Academiejaar 2013-2014 Het Japans Imperialisme voor WO I en de intrede in Mantsjoerije Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, vakgroep Talen en culturen van Zuid- en Oost-Azië, door VERSTRAETE RUBEN voor het behalen van de academische graad van Master in de Oosterse talen en culturen Inhoudsopgave Inleiding .................................................................................................................................3 Deel I: Theorieën van het imperialisme ..................................................................................8 1 Wat is imperialisme?....................................................................................................8 2 De klassieke theorieën ...............................................................................................11 3 2.1 Hobson: de economische basis van imperialisme ................................................11 2.2 Lenin: imperialisme als fase van het kapitalisme .................................................12 2.3 Schumpeter: imperialisme als sociaal atavisme ...................................................15 De aard van het Japans imperialisme ..........................................................................17 3.1 Historische expansiedrift.....................................................................................18 3.2 Een kwestie van zelfverdediging .........................................................................19 3.3 Economische benaderingen .................................................................................19 Deel II: De internationale positie en territoriale expansie van Japan ......................................22 4 De Sino-Japanse oorlog en zijn gevolgen ...................................................................25 5 De Russo-Japanse oorlog ...........................................................................................28 Deel III: De intrede in Mantsjoerije ......................................................................................33 6 Het bestuur van Mantsjoerije .....................................................................................34 7 De economie van Mantsjoerije ...................................................................................39 8 De activiteiten van de SMR........................................................................................45 9 Spoorwegen als instrument van het imperialisme .......................................................51 Besluit ..................................................................................................................................56 Bijlagen ................................................................................................................................59 Kaarten .............................................................................................................................59 Verdragen .........................................................................................................................62 Bibliografie ..........................................................................................................................63 1 Tabel 1: Historische waarde yen .............................................................................................6 Tabel 2: Historische waarde Haikwan tael ..............................................................................7 Tabel 3: Financiën Kwantung Provincie, yen ........................................................................36 Tabel 4: Bevolking Japans Mantsjoerije................................................................................38 Tabel 5: Handelsvolume Newchwang 1903, Hk. Tls. ............................................................40 Tabel 6: Handelsvolume van Mantsjoerije, Hk. Tls...............................................................41 Tabel 7: Handelsvolume Mantsjoerije per land 1908, Hk. Tls. ..............................................41 Tabel 8: Handelsvolume Mantsjoerije per haven, Hk. Tls. ....................................................42 Tabel 9: Geaggregeerde investeringen SMR, yen ..................................................................50 Tabel 10: Groei SMR, yen ....................................................................................................50 Kaart 1: Het Japanse Keizerrijk, 1922 ...................................................................................32 Kaart 2: Spoorwegen in Mantsjoerije, 1906 ..........................................................................46 Kaart 3: Sino-Japanse oorlog, 1894-1895 .............................................................................59 Kaart 4: Russo-Japanse oorlog, 1904-1905 ...........................................................................60 Kaart 5: Mantsjoerije, 1907 ..................................................................................................61 2 Inleiding De poging van het Japanse Keizerrijk (大日本帝国 dainippon teikoku) in WO II om Oost- en Zuidoost-Azië te veroveren en hierbij de groten der aarde uit te dagen spreekt tot de verbeelding. Evenwel bleek dat Japan zijn hand overspeelde, het onderspit moest delven en zijn imperium kwijtspeelde. Hoe Japan voor die andere Grote Oorlog, waarvan de aanvang dit jaar 100 jaar geleden is, transformeerde van een vrij geïsoleerde feodale staat in de uithoek van Oost-Azië tot dé regionale imperialistische grootmacht spreekt ook tot de verbeelding. Het is deze transformatie en de aard van het vroege Japans imperialisme dat het onderwerp van deze masterproef is. Het Japans imperialisme is een vrij omvangrijk onderwerp en het vraagt dus een zekere afbakening om tot een gerichte onderzoeksvraag te komen. Een eerste afbakening is de temporele afbakening. We hebben ervoor gekozen het vroege Japans imperialisme te bestuderen en leggen hiervoor de cesuur op de Eerste Wereldoorlog. De internationale positionering en territoriale acquisities die in deze tijdsspanne plaatsvonden, komen aan bod in Deel II. Uiteraard kunnen we een term als imperialisme niet hanteren zonder deze theoretisch te kaderen. Dit zal in Deel I gebeuren. Hierbij spenderen we bijzondere aandacht aan de economische benadering van imperialisme en de verschillende visies op de aard van het Japans imperialisme. In Deel III vernauwen we opnieuw onze focus en buigen we ons over de Japanse intrede in Mantsjoerije. Het koloniaal bewind in Korea en Taiwan zullen dus niet aan bod komen. Het interessante aan de Mantsjoerijse casestudy is dat Japan hier een mengeling van formeel en informeel imperialisme hanteerde, zoals de Westerse mogendheden dit ook in de rest van China deden. Het sleutelpunt in de Japanse aanwezigheid in Mantsjoerije was de South Manchuria Railway Co. ( 南 満 州 鉄 道 株 式 会 社 minamimanshūtetsudō kabushikigaisha of 満鉄 mantetsu, verder afgekort als SMR), een spoorwegmaatschappij die actief was van 1906 tot 1945 en in grote mate gecontroleerd werd door de Japanse overheid 1 . De SMR speelde de grootste rol in de ontwikkeling van Mantsjoerije. Hun spoorlijn liep door het hart van Mantsjoerije, met als eindhalte de belangrijkste havenstad Dairen, en was verbonden met spoorwegen naar China, Korea en 1 Young, John. The research activities of the South Manchuria Railway Company, 1907-1945: a history and bibliography. East Asian Institute, Columbia University, New York, 1966, 682, pp. 3; 33. 3 Europa 2 . De werking van de SMR en het gebruik van spoorwegen in imperialistische projecten vormen een belangrijk deel van Deel III. Aan de hand van de casestudy zullen we in ons besluit de toepasbaarheid van een economische interpretatie van het vroege Japans imperialisme evalueren. Waarom voor WO I? Naar ons inzien had het Japans imperialisme tegen dan de vorm aangenomen die het ook typeerde in de rest van jaren 10 en 20. Voor het Westen was WO I erg ingrijpend: het opkomende Duitsland zag zijn ambities beknot, het Tsaristische, het Ottomaanse en het Habsburgse rijk kenden hun ondergang en de Anglo-Amerikaanse dominantie werd op de kaart gezet. Japan kwam sterker uit WO I, ten koste van Duitsland en voornamelijk China, maar was zelf niet bijzonder betrokken. Ook op economisch vlak deed Japan tijdens WO I gouden zaken door de verzwakte concurrentiepositie van de Europese mogendheden. De eisen die Japan in 1915 stelde aan China lagen in de lijn van eerdere eisen. Ook de bondgenootschappen bleven behouden. WO I was voor het Japans imperialisme dus een moment van consolidatie. In deze masterproef willen wij spreken over de opbouw van dit imperialisme. Vandaar dat WO I ons een goede cesuur lijkt. In de jaren 30 en 40 kreeg het Japans imperialisme een andere aard, maar die periode kan nog moeilijk tot het vroege Japans imperialisme behoren dat wij hier behandelen. We willen hier nog even de ruimte nemen om te reflecteren over de bedenkingen van twee auteurs waarbij we ons aangesproken voelen in de benadering van dit werk. Young maakt de bemerking dat historici gewoonlijk de Japanse expansie in Mantsjoerije top-down en bijna volledig als een onderneming van de Japanse staat bestudeerd hebben. Studies van de economische ontwikkeling van Mantsjoerije door Japan focussen ook meestal op statelijke actoren. Young wil in haar boek analyseren hoe de “samenleving” – instituties, ruimer dan de staat, en individuen – betrokken waren in het imperialisme. Of zoals ze schrijft: “It clearly took more than ministers and generals to make an empire.” 3 Dit is een belangrijke opmerking. De analyse van de betrokken actoren zullen we evenwel niet opnemen in dit werk. We willen hier wel meegeven dat we er ons bewust van zijn dat “Japan” en “Mantsjoerije” abstracties zijn. Dat we deze abstracties hanteren betekent niet dat we deze regio’s als monolithische 2 The South Manchuria Railway. Report on Progress in Manchuria 1907-1928. The South Manchuria Railway, Dairen, 1929, p. 3. Opmerking: gezien de organisatie is opgegeven als auteur en het grote gebruik van deze bron verwijzen we verder naar dit werk als SMR report. 3 Young, Louise. Japans Total Empire. Manchuria and the Culture of Wartime Imperialism. University of California Press, Berkeley en Los Angeles, 1998, pp. 5-8. 