de variaties in het klimaat. Europa’s klimaat wordt door de noordelijke stromingen van de Atlantische Oceaan beïnvloed. Als er meer neerslag valt of meer smeltwater uit het noorden komt, kan deze stroom sterk verminderen of stoppen. In het verleden is dit vermoedelijk al eens gebeurd bij het smelten van ijs tijdens de laatste ijstijd. (KNMI) Een El Niño is een periode waar warm water zich verspreidt langs de kust en langs de evenaar over een groot deel van de Stille Oceaan. Dit komt eens in de drie tot zeven jaar voor, en heeft sterke gevolgen voor de temperatuur en neerslag rond de evenaar. Het kan hierdoor voorkomen dat in woestijnen extreem veel regen valt, en dat er meer droogte voorkomt in normaal natte gebieden. Voor Europa betekent het weinig, hooguit dat een sterke El Niño in de Europese winter kan leiden tot een nat voorjaar. De zon heeft een cyclus van 11 jaar met zonnevlekken en zonne-uitbarstingen. De variaties binnen deze 11 jarige cyclus zijn zeer klein, en hebben weinig invloed op het klimaat. Ook heeft de zon een langzame variatie, welke mogelijk heeft bijgedragen aan de opwarming in de eerste helft van de 20e eeuw. (KNMI) Het is algemeen bekend dat grote vulkaanuitbarstingen stof in de atmosfeer uitstoten, welke het zonlicht reflecteert. Deze grote uitbarstingen kunnen een grote invloed hebben op de temperatuur op aarde, omdat het zonlicht wordt gereflecteerd. Daardoor wordt de gemiddelde temperatuur kouder. Niet alleen natuurlijke processen hebben invloed op het klimaat, de mens heeft ook invloed (industrie, ontbossing, verbruik van fossiele brandstoffen, landbouw en veeteelt). Van alle CO2 die uitgestoten wordt, nemen de oceanen en de biosfeer ongeveer de helft op. Door fossiele brandstoffen wordt extra CO2 in de atmosfeer uitgestoten, deze wordt niet opgenomen en blijft daar. Methaan (CH4), lachgas (N2O), Cfk’s (chloorfluorkoolstof verbindingen) en ozon zijn ook broeikasgassen. Door de toename van deze gassen verandert het klimaat. Het wordt warmer en er is meer neerslag. Ook brengt de mens meer aërosolen in de atmosfeer. Dit zijn kleine druppeltjes en stofjes die in de atmosfeer zweven, welke hetzelfde koelende effect hebben als vulkanisch stof. De gevolgen van het versterkte broeikaseffect worden op deze manier gedempt. Figuur 1. http://www.knmi.nl/klimaatverandering_en_broeikaseffect/ 7 Wetenschappers kunnen, op grote schaal, de invloed van de mens en die van natuurlijke processen op de klimaatverandering onderscheiden. (KNMI) Wereldwijd bestaat er grote ongerustheid over de stijging van de wereldtemperatuur en de stijging van de zeespiegel. Fossiele brandstoffen zijn bovendien eindig en bijna uitgeput. Daarom hebben meer dan 100 landen in Kyoto bindende afspraken gemaakt om de emissies van broeikasgassen wereldwijd terug te dringen. Daarbij is het belangrijk dat er nieuwe energievormen worden gevonden welke onuitputbaar zijn, en minder schadelijk voor het milieu. Om deze nieuwe energievormen mogelijk te maken moet er een transitie worden gemaakt van fossiele energie, die grotendeels centraal onder de grond worden gewonnen, naar duurzame energie die grotendeels decentraal en boven de grond worden gewonnen. Een transitie van een situatie waarbij op een beperkt aantal locaties mijnbouwactiviteiten, boortorens en centrales de energieopwekking voor een zeer groot gebied verzorgen, naar een situatie waarin duurzame energie op vele locaties boven de grond opgewekt wordt. Een situatie waarmee de energieopwekking veel dichterbij komt en zichtbaarder wordt. Windmolens, zonnepanelen maar ook de grootschalige teelt van biomassa hebben effect op het landschap en een impact op de beleving van dit landschap. Daarnaast zullen er aanpassingen gedaan worden aan het bestaande elektriciteitsnet zodat deze beter kan inspelen op de piekbelastingen die duurzame energie vaak geeft, en die energie kan opslaan wanneer te veel wordt geproduceerd. Naast duurzame opwekking van energie is het bovendien nodig om energie te besparen om de emissies van broeikasgassen en het verbruik van fossiele brandstoffen terug te dringen. Besparing kan behaald worden in de transport sector, de industrie, het MKB (midden- en kleinbedrijf), in de landbouw en in de woningbouw. Besparingsmaatregelen in de woningbouw kunnen leiden tot een ander type huis en een andere levensstijl, en hebben op deze wijze effect op de leefomgeving. De energietransitie heeft meerdere directe effecten op de leefomgeving. Juist vanwege deze effecten op de directe leefomgeving ontbreekt vaak draagvlak voor de plaatsing van duurzame energiebronnen. Dit is één van de redenen dat realisatie van duurzame energie niet goed op gang komt, en dat projecten vertraging oplopen. Het is belangrijk om een goed draagvlak te creëren onder de burgers zodat duurzame energie gedragen wordt, en projecten sneller verlopen om de klimaatdoelstellingen te behalen en de uitstoot van broeikasgassen voldoende terug te dringen. In deze studie is gekeken naar de effecten van energietransitie op de leefomgeving. Hierbij is het belangrijk te weten hoeveel ruimte duurzame energie inneemt, en wat de effecten zijn op het landschap en de natuur als onderdeel van de leefomgeving. Vanuit deze kennis rekenen we met een model van de Hanzehogeschool Groningen een aantal transitie scenario’s door, om concrete voorbeelden te hebben van de effecten op het klimaat en de omgeving. Verder worden er maatregelen besproken die draagvlak kunnen vergroten. Leeswijzer In dit rapport ligt de nadruk op de effecten op de leefomgeving, waar ook het fysieke beslag van de verschillende vormen van duurzame energie bij horen en de effecten op de natuur en het landschap (als onderdeel van de leefomgeving). Na elk hoofdstuk zal een korte conclusie worden gegeven en een discussie van de resultaten. Er wordt in het eerste hoofdstuk duidelijk gemaakt wat mogelijk is met betrekking op het plaatsen van duurzame energie door het huidige beleid samen te vatten. Dit hoofdstuk wordt opgebouwd door eerst de Europese klimaatdoelstellingen weer te geven, daarna het landelijke beleid en vervolgens het beleid per provincie. In het tweede hoofdstuk wordt gekeken naar hoeveel fysieke ruimte duurzame energie inneemt. Dit is belangrijk om te weten om een zo goed mogelijke landschappelijke inpassing na te streven met beperkte ruimte. Het hoofdstuk is opgedeeld in verschillende vormen van duurzame energie, besparingsmaatregelen en kolen- en gascentrales ter vergelijking. Als bekend is hoeveel ruimte er nodig is, kan worden gekeken naar de effecten op de leefomgeving, het landschap en de natuur. Het begrip leefomgeving wordt eerst vormgegeven alvorens in te gaan op de effecten van de verschillende vormen van duurzame energie. Hier worden ook de effecten van kolen- en gascentrales kort uitgezet om een goede vergelijking te kunnen maken tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ energie. In het derde hoofdstuk wordt gekeken naar draagvlak voor duurzame energie, waarom er weerstand optreedt en hoe draagvlak verbeterd kan worden. In het voorlaatste hoofdstuk zullen er een aantal voorbeelden worden genoemd van plaatsing van duurzame energie in een gebied, en wordt er gekeken naar draagvlak onder inwoners en hoe dit te vergroten is. Hierbij wordt ook gekeken naar innovatieve ideeën in andere landen, en naar participatievormen. Er zijn, door gebruik te maken van het model van Pierie (2015), scenario’s doorgerekend voor een dorp, de provincie Groningen en voor Noord Nederland. In dit model kan worden gezien hoeveel de ruimteclaim zal zijn, hoeveel procent waarmee opgewekt wordt en wat de milieueffecten zijn. Op die manier kan een uitspraak worden gedaan over de effecten op de leefomgeving. Ten slot wordt er in het laatste hoofdstuk een interpretatie van de gegevens en een conclusie gegeven. Werkwijze Er zal een transitie moeten plaatsvinden van een gas- en olie gestookte maatschappij naar één die 14% energie duurzaam opwekt in 2020. Een mix van verschillende energievormen is nodig om dit te behalen. In dit rapport wordt ingegaan op de effecten van de energietransitie op de leefomgeving. De hoofdvraag ‘Wat zijn de effecten van de energietransitie op de leefomgeving?’ is opgedeeld in vijf deelvragen: Wat is het huidige beleid omtrent duurzame energie? Wat is de benodigde fysieke oppervlak voor duurzame energie? Wat is het effect van de energietransitie op de leefomgeving? Wat is het effect van de energietransitie op de natuur? Waarom is er weerstand tegen de plaatsing, en hoe kan dit verbeterd worden? De vragen zullen worden beantwoord doormiddel van literatuuronderzoek en gesprekken met experts op verschillende gebieden. Er zal worden gekeken naar wind op land, wind op zee, zonneenergie, bodemenergie (Warmte-koude-opslag en diepe geothermie) en besparingsmaatregelen. Om en goede vergelijking te maken worden ook kort de effecten van kolen- en gascentrales genoemd. Er wordt gekeken naar het noorden van het land met de provincies Groningen, Drenthe en Friesland en dan voornamelijk naar het landelijk gebied. Hier is de impact van de energietransitie duidelijk zichtbaar door het open landschap, en zijn tevens de meeste mogelijkheden om uit te breiden. Beleid In Nederland is beleid opgesteld om invulling te geven aan de Europese klimaatdoelstellingen. Door het beleid uit te zetten wordt zichtbaar wat kan, wat mag en wat moet bij plaatsing van duurzame energie. Europese klimaatdoelstellingen Om de klimaateffecten, die optreden door de verhoogde uitstoot van broeikasgassen, te remmen streeft Europa naar een zo laag mogelijke CO2 uitstoot in 2050. Om dit te behalen is het Kyotoprotocol getekend (zie kader hiernaast), en is de 20-20-20 regel ingesteld. Dit houdt in dat er in 2020 20% minder CO2 uitstoot is, dat er 20% minder energie wordt verbruikt en dat 20% van het totale energieverbruik duurzaam wordt opgewekt in Europa. De wereldwijde temperatuurstijging mag nog maximaal 1,2°C zijn, zodat de stijging beperkt blijft tot 2°C. Dit is de grens waarbinnen de negatieve klimaateffecten en de zeespiegelstijging zoveel mogelijk worden beperkt. De uitstoot van broeikasgassen in 2030 zal in ieder geval 40% gereduceerd moeten zijn ten opzichte van 1990. Hiervoor zal onder andere een emissiehandelssysteem worden opgezet. (Europa nu, aanpak klimaatverandering) Daarnaast is een omschakeling naar duurzame energieopwekking nodig en een besparing op het gebruik van fossiele brandstoffen. Het Kyotoprotocol is een uitkomst van het Klimaatverdrag (United Nations Framework Convention on Climate Change) uit 1992. Dit protocol werd geschreven tijden de klimaatconferentie van 1997 in Kyoto, Japan. Hier beloofden alle EU-lidstaten en nog 164 andere landen om de uitstoot van broeikasgassen in de periode 2008-2012 met 8% terug te hebben gebracht ten opzichte van 1990. Op de klimaatconferentie in Doha in 2010 is afgesproken om het Kyotoprotocol te verlengen tot 2020. http://www.europanu.nl/id/vh7dotot4lz1/kyoto_protocol In het de onderstaande figuur zijn twee scenario’s over emissiereductie uitgezet. Het mild beleid scenario gaat ervan uit dat de emissies in 2050 65-75% gereduceerd zijn ten opzichte van 1990. Het ambitieus beleid scenario gaat uit van 95% emissiereductie. (Centraal Planbureau voor de leefomgeving; Sociaal en Cultureel Planbureau, 2014) Figuur 2. Emissiereductie scenario’s Nederlandse doelstellingen Elk lidstaat van de Europese Unie moet de 20-20-20-regel implementeren. Nederland heeft zich ook doelen gesteld en deze onlangs geactualiseerd middels het energieakkoord. Daarin staat wanneer deze doelstellingen behaald moeten zijn, en eventuele tussenstappen. Voor de Europese doelstellingen geldt dat de sterkste landen het meest moeten doen, dit betekent voor Nederland 15% reductie op de uitstoot van broeikasgassen en 14% gebruik van hernieuwbare energie in 2020. (Europa nu, aanpak klimaatverandering). Hieronder volgt een korte samenvatting wat is vastgesteld in het energieakkoord. Het grootse deel hiervan is voorgenomen beleid, maar steeds meer zal vaststaand beleid worden. Het Nederlandse beleid gaat ervan uit dat fossiele brandstof tot 2050 een noodzakelijke rol zal vervullen in het energie aanbod. Er zijn afspraken gemaakt dat per 1 januari 2016 drie jaren ’80 kolencentrales gesloten dienen te worden. (Sociaal economische raad, energieakkoord voor duurzame groei, 2013) Voor wind op land is in het beleid aangegeven dat er 6000MW in 2020 moet staan. Er staat nu voor 1000Mw aan wind op zee, dit moet door geleidelijke opschaling uiteindelijk 2250Mw zijn in 2023. Voor biomassa als bijstook in kolencentrales mag maximaal 25PJ per jaar bedragen. En in 2030 hoopt Nederland een plek in de top 10 van de CleanTech ranking bemachtigt te hebben. (Sociaal economische raad, energieakkoord voor duurzame groei, 2013) Er wordt 60% CO2-uitstoot reductie verwacht in 2050 ten opzichte van 1990. Dit is 25mega ton in 2030(-17%). (Sociaal economische raad, energieakkoord voor duurzame groei, 2013) Beleid per provincie De Nederlandse doelstellingen zijn door de verschillende provincies omgezet naar beleid specifiek voor de provincie. Zo wordt duidelijk hoe de provincies hun energievoorziening in de toekomst zien. Groningen De provincie Groningen heeft in verschillende stukken beleid voor duurzame energie staan. Er is afgesproken dat er 855,5 MW aan windenergie in de provincie komt te staan. Hiervoor zijn een aantal zoekgebieden aangewezen waar gecentreerde grootschalige windparken mogen komen, om verspreiding van molens tegen te gaan en het landschap zo te ontzien. Buiten deze gebieden mogen windmolens een ashoogte hebben van maximaal 15 meter, terwijl er binnen geen grens is gesteld. (Provincie Groningen, windenergie) Ook is er de MW voor MW regeling welke stelt dat voor elke 30 MW op te stellen vermogen in een nieuw park, minimaal 1 MW windrechten ergens anders weggehaald dienen te worden. Dit houdt in dat solitaire molens worden weggehaald en deze worden ‘bijgeplaatst’ in een park, waarmee verspreiding van solitaire molens wordt verminderd. (Provincie Groningen, concept beleidskader, 2013) Groningen vindt dat directe omwonenden van een windpark moeten kunnen profiteren van een windpark, en heeft daarom een Parkfonds opgesteld. Dit is inmiddels vaststaand beleid. In het Parkfonds komt een deel van de opbrengsten van het windpark terecht bij projecten voor maatschappelijke doeleinden van de bevolking. Vanuit dit fonds wordt ook een profijtregeling ingesteld, waarbij bewoners binnen een bepaalde straal van het park een vergoeding krijgen. (Provincie Groningen, concept beleidskader, 2013) Voor nieuwe energieteelt, nieuwe technieken en processen voor energieopwekking uit biomassa zijn subsidies beschikbaar gesteld. (Povinciale Staten Groningen, provinciaal omgevingsplan, 2009) Zo wordt de biomassa die vrijkomt bij het beheer van houtsingels en bosjes gebruikt voor duurzame energie opwekking door middel van vergisting. (Provincie Groningen, beleidsnotitie landschap, 2014) Om het landschap te sparen is ervoor gekozen dat grootschalige biomassavergisting wordt gezien als industrie, en dus op een industrieterrein thuishoort en niet op een agrarisch erf. (Povinciale Staten Groningen, provinciaal omgevingsplan, 2009) De bebouwde omgeving wordt gezien als hoofdlocatie voor zonne-energie. Hierbij denkt Groningen aan het plaatsten van panelen op daken van zowel woningen als industrie, en niet aan akkers of weiden met panelen. (Povinciale Staten Groningen, provinciaal omgevingsplan, 2009) Het nieuwe Provinciebestuur wil in de toekomst meer ruimte bieden aan zonneparken, en zal het beleid hierover aanpassen. (NOM, meer ruimte voor zon, 2015) Naast deze doelen streeft de provincie naar een schoonfossiele energieopwekking samen met het gebruik van duurzame energie. Schoonfossiele energieopwekking betekend dat bij het winnen van fossiele energie geen of weinig CO2 uitstoot plaatsvindt. (Povinciale Staten Groningen, provinciaal omgevingsplan, 2009) Drenthe Ook voor Drenthe zijn er verschillende rapporten met doelstellingen voor duurzame energie. Zo wil Drenthe met 280 MW aan windenergie bijdragen aan de totale 6000 MW die gerealiseerd moet worden in Nederland. De voorkeur gaat naar hogere turbines. Deze lijken slanker, draaien trager, hebben een groter vermogen en geven en rustiger beeld waardoor de effecten op het landschap kleiner zijn. Per aanvraag dienen in ieder geval vijf molens te worden geplaatst om verspreiding van solitaire molens tegen te gaan, en op deze manier verrommeling van het landschap te beperken. Een bijdrage vanuit een windpark aan gebiedsontwikkeling is een voorwaarde voor het plaatsen. En er dient rekening gehouden te worden met het radiostation LOFAR en de laagvliegroutes van defensie bij het zoeken naar geschikte plaatsen. (Gedeputeerde Staten van Drenthe, gebiedsvisie windenergie, 2013) De provincie ziet een positieve betekenis in (co)vergisting van biomassa voor de productie van groen gas. (Provincie Drenthe, beleidskader covergisting, 2006) Vergisting biedt extra inkomen voor boeren, draagt bij aan het behoud van werkgelegenheid en versterkt de samenwerking tussen boeren. De methaan uitstoot en de geurbelasting verminderen in vergelijking met het uitrijden van mest over landbouwgrond. Het