Brief - Gemeente Leiden

advertisement
RAADSVOORSTEL
Rv. nr.:
B en W-besluit d.d.:
B en W-besluit nr.:
Naam programma:
Veiligheid
Onderwerp:
Vaststellen voor inspraak van de verordening tot wijziging van de artikelen 2:10, 2:14, 2:28,
2:28A, 2:29, 2:30, 2:47, 2:57, 2:58, 2:59, 2:73, 4:4, 4:5 en 4:9A van de Algemene plaatselijke
verordening 2009.
Aanleiding:
De Algemene plaatselijke verordening (APV) dient periodiek geactualiseerd te worden, onder
andere vanwege gewijzigde landelijke wet- en regelgeving, gewijzigde lokale regelgeving en
besluiten door uw Raad. In Leiden vormt het uitgangspunt om in beginsel de tekst van de
modelverordening APV van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) te hanteren, tenzij
daarvan wegens lokale omstandigheden moet worden afgeweken.
De meest recente modelverordening van de VNG dateert van juli 2014, waarin een groot aantal
artikelen in de modelverordening juridisch technisch zijn gewijzigd c.q. geactualiseerd. Naast de
noodzaak voor enkele bijzondere wijzigingen, vormt dit de aanleiding om de gehele APV 2009 te
actualiseren op basis van de modelverordening VNG 2014.
Deze actualisatie biedt, naast het doorvoeren van juridisch technische wijzigingen, tevens de
gelegenheid om voor te stellen de APV op een aantal artikelen beleidsinhoudelijk te wijzigen. Het
gaat hier om een wijziging van die artikelen die betrekking hebben op; voorwerpen op de
(openbare)weg, winkelwagentjes, terrassen, horeca, evenementen, hinderlijk gedrag,
opruimplicht voor hondenbezitters, muilkorfplicht, vuurwerk, geluidnormen bij incidentele en
collectieve festiviteiten en een nieuw artikel over het oplaten van ballonnen. Deze beleidsrijke
wijziging van de APV 2009 wordt hierna artikelsgewijs toegelicht.
Genoemde beleidsinhoudelijke wijzigingen zijn evenwel inspraakplichting. Dit betekent dat
alvorens een voorstel aan de gemeente raad kan worden aangeboden, inspraak wordt verleend
op die artikelen die als beleidsrijk moeten worden aangemerkt. Na afloop van de inspraaktermijn
worden binnengekomen reacties verwerkt in een Inspraakrapport dat, met opname van alle
technische wijzigingen, in het onderhavige voorstel wordt opgenomen alvorens deze door het
College wordt aangeboden ter besluitvorming door de gemeenteraad.
Naast een hierna opgenomen artikelsgewijze toelichting, hoort bij dit voorstel een afzonderlijke
bijlage met daarin opgenomen de huidige tekst in de APV 2009, de voorgestelde wijziging met
toelichting.
Artikelgewijze toelichting
Artikel 2:10
Aan artikel 2:10, tweede lid is onderdeel “o.” toegevoegd dat luidt als volgt: “borden, daaronder
begrepen stoepborden, welke in opdracht van de burgemeester worden geplaatst ten behoeve
van het veilig gebruik van een openbare plaats, dan wel ten behoeve van de veiligheid van
personen of goederen.” Het gaat hier doorgaans om matrixborden die door de politie bij
evenementen worden geplaatst.
De voorgestelde wijzigingen in het tweede lid onder k. zijn noodzakelijk om een goede
afstemming met het Modellenboek gevelreclame en uitstallingen Leidse binnenstad te
waarborgen.
1
Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om de leesbaarheid van het artikel (eerste lid en
tweede lid onder e.) en enkele verwijzingen te verbeteren.
Tenslotte zijn de foutief opgenomen weigeringsgronden vervangen door de correcte
weigeringsgronden.
Artikel 2:14
Van verschillende kanten is aangedrongen op een herziening van artikel 2:14 (winkelwagentjes),
omdat het artikel in zijn huidige vorm niet goed handhaafbaar is.
Het college is van oordeel dat het voorkomen van overlast door achtergelaten winkelwagentjes
de verantwoordelijkheid is van de winkelier en de gebruiker en dat dit in een nieuwe bepaling tot
uitdrukking moet worden gebracht.
Het voorgestelde artikel biedt voldoende mogelijkheden om handhavend op te treden bij een
geconstateerde overtreding op heterdaad.
Mocht dat in de praktijk onvoldoende blijken te zijn dan heeft de Burgemeester de bevoegdheid
om de winkelier een aanwijzing te geven tot het treffen van in de aanwijzing genoemde
maatregelen ter voorkoming van het achterblijven van winkelwagentjes op de weg. Het gaat
daarbij om fysieke maatregelen zoals bijvoorbeeld het aanbrengen van een elektrische lus.
Ook kan worden overwogen om dezelfde gedragslijn te hanteren als bij fietsen die onbeheerd op
een openbare plaats worden achtergelaten.
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat dit artikel ziet op het voorkomen van zwerfkarren.
Geluidsoverlast van winkelwagentjes valt onder afdeling 9 (geluidhinder) van het
Activiteitenbesluit milieubeheer.
Artikel 2:28
Voorgesteld wordt om dit artikel op een aantal onderdelen te wijzigen.
Met de wijziging in het eerste lid wordt verduidelijkt dat het de vergunninghouder ook niet is
toegestaan af te wijken van de nadere regels als bedoeld in het derde lid.
De wijziging van het tweede lid onder b. is een vereenvoudiging ten opzichte van de huidige
onderdelen b. en c. van het tweede lid.
In het tweede lid onder e. is de weigeringsgrond onder II geschrapt omdat dit vereiste ook al is
opgenomen in het tweede lid onder a. De weigeringsgronden onder III en IV worden geschrapt
omdat het hier gaat om nadere regelgeving waarvoor de burgemeester op grond van het derde
lid de bevoegdheid heeft om deze vast te stellen. De geschrapte onderdelen zullen in een
binnenkort vast te stellen besluit “Nadere regels terrassen” worden opgenomen.
De wijziging van het derde lid verduidelijkt dat de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels
beperkt is tot terrassen.
Artikel 2:28A
Het vierde lid kan vervallen omdat wordt voorgesteld om de bevoegdheid tot het vaststellen van
een ander sluitingsuur in artikel 2:30, eerste lid uit te breiden met terrassen.
Het vijfde lid kan vervallen omdat de burgemeester voor horeca-inrichtingen in een apart besluit
zijn sanctiebeleid voor horeca-inrichtingen heeft vastgelegd.
Artikel 2:29
In de praktijk bleek het voor horeca-exploitanten die over een verlof voor het verstrekken van
alcoholvrije drank beschikken onduidelijk te zijn of zij wel of niet alcoholhoudende drank mogen
verstrekken. De reden van deze onduidelijkheid is de passage “en voorts dat na middernacht ter
plaatse geen alcoholhoudende dranken worden geconsumeerd” (de laatste zinsnede van het
tweede lid onder c.). Deze zinsnede wekt de suggestie dat voor middernacht wél
alcoholhoudende drank mag worden geconsumeerd.
Dit artikel is daarom gewijzigd om duidelijker te maken dat dit niet is toegestaan. Verlofhouders
mogen alleen alcoholhoudende drank verkopen anders dan voor gebruik ter plaatse. Voor
gebruik ter plaatse mogen zij alleen alcoholvrije drank verstrekken. De verwarrende passage is
daarom geschrapt.
Tevens is de leesbaarheid verbeterd door niet meer de verschillende categorieën horecainrichtingen te noemen, maar te volstaan met het noemen van de houder van een drank- en
horecaverlof in het tweede lid en de houder van een drank- en horecavergunning in het derde lid.
2
Het bepaalde in het vierde lid ziet op een overtreding van de sluitingstijden voor coffeeshops.
Deze bepaling is niet meer nodig omdat de burgemeester voor coffeeshops een apart
sanctiebesluit heeft vastgesteld.
Artikel 2:30
De huidige APV voorziet in de mogelijkheid om voor openbare inrichtingen zoals horecabedrijven
tijdelijk een andere sluitingstijd vast te stellen. Indien zo’n bedrijf over een terras beschikt kan op
grond van artikel 2:28, vierde lid een nadere sluitingstijd voor het terras worden vastgesteld. Dat
is niet praktisch.
Voorgesteld wordt daarom in het eerste lid is de zinsnede “dan wel het daarbij behorende terras”
toe te voegen. Artikel 2:28, vierde lid kan daardoor vervallen.
Artikel 2:47
Op grond van artikel 2:47, tweede lid onder a. is het verboden op of aan de weg te klimmen of
zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid,
voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd
straatmeubilair.
Het derde lid van art. 2:45 bevat een nagenoeg gelijkluidend verbod. Voorgesteld wordt om dat
onderdeel te schrappen.
Artikel 2:49a
Dit is een nieuw artikel en geeft de burgemeester de bevoegdheid om een bewoner van een
woning of een gebouw een gedragsaanwijzing op te leggen wanneer die bewoner door zijn
gedrag zoveel overlast veroorzaakt dat de openbare orde daardoor wordt verstoord.
De achterliggende gedachte daarbij is dat in artikel 174a Gemeentewet wel is
geregeld dat de burgemeester een woning kan sluiten indien door gedragingen in de
woning de openbare orde rond de woning wordt verstoord, maar dat er in zo’n geval niet een
minder verstrekkende bevoegdheid is.
Artikel 2:57
Voorgesteld wordt om voor dit artikel de tekst van de model-APV over te nemen.
In het huidige artikel in het tweede lid wordt geen onderscheid gemaakt tussen het verbod onder
a. en b. enerzijds en het verbod onder c. anderzijds. Het verbod om een zonder halsband of
ander identificatiemiddel op de weg te laten verblijven, geldt daardoor niet op plaatsen die door
het college met borden zijn aangegeven. In de model-bepaling wordt het onderscheid wel
gemaakt en blijft het verbod onder c. van kracht.
Op grond van het derde lid van de Leidse bepaling is het college verplicht een regeling te treffen
met betrekking tot de opvang van honden die in strijd met het in het eerste lid gestelde verbod los
op de weg worden aangetroffen. Een dergelijke regeling is tot op heden nooit vastgesteld. De
model-bepaling kent deze regeling niet (meer).
Het derde lid van de model-bepaling strekt zich ook uit tot honden die worden opgeleid tot geleide
hond of sociale hond. Het huidige artikel kent die uitzondering niet.
Artikel 2:58
Voorgesteld wordt om voor dit artikel, met uitzondering van het tweede lid, de tekst van de
model-APV over te nemen.
Het eerste lid bevat een opruimplicht voor de uitwerpselen van een hond. Aangezien de eigenaar,
houder of verzorger van de hond Aangezien niet aan de opruimplicht kan worden voldaan als de
eigenaar geen deugdelijk opruimmiddel bij zich heeft, is de verplichting om die middelen bij zich
te dragen expliciet opgenomen in het tweede lid.
Om ervoor zorg te dragen dat het altijd voldoende opruimmiddelen zijn is het minimum aantal van
twee opgenomen.
Artikel 2:59
Voorgesteld wordt om voor dit artikel de tekst van de model-APV over te nemen.
Als gevolg van het vervallen van de Regeling agressieve dieren is het noodzakelijk gebleken om
het bepaalde is het derde lid van het bestaande artikel te vervangen door een eigen regeling in
de APV. Conform het VNG-model is dit in de leden twee en drie van het voorgestelde artikel
opgenomen.
3
In verband met de in 2013 landelijk ingevoerde chip verplichting voor nieuwe of in Nederland
ingevoerde honden wordt er door dierenartsen sinds 2013 niet meer gewerkt met het tatoeëren
van honden ten behoeve van het merken. Om alle op dit moment mogelijke
identificatiekenmerken te beschrijven is de chip als uniek identificatiekenmerk aan het vierde lid
van dit artikel toegevoegd.
Artikel 2:73
Op 19 december heeft de Voorzieningenrechter in een zaak van de gemeente Hilversum bepaalt
dat een vuurwerkverbod een zaak van openbare orde is. De handhaving daarvan komt volgens
de rechter eenduidig toe aan de burgemeester en niet aan het complete college. Het college kon
dus geen vuurwerkverbod instellen.
Voorgesteld wordt daarom de burgemeester als bevoegd gezag aan te wijzen.
In de vergadering van de raadscommissie Leefbaarheid en Bereikbaarheid van 16 december
2014 is toegezegd artikel 2.73 lid 2 van de APV te wijzigen met het oog op schade en overlast
voor dieren. Aan het tweede lid daarom een nieuw onderdeel e. toegevoegd.
Artikel 4:4
In de huidige bepaling ontbreekt een bepaling over de wijze van geluidmeten in geluidgevoelige
ruimten. Dit is toegevoegd in een nieuw vijfde lid.
Artikel 4:5
Bij een zeer klein aantal horecagelegenheden kan de voorgestelde norm tot overlast bij derden
leiden. Indien de burgemeester van oordeel is, dat een bepaalde (aangemelde) incidentele
festiviteit of het toestaan van toekomstige incidentele festiviteiten in het concrete geval
ongewenste cumulatie van hinder en overlast met zich mee kan brengen, kan hij het organiseren
van die festiviteit en toekomstige festiviteiten verbieden.