4 blokken beschouwen of de Japanse staat vereenzelvigen met de hele Japanse samenleving. Deze abstracties zijn slechts instrumenten tot analyse van fenomenen, helaas met de bijhorende beperkingen, zoals verlies van diepgang en nuance. Waar de meeste auteurs zich inderdaad beperken tot statelijke actoren en invloedrijke organisaties besteden ze wel veel aandacht aan het getouwtrek tussen de individuen en groeperingen binnen de Japanse elite en hun discussies over de te volgen koers. Wij hebben er echter voor gekozen ook dit te trachten te abstraheren tot de kenmerkende politiek uit de door ons beschreven periode. Bijgevolg zullen wij ons in grote mate beperken tot de gebeurtenissen die effectief plaats vonden en de discussies die voorafgingen aan de besluitvorming achterwege laten. Ook zullen hier slechts weinig staatsmannen en andere leidinggevende figuren bij naam voorkomen, maar vereenzelvigen we ze met hun beleid. Jansen stelt dat veel auteurs die over het Meiji-imperialisme geschreven hebben er van uit gaan dat dit verwerpelijk is en moet aangevallen of verdedigd worden. Deze auteurs gaan ervan uit dat Japan, als een Aziatisch land, de morele verplichting had zich anders te gedragen dan de Westerse mogendheden, die minder scrupules of andere raciale gevoeligheden hadden. Jansen vindt echter dat het even valabel is om te argumenteren dat, gezien de tijdsgeest, Meiji-Japan alle redenen had om een imperialistische koers te volgen en dat er in Japanse traditie of sociaal denken geen echte aanleidingen tot terughoudendheid kunnen gevonden worden4. We volgen Jansen hierin. Op zich vinden we imperialisme dan wel verwerpelijk, we zien er geen reden toe dat Japan hier meer of minder voor met de vinger moet worden aangewezen dan de andere imperialistische mogendheden. We vinden het evenmin wenselijk om actoren van een eeuw of meer geleden moreel te beoordelen aan hedendaagse standaarden. Wanneer we spreken over het verrassende succes van de Japanse staat, gemeten naar eigentijdse internationale machtspolitieke standaarden, trachten we dit ook los te koppelen van een waardeoordeel over de acties die bijdroegen aan dit succes. Economisch cijfermateriaal Voornamelijk in “Deel III: De Intrede in Mantsjoerije” geven we heel wat cijfermateriaal om de economische omstandigheden te analyseren. Het SMR Report is de voornaamste bron van dit cijfermateriaal. Voor jaaromzetten van de SMR, de financiën van Japanse 4 Jansen, Marius B. Japanese Imperialism: Late Meiji Perspectives. In: Myers, Ramon H. en Peattie, Mark R. (eds.). The Japanese Colonial Empire, 1895-1945. Princeton University Press, Princeton, 1984, p. 62. 5 overheidsinstellingen en dergelijke worden bedragen in Japanse yen gegeven. Voor de handelsvolumes wordt de Haikwan tael gebruikt. Dit was een fictieve boekhoudkundige munteenheid die als standaard gebruikt werd door de Chinese Maritieme Douane voor het heffen van lasten op import en export. De effectieve douaneheffingen werden betaald in lokale munteenheden aan een wisselkoers bepaald door de douaneautoriteiten. De Haikwan tael (verder Hk. Tl.) werd verondersteld zuiver zilver te zijn met een gewicht van 583,15 troy greinen 5 . Dit is gelijk aan 1,21 troy ounce, de gewichtseenheid waarin zilver verhandeld wordt. Om de tastbaarheid van deze bedragen te verhogen hebben we deze omgezet naar de hedendaagse relatieve waarde. Hiervoor maakten we gebruik van de online tool op de website MeasuringWorth, waar van meerdere munteenheden de waarde van een bepaald jaar kan geconverteerd worden naar de relatieve waarde van een ander jaar. Wij kozen ervoor om dit naar het meest recent beschikbaar jaar, met name 2011, om te zetten. De omzetting gebeurt aan de hand van de Consumer Price Index (CPI), waarbij aan de hand van de prijs van een korf goederen de relatieve waarde van de munt berekend wordt. Dit is uiteraard verre van accuraat maar het stelt ons wel in staat de orde van grootte te bevatten. Om de bedragen nog tastbaarder te maken voor de Europese lezer hebben we de relatieve waarde van de yen uit 2011 omgerekend naar euro 6 . Gezien de inaccuraatheid hebben we dit afgerond op de honderdduizendtallen. Aan de hand van onderstaande tabel kunnen we zo bijvoorbeeld zien dat de SMR Co in 1908 ongeveer 40.000.000€ en in 1928 ongeveer 360.000.000€7 winst maakte in hedendaagse bedragen. Tabel 1: Historische waarde yen 1908 1913 1918 1923 1928 Historische waarde Yen Waarde Yen 2011 Waarde Euro 2011 1.000.000 2.260.000.000 20.300.000 1.000.000 1.990.000.000 17.900.000 1.000.000 1.310.000.000 11.800.000 1.000.000 1.050.000.000 9.400.000 1.000.000 1.130.000.000 10.200.000 Bron: Officer, Lawrence H. en Williamson, Samuel H. Five Ways to Compute the Relative Value of Japanese Yen Amount, 1879 – Present. MeasuringWorth, 2014. Url: www.measuringworth.com/japancompare/. Laatst bezocht op 16/02/14. 5 SMR report, p. 148. De gemiddelde wisselkoers tussen yen en euro bedroeg in 2011 117,17 yen voor 1 euro. Dit hebben we berekend door het gemiddelde te nemen van de wisselkoers op de 1ste en de 15de dag van elke maand. Deze gegevens vonden we terug op www.x-rates.com/historical/. Laatst geraadpleegd op 16/02/14. 7 De oorspronkelijke bedragen volgen in Deel III. 6 6 Ook voor de Hk. Tl. hebben we een hedendaagse waarde berekend, opnieuw gebaseerd op de CPI voor 2011, maar dan in Amerikaanse dollar. De historische prijs van een ounce troy zilver hebben we kunnen terugvinden op de website van Kitco Metals Inc. Tabel 2: Historische waarde Haikwan tael 1903 … 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 1914 … 1918 Zilverprijs In 2011 dollar Hk. Tl. in dollar 0,678 17,9 0,668 0,598 0,640 0,669 0,673 0,774 0,707 0,609 16,5 15,1 16,3 16,3 16,4 18,5 16,6 14,1 1,233 18,4 Bron: Kitco Metals Inc. http://www.kitco.com/charts/historicalsilver.html. Laatst bezocht op 16/02/14. Williamson, Samuel H. Seven Ways to Compute the Relative Value of a U.S. Dollar Amount, 1774 to present. MeasuringWorth, 2014. Url: http://www.measuringworth.com/uscompare/. Laatst bezocht op 16/02/14. 7 Deel I: Theorieë n van het imperialisme 1 Wat is imperialisme? Imperialisme is een begrip dat vele ladingen dekt en in diverse contexten gebruikt kan worden. Zo worden zowel de expansiedrang van het Imperium Romanum als de militaire interventies van de VSA in diverse conflicthaarden door sommigen als imperialisme bestempeld. In essentie draait imperialisme om macht, het controleren van een bepaald gebied door een ander, gewoonlijk een staat 8 . Hierbij horen zowel directe territoriale controle als formele en informele invloedsferen. Imperialisme wordt gewoonlijk verbonden met militaire macht maar er zijn ook andere manieren om invloedsferen te verwerven. In de geglobaliseerde wereld hebben staten invloed op elkaar zonder dat dit noodzakelijk op imperialisme duidt. We vinden onderstaand citaat van Young interessant om duidelijk te maken om wat voor machtsverhoudingen het gaat. Bovendien gebruikt Young Japan en China als voorbeeld. Het wordt hierin duidelijk dat imperialisme draait om machtsverhoudingen die slechts één richting uit gaan. “Imperial domination implies that the dominated society not only is altered by the interventions of the dominating society, but loses its ability to reject those interventions. The Chinese, for example, were not in a position to tell the Japanese to go home in 1907 or 1932. By contrast the Japanese could and did send their European advisors away in the 1890s. The former was a relationship defined by imperialism, while the latter illustrated Japans measure of independence from European control. A further characteristic that distinguishes imperialism from other forms of influence is the scale of the disparity of power between the two societies and the one-sided pattern of intervention that emerges. In this way, imperialism is different from interdependence. Japanese influenced basic decisions which structured the economic and political conditions of Northeast China, but Chinese had no such power in Japanese government circles.9” Hoewel de grote rijken uit de Oudheid dikwijls imperialistisch zullen genoemd worden, kreeg de term in de 19de eeuw een nieuwe lading met de opkomst van de (Westerse) kapitalistische natiestaten en diens koloniale rijken. De term imperialisme is opgeschoven van zijn etymologische betekenis naar een technische term om bepaalde fenomenen en processen aan 8 Evenwel kunnen ook niet-staatkundige entiteiten als imperialistische actoren benaderd worden, bijvoorbeeld de rol die organisaties zoals het IMF en de WHO spelen voor het postkoloniale kapitalisme. 9 Young, Louise. Op. cit., p. 11. 8 te duiden. ‘Historisch imperialisme’ is verbonden met politieke dominantie en in het bijzonder met kolonialisme. ‘Modern imperialisme’ daarentegen slaat volgens Kemp op: “[…] particular economic developments in the advanced countries and their relationship to the opening up of the less developed parts of the World for trade and investment”. Dit is duidelijk een economische benadering, waarbij markten centraal staan. Auteurs van diverse strekkingen erkennen evenwel dat het modern imperialisme zo veel nieuwe elementen heeft, in bijzonder het economisch systeem waarbinnen het werkt, dat het fundamenteel verschilt van het historisch imperialisme. Academici die beweren een objectieve beschrijving te geven – Kemp noemt ze impliciete advocaten van het imperialisme – beperken zich veelal tot informatie over concrete historische casussen maar voor analyses van de diepere werking en drijfveren van het imperialisme moeten we bij de critici ervan zijn10. Het eerste grote werk met betrekking tot het ‘modern imperialisme’ is Imperialism. A Study van Hobson uit 1902. Hij maakt hierin een economische analyse van het fenomeen. Zeker na Lenins Imperialism. The highest stage of Capitalism uit 1917 bleef de relatie tussen imperialisme en kapitalisme een centraal punt in de academische literatuur hieromtrent. De derde ‘klassieker’ over het imperialisme is van de hand van Schumpeter, die net de relatie tussen kapitalisme en imperialisme verwerpt en er een sociologische analyse voor in de plaats stelt. De drie voornoemde auteurs nemen allemaal duidelijk een positie tegen het imperialisme in. De academische literatuur over imperialisme is in de eerste plaats begaan met het opstellen van een theoretisch model dat de oorzaken van imperialisme verklaart. Dit debat is uitgegroeid tot een discussie over de waarde van respectievelijk economische of politieke theorie van causaliteit. De economische benadering tracht aan te tonen hoe de structuur van het uitbreidend industrieel kapitalisme probeerde nieuwe overzeese markten te openen en te controleren. De politieke benadering zag de motieven voor het zogenaamde ‘new imperialism’ in zowel de rivaliteiten van het internationaal systeem als de toenemende politieke instabiliteit aan de grenzen van de Europese rijken in Azië en Afrika. Het academisch debat zat lange tijd vast in discussies tussen Marxistische en antimarxistische academici. Het probleem met dit debat is dat imperialisme op vele manieren kan gedefinieerd worden en er soms naast elkaar gepraat wordt door kritiek te geven op een bepaalde benadering vanuit een andere benadering. Sinds de jaren 80 is er echter ook een groeiend deel literatuur over het culturele aspect van imperialisme. Young vindt dat enkel het samen bestuderen van economische, politieke, 10 Kemp, Tom. Theories of Imperialism. Dennis Dobson, Londen, 1967, pp. 2-3. 