geproduceerde biogas (groen gas wat opgewaardeerd is naar aardgas kwaliteiten) zal aardgas vervangen en draagt bij aan een CO2 neutrale energielevering. (Provincie Drenthe, beleidskader covergisting, 2006) De provincie verwacht vanaf het jaar 2015 dat er jaarlijks 60 miljoen m3 aan groen gas geproduceerd wordt. Van het geproduceerde groen gas zal een grootschalige afzet in de mobiliteitsketen zijn. (Provincie Drenthe, landschap, 2014) Drenthe ziet potentie in kleinschalige zonneakkers met meervoudig ruimtegebruik. Hierbij denken ze aan vuilstorten, de rand van woon- werklocaties en bij luchthavens. Er is voor deze locaties gekozen om de panelen het landschap niet nadelig te laten beïnvloeden. (Provincie Drenthe, zonneakkers, 2014) Friesland De provincie heeft als doelstelling 16% van de energiebehoefte duurzaam op te wekken door een energiemix van wind, zon, warmte en vergisting van biomassa. Om dit te bereiken moet er in 2020 9,9 PJ aan duurzame energie opgewekt worden, voor de verdeling zie het kader hiernaast met de hoofdbronnen. ( (Provincie Fryslan, besluit windenergie) en (Gedeputeerde Staten van Friesland, duurzame energie, 2013)) In totaal wil Friesland ruimte gaan bieden aan 530,5 MW aan windmolens. Hiervan komt 316 MW in het IJsselmeer te staan, 36 MW bij de Afsluitdijk, 18 MW in Lemmer/Noordoostpolder en er staat nu 160 MW molens op land. Er wordt voor 65 MW (130molens) aan oude molens gesaneerd met het oog op verrommeling van het landschap. Energiemix Fyslân 2020 Wind: 530MW=5,67PJ=55% Zon: 500MW=1,98PJ=20% Vergisters: 1,5PJ=15% Om dit percentage zon te behalen is 675 HA nodig (Gedeputeerde Staten van Friesland, duurzame energie, 2013) (Provincie Fryslan, besluit windenergie) Er staan rond de 20 covergisters in Friesland, en ook op enkele stortplaatsen wordt groen gas gewonnen. Het geproduceerde biogas wordt gebruikt als brandstof voor transport en voor een warmtekrachtkoppeling (omzet biogas naar stoom, waarbij warmte vrij komt). Boeren kunnen het gebruik van kunstmest 50-100% terugdringen als het digistaat (wat achterblijft in de vergister na het vergistingsproces) van de vergisting wordt gebruikt om het land te bemesten. Op dit moment zijn er al biogas tankplaatsen en worden er projecten gestart om dit ook toe te passen voor de zware transportsector. (Provincie Friesland, biogas en groengas) In 2015 wil Friesland 50 MW aan zonne-energie opwekken, wat in 2020 is opgeschaald naar 500 MW. Om dit te halen moeten waarschijnlijk ook zonneparken worden aangelegd. Aan de grootte van een zonnepark wordt gedacht aan één tot twee hectare bij een dorp van 3.000-5.000 inwoners. De voorkeur voor de aanleg van zonnepanelen gaat echter naar daken van woningen, bedrijven en industrie. Er wordt gekeken naar slimme combinaties van zonne-energie met de infrastructuur zodat het ruimtegebruik beperkt kan worden, en de impact op het landschap kleiner is. (Provinciale Staten van Fryslan, beleidsopstelling zonne-energie, 2015) Woningen Agrarische bedrijven Niet agrarische bedrijven Maatschappelijk vastgoed Zonneweiden 2015 25 MW (6.250 woningen) 15 MW (360 bedrijven) 5 MW (170 bedrijven) 2 MW (x gebouwen) 7 MW (2 weiden) 2020 250 MW (62.500 woningen) 150 MW (3.500 bedrijven) 40 MW (1.500 bedrijven) 35 MW (600 gebouwen) 25 MW (x weiden) Tabel 1. SDE+ De SDE+(subsidie regeling duurzame energie) is dé belangrijkste subsidie voor duurzame energie. Deze subsidie vergoedt het verschil tussen de kostprijs van grijze energie en de kostprijs van duurzame energie. De subsidie is gefaseerd is 9 fasen. In de eerste fase wordt minder subsidie uitgekeerd dan in latere fasen. Er is een budget van 3,5 miljard euro beschikbaar wat eerst word verdeeld over de aanvragen die in de eerste fase worden gedaan, wat over is word verdeeld over de aanvragen in de 2 e fase enzovoort. Hierdoor wordt geselecteerd op de energievorm die een lagere kostprijs hebben, en waarmee meer energie per project kan worden opgewekt. Windmolens hebben een lagere kostprijs en leveren veel energie per project (omdat parken worden aangelegd met veel MW, bij zonnepanelen worden er steeds een aantal neergelegd) dan zonnepanelen en kunnen daarom in een eerdere fase worden ingediend. Zonnepanelen komen pas in laatste fase in aanmerking voor voldoende subsidie om de kosten te kunnen dekken, en hebben daarom minder kans op subsidie. Er zijn verschillende soorten duurzame energie productie die in aanmerking komen voor de SDE+ subsidie opgenoemd met specifieke eisen mits aanwezig. Zo kan er voor alle soorten van vergisting subsidie worden ontvangen. Bij een overgangsregeling voor windmolens moet de nieuwe turbine ten minste 1 MW meer produceren. Bij zon-PV kan alleen subsidie worden aangevraagd als de installatie meer dan 15kWp produceert en als de installatie is aangesloten bij een grootverbruiksaansluiting (aansluiting op het elektriciteitsnet van meer dan 3*80A). Voor zonthermie geldt dat de installatie een groter oppervlak heeft dan 100m2 en dat de zonnecollectoren zijn afgesloten met een licht doorlatende isolatie laag. Bij zon wordt door de eisen gestuurd op grotere projecten. (Rijksdienst voor ondernemend Nederland, SDE+, 2015) Fysieke oppervlakte De energietransitie is de omslag van fossiele energie naar duurzame energie. Fossiele energie opwekking gebeurd grotendeels onder de grond, op de hoogspanningskabels en centrales na. Met een paar centrales kunnen er veel huishoudens van energie worden voorzien. Duurzame energie wordt grotendeels op lokale en regionale schaal boven de grond opgewekt, en heeft een veel groter ruimtebeslag. Hierdoor valt de opwekking van duurzame energie meer in het oog. In het volgende hoofdstuk wordt in beeld gebracht hoeveel ruimte duurzame energie vraagt. Ter vergelijking zijn ook de gegevens van fossiele energie opgezocht. Windenergie Door roterende wieken kan wind omgezet worden in energie. Het gezegde ‘hoge bomen vangen veel wind’ geldt ook voor windmolens, hoger in de atmosfeer is een grotere windsnelheid. Juist omdat windmolens hoog zijn en van ver zichtbaar, hebben ze effecten in de hele regio waar ze worden geplaatst. Als alleen wordt gekeken naar de fundering nemen windmolens weinig ruimte in beslag. Echter hebben windmolens een bepaalde onderlinge afstand nodig om niet in elkaars luwte te staan. Meestal wordt vijf keer de rotordiameter tussen twee molens aangehouden. De rotordiameter is afhankelijk van de hoogte en van het type windmolen. Hoe hoger de molen, hoe groter de rotordiameter. Hogere molens hebben een grotere onderlinge afstand nodig, maar produceren meer en draaien langzamer wat een rustiger beeld geeft. Het is energetisch voordeliger om een groot park met hogere molens neer te zetten dan meerder kleinere parken met lagere molens. (NEN, windenergie) Direct en indirect ruimtebeslag Er zijn verschillende manieren om het ruimte beslag van duurzame energie weer te geven, en elk hebben ze een eigen term. De term 'direct ruimtebeslag' slaat op de ruimte die alleen voor een bepaalde energiefunctie (bijvoorbeeld een windturbine) en direct daaraan gerelateerde functies (bijvoorbeeld toegangsweg) te gebruiken is, en nergens anders voor. 'Indirect ruimtebeslag' slaat op de ruimte daar omheen, waar als gevolg van de energiefunctie weliswaar beperkingen gelden voor sommige functies (in geval van windturbines: wonen), maar waar veel andere functies wel mogelijk zijn (in geval van windturbines: landbouw, verkeer en bedrijvigheid). (Werf, et al., 2011) In dit rapport is er een combinatie gemaakt van deze twee termen. Er is gebruik gemaakt van de parkgrootte. Hierbij is de toegangsweg niet mee genomen, en ook niet de risicocontour voor wonen maar wel het gebruik van ruimte onder de parken. Figuur 3. Relatie ruimte en energie opbrengst wind op land. In de bovenstaande afbeelding is te zien hoeveel procent van de elektriciteitsvraag wordt ingevuld bij een percentage oppervlak. Er wordt van uitgegaan dat er 5 MW per km2 geplaatst kan worden. Deze molens zijn 125 m hoog, en draaien 2600 vollasturen. Voor de onderlinge afstand is zes keer de mastlengte gebruikt. (Werf, et al., 2011) Figuur 4. Relatie ruimte en energieopbrengst wind op zee Voor wind op zee is een vergelijkbaar figuur. Hierbij wordt aangenomen dat 6 MW per km2 haalbaar is, wat 28 TWH oplevert bij 3150 vollasturen. (Werf, et al., 2011) Door de benodigde onderlinge afstand nemen windmolen veel ruimte in, echter produceren ze wel veel energie. Meervoudig ruimte gebruik is goed mogelijk in de parken. Uit de twee figuren hierboven is te zien dat nog geen 10% van het oppervlak van Nederland (inclusief water) wordt gebruikt om de doelstelling van 6.000 MW op land te behalen. Voor wind op zee geldt hetzelfde, minder dan 10% van de Exclusieve Economische Zone is benodigd om de 6.000 MW op zee te behalen. Zonne-energie Door zonnestralen op te vangen op panelen, en op die manier vloeistof op te warmen kan er warmte uit de zon gehaald worden. Stroomopwekking gebeurd door zon op een paneel op te vangen en de gelijkstroom om te zetten naar wisselstroom met een omvormer. Zonne-energie wordt op lokale schaal opgewekt, als het om panelen op daken gaat. Zonne-akkers zijn groter opgezet en hebben regionale effecten. Schaduw is een belangrijke factor om rekening mee te houden. Denk hierbij aan bomen met overhangende takken, nabijgelegen gebouwen, sneeuw, bladeren en schaduw van omliggende zonnepanelen. Omdat de panelen vaak serie geschakeld zijn heeft schaduw op één paneel invloed op alle panelen. Platte daken hebben hierom meer panelen nodig om dezelfde hoeveelheid stroom te produceren dan een schuin dak, om ervoor te zorgen dat de panelen geen schaduw op elkaar werpen. (Duurzame zonnepanelen) De gangbare windmolen levert rond de 3 MW aan stroom op. Dat is goed voor ongeveer 1.900 huishoudens. Om hetzelfde aantal huishoudens van stroom te voorzien met zonnepanelen zou je 80.000 m2 zonnepanelen moeten leggen, wat ongeveer 12 voetbalvelden zijn. (Wind communicatie, windenergie) Hier komt bij dat de ruimte onder de windmolens gebruikt kan worden voor andere toepassingen, waar dit bij zonne-akkers niet mogelijk is. Hierdoor hebben zonne-akkers een grotere direct ruimtebeslag. Echter moet er bij windmolens een bepaalde aftand tot woningen aangehouden worden in verband met veiligheid en hinder, en dit is bij zonnepanelen niet het geval. Een gemiddeld zonnepaneel heeft een afmeting van 1.65 m bij 1.00 m. (Duurzame zonnepanelen) Om één MWp te realiseren heb je op schuine daken ongeveer één ha nodig. Voor platte daken en voor zonneakkers is dit anderhalf tot twee ha. (Provinciale Staten van Fryslan, beleidsopstelling zonne-energie, 2015) Figuur 5. Relatie ruimte en energieopbrengst zon-PV Voor zon-PV wordt in de bovenstaande figuur aangenomen dat een paneel 100 Wp per m2 oplevert, wat 80k Wh per m2 is bij 1000 zonuren. (Werf, et al., 2011). Groen gas Groen gas is een lokale manier van energieopwekking. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende generaties van biobrandstoffen, waarbij de co-producten het verschil maken. Eerste generatie groengasbrandstoffen, welke op dit moment het meest gebruikt worden, bestaan uit plantaardig materiaal die ook voor consumptie gebruikt kunnen worden zoals hout, maïs, palmolie en koolzaad. Tweede generatie brandstoffen zijn voornamelijk afvalstoffen, houtsnippers en planten(resten) die niet geschikt zijn voor voedsel. De derde generatie bestaat uit algen en zeewier, waarbij bijna geen concurrentie is met landgebruik of voedsel. Als laatste is er ook een vierde generatie waar micro-organismen brandstof of chemicaliën produceren, waar helemaal geen concurrentie met andere toepassingen is. Er is veel onderzoek gaande naar de hogere generaties vergisting om de productie van groen gas rendabeler te maken. (Biobased Economie) Een vergister bestaat uit een installatievat met koepel om het gas op te vangen, en gebruikt als hoofdsubstraat de mest van vee. Voor eerste generatie cosubstraat zijn een aantal hectaren aan gewassen nodig. Er komt naast stroom ook warmte vrij bij het proces, vaak is alleen voor de geproduceerde elektriciteit een toepassing. De grootte van een vergistingsinstallatie hangt van het boerenerf af waar hij opstaat. Echter moet ook de oppervlakte van de toegevoegde gewassen worden gerekend. Op dit moment is maïs de belangrijkste bron als cosubstraat, het heeft de hoogte energieopbrengst per hectare. In de onderstaande tabel is te zien hoeveel droge stof een hectare aan biomassa oplevert en hoeveel elektriciteit, warmte en groen gas hieruit kan worden gehaald. (Pierie, 2015) Co-vergisting Mais Gras Droge stof per hectare (ton) Elektriciteit (kWh/tonDS) Warmte (kWh/tonDS) Groen gas (kWh/tonDS) Elektriciteit per ha (kWh-e) 45 370 414 794 16.646 Geproduceerde warmte per ha (kWh-e) 18.608 De subsidieregeling SDE+ subsidieert het geproduceerde groen gas of de geleverde elektriciteit. Bij mono-vergisting (dus pure mestvergisting) wordt er nauwelijks energie geproduceert maar wordt wel de uitstoot methaan sterk gereduceerd, en komt er warmte vrij. Het residu wat achter blijft in de vergister (digistaat) kan worden uitgereden over het land. Alleen wordt dit door de SDE+ niet gesubsidieerd, daarom vindt nu vaak co-vergisting plaats. Bij covergisting wordt er veelal tarwe of maïs bij de mest gedaan om de energiewinst groter te maken. Hierdoor krijg je concurrentie tussen de productie van groen gas en voedselgewassen. (Wiskerke, 2011) 22 267 283 572 5.827 Bij-oogst (snoeien bomen etc.) 19 238 233 487 4.496 Huishoudelijk afval 0,079 320 313 521 256 6.178 4.394 25 Tabel 2. Gegevens co-vergisting Door vergassing kan warmte worden gewonnen, hoe vergassing werkt in grote lijnen is in het kader hieronder te lezen. Vergassing vindt ook plaats op een lokale schaal. Wel wordt de input (houtige biomassa) vaak verworven op regionale schaal, of zelfs op mondiale schaal als het geïmporteerd wordt voor bijvoorbeeld de bijstook van biomassa in kolencentrales. Ook voor vergassing zijn gegevens bekend omtrent de hoeveelheid energie die eruit kan worden gehaald. Zo is te zien dat riet het meeste warmte produceert en productie bos het minste.( (Arcadis, MER eemshaven, 2009)en (Pierie, 2015)) Vergassing Droge stof per hectare (ton) Warmte (kWh/tonDS) Geproduceerde warmte per ha (kWh-e) Bos 4 2.500 9.000 Riet 10 2.920 26.280 Productie bos 12 2.500 2.700 Tabel 3. Gegevens vergassing In de figuur hieronder wordt ervan uit gegaan dat er uit één km2 1600 ton droge stof komen, wat 0,0272 PJ aan energie levert. In totaal heeft Nederland rond de twee miljoen hectare landbouwgrond. (Werf, et al., 2011) Figuur 6. Relatie ruimte en energieopbrengst biomassateelt Als er 100 PJ zou worden opgewekt met vergisting zou dit rond de 18% van het oppervlak van Nederland in beslag nemen, bij 100% van de oppervlakte wordt er jaarlijks 544 PJ geproduceerd. De productie van groen gas neemt op dit moment te veel ruimte in vergeleken met de hoeveelheid energie die er geproduceerd wordt om rendabel te zijn. Bodem energie Vergassing is een andere vorm van energiewinning uit biomassa, en vindt plaats bij een hoge temperatuur in een zuurstofloze omgeving. Bij vergassing wordt gebruik gemaakt van droge biomassa, zoals houtsnippers of stro. Wat overblijft is vooral koolstofmono-oxide en waterstof, dit wordt syngas genoemd. Dit syngas kan worden gezuiverd tot je dezelfde samenstelling hebt als biomethaan. Dit kan direct worden geleverd aan de pompstations als bioLNG. Nu word het gewonnen gas voornamelijk verbrand in kolencentrales omdat het dan niet gezuiverd hoeft te worden. (Wiskerke, 2011) Onder bodem energie vallen warmte-koude-opslag systemen (WKO) en diepe geothermie. Beide worden op lokale schaal opgewekt. WKOinstallaties worden onder verdeeld in open en gesloten systemen. Open systemen kunnen een besparing van 50% opleveren aan primaire energie (energiebronnen voor omzetting, zoals kolen en gas. Secundaire energie is de energie die is gewonnen uit omzetting van primaire energie, zoals elektriciteit en kernenergie). Deze systemen zijn vrij groot en vooral toepasbaar bij grote kantoren, wooncomplexen, glastuinbouw en industrieterreinen. Onder de grond heeft dit systeem een vrij grote invloedsfeer, daarom kunnen twee systemen niet te dicht bij elkaar worden geplaatst. Gesloten systemen kunnen kleinschaliger ingezet worden, omdat de invloedssfeer veel kleiner is. (Advies Taskforce WKO, 2009) De capaciteit van gesloten systemen kan worden geregeld door lussen toe te voegen of te verwijderen, elke lus voegt 2,5 kW toe. Voor een vrijstaande woning zijn ongeveer drie lussen nodig om in de warmtevraag te voorzien. (Stolker-Nannings, 2004) Bij diepe geothermie wordt er warmte van de aarde zelf benut, hiervoor moet kilometers diep in de grond worden geboord tot de temperatuur rond de 70 graden Celsius zit. Een geothermiesysteem neemt veel ruimte in de diepe ondergrond, waardoor het mogelijk in het gedrang komt met andere functies. (Advies Taskforce WKO, 2009) Met diepe geothermie kan 200PJ worden opgewekt. Verwacht wordt dat er 85 PJ aan elektrisch vermogen haalbaar is, en 150 PJ warmte. De putten moeten in ieder geval 1,5 km uit elkaar zitten, en één systeem heeft 5-6 km2 in de ondergrond nodig. (Werf, et al., 2011) Minimaal