Artikel 4:9A
Dit is een nieuw artikel ter uitvoering van motie M120038/1. Bij evenementen en andere
gebeurtenissen worden geregeld ballonnen opgelaten. Deze ballonnen, en dan met name
ballonnen met plastic touwtjes, komen in het milieu terecht. Vogels en (zee)dieren zien de
ballonresten vaak als voedsel, waardoor ze sterven. Daarnaast gebruiken vogels de touwtjes als
nestmateriaal, waardoor er de kans is dat ze verstrikt raken.
Voorgesteld wordt daarom het oplaten van ballonnen te verbieden tenzij het materiaal van de
ballonnen en touwtjes biologisch afbreekbaar is.
Doel: vooruitlopend op de vaststelling van de Algemene plaatselijke verordening 2015
overeenkomstig de in 2014 geactualiseerde model-verordening van de VNG de inspraakplichtige
onderdelen voor inspraak vast te stellen.
Kader: Artikel 149 Gemeentewet, Activiteitenbesluit milieubeheer, Drank- en horecwet.
Overwegingen:
Financiën: Niet van toepassing
Evaluatie: Niet van toepassing
Bijgevoegde informatie: bijlage met daarin opgenomen de huidige tekst in de APV 2009 en de
voorgestelde wijziging met toelichting.
RAADSBESLUIT
4
De raad van de gemeente Leiden:
Gezien het voorstel van burgemeester (rv.nr.
commissie,
van 2015), mede gezien het advies van de
BESLUIT:
A.
vast te stellen de verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening
2009, welke luidt als volgt:
Artikel I
Artikel 2:10 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen op, aan, in, over of boven de weg
1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, op, in, over of
boven de weg te plaatsen, aan te brengen of te hebben.
2.
Onverminderd het bepaalde in het vijfde lid geldt het verbod als bedoeld in het
eerste lid niet voor:
a.
vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder
kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële
doeleinden worden gebruikt;
b.
zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers
bestemde gedeelte van de weg en mits:
geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte
bevindt;
geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat,
zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer
bestemde gedeelte van de weg bevindt;
geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel
reikt;
c.
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg
gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene
die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat
onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang,
de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan
gereinigd is;
d.
voertuigen;
e.
voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden
geopenbaard voor zover deze geen schade toebrengen aan de weg,
gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het
doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kunnen
vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
f.
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
g.
terrassen als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid;
h.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;
i.
winkelwagentjes;
j.
vaste containers die van gemeentewege zijn geplaatst ten behoeve van
de al dan niet gescheiden inzameling van huishoudelijk afval;
k.
uitstallingen en voorwerpen ter verfraaiing van de entree indien:
I.
deze binnen 100 cm van de gevel van het betreffende pand
blijven en
II.
de strook voor visueel gehandicapten en de ruimte 50 cm aan
weerszijden van de strook vrij blijven van obstakels en
III.
de resterende vrije- of stoepruimte minimaal 150 cm bedraagt,
met uitzondering van de trottoirs van de Stationsweg, de
Steenstraat, de Nieuwe Beestenmarkt(oostzijde), de Turfmarkt,
het Kort Rapenburg (oostzijde), de Breestraat, de Korevaarstraat
en de Doezastraat waar vanwege de belangrijke functie voor het
voetgangersverkeer de vrije doorgang voor voetgangers
minimaal 200 cm moet bedragen of zoveel het straatprofiel
toelaat, en
5
IV.
3.
4.
5.
6.
in voetgangersgebieden een minimale ruimte van 300 cm
overblijft voor een ongehinderd passeren van het alarmverkeer
alarmverkeer en
V.
in overeenstemming zijn met het Modellenboek Gevelreclame en
Uitstallingen Binnenstad Leiden
l.
containers, steigers, portacabins e.d. ten behoeve van bouwactiviteiten
mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m2 en de voorwerpen niet
langer dan een maand worden geplaatst en de plaatsing geen gevaar of
hinder voor personen of goederen oplevert;
m.
containers, steigers, portacabins e.d. ten behoeve van bouwactiviteiten
mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m2 en de voorwerpen
langer dan een maand maar niet langer dan zes maanden worden
geplaatst en de plaatsing geen gevaar of hinder voor personen of
goederen oplevert, mits van de plaatsing melding is gedaan aan het
college;
o.
borden, daaronder begrepen stoepborden, welke in opdracht van de
burgemeester worden geplaatst ten behoeve van het veilig gebruik van
een openbare plaats, dan wel ten behoeve van de veiligheid van
personen of goederen.
De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a.
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar
oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig
gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het
doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
b.
indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de
omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
c.
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor
gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
Indien de aanvraag voor het in het eerste lid bedoelde gebruik betrekking heeft
op een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k.
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht beslist het bevoegd gezag als
bedoeld in die wet op de aanvraag zulks in afwijking van het bepaalde in het
eerste lid.
Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken,
artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of het Provinciaal wegenreglement.
Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene
wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van
toepassing.
Artikel II
Artikel 2:14 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
1.
De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede
ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te
voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken.
2.
De rechthebbende als bedoeld in het eerste lid is verplicht de in de omgeving van
dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten
winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
3.
Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de
onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het
bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat
winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt
aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat
winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende
parkeerplaats.
4.
Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare
plaats achter te laten anders dan op een daartoe door het betreffende bedrijf
aangewezen plaats.
6
5.
6.
Indien het bepaalde in het tweede lid niet wordt nageleefd kan de Burgemeester
de winkelier een aanwijzing geven tot het treffen van in die aanwijzing genoemde
maatregelen ter voorkoming van het achterblijven van winkelwagentjes op een
openbare plaats.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel III
Artikel 2:28 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:28 Terrasvergunning
1.
Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester of in afwijking van
de nadere regels als bedoeld in het derde lid een terras in te richten, te
exploiteren of in gebruik te geven op een openbare plaats, op openbaar water of
op een voor publiek toegankelijk terrein.
2.
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd indien:
a.
een terras en/of een terras op het water niet is gesitueerd direct
aangrenzend aan of in de directe nabijheid van de horeca-inrichting van
de aanvrager;
b.
blijkt dat het terras gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg en
het openbaar water of voor het doelmatig beheer van de weg en het
openbaar water;
c.
blijkt dat het terras breder is dan de gevelbreedte van de horecainrichting, tenzij de burgemeester van oordeel is dat, gelet op onder meer
de belangen van eigenaren/gebruikers van belendende percelen een
afwijkende breedtemaat vereist of aanvaardbaar is;
d.
de aanvraag betrekking heeft op een terras op een binnenplaats of
binnenterrein, dat wil zeggen een plaats of een terrein dat omsloten is
door woningen, tenzij de burgemeester van oordeel is dat door het
verbinden van voorschriften aan de vergunning overlast voor
eigenaren/gebruikers van belendende percelen kan worden voorkomen;
e.
indien de aanvraag betrekking heeft op een terras dat op het water is
gelegen wordt de aanvraag tevens geweigerd indien de vergunning wordt
gevraagd voor het Rapenburg (met uitzondering van de locatie hoek
Rapenburg/Noordeinde), de Herengracht, de Zoeterwoudse Singel, de
Witte Singel, de Morssingel, de Rijnsburgersingel, de Maresingel, de
Herensingel en de Zijlsingel.
f.
het verlenen van de vergunning de rechten en/of vrijheden van anderen
zal aantasten, dan wel ontoelaatbare overlast tot gevolg zal hebben;
g.
voor het terras ook andere vergunningen, ontheffingen, vrijstellingen e.d.
zijn vereist welke krachtens de desbetreffende wettelijke bepalingen niet
kunnen worden verleend.
3.
De burgemeester kan nadere regels vaststellen ten aanzien van:
a.
het waarborgen van de verkeersveiligheid op en nabij het terras;
b.
de inrichting van terrassen, inclusief het voeren van reclame op
terrassen;
c.
het voorkomen van overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende
percelen;
d.
de veiligheid en gezondheid op het water vanwege een terras;
e.
de inrichting van terrassen in relatie tot de ruimtelijke kwaliteit van de
omgeving.
4.
Het verbod in het eerste lid geldt niet indien en voor zover de Wet Milieubeheer
van toepassing is.
5.
Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de
Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel IV
Artikel 2:28A komt te luiden als volgt
Artikel 2:28A Sluitingstijden terrassen
7
1.
2.
3.
Het is de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 2:28 verboden een
terras bij zijn inrichting geopend te hebben, daar bezoekers toe te laten of te
hebben na 24.00 uur.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het voor de nacht van vrijdag op
zaterdag en zaterdag op zondag de houder toegestaan een terras bij zijn
inrichting geopend te hebben, daar bezoekers toe te laten of te hebben tot 01.30
uur.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid is het de houder
toegestaan een terras bij zijn inrichting geopend te hebben, daar bezoekers toe
te laten of te hebben tot 01.00 uur voor de nacht van zondag op maandag tot en
met de nacht van donderdag op vrijdag en tot 02.00 uur voor de nacht van vrijdag
op zaterdag en zaterdag op zondag bij een temperatuur van 28 graden Celsius of
hoger, blijkende uit de desbetreffende aanduiding op de gemeentelijke website.
Artikel V
Artikel 2:29 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:29 Sluitingstijden horeca inrichtingen
1.
Onverminderd het bepaalde in het tweede en derde lid van dit artikel is het de
houder verboden zijn inrichting geopend te hebben, daarin bezoekers toe te laten
of te hebben:
a.
van middernacht tot zes uur des morgens;
b.
op andere tijden indien en voor zover de burgemeester in bijzondere
omstandigheden voor het gehele gebied der gemeente of voor een gedeelte
daarvan een vroeger of later sluitingsuur heeft bepaald of tijdelijk algehele sluiting
heeft bevolen en zulks bij openbare kennisgeving heeft bekendgemaakt;
c.
van elf uur des avonds tot vijf uur des middags indien het een inrichting
betreft als bedoeld in artikel 7 van de Drank- en Horecaverordening 2013, waarin
softdrugs kunnen worden verkregen.
2.
De in het eerste lid, onder a genoemde verbodsbepaling geldt niet voor horecainrichtingen waarvoor een verlof als bedoeld in artikel vier van de Drank- en
horecaverordening 2013 is verleend, met dien verstande dat:
a.
de inrichting is gelegen in het gebied binnen dat is gelegen binnen de
grens van de Witte Singel ter hoogte van het Galgewater, Zoeterwoudse
Singel, de Zijlsingel, de Herensingel, de Maresingel, het Schuttersveld,
de Rijnsburgerweg, de Bargelaan, het Stationsplein, de Morssingel en de
Rijnsburgersingel;
b.
de inrichting past binnen het voor dat gebied geldende
bestemmingsplan;
c.
na middernacht geen alcoholhoudende drank in de inrichting mag
worden verkocht.
3.
De in het eerste lid, onder a genoemde verbodsbepaling geldt voorts niet voor
horeca-inrichtingen waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel drie van de
Drank- en horecawet is verleend, met dien verstande dat:
a.
de inrichting past binnen het voor dat gebied geldende
bestemmingsplan;
b.
in de inrichting geen bezoekers meer mogen worden toegelaten:
in de nacht van zondag op maandag tot en met de nacht van
woensdag op donderdag na 01.00 uur en
in de nacht van donderdag op vrijdag tot en met de nacht van
zaterdag op zondag na 02.00 uur.
Artikel VI
Artikel 2:30 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of
gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer
openbare inrichtingen dan wel het daarbij behorende terras tijdelijk andere
sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
8
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de
Opiumwet voorziet.
Artikel VII
Artikel 2:45komt te luiden als volgt:
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
1.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van
het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken,
wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin
gelegen wegen of paden.
2.
Het is verboden:
a.
in de plantsoenen, in de parken, of op de taluds, langs de singelgrachten,
op de gazons, of uit bloembakken die op of aan de weg geplaatst zijn,
bloemen of takken te plukken, uit te rukken, af te rukken of af te snijden;
b.
in de plantsoenen of de parken te vervoeren of bij zich te hebben planten,
struiken, heesters of bomen, soortgelijk aan die, welke ter plaatse
groeien, of delen daarvan, zoals bloemen of takken, tenzij de vervoerder
of houder van deze voorwerpen aannemelijk maakt, dat deze van elders
afkomstig zijn.
3.
Het is verboden op of aan de weg, in een boom, paal of dergelijk voorwerp te
klimmen, daaraan te hangen of zich daarop te bevinden.
4.
Het verbod in het derde lid geldt niet indien wordt gehandeld door of met
toestemming van de rechthebbende.
5.
Op de ontheffing als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de
Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel VIII
Artikel 2:49a komt te luiden als volgt:
Artikel 2:49a Gedragsaanwijzing
1.
Het is verboden om in of vanuit een woning of een gebouw de openbare orde te
verstoren.
2.
De burgemeester is bevoegd om indien het verbod in het eerste lid wordt
overtreden en daardoor de openbare orde in ernstig mate wordt verstoord of
dreigt te worden verstoord door gedragingen in of vanuit een woning of een
gebouw, de gebruiker van de woning of het gebouw een aanwijzing op te leggen
waarin gedragingen van de gebruiker worden verboden dan wel waarin
gedragingen worden voorgeschreven waardoor de verstoring van de openbare
orde wordt voorkomen.