9 culturele en sociale aspecten en de wijze waarop nationale systemen werden geïntegreerd in internationale systemen de multidimensionele aard van het fenomeen imperialisme kan vatten. Dit noemt ze ‘Total Imperialism’. Young heeft hier een punt11. Onze keuze om imperialisme in de eerste plaats vanuit economische invalshoek te bekijken, met een uitstapje naar een meer politieke benadering in deel II, is een keuze die te maken heeft met afbakening en niet met onze overtuiging dat dit de “juiste” of zelfs beste verklaring van de oorzaken van het imperialisme is. Uiteraard vertrekken we wel vanuit het uitgangspunt dat economische theorieën relevant zijn. Anders zou onze keuze weinig logisch zijn. Of dit uitgangspunt ook gegrond is, zal in ons besluit aan bod komen. De theoretische literatuur over het moderne imperialisme in zijn diverse vormen kan ongetwijfeld meters boekenkasten vullen. Bijgevolg zouden we ook tientallen pagina’s kunnen besteden aan het bespreken van deze literatuur. We zullen dat echter niet doen. We zien er de meerwaarde niet van in om dit alles te herkauwen en zien ons niet tot een afgelijnde definitie komen van een veel te uitgesponnen begrip. Wat gaan we dan wel doen? Heel beknopt de drie klassiekers bespreken omdat alle theoretische werken over imperialisme van de afgelopen eeuw hiernaar terug grijpen. We zullen ook een introductie geven tot enkele theoretische benaderingen van het Japans imperialisme. Als we imperialisme een te brede en vage term vinden waarvan we het de moeite niet vinden om het academisch debat in detail te beschrijven waarom gebruiken we het dan als theoretisch kader? Omdat het ondanks zijn beperkingen volgens ons nog steeds een krachtig beeld oproept. Wanneer een lezer de term imperialisme ziet staan in de titel van een werk weet deze onmiddellijk waar dit werk te plaatsen, zonder dat hierbij definities aan te pas moeten komen. De ruimheid van de term biedt ook veel mogelijkheden. Wij willen als auteur hier dan ook duidelijk zijn waarover wij zullen schrijven. 1. Imperialisme gaat voor ons over macht, waarbij de eenzijdigheid van deze macht essentieel is. 2. Economische macht is een deelaspect van macht en het is dit aspect in het bijzonder dat we zullen toelichten. 11 Young, Louise. Op. cit, pp. 9-10. 10 2 De klassieke theorieën 2.1 Hobson: de economische basis van imperialisme Imperialism, a study uit 1902 van Hobson is, zoals hierboven gesteld, het eerste grote academisch werk dat het moderne imperialisme vanuit een economische invalshoek benadert. Het element van kritiek op imperialisme komt hier meteen prominent naar voor. Hobson kan gezien worden als een sociaalliberaal, een aanhanger van de vrije markt die evenwel de excessen van het kapitalisme aankaart. Hobson vangt aan met uiteen te zetten wat voor hem het onderscheid is tussen kolonialisme en imperialisme. Voor Hobson is het streven naar een eigen natiestaat een recht van volkeren en is nationalisme dus een natuurlijk proces. Kolonialisme is een uitvloeisel hiervan waarbij een gemeenschap zich uitbreidt in (bijna) lege gebieden, daar een eigen bestuur geniet en cultuur uitdraagt zoals in het moederland. Veelal zijn er ook politieke en economische banden met dit moederland. Ideale voorbeelden hiervoor zijn Canada en Australië. Dit vindt Hobson gerechtvaardigd. Bij Imperialisme daarentegen worden vreemde culturen veroverd en bestuurd en uitgebuit door een kleine groep migranten die politiek overheersen. Dit was het geval in Brits India en zowat alle kolonies van de continentale mogendheden. Zelfs al gaat het om zogenaamd ‘minder ontwikkelde culturen’ vindt Hobson overheersing van andere volkeren een verwerpelijke zaak. Na dit morele oordeel over kolonialisme en imperialisme gaat Hobson over tot zijn economische analyse van het imperialisme, en het is daar dat onze interesse ligt. Hobson beargumenteert dat imperialisme economisch gezien helemaal niet interessant is. Hij stelt vast dat de gebieden die onder dit adagio veroverd zijn na 1880 quasi allemaal tropische en subtropische gebieden zijn, voornamelijk Sub-Sahara Afrika en eilanden in de Stille Oceaan. Deze gebieden lenen zich vanwege hun klimaat en reeds aanwezige bevolking niet tot (agrarische) bevolkingsmigratie. Hiernaast blijkt ook het handelsvolume met deze gebieden eerder beperkt. Daar tegenover staat de enorme militaire kost om deze gebieden onderdrukt te houden en imperialistische concurrenten af te schrikken. Deze imperialistische projecten worden bekostigd met de belastingen en taksen die de bevolking aan de staat betaalt. Een grote meerderheid van de bevolking is dus betrokken bij het bekostigen van het imperialisme terwijl de economische return eerder beperkt is. Aangezien imperialisme ingaat tegen het 11 algemeen belang vraagt Hobson zich af waarom het blijft bestaan. Het antwoord hierop vindt hij in het feit dat een kleine minderheid er in slaagt om de winsten van het imperialisme te monopoliseren en er dus wel baat bij heeft. De meest duidelijke belanghebbers zijn de wapenindustrie en zij die werk vinden in de kolonies als militaire commandanten, administratieve beheerders of missionarissen12. De minder zichtbare maar echter belangrijkste belanghebbers zijn evenwel de investeerders, waarbij Hobson meteen hun parasitair karakter aanhaalt. Het feit dat deze investeerders er eerder voor kozen leningen uit te schrijven in de (semi)koloniale gebieden dan te investeren in de reële economie in hun thuisland wijt Hobson aan de gebrekkige winstgevendheid van dit laatste. De kwestie van de winstgevendheid van investeringen is een punt dat nog aan bod zal komen. Hobson meent dat de gebrekkige winstgevendheid van interne Britse investeringen lag aan de te lage consumptiecapaciteiten van de Britse werkende klasse. Door het optrekken van de lonen van de arbeiders, die destijds met moeite op subsistentie-niveau zaten, zou hun koopkracht stijgen waardoor investeringen in de consumptiegerichte productie interessant zouden worden 13 . Volgens Kemp maakt Hobson van onderconsumptie de drijfveer van imperialisme14. Hobson droomde dus van een soort autarkische Britse markt. 2.2 Lenin: imperialisme als fase van het kapitalisme Lenin is ongetwijfeld de meest prominente Marxistische auteur over imperialisme. Hoewel we ze niet verder zullen bespreken willen we hier meegeven wie nog belangrijke bijdragen leverden aan de Marxistische literatuur. Waar marxisten zich per definitie op de economische ideeën van Marx stoelen heeft deze zelf niet geschreven over imperialisme in de moderne zin ervan. Hilferding, die in 1910 een boek over het financiënkapitalisme publiceerde, wordt gezien als de belangrijkste voorloper van Lenin. Een andere belangrijke bijdrage over het expansionisme van het kapitaal is The Accumulation of Capital van Rosa Luxemburg. Lenin vormde zijn mening over imperialisme in dialoog met Bukharin en Zinoviev, die er beiden ook over schreven. Onder de stalinistische dictatuur in de USSR werd Lenin werk dogma en 12 Hobson zag dit als een uitlaatklep voor het surplus aan zonen in de aristocratische families van GrootBrittannië in de 19de eeuw. 13 Hobson, John A. Imperialism, a study. In: Wright, Harrison M. (ed.). The “New Imperialism”. Analysis of Late Nineteenth-Century Expansion. D.C. Heath and Company, Boston, 1965, pp. 4-28. 14 Kemp, Tom. Op. cit, pp. 33-35. 12 werden er geen toonaangevende theorieën over het imperialisme meer gepubliceerd15 . Bij Westerse Marxistische academici bleef het wel een thema dat aandacht kreeg, bijvoorbeeld bij Dobb en Sweezy. In de jaren 60 en 70 kreeg het onderwerp terug meer aandacht. Ook Theories of Imperialism van Kemp komt uit deze periode. Aangezien Lenin zijn werk schreef onder de Tsaristische censuur zag hij zich genoodzaakt zich zoveel mogelijk te beperken tot economische analyses. Daar waar hij wel over politiek sprak, diende hij dit op verdoken wijze te doen. Ook was zijn toegang tot literatuur, zeker Russische, beperkt. Lenin geeft dan ook zijn schatplichtigheid tegenover Hobson toe wat zijn data betreft. Hij noemt het voor communisten een interessante oefening om het kapitalisme te bekritiseren enkel met data van burgerlijke economen ter beschikking. In de eerste 40 pagina’s van het ongeveer 100 pagina’s tellend werk spreekt Lenin nauwelijks over de verhoudingen tussen de ontwikkelde en de onontwikkelde landen. Hij vangt aan met een uitgebreide analyse van het kapitalisme in zijn tijd. De concentratie van productie en monopolies, hoe de banken evolueerden van bemiddelingsorganen bij betalingen tot sleutelspelers in de economie en de werking van financierskapitaal passeren de revue. Monopolies zijn organisaties die hun economische sector domineren, wat niet uitsluit dat er ook nog kleinere spelers actief kunnen zijn. In 1910 hadden de vier rijkste kapitalistische mogendheden, Groot-Brittannië, de VSA, Frankrijk en Duitsland, bijna 80% van het wereldwijde financierskapitaal in handen 16 . Waar voor het oude kapitalisme, met de heerschappij van de vrije concurrentie, de uitvoer van waren kenmerkend was, was voor het nieuwe kapitalisme, met de heerschappij van de monopolies, de uitvoer van kapitaal kenmerkend geworden. Het is pas wanneer de vraag gesteld wordt naar waar dat het kapitaal werd uitgevoerd dat de slachtoffers van het imperialisme in beeld komen. Hier maakt Lenin een onderscheid tussen woekerimperialisme, zoals de Franse staatsleningen aan Rusland, en koloniaal imperialisme, waarbij veelal in industriële ondernemingen werd geïnvesteerd. De kapitaalexporterende landen slaagden er bijna altijd in bepaalde voordelen te bedingen. De kapitaalexport zorgde er 15 Dit was evenwel niet Lenins bedoeling, die zijn werk over imperialisme eerder als een beginpunt van het debat zag dan als een eindpunt. Zie: Kemp Tom. Op. cit., p. 4. 16 Japan bezat toen 2%. 