benodigde schaalgrootte voor 1 systeem Diepte (m) Energiebesparing Open systeem >2.000 m2 gebouwen, of >100 KW koelvermogen, of >50 Woningen 30-150 50% combi verwarmen en koelen Gesloten systeem 1 woning 20-150 30-50% combi verwarmen en koelen Geothermie >2500 woningen, of >2 milj. M3 aardgas 1500-5000 60-95% op verwarmen Tabel 4. Benodigde schaalgrote bodemenergie Boven de grond neemt geen van de bovengenoemde technieken veel ruimte in, alleen een kleine installatie met leidingen. Dit neemt zo weinig ruimte in dat dit verwaarloosbaar is, en niet wordt meegenomen in het rapport. Besparingsmaatregelen Om de klimaat doelstellingen te behalen is het nodig, om naast de opwekking van duurzame energie, ook het gebruik van fossiele brandstoffen te beperken. Dit kan door te besparen op transport, verlichting, verwarming, warmwater etc. Het merendeel van deze maatregelen zal relatief weinig effect hebben op de fysieke leefomgeving. Zeker in vergelijking tot de effecten van de opwekking van duurzame energie, waar de focus op ligt in dit rapport. We gaan voor de volledigheid wel even kort in op de effecten van besparingsmaatregelen bij huishoudens. De besparingsmaatregelen worden allemaal in of Figuur 7. Stappenplan voor de grootte van een zonneboiler met collectoren rondom een huis geplaatst en zodoende is er geen extra ruimte voor nodig. Wel zijn er vaak aanpassingen aan het huis nodig, zoals een dikkere isolatie of een ander warmwater systeem. Als voorbeeld wordt er een zonneboiler uitgewerkt. Een zonneboiler heeft een plek op het dak nodig. Hiervoor wordt over het algemeen aangenomen dat er per persoon één m2 zonnecollectoroppervlak nodig is, en per m2 collectoroppervlak is een boiler inhoud van 50 liter nodig. Optimaal staat een dak naar het zuiden en heeft deze een hellingshoek van 36 graden. In de figuur hiernaast is te zien hoeveel oppervlak er werkelijk nodig is. In dit figuur moet er eerst gekozen worden met hoeveel personen de familie is, en hoeveel water deze gebruikt op een dag. Daarna word het boilervolume getoond met het percentage wat door de boiler gedekt moet worden in de voorzieningen. Rechts midden is de oriëntatie van het huis te kiezen, en links midden de richting van het dak. Dan kan uiteindelijk linksonder de hellingshoek van het dak worden bepaald en is rechtsonder te zien hoeveel vierkante meter aan collectoren er nodig is. In de figuur is een uitwerking te zien van een gemiddeld huishouden van vier personen. Te zien is dat dit huishouden een boilervolume van 300 m3 nodig heeft met 5 m2 aan zonnecollectoren. (Groene energiewinkel, grootte zonneboiler) De stroomversnelling Op 11 maart 2015 is de stroomversnelling opgezet door vier bouw- en zes woningcoöperaties om energie neutrale, toekomst bestendige woningen te realiseren met een nul-op-de-meter systeem waarbij geen energierekening wordt betaald. . De renovatiekosten die worden gemaakt bij het ombouwen van 1 huis zijn maximaal 45.000 euro, en het huis wordt binnen 10 werkdagen omgebouwd. Voor het nul-op-de-meter systeem wordt alleen gebruik gemaakt van 100% duurzaam opgewekte energie. Een eerste doel van de Stroomversnelling is om in 111.000 woningen te hebben aangepast in 2020. Daarna wordt het voortgezet met 80.000 woningen per jaar. http://www.stroomversnelling.nl/achtergrond/ Kolen- en gascentrales Om een goede inschatting te kunnen maken tussen de opbrengsten per hectare van duurzame energie, worden er ter vergelijking de gegevens van kolen- en gascentrales gebruikt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de verbrandingswaarde van kolen en aardgas. Uit steenkool kan 8,1 kWh per Kg kolen gehaald worden, voor aardgas is dit 8,8 kWh per m3 gas. (Lesswats, verbranden van fossiele brandstoffen) Kolencentrale Eemshaven De kolencentrale in de Eemshaven levert 1.600 MW per jaar, wat goed is voor 2,5 miljoen huishoudens (RWE, Eemshaven). De centrale heeft een rendement van 46%. (Lesswats, verbranden van fossiele brandstoffen). Bij een heel jaar rond produceren met 8760 draaiuren, kan er rond de 14 miljard kWh geproduceerd worden. Hiervoor is 3,7 miljard kg aan kolen per jaar nodig. Gascentrale Magnum Eemshaven De gascentrale Magnum in de Eemshaven bestaat uit drie stoom- en gasturbines, en heeft een elektrisch vermogen van 1.311 MW met een rendement van 58%. Dit is voldoende om ongeveer twee miljoen huishoudens te voorzien in stroom. Het oorspronkelijke idee was om een centrale te bouwen die op meerdere brandstoffen kon draaien (denk aan biomassa, gas en kolen). Na overleg met natuur- en milieuorganisaties is besloten dat de centrale tot 2020 uitsluitend gas blijft gebruiken als brandstof. (NUON Magnum, 2013) Als de centrale het hele jaar rond zou produceren (8760uur), kan er 11,5 miljard kWh opgewekt worden, waarvoor jaarlijks 5,1 miljard m3 gas nodig is. Conclusie De getallen die in de vorige stukken naar voren kwamen zijn samengevat in de volgende tabel, en omgerekend naar dezelfde eenheden om ze vergelijkbaar te maken. Tabel 5. Energie opbrengst per energie bron. Soort installatie (Werf, et al., 2011) MWh/km2 PJ/km2 Wind op land 13000 0,0648 Wind op zee 26000 0,0936 Zon-PV 38250 0,3443 Zon-warmte 240450 0,8656 Zonne-energie 105650 0,5180 Biomassa 7556 0,0272 Groen gas 3573 0,0129 Diepe geothermie - 85PJ elektrisch vermogen, 150PJ warmte per installatie Kolen 8,1 MWh per kg - Gas 8,8 MWh per m3 - Om het verschil duidelijker te maken is ook een grafiek gemaakt, zie figuur 8. ENERGIE OPBRENGST PER DUURZAME ENERGIE BRON PJ/km2 0,87 0,9 0,8 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0 0,52 0,34 0,06 0,09 0,03 0,01 Figuur 8. Energie opbrengst per duurzame energie bron Uit de bovenstaande tabel en grafiek blijkt dat zon-warmte de meeste energie opbrengt per km2, met 0,87 PJ. Hierna volgt de zonne-energie en de zon-PV. Alle vormen van zonne-energie leveren individueel meer op dan energie uit de andere bronnen. Na de zon volgt de energie uit wind. De reden dat windenergie toch vaker gekozen wordt dan zonne-energie heeft te maken met de aanschafprijs van zonne-energie, deze is vrij hoog vergeleken met die van windenergie. Een andere reden waarom wind vaak voor zon gaat is dat er bij wind in één keer heel wat kWh geplaatst kan worden in een groot windpark. Bij zonne-energie kunnen er steeds maar een paar panelen op daken geplaatst worden, of een aantal hectaren welke niet zoveel opleveren als een windpark. De derde reden waarom windenergie de voorkeur heeft is dat bij windparken meervoudig ruimtegebruik mogelijk is, dit is bij zonne-energie op akkers niet of nauwelijks haalbaar. Wel kan er direct onder of bij zonne-energie gewoond worden, dit is bij windparken niet mogelijk in verband met veiligheid en overlast (wat in het volgende hoofdstuk behandeld zal worden). Energie uit biomassa en de productie van groen gas zijn op dit moment (nog) niet rendabel. Discussie en methodiek Sommige gegevens zijn moeilijk te vinden over de opbrengst van energie per km2. Daarom, en om eventuele afwijkingen te voorkomen, is gebruik gemaakt van een beperkt aantal bronnen. Deze bronnen hadden soms tegenstrijdige gegevens, die onvoldoende overeen kwamen met elkaar. Er is steeds een afweging gemaakt tussen de bronnen, waarbij goed is gekeken waar de expertise van de schrijver ligt. Er is gekozen om de gegevens voor windenergie uit het rapport van Van der Werf (2011) te halen, omdat hier de meest volledige gegevens in te vinden waren. De gegevens komen overeen met informatie die gevonden kan worden op websites van windmolen producenten. Voor zonne-PV wordt de site Duurzame zonnepanelen aangehouden, ook deze informatie kan terug gevonden worden bij leveranciers. Zonnewarmte en zonne-energie cijfers komen uit het Clean Energy Design Tool van Pierie, waarbij de gegevens voor zonne-energie worden ondersteund door Van der Werf. In de Clean Energy Design tool wordt onderscheidt gemaakt tussen de verschillende soorten zonne-energie en warmte en daarom is er voor gekozen om die cijfers te gebruiken. Voor biomassa wordt tevens het rapport van Van der Werf aangehouden, omdat deze de gehele biomassa meeneemt terwijl in het model van Pierie onderscheidt wordt gemaakt tussen verschillende soorten biomassaopwekking. Voor groen gas zijn wel de gegevens uit het model van Frank Pierie gebruikt, omdat deze een expert is op dat gebied. Voor de samenvattende tabel zijn de volgende aannames gedaan: Wind op land: 5 MW per km2 en 2600 vollast uren per jaar. Wind op zee: 6 MW per km2 bij 3150 vollasturen. Zonne energie PV: 1 m2 levert 135 Wp. Gemiddeld 1000 uren zon per jaar. Rendement van 85% omdat er niet continu op piekvermogen wordt geleverd. 66% wordt op daken opgewekt en 33% op land (op land kan 50% van ruimte voor opwekking gebruikt worden in verband met onderlinge afstand panelen). Zonne energie warmte: Rendement 0,55 – 0,59%. 66% wordt op daken opgewekt en 33% op land. Zonne-energie: 66% opwekking vanuit PV en 33% door zonneboilers. Biomassa: Gebaseerd op 1e generatie biomassa. 1600 ton DM/km2. Het percentage van het Nederlandse landbouwareaal dat kan worden ingezet voor energieteelt loopt van 18% (100 PJ) tot 100% (544 PJ). In de berekeningen is er van uitgegaan dat de biomassa verstookt wordt in een centrale zonder WKK met een rendement van 35% Groen gas: Gebaseerd op co-vergisting van mais. 4500 ton DM per km2 en 794 kWh per ton. De gegevens voor kolen- en gascentrales zijn niet in de grafiek meegenomen omdat geen eenduidige vergelijking te maken was voor het aantal PJ wat opgewekt werd per km2. Dit heeft te maken met andere eenheden waarin gerekend wordt. Er is gekozen om met de verbrandingswaarden van kolen en gas te werken en niet met de oppervlakte van het gebouw, omdat de oppervlakte van het gebouw weinig zegt over de hoeveelheid energie die er opgewekt wordt. Bij figuur 5 ‘relatie ruimtegebruik en energieopbrengst zon-PV’ is de opbrengst per paneel aan de lage kant geschat, andere bronnen geven hogere getallen. Voor de rest van het rapport wordt uitgegaan van 135 Wp per m2. In figuur 3 wordt aangenomen dat 600 km2 in Nederland beschikbaar is voor zon-PV, waarvan 400 km2 op daken en 200 km2 in het land. (Werf, et al., 2011). Bij de vergelijking van de gegevens voor groen gas lijkt het of de gegevens van Pierie (2015) en Van de Werf (2011) verschillen. Echter gaat het bij Pierie puur om vergisting en dus groen gas opwekking. Van de Werf neemt de gehele biomassa teelt in beschouwing. Effecten op de leefomgeving, landschap en natuur In het volgende hoofdstuk worden de effecten op de leefomgeving besproken. Eerst wordt uitgelegd wat de leefomgeving is, en hoe dit mensen en het dagelijks leven beïnvloed. Daarna wordt ingegaan op de effecten per bron. Het landschap en de natuur zijn onderdelen van de leefomgeving, mensen recreëren hier en komen er langs op weg naar hun dagelijkse bezigheden. Daarom worden in dit hoofdstuk ook de effecten op het landschap en de natuur uitgelicht. Wat is leefomgeving? De omgeving waarin mensen zich dagelijks begeven (wonen, werken en recreëren) wordt gezien als leefomgeving. De leefomgeving heeft directe invloed op de gezondheid en gedrag van mensen. Directe gevolgen kunnen komen door blootstelling aan chemische, fysische en biologische factoren. Denk hierbij aan de kwaliteit van de bodem, water en lucht, maar ook het klimaat en de organismen die we tegen komen. Indirecte factoren zijn omgevingsgeluid, het (niet)aanwezig zijn van groen en de mate van stilte. De omgeving oefent tevens invloed uit op de levensstijl van mensen. Als er veel fastfood word aangeboden en de omgeving nodigt uit om de auto te nemen, speelt dit obesitas in de hand. Aan de andere kant kan de omgeving ook een gezonde levensstijl bevorderen door de aanwezigheid van groen. Bewoners in wijken waar veel groen voorkomt geven aan zich gezonder te voelen, en de bewoners hadden minder gezondheidsklachten (vooral minder angststoornissen, depressies en diabetes). En er zijn ook duidelijke aanwijzingen dat groen in de buurt een stress reducerend effect heeft. Een goede infrastructuur die lopen en fietsen stimuleert, en een goede toegankelijkheid voor voorzieningen zorgt ervoor dat mensen meer bewegen en betere keuzes maken. Op deze manier nodigt een groene omgeving uit om te bewegen (wat vooral bij kinderen zeer belangrijk is) en om sociale contacten te leggen. (Hoeymans, et al., 2010) Geluidsoverlast, luchtverontreiniging, Uv-straling en een ongezond binnenmilieu zijn de milieufactoren die een belangrijke rol spelen bij de gezondheid. Met name de eerste twee hebben betrekking op dit onderzoek, doordat windmolens geluidsoverlast kunnen geven en de opwekking van groen gas luchtverontreiniging. Bij geluidoverlast kunnen slaapverstoringen, gehoorschade, hypertensie en coronaire hartziekten voorkomen en het heeft tevens invloed op de leerprestaties. Hierbij worden wegverkeer en burengeluid als belangrijkste bronnen aangewezen. (Hoeymans, et al., 2010) In tegenstelling met de signalen over de leefbaarheid in steden en de verrommeling, zijn Nederlanders over het algemeen tevreden met de natuur in en om de stad. Landschappen met een historisch karakter worden het hoogst gewaardeerd, terwijl verstedelijkte landschappen met horizonvervuiling het laagst worden gewaardeerd. De aantrekkelijkste landschappen liggen in het noordelijke en oostelijke zandgebied, het Heuvellandschap, de kust, de duinen en het laagveen in het noorden. Gemiddeld wordt het Nederlandse landschap beoordeeld met een 7,3. De ecologische hoofdstructuur en Nationale Landschappen scoren niet veel hoger met gemiddeld een 7,7. In de onderstaande figuur is te zien welke landschappen het hoogst, en welke het laagst worden beoordeeld. Noord Nederland zit gemiddeld tussen de 6,5 tot 8. (Crommentuijn, et al., 2007) Figuur 9. (Wageningen UR, belevingswaarde landschap, 2009) In de volgende hoofdstukken worden de effecten per duurzame energiebron opgedeeld in leefomgeving, landschap en natuur. In leefomgeving zijn de effecten voor de mensen weergegeven, zowel de milieueffecten die betrekking hebben op de mens als de effecten op de recreatie, het toerisme en de gevolgen voor wonen. In landschap komen de effecten naar voren die duurzame energie heeft op het landschap en de beleving en waardering daarvan. Onder natuur vallen de effecten op de natuur in het algemeen, zonder in te gaan op specifieke natuur(gebieden) met uitzondering van wind op zee. Windenergie In de volgende paragrafen worden de effecten van windenergie besproken. Windenergie heeft veel effecten op verschillende vlakken door de hoogte en doordat ze bewegen. Leefomgeving Als de molens draaien veroorzaken de wieken een bewegende schaduw. Dit wordt slagschaduw genoemd. Als dit op een huis valt wordt dit vaak als hinderlijk ervaren. Er is een regelgeving die zegt dat er maximaal 17 dagen per jaar (maximaal 20 minuten per dag) slagschaduw op een huis mag vallen door windmolens. Er zijn windmolens die registeren hoeveel slagschaduw er op een huis valt, en automatisch uitschakelen als dit de norm dreigt te overschrijden. (RVO, slagschaduw) Naast slagschaduw produceren windmolens ook geluid. Een windmolen wordt sneller als hinderlijk ervaren dan het geluid van wegen en industrie, waarschijnlijk door het soort geluid wat wordt geproduceerd (zoeven). Hoe harder het waait, hoe meer geluid een molen produceert. Als het hard waait is er meer achtergrond geluid waardoor het geluid van een windmolen vaak wegvalt, ook geluid van snel- en spoorwegen kunnen het geluid van een molen laten wegvallen. (Wind communicatie, windenergie) Dat de waarde van een huis daalt als er windmolens worden geplaatst, blijkt uit een onderzoek van Dröes en Koster (2014). In dit onderzoek is naar voren gekomen dat de waarde van huizen binnen twee kilometer van een windmolen (na de bouw) dalen met gemiddeld 1,4% tot 2,3%. Drie jaar voor de bouw kunnen er al effecten optreden in de waardedaling, op het moment dat een plan ligt om windmolens te plaatsen. (Dröes, et al., 2014) De wettelijke normen voor Als mensen een windmolen, naast hem te horen, ook geluidsbelasting verschillen kunnen zien wordt er vaak meer hinder ondervonden. En overdag en ’s nachts. Overdag mensen die economisch voordeel hebben van een windmolen geven juist aan minder hinder te ondervinden. is de norm 50dB, ’s avonds (Kamp, et al., 2014) Windmolens produceren tussen de 45dB en gedurende de nacht 91 en 102 dB aan geluid, bij een windsnelheid van zeven 40dB. (Wilde, 2010) meter per seconde (windkracht 4) op 10 meter hoogte. Dit ligt lager dan het geproduceerde geluid van een stevige vrachtwagen. Bij windsnelheden hoger dan zeven meter per seconde wordt het geluid van windmolens vaak door het achtergrond geluid overstemd. Er wordt vanuit gegaan dat bij een afstand van 250-300 meter van de windmolen geen geluidshinder meer optreedt. (Wilde, 2010) Door de European Tourism Futures Institute is onderzocht dat er toeristisch voordeel behaald kan worden door het aanleggen van een windmolenpark. Dit onderzoek heeft geen negatieve relatie kunnen aantonen tussen windmolens en toerisme. Er wordt vaak van te voren gedacht dat de aanleg van een windpark het toerisme juist tegenwerkt. Er is vooral angst dat er minder strandbezoekers, fietsers en/of wandelaars naar