3.
Dit artikel is niet van toepassing indien en voor zover in dit onderwerp wordt
voorzien door de Woningwet, de Wet ruimtelijke ordening, de Opiumwet of de
Huisvestingswet.
Artikel IX
Artikel 2:57 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:57 Loslopende honden
1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven
of te laten lopen:
a.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte
kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het
college aangewezen plaats;
b.
binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is
aangelijnd; of
c.
op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een
ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
2.
Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het
college aangewezen plaatsen.
3.
De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op
de eigenaar of houder van een hond:
9
a.
b.
die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale
hulphond laat begeleiden; of
die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of
sociale hulphond.
Artikel X
Artikel 2:58 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
1.
Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor
te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.
2.
Ten behoeve van het onmiddellijk verwijderen zoals bedoeld in het eerste lid,
dient de eigenaar of houder van een hond te allen tijde tenminste twee
deugdelijke opruimmiddelen bij zich te hebben.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die
zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat
begeleiden.
4.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college
aangewezen plaatsen.
Artikel XI
Artikel 2:59 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
1.
Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk
acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een
aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een
openbare plaats of op het terrein van een ander.
2.
Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond
aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot
halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
3.
Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond
voorzien te houden van een muilkorf die:
a.
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
b.
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is
aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk
is; en
c.
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte
binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen
scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als
bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op
aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die
met een chipreader afleesbaar is.
Artikel XII
Artikel 2:73 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door de burgemeester
in het belang van de openbare orde en ter voorkoming van gevaar, schade of
overlast aangewezen plaats.
2.
Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen indien
zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
Deze plaatsen zijn in ieder geval:
a.
op een voetpad, in een passage of in een onderdoorgang;
b.
in een portiek, galerij of dergelijke voor het publiek open staande ruimte;
c.
in een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte;
d.
in een volksverzameling;
e.
waar gevaar of schade voor dieren kan ontstaan;
f.
daar waar zulks overigens hinder of overlast kan veroorzaken.
10
3.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1,
van het Wetboek van Strafrecht
Artikel XIII
Artikel 4:4 komt te luiden als volgt:
Artikel 4:4 Wijze van geluidmeten
1.
Metingen en berekeningen ter controle van voornoemde geluidniveaus vinden
plaats overeenkomstig de HRMI-99.
2.
In tegenstelling tot de HRMI-99 worden op het gemeten signaal in dB(A) of dB(C)
geen correcties meer toegepast.
3.
In tegenstelling tot de HRMI-99 mogen metingen ook uitgevoerd worden met een,
volgens de specificaties van IEC-publicatie 60651, type 2 geluidniveaumeter.
4.
Metingen in de buitenlucht vinden plaats op een hoogte van minimaal 1,5 m en
maximaal 2 m boven plaatselijk maaiveld.
5.
Metingen in geluidgevoelige ruimten vinden plaats op ten minste de volgende
afstanden: 1,5 m boven de vloer, 1,5 m van ramen en 1 m van muren.
6.
In geval het geluidniveau op de gevel van een geluidgevoelig gebouw wordt
vastgesteld, wordt de gevel op de begane grond ook als gevel van het
geluidgevoelig gebouw gezien als geluidgevoelige ruimten slechts op de hoger
gelegen etages aanwezig zijn.
Artikel XIV
Artikel 4:5 komt te luiden als volgt:
Artikel 4:5 Beperken incidentele en collectieve festiviteiten
De burgemeester kan het organiseren van een incidentele of een collectieve festiviteit
verbieden of een afwijkende geluidsnorm of eindtijd opleggen wanneer naar zijn oordeel
de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op
ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Artikel XV
Artikel 4:9A komt te luiden als volgt:
Artikel 4:9 a Oplaten van ballonnen
Het is verboden om ballonnen op te laten tenzij het materiaal van de ballonnen en
touwtjes biologisch afbreekbaar is.
B.
Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking.
Gedaan in de openbare raadsvergadering van,
de Griffier,
de Voorzitter,
11
TECHNISCHE INFORMATIE
Opsteller:
G. Sollart
Organisatieonderdeel: Stedelijke Ontwikkeling
Telefoon:
5315
E-mail:
[email protected]
Portefeuillehouder: Burgemeester
12
B en W-nummer 15.0638;
Onderwerp
besluit d.d. 7-7-2015
Vaststellen voor inspraak van de verordening tot wijziging van de artikelen 2:10, 2:14, 2:28,
2:28A, 2:29, 2:30, 2:47, 2:57, 2:58, 2:59, 2:73, 4:4, 4:5 en 4:9A van de Algemene plaatselijke
verordening 2009.
Besluiten:
1. de raad voor te stellen de navolgende verordening tot wijziging van de artikelen 2:10, 2:14,
2:28, 2:28A, 2:29, 2:30, 2:47, 2:57, 2:58, 2:59, 2:73, 4:4, 4:5 en 4:9A van de Algemene
plaatselijke verordening 2009 vast te stellen voor de inspraak.
Artikel I
Artikel 2:10 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen op, aan, in, over of boven de weg
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, op, in, over of boven
de weg te plaatsen, aan te brengen of te hebben.
2. Onverminderd het bepaalde in het vijfde lid geldt het verbod als bedoeld in het eerste
lid niet voor:
a.
vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen
opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden
worden gebruikt;
b.
zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde
gedeelte van de weg en mits:
geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;
geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op
minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van
de weg bevindt;
geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;
c.
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht
worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de
werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het
beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen
van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
d.
voertuigen;
e.
voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard voor
zover deze geen schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de
bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan
wel een belemmering kunnen vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud
van de weg;
f.
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
g.
terrassen als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid;
h.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;
i.
winkelwagentjes;
j.
vaste containers die van gemeentewege zijn geplaatst ten behoeve van de al dan
niet gescheiden inzameling van huishoudelijk afval;
k.
uitstallingen en voorwerpen ter verfraaiing van de entree indien:
I.
deze binnen 100 cm van de gevel van het betreffende pand blijven en
13
II.
III.
IV.
V.
de strook voor visueel gehandicapten en de ruimte 50 cm aan
weerszijden van de strook vrij blijven van obstakels en
de resterende vrije- of stoepruimte minimaal 150 cm bedraagt, met
uitzondering van de trottoirs van de Stationsweg, de Steenstraat, de
Nieuwe Beestenmarkt(oostzijde), de Turfmarkt, het Kort Rapenburg
(oostzijde), de Breestraat, de Korevaarstraat en de Doezastraat waar
vanwege de belangrijke functie voor het voetgangersverkeer de vrije
doorgang voor voetgangers minimaal 200 cm moet bedragen of zoveel
het straatprofiel toelaat, en
in voetgangersgebieden een minimale ruimte van 300 cm overblijft voor
een ongehinderd passeren van het alarmverkeer alarmverkeer en
in overeenstemming zijn met het Modellenboek Gevelreclame en
Uitstallingen Binnenstad Leiden
l.
3.
4.
5.
6.
containers, steigers, portacabins e.d. ten behoeve van bouwactiviteiten mits de
oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m2 en de voorwerpen niet langer dan een
maand worden geplaatst en de plaatsing geen gevaar of hinder voor personen of
goederen oplevert;
m.
containers, steigers, portacabins e.d. ten behoeve van bouwactiviteiten mits de
oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m2 en de voorwerpen langer dan een
maand maar niet langer dan zes maanden worden geplaatst en de plaatsing
geen gevaar of hinder voor personen of goederen oplevert, mits van de plaatsing
melding is gedaan aan het college;
o.
borden, daaronder begrepen stoepborden, welke in opdracht van de
burgemeester worden geplaatst ten behoeve van het veilig gebruik van een
openbare plaats, dan wel ten behoeve van de veiligheid van personen of
goederen.
De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a.
indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor
de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan
wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van
de weg;
b.
indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving
niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
c.
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van
de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
Indien de aanvraag voor het in het eerste lid bedoelde gebruik betrekking heeft op een
activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht beslist het bevoegd gezag als bedoeld in die wet
op de aanvraag zulks in afwijking van het bepaalde in het eerste lid.
Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de
Wegenverkeerswet 1994, of het Provinciaal wegenreglement.
Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel II
Artikel 2:14 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
14
1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten
behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van
de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken.
2. De rechthebbende als bedoeld in het eerste lid is verplicht de in de omgeving van dat
bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond
te verwijderen of te doen verwijderen.
3. Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de
onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf
gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat
winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt
aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex
en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.
4. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats
achter te laten anders dan op een daartoe door het betreffende bedrijf aangewezen
plaats.
5. Indien het bepaalde in het tweede lid niet wordt nageleefd kan de Burgemeester de
winkelier een aanwijzing geven tot het treffen van in die aanwijzing genoemde
maatregelen ter voorkoming van het achterblijven van winkelwagentjes op een openbare
plaats.
6. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp
wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel III
Artikel 2:28 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:28 Terrasvergunning
1. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester of in afwijking van de
nadere regels als bedoeld in het derde lid een terras in te richten, te exploiteren of in
gebruik te geven op een openbare plaats, op openbaar water of op een voor publiek
toegankelijk terrein.
2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd indien:
a.
een terras en/of een terras op het water niet is gesitueerd direct aangrenzend
aan of in de directe nabijheid van de horeca-inrichting van de aanvrager;
b.
blijkt dat het terras gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg en het
openbaar water of voor het doelmatig beheer van de weg en het openbaar water;
c.
blijkt dat het terras breder is dan de gevelbreedte van de horeca-inrichting, tenzij
de burgemeester van oordeel is dat, gelet op onder meer de belangen van
eigenaren/gebruikers van belendende percelen een afwijkende breedtemaat
vereist of aanvaardbaar is;
d.
de aanvraag betrekking heeft op een terras op een binnenplaats of binnenterrein,
dat wil zeggen een plaats of een terrein dat omsloten is door woningen, tenzij de
burgemeester van oordeel is dat door het verbinden van voorschriften aan de
vergunning overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen kan
worden voorkomen;
e.
indien de aanvraag betrekking heeft op een terras dat op het water is gelegen
wordt de aanvraag tevens geweigerd indien de vergunning wordt gevraagd voor
het Rapenburg (met uitzondering van de locatie hoek Rapenburg/Noordeinde),
de Herengracht, de Zoeterwoudse Singel, de Witte Singel, de Morssingel, de
Rijnsburgersingel, de Maresingel, de Herensingel en de Zijlsingel.
15
f.
het verlenen van de vergunning de rechten en/of vrijheden van anderen zal
aantasten, dan wel ontoelaatbare overlast tot gevolg zal hebben;
g.
voor het terras ook andere vergunningen, ontheffingen, vrijstellingen e.d. zijn
vereist welke krachtens de desbetreffende wettelijke bepalingen niet kunnen
worden verleend.
3. De burgemeester kan nadere regels vaststellen ten aanzien van:
a.
het waarborgen van de verkeersveiligheid op en nabij het terras;
b.
de inrichting van terrassen, inclusief het voeren van reclame op terrassen;
c.
het voorkomen van overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen;
d.
de veiligheid en gezondheid op het water vanwege een terras;
e.
de inrichting van terrassen in relatie tot de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.
4. Het verbod in het eerste lid geldt niet indien en voor zover de Wet Milieubeheer van
toepassing is.
5. Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel IV
Artikel 2:28A komt te luiden als volgt
Artikel 2:28A Sluitingstijden terrassen
1. Het is de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 2:28 verboden een terras bij
zijn inrichting geopend te hebben, daar bezoekers toe te laten of te hebben na 24.00 uur.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het voor de nacht van vrijdag op zaterdag
en zaterdag op zondag de houder toegestaan een terras bij zijn inrichting geopend te
hebben, daar bezoekers toe te laten of te hebben tot 01.30 uur.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid is het de houder toegestaan een
terras bij zijn inrichting geopend te hebben, daar bezoekers toe te laten of te hebben tot
01.00 uur voor de nacht van zondag op maandag tot en met de nacht van donderdag op
vrijdag en tot 02.00 uur voor de nacht van vrijdag op zaterdag en zaterdag op zondag bij
een temperatuur van 28 graden Celsius of hoger, blijkende uit de desbetreffende
aanduiding op de gemeentelijke website.
Artikel V
Artikel 2:29 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:29 Sluitingstijden horeca inrichtingen
1. Onverminderd het bepaalde in het tweede en derde lid van dit artikel is het de houder
verboden zijn inrichting geopend te hebben, daarin bezoekers toe te laten of te hebben:
a.
van middernacht tot zes uur des morgens;
b.
op andere tijden indien en voor zover de burgemeester in bijzondere
omstandigheden voor het gehele gebied der gemeente of voor een gedeelte
daarvan een vroeger of later sluitingsuur heeft bepaald of tijdelijk algehele sluiting
heeft bevolen en zulks bij openbare kennisgeving heeft bekendgemaakt;
c.
van elf uur des avonds tot vijf uur des middags indien het een inrichting betreft als
bedoeld in artikel 7 van de Drank- en Horecaverordening 2013, waarin softdrugs
kunnen worden verkregen.