13 in de landen waartoe deze gericht werd dat het kapitalisme zich daar sneller ging ontwikkelen17. Voor Lenin is zijn zo kort mogelijke definitie van imperialisme dat imperialisme het monopolistisch stadium van het kapitalisme is. Hij vindt al te korte definities echter ontoereikend en geeft vervolgens een langere maar toch beknopte definitie die de voor hem wezenlijke kenmerken bevat. We citeren. “Derhalve moet men […] een zodanige definitie van het imperialisme geven, dat daarin de volgende vijf fundamentele kenmerken ervan vervat zijn: 1. Een concentratie produktie en kapitaal, die een zo hoge trap van ontwikkeling heeft bereikt, dat zij monopolies voortbrengt, welke een beslissende rol in het economische leven spelen; 2. een versmelting van bank- en industrieel kapitaal en het op grondslag van dit ‘financierskapitaal’ ontstaan van een financiersoligarchie; 3. de kapitaalexport krijgt, in tegenstelling met de warenexport, een bijzonder grote betekenis; 4. er vormen zich internationale monopolistische verbonden van kapitalisten, die de wereld onder elkaar verdelen, en 5. de territoriale verdeling van de wereld tussen de grote kapitalistische mogendheden is voltooid. Imperialisme is kapitalisme op die trap van ontwikkeling, waarop de heerschappij van de monopolies en het financierskapitaal tot stand komt, de kapitaalexport een enorme betekenis heeft gekregen, de verdeling van de wereld tussen de internationale trusts is begonnen en de verdeling van het gehele grondgebied van de aarde tussen de grootste kapitalistische landen is voltooid18.” In onze lezing van Lenin geeft hij eigenlijk geen definitie van imperialisme, in tegenstelling tot de academische literatuur. Lenin stelt vast dat het kapitalisme in zijn tijd niet langer dezelfde wezenlijke aard heeft als het eerdere commerciële en industriële kapitalisme. Hij analyseert de kenmerken van deze vorm van kapitalisme, zoals monopolievorming, en plakt er vervolgens de reeds bestaande term imperialisme op. Het is dus een heel specifiek gebruik van de term en geen globale theorie. Hieruit is volgens ons de hetze ontstaan. Imperialisme in zijn brede betekenis heeft in grote kringen een negatieve connotatie. Kapitalisme als de oorsprong van imperialisme stootte dus veel pro-kapitalistische academici voor het hoofd, waardoor er een ideologisch gekleurd debat ontstond, met voor- en tegenstanders. Volgens Beasley wordt de these van Hobson en Lenin niet ondersteund door de financiële gegevens. Zo gingen er meer Britse investeringen naar de Europese landen en voormalige blanke kolonies dan naar de na 1880 verworven kolonies. Een verklaring die hieraan gegeven 17 Lenin, Wladimir I. Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme. Een populaire verhandeling. In: Lenin, Wladimir I. Keuze uit zijn werken. Deel 2. Uitgeverij Progres, Moskou, 1973, pp. 261-310. 18 Lenin, Wladimir I. Op. cit., pp. 330-331. 14 wordt door academici die de Hobson-Lenin these herinterpreteert hebben, is dat er niet zozeer sprake is van het ‘push’-effect van de interne overproductiecrisis maar eerder van het ‘pull’effect van stijgende competitie. Het voeren van een imperialistisch beleid draait in deze benadering meer om het beschermen van omzet in een competitievere internationale omgeving dan om het marktaandeel uit te breiden19. 2.3 Schumpeter: imperialisme als sociaal atavisme Schumpeter publiceerde in 1919 het essay Zur Soziologie der Imperialismen. Het werk kreeg echter pas aandacht in de Angelsaksische academische wereld nadat het in het Engels vertaald werd en samen met het in 1927 gepubliceerde Die sozialen Klassen im etnisch homogenen Milieu werd uitgegeven. Dit boek uit 1951 kreeg de titel Imperialism and Social Classes. Hierna is dit werk, zoals eerder vermeld, verworden tot één van de klassiekers over imperialisme, aangehaald door auteurs die de Marxistische benadering van imperialisme verwerpen. Volgens Taylor, die zich laat kennen als een grote bewonderaar van Schumpeter en uitgesproken antimarxist, was Schumpeter op het moment dat hij zijn essay schreef enkel vertrouwd met de eerste en ‘meest zinnige’ modern-Marxistische benadering van het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, met name de theorie van BauerHilferding 20 . Taylor stelt dat de opzet en het slagen van Schumpeter ongetwijfeld het weerleggen was van de Marxistische theorie van kapitalistisch imperialisme door er hiervoor een radicaal andere en veel complexere en adequatere theorie van imperialisme voor in de plaats te stellen21. Wij zijn het hier mee oneens. Schumpeter – een duidelijke aanhanger van het ‘pure’ kapitalisme – weerlegt in onze ogen helemaal niet de Marxistische benadering van imperialisme maar hanteert gewoon een totaal andere benadering. Schumpeter definieert imperialisme als “the objectless disposition on the part of a state to unlimited forcible expansion”. Voor Schumpeter staat imperialisme gelijk met doelloze territoriale expansie met militaire middelen. Hoewel Schumpeter elk recht heeft om een eigen definitie op te stellen van imperialisme duidt hij andere fenomenen dan de Marxistische benadering van imperialisme, om vervolgens wel zijn eigen benadering te gebruiken om te stellen dat kapitalisme in essentie anti-imperialistisch is. 19 Beasley, William G. Japanese Imperialism. 1894-1945. Clarendon Press, Oxford, 1987, pp. 2-3. Taylor spreekt in zijn artikel over de theorie van Bauer-Hilferding maar in de rest van ons literatuuronderzoek zijn we enkel de naam Hilferding tegen gekomen. 21 Taylor, Overton H. Schumpeter and Marx: Imperialism and Social Classes in the Schumpeteran System. In: The Quartely Journal of Economics, Vol. 65, No. 4, 1951, pp. 545-546. 20 15 Ook bij Schumpeters benadering van kapitalisme hebben we onze kanttekeningen. Er is niet één enkele vorm van kapitalisme en het ‘pure’ – voor Schumpeter goede – kapitalisme heeft historisch zo goed als nooit bestaan. Het bestaan van oorlogen en monopolievorming binnen kapitalistische staten schrijft Schumpeter toe aan historische restanten die het ‘zuiver’ kapitalisme corrumperen. Schumpeters beschrijving van hoe deze historische restanten, of sociale atavismen zoals hij ze benoemt, waar militarisme er één van is, tot stand komen vinden we wel interessant. Hij erkent dat sociale structuren en maatschappelijke verandering gestuurd worden door economische factoren. Hij stelt echter dat veel ideologieën hun grond kennen in de productieverhoudingen van een voorgaande periode. Deze ideologieën kennen een langer leven dan hun economische basis. Dit geldt zeker voor militarisme. Militaire klassen hebben zich gevormd in diverse staten en samenlevingen op diverse momenten in de geschiedenis omdat deze op een bepaald moment nodig waren voor het overleven van deze staat of samenleving. Op termijn verankeren deze echter hun macht. Zo komt er een verschuiving van een militaire klasse die ontstaan is door de noodzaak hiertoe in oorlogstijd naar een militaire klasse die oorlogen begint omdat in oorlog hun bestaansreden zit. Of zoals Schumpeter het stelt: “[…] nations and classes […] that seek expansion for the sake of expanding, war for the sake of fighting, victory for the sake of winning, dominion for the sake of ruling.22” Greene geeft in zijn Schumpeter’s Imperialism – A Critical Note kritiek die in de lijn van de onze ligt. Hij haalt uit Schumpeters definitie van imperialisme als “the objectless disposition on the part of a state to unlimited forcible expansion” de elementen doelloos, onbegrensd en gewelddadig. Deze elementen vernauwen zodanig de term dat hij onbruikbaar wordt als een algemene theorie. Het element doelloos zorgt ervoor dat alle vormen van expansie die een doel in zich droegen, en dat zijn toch de meeste, afvallen als uitingen van imperialisme. Doordat Schumpeter kapitalisme als rationalistisch beschouwt, wordt het volgens zijn eigen definitie anti-imperialistisch. Enkel krijgersamenlevingen pur sang vallen zo nog onder Schumpeters definitie23. 22 Schumpeter, Joseph A. Imperialism as a Social Atavism. In: Wright, Harrison M. (ed.). The “New Imperialism”. Analysis of Late Nineteenth-Century Expansion. D.C. Heath and Company, Boston, 1965, pp. 4761. 23 Greene, Murray. Schumpeter’s Imperialism – a Critical Note. In: Wright, Harrison M. (ed.). The “New Imperialism”. Analysis of Late Nineteenth-Century Expansion. D.C. Heath and Company, Boston, 1965, pp. 6267. 16 3 De aard van het Japans imperialisme Er is reeds veel gepubliceerd over het Japanse Rijk uit halverwege de 20ste eeuw, waarvan de expansiedrang als pathologisch wordt beschouwd, en over de staatsvorming in de Meijiperiode, die eerder met respect wordt benaderd. Het proces van imperialisme in de late Meijiperiode heeft echter minder aandacht gekregen24. Een handig beginpunt voor dit onderwerp is The Emergence of Imperial Japan. Self-Defense or Calculated Aggression? van Marlene Mayo uit 1970. Dit is een reader met geselecteerde passages uit 14 werken van 13 verschillende auteurs en een inleiding. De reader telt iets meer dan 100 pagina’s. Mayo heeft andere titels gegeven aan haar selecties. In onze tekst verwijzen we naar de oorspronkelijke titel maar in de voetnoten naar de titels uit de reader. We vinden echter niet alle werken even interessant. We onderscheiding drie belangrijke benaderingen, met name het Japans imperialisme als een uiting van de historische expansiedrang van Japan, als een kwestie van zelfverdediging en de klassieke economische benadering. Deze reader vullen we aan met Japanese Imperialism. 1894-1945 van William Beasley uit 1987. Dit is de meest omvangrijke monografie over het Japans imperialisme die we gevonden hebben. We vullen verder aan met het hoofdstuk Japanese Imperialism to the Washington Conference of 1921-1922 uit A Political History of Japanese Capitalism van Jon Halliday. Hoewel we dit werk niet opnemen gezien de geringe impact, is een interessant feitje dat een jaar voor Hobson, in 1901, een Japanner reeds een kritisch werk over het imperialisme publiceerde. Kōtoku Shūsui (幸徳秋水) schreef Imperialism: the Specter of the Twentieth Century, dat focuste op de immoraliteit van imperialistische expansie. Kōtoku beschreef Japans opkomend nationalisme als een product van militarisme en jingoïsme. Nationalisme had de bevolking bevrijd van feodalisme maar leidde tot andere vormen van slavernij. De Japanse overheid gebruikte ingebeelde buitenlandse glorie om zijn onderdanen af te leiden van de interne problemen. Zulke kritische stemmen waren echter zeldzaam in Japan25. 24 25 Jansen, Marius B. 1984, op. cit, p. 61. Jansen, Marius B. 1984, op. cit, p. 65. 