het gebied komen. Uit een Canadees onderzoek is gebleken dat windmolens in sommige gevallen het toerisme aan de kust juist kunnen versterken. (Matthijsse, et al., 2014) Landschap Omdat windmolens veel tussenafstand nodig hebben is het moeilijk deze nog te herkennen in een patroon als ze niet lijnvorming zijn geplaatst. Als er meerdere parken geplaatst zijn die dichter bij elkaar staan, zijn de afzonderlijke parken vaak niet meer herkenbaar. Op dat moment is de uitdrukking ‘door de bomen het bos niet meer zien’ goed van toepassing. Door de grote onderlinge afstand en het niet zichtbaar zijn van patronen lijken de molens het landschap te overheersen. Windmolens zijn niet onbekend in het landschap. In de periode rond 1850 stonden er bijna 10.000 molens verspreidt over Nederland. Deze zijn, door de komst van andere energiebronnen, toen bijna allemaal afgebroken. Door inzet van groepen mensen en organisaties zijn een aantal behouden gebleven omdat het hoort bij de cultuurhistorie. De huidige generatie windmolens heeft echter weinig weg van de oude molens. (Schöne, 2007) Een windmolen wordt minder zichtbaarder als hij verder weg staat, als een ander gebouw de molen aan het zicht onttrekt of als er veel (hoge) beplanting omheen staat. Hoge beplanting kan windmolens (deels) aan het zicht onttrekken. Als een boom op 100 meter afstand staat van een waarnemer, vallen molens die verder dan 600 meter staan weg. Hoe verder de boom bij de waarnemer wegstaat hoe groter de afstand wordt voordat de windmolens niet meer zichtbaar zijn. In de onderstaande afbeelding is dit geïllustreerd, waarbij de W aan de linkerkant de waarnemer is. (Schöne, 2007) Figuur 10. Zichtbaarheid windmolens minder door bomen Windmolens hebben over het algemeen een negatieve invloed op het landschap. Hoe zichtbaarder een windmolen is, hoe meer de waardering van het landschap daalt. Er zijn steeds meer gebieden met windmolens gekomen en ook de omvang van de gebieden is toegenomen. Windmolens zijn tegenwoordig rond de 100 meter hoog, terwijl andere objecten in het landschap vaak rond de 25 meter zitten. Hierdoor treedt schaalverwarring op, de waarnemer van een windmolen kan de hoogte en de afstand niet juist inschatten waardoor een chaotisch beeld wordt gevormd. Hoe zichtbaar een windmolen is in het landschap is in de onderstaande afbeelding te zien. (CBS, et al., 2014) Figuur 11. Zichtbaarheid van windturbines in het landschap Als het landschap van oorsprong mooi is, of als de molens niet bij de identiteit van het landschap passen (wat vaak het geval is), is het verstorende effect groter. Als er andere objecten staan die het landschap verstoren (zoals hoogspanningsmasten of flatgebouwen) hebben nieuw toegevoegde verstorende effecten minder invloed op de waardering van het landschap. Zo zijn naar inschatting de effecten lager in het minder gewaardeerde agrarische gebied of bij industrieterreinen. In de onderstaande figuur is te zien hoe goed windmolens zichtbaar zijn per provincie. Op de x-as is het percentage areaal zichtbaar waarin de windmolens in een bepaalde mate zichtbaar zijn. De figuur is zo opgebouwd dat het percentage areaal waar windmolens zeer goed zichtbaar zijn eerst wordt getoond, en vervolgens de percentages areaal waarin windmolens steeds minder goed zichtbaar zijn. Er is niet bij vermeld hoeveel molens er staan, dit is wel van invloed op de zichtbaarheid. (Compendium voor de leefomgeving, belevingswaarde landschap, 2012) Figuur 12. Zichtbaarheid van windturbines per provincie. De waardering van een landschap gaat met een derde omlaag binnen een straal van 1,5 kilometer rondom molens met een hoogte van 100 meter. Na 2,5 kilometer van de molen is de waardering nog een kwart lager. (Compendium voor de leefomgeving, belevingswaarde landschap, 2012) Natuur Windmolens hebben verschillende effecten op vogels. Dit kan directe sterfte, verlies van leefomgeving en barrière vorming zijn. Barrière vorming kan komen als vogels de parken gaan mijden. Zo verdwijnt er leef-, broed- en foerageergebied. Vooral ’s nachts en met slecht weer wil het wel eens voorkomen dat vogels zich doodvliegen. (Vogelbescherming) Tegenwoordig zijn de molens een stuk hoger dan ze waren, en draaien ze langzamer. Verwacht wordt dat hierdoor weidevogels niet meer op de zelfde hoogte als de wieken vliegen, en dat trekvogels ze beter kunnen ontwijken. (Wind communicatie, windenergie) Conclusie Windmolens hebben veel effecten op de leefomgeving door de grootte en doordat ze geluid en slagschaduw produceren. Door de grootte en de onderlinge afstand, zijn de molens van veraf nog zichtbaar en kunnen ze schaalverwarring veroorzaken. Ook brengen ze de waardering van het landschap naar beneden, en dalen de huizenprijzen. Door een goede inpassing met hoge beplanting en door rekening te houden met geluidscontouren kunnen deze effecten beperkt worden. Tegelijkertijd blijkt uit de literatuur ook dat toerisme niet negatief beïnvloed hoeft te worden, door slim te ondernemen kan toeristische winst uit windparken gehaald worden. Door rondleidingen te geven door het windpark, en bij de molens een plek om te recreëren aan te bieden kan begrip worden gecreëerd voor windmolens. Vogels hebben hinder van de parken. Om deze redenen worden windparken bij voorkeur niet geplaatst in natura-2000 gebieden, is het wenselijk om voor andere gebieden compensatie aan te bieden en kunnen beter hogere molens geplaatst worden. Wind op zee Wind op zee heeft andere effecten dan wind op land, en wordt daarom apart behandeld. Eerst worden het IJsselmeer en de Waddenzee beschreven, aangezien dit de twee hoofdlocaties zijn voor het plaatsen van wind op zee. Het IJsselmeer en de Waddenzee Het IJsselmeer en de Waddenzee zijn unieke wateren met elk een ander ecosysteem en een andere werking, zoals beschreven in de kopjes hieronder. De plaatsing van windmolens in deze gebieden kan gevolgen hebben voor het functioneren van de wateren. Het IJsselmeer Het IJsselmeer heeft veel veranderingen ondergaan wat ertoe heeft geleid dat het IJsselmeer van een binnenzee naar een meer in compartimenten is veranderd. (Rijkewaddenzee, 2011) Door de compartimentering van de meren is de natuur die er voorkomt gevoelig voor veranderingen. Seizoenschommelingen hebben grote effecten op het ecosysteem, en ingrepen van de mens brengen de natuur voor langere periode uit balans. (Natura2000 IJsselmeergebied, 2010) Het natuurlijke estuarium is grotendeels verdwenen door de aanleg van de afsluitdijk, en de soorten die in estuaria voorkomen worden belemmerd in de migratie tussen zoet- en zout water. In plaats voor het estuarium is een zoetwaterecosysteem gekomen. Hierbinnen komen de driehoeksmossel en de spiering voor, dit zijn belangrijke soorten en ze vervullen een grote rol binnen het ecosysteem. (Rijkewaddenzee, 2011) Echter is er in de laatste jaren een afname gemeten van de driehoeksmossel en de vissen, hierdoor komen ook minder vogels in het gebied voor. (Rijkewaddenzee, 2011) Door de specifiek omstandigheden is het IJsselmeer een waardevol gebied voor de instandhoudingsdoelstellingen, en is het aangewezen als Natura-2000 gebied. (Natura2000 IJsselmeergebied, 2010) De Waddenzee De Waddenzee is een uniek getijdengebied en is aangewezen als werelderfgoed en als Natura-2000. Het vormt een belangrijke rustplaats voor veel vogels. Eén van de grootte waarden van de Waddenzee is dat sedimentatie en erosie vrijwel ongehinderd kunnen plaatsvinden, hierdoor veranderd het landschap steeds. De Waddenzee varieert veel in zoutgehalte, licht, zuurstof en temperatuur. Bij laag water kan het licht goed doordringen in de bodem en biedt het voeding voor organismen. Bij hoog water blokkeert het troebele water de lichtinval en is het moeilijker om fotosynthese te laten plaatsvinden. Weinig soorten hebben zich goed weten aan te passen aan deze wisselende omstandigheden. Rond 2010 was er een afname te vinden van verschillende productieve organismen, die belangrijk zijn voor het goed functioneren van de Waddenzee. Chemische verontreinigingen zijn terug gedrongen waardoor er meer zeehonden en bepaalde vogelsoorten voorkomen. Wel is de Waddenzee gevoelig voor veranderingen in de hydrodynamica, door de masten van de molens in het water zal mogelijk de stroming plaatselijk veranderen. (Wortelboer, 2010) Effecten Er is wisselende literatuur over de effecten van windmolens op zeezoogdieren. Als er meerdere parken tegelijkertijd worden aangelegd, en dus op meerdere locaties wordt geheid, is een groot deel van de Noordzee niet meer geschikt voor bruinvissen (RWS water verkeer en leefomgeving, MER, 2014). Daarom is er bepaald dat er maximaal zes maanden lang mag worden geheid, en maar voor één park per keer (NWEA, wind op zee). Als de parken eenmaal operationeel zijn komen zeehonden en bruinvissen geleidelijk terug naar het gebied. Over andere soorten zeezoogdieren is maar weinig bekend, en daarom wordt de bruinvis als voorbeeld gebruikt. (RWS water verkeer en leefomgeving, MER, 2014) Omdat windmolens op zee vaak verder van de kust worden neergezet hebben soorten als zeeeenden geen hinder van de parken. Vogels die verder de zee op gaan, zoals Jan van Genten en zeekoeten, worden wel verstoort door de windmolens. Ze komen minder voor in de parken, maar helemaal afwezig zijn ze niet. (Imares, windpark op zee, 2013) In windparken zijn geen vaartuigen toegestaan. Door de aanleg van windmolenparken is er beperkter ruimte voor vaarwegen en wordt de recreatievaarder dichter naar de beroepsvaart gedreven. Het is van belang om een afscheiding tussen de twee te houden om ongelukken te voorkomen. Ook de vis- en vaarmogelijkheden van de (sport)visserij wordt minder, omdat de windparken niet toegankelijk zijn. Als er parken worden aangelegd zal er om de parken heen moeten gevaren. Hierdoor moeten grotere afstanden worden afgelegd voordat ze bij een vislocatie zijn aangekomen. Ook de vaarten waarmee vistrips worden georganiseerd zullen een langere weg moeten begaan, waardoor minder tijd is om te vissen. (RWS water verkeer en leefomgeving, MER, 2014) Door dit vaar-en visverbod doen vispopulaties het goed in aanwezigheid van een windpark. (NWEA, wind op zee) Het effect op trekvissen is verwaarloosbaar omdat deze vissen vooral waarde hechten aan de kwaliteit, bereikbaarheid en beschikbaarheid van zoet water, en de parken verder op zee staan. Voor vislarven wordt aangehouden dat 100% van de larven sterft binnen één kilometer van de locatie tijden het heien. (RWS water verkeer en leefomgeving, MER, 2014) Er wordt verwacht dat er ook effecten zijn op het bodemleven in het windpark, ook de bodem woelende vissen zullen er beter gedijen net zoals de bodemorganismen. In het onderzoek van Duineveld en partners uit 2012 komt naar voren dat de soortengemeenschap wel is veranderd maar dat niet duidelijk is waardoor de verandering heeft plaatsgevonden. (Duineveld, et al., 2012) Over het algemeen staan recreanten positief tegenover windenergie, als het Voor erosie bescherming worden er stortstenen rond de park maar niet zichtbaar is. Het heeft een masten gedeponeerd, hier ontstaan nieuwe biotopen waar negatief effect op de beleving van het andere soorten zich kunnen huisvesten. De stenen zorgen voor strand en de zee als de molens wel een verrijking van de ecosystemen in de kust. Zo zijn de kleine zichtbaar zijn. Windmolens zijn voor dieren met 10% toegenomen, en de totale biomassa met 49%. recreanten op het stand niet meer Hierdoor is er meer voedsel voor hogere dieren in de kringloop. zichtbaar als deze meer dan 35 kilometer Er zijn zelfs twee soorten aangetroffen die voor de plaatsing van de kust worden geplaatst. Als de van de windmolens niet eerder voorkwam in dit deel van de molens op een afstand van 22 kilometer Nederlandse Noordzee, namelijk een mosdiertje (Celleporella vanaf de kust staan, geeft 94% van de bezoekers aan terug te willen keren naar hyalina) en een vlokreeft (Stenothoe sp). (Imares, windpark op dat strand. Dit is nog 74% als de molens zee, 2013) op een afstand van 10 kilometer staan. (RWS water verkeer en leefomgeving, MER, 2014) Door gebruik te maken van een externe stroombron als corrosiebescherming worden er geen stoffen afgegeven aan het water. Soms wordt er aluminium gebruikt, dit lost op in de loop van 20 jaar in het water. Bij een park met 75 molens zal het aluminiumgehalte met 0,008 ug/l per jaar toenemen, terwijl de grenswaarde van drinkwater op 0,2 mg/l zit. Schade aan de waterkwaliteit wordt hierdoor nauwelijks veroorzaakt. (RWS water verkeer en leefomgeving, MER, 2014) Conclusie Windparken op zee hebben weinig effecten op de leefomgeving mits ze voldoende uit de kust worden geplaatst, of als ze samen met herkenbare landschappelijke lijnen worden geplaatst. Wel heeft het effecten op de vaart. Er moet gewaakt worden dat de recreatievaart en de beroepsvaart niet te dicht bij elkaar komen in verband met veiligheidsrisico’s. Om zeezoogdieren en andere organismen te ontzien zijn al goede maatregelen genomen door de maximaal zes maanden heien per keer regel. Door het vis- en vaarverbod doen de vispopulaties binnen de parken het zeer goed, waar hogere dieren van profiteren. Door de parken voldoende van de kust te zetten worden negatieve gevolgen voor recreatie beperkt. Voor schade aan de waterkwaliteit in het IJsselmeer hoeft niet gevreesd te worden, het blijft onder de norm voor zoet water. Zonne-energie Zonnepanelen zijn een stuk kleiner dan windmolens en hebben geen bewegende onderdelen, maar hebben ook effecten op de leefomgeving, het landschap en de natuur. Leefomgeving Het is bekend van sommige merken zonnepanelen dat deze gevoeliger zijn voor brandgevaar. Dit komt meestal door een slechte elektrische aansluiting tussen de kabel en de printplaat. Dit kan leiden tot het smelten of in brand vliegen van een zonnepaneel. Het brandgevaar neemt toe als de zon sterker wordt. (Woude, 2013) Het komt voor dat er zonnepanelen op daken worden geplaatst die asbest bevatten. Er wordt door de asbest laag heen geboord voor de bevestigingspunten van de panelen, en zo komt er asbest vrij. Het is niet toegestaan om een dak met asbest te verstoren, en als dit wel gedaan wordt kan de opdrachtgever een boete krijgen en het bedrijf wat het heeft uitgevoerd kan bestuurs- en strafrechtelijke maatregelen verwachten. (Inspectie leefomgeving en transport) Dan is er ook nog elektrosmog welke een impact heeft op de gezondheid. Elektrosmog wordt veroorzaakt door elektromagnetische straling. Ook de natuur brengt elektromagnetische straling voort door bliksem, zonnestraling en de straling uit de aarde zelf. Dit heeft een ander karakter dan de kunstmatige spanning van elektrische apparaten. De elektrische apparaten die tegenwoordig veel gebruikt worden hebben een wisselspanning, en bij de omzetting van gelijkstroom naar wisselstroom ontstaat schadelijke straling. Enkele voorbeelden van symptomen van elektrosmog zijn: slecht slapen, duizeligheid, gewrichtsklachten en allergieën. ( (Wel en Zijn, elektrosmog) en (MemonizerSolar)) Bij het opwekken van energie door zonnepanelen is er een omvormer nodig om de energie om te zetten in wisselstroom. Er zijn inmiddels apparaten op de markt die de elektromagnetische straling van zonnepanelen kunnen neutraliseren. (MemonizerSolar) Er zijn verschillende rapporten over de effecten van elektrosmog maar er is niet veel bekend hierover in relatie met zonnepanelen, en welke risico’s dit kan brengen. (Wel en Zijn, elektrosmog) Landschap Het effect van zonnepanelen op het landschap is niet zo groot als dat van windmolens. Zonnepanelen zitten meestal op daken. Ze zijn echter wel zichtbaar en sommige mensen nemen er aanstoot aan. Als er economische winst uit gehaald kan worden wordt er minder hinder ondervonden. Ook kunnen moderne zonnepanelen in het dak worden ingebouwd voor een verminderd storend effect. Verder is het wenselijk om, als er op meerdere daken panelen worden geplaatst, naar eenheid te streven. (Thoral, 2014) Figuur 13 (Provincie Drenthe, zonneakkers, 2014) De impact van zonneakkers is groter, ze hebben een sterk industriële uitstraling. De panelen staan schuin opgesteld, en de akkers moeten enkele hectaren groot zijn om functioneel te zijn. Zonneakkers bieden weinig mogelijkheden tot multifunctioneel ruimtegebruik. Er kan bijna geen gras tussen de panelen groeien en schapen kunnen er niet onder door. Een goede plek voor zonneakkers zijn de schuine vlakken bij stortplaatsen en dijken. Om de zonneakkers uit het zicht te onttrekken kunnen ze worden geplaatst in gebieden waar veel beplanting omheen staat. Als in een open landschap zonnepanelen worden geplaatst verdwijnt het gevoel van openheid. Ook moet er gewaakt worden dat zonneakkers geen concurrentie gaan vormen met voedselproductie. (Thoral, 2014) Bij Groningen airport Eelde zijn door de provincie Drenthe onlangs de mogelijkheden voor een zonne-akker op het vliegveld verkend. Hier zijn veel innovatieve ideeën uitgekomen. Er zijn zes bureaus ingeschakeld die elk een eigen visie hebben gepresenteerd. Buro Harro ziet het vliegveld als deel van het landgoed, en de overgang van beekdal naar esdorpen naar landgoed wordt zichtbaar door de panelen dichterbij elkaar of verder weg te zetten zodat er meer blauw (van de panelen) of meer groen (van de beplanting tussen de panelen) zichtbaar is. Ook zijn ze voor het plaatsten van kassen die bedekt zijn met zonnepanelen. In de schaduwrijke omgeving die daaronder gecreëerd wordt groeien varens uitstekend. Bijkomend voordeel van het plaatsten van varens onder de panelen is dat de varens de panelen afkoelen, waardoor een 1% hoger rendement kan worden behaald (wat voor 45 hectare 75 duizend euro per jaar betekend). Door te kiezen voor zeldzame soorten varens wordt bijgedragen aan het behouden van zeldzame plantensoorten. Op deze manier is meervoudig ruimtegebruik toegepast. (Provincie Drenthe, iconische zonneakker, 2015) Natuur Als zonnepanelen op een dak worden geplaatst is het effect op de natuur nihil, er spoelen geen schadelijke stoffen af en dieren hebben er geen hinder van. Zonnepanelen op een akker of in een weide kan wel indirect schade geven aan natuur. De plekken waar zonnepanelen worden geplaatst zijn niet meer bruikbaar als natuurgrond. Een goede oplossing is om de panelen aan de randen van natuurgebieden te zetten. Echter is er nog weinig tot geen onderzoek gedaan naar de effecten van zonnepanelen op de natuur. Conclusie Zonne-energie heeft beperkte effecten op de leefomgeving. Sommige panelen hebben een vergrote kans op brand, door een slechte aansluiting van de printplaat. De effecten van elektrosmog zijn nog onuidelijk. In tegenstelling met windmolens is bij zonnepanelen in akkers geen meervoudig ruimtegebruik mogelijk als de panelen op de grond worden geplaatst. Innovatieve oplossingen om dit toch mogelijk te maken zijn in volle gang. Als er zonne-akkers worden aangelegd kan het zo zijn dat de natuur plaats moet maken voor de zonnepanelen, of dat bestaande natuur niet verder kan worden uitgebreid omdat er zonnepanelen komen. Er moet gewaakt worden dat de natuur niet te veel plaats moet maken voor de panelen, en dat er compensatie wordt aangeboden voor de verloren ruimte. Een goede inpassing aan de randen van natuurgebieden is een mogelijkheid. Groen gas De grote installaties met een koepel en een aantal hectaren aan gewassen hebben zo hun impact op de leefomgeving, het landschap en op de natuur. Leefomgeving Vergisters kunnen geuroverlast geven. Bij geurhinder komen meestal hoofdpijn en misselijkheid als symptomen naar voren. Zodra de bron is weggenomen stoppen de symptomen en zijn er geen blijvende klachten. In biogas komen een aantal schadelijke stoffen voor. Methaan bijvoorbeeld. Dit kan ademnood, Bij een vergistingsinstallatie lekt altijd wat methaan, hoofdpijn en sufheid veroorzaken. Daarnaast is het dit is 23x sterker als broeikasgas dan CO2. Er is een uiterst ontvlambaar. Ook zwavelpoeder komt in winst op de uitstoot van methaan als dit vergeleken biogas voor. Het is herkenbaar aan de geur van wordt met het uitrijden van mest over het land. Echter rotte eieren. Het kan tot misselijkheid, keelpijn, als gewassen vergist worden zonder mest, en er lekt hoofdpijn, duizeligheid, hartkloppingen, toevallen methaan is er sprake van actieve omzetting van CO2 en bewusteloosheid leiden. En als het in contact naar methaan. (Wiskerke, 2011) komt met de huid treden er ernstige bevriezingsverschijnselen op. Het is hierom van belang dat er goed gecontroleerd wordt op lekkages. (Woude, 2013) Landschap Alleen de vergistingsinstallatie zelf heeft invloed op het landschap, maar omdat deze bijna altijd op boerenerven staan is het effect op het landschap te verwaarlozen. (Thoral, 2014) Wat wel zichtbaar is, zijn de gewassen die worden verbouwd voor de productie. Dit kan effecten geven op het landschap als de akkers die gebruikt worden eerst een andere functie hadden. Als er steeds meer vraag komt naar energie uit biomassa kan dit leiden tot een monocultuur van bijvoorbeeld maïs voor energieteelt. De teelt van energiegewassen kan andere gewassen gaan verdringen. Als eerste zullen de gewassen die een lage financiële opbrengst hebben ruimte maken voor energiegewassen. Als er meer druk komt op het verbouwen van energiegewassen zal ook worden gekeken naar bos en natuur, en naar akkers die gebruikt worden voor voedselproductie. (Zwart, et al., 2006) Natuur Mais, tarwe en suikerbieten worden vaak gebruikt als bijstook voor biogas, samen met mest. Maar deze gewassen kunnen ook worden vergist zonder mest. Vergisting zonder mest vereist dat er meer gewassen worden gebruikt dan bij covergisting. Bemesting van de gewassen blijft noodzakelijk, ook bij covergisting, alleen worden bij covergisting minder gewassen gebruikt. Dit kan gedaan worden met het digistaat van de vergisting. (Wiskerke, 2011) Residuen van de landbouw kunnen worden gebruikt voor covergisting. Veel van deze residuen kennen al een bestemming. Een deel wordt voor veevoer gebruikt, en een deel voor verrijking van de bodem door de residuen in de grond te ploegen. Het digistaat (wat overblijft na de vergisting) wat wordt gewonnen bij vergisting kan weliswaar worden uitgereden over het land, maar bij vergisting worden er nutriënten onttrokken. Hierdoor verarmt de bodem in vergelijking met het inploegen van de residuen. Er zijn in de landbouw ook reststromen. Deze hebben geen andere toepassing en worden nu vaak verbrand na de oogst. Als deze producten worden gebruikt voor de productie van groen gas wordt concurrentie met voedseltoepassingen vermeden. Echter zijn deze reststromen vaak een teken van niet duurzame landbouw. Als de landbouw wordt verduurzaamd zullen reststromen wellicht niet meer beschikbaar zijn voor groen gasproductie, omdat ze helpen de bodemkwaliteit op peil te houden. (Wiskerke, 2011) Vergassing is een andere manier om energie uit biomassa te halen, waarbij gebruik gemaakt wordt van hoge temperaturen. Verwacht wordt dat grootschalige toepassing van vergassing pas vanaf 2020 op gang komt. Dan kan hout kostenefficiënt worden geïmporteerd. Dit hout zal voornamelijk buiten Europa weggehaald worden, nu wordt het ingekocht op de mondiale houtvezelmarkt waar ook het hout voor de papierproductie vandaan komt. De landbouw- en voedselorganisatie van de Verenigde Naties (FAO) geeft aan dat in veel regio’s het natuurlijke bos wordt vervangen door productiebos en houtplantages. Waar natuurlijk bos blijft doorgroeien, wordt productiebos op een gegeven moment geoogst en gebruikt voor andere toepassingen (zoals papier en vergassing). Bij de vervanging van natuurlijk bos door productiebos is er geen netto bosverlies. Het verlies zit in de biodiversiteit door het verlies van natuurlijke waarden, en de uitstoot van CO2. Om klimaatwinst uit vergassing mogelijk te maken moet er nu al gedacht worden om koolstof vast te leggen in duurzame plantagesystemen. (Wiskerke, 2011) Biomassa heeft een korte kringloop, en slaat daarom snel CO2 op bij de groei. Er wordt vaak gezegd dat energie uit biomassa CO2 neutraal is. Deze uitspraak kan in twijfel worden getrokken. Als biomassa bossen vervangt, groeit er minder bos of wordt het bos belemmerd in de groei. Als deze bomen en planten niet geoogst worden nemen ze hun hele leven CO2 op. Deze CO2 wordt na verloop van tijd, door biologische processen, in de grond opgeslagen. Het verwijderen van die planten en ze gebruiken voor bio-energie betekend dat de plant voor een deel van zijn leven CO2 heeft opgenomen, maar in plaats van deze in de grond op te slaan wordt het in de lucht uitgestoten. De hoeveelheid CO2 die uitgestoten wordt is meer dan de plant heeft opgenomen gedurende zijn levenspanne. (European Environment Agency Scientific Committee, 2011) Het voordeel van brandstoffen uit biomassa is dat er geen fossiele brandstoffen gebruikt worden, op die manier wordt CO2 uitstoot wat duizenden jaren heeft vastgelegen vermeden. Conclusie De productie van groen gas door vergisting kan geuroverlast geven doordat er methaan lekt. Het zal niet meer overlast geven dat het uitrijden van (kunst)mest over het land, aangezien de hoeveelheid methaan die ontsnapt vele malen kleiner is dan de hoeveelheid methaan in mest. Bij vergisting worden vaak residuen van de landbouw gebruikt. Echter kennen veel van deze residuen al een andere bestemming, en kan het gebruik hiervan leiden tot verarming van de bodemkwaliteit. Ook kunnen reststromen gebuikt worden die nu geen andere toepassing hebben binnen de landbouw. Deze stromen zijn vaak een signaal van niet duurzame landbouw. Als de landbouw verduurzaamt wordt is het mogelijk dat reststromen een andere, nuttigere toepassing krijgen om de kringloop te sluiten. Belangrijk is dan dat het gebruik van de reststromen niet leidt tot verarming van de bodem, of tot vermindering van gewassen voor diervoer. Bodem energie Bodem energie zit grotendeels onder de grond, en de meeste effecten die optreden zijn alleen onder de grond zichtbaar. Leefomgeving Omdat een warmte-koude-opslag onder de grond zit, zijn de effecten hiervan op de leefomgeving zeer beperkt. Zo is er geen geluidsoverlast, worden er geen schadelijke stoffen uitgestoten en ruik je de installatie ook niet. Omdat in een WKO vaak word gewerkt met water in combinatie met warmte is het aannemelijk dat er bacteriegroei zal plaatsvinden. Echter overleeft Legionella nauwelijks tot niet in water wat gebruikt word voor een WKO. Ook zijn er geen noemenswaardige hoeveelheden Clostridium aangetroffen. (Dinkla, et al., 2012) Landschap De winning van bodemenergie vindt grotendeels onder de grond plaats. Er zijn kleine, lage installaties boven de grond zichtbaar dicht bij of in het gebouw waar de bodemenergie wordt ingezet. Deze kunnen goed verborgen worden, door ze in te bouwen of door er een schuurtje omheen te plaatsen. Het effect op het landschap is verwaarloosbaar klein. Natuur Bij het doorboren van de ondergrond voor de aanleg van bodemenergie wordt de bodem verstoort. Door te boren in verschillende lagen in de ondergrond kan diep water naar boven komen, en oppervlakte water naar beneden stromen. Oppervlakte water en diep grondwater komen zo met elkaar in aanraking. Oppervlakte water kan vervuilingen bevatten die zo ook in het grondwater terecht komen. Er worden bij de aanleg van de verschillende systemen bodemvreemd materiaal in de bodem gebracht, denk hierbij aan de buizen en afdichtingsmateriaal. Op dit moment is het zo dat wanneer een systeem buiten werking wordt gesteld de buizen in de ondergrond achterblijven. De buizen veroorzaken geen chemische afzetting in de bodem, maar zijn wel fysiek aanwezig wat toekomstig bodemgebruik misschien kan vermoeilijken. (Stolker-Nannings, 2004) Open systemen werken vaak op een laagtemperatuursysteem, wat inhoudt dat het teruggepompte water niet meer dan enkele graden hoger of lager is dan de grondwatertemperatuur. Sommige systemen maken geen gebruik van het laagtemperatuurststeem, daar wordt water teruggepompt met temperaturen van 30°C, 60°C of 90°C. De chemische evenwichten zullen bij deze tempraturen veranderen. Zo kan het voorkomen dat geoxideerde metalen als ijzer en mangaan in het water oplossen. Er zijn planten die zeer goed groeien in gebieden waar meer ijzer in de grond zit. Als er meer ijzer in het water opgelost is, kan deze door planten worden opgenomen en kan de plantengemeenschap veranderen. Bij bodemenergie wordt soms gewerkt met hoge temperaturen. Vanaf een temperatuur van 40°C kunnen klei en veen inkrimpen en inklinken, dit gebeurt ook bij een verlaagde waterstand. Door de inklinking kan er schade aan bebouwing optreden. (Stolker-Nannings, 2004) Omdat open systemen grondwater uit de ondergrond onttreken kan er een verandering plaatsvinden in de stijghoogte, de grondwater stromingsrichting en in de stroomsnelheid. Plaatselijk kan de kwel en infiltratie veranderen, en hierbij kan kwelafhankelijke natuur worden aangetast en de plaatselijke samenstelling van planten kan veranderen. (Stolker-Nannings, 2004) In de bovenste meters van de ondergrond is er een jaarlijkse fluctuatie in de temperatuur. Hier zijn de organismen en ecosystemen op aangepast. Dieper in de grond is de temperatuur juist vrij constant rond de 10-12°C. Ook hier komen specifieke ecosystemen voor die afgestemd zijn op de temperatuur. Bij bodemenergie is er sprake van een verandering in de temperatuur van de ondergrond. Ecologen hebben wisselende ideeën over of bodemorganismen wel of niet afhankelijk zijn van de temperatuur. Sommige ecologen zeggen dat het bodemtype en de stroomsnelheid belangrijker zijn, terwijl anderen stellen dat temperatuur wel degelijk een belangrijke factor is. (Stolker-Nannings, 2004) Conclusie Nadat een WKO buiten werking is gezet is het beter om de buizen uit de grond te halen en de bodemlagen te dichten. Op deze manier is toekomstig gebruik van de bodem mogelijk en wordt waterverontreiniging voorkomen. Kolen- en gascentrales De gemiddelde temperatuur op aarde is omhoog gegaan na de industriële revolutie, en het gehalte aan CO2 is met 30% toegenomen. Dit is deels gekomen door het gebruik van fossiele brandstoffen, immers bij de verbranding hiervan komt CO2 in de lucht. (Milieu Centraal) De exacte bijdrage en gevolgen van fossiele energie is lastig te bepalen, omdat klimaatverandering niet alleen maar afhangt van fossiele energie maar omdat er meerdere factoren een rol spelen. Ook de exacte gevolgen van de klimaatverandering op de natuur zijn niet te bepalen. Leefomgeving Wereldwijd zal de temperatuur stijgen met 1,1°C tot 6,4°C ten opzichte van 1990. De zeespiegel zal tussen de 18 en 59 cm stijgen door het afnemen van de bedekkingsgraad in sneeuw en ijs. Deze speling is er door onvolledige kennis van temperatuur verzwakkende en versterkende processen, en door de onzekerheid over de toekomstige uitstoot van broeikasgassen en aërosolen. (Bessembinder, 2007) De IPCC maakt gebruik van verschillende scenario’s om de variatie binnen bepaalde factoren mee te kunnen nemen, en de bijbehorende verschillende toekomstbeelden. De wereldwijde gemiddelde luchttemperatuur is met 0,9°C gestegen in de periode tussen 1880-2012, de afgelopen 15 jaar was dit minder groot (onder andere door variaties in de oceaanstromingen). In drie van de vier scenario’s zal de temperatuur wereldwijd 2°C of meer hoger zijn aan het eind van de 21ste eeuw. In figuur 14 is te zien hoeveel de temperatuur is gestegen in De Bilt in de periode 1900-2010. De gemiddelde neerslag boven land van het Noordelijk halfrond is rond 1900 aan het toenemen. Neerslag hangt sterk af van de luchttemperatuur, warme lucht kan meer vocht vasthouden. De verschillen tussen natte gebieden en droge gebieden en tussen de seizoenen zullen toenemen. In figuur 15 is te zien hoeveel de jaarlijkse neerslag in Nederland is toegenomen. De horizontale streepjes in de beide figuren zijn de gemiddelden over 30 jaar. (Tank, et al., 2014) De zeespiegel is gemiddelde gestegen met 19 cm over de periode 1901-2010, met een tempo van 1,7 mm over de hele periode gezien. In de periode van 1993 tot 2010 lag het gemiddelde tempo hoger met 3,2 mm per jaar. Voor de Nederlandse kust geldt een tempo van 1,8 mm per jaar. Het is waarschijnlijk dat de gemiddelde zeespiegelstijging zal doorgaan met een tempo van meer dan 2,0 mm per jaar. (Tank, et al., 2014) In figuur 16 is te zien hoe de zeespiegel gestegen is, en hoe deze volgens verschillende scenario’s zal stijgen. Er is een range aangegeven in plaats van één lijn, omdat de stijging te maken heeft met meerdere factoren en er niet met zekerheid gezegd kan worden hoeveel dit zal zijn. De luchtkwaliteit in de toekomst hangt af van de uitstoot van vervuilende stoffen, en van veranderingen in het klimaat. De concentraties ozon worden vooral bepaald door de temperatuur, de zonnestraling en de uitstoot en aanvoer uit vervuilde gebieden en de ozonlaag. Ozon levert vooral in de zomer problemen, omdat dan de tempratuur hoger is en er meer zonlicht is. De concentraties fijnstof hangen sterk af van regen en wind. Wind uit het noorden en westen geeft relatief schone lucht van de zee, en wind uit het zuiden en oosten geeft meer vervuilde lucht van het land. Fijnstof is niet temperatuur afhankelijk, en kan gedurende het hele jaar in hogere of lagere concentraties voorkomen. (Tank, et al., 2014) De stijging van de temperatuur zal meer sterfte geven door hittestress, terwijl in de winter juist minder sterfte zal optreden. Ook zullen de hogere temperaturen een verlenging van het groei- en boeiseizoen van planten geven, waardoor allergieën voor pollen eerder beginnen en langer duren. (Tank, et al., 2014) Figuur 15. Temperatuur verandering 1900-2010 Figuur 14. Neerslag verandering 1900-2010 Figuur 16. Zeespiegelstijging en verwachte stijging Landschap De verbranding van fossiele brandstoffen werkt mee aan het versterkte broeikaseffect zoals eerder beschreven. Deze bijdrage is de hoofdreden waarom de transitie naar duurzame energie nodig is. Hiervoor zijn aanpassingen nodig in het landschap, welke in de vorige hoofdstukken beschreven zijn. Door de link tussen fossiele brandstoffen en de overgang naar duurzame energie kunnen de effecten op het landschap van de duurzame energiebronnen indirect toegeschreven worden aan fossiele brandstoffen. Ook de doelstellingen van de bijstook van biomassa in kolencentrales heeft zo zijn invloed op het landschap, welke gevonden kan worden onder groen gas. Een kolen of gas centrale wordt altijd gebouwd op een industriegebied. Echter is een kolen- of gascentrale