2. De in het eerste lid, onder a genoemde verbodsbepaling geldt niet voor horecainrichtingen waarvoor een verlof als bedoeld in artikel vier van de Drank- en
horecaverordening 2013 is verleend, met dien verstande dat:
a.
de inrichting is gelegen in het gebied binnen dat is gelegen binnen de grens van
de Witte Singel ter hoogte van het Galgewater, Zoeterwoudse Singel, de
16
Zijlsingel, de Herensingel, de Maresingel, het Schuttersveld, de Rijnsburgerweg,
de Bargelaan, het Stationsplein, de Morssingel en de Rijnsburgersingel;
b.
de inrichting past binnen het voor dat gebied geldende bestemmingsplan;
c.
na middernacht geen alcoholhoudende drank in de inrichting mag worden
verkocht.
3. De in het eerste lid, onder a genoemde verbodsbepaling geldt voorts niet voor horecainrichtingen waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel drie van de Drank- en
horecawet is verleend, met dien verstande dat:
a.
de inrichting past binnen het voor dat gebied geldende bestemmingsplan;
b.
in de inrichting geen bezoekers meer mogen worden toegelaten:
in de nacht van zondag op maandag tot en met de nacht van woensdag
op donderdag na 01.00 uur en
in de nacht van donderdag op vrijdag tot en met de nacht van zaterdag
op zondag na 02.00 uur.
Artikel VI
Artikel 2:30 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in
geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen dan wel
het daarbij behorende terras tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting
bevelen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet
voorziet.
Artikel VII
Artikel 2:45 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het
college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken,
wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen
wegen of paden.
2. Het is verboden:
a.
in de plantsoenen, in de parken, of op de taluds, langs de singelgrachten, op de
gazons, of uit bloembakken die op of aan de weg geplaatst zijn, bloemen of
takken te plukken, uit te rukken, af te rukken of af te snijden;
b.
in de plantsoenen of de parken te vervoeren of bij zich te hebben planten,
struiken, heesters of bomen, soortgelijk aan die, welke ter plaatse groeien, of
delen daarvan, zoals bloemen of takken, tenzij de vervoerder of houder van deze
voorwerpen aannemelijk maakt, dat deze van elders afkomstig zijn.
3. Het is verboden op of aan de weg, in een boom, paal of dergelijk voorwerp te klimmen,
daaraan te hangen of zich daarop te bevinden.
4. Het verbod in het derde lid geldt niet indien wordt gehandeld door of met toestemming
van de rechthebbende.
5. Op de ontheffing als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht (positieve
fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel VIII
Artikel 2:49a komt te luiden als volgt:
17
Artikel 2:49a Gedragsaanwijzing
1. Het is verboden om in of vanuit een woning of een gebouw de openbare orde te
verstoren.
2. De burgemeester is bevoegd om indien het verbod in het eerste lid wordt overtreden en
daardoor de openbare orde in ernstig mate wordt verstoord of dreigt te worden verstoord
door gedragingen in of vanuit een woning of een gebouw, de gebruiker van de woning of
het gebouw een aanwijzing op te leggen waarin gedragingen van de gebruiker worden
verboden dan wel waarin gedragingen worden voorgeschreven waardoor de verstoring
van de openbare orde wordt voorkomen.
3. Dit artikel is niet van toepassing indien en voor zover in dit onderwerp wordt voorzien
door de Woningwet, de Wet ruimtelijke ordening, de Opiumwet of de Huisvestingswet.
Artikel IX
Artikel 2:57 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:57 Loslopende honden
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te
laten lopen:
a.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte
kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college
aangewezen plaats;
b.
binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is
aangelijnd; of
c.
op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander
identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college
aangewezen plaatsen.
3. De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de
eigenaar of houder van een hond:
a.
die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat
begeleiden; of
b.
die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale
hulphond.
Artikel X
Artikel 2:58 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te
zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.
2. Ten behoeve van het onmiddellijk verwijderen zoals bedoeld in het eerste lid, dient de
eigenaar of houder van een hond te allen tijde tenminste twee deugdelijke
opruimmiddelen bij zich te hebben.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich
vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.
4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen
plaatsen.
Artikel XI
Artikel 2:59 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
18
1. Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan
het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en
muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of
op het terrein van een ander.
2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te
houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste
1,50 meter.
3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te
houden van een muilkorf die:
a.
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
b.
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat
verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
c.
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen
de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen
binnen de korf aanwezig zijn.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld
in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt
uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader
afleesbaar is.
Artikel XII
Artikel 2:73 komt te luiden als volgt:
Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door de burgemeester in het
belang van de openbare orde en ter voorkoming van gevaar, schade of overlast
aangewezen plaats.
2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen indien zulks
gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
Deze plaatsen zijn in ieder geval:
a.
op een voetpad, in een passage of in een onderdoorgang;
b.
in een portiek, galerij of dergelijke voor het publiek open staande ruimte;
c.
in een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte;
d.
in een volksverzameling;
e.
waar gevaar of schade voor dieren kan ontstaan;
f.
daar waar zulks overigens hinder of overlast kan veroorzaken.
3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het
Wetboek van Strafrecht
Artikel XIII
Artikel 4:4 komt te luiden als volgt:
Artikel 4:4 Wijze van geluidmeten
1. Metingen en berekeningen ter controle van voornoemde geluidniveaus vinden plaats
overeenkomstig de HRMI-99.
2. In tegenstelling tot de HRMI-99 worden op het gemeten signaal in dB(A) of dB(C) geen
correcties meer toegepast.
3. In tegenstelling tot de HRMI-99 mogen metingen ook uitgevoerd worden met een,
volgens de specificaties van IEC-publicatie 60651, type 2 geluidniveaumeter.
19
4. Metingen in de buitenlucht vinden plaats op een hoogte van minimaal 1,5 m en maximaal
2 m boven plaatselijk maaiveld.
5. Metingen in geluidgevoelige ruimten vinden plaats op ten minste de volgende afstanden:
1,5 m boven de vloer, 1,5 m van ramen en 1 m van muren.
6. In geval het geluidniveau op de gevel van een geluidgevoelig gebouw wordt vastgesteld,
wordt de gevel op de begane grond ook als gevel van het geluidgevoelig gebouw gezien
als geluidgevoelige ruimten slechts op de hoger gelegen etages aanwezig zijn.
Artikel XIV
Artikel 4:5 komt te luiden als volgt:
Artikel 4:5 Beperken incidentele en collectieve festiviteiten
De burgemeester kan het organiseren van een incidentele of een collectieve festiviteit
verbieden of een afwijkende geluidsnorm of eindtijd opleggen wanneer naar zijn oordeel de
woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare
wijze wordt beïnvloed.
Artikel XV
Artikel 4:9A komt te luiden als volgt:
Artikel 4:9A Oplaten van ballonnen
Het is verboden om ballonnen op te laten tenzij het materiaal van de ballonnen en touwtjes
biologisch afbreekbaar is.
3.
de inspraakperiode vast te stellen van 8 juli tot en met 26 augustus 2015.
Perssamenvatting:
De Algemene plaatselijke verordening (APV) dient geactualiseerd te worden, onder andere
vanwege gewijzigde landelijke wet- en regelgeving, lokale regelgeving en besluiten van de
gemeenteraad. Leiden hanteert in beginsel de tekst van de modelverordening APV van de
Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), tenzij daarvan wegens lokale omstandigheden moet
worden afgeweken.
De meest recente modelverordening van de VNG dateert van juli 2014, waarin een groot aantal
artikelen in de modelverordening juridisch technisch zijn gewijzigd c.q. geactualiseerd. Naast de
noodzaak voor enkele bijzondere wijzigingen, vormt dit de aanleiding om de gehele APV 2009 te
actualiseren op basis van de modelverordening VNG 2014.
Deze actualisatie biedt, naast het doorvoeren van juridisch technische wijzigingen, tevens de
gelegenheid om voor te stellen de APV op een aantal artikelen beleidsinhoudelijk te wijzigen. Het
gaat hier om een wijziging van die artikelen die betrekking hebben op; voorwerpen op de
(openbare)weg, winkelwagentjes, terrassen, horeca, evenementen, hinderlijk gedrag,
opruimplicht voor hondenbezitters, muilkorfplicht, vuurwerk, geluidnormen bij incidentele en
collectieve festiviteiten en een nieuw artikel over ee gedragsaanwijzing bij ernstige overlast in of
vanuit een woning of gebouw en een nieuw artikel over het oplaten van ballonnen.
Genoemde beleidsinhoudelijke wijzigingen zijn inspraakplichting. Dit betekent dat alvorens een
voorstel aan de gemeente raad kan worden aangeboden, inspraak wordt verleend op die
artikelen die als beleidsrijk worden aangemerkt. De wijzigingen op de APV liggen van 8 juli tot en
met 26 augustus 2015 ter inzage. Na afloop van de inspraaktermijn worden binnengekomen
reacties verwerkt in een Inspraakrapport dat, met opname van technische wijzigingen, door het
College wordt aangeboden ter besluitvorming door de gemeenteraad.
20
Huidige tekst
Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen op, aan,
in, over of boven de weg
1.
Het is verboden zonder vergunning van
het college een voorwerp, op, in, over of
boven de weg te plaatsen, aan te
brengen of te hebben.
a.
het beoogde gebruik schade
toebrengt aan de weg, gevaar
oplevert voor de bruikbaarheid
van de weg of voor het doelmatig
en veilig gebruik daarvan, dan
wel een belemmering kan vormen
voor het doelmatig beheer en
onderhoud van de weg;
b.
het beoogde gebruik hetzij op
zichzelf, hetzij in verband met de
omgeving niet voldoet aan
redelijke eisen van welstand.
2.
Het verbod geldt niet voor:
a.
vlaggen, wimpels of
vlaggenstokken indien deze geen
gevaar of hinder kunnen
opleveren voor personen of
goederen en niet voor
commerciële doeleinden worden
gebruikt;
b.
zonneschermen, mits ze zijn
aangebracht boven het voor
voetgangers bestemde gedeelte
van de weg en mits:- geen
onderdeel zich minder dan 2,2
meter boven dat gedeelte
Voorgestelde tekst
Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen op, aan,
in, over of boven de weg
1.
Het is verboden zonder vergunning
van het college een voorwerp, op, in,
over of boven de weg te plaatsen, aan
te brengen of te hebben.
2.
Onverminderd het bepaalde in het vijfde
lid geldt het verbod als bedoeld in het
eerste lid niet voor:
a.
vlaggen, wimpels of
vlaggenstokken indien deze geen
gevaar of hinder kunnen
opleveren voor personen of
goederen en niet voor
commerciële doeleinden worden
gebruikt;
b.
zonneschermen, mits ze zijn
aangebracht boven het voor
voetgangers bestemde gedeelte
van de weg en mits:
geen onderdeel zich
minder dan 2,2 meter
boven dat gedeelte
bevindt;- geen onderdeel
van het scherm, in welke
stand dat ook staat, zich
op minder dan 0,5 meter
van het voor het rijverkeer
bestemde gedeelte van
de weg bevindt;
geen onderdeel verder
dan 1,5 meter buiten de
1
Toelichting
Aan artikel 2:10, tweede lid is onderdeel “o.”
toegevoegd dat luidt als volgt: “borden,
daaronder begrepen stoepborden, welke in
opdracht van de burgemeester worden
geplaatst ten behoeve van het veilig gebruik
van een openbare plaats, dan wel ten behoeve
van de veiligheid van personen of goederen.”
Het gaat hier doorgaans om matrixborden die
door de politie worden geplaatst.
De voorgestelde wijzigingen in het tweede lid
onder k. zijn noodzakelijk om een goede
afstemming met het Modellenboek
gevelreclame en uitstallingen Leidse
binnenstad te waarborgen.
Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt
om de leesbaarheid van het artikel (eerste lid
en tweede lid onder e.) en enkele verwijzingen
te verbeteren.