17 3.1 Historische expansiedrift We vangen aan met de benadering die we het minst interessant vinden. De meest uitgesproken aanhanger van dit paradigma in de reader is Robert Pollard met Dynamics of Japanese Imperialism. Hij is van mening dat de Japanners sinds de aanvang van hun geschreven geschiedenis een expansionistische en agressieve aard tentoon spreiden26. Hij ondersteundt dit met passages uit de Kojiki (古事記) en Nihonshoki (日本書紀), de invasie van Korea door Toyotomi Hideyoshi (豊臣秀吉) en chauvinistische literatuur uit de late Tokugawa-periode. Pollard stelt dat achter de hoop op sociale, economische en politiek winst door territoriale uitbreiding een lange historische achtergrond zit van expansionistische dromen die geen samenhang vertonen met bevolkingsdruk, nood aan afzetmarkten en ruwe grondstoffen of strategische noden. Dergelijke argumenten waren maar voorwendsels omdat modern expansionisme nu eenmaal een causus belli vereiste. Het idee dat Japan sinds de Meijirestauratie slechts de Westerse imperialistische voorbeelden zou gekopieerd hebben, vindt hij hooguit licht amusant. Wij kunnen zijn benadering echter ook maar moeilijk serieus nemen. Wij vinden het onwenselijk om de aard van een volk, als dit al bestaat, te distilleren uit enkele literaire werken. Dat zowel Toyotomi Hideyoshi als het Meiji-regime hun pijlen op Korea richtten betekent volgens ons niet dat deze twee historische gebeurtenissen – die zowat 300 jaar uit elkaar lagen – dezelfde achtergrond hebben. Alleen zijn redenering dat Japan zichzelf als superieur zag en toen het ontdekte dat zijn positie internationaal gezien inferieur was dit trachtte te verhelpen kunnen we volgen. De hervormingen van het Meiji-regime vanaf 1873 plaatst Pollard in deze lijn. Volgens hem werd Japan echter al snel gewaar dat interne modernisatie hen enkel het imago van het slimme kind van Azië gaf. Echt serieus genomen worden door de Westerse mogendheden vereiste macht. Een militaire overwinning zou hen de status geven dat ze zichzelf toewezen en Pollard ziet dit dan ook in grote mate als de aanleiding van de Sino-Japanse oorlog27. Schumpeters imperialisme als sociaal atavisme hoort thuis bij deze benadering. Gezien de transitie van feodalisme naar een moderne natiestaat nog maar pas achter de rug was in Japan zouden we kunnen verwachten dat er nog sterke restanten waren van de feodale ideologie binnen de heersende klasse. Deze restanten waren er ongetwijfeld maar dit betekent nog niet 26 Pollards werk is van 1939 en dus van voor de pacifistische omslag van Japan na het verlies in WO II. Pollard, Robert T. Traditional Expansionism. In: Mayo, Marlene (ed.). The Emergence of Imperial Japan. Self-Defense or Calculated Aggression? D.C. Heath and Company, Lexington, 1970, pp. 13-18. 27 18 dat ze ook de drijfveer vormden van het Japans imperialisme. Volgens Martin is van de klassieke theorieën die van Schumpeter nog het best toepasbaar op Japan, al vindt Martin dat de klassieke theorieën niet adequaat zijn in het geval van Japan en dat het Japans imperialisme uniek was, wat we al evenmin een bruikbare benadering vinden28. 3.2 Een kwestie van zelfverdediging De analyse dat het Japans imperialisme ontsproot uit verweer tegen de Westerse agressie in Azië is waarschijnlijk de meest courante analyse, vooral in werken van een historischbeschrijvende aard. Dit soort werken focussen vooral op het machtspolitieke aspect van internationale verhoudingen. Het is op zich geen diepgaand theoretisch kader, maar dat doet er niet per se afbreuk aan. Een belangrijk concept bij deze benadering is de idee van Japan van als laatkomer op de internationale scene. Deze benadering stelt dat Japan het imperialistisch pad opging om niet hetzelfde lot als China te ondergaan. Er ontstonden in Japan discussies over ‘nationale veiligheid’ en hoe die te bekomen. Uiteindelijk zou het uitbouwen van een bufferzone en het verwerven van kolonies deel worden van dit streven naar nationale veiligheid. Aanvullend hierop is de Darwinistische visie op internationale politiek, waarbij het recht van de sterkste geldt. Het interessante aan deze benadering is dat ze andere benaderingen niet a priori uitsluit. Zeker de economische en de zelfverdedigingsbenadering vallen te combineren. De zelfverdedigingsbenadering kan ook een temporeel aspect in zich dragen. Daarbij rijst zich de vraag wanneer Japan ‘nationale veiligheid’ bereikt had. 3.3 Economische benaderingen De ongewone manier waarop het Japans kapitalisme zich ontwikkelde, heeft tot gevolg gehad dat de Marxistische interpretatie ervan eerder van onorthodoxe aard is vergeleken met de klassieke Leninistische analyse. Marxistische auteurs maken gebruik van andere theoretische benaderingen. Zo stellen ze dat de zwakheid van de Japanse bourgeoisie in de 19de eeuw tot gevolg had dat Japan opgezadeld zat met een militaire bureaucratie, de ideologische 28 Martin, Bernd. The Politics of Expansion of the Japanese Empire. Imperialism or Pan-Asiatic Mission? In: Mommsen, Wolfgang J. en Osterhammel, Jurgen (eds.). Imperialism and after: continuities and discontinuities. Allen and Unwin, Londen, p. 78. 19 erfgenamen van de feodale elite, die een uitzonderlijke invloed op het beleid hadden. Tegelijkertijd zorgde het bestaan van het internationale imperialisme voor de externe druk. Beasley schets de Marxistische benadering als volgt: “So Japanese imperialism becomes the illegitimate child of Western capitalism, with international rivalry as midwife.”29. Volgens Martin werd het naoorlogse academisch debat over imperialisme in Japan gedomineerd door de officiële visies van de communistische en socialistische partijen en werd er nog weinig vooruitgang geboekt tegenover de analyse van de Komintern uit het interbellum, die Japan in 1932 als “absolutist military and feudal imperialism” beschreef30. De belangrijkste Sovjetauteurs over het Japans imperialisme zijn Tanin en Yohan. Buiten de Engelse vertaling uit 1934 van hun werk, Militarism and Fascism in Japan, is er weinig over hen geweten. Tanin en Yohan stellen dat de aanvankelijke fase van Japans expansionisme tussen 1894 en 1905 niet het gevolg was van het financierskapitalisme. Het was een opportunistische poging tot primitieve kapitaalaccumulatie, met als doel het land te versterken. Gezien de zwakte van Japan was dit alleen haalbaar in partnerschap met Groot-Brittannië. Zelfs na 1905, toen de drijfveer van het Japans imperialisme duidelijker economisch van aard werd, bleef de sociale basis de alliantie tussen het militair apparaat en de opkomende bourgeoisie. Dit onder het toezicht van het keizerlijk huis. De bourgeoisrevolutie was onvolledig geweest in Japan en de modernisatie was slechts politiek aanvaardbaar gemaakt door een compromis tussen de moderniserende bureaucratie en de voormalige feodale heersende klasse. Hierdoor was de Japanse bourgeoisie er niet volledig in geslaagd komaf te maken met de feodale structuur van de landbouw. Dit had tot gevolg dat de Japanse economie geplaagd werd door een gebrek aan koopkracht, wat de industrie er toe dreef naar het buitenland te kijken voor afzetmarkten. Het Japans imperialisme was volgens Tanin en Yohan dus onvolwassen en meer begaan met handel en ruwe grondstoffen dan met de export van kapitaal31. Deze analyse werd aangepast en uitgebreid door Japanse Marxistische auteurs na 1945, maar niet verworpen32. Een van die auteurs was Fujii Shōichi (藤井松一). Hij voegt er nog aan toe dat de vroege successen van het Japans imperialisme, veruitwendigd in oorlogsreparaties en 29 Beasley, William G. Op. cit., pp. 6-8. Martin, Bernd. Loc. cit. 31 Tanin, O. en Yohan, E. Capitalism and Imperialism. In: Mayo, Marlene (ed.). The Emergence of Imperial Japan. Self-Defense or Calculated Aggression? D.C. Heath and Company, Lexington, 1970, pp. 69-73. 32 Beasley, William G. Op. cit., p. 7. 30 20 het openen van nieuwe markten, een snelle ontwikkeling van het Japans kapitalisme mogelijk maakten. Het waren vooral de grote bedrijven met sterke banden met de overheid, zoals de zaibatsu (財閥), die hiervan konden profiteren. Op deze manier ontwikkelden ze zich snel tot typische monopolistische ondernemingen. Het waren deze monopolisten die het voortouw namen in de Japanse overzeese economische ontwikkeling na 1905. Het Japans financierskapitaal bleef evenwel zwak en in de jaren voor WO I bleef het Japans imperialisme getypeerd door de concentratie van macht in de handen van het militair apparaat en de afhankelijkheid van het imperialisme van de andere mogendheden33. Halliday raakt ook het aspect van de klassenstrijd aan en stelt dat het Japans imperialisme tegelijkertijd een uitdrukking was van de internationale context van Westers expansionisme en de klassenstrijd op het thuisfront. Het Japans kapitalisme kampte met een acuut gebrek aan kapitaal en zag zich genoodzaakt veel Westers kapitaal te lenen. Tegelijkertijd was het gebaseerd op extreme uitbuiting van de werkende klasse waardoor de markt voor consumptiegoederen onderontwikkeld was. Noch de bourgeoisie noch de resterende feodale adel zag de nood om de koopkracht van de werkende klasse op te krikken. Om de sociale druk af te wenden, werd zwaar ingezet op nationalistische propaganda. Daardoor vond het imperialisme snel aanhang in Japan. Verder was een belangrijk deel van de Japanse industrie gericht op export en de militaire infrastructuur. Om concurrentieel te zijn met het Westers imperialisme in China was militaire bedreiging vereist. Zo bekwam Japan onder meer dat China leningen van Japan aanging aan hogere interesten dan dat de Japanse banken het van de Westerse mogendheden geleend hadden34. 33 Fujii, Shōichi (藤井松一). Capitalism, International Politics and the Emperor System. Vertaald door Mayo, Marlene, oorspronkelijke titel: 帝国主義の成立と日露戦争. In: Mayo, Marlene (ed.). The Emergence of Imperial Japan. Self-Defense or Calculated Aggression? D.C. Heath and Company, Lexington, 1970, pp. 75-82. 34 Halliday, Jon. A Political History of Japanese Capitalism. Pantheon Books, New York, 1975, pp. 100-102. 21 Deel II: De internationale positie en territoriale expansie van Japan Halverwege de 19de eeuw veranderde de internationale situatie in Oost-Azië grondig door de Westerse agressieve politiek. Om zich een toegang te verschaffen tot de hiertoe in grote mate gesloten Oosterse markten vochten de Westerse mogendheden 35 de twee ‘opiumoorlogen’ tegen het Chinese Qing-rijk uit. Die resulteerden in de zogenaamde ‘ongelijke verdragen’, in casu de verdragen van Nanking 36 (1842) en Tientsin (1858). Deze verdragen werden kort daarop gekopieerd door de andere Westerse mogendheden en zo ontstond het ‘verdragsysteem’. Dit systeem had heel wat gevolgen voor China. Hong Kong werd als leengebied voor een lange periode aan de Britten afgestaan. Verschillende steden werden opengesteld als ‘verdraghavens’, waar buitenlandse gemeenschappen konden worden opgezet die niet onder Chinese jurisdictie vielen. Westerlingen die zich binnen China verplaatsten vielen niet onder de Chinese wet maar onder die van hun moederland, de zogenaamde extraterritorialiteit. Europese en Amerikaanse kanonneerboten patrouilleerden op de Yangste rivier. China stemde toe om grote herstelbetalingen op te hoesten aan Frankrijk en GrootBrittannië, terwijl ze eigenlijk zelf de meeste schade hadden geleden. Ten slotte stemde China ook toe om niet meer dan 5% invoertaks te heffen, waardoor China een vrijhandelsgebied werd voor het Westen37. In Japan zorgde de kanonneerbootdiplomatie van commandant Perry in 1854 voor een gelijkaardige situatie, wat meteen ook een kantelpunt was in de ondergang van het Tokugawa shogunaat (江戸幕府 edo bakufu). In het Japans-Amerikaans Vriendschapsverdrag (日米和 親条約 nichibei washin jōyaku) werd bepaald dat de havens Shimoda en Hakodate werden open gesteld voor Amerikaanse schepen en dat er een Amerikaanse consul werd geïnstalleerd in Shimoda. Deze consul had het sluiten van een handelsverdrag als doel. In 1858 kwam er 35 Groot-Brittannië in de eerste opiumoorlog en Groot-Brittannië en Frankrijk in de tweede. Wat de Chinese plaatsnamen betreft gebruiken we de spelling zoals deze over het algemeen voorkomt in de literatuur. Dit komt overeen met de traditionele/Wade-Giles spellingswijze maar dan zonder het gebruik van afkappingstekens. Ook het SMR report spelt Chinese plaatsnamen op deze wijze. In de bijlagen van The Making of Japanese Manhcuria, 1904-1932 kan een overzicht gevonden worden van Chinese plaatsnamen met de traditionele/Wade-Giles schrijfwijze, de pinyin schrijfwijze en de karakters. 