over het algemeen een veel groter en massiever gebouw dan de gebouwen van andere industrie. En er zijn hoge schoorstenen aanwezig om de stoffen die vrijkomen bij kolen- en gascentrales de atmosfeer in te laten, waardoor ze van een grote afstand al te zien zijn. Natuur Door de temperatuurstijging stijgt de zeespiegel en verandert het klimaat. Met het klimaat veranderen ook de ecosystemen. Diersoorten zullen zich moeten aanpassen aan het veranderende klimaat, dit lukt de ene soort beter dan andere. Sommige soorten kunnen zich snel genoeg aanpassen, anderen verhuizen naar plekken die beter aan hun eisen voldoen. Ook de vegetatie zal veranderen. Bij een warmer klimaat horen nu eenmaal ander planten. (Milieu Centraal) Te grote stikstof deposities zijn negatief voor de biodiversiteit. Een beperkt aantal stikstof minnende planten zal sterker gaan groeien en de populatie gaan domineren ten koste van andere waardevolle soorten, waardoor uiteindelijk een lagere diversiteit aan planten zal voorkomen. (PBL, effecten verzuring en vermesting, 2014) In opdracht van Greenpeace Nederland zijn er vijf documenten over de stikstofdepositie toename in Duits Natura-2000 gebieden getoetst door Ökopol. In de gebieden die in deze onderzoeken worden onderzocht, worden de depositiewaarden voor vermestende en verzurende stoffen al overschreven. Uit de toetsing is gebleken dat alle rapporten te kort schieten op meerdere punten, en dat aannames en vooronderzoek niet goed beargumenteerd zijn. Er zijn geen of onvoldoende passende beoordelingen zijn gemaakt voor meerdere habitattypen. Het is noodzakelijk dat dit (alsnog) gebeurd, en dat ook andere Natura-2000 gebieden meegenomen worden die tot nu toe nog niet onderzocht zijn. (Tebert, 2013) Conclusie Kolen- en gascentrales staan op industriegebieden, en hebben daarmee geen toegevoegde negatieve effecten op het landschap. Indirect brengen ze wel alle effecten op het landschap van duurzame energie mee, omdat er een vervanger gezocht moet worden voor fossiele brandstoffen. Kolen- en gascentrales hebben effect op de natuur door de uitstoot van stikstof. Hierdoor voedselarme natuur verdrongen worden door soorten die meer voedingsstoffen gebruiken. Discussie en methodiek De effecten op specifieke natuurgebieden zijn niet genoemd, omdat moeilijk in te schatten is wat de effecten hierop zullen zijn. Daarom is het algemener genomen, en zijn de effecten op natuur en milieu in het algemeen genoemd. Wel is er een korte beschrijving gegeven van het IJsselmeer en de Waddenzee. Dit is gedaan omdat veel windmolens daar geplaatst zijn en geplaatst zullen worden, en daar dus ook effecten zullen hebben. Er is gekozen om de effecten van kolen- en gascentrales algemener te houden. De specifieke gegevens voor effecten op de leefomgeving en op de natuur waren niet of moeilijk vindbaar, en er was maar bepekte informatie aanwezig. Door het algemene plaatje weer te geven worden de effecten duidelijk weergegeven zonder te veel de diepte in te gaan. Bij wind op zee wordt er geen onderscheid gemaakt tussen leefomgeving, landschap en natuur. Hier is voor gekozen omdat de effecten van wind op zee zich vooral beperken tot natuur en leefomgeving. Voor de leesbaarheid is de informatie niet opgedeeld in hoofdstukken, omdat sommige effecten met elkaar samenhangen. Draagvlak en inpassing Bij de inpassing van duurzame energie wordt vaak gestuit op weerstand van de nabije bewoners. Dit is een gevolg van het ontbreken van draagvlak. Draagvlak voor duurzame energie in zijn algemeenheid is er wel, bijna iedereen is het er over eens dat duurzame energie goed is en dat het bewerkstelligt moet worden. Echter is er weerstand tegen de plaatsing van duurzame energie, voornamelijk door de effecten op de leefomgeving en het landschap die eerder in het rapport zijn genoemd. Draagvlak kan verbeterd worden door participatie in de plannen en door het meedelen in de winst. Maar ook door een goede inpassing en mitigerende regelingen voor de negatieve effecten door compensatie te geven voor waardeverlies van huizen, en door het opstellen van een gebiedsfonds waaruit wordt bijgedragen aan maatschappelijke projecten (zoals een bijdrage aan een dorpshuis, of de ontwikkeling van plaatselijke natuur). Weerstand wordt vooral veroorzaakt als er eerlijkheid en openheid ontbreekt en/of als er landschappelijke kwaliteiten worden bedreigd. Er zijn verschillende beweegredenen achter weerstand. (Travaille, 2013). Zo kunnen mensen tegen het principe windenergie zijn, maar tegenstand kan ook komen door mensen die bang zijn voor waardevermindering van woningen, verminderd wooncomfort of zijn ze wel voor windenergie maar tegen het proces van plaatsing op een bepaalde plek. Het is goed om duidelijk te krijgen welk geluid de overhand heeft zodat hierop kan worden ingespeeld. (Natuur en milieu Overijsel, 2012) Als mensen profijt kunnen halen uit een windpark is er meer draagvlak, ook inspraak in de planvorming werkt goed om draagvlak te versterken. Het profijt wat gehaald kan worden uit een windpark moet niet gezien worden als een afkoopsom door de mensen, maar als een logische en eerlijke verdeling waarvan de plaatselijke samenleving kan profiteren. (Travaille, 2013) Hierbij is het belangrijk dat de Gemeente positief staat tegenover windenergie, en mee wil werken aan de plaatsing. Waarbij ook de argumenten van de voorstanders onder de aandacht van het bestuur moet worden gebracht. Vaak zijn vooral de tegenstanders te horen. Hierdoor krijgen lokale bestuurders een verkeerd beeld. (Natuur en milieu Overijsel, 2012) Burgers die van te voren al standpunten hebben geformuleerd veranderen moeilijk hun mening, Een mooi voorbeeld van een burgerinitiatief is het Windpark zelfs als ze mee kunnen werken aan Nijmegen-Betuwe. Het project is gestart door Eneco en er was geen een landschapsplan en kunnen sprake van de opzet van een participatiefonds. Door omstandigheden profiteren van de opbrengst. Burgers heeft Eneco zich terug getrokken van het project. De gemeente was moeten in een zo vroeg mogelijk bereid het door te zetten door middel van initiatief van haar burgers. stadium worden betrokken bij het Voor een professionele aanpak zijn de coöperatie WindowerNijmegen proces, hierbij is het belangrijk om en de stichting Wiek-II (bestaande uit de Natuur en Milieufederatie en regelmatig te communiceren ook als een lokale windontwikkelaar) opgericht. Weerstand van de inwoners er niks nieuws te melden is. Ook van de gemeente blijft vrijwel uit door het coöperatieve op te pakken. moet het nut van windenergie De bedoeling is om het windpark volledig eigendom te maken van de herhaald blijven worden, zo blijft de coöperatie door rond de drieduizend participanten te krijgen die elk noodzaak duidelijk. ongeveer 1000 euro inleggen. De participanten van het fonds zullen Windontwikkelaars zijn niet altijd een rendement van 6% krijgen, en hebben redelijke zekerheid. Als alle even positief over het vroegtijdig vergunningen worden goedgekeurd en tegenprocedures beperkt naar buiten brengen van hun blijven begint de bouw in 2016 of 2017. Om de financiën rond te plannen met het oog op krijgen is een lening afgesloten bij de gemeente Nijmegen. Mocht de grondposities. Hierdoor wordt het bouw geannuleerd worden ligt het risico bij de gemeente. bemoeilijkt om burgers vroegtijdig bij “Als mensen een goed rendement krijgen, en het project duurzaam én lokaal is, van henzelf, dan doen ze wel mee”- Alex de Meijer. http://www.hieropgewekt.nl/kennis/samen-met-lokale-overheidorganisatie-ontwikkeling-windenergie/windprojecten-van-top-down de planvorming te betrekken. (Natuur en milieu Overijsel, 2012) Het halen van profijt uit windparken door burgers kan goed in de vorm van een participatiefonds worden gegoten. Burgers dingen mee in de winst van een windpark, en vaak wordt het geld uit het fonds ingezet voor maatschappelijke projecten als een dorpshuis of de restauratie van een plaatselijke kerk. Er zijn verschillende juridische vormen waarin een participatiefonds kan worden gegoten. In de onderstaande figuur 17 is te zien welke vormen bestaan, en waar de verantwoordelijkheden liggen binnen de verschillende vormen. Het meest gebruikt voor windenergie is een stichting. Hierbij is er een bestuur wat doorgaans bestaat uit de initiatiefnemers van het windpark of de opdrachtgevers. Dit bestuur heeft ook alle zeggenschap en regelt de betalingen. Op deze manier hebben de participanten weinig omkijken naar het fonds. (AT Osborne, 2014) Voor meer draagvlak kan het bestuur bestaan uit bewoners uit het dorp. Er moet inzichtelijk gemaakt worden wat het rendement is, hoeveel werkgelegenheid, welke opleidingsmogelijkheden er zijn en welke kansen voor recreatie en toerisme worden gecreëerd. Zo wordt duidelijk hoe de lokale economie gesimuleerd wordt, en wordt draagvlak vergroot. Voor de negatieve effecten van windenergie moet vroegtijdig eventuele compensatie voor worden afgesproken, in een andere vorm dan participatie. (Natuur en milieu Overijsel, 2012) Figuur 17. Verschillende juridische vormen Er zijn verschillende beleggingsfondsen zoals Meewind en Zeewind (onderdeel van Meewind) voor windenergie. Door deze fondsen kunnen mensen participeren en beleggen in de aanleg van een windpark. Voor uitleg en een uitgebreide beschrijving zie: meewind.nl/over-ons Ook voor zonne-energie bestaan soort gelijke initiatieven, zoals het Friese Fûns Skjinne Fryske Enerzjy en Zon zoekt Drenth. De Friese variant is een investeringsfonds die zich richt op zakelijke projecten die aantoonbaar tot broeikasgas reductie leiden, en iets toevoegen voor de werkgelegenheid. De visie van Feddes (2011) geeft een interessante blik op de inpassing van molens, namelijk dat windmolens van veraf een signaal kunnen afgeven aan het landschap. Er is van ruime afstand te zien waar de Eemshaven ligt en waar de Kreekraksluizen de Oosterschelde insteken, omdat In het begin van het spoorwegtijdperk ontstonden er ‘ziekten’ die te hier windmolens staan. Door maken hadden met het reizen met de trein. Twintig jaar later bleek dit windmolens bij en langs grote treinsyndroom verdwenen te zijn, en had de mens zich aangepast aan landschapspatronen te plaatsen deze nieuwe manier van reizen. Ook de komst van flatgebouwen gaf kan een herkenningspunt veel weerstand in het begin, maar inmiddels zijn we er eraan gewend. worden gecreëerd. Vooral aan de Hetzelfde is nu eigenlijk aan de hand met windmolens. Bij protesten kust werkt dit goed door de tegen windmolens is vooral de oudere generatie te horen. De jongere lange lijnen. Hierdoor wordt er generatie schijnt minder weerstand te hebben tegen duurzame vormen van energieopwekking. Misschien verdwijnt de weerstand tegen windmolens wel samen met de oudere generatie? (Noorman, et al., 2011) gestreefd naar het concentreren van windmolenparken aan de kust waarbij de kustlijn langs het wad open blijft. Als men op de wadden staat mogen de molens geen muur vormen op het vaste land, dan is er te veel sprake van horizonvervuiling. Wel kunnen belangrijke plekken waar land over gaat in zee worden uitgelicht door het slim plaatsen van windmolens. Door gebieden te zoeken langs dijken, dammen, havens, kanalen en andere grote herkenbare punten kan ruimte geboden worden aan de volledige doelstelling van 6000 MW aan windenergie op land. Feddes vindt dat door juist de molens te combineren met grote herkenningspunten de molens iets kunnen toevoegen aan het landschap. Door op deze manier te sterven naar inpassing kan draagvlak voor het plaatsen worden versterkt. (Feddes, 2011) Conclusie Draagvlak kan verbeterd worden door participatie (in plannen of in winst), door compensatie voor negatieve effecten en door een goede inpassing. Hiervan werkt vooral participatie in de vorm van een fonds heel goed, economisch voordeel is een trigger om voorstander te zijn van de plannen. Door burgers mee te laten denken in de plannen wordt het meer hun eigen idee, en kunnen ze mee denken over de plaatsing. Een goede inpassing kan bijvoorbeeld gedaan worden door de molens langs landschappelijke lijnen te plaatsen, en de molens iets toe te laten voegen aan het landschap. Voorbeelden In het volgende hoofdstuk worden een aantal voorbeelden gegeven en uitgewerkt over draagvlak en de effecten van de plaatsing van duurzame energie. Voor draagvlak wordt een participatie model bekeken. Voor plaatsing van duurzame energie wordt een model gebruikt waar een aantal scenario’s zijn doorgerekend. Participatie model Denemarken In Denemarken is een participatiemodel voor windenergie opgezet om draagvlak te creëren voor windmolenparken. Dit model bestaat uit verschillende onderdelen. Als er een windmolenpark wordt aangelegd moet er in ieder geval 20% aan aandelen worden aangeboden voor de verkoop aan nabije bewoners. Iedereen van 18 jaar en ouder die maximaal 4,5 kilometer van dichtstbijzijnde molen woont, krijgt de kans aangeboden om aandelen te kopen. De windturbines waar aandelen van worden aangeboden zijn ten minste 25 meter hoog, ook offshore windmolens vallen onder deze regeling. Als er vraag is naar meer dan 20% van de aandelen hebben de mensen die dichterbij wonen voorrang. Als de bewoners dicht bij de molens niet alle aandelen willen kopen, worden de aandelen aangeboden aan de overige inwoners van de gemeente. De initiatiefnemers moeten het financiële plaatje voor het plaatsen van het park inzichtelijk maken, en toelichten op een informatiebijeenkomst. Daar wordt ook aangekondigd dat er aandelen aangeboden worden, en dit wordt ook in een lokale krant geplaatst. Binnen 4 weken na de aankondiging moeten inwoners bepalen of ze een aandeel willen kopen. Het tweede onderdeel is een regeling dat het waardeverlies wat optreedt aan woningen (die dichterbij een windpark staan dan zes keer de totale lengte van de dichtstbijzijnde molen) dekt. Dit geldt alleen als er meer dan 1% waardeverlies optreedt, en binnen vier weken na de informatiebijeenkomst een aanvraag is ingediend. Ook is er een gebiedsfonds, het geld hieruit kan gebruikt worden voor verbetering van het landschap en recreatie. Als laatste is er ook een garantiefonds welke is opgezet om de vooronderzoeken te financieren die voorafgaan aan de plaatsing van een windpark. Hiervoor is 10 miljoen Deense kronen beschikbaar, verspreidt over de aanvragen. Om al deze onderdelen goed te laten draaien is een overkoepelende organisatie opgezet die alles regelt van de aanvragen tot de technische support. (Jensen, et al., 2009) Er wordt vaak met enthousiasme gepraat over het Deense model in de Tweede Kamer en bij de Provinciale Staten van Groningen. Echter is een motie van de Gemeente Veendam om een soortgelijk model op te richten niet aangenomen. (Redactie Duurzaamnieuws, 2013) Wel is een bijdrage aan een gebiedsfonds in verschillende provincies een voorwaarde voor het plaatsen van een windmolenpark, en wordt er steeds vaker een participatiefonds opgericht zodat burgers mee kunnen profiteren. Clean Energy Design Tool Dit model is ontworpen door Pierie, werkzaam bij Hanze Hogeschool Groningen (Pierie, 2015). In het model kan een huishoudenaantal worden ingevoerd, en kan er gekozen worden welke installaties ingezet gaan worden om de energie-, warmte- en transportvraag te beslaan. Vervolgens komt er een set aan grafieken uit waar gezien kan worden in hoeveel procent van de totale vraag is voldaan, hoeveel hectare gebruikt zal worden, hoeveel procent waarmee opgewekt wordt en wat de milieueffecten zijn. Er zijn drie scenario’s uitgewerkt die hieronder kort worden weergegeven. Er wordt naar de bijlage: “Clean Energy Design Tool” aan het eind van dit rapport verwezen voor een uitgebreide beschrijving van het model, en een uitgebreide beschrijving van de uitkomsten van de verschillende scenario’s ook voor de grafieken over de efficiëntie en de CO2 uitstoot wordt naar de bijlage verwezen. Dorp Er is voor dit scenario een denkbeeldig dorp gebruikt wat uit 2500 huishoudens bestaat. Hiervan worden 1000 huizen bekleed met zonnepanelen voor elektriciteit. Deze huizen krijgen tevens een CHP (Warmte Kracht Koppeling, gelijktijdige opwekking van warmte en elektriciteit). Ook krijgen 1000 huizen een warmte pomp gecombineerd met zonnewarmte, en 500 huizen een CHP met zonnewarmte. Er worden 3 grote windmolens geplaatst, en er wordt 5 hectare aan maïs verbouwd voor covergisting. Tevens wordt er een zonne-akker aangelegd van 3 hectare. Er kan 250 kWh aan energie worden opgeslagen. Met deze ingevoerde gegevens kan aan 61% van de energievraag van het dorp worden voldaan, en 100% van de warmtevraag. De kostprijzen zijn laag, en er wordt iets meer dan 250 hectare aan land gebruikt. In de cirkeldiagrammen is te zien waar de warmte en elektriciteit wordt opgewekt in procenten per gebruikte installatie. Zo wordt de elektriciteit grotendeels door de CHP opgewekt (60%), en de warmte door de warmtepompen (80%). Het vervoer wordt voornamelijk door de wind opgewekt (73%), en een klein percentage door de zon. Voor de elektriciteit is de efficiëntie heel hoog. Er hoeft weinig energie ingestopt te worden vergeleken met de hoeveelheid energie die eruit komt. De uitstoot van CO2 per opgewekt kWh is wel hoog. Voor warmte opwekking is de efficiëntie ongeveer even hoog, maar wordt er meer CO2 uitgestoten. Transport heeft een lagere efficiëntie, er moet meer energie ingestopt worden om er energie uit te krijgen. De uitstoot van CO2 is wel laag. Gemeente De provincie Groningen telt 286.645 huishoudens. Er worden 200.000 huizen voorzien van zonnepanelen voor elektriciteit, gecombineerd en een CHP zonder zonnewarmte. Er worden 90.000 huizen voorzien van een CHP met zonnewarmte, en 90.000 huizen krijgen een warmtepomp met zonnewarmte. Er worden 100 grote windturbines geplaatst welke voor de elektriciteitsvraag van de huishoudens ingezet zullen worden, en van alle huishoudens wordt het GFT verzameld voor covergisting. Er is een opslag capaciteit van 1000 kWh aan energie. Hier wordt er in 76% van de totale energievraag voorzien, en voor 63% in de totale warmtevraag. De kostprijzen zijn hoog, behalve die voor warmte. Er wordt 1.700 hectare aan land gebruikt, wat omgerekend 1.7 km2 is. In de cirkeldiagrammen is te zien dat door de CHP het meeste elektriciteit wordt opgewekt (60%), en dat de warmte 50% door warmtepompen en 50% door CHP wordt opgewekt. Het transport wordt volledig opgewekt door groen gas, echter is de totaal hoeveelheid minder dan 1%. De efficiëntie voor elektriciteit is het laagst, er moet veel energie ingestopt worden om er energie uit te krijgen. Transport en elektriciteit zitten op hetzelfde niveau van CO2 uitstoot, terwijl warmte veel hoger zit. Noord Nederland De drie noordelijke provincies hebben gezamenlijk 783.423 huishoudens. Omdat het makkelijker rekent wordt dit op 784.000 afgerond. In de figuur hiernaast is te zien wat is ingevuld. Zo krijgen 500.000 huizen zonnepanelen, waarvan 300.000 een CHP erbij krijgt. 