Tenslotte zijn de foutief opgenomen
weigeringsgronden vervangen door de correcte
weigeringsgronden.
bevindt;- geen onderdeel van het
scherm, in welke stand dat ook
staat, zich op minder dan 0,5
meter van het voor het rijverkeer
bestemde gedeelte van de weg
bevindt;- geen onderdeel verder
dan 1,5 meter buiten de
opgaande gevel reikt;
c.
de voorwerpen of stoffen, die
noodzakelijkerwijze kortstondig
op de weg gebracht worden in
verband met laden of lossen
ervan en mits degene die de
werkzaamheden verricht of doet
verrichten ervoor zorgt, dat
onmiddellijk na het beëindigen
daarvan, in elk geval voor
zonsondergang, de voorwerpen
of stoffen van de weg verwijderd
zijn en de weg daarvan gereinigd
is;
d.
voertuigen;
e.
voorwerpen of stoffen waarop
gedachten of gevoelens worden
geopenbaard;
f.
evenementen als bedoeld in
artikel 2:25;
g.
terrassen als bedoeld in artikel
2:28, eerste lid;
h.
standplaatsen als bedoeld in
artikel 5:18;
i.
winkelwagentjes;
j.
vaste containers die van
c.
d.
e.
f.
g.
h.
i.
opgaande gevel reikt;
de voorwerpen of stoffen, die
noodzakelijkerwijze kortstondig
op de weg gebracht worden in
verband met laden of lossen
ervan en mits degene die de
werkzaamheden verricht of doet
verrichten ervoor zorgt, dat
onmiddellijk na het beëindigen
daarvan, in elk geval voor
zonsondergang, de voorwerpen
of stoffen van de weg verwijderd
zijn en de weg daarvan gereinigd
is;
voertuigen;
voorwerpen of stoffen waarop
gedachten of gevoelens worden
geopenbaard voor zover deze
geen schade toebrengen aan
de weg, gevaar opleveren voor
de bruikbaarheid van de weg of
voor het doelmatig en veilig
gebruik daarvan, dan wel een
belemmering kunnen vormen
voor het doelmatig beheer en
onderhoud van de weg;
evenementen als bedoeld in
artikel 2:24;
terrassen als bedoeld in artikel
2:27, eerste lid;
standplaatsen als bedoeld in
artikel 5:17;
winkelwagentjes;
2
k.
gemeentewege zijn geplaatst ten
behoeve van de al dan niet
gescheiden inzameling van
huishoudelijk afval;
uitstallingen en voorwerpen (met
uitzondering van reclame- en
stoepborden) ter verfraaiing van
de entree indien:
I.
deze binnen 100 cm van
de gevel van het
betreffende pand blijven
en
II.
de strook voor visueel
gehandicapten en de
ruimte 50 cm aan
weerszijden van de
strook vrij blijven van
obstakels en
III.
de resterende vrije- of
stoepruimte minimaal 150
cm bedraagt, met
uitzondering van de
trottoirs van de
Stationsweg, de
Steenstraat, de Nieuwe
Beestenmarkt(oostzijde),
de Turfmarkt, het Kort
Rapenburg (oostzijde), de
Breestraat, de
Korevaarstraat en de
Doezastraat waar
vanwege de belangrijke
functie voor het
j.
k.
vaste containers die van
gemeentewege zijn geplaatst ten
behoeve van de al dan niet
gescheiden inzameling van
huishoudelijk afval;
uitstallingen en voorwerpen (met
uitzondering van reclame- en
stoepborden) ter verfraaiing van
de entree indien:
I.
deze binnen 100 cm van
de gevel van het
betreffende pand blijven
en
II.
de strook voor visueel
gehandicapten en de
ruimte 50 cm aan
weerszijden van de strook
vrij blijven van obstakels
en
III.
de resterende vrije- of
stoepruimte minimaal 150
cm bedraagt, met
uitzondering van de
trottoirs van de
Stationsweg, de
Steenstraat, de Nieuwe
Beestenmarkt(oostzijde),
de Turfmarkt, het Kort
Rapenburg (oostzijde), de
Breestraat, de
Korevaarstraat en de
Doezastraat waar
vanwege de belangrijke
3
3.
voetgangerverkeer de
vrije doorgang voor
voetgangers minimaal
200 cm moet bedragen of
zoveel het straatprofiel
toelaat, en
IV.
in voetgangersgebieden
een minimale ruimte van
300 cm overblijft voor een
ongehinderd passeren
van het alarmverkeer;
l.
containers, steigers, porta cabins
e.d. ten behoeve van
bouwactiviteiten mits de
oppervlakte niet meer bedraagt
dan 15 m2 en de voorwerpen niet
langer dan een maand worden
geplaatst en de plaatsing geen
gevaar of hinder voor personen of
goederen oplevert;
m.
containers, steigers, porta cabins
e.d. ten behoeve van
bouwactiviteiten mits de
oppervlakte niet meer bedraagt
dan 15 m2 en de voorwerpen
langer dan een maand maar niet
langer dan zes maanden worden
geplaatst en de plaatsing geen
gevaar of hinder voor personen of
goederen oplevert, mits van de
plaatsing melding is gedaan aan
het college.
Het is verboden op, aan, over in of boven
l.
m.
functie voor het
voetgangersverkeer de
vrije doorgang voor
voetgangers minimaal
200 cm moet bedragen of
zoveel het straatprofiel
toelaat, en
IV.
in voetgangersgebieden
een minimale ruimte van
300 cm overblijft voor een
ongehinderd passeren
van het alarmverkeer en
V.
in overeenstemming
zijn met het Modellenboek Gevelreclame en
Uitstallingen
Binnenstad Leiden
containers, steigers, portacabins
e.d. ten behoeve van
bouwactiviteiten mits de
oppervlakte niet meer bedraagt
dan 15 m2 en de voorwerpen niet
langer dan een maand worden
geplaatst en de plaatsing geen
gevaar of hinder voor personen of
goederen oplevert;
containers, steigers, portacabins
e.d. ten behoeve van
bouwactiviteiten mits de
oppervlakte niet meer bedraagt
dan 15 m2 en de voorwerpen
langer dan een maand maar niet
langer dan zes maanden worden
4
4.
5.
de weg een voorwerp of stof waarop
gedachten of gevoelens worden
geopenbaard te plaatsen aan te brengen
of te hebben indien:
a.
deze door zijn omvang of
vormgeving, constructie of plaats
van bevestiging schade toebrengt
aan de weg;
b.
gevaar oplevert voor de
bruikbaarheid van de weg of voor
het doelmatig en veilig gebruik
van de weg, of
c.
een belemmering vormt voor het
doelmatig beheer en onderhoud
van de weg.
Voor de toepassing van het tweede lid,
onder c., wordt onder weg verstaan wat
artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994
daaronder verstaat.
De vergunning kan worden geweigerd in
het belang van:
a.
de bruikbaarheid van de weg;
b.
het veilig en doelmatig gebruik
van de weg;
c.
de bescherming van het uiterlijk
aanzien van de omgeving;
d.
de bescherming van
groenvoorzieningen in de
gemeente;
e.
de vergunning wordt geweigerd
wanneer het gebruik van een uitrit
leidt tot tegenstrijdigheid met het
bestemmingsplan
3.
geplaatst en de plaatsing geen
gevaar of hinder voor personen of
goederen oplevert, mits van de
plaatsing melding is gedaan aan
het college;
o.
borden, daaronder begrepen
stoepborden, welke in opdracht
van de burgemeester worden
geplaatst ten behoeve van het
veilig gebruik van een
openbare plaats, dan wel ten
behoeve van de veiligheid van
personen of goederen.
De vergunning als bedoeld in het
eerste lid kan worden geweigerd:
a.
indien het beoogde gebruik
schade toebrengt aan de weg,
gevaar oplevert voor de
bruikbaarheid van de weg of
voor het doelmatig en veilig
gebruik daarvan, dan wel een
belemmering kan vormen voor
het doelmatig beheer en
onderhoud van de weg;
b.
indien het beoogde gebruik
hetzij op zichzelf, hetzij in
verband met de omgeving niet
voldoet aan redelijke eisen van
welstand;
c.
in het belang van de
voorkoming of beperking van
overlast voor gebruikers van de
in de nabijheid gelegen
5
6.
7.
Indien de aanvraag voor het in het eerste
lid bedoelde gebruik betrekking heeft op
een activiteit betreft als bedoeld in artikel
2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de
Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht beslist het bevoegd
gezag als bedoeld in de Wabo op de
aanvraag zulks in afwijking van het
bepaalde in het eerste lid.”
Het verbod in het eerste lid van dit artikel
geldt niet:
a.
voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt
voorzien door de Wet beheer
rijkswaterstaatwerken, artikel 5
van de Wegenverkeerswet, of het
Provinciaal wegenreglement
b.
de weigeringsgrond van het vijfde
lid, onder a, geldt niet voor zover
in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door
artikel 5 van de
Wegenverkeerswet
c.
de weigeringsgrond van het vijfde
lid, onder b, geldt niet voor
vergunningplichtige bouwwerken;
d.
de weigeringsgrond van het vijfde
lid, onder c, geldt niet indien en
voor zover in het geregelde
onderwerp wordt voorzien.
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
1.
Het is verboden van aangewezen wegen
4.
5.
6.
onroerende zaak.
Indien de aanvraag voor het in het eerste
lid bedoelde gebruik betrekking heeft op
een activiteit betreft als bedoeld in artikel
2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de
Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht beslist het bevoegd
gezag als bedoeld in die wet op de
aanvraag zulks in afwijking van het
bepaalde in het eerste lid.
Het verbod in het eerste lid van dit
artikel geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerp wordt
voorzien door de Wet beheer
rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de
Wegenverkeerswet 1994, of het
Provinciaal wegenreglement.
Op de vergunning bedoeld in het eerste
lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene
wet bestuursrecht (positieve fictieve
beschikking bij niet tijdig beslissen) niet
van toepassing.
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
1.
De rechthebbende op een bedrijf die
6
Van verschillende kanten is aangedrongen op
een herziening van artikel 2:14
2.
3.
4.
5.
gebruik te maken door het laten staan en
doen laten staan van winkelwagentjes.
De eigenaar, of de door deze
gemachtigde bedrijfsleider van een
bedrijf, dat ten behoeve van het
winkelend publiek winkelwagentjes ter
beschikking stelt is verplicht deze
winkelwagentjes te voorzien van niet door
het publiek verwijderbare kenmerken, die
duidelijk aangeven door welk bedrijf de
winkelwagen ter beschikking is gesteld.
De in het tweede lid van deze bepaling
bedoelde eigenaar of de door hem
gemachtigde bedrijfsleider is verplicht de
door het publiek op de weg achtergelaten
winkelwagentjes welke een kenmerk
dragen van zijn bedrijf onmiddellijk na
een desbetreffende waarschuwing van de
politie, doch in elk geval binnen een uur
na winkelsluiting daarvan te verwijderen
of te doen verwijderen.
Het in het eerste lid vervatte verbod geldt
niet voor de als verzamelplaatsen van
winkelwagentjes ingerichte en als
zodanig door het college aangewezen
weggedeelten.
Onverminderd het bepaalde in de leden 1
tot en met 4 van dit artikel kan het college
de eigenaar of de door deze gemachtigde
bedrijfsleider van een bedrijf als bedoeld
in het tweede lid verplichten tot het op de
winkelwagentjes aanbrengen van een
muntslot tegen diefstal, indien zulks met
winkelwagentjes ter beschikking stelt,
mede ten behoeve van het vervoer van
winkelwaren over de weg, is verplicht
ze te voorzien van de naam van het
bedrijf of een ander herkenningsteken.
2.
De rechthebbende als bedoeld in het
eerste lid is verplicht de in de
omgeving van dat bedrijf door het
publiek op een openbare plaats
achtergelaten winkelwagentjes
terstond te verwijderen of te doen
verwijderen.
3.
Het is verboden zich met een
winkelwagentje op de weg te bevinden
buiten de onmiddellijke omgeving van
het bedrijf als bedoeld in het eerste lid
of, indien het bedrijf gelegen is in een
winkelcentrum, buiten de onmiddellijke
omgeving van dat winkelcentrum. Als
onmiddellijke omgeving van het bedrijf
of winkelcentrum wordt aangemerkt de
weg of het weggedeelte, grenzende
aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en
tevens een aan die weg of dat
weggedeelte aansluitende
parkeerplaats.
4.
Het is verboden een winkelwagentje na
gebruik onbeheerd op een openbare
plaats achter te laten anders dan op
een daartoe door het betreffende
bedrijf aangewezen plaats.
5. Indien het bepaalde in het tweede lid
niet wordt nageleefd kan de
7
(winkelwagentjes), omdat het artikel in zijn
huidige vorm niet goed handhaafbaar is.
Het college is van oordeel dat het voorkomen
van overlast door achtergelaten
winkelwagentjes een verantwoordelijkheid is
van de winkelier en de gebruiker en dat dit in
een nieuwe bepaling tot uitdrukking moet
worden gebracht.
Het voorgestelde artikel biedt voldoende
mogelijkheden om handhavend op te treden bij
een geconstateerde overtreding op heterdaad.
Mocht dat in de praktijk onvoldoende blijken te
zijn dan heeft de Burgemeester de
bevoegdheid om de winkelier een aanwijzing te
geven tot het treffen van in de aanwijzing
genoemde maatregelen ter voorkoming van het
achterblijven van winkelwagentjes op een
openbare plaats. Het gaat daarbij om fysieke
maatregelen zoals bijvoorbeeld het
aanbrengen van een elektrische lus.
Ook kan worden overwogen om dezelfde
gedragslijn te hanteren als bij fietsen die
onbeheerd op de openbare weg worden
achtergelaten.
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat dit
artikel ziet op de bestrijding van zwerfkarren.
Geluidsoverlast van winkelwagentjes valt onder
afdeling 9 (geluidhinder) van het
Activiteitenbesluit milieubeheer.
6.
het oog op het tegengaan van het laten
staan en doen laten staan van
winkelwagentjes op de weg, in
samenhang met de situatie ter plaatse,
noodzakelijk is.
Het bepaalde in de voorgaande leden
geldt niet indien en voor zover de Wet
milieubeheer van toepassing is.
Artikel 2:28 Terrasvergunning
1.
Het is verboden om zonder vergunning
van de burgemeester een terras in te
richten, te exploiteren of in gebruik te
geven op de openbare weg, op openbaar
water of op een voor publiek toegankelijk
terrein.
2.