37 Palmer, Robert R., Colton, Joel en Kramer, Lloyd. A History of the Modern World, tenth edition. McGraw-Hill, New York, 2007, pp. 667-668. 36 22 het Japans-Amerikaans Vriendschaps- en Handelsverdrag (日米修好通商条約 nichibei shūkō tsūshō jōyaku), dat een klassiek ongelijk verdrag was. Er werden een reeks plaatsen open gesteld voor buitenlanders, er kwam het principe van extraterritorialiteit, vrij handelsverkeer en de bepaling van de toltarieven. Zowel in 1854 als 1858 volgden een reeks andere Westerse landen het Amerikaanse voorbeeld en werd Japan dus deel van het verdragsysteem38. Het Koreaanse Chŏson koninkrijk kon de excursies en strafexpedities aanvankelijk nog afweren39. Voor Japan waren vooral het principe van extraterritorialiteit en de controle over hun toltarieven stuitend. Waar het Chinese keizerrijk echter steeds meer concessies moest inwilligen, slaagde het nieuwe Meiji-regime in Japan erin deze dynamiek om te keren. Beetje bij beetje trachtte het de ongelijke verdragen af te schaffen en verdragen op gelijke voet te verkrijgen. Tegelijkertijd streefde het regime zelf naar concessies in China en invloed in Korea. Reeds in 1871 stuurde Japan een eerste delegatie naar de VSA en Europa, evenwel zonder succes. In 1876 werden de onderhandelingen hervat, met deze keer de minder ambitieuze doelstelling om het zelfbeschikkingsrecht over de tolheffingen terug te verkrijgen. De VSA tekenden een verdrag met Japan hieromtrent maar Groot-Brittannië weigerde dit resoluut. Door open te staan voor bepaalde Westerse eisen kon Japan rekenen op bereidwilligheid en kon zo in 1888 en 1889 gunstige onderhandelingen voeren met Mexico, de VSA, Duitsland en Rusland. Dit leidde tot het eerste gelijke verdrag met Mexico in november 1889. De toenaderingen van bepaalde Japanse politici tot de Westerse mogendheden om tot gunstige onderhandelingen te komen werden niet gewaardeerd in (ultra)nationalistische kringen. Deze interne spanningen leidden er soms toe dat de onderhandelende politici dienden af te treden en hun inspanningen verloren gingen. Er kwam een doorbraak voor Japan toen het Britse Rijk toenadering zocht. De stijgende spanningen tussen Groot-Brittannië en Rusland zorgden ervoor dat de eerste Japan als potentiële bondgenoot ging zien. Ook voor Japan was Rusland een directe concurrent. Deze toenadering resulteerde in 1894 in het Japans-Britse Verdrag voor Handel en Zeevaart (日榮通商航海条約 nichi-ei tsūshō kōkai jōyaku), waarbij de Britten in het geheel afzagen van hun recht op extraterritorialiteit. De Britten kregen in ruil 38 Vande Walle, Willy. Een geschiedenis van Japan. Van samurai tot soft power. Acco, Leuven, 2009, pp. 204207. 39 De delegaties van Frankrijk in 1866 en van de VSA in 1871 werden afgewezen door het Koreaans hof, dat toen onder controle stond van de xenofobe Taewŏn’gun, zonder verdere gevolgen. Hetzelfde gebeurde met de Japanse verzoeken tot moderne verdragen begin jaren 1870. Zie: Lew, Young-Ick. Japanese Challenge and Korean Response, 1870-1910: A Brief Historical Survey. In: Korea Journal, Vol. 25, No. 12, 1985, p. 37. 23 dan het recht om zich overal in Japan te vestigen. Na de overwinning in de Sino-Japanse oorlog volgden de VSA en vijftien andere Westerse landen het Britse voorbeeld en tegen 1899 traden alle verdragen in werking. In 1911 slaagde Japan er ook in de controle over de heffing van zijn tolrechten terug in handen te krijgen. Hiermee waren de ‘ongelijke verdragen’ voor Japan verleden tijd40. Terwijl het hierboven uiteengezette proces aan de gang was, zette Japan zijn eerste imperialistische stapjes. De eerste territoriale uitbreidingen van het moderne Japan bevonden zich in de directe grensgebieden. De Japanse staatsmannen hanteerden Europees internationaal recht om aanspraak te doen op Hokkaidō (北海道 hokkaidō), de Kurilen (千島 列島 chishima rettō), Okinawa (沖縄 okinawa – het voormalige Koninkrijk Riukiu 琉球王国 ryūkyū ōkoku) en de Bonin eilanden ( 小 笠 原 群 島 ogasawara guntō) 41 . Tegelijkertijd ondernam de nieuwe Japanse staat pogingen om een positie te verwerven in China en diens historische invloedssfeer. Zo trachtte Japan in de jaren 1870 dezelfde voorrechten te krijgen in China als de Westerse mogendheden, evenwel zonder succes. Japan kende zijn beperkingen en stortte zich niet in roekeloze militaire avonturen, ook al zag het overzeese kolonies als een essentieel onderdeel van een sterke moderne staat. In de jaren 1870 en 1880 richtte het zijn pijlen op Taiwan en Korea, met een strafexpeditie naar de eerste in 1874 en het in commodore Perry stijl ‘openen’ van Korea in 187642. In het hierdoor afgesloten Verdrag van Kanghwa (日 朝修好条規 nicchō shūkō jōki) werd vastgelegd dat Korea drie havens openstelde voor handel, Japan toestemming gaf om Korea’s kusten te patrouilleren en dat Korea een soevereine staat was43. Dit laatste was om Korea los te wrikken uit de Chinese invloedssfeer. Significante resultaten bleven echter uit tot in 1894-1895. Toen verbaasde Japan de wereld door China te verslaan in de eerste Sino-Japanse oorlog (日清戦争 nisshin sensō) en zijn eerste concessies te bekomen. 40 Vande Walle, Willy. Op. cit., pp. 275-279. Young, Louise. Op. cit., p. 23. 42 Matsusaka, Yoshihisa .T. The Making of Japanese Manchuria, 1904-1932. Harvard University Press, Cambridge (Massachusetts), 2003, pp. 20-23. 43 Beasley, William G. Op. cit., p. 44. 41 24 4 De Sino-Japanse oorlog en zijn gevolgen In de jaren 1880 trachtte Japan zijn invloed in Korea te vergroten. Nadat in 1884 een groep Japanse radicalen en Koreaanse hervormers, met hulp van de Japanse legatie, een staatgreep gepleegd hadden in Seoel werden deze opstandelingen uit het paleis verjaagd door Chinese troepen. Om deze situatie niet uit de hand te laten lopen kwamen Japan en China in april 1885 in de Conventie van Tientsin overeen dat beiden hun troepen zouden terugtrekken en dat ze geen troepen meer zouden sturen zonder de andere daarvan op de hoogte te brengen. Begin 1894 slaagde de Koreaanse overheid er niet in om de Tonghaks, gewapende opstandelingen die zich richtten tegen vreemdelingen, te onderdrukken. Hierop vroeg het militaire assistentie aan China, die instemde. Japan vond dat het op grond van de Conventie van Tientsin dan ook recht had om troepen te sturen en beide landen weigerden hun troepen weer terug te trekken. Vervolgens stelde Japan een voorstel op tot een reeks hervormingen in Korea onder toezicht van Japan en China. Japan schatte in dat deze onaanvaardbaar zouden zijn voor China maar wel in de lijn lagen van wat de Westerse mogendheden zelf al van China geëist hadden en dus voor hen wel aanvaardbaar zouden zijn. Deze inschattingen bleken juist te zijn en na de verwachte weigering verklaarde Japan de oorlog aan China op 1 augustus 1894. Japan had reeds op 23 juli het koninklijk paleis in Seoel bezet en binnen de twee maanden na de oorlogsverklaring aan China had het heel Korea onder controle. Eind oktober avanceerden de Japanse troepen naar Mantsjoerije om daar het Chinese leger te confronteren. Japan maakte gebruik van zijn positie om institutionele en economische overeenkomsten met Korea te onderhandelen. Japan was echter gelimiteerd door de internationale welwilligheid en de Japanse elite zat niet op één lijn over wat te eisen van Korea. Uiteindelijk duurde het tot 30 maart 1895 voor een lening van 3 miljoen yen werd afgesloten, terug te betalen op vijf jaar tijd aan 6% rente, met de belastingsopbrengsten van de centrale regering als garantie44. Tegen dat de Chinese gezanten in de lente van 1895 in Shimonoseki arriveerden, had Japan de Chinese vloot verslagen, Port Arthur en het Liaotung schiereiland en Weihaiwei in Shantung bezet45. De voorwaarden die China moest slikken voor vrede waren de zwaarste uit de 19de eeuw46. Op 17 april 1895 werd het Verdrag van Shimonoseki (下関条約 shimonoseki jōyaku) 44 Beasley, William G. Op. cit., pp. 44-52. Zie kaart 3: Sino-Japanse oorlog, 1894-1895 in bijlage voor de troepenbewegingen gedurende de oorlog. 46 Jansen, Marius B. The making of modern Japan. Belknap Press of Harvard University Press, Cambridge, 2000, p. 432. 45 25 getekend. Hierin werd door Japan bekomen dat China nieuwe havens en waterwegen naar het binnenland opende, in het bijzonder in de Yangtze-vallei. Hierbij kwam er ook toestemming voor buitenlanders om actief te zijn in fabrieken en industrie in de open steden en havens47. Ook werd bekomen dat China Formosa (台湾 taiwan), de Pescadores (澎湖諸島 hōko shotō) en het Liaotung schiereiland (遼東半島 ryōtō hantō) overdroeg aan Japan en Korea erkende als een soevereine staat. Hiermee werd Korea verder losgewrikt uit de Chinese invloedsfeer. Het Liaotung schiereiland is een strook land in het Zuidoosten van Mantsjoerije, waar de belangrijke havens Port Arthur48 (旅順 ryojun) en Dairen49 (大連 dairen) lagen. Er werd vastgesteld dat Japan ambities had in Mantsjoerije en dit werd niet gewaardeerd door Rusland, dat zijn aanwezigheid in Siberië aan het versterken was. Rusland, met zijn toenmalige bondgenoot Frankrijk en Duitsland, dat ook de Oost-Aziatische arena wou betreden, stelde dan ook de eis dat Japan zou afzien van de concessie van het Liaotung schiereiland. Japan voelde zich tekort gedaan maar zwichtte uiteindelijk voor de gezamenlijke druk van de zogenaamde triple intervention, of Drie Landen-Interventie (三国干渉 sangoku kanshō)50. Deze wisselende bondgenootschappen met de ‘balance of power’ in Oost-Azië op het oog waren typerend voor de tijd maar niet zelden werd Japan beknot, daar de Westerse landen Japan maar schoorvoetend toelieten tot het selecte clubje imperialistische mogendheden. Dat de overheid de eisen tegemoet kwam, werd echter niet in dank afgenomen door de publieke opinie. De overheid kanaliseerde deze gevoelens in een lastercampagne tegen Rusland51. Het verlies tegen Japan had nog maar eens duidelijk aangetoond hoe zwak China stond. Na de oorlog ontstond er opnieuw een ‘scramble for concessions’ in China. Hierbij verkreeg Rusland in 1898 een lening op het Liaotung schiereiland en in 1896 het recht om een spoorweg, de Chinese Eastern Railway (verder afgekort als CER), aan te leggen in Mantsjoerije. Een aftakking van deze spoorweg zou de Trans-Siberische spoorlijn, toen onder constructie, via Harbin verbinden met Port Arthur. Japan zag met lede ogen aan hoe zijn rivaal de vruchten plukte van zijn overwinning op China. Rusland en Japan hadden beiden duidelijk ambities in Mantsjoerije en Korea. De eerste trachtte door zijn uitbreidingen in 47 SMR report, p. 31. Lüshun in het Chinees. 