140.000 huizen krijgen een CHP met zonnewarmte, en 140.000 huizen een warmtepomp met zonnewarmte. Er worden 1000 windmolens geplaatst waarvan 500 voor de elektriciteitsopwekking voor huizen worden ingezet en 500 voor transport. Er wordt 50 hectare aan mais verbouwd voor covergisting, en er is een opslag capaciteit van 1000 kWh. Er wordt zo in 83% van de energievraag voorzien. De warmtevraag wordt voor 36% gedekt, en er is 7% aan energie beschikbaar voor transport. De kostprijzen in dit scenario blijven laag, behalve die van elektriciteit, die is iets aan de hoge kant. Om dit te realiseren zal rond de 16.500 hectare worden gebruikt, wat 165km2 is. De elektriciteit wordt heel wisselend opgewekt, waarmee 45% door CHP, 28% door wind en 21% door zon-PV. De warmte wordt 50/50% opgevuld door warmtepompen en CHP. Het transport wordt grotendeels opgewekt door wind (98%), en een klein deel door de zon. De effciëntie van het verkeer is het laagst, terwijl die voor warmte het hoogst is. De uitstoot van CO2 is voor warmte het hoogst, waar die voor verkeer het laagst is. Conclusie en discussie Draagvlak kan op verschillende manieren worden versterkt, hierbij kunnen we een voorbeeld nemen aan andere landen. In het vorige hoofdstuk is al naar voren gekomen dat participatiefondsen het goed doen om draagvlak te creëren. Het Deense model is een mooi voorbeeld hiervan. Door participatiefondsen verplicht te stellen bij de aanleg van een windpark kan een stuk weerstand worden tegen gegaan, veel provincies zien dit in en stellen het als eis voor de plaatsing. Uit het model zijn voor de verschillende scenario’s duidelijk welke gevolgen de denkbeeldige ingrepen met zich mee brengen, hoeveel hectare er nodig is en waarmee alles opgewekt wordt. Door een mix van verschillende duurzame energie vormen in te zetten voor verschillende doeleinden (elektriciteit, warmte en transport) wordt het grootste gedeelte van de energievraag bedekt. Conclusie en analyse De hoofdvraag is in de vorige hoofdstukken beantwoord door antwoord te geven op de deelvragen. De antwoorden op de deelvragen kunnen niet onafhankelijk van elkaar worden gezien, omdat veel effecten met elkaar samenhangen. Daarom wordt in dit hoofdstuk een antwoord gegeven op de hoofdvraag ‘Wat zijn de effecten van de energietransitie op de leefomgeving?’ en wordt er een analyse van de effecten gegeven. De leefomgeving waar we dagelijks mee te maken hebben is belangrijk voor ons welzijn en geluk. Fossiele brandstoffen werken mee aan een versterkt broeikaseffect, daarom is een schone vervanging van de energietoevoer nodig. Die vinden we in verschillende bronnen duurzame energie. Deze bronnen hebben echter allemaal bepaalde effecten op het de leefomgeving, het landschap en op de natuur. Er kan worden gesteld dat de effecten van duurzame energie indirect voortkomen uit de noodzaak een vervanger te zoeken voor fossiele brandstoffen. ENERGIE OPBRENGST PER DUURZAME ENERGIE BRON PJ/km2 0,87 0,9 0,8 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0 0,52 0,34 0,06 0,09 0,03 0,01 Energieopwekking door de zon brengt het meeste energie op (zoals te zien in de bovenstaande grafiek), maar kan moeilijk grootschalig opgezet worden en de kostprijzen liggen op dit moment nog vrij hoog. Door deze redenen wordt vaak voor windenergie gekozen. Windenergie heeft, van alle duurzame energie bronnen, de meeste effecten. Dit komt omdat windmolens groot zijn, bewegen en veel ruimte innemen. Wel moet er op gelet worden dat bij windparken op zee de recreatievaarder niet te dicht in de buurt komt van de beroepsvaart in verband met veiligheidsrisico’s. Dit kan gedaan worden door nieuwe of aangepaste vaarroutes aan te wijzen voor beide groepen met voldoende afstand. Voor schade aan de waterkwaliteit hoeft momenteel niet gevreesd te worden. Het moet in de gaten gehouden worden wat de plaatsing van meerdere grote parken betekend voor de waterkwaliteit. En moet er onderzoek gedaan worden naar de effecten van het gebruiken van een externe stroombron als corrosiebescherming op stroom gevoelige organismen zoals kraakbeenvissen (waaronder haaien en roggen). Grootschalige zonne-akkers hebben een vergelijkbaar grote invloed op het landschap als windmolens. De aaneengesloten panelen zitten laag bij de grond en zullen van een afstand minder goed te zien, echter dichterbij heeft het een groot effect op de beleving. De panelen hebben een sterk industriële uitstraling. Daar waar bij windmolens het land onder de parken nog bruikbaar is, kan dit niet bij zonnepanelen. Wel kun je direct bij of onder zonnepanelen wonen, terwijl bij windmolens een bepaalde afstand tot woningen nodig is. Als zonnepanelen (in akkers) iets omhoog worden geplaatst kunnen er schaduwrijke planten onder groeien, en in bepaalde patronen of vormen kunnen ze iets bijdragen aan het landschap. Er zal meer onderzoek gedaan moeten worden naar de productie van elektrosmog door zonnepanelen, welke gevolgen dit mogelijk heeft en hoe dit geneutraliseerd kan worden. Biomassa is op dit moment niet rendabel en geeft conflicten met voedselproductie en de bodemkwaliteit. Er zullen meer onderzoeksresultaten moeten komen voor andere cosubstraten, en er moet gekeken worden hoe het rendement van de vergistingsinstallatie omhoog gebracht kan worden. Er wordt vaak biomassa bijgestookt in kolencentrales, welke speciaal verbouwd moet worden. De gewassen nemen vaak de plek in van voedselgewassen van natuur of van bos. Er moet gewaakt worden dat de voedselproductie niet in het gedrang komt door de productie van biomassa voor vergisting of bijstook. Er zit veel potentie in bodemenergie. Wel zal er bijgehouden moeten worden waar de systemen worden geplaatst, en moet er nagedacht worden over de grootte van de systemen om interferentie te voorkomen en de ondergrond ook in de toekomst bruikbaar te houden. Bij nieuwbouwwijken is het makkelijker om bodemenergie aan te leggen en kan een groter systeem meerdere huishoudens van energie voorzien. Ook belangrijk om in de gaten te houden zijn de effecten op de natuur. Door de plaatsing kan oppervlakte water in contact komt met diep grondwater, en kunnen verontreinigingen in het oppervlakte water zich verspreiden naar het grondwater. Dit kan voorkomen worden door de ruimte naast de buis op te vullen. Er wordt ook effect op de bodemorganismen verwacht door de temperatuur fluctuatie, alleen is hier nog te weinig onderzoek naar gedaan. Energiebesparing is noodzakelijk naast de transitie naar duurzame energie. Hiervoor is wel een andere levensstijl nodig waarbij energiezuiniger geleefd wordt door bijvoorbeeld de kachel lager te zetten, de verlichting later aan te doen en eerder uit en door minder lang te douchen. Mensen vinden het over het algemeen moeilijk om aanpassingen te doen aan de levensstijl en dagelijkse routine. Goede inlichtingen over de verlaagde energierekening kan mensen eerder overhalen. Draagvlak is belangrijk bij projecten met duurzame energie. Zonder draagvlak kan er weerstand ontstaan en kunnen projecten op het gebied van duurzame energie vertraagt of zelfs (tijdelijk) gestopt worden. Door slimme combinaties te maken bij de inpassing van duurzame energie, vooral bij windmolens, is de kans kleiner dat er weerstand zal optreden bij de projecten. Dit kan gedaan worden door landschappelijke lijnen te volgen (langs de kust heel goed mogelijk), en door gebruik te maken van de omgeving. Als er meer hoge beplanting of bebouwing is zullen windmolens minder snel in het oog springen. Zonnepanelen zijn makkelijker aan het zicht te onttrekken, maar kunnen ook een toegevoegde waarde hebben voor het landschap. Door participatiefondsen op te zetten waar mensen in duurzame energie kunnen investeren, en er ook weer wat uit krijgen, wordt op een goede manier draagvlak gecreëerd. Dat participatiefondsen een goed middel zijn voor meer draagvlak, blijkt ook uit het Deense model voor windparken. Tevens is het belangrijk de verschillende belanghebbenden en actoren al in een vroeg stadium te betrekken bij de aanleg van duurzame energie, waarbij transparantie en een goede informatie essentieel zijn. Literatuurlijst Advies Taskforce WKO. 2009. Groen licht voor bodemenergie. 2009. Arcadis, MER eemshaven. 2009. Milieueffectrapportage aardgasgestookte elektriciteitscentrale eemshaven. Advanced power. [Online] 2009. [Citaat van: 24 04 2015.] http://www.advancedpower.ch/projects/B02024CE90A1%20MER%20Eemsmond%20Energie.pdf. AT Osborne. 2014. Juridische aspecten Windfonds. sl : RVO, 2014. Bessembinder, J. 2007. Toekomstig klimaat. KNMI. [Online] 2007. [Citaat van: 04 08 2015.] http://www.knmi.nl/klimaatverandering_en_broeikaseffect/toekomstig_klimaat/index.html J. . Biobased Economie. Biobrandstoffen. Biobased Economy. [Online] [Citaat van: 30 07 2015.] http://www.biobasedeconomy.nl/wat-is-biobased-economy/themas/biobrandstoffen/. CBS, PBL en UR, Wageningen. 2014. Windturbines in de groene ruimte. Compendium voor de leefomgeving. [Online] 2014. [Citaat van: 04 08 2015.] http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren/nl1475-Windturbines-in-de-groeneruimte.html?i=12-9. Centraal Planbureau voor de leefomgeving; Sociaal en Cultureel Planbureau. 2014. Verkenning Uitdagingen voor adaptief energie-innovatiebeleid. 2014. Compendium voor de leefomgeving, belevingswaarde landschap. 2012. Visuele verstoring van belevingswaarde landschap. Compendium voor de leefomgeving. [Online] 2012. http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren/nl1408-Visuele-verstoring-vanbelevingswaarde-landschap.html?i=40-203. Crommentuijn, L.E.M., et al. 2007. Belevingswaardenmonitor Nota Ruimte 2006. Bilthoven : Milieu en Natuur planbureau, 2007. Dinkla, Inez, et al. 2012. Effecten op de ondergrond. Meer met bodemenergie. [Online] 25 05 2012. http://www.meermetbodemenergie.nl/rokdownloads/upload_bestanden/rapportages/Rapport%20 34.pdf. Dröes, Martijn I. en Koster, Hans R.A. 2014. Renewable Energy and Negative Externalities: The Effect of Wind Turbines on House Prices . sl : Tinbergen Institute Discussion Paper, 2014. Duineveld, Gerard, et al. 2012. Impact of OWEZ wind farm on the local macrobenthos community . sl : NoordzeeWind, 2012. Duurzame zonnepanelen. Afmetingen zonnepanelen dak. Duurzame zonnepanelen. [Online] http://www.duurzame-zonnepanelen.nl/afmetingen-zonnepanelen-dak. Europa nu, aanpak klimaatverandering. Europsese aanpak klimaatverandering. Europa nu. [Online] [Citaat van: 08 05 2015.] http://www.europanu.nl/id/vhesf063wxu9/europese_aanpak_klimaatverandering . European Environment Agency Scientific Committee. 2011. Mening EEASC op bio-energie. Opinion of the EEA Scientific Committee on Greenhouse Gas Accounting in Relation to Bioenergy. 2011. Feddes, Yttje. 2011. Een choreografie voor 1000 molens. 2011. 1 Gedeputeerde Staten van Drenthe, gebiedsvisie windenergie. 2013. Gebiedsvisie windenergie Drenthe. sl : Provincie Drenthe, 2013. Gedeputeerde Staten van Friesland, duurzame energie. 2013. Uitvoeringsprogramma duurzame energie. 2013. Groene energiewinkel, grootte zonneboiler. Zonneboiler hoe bepaal ik de grootte van het systeem. Groene energiewinkel. [Online] [Citaat van: 24 04 2015.] http://www.groeneenergiewinkel.nl/zonneboiler_hoe_bepaal_ik_de_grootte/. Hoeymans, N, Melse, J.M. en Schoenmaker, C.G. 2010. Gezondheid en determinanten . Bilthoven : Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2010. Imares, windpark op zee. 2013. Windpark op zee blijkt vol leven. Wageningen University. [Online] 22 06 2013. http://www.wageningenur.nl/nl/ExpertisesDienstverlening/Onderzoeksinstituten/imares/show/Windpark-op-zee-blijkt-vol-leven.htm. Inspectie leefomgeving en transport. Zonnepanelen niet op asbesthoudende daken aanbrengen. Ilent. [Online] [Citaat van: 07 08 2015.] http://www.ilent.nl/Images/Zonnenpanelen%20niet%20op%20asbesthoudende%20daken%20aanbr engen_tcm334-360393.pd. Jensen, Pia. C. en Jacobsen, Steen Hartvig. 2009. Wind turbines in Denmark. Copenhagen : Danish Energy Agency, 2009. Kamp, I van, et al. 2014. Windturbines invloed op beleving en gezondheid van omwonenden. Rijksinstituut van volksgezondheid en milieu. [Online] 21 01 2014. http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Wetenschappelijk/Rapporten/2014/januari/Windt urbines_invloed_op_de_beleving_en_gezondheid_van_omwonenden_GGD_Informatieblad_medisch e_milieukunde_Update_2013. KNMI. Klimaat en klimaatverandering. KNMI. [Online] [Citaat van: 29 07 2015.] http://www.knmi.nl/klimaatverandering_en_broeikaseffect/klimaat_en_klimaatverandering/deel_6. html . Lesswats, verbranden van fossiele brandstoffen. Verbranden van fossiele brandstoffen. Lesswats. [Online] [Citaat van: 31 07 2015.] http://lesswatts.nl/lesswatts.nl/de-energiebibliotheek/verbrandenvan-fossiele-brandstoffen/ . Matthijsse, Mathilde en Schilder, Anne Klaas. 2014. Windpark Fryslân Potentiële toeristische impact. 2014. MemonizerSolar. MemonizerSolar. Heelbewust. [Online] [Citaat van: 07 08 2015.] https://www.heelbewust.com/natural-lifestyle/straling/memonizersolar/memonizersolar . Milieu Centraal. Broeikaseffect. Milieu Centraal. [Online] [Citaat van: 16 07 2015.] http://www.milieucentraal.nl/klimaat-en-aarde/klimaatverandering/broeikaseffect/ . Natura2000 IJsselmeergebied. 2010. Het IJsselmeergebied. Natura2000 IJsselmeergebied. [Online] 2010. http://www.natura2000ijsselmeergebied.nl/over-het-gebied. Natuur en milieu Overijsel. 2012. Gedragen door de wind. 2012. NEN, windenergie. windenergie. NEN. [Online] https://www.nen.nl/NENShop/Vakgebieden/Energie-Distributie/Windenergie.htm. NOM, meer ruimte voor zon. 2015. Ggronings provinciebestuur wil meer ruimte voor zon en windenergie. [Online] 18 05 2015. [Citaat van: 30 07 2015.] https://www.nom.nl/groningsprovinciebestuur-wil-meer-ruimte-voor-zon-en-windenergie/ . Noorman, Klaas Jan en Roo, Gert de. 2011. Energielandschappen de 3e generatie. 2011. NUON Magnum. 2013. NUON opent Magnum gascentrale in de Eemshaven. NUON . [Online] 2013. [Citaat van: 2015 06 25.] http://www.nuon.com/nieuws/nieuws/2013/nuon-opent-magnumgascentrale-in-de-eemshaven/. NWEA, wind op zee. Factsheet wind op zee. Nederlandse wind en energie associatie. [Online] http://www.nwea.nl/factsheet-wind-op-zee. PBL, effecten verzuring en vermesting. 2014. Wat zijn de effecten van verzuring en vermesting. Planbureau voor de leefomgeving. [Online] 2014. [Citaat van: 04 08 2015.] http://www.pbl.nl/vraagen-antwoord/wat-zijn-de-effecten-van-verzuring-en-vermesting. Pierie, Frank. 2015. Clean energy design tool. 2015. Povinciale Staten Groningen, provinciaal omgevingsplan. 2009. Provinciaal omgevingsplan. Provincie Groningen. [Online] 17 06 2009. http://www.provinciegroningen.nl/fileadmin/user_upload/Documenten/Downloads/pop20092013.pd. Provinciale Staten van Fryslan, beleidsopstelling zonne-energie. 2015. Romte foar Sinne ruimtelijk beleid opstellingen voor zonne-energie. Friesland : sn, 2015. Provincie Drenthe, beleidskader covergisting. 2006. Beleidskader covergisting. sl : Provincie Drenthe, 2006. Provincie Drenthe, iconische zonneakker. 2015. Iconische zonneakker. sl : Provincie Drenthe, 2015. Provincie Drenthe, landschap. 2014. Landschap. Provincie Drenthe. [Online] 30 06 2014. [Citaat van: 21 04 2015.] http://www.provincie.drenthe.nl/kernkwaliteiten/beleid/beleid-per/landschap/. Provincie Drenthe, zonneakkers. 