Een vergunning als bedoeld in het eerste
lid wordt geweigerd indien:
a.
een terras en/of een terras op het
water niet is gesitueerd direct
aangrenzend aan of in de directe
nabijheid van de horeca-inrichting
van de aanvrager;
b.
uit de aanvraag blijkt dat door de
afmeting van het terras op een
trottoir of voetgangersgedeelte
niet tenminste 1,5 meter vrije
doorgang voor het verkeer is
gewaarborgd, tenzij de
burgemeester van oordeel is dat
Burgemeester de winkelier een
aanwijzing geven tot het treffen van in
die aanwijzing genoemde maatregelen
ter voorkoming van het achterblijven
van winkelwagentjes op een openbare
plaats.
6. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet
voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Wet
milieubeheer.
Artikel 2:28 Terrasvergunning
1.
Het is verboden om zonder vergunning
van de burgemeester of in afwijking van
de nadere regels als bedoeld in het
derde lid een terras in te richten, te
exploiteren of in gebruik te geven op een
openbare plaats, op openbaar water of op
een voor publiek toegankelijk terrein.
2.
Een vergunning als bedoeld in het eerste
lid wordt geweigerd indien:
a.
een terras en/of een terras op het
water niet is gesitueerd direct
aangrenzend aan of in de directe
nabijheid van de horeca-inrichting
van de aanvrager;
b.
blijkt dat het terras gevaar
oplevert voor de bruikbaarheid
van de weg en het openbaar
water of voor het doelmatig
beheer van de weg en het
openbaar water;
8
Voorgesteld wordt om dit artikel op een aantal
onderdelen te wijzigingen.
Met de wijziging in het eerste lid wordt
verduidelijkt dat het de vergunninghouder ook
niet is toegestaan af te wijken van de nadere
regels als bedoeld in het derde lid.
De wijziging van het tweede lid onder b. is een
vereenvoudiging ten opzichte van de huidige
onderdelen b. en c. van het tweede lid.
In het tweede lid onder e. is de
weigeringsgrond onder II geschrapt omdat dit
vereiste ook al is opgenomen in het tweede lid
onder a.
De weigeringsgronden onder III en IV worden
geschrapt omdat het hier gaat om nadere
regelgeving waarvoor de burgemeester op
grond van het derde lid de bevoegdheid heeft
om deze vast te stellen. De geschrapte
onderdelen zullen in een binnenkort vast te
c.
d.
e.
vanuit verkeerstechnisch oogpunt
een doorgang van minder dan 1,5
meter verantwoord is;
uit de aanvraag blijkt dat het
terras gevaar oplevert voor de
bruikbaarheid van de weg of voor
het doelmatig beheer van de weg
en daaraan niet door het
verbinden van voorschriften aan
de vergunning tegemoet kan
worden gekomen dan wel, indien
het een terras op het water
betreft, de veiligheid op, de
reinheid van, en/of de openbare
orde op het water en/of haar
oevers in gevaar wordt gebracht
of belemmeringen kan
veroorzaken aan het verkeer te
water of te land;
uit de aanvraag blijkt dat het
terras breder is dan de
gevelbreedte van de horecainrichting, tenzij de burgemeester
van oordeel is dat, gelet op onder
meer de belangen van
eigenaren/gebruikers van
belendende percelen een
afwijkende breedtemaat vereist of
aanvaardbaar is;
de aanvraag betrekking heeft op
een terras op een binnenplaats of
binnenterrein, dat wil zeggen een
plaats of een terrein dat omsloten
c.
d.
e.
blijkt dat het terras breder is dan
de gevelbreedte van de horecainrichting, tenzij de burgemeester
van oordeel is dat, gelet op onder
meer de belangen van
eigenaren/gebruikers van
belendende percelen een
afwijkende breedtemaat vereist of
aanvaardbaar is;
de aanvraag betrekking heeft op
een terras op een binnenplaats of
binnenterrein, dat wil zeggen een
plaats of een terrein dat omsloten
is door woningen, tenzij de
burgemeester van oordeel is dat
door het verbinden van
voorschriften aan de vergunning
overlast voor
eigenaren/gebruikers van
belendende percelen kan worden
voorkomen;
indien de aanvraag betrekking
heeft op een terras dat op het
water is gelegen wordt de
aanvraag tevens geweigerd
indien de vergunning wordt
gevraagd voor het Rapenburg
(met uitzondering van de locatie
hoek Rapenburg/Noordeinde), de
Herengracht, de Zoeterwoudse
Singel, de Witte Singel, de
Morssingel, de Rijnsburgersingel,
de Maresingel, de Herensingel en
9
stellen besluit “Nadere regels terrassen”
worden opgenomen.
De wijziging van het derde lid verduidelijkt dat
de bevoegdheid tot het stellen van nadere
regels beperkt is tot het inrichten en het gebruik
van terrassen.
f.
is door woningen, tenzij de
burgemeester van oordeel is dat
door het verbinden van
voorschriften aan de vergunning
overlast voor
eigenaren/gebruikers van
belendende percelen kan worden
voorkomen;
indien de aanvraag betrekking
heeft op een terras dat op het
water is gelegen wordt de
aanvraag tevens geweigerd
indien:
I.
de vergunning wordt
gevraagd voor het
Rapenburg (met
uitzondering van de
locatie hoek
Rapenburg/Noordeinde),
de Herengracht, de
Zoeterwoudse Singel, de
Witte Singel, de
Morssingel, de
Rijnsburgersingel, de
Maresingel, de
Herensingel en de
Zijlsingel;
II.
deze niet ten behoeve
van een horecabedrijf is;
III.
het terras op het water
niet is gelegen op een
traditionele dekschuit met
zwarte kleur, tenzij de
3.
de Zijlsingel.
II.
deze niet ten behoeve
van een horecabedrijf is;
III.
het terras op het water
niet is gelegen op een
traditionele dekschuit met
zwarte kleur, tenzij de
burgemeester hiervan
vrijstelling heeft verleend;
IV.
een terras op het water
meer dan 10 centimeter
boven de kademuur
uitsteekt;
f.
het verlenen van de vergunning
de rechten en/of vrijheden van
anderen zal aantasten, dan wel
ontoelaatbare overlast tot gevolg
zal hebben;
g.
voor het terras ook andere
vergunningen, ontheffingen,
vrijstellingen e.d. zijn vereist
welke krachtens de
desbetreffende wettelijke
bepalingen niet kunnen worden
verleend.
De burgemeester kan nadere regels
vaststellen ten aanzien van:
a.
het waarborgen van de
verkeersveiligheid op en nabij
het terras;
b.
de inrichting van terrassen,
inclusief het voeren van reclame
op terrassen;
10
3.
burgemeester hiervan
vrijstelling heeft verleend;
IV.
een terras op het water
meer dan 10 centimeter
boven de kademuur
uitsteekt;
g.
het verlenen van de vergunning
de rechten en/of vrijheden van
anderen zal aantasten, dan wel
ontoelaatbare overlast tot gevolg
zal hebben;
h.
voor het terras ook andere
vergunningen, ontheffingen,
vrijstellingen e.d.zijn vereist welke
krachtens de desbetreffende
wettelijke bepalingen niet kunnen
worden verleend.
Bij de uitoefening van hun bevoegdheid
als bedoeld in het eerste lid kan de
burgemeester nadere regels vaststellen,
c.q. nadere voorschriften stellen ten
aanzien van:
a.
het waarborgen van de
verkeersveiligheid;
b.
de inrichting van terrassen,
inclusief het voeren van reclame
op terrassen;
c.
de voorkoming van overlast voor
eigenaren/gebruikers van
belendende percelen;
d.
de veiligheid en gezondheid op
het water;
e.
de inrichting van terrassen in
c.
4.
5.
het voorkomen van overlast voor
eigenaren/gebruikers van
belendende percelen;
d.
de veiligheid en gezondheid op
het water vanwege een terras;
e.
de inrichting van terrassen in
relatie tot de ruimtelijke kwaliteit
van de omgeving.
Het verbod in het eerste lid geldt niet
indien en voor zover de Wet Milieubeheer
van toepassing is.
Op de vergunning als bedoeld in het
eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de
Algemene wet bestuursrecht (positieve
fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
11
4.
5.
6.
relatie tot de ruimtelijke kwaliteit van de
omgeving.
Een vergunning als bedoeld in het eerste
lid kan voorts worden geweigerd indien
het voorgenomen terras niet voldoet aan
de nadere door de burgemeester
vastgestelde regels als bedoeld in het
derde lid.
De burgemeester verbindt aan een
terrasvergunning in elk geval de volgende
voorschriften:
a.
voor welke locatie en omvang het
terras is toegestaan;
b.
dat een terras schoon en
opgeruimd moet zijn en geen
gevaar voor het publiek mag
opleveren;
c.
dat een terras op het water niet
mag worden verankerd met de grond of
de wal;
d.
dat een terras op het water moet
worden verwijderd als ter plaatse
in het water of aan/op de
kademuren door gemeente,
nutsbedrijven of waterbeheerder
werkzaamheden moeten worden
verricht;
e.
een terras op het water niet mag
worden voorzien van een
tapmogelijkheid, tenzij de
Burgemeester daarvoor
ontheffing heeft verleend.
Het verbod in het eerste lid geldt niet
12
indien en voor zover de Wet Milieubeheer
van toepassing is.
Artikel 2:28A Sluitingstijden terrassen
1.
Het is de houder van een vergunning als
bedoeld in artikel 2:28 verboden een
terras bij zijn inrichting geopend te
hebben, daar bezoekers toe te laten of te
hebben na 24.00 uur.
2.
In afwijking van het bepaalde in het
eerste lid is het voor de nacht van vrijdag
op zaterdag en zaterdag op zondag de
houder toegestaan een terras bij zijn
inrichting geopend te hebben, daar
bezoekers toe te laten of te hebben tot
01.30 uur.
3.
In afwijking van het bepaalde in het
eerste en tweede lid is het de houder
toegestaan een terras bij zijn inrichting
geopend te hebben, daar bezoekers toe
te laten of te hebben tot 01.00 uur voor
de nacht van zondag op maandag tot en
met de nacht van donderdag op vrijdag
en tot 02.00 uur voor de nacht van vrijdag
op zaterdag en zaterdag op zondag bij
een temperatuur van 28 graden Celsius
of hoger, blijkende uit de desbetreffende
aanduiding op de gemeentelijke website.
4.
De burgemeester kan ontheffing verlenen
van het verbod in het eerste lid indien op,
of in de onmiddellijke nabijheid van, het
terras een evenement wordt gehouden
waarvoor de eindtijd in de
Artikel 2:28A Sluitingstijden terrassen
1.
Het is de houder van een vergunning als
bedoeld in artikel 2:28 verboden een
terras bij zijn inrichting geopend te
hebben, daar bezoekers toe te laten of te
hebben na 24.00 uur.
2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste
lid is het voor de nacht van vrijdag op
zaterdag en zaterdag op zondag de
houder toegestaan een terras bij zijn
inrichting geopend te hebben, daar
bezoekers toe te laten of te hebben tot
01.30 uur.
3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste
en tweede lid is het de houder toegestaan
een terras bij zijn inrichting geopend te
hebben, daar bezoekers toe te laten of te
hebben tot 01.00 uur voor de nacht van
zondag op maandag tot en met de nacht
van donderdag op vrijdag en tot 02.00 uur
voor de nacht van vrijdag op zaterdag en
zaterdag op zondag bij een temperatuur
van 28 graden Celsius of hoger, blijkende
uit de desbetreffende aanduiding op de
gemeentelijke website.
4.
De burgemeester kan ontheffing verlenen
van het verbod in het eerste lid indien op,
of in de onmiddellijke nabijheid van, het
terras een evenement wordt gehouden
waarvoor de eindtijd in de
13
Het vierde lid kan vervallen omdat wordt
voorgesteld om de bevoegdheid tot het
vaststellen van een ander sluitingsuur in artikel
2:30, eerste lid uit te breiden met terrassen.
Het vijfde lid kan vervallen omdat de
burgemeester voor horeca-inrichtingen in een
apart besluit zijn sanctiebeleid voor horecainrichtingen heeft vastgelegd.
5.
evenementenkalender is bepaald op een
later tijdstip dan 24.00 uur en voorts ten
behoeve van de viering van Leidens
Ontzet.
Bij overtreding van het voor een terras
geldende sluitingsuur kan de
burgemeester tijdelijk het sluitingsuur van
dat terras vervroegen of dat terras tijdelijk
algeheel verbieden.
Artikel 2:29 Sluitingstijden horeca
inrichtingen
1.
Onverminderd het bepaalde in het
tweede en derde lid van dit artikel is het
de houder verboden zijn inrichting
geopend te hebben, daarin bezoekers toe
te laten of te hebben:
a.
van middernacht tot zes uur des
morgens;
b.
op andere tijden indien en voor
zover de burgemeester in
bijzondere omstandigheden voor
het gehele gebied der gemeente
of voor een gedeelte daarvan een
vroeger of later sluitingsuur heeft
bepaald of tijdelijk algehele
sluiting heeft bevolen en zulks bij
openbare kennisgeving heeft
bekendgemaakt;
c.
van elf uur des avonds tot vijf uur
des middags indien het een
inrichting betreft als bedoeld in
artikel 7 van de Drank- en
5.
evenementenkalender is bepaald op een
later tijdstip dan 24.00 uur en voorts ten
behoeve van de viering van Leidens
Ontzet.
Bij overtreding van het voor een terras
geldende sluitingsuur kan de
burgemeester tijdelijk het sluitingsuur van
dat terras vervroegen of dat terras tijdelijk
algeheel verbieden.