49 Dalny in het Russisch en Dalian in pinyin. 50 Palmer, Robert R., Colton, Joel en Kramer, Lloyd. Op. cit., pp. 669-670 51 Vande Walle, Willy. Op. cit., pp. 275; 283. 48 26 Oost-Azië kritiek op het Tsaristische regime af te wenden en de positie van Vladivostok te verstevigen, de tweede zocht ruwe grondstoffen en afzetmarken in Azië voor zijn nieuwe industrie. Bovendien zag Japan een sterke aanwezigheid in Korea als essentieel voor zijn nationale veiligheid, daar het een ideale uitvalsbasis zou vormen voor een invasie van Japan. Zo noemde een Duits militair adviseur Korea een ‘dolk gericht op het hart van Japan’. Daarom was het loswrikken van Korea uit de Chinese invloedsfeer de primaire doelstelling van de Sino-Japanse oorlog van 1894-1895 geweest. Nu was het echter Rusland die zijn oog op Korea liet vallen, immer op zoek naar ijsvrije havens in het oosten. In Japanse militaire kringen werd geopperd dat wanneer de Trans-Siberische spoorlijn en de CER zouden vervolledigd zijn, wat voorzien was voor 1903-1904, Rusland met gemak Korea zou kunnen inpalmen en zo Japan bedreigen. In Japan werden twee mogelijke oplossingen bedacht voor deze kwestie. De ene benadering ijverde voor een ‘ruil van Mantsjoerije voor Korea’. Hierbij zou Japan de positie van Rusland in Mantsjoerije erkennen indien Rusland hetzelfde zou doen met de positie van Japan in Korea. Een andere oplossing werd gezocht in de benadrukking van de ‘Open Door’-politiek52, door een toenadering tot Groot-Brittannië en de VSA, waarbij Mantsjoerije zou open gesteld worden voor ieders aanwezigheid. Het principe van de ‘Open Door’ was een politiek afgekondigd door de VSA, dat te laat was geweest voor de ‘scramble for concessions’. Hierbij ijverden ze voor een erkenning van de territoriale integriteit van China, een beperking van de concessies en het recht voor handelaren van alle naties om handel te drijven in de concessiezones. De Britse en Amerikaanse belangen in Mantsjoerije waren echter eerder beperkt en bij gebrek aan een reële dreiging was Rusland niet bepaald onder de indruk van deze tactiek. Wel sloten Japan en Groot-Brittannië, dat ook elders met Rusland in conflict lag, in 1902 een alliantie (日 英同盟 nichi-ei dōmei), die zo’n twintig jaar stand zou houden. Deze alliantie bevatte een solidariteitsclausule. Dit hield in dat indien één van de partijen in oorlog zou geraken met een ander land, de andere partij neutraal zou blijven en indien één van de partijen in oorlog zou geraken met twee of meer landen, de andere partij te hulp zou komen. Dit zorgde ervoor dat Japan er minder bang voor moest zijn om opnieuw in conflict te vallen met meerdere Westerse mogendheden, zoals het geval was geweest met de triple intervention. Rusland had er echter geen twijfels bij dat het Japan militair zou aankunnen zonder hulp van bondgenoten. Rusland zag een Japanse aanwezigheid in Korea evenzeer als een bedreiging voor zijn belangen in Mantsjoerije als Japan een Russische aanwezigheid in Korea als een nationale 52 Palmer, Robert R., Colton, Joel en Kramer, Lloyd. Op. cit., pp. 670-672. 27 bedreiging zag. Daarom heerste er in bepaalde militaire kringen in Japan de mening dat een gewapend conflict met Rusland onvermijdelijk was en ze er dan maar beter aan deden als eerste toe te slaan. Zo zou door zorgvuldige militaire planning en assertieve diplomatie een overwinning op Rusland mogelijk zijn53. 5 De Russo-Japanse oorlog Yamagata Aritomo (山縣有朋), de stichter van het modern Japans leger, zag het rivaliserend imperialisme van Rusland en Groot-Brittannië als een probleem voor Japan. De Russen waren aan het oprukken richting Japan via de Trans-Siberische route en de Britten via de TransCanadese spoorweg. Yamagata meende dat de rivaliteit tussen Rusland en Groot-Brittannië tot een conflict zou leiden en dat Japan hierin een kant ging moeten kiezen. In memoranda die hij schreef voor zijn collega’s eind jaren 1880 maakte hij een onderscheid tussen Japans lijn van soevereiniteit (de thuiseilanden) en Japans lijn van belangen, waartoe Korea behoorde. De bondgenoot zou moeten gekozen worden met deze sfeer van belangen in gedachten en in die zin neigde Yamagata naar een bondgenootschap met Groot-Brittannië tegen Rusland54 . In 1902 is dit bondgenootschap er ook effectief gekomen. Ruslands intrede in Mantsjoerije ving aan met Verdrag van Aigun van 16 mei 1858 en het Verdrag van Peking van 14 november 1860. Hierin verkreeg Rusland het Chinees gebied ten noorden van de Amoer rivier en de Maritieme Provincie (Kraj Primorski). Rusland stichtte er de haven van Vladivostok voor de Russische Pacifische vloot. Op 11 september 1892 werd Sergey Yulyurich Witte aangesteld als minister van Financiën. Hij was reeds minister van Wegen en Communicatie. Dit gecombineerde mandaat was het gevolg van de wens van de Tsaar om zwaar in te zetten op spoorwegen. De voorgaande minister van Financiën deed namelijk moeilijk over het beschikbare budget voor de bouw van spoorwegen. Door zijn betrokkenheid in de regio was het Witte die de eerder besproken Drie Landen-interventie arrangeerde. In april 1896 was Li Hung-Chang afgereisd naar Rusland voor de kroning van Tsaar Nicolas II op 26 mei. Hij maakte gebruik van de gelegenheid om een geheim pact tussen Rusland en China versus Japan op poten te zetten. Rusland kreeg in dit geheime pact, de ‘Cassini Convention’ genoemd in het SMR report, van China de toestemming om de 53 54 Matsusaka, Yoshihisa T. Op. cit., pp. 23-34. Jansen, Marius B. 1984, op. cit., p. 67. 28 Trans-Siberische spoorlijn naar Vladivostok door Mantsjoerije te laten lopen. Dit zou 568 mijlen uitsparen. Vladivostok, de primaire haven en marinebasis van Rusland in Oost-Azië, is de helft van jaar ingevroren. Rusland bleef dus op zoek naar een haven in de Oriënt die het hele jaar ijsvrij bleef. Rusland bekwam op 27 maart 1898 de Conventie voor de lening van het Liaotung-schiereiland waarin het Port Arthur, Dairen en het omliggende territorium en wateren als leengebied verkreeg voor 25 jaar55. Dit werd uiteraard niet positief onthaald door Japan, dat slechts drie jaar eerder onder druk van onder meer Rusland had afgezien van zijn concessie van het Liaotung-schiereiland. Voor de stijgende spanningen met Rusland culmineerden in oorlog vond er nog een ander belangrijk incident plaats, met name de bokseropstand in China. De boksers waren een ondergrondse beweging die aanvankelijk zowel tegen buitenlanders (en Chinese bekeerde Christenen) als de Qing-dynastie waren. Xenofobe elementen aan het hof slaagden erin ze aan hun kant te krijgen in hun poging zich te verzetten tegen de Westerse mogendheden. De aanval op de legaties in Peking in de zomer van 1900 lokte een gewapende tussenkomst uit van de Westerse mogendheden en Japan die gezamenlijk de bokserbeweging onderdrukten. Japan leverde hierbij een grote bijdrage56. Nadat de bokseropstand in China was onderdrukt, stuurde Rusland een groot leger naar Mantsjoerije, zogenaamd om daar hun concessies tegen verder geweld van de boksers te beschermen. In realiteit gebruikte Rusland zijn militaire aanwezigheid om China onder druk te zetten om een anti-Japans pact te sluiten en Mantsjoerije de facto te bezetten. Rusland slaagde er ook in bepaalde rechten in Korea te verkrijgen, waaronder het recht om Russische troepen en militaire havenfaciliteiten in Korea te plaatsen. Zoals we eerder schetsten, trachtte Japan via diverse kanalen de Russische aanwezigheid terug te dringen en in 1902 bond Rusland wat in. In de Conventie met betrekking tot Mantsjoerije van 8 april 1902 beloofde het binnen anderhalf jaar zijn troepen terug te trekken. Aanvankelijk kwam het zijn beloftes na en trok het een deel van zijn troepen terug. Een volledige terugtrekking bleef echter uit en Rusland voerde opnieuw de druk op door nieuwe troepen te positioneren, een ‘open politiek’ in Mantsjoerije te eisen van China en communicatieposten te bouwen net over de Koreaanse grens. De publieke opinie in Japan was nog steeds erg anti-Russisch en in februari 1904 verbrak de regering de diplomatieke betrekkingen met Rusland en verklaarde het de oorlog. 55 56 SMR report, pp. 23-25. Jansen, Marius B. 2000, op. cit., p. 438. 29 De andere grootmachten bleven zogenaamd neutraal, maar Groot-Brittannië en de VSA stonden Japan wel toe internationale leningen uit te schrijven aan de beurzen van Londen en New York, wat Japan in staat stelde zijn militaire uitgaven te bekostigen57. De vijandelijkheden van de Russo-Japanse oorlog (日論戦争 nichiron sensō) liepen ongeveer van februari 1904 tot mei 1905. De oorlog ving aan nog voor de officiële verklaring met de zeeaanval op de Russische installaties in Port Arthur. Beide partijen zonden grote landlegers naar Mantsjoerije, met het langdurig beleg van Port Arthur (overgave op 1 januari 1905) en veldslagen om Liaoyang (遼陽 ryōyō) (augustus-september 1904) en Mukden (奉天 hōten) (februari-maart 1905) als belangrijkste treffen. Japan won al deze gevechten maar leed wel grote verliezen58. Toen ook nog eens de Russische Baltische vloot, die de halve wereld was rondgevaren, in mei werd verslagen door de Japanse vloot in de straat van Tsushima (対馬海 峡 tsushima kaikyō) was de Japanse militaire positie sterker dan iemand had kunnen denken59. Economisch en financieel gezien kwam Japan echter in ademnood en de ondergang van de Baltische vloot vormde de gedroomde kans om de onderhandelingen aan te vatten. Rusland had ook zijn interne problemen, met een opstand in 1905 en willigde de Japanse wens voor onderhandelingen in. Hetzelfde jaar nog, op 5 september, werd het Verdrag van Portsmouth getekend, met bemiddeling door de toenmalig Amerikaanse president Roosevelt. Volgens het Verdrag erkende Rusland de Japanse invloedssfeer in Korea, kreeg Japan de Russische pachtgebieden in Liaotung, de zuidelijke helft van Sachalin (樺太 karafuto), visrechten in de territoriale wateren van Rusland in het Verre Oosten en de uitbatingrechten van alle Russische spoorweg- en mijnfaciliteiten ten zuiden van Changchun. 120.000 Japanse levens gingen verloren en er werden 2 miljard yen in de oorlogsoperaties geïnvesteerd. Hiervoor vroeg Japan een vergoeding aan Rusland, maar dit werd geweigerd. Er werd enkel een akkoord bekomen voor het betalen van 100 miljoen roedels voor de kosten die Japan had gemaakt voor het onderhoud van de Russische krijgsgevangenen 60 . Japan had het onderste uit de kan gehaald, wat evenwel niet zo werd ervaren door de Japanse publieke opinie. Internationaal was zijn prestige wel enorm gestegen door als eerste Aziatische mogendheid een Europese grootmacht te verslaan61. 