2014. verkenning naar zonneakkers in Drenthe. [Online] 1 07 2014. http://www.provincie.drenthe.nl/diverse-onderdelen/zoeken/@112438/verkenning-zonne/. Provincie Friesland, biogas en groengas. Produceren van biogas en groengas. Provindie Fryslan. [Online] [Citaat van: 07 08 2015.] http://www.fryslan.frl/8525/produceren-van-biogas-en-groengas/. Provincie Fryslan, besluit windenergie. Besluit PS over windenergie. Provincie Fryslan. [Online] http://www.fryslan.frl/windenergie. Provincie Groningen, asbest eraf zonnepanelen erop. Asbest eraf, zonnepanelen erop. Provincie Groningen. [Online] [Citaat van: 08 05 2015.] http://www.provinciegroningen.nl/loket/subsidies/klimaat-en-energie/asbest-eraf-zonnepanelenerop/. Provincie Groningen, beleidsnotitie landschap. 2014. Landschap, beleidsnotitie over de ontwikkelingen van het landschap. 2014. Provincie Groningen, concept beleidskader. 2013. Concept BELEIDSKADER Sanering en opschaling, gebiedsfonds en participatie. sl : Provincie Groningen, 2013. Provincie Groningen, groen gas. Rijden op groen gas. Provincie Groningen. [Online] [Citaat van: 08 05 2015.] http://www.provinciegroningen.nl/loket/subsidies/klimaat-en-energie/rijden-op-groengas/. Provincie Groningen, waardevermeerdering woningen. Tijdelijke waardevermeerdering woningen. Provincie Groningen. [Online] [Citaat van: 08 05 2015.] http://www.provinciegroningen.nl/loket/subsidies/klimaat-en-energie/tijdelijke-regelingwaardevermeerdering-woningen/ . Provincie Groningen, windenergie. windenergie. Provincie Groningen. [Online] [Citaat van: 17 06 2015.] http://www.provinciegroningen.nl/uitvoering/klimaat-en-energie/windenergie/ . Redactie Duurzaamnieuws. 2013. Motie Deens model voor windparken niet aangenomen. Duurzaam nieuws. [Online] 07 07 2013. [Citaat van: 16 07 2015.] http://www.duurzaamnieuws.nl/motie-deens-model-voor-windparken-niet-aangenomen/ . Rijkewaddenzee. 2011. Concepttekst natuurambitie RSV Afsluitdijk Versie 6. [Online] 21 03 2011. [Citaat van: 08 07 2015.] Concepttekst natuurambitie RSV Afsluitdijk Versie 6. Rijksdienst voor ondernemend Nederland, SDE+. 2015. SDE2015 zo vraagt u subsidie aan voor duurzame energie. Rijksdienst voor ondernemend Nederland. [Online] 2015. [Citaat van: 22 04 2015.] http://www.rvo.nl/sites/default/files/2015/02/Digitale%20Brochure%20SDE%2B%202015%20kleur.p df. RVO, slagschaduw. Slagschaduw. RVO, rijksdienst voor ondernemend Nederland. [Online] [Citaat van: 08 05 2015.] http://www.rvo.nl/onderwerpen/duurzaam-ondernemen/duurzame-energieopwekken/windenergie-op-land/milieu-en-omgeving/slagschaduw. RWE, Eemshaven. Centrale Eemshaven. RWE the energy to lead. [Online] http://www.rwe.com/web/cms/nl/1772148/rwe-generation-se/locaties/nederland/centraleeemshaven/. RWS water verkeer en leefomgeving, MER. 2014. Milieueffectrapport windenergie op zee. [Online] 16 9 2014. file://dc01.nmfg.local/users$/r.schipper/Downloads/milieueffectrapportrijksstructuurvisie-windenergie-op-zee-hollandse-kust.pdf. Schöne, M.B. 2007. Windturbines in het landschap. Wageningen : Digigrafi, 2007. Sociaal economische raad, energieakkoord voor duurzame groei. 2013. Energieakkoord voor duurzame groei. sl : SER, 2013. Stolker-Nannings, L.E. 2004. Bodem als energiebron en buffer. sl : Technische commissie bodembescherming, 2004. Tank, Albert Klein, et al. 2014. Klimaatscenario's voor Nederland. sl : KNMI, 2014. Tebert, Chistian. 2013. Stikstofdepositie door RWE-kolencentrale in Eemshaven/provincie Gronignen. sl : Okolpol, 2013. Thoral, Ingeborg. 2014. Energielandschappen. Provincie Utrecht. [Online] 2014. file://dc01.nmfg.local/users$/r.schipper/Downloads/advies_energielandschappen_2014.pdf. Travaille, Anjo. 2013. Beïnvloeding van regionale weerstand tegen aanleg van windmolens door het delen van profijt . 2013. Vogelbescherming. Windenergie. Vogelbescherming Nedeland. [Online] http://www.vogelbescherming.nl/over_ons/standpunten/windenergie. Wageningen UR, belevingswaarde landschap. 2009. Belevingskaart van het Nederlandse landschap. Compendium voor de leefomgeving. [Online] 17 11 2009. [Citaat van: 31 07 2015.] http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren/nl1023-Belevingskaart-van-hetNederlandse-landschap.html?i=12-9. Wel en Zijn, elektrosmog. Electrosmog. Welenzijn. [Online] [Citaat van: 07 08 2015.] http://www.welenzijn.nl/electrosmog-p2063-nl.html. Werf, Tiny van der, Abbe, Frank Stevens van en Jongeneel, Sophie. 2011. Verkenning energietransitie en ruimte. sl : Ministerie voor infrastructuur en milieu, 2011. Wilde, Dirk-Jan de. 2010. Veel gestelde vragen en antwoorden over windenergie. Olino. [Online] 02 04 2010. [Citaat van: 11 08 2015.] http://www.olino.org/articles/2010/01/28/windmolenfaq#geluidsproductie. Wind communicatie, windenergie. windenergie. windpark. [Online] http://windpark.nu/windenergie/. Wiskerke, Willem. 2011. Heldergroengas. sl : Natuur en milieu, 2011. Wortelboer, F.G. 2010. Natuurkwaliteit en biodiversiteit van de Nederlandse zoute wateren. sl : Planbureau voor de leefomgeving, 2010. Woude, Irene van der. 2013. Gezondheidseffecten van alternatieve energie bronnen. Infopunt veiligheid. [Online] 2013. http://www.infopuntveiligheid.nl/Infopuntdocumenten/Gezondheidsaspecten%20V56%20618333% 20BW.pdf. Zwart, K.B., et al. 2006. Duurzaamheid covergisting van dierlijke mest . sl : Alterra Wageningen UR, 2006. Bijlagen Overige subsidie regelingen Er zijn veel kleine en vaak provincie gerelateerde subsidieregelingen. Hieronder zijn een paar weergegeven. Besparen op energieverbruik Er is een subsidieregeling tijdelijke waardevermeerdering voor woningen. Deze is van toepassing op mensen met een eigen woning die in Appingedam, Delfzijl, Loppersum, Bedum, Winsum, Slochteren, Eemsmond, Ten Boer, De Marne, Hoogezand-Sappemeer of in Menterwolde wonen. Inwoners kunnen een tegemoetkoming krijgen voor waardevermeerdering van hun woning. Dit geldt voor energiebesparende of energieopwekkende maatregelen, en is maximaal 4.000 euro. Je komt in aanmerking als je aan 1 of meerdere van de onderstaande voorwaarden voldoet: Een schriftelijk advies van de NAM voor versterkende maatregelen. Eigenaar van een woning die meer dan 1.000euro aardbevingsschade heeft opgelopen Een woning die is gekocht na 17 januari 2014 Een nieuwbouwwoning opgeleverd op of na 17 januari 2014 De subsidie is aan te vragen voor verbetering van de isolatie, een combiketel met hoog rendement, HR luchtverwarming, zonnepanelen -collectoren en –boilers, voor pellet kachels, warmtepompen, infraroodpanelen, WKO installaties, warmteterugwinning, lage temperatuurverwarming en voor een energiezuinige vloerverwarmingspomp. (Provincie Groningen, waardevermeerdering woningen) Zonnepanelen Een andere regeling is asbest eraf, zonnepanelen erop en loopt in alle drie de noordelijke provincies. Deze subsidie is voor agrariërs en agrarische bedrijven. Met deze subsidie is het mogelijk om de asbest van het dak te verwijderen en in plaats daarvan zonnepanelen erop te leggen. Er wordt €4,50 subsidie per vierkante meter dak met asbest gegeven (maximaal 15.000euro), en er dient minimaal 250 m2 gesaneerd te worden. De sanering moet gepaard gaan met het plaatsen van zonnepanelen, voordat hieraan word begonnen moet de subsidie zijn ingediend. Door deze subsidie krijgen agrarische bedrijven de kans om zonnepanelen op hun dak te plaatsen te plaatsen, en hierdoor stuurt de subsidie naar meer panelen op dak. (Provincie Groningen, asbest eraf zonnepanelen erop) Groen gas Vanuit de provincie Groningen is op 14 maart 2014 600.000 euro beschikbaar gesteld voor het rijden op groen gas. Drenthe en Friesland hebben soortgelijke subsidies. Het is toepasbaar voor projecten waarvan een bestaande motor wordt omgebouwd zodat die geschikt is voor groen gas, de aanschaf van een nieuw voertuig die rijd op groen gas en voor de aanschaf van een grotere tank in combinatie met de aanschaf van een nieuw voortuig/de ombouw van een motor. De aanvraag voor de subsidie moet ingediend worden voordat er een opdracht is uitgegeven, een order geplaatst of betaald is voor een ombouw. In de onderstaande tabel is te zien hoeveel subsidie er voor welke categorie beschikbaar is. (Provincie Groningen, groen gas) Clean energy design tool Beschrijving model Als het model wordt geopend is het gebruiksvriendelijk om gebruik te maken van het dashboard. Hier kan snel naar verschillende tabbladen worden genavigeerd, en is te zien welke stromen er zijn en hoe deze in relatie staan. De bovenste blauwe balk is wat het meest gebruikt wordt. De andere tabbladen zijn de achterliggende aannames en berekeningen, en mits daar geen behoefte aan is hoeven deze niet gebruikt te worden. Voor de volgende scenario’s heb ik enkele aannames veranderd, zie de kopjes hieronder. Er volgt een uitleg van het gebruik van het model, waarbij de kopjes in de blauwe balk worden beschreven. Door in het dashboard (zie afbeelding hierboven) op model te klikken kom je snel bij het gebied waar de Main Inputs ingevoerd kunnen worden. In het figuur is als voorbeeld 2500 huishoudens ingevoerd. Vervolgens kan er worden gekozen of er gebruik gemaakt wordt van heat grids, en de hoeveelheid energie en warmte die een gemiddeld gezin verbruikt. Voor de energie- en warmtevraag zijn standaard getallen ingevoerd welke aangepast kunnen worden indien gewenst. Daarna kan gekozen worden uit verschillende installaties en waar deze voor ingezet worden (elektriciteit, warmte of transport). Decentral betekend kleinschalig opgewekt, en central grootschalig. Voorbeeld voor zonnepanelen is dat decentraal op daken ligt, en centraal in het veld. Als laatste kan worden bepaald of er gebruik gemaakt wordt van groen gas. Nadat alle gegevens ingevuld zijn klik je op run model, zodat alle berekeningen gedaan worden (vooral voor de CHP en warmtepomp belangrijk) en het resultaat wordt zichtbaar. Het voorbeeld van een uitkomst is leeg, omdat er geen gegevens zijn ingevoerd. Bij de scenario’s zullen verschillende uitkomsten zichtbaar zijn. Aan de linkerkant is te zien hoeveel elektriciteit geproduceerd wordt, en hoeveel daarvan direct gebruikt kan worden en wat er wordt over geproduceerd. Daarnaast is de kostprijs per kWh zichtbaar (de gestippelde lijnen zijn de gemiddelde kostprijzen), en het ruimtegebruik. In het midden wordt, door middel van cirkeldiagrammen, duidelijk hoeveel elektriciteit, warmte en transport waardoor wordt opgewekt. Aan de rechterkant zijn de effecten op het milieu weergegeven in effectiviteit, uitstoot en impact. Voor de exacte getallen kan gekeken worden naar het tabblad Results. In de Settings kunnen de economische getallen (kostprijzen) worden aangepast. Vervolgens komt het laatste tabblad graphs. Hier zijn grafieken te zien van de vraag en aanbod van elektriciteit in zijn totaal en per seizoen. De milieueffecten zijn berekend met SimaPro, meer informatie over dit model is hier te vinden: http://www.pre-sustainability.com/simapro Betekenissen EROI= energy return on investment (kWh/kWh). De hoeveelheid energie die erin gestopt moet worden om een bepaalde hoeveelheid energie eruit te krijgen. = efficiency GWP= global warming potential (kgCO2eq/kWh). Het is een relatieve maat, die het aardopwarmingsvermogen van een broeikasgas aangeeft vergeleken met dat van koolstofdioxide (CO2). =emissions Pt= Eco-indicator (Pt/kWh). Schaal voor milieu effecten die een gevaar zijn voor ecosystemen of voor de menselijke gezondheid.=impact CHP unit= combined heat and power, in het Nederlands een Warmte-Kracht-Koppeling. Beperkingen model en aannames Het basis model gaat uit van een windturbine van 1MW, echter is de gangbare windmolen tegenwoordig 6MW. Een windmolen van 6MW heeft een rotordiameter van 125m, en een onderlinge afstand van 390.625m2 (5x de rotordiameter) wat 0,39km2 is. Wanneer dit echter aangepast wordt in het model, loopt deze niet meer fijn en daarom is gewerkt met de molens van 1MW. Het model maakt hier gebruik van omdat het is opgesteld voor dorpen, waarvoor een windmolen van 1MW al heel wat is. In het basismodel wordt gezegd dat een gemiddeld huis 10m2 dakoppervlak beschikbaar heeft om zonnepanelen op te plaatsen, dit is aan de lage kant. Bij een gemiddelde Nederlandse woning met een dakoppervlakte van 60m2 (volgens VROM)kan rond de 30m2 worden gebruikt om zonne-energie op te vangen. (http://www.hrsolar.nl/consument) 1 zonnepaneel levert tegenwoordig 153Wp/m2 op, in het model is dit lager. Hetzelfde geldt hier wat ook bij windmolens het geval is, het model draait niet fijn met de aanpassingen en daarom zijn deze niet doorgevoerd. Voor de huishoudens aantallen voor de provincie Groningen en voor de noordelijke drie provincies is gebruik gemaakt van gegevens van CBS. Het aantal huishoudens voor het scenario dorp zijn willekeurig gekozen. http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=71486NED&D1=0,2,23-26&D2=0&D3=0,516&D4=l&HDR=T,G3&STB=G1,G2&VW=T Scenario 1, dorp Scenario 1 is een dorp welke bestaat uit 2500 aantal huishoudens met een gemiddeld gebruik van 3500 kWh/jaar aan energie en 17500kWh/jaar aan warmte. 1000 huizen krijgen zonnepanelen op het dak, een warmtepomp en een CHP. 1000 huizen krijgen een warmte pomp gecombineerd met zonnewarmte. 500 huizen krijgen een CHP met zonnewarmte. Er worden 3 grote windmolen geplaatst, waarvan 1 wordt gebruikt voor elektriciteit voor woningen en 2 voor transport. Er wordt 5ha aan maïs bebouwd voor covergisting. Er wordt 3 hectare aan zonneakkers geplaatst. Er wordt niet gereden op groen gas. En er kan 250kWh worden opgeslagen. Met deze gegevens is te zien dat 61% van de energievraag wordt bedekt met direct bruikbare energie. Slechts 2% is indirect bruikbaar, en wordt overgeproduceerd op bepaalde momenten. Van de wamtevraag wordt 100% beslaan met de CHP en de warmte pompen. De kostprijzen zijn laag, en er wordt iets meer dan 250hectare aan land gebruikt. In de onderstaande cirkeldiagrammen is te zien waar de warmte en elektriciteit wordt opgewekt in procenten per gebruikte installatie. Zo wordt de elektriciteit grotendeels door de CHP opgewekt, en de warmte door de warmtepompen. Het vervoer wordt voornamelijk door de wind opgewekt, en een klein percentage door de zon. Hiernaast zijn de milieueffecten te zien. Voor de elektriciteit is de efficiëntie heel hoog. Er hoeft weinig energie ingestopt te worden vergeleken met de hoeveelheid energie die eruit komt. De uitstoot van CO2 per opgewekt kWh is wel hoog, net als de impact. Voor warmte is de ongeveer even hoog, maar wordt er meer CO2 uitgestoten en de impact is hoger. Transport heeft een lagere efficiëntie, er moet meer energie ingestopt worden om er energie uit te krijgen. De uitstoot van CO2 is laag, en de impact is ook lager dan bij elektriciteit en warmte. Scenario 2, provincie Groningen Voor scenario 2 is gewerkt met de gegevens van provincie Groningen. De provincie telt 286.645 huishoudens in 2014. Er worden 100.000 huizen voorzien van zonnepanelen en een CHP. Er worden 90.000 huizen voorzien van een CHP met zonnewarmte, en 90.000 huizen krijgen een warmtepomp met zonnewarmte. Er worden 100 grote windturbines geplaatst. En van alle huishoudens wordt het GFT verzameld voor covergisting. Er is een opslag capaciteit van 1000kWh aan energie. Op deze manier wordt er 76% van de energievraag voorzien, en is er 2% overproductie. Van de warmtevraag wordt 63% beslaan. De kostprijzen zijn hoog, behalve die voor warmte. Er wordt 1.700 hectare aan land gebruikt, wat 1.7km2 is. In de cirkeldiagrammen is te zien dat de CHP het grootste deel van de elektriciteit opwekken, en dat de warmte 50% door warmtepompen wordt opgewekt en 50% doop CHP. Het transport wordt volledig opgewekt door groen gas, echter is de totaal hoeveelheid zo weinig da deze niet weer te vinden is in de figuur hierboven. Dit kan wel kleinschalig worden toegepast. Ook voor dit scenario zijn de milieueffecten inzichtelijk gemaakt. De efficiëntie voor elektriciteit is het laagst, er moet meer energie ingestopt worden om er energie uit te krijgen. Transport en elektriciteit zitten op hetzelfde niveau van CO2 uitstoot, terwijl warmte veel hoger zit. Hetzelfde geldt voor de impact. Scenario 3, Noord-Nederland Scenario drie beslaat Noord-Nederland (provincies Groningen, Drenthe en Friesland). De drie noordelijke provincies hebben gezamenlijk 783.423 huishoudens. Omdat het makkelijker rekent wordt dit op 784.000 afgerond. Er worden 500.000 huizen voorzien van zonnepanelen, waarvan 300.000 huizen ook een CHP krijgen. 140.000 huizen krijgen een CHP met zonnewarmte, en 140.000 huizen een warmtepomp met zonnewarmte. Er worden 1000 windmolens geplaatst, waarvan 500 voor elektriciteit en 500 voor transport. Voor covergisting wordt 50hecatre aan maïs verbouwd, en er kan 1000kWh worden opgeslagen. Er wordt zo 83% van de energievraag voorzien met directe energie, en er is 9% overproductie. De warmtevraag wordt met 36% beslaan, en er is 7% aan energie beschikbaar voor transport. De kostprijzen in dit scenario blijven laag, behalve die van elektriciteit die is iets aan de hoge kant. De warmte wordt 50/50% opgevuld door warmtepompen en CHP. De elektriciteit wordt heel wisselend opgewekt, waarmee 45% door CHP, 28% door wind en 21% door zon-PV. Het transport wordt grotendeels opgewekt door wind, en een klein deel door de zon. Te zien is in de figuren over de milieueffecten dat de effciëntie van het verkeer het laagst is, terwijl die voor warmte het laagst is. De uitstoot is voor warmte juist het hoogst, waar die voor verkeer het laagst is. De impact is het hoogst voor warmte, en het laagst voor transport.