Artikel 2:29 Sluitingstijden horeca
inrichtingen
1.
Onverminderd het bepaalde in het tweede
en derde lid van dit artikel is het de
houder verboden zijn inrichting geopend
te hebben, daarin bezoekers toe te laten
of te hebben:
a.
van middernacht tot zes uur des
morgens;
b.
op andere tijden indien en voor
zover de burgemeester in
bijzondere omstandigheden voor
het gehele gebied der gemeente
of voor een gedeelte daarvan een
vroeger of later sluitingsuur heeft
bepaald of tijdelijk algehele
sluiting heeft bevolen en zulks bij
openbare kennisgeving heeft
bekendgemaakt;
c.
van elf uur des avonds tot vijf uur
des middags indien het een
inrichting betreft als bedoeld in
artikel 7 van de Drank- en
14
In de praktijk bleek het voor horecaexploitanten die over een verlof voor het
verstrekken van alcoholvrije drank beschikken
onduidelijk of zij wel of niet alcoholhoudende
drank mogen verstrekken. Dit artikel is daarom
gewijzigd om duidelijker te maken dat dit niet is
toegestaan. Verlofhouders mogen alleen
alcoholhoudende drank verkopen anders dan
voor gebruik ter plaatse. Voor gebruik ter
plaatse mogen zij alleen alcoholvrije drank
verstrekken. De verwarrende passage (de
laatste zinsnede van het tweede lid onder c.) is
daarom geschrapt.
Tevens is de leesbaarheid verbeterd door niet
meer de verschillende categorieën horecainrichtingen te noemen, maar te volstaan met
het noemen van de houder van een drank- en
horecaverlof in het tweede lid en de houder van
een drank- en horecavergunning in het derde
lid.
Het bepaalde in het vierde lid ziet op een
2.
Horecaverordening 2013, waarin
softdrugs kunnen worden
verkregen.
De in het eerste lid, onder a genoemde
verbodsbepaling geldt niet voor horecainrichtingen ten behoeve van het
bedrijfsmatig verstrekken van
overwegend snacks en/of ter plaatse
gefrituurde, gegrilde of anderszins
opgewarmde eetwaren, al dan niet in
combinatie met alcoholvrije drank, om
binnen en buiten de inrichting te nuttigen,
met dien verstande dat:
a.
de inrichting is gelegen in het
gebied binnen dat is gelegen
binnen de grens van de Witte
Singel ter hoogte van het
Galgewater, Zoeterwoudse
Singel, deZijlsingel, de
Herensingel, de Maresingel, het
Schuttersveld, de
Rijnsburgerweg, de Bargelaan,
het Stationsplein, de Morssingel
en de Rijnsburgersingel;
b.
de inrichting past binnen het
voor dat gebied geldende
bestemmingsplan;
c.
na middernacht geen
alcoholhoudende drank in de
inrichting mag worden verkocht
en voorts dat na middernacht ter
plaatse geen alcoholhoudende
dranken worden geconsumeerd.
2.
3.
Horecaverordening 2013, waarin
softdrugs kunnen worden
verkregen.
De in het eerste lid, onder a genoemde
verbodsbepaling geldt niet voor horecainrichtingen waarvoor een verlof als
bedoeld in artikel vier van de Drank- en
horecaverordening 2013 is verleend, met
dien verstande dat:
a.
de inrichting is gelegen in het
gebied binnen dat is gelegen
binnen de grens van de Witte
Singel ter hoogte van het
Galgewater, Zoeterwoudse
Singel, de Zijlsingel, de
Herensingel, de Maresingel, het
Schuttersveld, de
Rijnsburgerweg, de Bargelaan,
het Stationsplein, de Morssingel
en de Rijnsburgersingel;
b.
de inrichting past binnen het voor
dat gebied geldende
bestemmingsplan;
c.
na middernacht geen
alcoholhoudende drank in de
inrichting mag worden verkocht.
en voorts dat na middernacht ter
plaatse geen alcoholhoudende
dranken worden geconsumeerd.
De in het eerste lid, onder a genoemde
verbodsbepaling geldt voorts niet voor
horeca-inrichtingen waarvoor een
vergunning als bedoeld in artikel drie van
15
overtreding van de sluitingstijden voor
coffeeshops. Deze bepaling is niet meer nodig
omdat de burgemeester voor coffeeshops een
apart sanctiebesluit heeft vastgesteld.
3.
De in het eerste lid, onder a genoemde
verbodsbepaling geldt voorts niet voor
horeca-inrichtingen ten behoeve van het
bedrijfsmatig verstrekken van horecainrichtingen ten behoeve van het
bedrijfsmatig verstrekken van
overwegend alcoholische drank voor
gebruik ter plaatse, al dan niet in
combinatie met eetwaren, horecainrichtingen ten behoeve van het
gelegenheid geven tot dansen al dan niet
in combinatie met het bedrijfsmatig
verstrekken van alcoholhoudende en
alcoholvrije drank en kleine etenswaren
en horeca-inrichtingen welke uitsluitend
toegankelijk zijn voor leden van een
vereniging, met dien verstande :
dat:
a.
de inrichting past binnen het
voor dat gebied geldende
bestemmingsplan;
b.
in de inrichting geen bezoekers
meer mogen worden toegelaten:
in de nacht van zondag
op maandag tot en met
de nacht van woensdag
op donderdag na 01.00
uur en
in de nacht van
donderdag op vrijdag tot
en met de nacht van
zaterdag op zondag na
02.00 uur.
4.
de Drank- en horecawet is verleend, met
dien verstande dat:
a.
de inrichting past binnen het voor
dat gebied geldende
bestemmingsplan;
b.
in de inrichting geen bezoekers
meer mogen worden toegelaten:
in de nacht van zondag
op maandag tot en met
de nacht van woensdag
op donderdag na 01.00
uur en
in de nacht van
donderdag op vrijdag tot
en met de nacht van
zaterdag op zondag na
02.00 uur.
De burgemeester zal tot sluiting van een
inrichting overgaan indien wordt
vastgesteld dat het bepaalde in het
eerste lid, sub c., niet wordt nageleefd
16
4.
De burgemeester zal tot sluiting van een
inrichting overgaan indien wordt
vastgesteld dat het bepaalde in het
eerste lid, sub c., niet wordt nageleefd.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke
sluiting
1.
De burgemeester kan voor één of meer
horecabedrijven in het belang van de
openbare orde en zedelijkheid, al dan niet
tijdelijk, een later openingsuur en/of een
vroeger sluitingsuur vast stellen, dan wel
een algehele sluiting bevelen;
2.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet
voorzover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door artikel
13b van de Opiumwet.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke
sluiting
1.
De burgemeester kan in het belang van
de openbare orde, veiligheid of
gezondheid of in geval van bijzondere
omstandigheden voor een of meer
openbare inrichtingen dan wel het
daarbij behorende terras tijdelijk andere
sluitingstijden vaststellen of tijdelijk
sluiting bevelen.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op
situaties waarin artikel 13b van de
Opiumwet voorziet.
Zie toelichting op wijziging artikel 2:28A, vierde
lid.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
1.
Het is aan degene die daartoe niet
bevoegd is verboden zich te bevinden in
of op bij de gemeente in onderhoud
zijnde parken, wandelplaatsen,
plantsoenen, groenstroken of grasperken,
buiten de daarin gelegen wegen of
paden.
2.
Het is verboden:
a.
in de plantsoenen, in de parken,
of op de taluds, langs de singelgrachten, op de gazons, of uit
bloembakken die op of aan de
weg geplaatst zijn, bloemen of
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
1.
Het is aan degene die daartoe niet
bevoegd is verboden zonder ontheffing
van het college zich te bevinden in of op
bij de gemeente in onderhoud zijnde
parken, wandelplaatsen, plantsoenen,
groenstroken of grasperken, buiten de
daarin gelegen wegen of paden.
2.
Het is verboden:
a.
in de plantsoenen, in de parken,
of op de taluds, langs de singelgrachten, op de gazons, of uit
bloembakken die op of aan de
weg geplaatst zijn, bloemen of
Op grond van artikel 2:47, tweede lid onder a.
is het verboden op of aan de weg te klimmen of
zich te bevinden op een beeld, monument,
overkapping, constructie, openbare
toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of
andere afsluiting, verkeersmeubilair en
daarvoor niet bestemd straatmeubilair.
Het derde lid van art. 2:45 bevat een nagenoeg
gelijkluidend verbod. Voorgesteld wordt om dat
onderdeel te schrappen.
17
3.
4.
5.
takken te plukken, uit te rukken,
af te rukken of af te snijden;
b.
in de plantsoenen of de parken te
vervoeren of bij zich te hebben
planten, struiken, heesters of
bomen, soortgelijk aan die, welke
ter plaatse groeien, of delen
daarvan, zoals bloemen of
takken, tenzij de vervoerder of
houder van deze voorwerpen
aannemelijk maakt, dat deze van
elders afkomstig zijn.
Het college kan ontheffing verlenen van
het in het eerste lid genoemde verbod.
Het is verboden op of aan de weg, in een
boom, paal of dergelijk voorwerp, op een
voertuig, bouwwerk, heining of andere
afsluiting te klimmen, daaraan te hangen
of zich daarin of daarop te bevinden.
Het verbod in het vierde lid geldt niet
indien wordt gehandeld door of met
toestemming van de rechthebbende.
3.
4.
5.
takken te plukken, uit te rukken,
af te rukken of af te snijden;
b.
in de plantsoenen of de parken te
vervoeren of bij zich te hebben
planten, struiken, heesters of
bomen, soortgelijk aan die, welke
ter plaatse groeien, of delen
daarvan, zoals bloemen of
takken, tenzij de vervoerder of
houder van deze voorwerpen
aannemelijk maakt, dat deze van
elders afkomstig zijn.
Het is verboden op of aan de weg, in een
boom, paal of dergelijk voorwerp, op een
voertuig, bouwwerk, heining of andere
afsluiting te klimmen, daaraan te hangen
of zich daarin of daarop te bevinden.
Het verbod in het derde lid geldt niet
indien wordt gehandeld door of met
toestemming van de rechthebbende.
Op de ontheffing als bedoeld in het
eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de
Algemene wet bestuursrecht (positieve
fictieve beschikking bij niet tijdig
beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:49a Gedragsaanwijzing
1.
Het is verboden om in of vanuit een
woning of een gebouw de openbare orde
te verstoren.
2.
De burgemeester is bevoegd om indien
het verbod in het eerste lid wordt
overtreden en daardoor de openbare orde
18
Dit is een nieuw artikel en geeft de
burgemeester de bevoegdheid om een
bewoner van een woning of een gebouw een
gedragsaanwijzing op te leggen wanneer die
bewoner door zijn gedrag zoveel overlast
veroorzaakt dat de openbare orde daardoor
wordt verstoord.
in ernstig mate wordt verstoord of dreigt
te worden verstoord door gedragingen in
of vanuit een woning of een gebouw, de
gebruiker van de woning of het gebouw
een aanwijzing op te leggen waarin
gedragingen van de gebruiker worden
verboden dan wel waarin gedragingen
worden voorgeschreven waardoor de
verstoring van de openbare orde wordt
voorkomen.
Dit artikel is niet van toepassing indien en
voor zover in dit onderwerp wordt
voorzien door de Woningwet, de Wet
ruimtelijke ordening, de Opiumwet of de
Huisvestingswet.
De achterliggende gedachte daarbij is dat in
artikel 174a Gemeentewet wel is
geregeld dat de burgemeester een woning kan
sluiten indien door gedragingen in de
woning de openbare orde rond de woning
wordt verstoord, maar dat er in zo’n geval niet
een minder verstrekkende bevoegdheid is.
Artikel 2:57 Loslopende honden
1.
Het is de eigenaar of houder van een
hond verboden die hond te laten
verblijven of te laten lopen:
a.
op een voor het publiek
toegankelijke en kennelijk als
zodanig ingerichte
kinderspeelplaats, zandbak of
speelweide of op een andere door
het college aangewezen plaats;
b.
binnen de bebouwde kom op de
weg indien de hond niet is
aangelijnd; of
c.
op de weg indien die hond niet is
voorzien van een halsband of een
ander identificatiemerk dat de
eigenaar of houder duidelijk doet
Voorgesteld wordt om voor dit artikel de tekst
van de model-APV over te nemen.
In het huidige artikel in het tweede lid wordt
geen onderscheid gemaakt tussen het verbod
onder a. en b. enerzijds en het verbod onder c.
anderzijds. Het verbod om een zonder
halsband of ander identificatiemiddel op de
weg te laten verblijven, geldt daardoor niet op
plaatsen die door het college met borden zijn
aangegeven. In de model-bepaling wordt het
onderscheid wel gemaakt en blijft het verbod
onder c. van kracht.
3.
Artikel 2:57 Loslopende honden
1.
Het is de eigenaar of houder van een
hond verboden die hond te laten
verblijven of te laten lopen:
a.
binnen de bebouwde kom op de
weg zonder dat die hond
aangelijnd is;
b.
op een voor het publiek
toegankelijke en kennelijk als
zodanig ingerichte
kinderspeelplaats, zandbak of
speelweide of op een andere
door het college aangewezen
plaats;
c.
op de weg zonder voorzien te zijn
van een halsband of een ander
identificatiemerk dat de eigenaar
19
Op grond van het derde lid van de Leidse
bepaling is het college verplicht een regeling te
treffen met betrekking tot de opvang van
honden die in strijd met het in het eerste lid
2.
3.
4.
of houder duidelijk doet kennen.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt
niet op plaatsen waar het laten loslopen
of het los hebben van een hond blijkens
vanwege het college aangegeven borden
is toegestaan.
Het college treft een regeling met
betrekking tot de opvang van honden die
in strijd met het in het eerste lid gestelde
verbod los op de weg worden aangetroffen.
Het verbod geldt voorts niet voor zover de
eigenaar of houder van een hond zich
vanwege zijn handicap door een
geleidehond laat begeleiden.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
1.
De eigenaar, de houder of verzorger van
een hond, alsmede hij die een hond
onder zijn hoede heeft, is verplicht ervoor
te zorgen dat die hond zich niet van
uitwerpselen ontdoet op de weg.
2.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet
ten aanzien van gedeelten van de weg
die zijn ingericht als hondenuitlaatstrook
en als zodanig door middel van borden
zijn aan gegeven
3.
De strafbaarheid wegens overtreding van
het in het eerste lid gestelde gebod wordt
opgeheven:
a.
indien de eigenaar, houder of de
verzorger van de hond dan wel hij
die een hond onder zijn hoede
2.
3.
kennen.
Het verbod in het eerste lid, aanhef en
onder b, is niet van toepassing op door
het college aangewezen plaatsen.
De verboden in het eerste lid aanhef en
onder a en b zijn niet van toepassing op
de eigenaar of houder van een hond:
a.
die zich vanwege zijn handicap
door een geleidehond of sociale
hulphond laat begeleiden; of
b.
die deze hond aantoonbaar
gekwalificeerd opleidt tot
geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
1.
Degene die zich met een hond op een
openbare plaats begeeft is verplicht
ervoor te zorgen dat de uitwerpselen
van die hond onmiddellijk worden
verwijderd.
2.
Ten behoeve van het onmiddellijk
verwijderen zoals bedoeld in het eerste
lid, dient de eigenaar of houder van
een hond te allen tijde tenminste twee
deugdelijke opruimmiddelen bij zich te
hebben.
3.
Het eerste lid is niet van toepassing op
de eigenaar of houder van een hond
die zich vanwege zijn handicap door
een geleidehond of sociale hulphond
laat begeleiden.
20
gestelde verbod los op de weg worden
aangetroffen. Een dergelijke regeling is tot op
heden nooit vastgesteld. De model-bepaling
kent deze regeling niet (meer).
Het derde lid van de model-bepaling strekt zich
ook uit tot honden die worden opgeleid tot
geleide hond of sociale hond. Het huidige
artikel kent die uitzondering niet.
Voorgesteld wordt om voor dit artikel, met
uitzondering van het tweede lid, de tekst van
de model-APV over te nemen.
Het eerste lid bevat een opruimplicht voor de
uitwerpselen van een hond. Aangezien de
eigenaar, houder of verzorger van de hond
Aangezien niet aan de opruimplicht kan worden
voldaan als de eigenaar geen deugdelijk
opruimmiddel bij zich heeft, is de verplichting
om die middelen bij zich te dragen expliciet
opgenomen in het tweede lid.
Om ervoor zorg te dragen dat het altijd
voldoende opruimmiddelen zijn is het minimum
aantal van twee opgenomen.
heeft er zorg voor draagt dat de
uitwerpselen onmiddellijk van de
weg worden verwijderd;
b.
indien de eigenaar of houder van
de hond zich vanwege zijn
handicap door een geleidehond
laat begeleiden en de hond als
zodanig aantoonbaar
gekwalificeerd is, dan wel de
eigenaar van de hond vanwege
gebondenheid aan een rolstoel,
scootmobiel of soortgelijk
voertuig, zelf niet in staat is voor
het verwijderen van de
uitwerpselen zorg te dragen.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
1.
Het is de eigenaar of houder van een
hond verboden die hond te laten
verblijven of te laten lopen op een
openbare plaats of op het terrein van een
ander:
a.
anders dan kort aangelijnd nadat
het college aan de eigenaar of de
houder heeft bekendgemaakt dat
het die hond gevaarlijk of
hinderlijk acht en een
aanlijngebod in verband met het
gedrag van die hond noodzakelijk
vindt;
b.
anders dan kort aangelijnd en
voorzien van een muilkorf nadat
het college aan de eigenaar of de
houder heeft bekendgemaakt dat
4.
Het bepaalde in het eerste lid is niet
van toepassing op door het college
aangewezen plaatsen.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
1.
Indien het college een hond in verband
met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk
acht, kan het de eigenaar of houder van
die hond een aanlijngebod of een aanlijnen muilkorfgebod opleggen voor zover die
hond verblijft of loopt op een openbare
plaats of op het terrein van een ander.
2.
Een aanlijngebod houdt in dat de
eigenaar of houder verplicht is de
hond aangelijnd te houden met een lijn
met een lengte, gemeten van hand tot
halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
3.
Een muilkorfgebod houdt in dat de
eigenaar of houder verplicht is de
hond voorzien te houden van een
muilkorf die:
a.
vervaardigd is van stevige
21
Voorgesteld wordt om voor dit artikel de tekst
van de model-APV over te nemen.
Als gevolg van het vervallen van de Regeling
agressieve dieren is het noodzakelijk gebleken
om het bepaalde is het derde lid van het
bestaande artikel te vervangen door een eigen
regeling in de APV. Conform het VNG-model is
dit in de leden twee en drie van het
voorgestelde artikel opgenomen.
In verband met de in 2013 landelijk ingevoerde
chip verplichting voor nieuwe of in Nederland
ingevoerde honden wordt er door dierenartsen
sinds 2013 niet meer gewerkt met het
tatoeëren van honden ten behoeve van het
merken. Om alle op dit moment mogelijke
identificatiekenmerken te beschrijven is de chip
als uniek identificatiekenmerk aan het vierde lid
2.
3.
4.
het die hond gevaarlijk of
hinderlijk acht en een aanlijn en
muilkorfgebod in verband met het
gedrag van die hond noodzakelijk
vindt.
In afwijking van artikel 2:57, lid 1 onder c,
geldt voor het bepaalde in het eerste lid
bovendien dat de hond voorzien moet zijn
van een optisch leesbaar, nietverwijderbaar identificatiekenmerk in het
oor of de buikwand.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
a.
muilkorf: een muilkorf als bedoeld
in artikel 1, onder d, van de
Regeling agressieve dieren;
b.
kort aanlijnen: aanlijnen van een
hond met een lijn met een lengte,
gemeten van hand tot halsband,
die niet langer is dan 1,50 meter.
Het verbod geldt niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerp wordt
voorzien door de Regeling agressieve
dieren.
Artikel 2:73 Bezigen van
consumentenvuurwerk tijdens de
jaarwisseling
1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te
bezigen op een door het college in het
4.
kunststof, van stevig leer of
van beide stoffen;
b.
door middel van een stevige
leren riem zodanig rond de hals
is aangebracht dat verwijdering
zonder toedoen van de mens
niet mogelijk is; en
c.
zodanig is ingericht dat de
hond niet kan bijten, dat de
afgesloten ruimte binnen de
korf een geringe opening van
de bek toelaat en dat geen
scherpe delen binnen de korf
aanwezig zijn.
Onverminderd het bepaalde in artikel
2:57, eerste lid onder c, dient een hond
als bedoeld in het eerste lid voorzien te
zijn van een door de bevoegde
minister op aanvraag verstrekt uniek
identificatienummer door middel van
een microchip die met een chipreader
afleesbaar is.
Artikel 2:73 Bezigen van
consumentenvuurwerk tijdens de
jaarwisseling
1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te
bezigen op een door de burgemeester in
22
van dit artikel toegevoegd.
Op 19 december heeft de
Voorzieningenrechter in een zaak van de
gemeente Hilversum bepaalt dat een
vuurwerkverbod een zaak van openbare orde
is. De handhaving daarvan komt volgens de
2.
3.
belang van de voorkoming van gevaar,
schade of overlast aangewezen plaats.
Het is verboden consumentenvuurwerk
op of aan de weg of op een voor publiek
toegankelijke plaats te bezigen indien
zulks gevaar, schade of overlast kan
veroorzaken.
Deze plaatsen zijn in ieder geval:
a.
op een voetpad, in een passage
of in een onderdoorgang;
b.
in een portiek, galerij of
dergelijke
voor het publiek open
staande
ruimte;
c.
in een voor het publiek
toegankelijke besloten ruimte;
d.
in een volksverzameling;
e.
daar waar zulks overigens hinder
of overlast kan veroorzaken
De in het eerste en tweede lid gestelde
verboden gelden niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerp wordt
voorzien door artikel 429, aanhef en
onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 4:4 Wijze van geluidmeten
1.
Metingen en berekeningen ter controle
van voornoemde geluidniveaus vinden
plaats overeenkomstig de HRMI-99.
2.
In tegenstelling tot de HRMI-99 worden
op het gemeten signaal in dB(A) of dB(C)
geen correcties meer toegepast.
2.
3.
het belang van de openbare orde en ter
voorkoming van gevaar, schade of
overlast aangewezen plaats.
Het is verboden consumentenvuurwerk
op een openbare plaats te bezigen indien
zulks gevaar, schade of overlast kan
veroorzaken.
Deze plaatsen zijn in ieder geval:
a.
op een voetpad, in een passage
of in een onderdoorgang;
b.
in een portiek, galerij of
dergelijke voor het publiek open
staande ruimte;
c.
in een voor het publiek
toegankelijke besloten ruimte;
d.
in een volksverzameling;
e.
waar gevaar of schade voor
dieren kan ontstaan;
f.
daar waar zulks overigens hinder
of overlast kan veroorzaken.
De in het eerste en tweede lid gestelde
verboden gelden niet voor zover in het
daarin geregelde onderwerp wordt
voorzien door artikel 429, aanhef en
onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 4:4 Wijze van geluidmeten
1. Metingen en berekeningen ter controle van
voornoemde geluidniveaus vinden plaats
overeenkomstig de HRMI-99.
2. In tegenstelling tot de HRMI-99 worden op het
gemeten signaal in dB(A) of dB(C) geen
correcties meer toegepast.
23
rechter eenduidig toe aan de burgemeester en
niet aan het complete college. Het college kon
dus geen vuurwerkverbod instellen.
Voorgesteld wordt daarom de burgemeester
als bevoegd gezag aan te wijzen.
In de vergadering van de raadscommissie
Leefbaarheid en Bereikbaarheid van 16
december 2014 is toegezegd artikel 2.73 lid 2
van de APV te wijzigen met het oog op gevaar
of schade voor dieren. Aan het tweede lid
daarom een nieuw onderdeel e. toegevoegd.
In de huidige bepaling ontbreekt een bepaling
over de wijze van geluidmeten in
geluidgevoelige ruimten.
3.
4.
5.
In tegenstelling tot de HRMI-99 mogen
metingen ook uitgevoerd worden met
een, volgens de specificaties van IECpublicatie 651: 1979, type 2
geluidniveaumeter.
Metingen in de buitenlucht vinden plaats
op een hoogte van minimaal 1,5 m en
maximaal 2 m boven plaatselijk maaiveld.
In geval het geluidniveau op de gevel van
een geluidgevoelig gebouw wordt
vastgesteld, wordt de gevel op de begane
grond ook als gevel van het
geluidgevoelig gebouw gezien als
geluidgevoelige ruimten slechts op de
hoger gelegen etages aanwezig zijn.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
[gereserveerd]
3. In tegenstelling tot de HRMI-99 mogen
metingen ook uitgevoerd worden met een,
volgens de specificaties van IEC-publicatie
60651, type 2 geluidniveaumeter.
4. Metingen in de buitenlucht vinden plaats op
een hoogte van minimaal 1,5 m en maximaal
2 m boven plaatselijk maaiveld.
5. Metingen in geluidgevoelige ruimten
vinden plaats op ten minste de volgende
afstanden: 1,5 m boven de vloer, 1,5 m van
ramen en 1 m van muren.
6. In geval het geluidniveau op de gevel van een
geluidgevoelig gebouw wordt vastgesteld,
wordt de gevel op de begane grond ook als
gevel van het geluidgevoelig gebouw gezien
als geluidgevoelige ruimten slechts op de
hoger gelegen etages aanwezig zijn.
Artikel 4:5 Beperken incidentele en
collectieve festiviteiten
De burgemeester kan het organiseren van
een incidentele of een collectieve festiviteit
verbieden of een afwijkende geluidsnorm of
eindtijd opleggen wanneer naar zijn oordeel
de woon- en leefsituatie in de omgeving van
de inrichting en/of openbare orde op
ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
24
Bij een zeer klein aantal horecagelegenheden
kan de voorgestelde norm tot overlast bij
derden leiden. Indien de burgemeester van
oordeel is, dat een bepaalde (aangemelde)
incidentele festiviteit of het toestaan van
toekomstige incidentele festiviteiten in het
concrete geval ongewenste cumulatie van
hinder en overlast met zich mee kan brengen,
kan hij het organiseren van die festiviteit en
toekomstige festiviteiten verbieden.
Download