57 Vande Walle, Willy. Op. cit., pp. 290- 293. Beasley, William G. Op. cit., p. 78. 59 Palmer, Robert R., Colton, Joel en Kramer, Lloyd. Op. cit., p. 673. Zie kaart 4: Russo-Japanse oorlog, 19041905 in bijlage voor de troepenbewegingen gedurende de oorlog. 60 SMR report, p. 33. 61 Vande Walle, Willy. Op. cit., pp. 293-294. 58 30 Het Verdrag van Peking van 1905 met China formaliseerde de overdracht van de Russische concessies naar Japan. In dit Verdrag bekwam Japan ook een concessie op de Chinese Antung-Mukden lijn. Die lijn diende om de SMR lijn te verbinden met de Koreaanse spoorlijnen. Ook deze lijn bevatte een spoorwegzone62. Het Verdrag met China werd verder aangevuld in 1915. De lening van het Liaotung-schiereiland werd vastgelegd voor 99 jaar vanaf het oorspronkelijk leenjaar door Rusland. Dit was op 27 maart 1898 vastgelegd voor 25 jaar, wat betekent dat de Japanse lening in theorie liep tot 1997. Voor de lening van de spoorwegen werd eenzelfde termijn van 99 jaar gehanteerd waardoor de lening van de DairenChangchun lijn in theorie liep tot 2002 en die van de Antung-Mukden lijn tot 2007 63 . Uiteraard zijn deze contracten vervallen met het verlies van Japan in de Tweede Wereldoorlog. Japan maakte tijdens de Russo-Japanse oorlog andermaal gebruik van zijn militaire aanwezigheid in Korea om zijn grip op het Koreaanse bewind te verstevigen. Onder meer werden er Japanse troepen geplaatst voor het ‘bewaken van de Koreaanse soevereiniteit en stabiliteit’ en Japanse adviseurs voor diverse departementen aangesteld. Na de oorlog verwerd Korea officieel tot een protectoraat door het afsluiten van het Eulsaverdrag (第二次日韓協約 dainiji nikkan kyōyaku) op 17 november 1905 en de aanstelling van de Japanse residentgeneraal bij Keizerlijk decreet van 20 december 1905. Deze had uitgebreide bevoegdheden om tussen te komen in het bewind van Korea. Japan was er altijd voorzichtig mee geweest de andere mogendheden niet voor het hoofd te stoten. Nu werd echter duidelijk dat Japan finaal tot de club van de grote mogendheden werd gerekend. De delegatie die de Koreaanse koning zond naar de vredesconferentie van Den Haag in 1907 viel in dovemans oren en de internationale gemeenschap erkende het recht van Japan om tussen te komen in zwakkere staten. Intern was er evenwel veel weerstand tegen de Japanse aanwezigheid in Korea. Om deze tegenstand te kunnen onderdrukken zag Japan geen andere uitweg dan tot de volledige annexatie van Korea over te gaan. Op 22 augustus 1910 kreeg Japan het Koreaanse hof zo ver een verdrag tot annexatie (日韓併合条約 nikkan heigō jōyaku) te ondertekenen en werd de eerste gouverneur-generaal van Korea aangesteld 64 . Hiermee waren de territoriale uitbreidingen van Japan voor WO I afgerond. 62 Matsusaka, Yoshihisa T. Op. cit., p. 74. SMR report, pp. 33; 38; 53. 64 Beasley, William. Op. cit., pp. 86-90. 63 31 De periode na de Russo-Japanse oorlog was rustig op vlak van internationale rivaliteit in Oost-Azië. Na de oorlog veranderde de Russische houding tegenover Japan. Hun resterende spoorwegen in Mantsjoerije werden meer benaderd als een commerciële onderneming. Bovendien ging men zich ook meer focussen op de Europese politiek en er kwam zelfs samenwerking in joint-ventures met Japan in Mantsjoerije. Nu de Russische vloot quasi was vernietigd, trokken de meeste andere Europese mogendheden vervolgens ook hun hoofdsquadrons terug, voornamelijk naar de Noordzee en Middellandse Zee door de opkomende spanning op het Europese continent65. Hiermee hebben we de evolutie van Japans internationale positie voor de Eerste Wereldoorlog besproken en gaan we over naar het laatste deel van deze masterproef, de Japanse intrede in Mantsjoerije. Kaart 1: Het Japanse Keizerrijk, 1922 Bron: Vande Walle, Willy. Op. cit., p. 322. Op deze kaart staan ook de gebieden die Japan overnam van Duitsland tijdens WO I. 65 SMR report, pp. 1; 26. 32 Deel III: De intrede in Mantsjoerije Mantsjoerije, dat afgesloten was geweest voor de wereld onder de Qing-dynastie, was met een omvang van 3 keer Japan en een rijke grond met 25% vruchtbaar land een interessant ‘onontgonnen’ gebied om te openen voor handel en investeringen 66 . Hoewel Japan aanvankelijk Mantsjoerije niet in het vizier had67 ontwikkelde het op termijn vitale relaties met Mantsjoerije, dat in toenemende mate de belangrijkste bron van graan en ruwe grondstoffen werd. Bijgevolg verschoof het concept van nationale veiligheid van Japan en ging het troebelen in Mantsjoerije zien als een bedreiging van de veiligheid van Japan en Korea. Er werd en wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen Noord- en Zuid-Mantsjoerije maar eigenlijk is er geen duidelijke demarcatielijn die deze gebieden van elkaar scheidt. Een indicatie is wel tot waar de SMR lijn loopt tegenover tot waar de CER lijn loopt68. Japan was actief in Zuid-Mantsjoerije en bijgevolg zullen we over Noord-Mantsjoerije niet veel zeggen. We behandelen in dit deel vier onderwerpen, met name het bestuur en de economie van Mantsjoerije, beiden uiteraard met een focus op de rol van Japan hierin, en de werking van de SMR. In het laatste onderdeel koppelen we terug naar de thematiek van het imperialisme en buigen we ons over de idee van spoorwegen als instrument van imperialisme. De publicaties van het SMR onderzoeksdepartement vormen één van de rijkste bronnen over Mantsjoerije. De politieke analyses zijn duidelijk partijdig maar de gegeven feiten zijn betrouwbaar69. Bovendien leveren de politieke analyses, partijdig als ze zijn, ons een inzicht in de heersende opvattingen van de figuren achter de SMR. Zo vormen deze publicaties een bron met meerdere dimensies. Voor de door ons behandelde periode is het ‘Report on Progress in Manchuria 1907-1928’ de meest relevante publicatie. In dit deel steunen we sterk op dit werk. De omvangrijkste recente publicatie met betrekking tot de aanwezigheid van Japan in Mantsjoerije in de door ons bestudeerde periode die we gevonden hebben is The 66 SMR report, p. 1. De wens om een aanwezigheid te verkrijgen in Mantsjoerije in functie van de Japanse belangen in Korea stak in militaire kringen reeds in de jaren 1880 de kop op. Er was echter lang geen brede interesse hierin. Nog in 1905 was er een ernstig debat over het verkopen van de Russische concessies aan een Amerikaans spoorwegmagnaat. Zie: Young, 1998, p. 24. 68 SMR report, p. 10. Zie ook kaart 5: Mantsjoerije, 1907 in de bijlagen. Hierop is een benadering van de Russische en Japanse invloedsferen weergegeven, evenals de grenzen van de drie provincies. 69 Kramer, Roland L. Review: South Manchuria Railway. Third Report on Progress in Manchuria, 1907-32. In: Annals of the American Academy of Political and Social Science, Vol. 164, Palestine. A Decade of Development, 1932, p. 264. 67 33 Making of Japanese Manchuria, 1904-1932 van Matsusaka Yoshihisa uit 2003. De gedetailleerdheid en de bijzondere aandacht voor de betrokken actoren en de beslissingsprocessen maakten het werk echter moeilijk te gebruiken voor ons omdat deze benadering diametraal tegenover onze abstraherende benadering ligt. Een ouder maar evenwel interessant werk is De Geschiedenis der Japansche Penetratie in Mantjoerije als Volkenrechtelijk probleem van Constantijn Patijn uit 1937, dat de legitimiteit van de Japanse verworvenheden in Mantsjoerije overschouwt vanuit het toenmalig juridisch kader. Specifiek over de werking van de SMR is het artikel Japanese Imperialism in Manchuria: The South Manchuria Railway Company, 1906-1933 van Ramon Myers een kwalitatief beknopt overzicht. De titel zegt meteen ook voldoende over de balans die Myers opmaakt van de SMR. 6 Het bestuur van Mantsjoerije Over het leengebied heerste Japan rechtstreeks door formele koloniale instellingen. Over de rest van Zuid-Mantsjoerije oefende Japan indirecte invloed uit door de banden met lokale Chinese heersers, de economische dominantie van de markt en de constante bedreiging van het Japans militair garnizoen. Op het kolonialistisch project in Mantsjoerije werd de slogan “Managing Manchuria” (満州経営 manshū keiei) geplakt70. De Kwantung-provincie (関東州 kantōshū) had een oppervlakte van 1300 vierkante mijl en de spoorwegzone 100 vierkante mijl. Samen was dit 1/273 van het totale gebied van Mantsjoerije71. Het leengebied werd bestuurd volgens het administratief systeem van het Japanse keizerrijk. Het bestuur had zijn oorsprong in de tijdelijke militaire administratie van tijdens de bezetting in de Russo-Japanse oorlog. In februari 1906 werd de Commission on Manchurian PostBellum Entreprise opgericht. Hierin zetelden premier Saionji Kinmochi (西園寺公望), het hoofd van de generale staf Kodama Gentarō (兒玉源太郎) en de voorzitters van de andere betrokken departementen. Premier Saionji bracht een bezoek aan Mantsjoerije, waarna een reeks fundamentele principes werden opgesteld door de commissie. Deze bevatten het behoud van de Chinese soevereiniteit, het principe van equal commercial opportunity en het bevorderen van Sino-Japanse joint-ventures. Ook werd de zo snel mogelijke opvolging van de 70 71 Young, Louise. Op. cit., p. 3; 29. SMR report, p. 53. 34 militaire administratie door een civiele administratie vooropgesteld. Het programma van de commissie werd op 22 mei goedgekeurd. Op 30 juli 1906 voorzag keizerlijke ordonnantie nr. 196 in de oprichting van het civiele bestuur, zijnde het gouvernement-generaal van Kwantung (関東都督府 kantō totokufu). Er werd bepaald dat de gouverneur-generaal de rang van generaal of luitenant-generaal in het Japans leger moest hebben. De gouverneur-generaal stond zowel aan het hoofd van de civiele en juridische als militaire instanties. De militaire instanties bestonden uit het garnizoen van het Japanse leger in de Kwantung-provincie en de spoorwegbewaking. De gouverneur-generaal stond ook in voor de bescherming van de Japanse spoorwegen en het superviseren van de administratie van de SMR. Hij was eveneens bevoegd voor de onderhandelingen met lokale Chinese overheden. Voor politieke zaken was hij onderhevig aan de minister voor Buitenlandse Zaken te Tokyo en voor militaire zaken aan de minister van Oorlog. De civiele administratie stond in voor algemene zaken, politie, financiën, publieke werking, gevangenissen en de post- en telegramkantoren. Bijgevolg was er geen sprake van een totale scheiding van de burgerlijke en militaire sfeer, tot in 1919 het legerdepartement van het Kwantung-bestuur werd omgevormd tot het onafhankelijke Kwantung-leger (関東軍 kantōgun). Bij keizerlijke ordonnantie nr. 198 van 31 juli 1906 werd de oprichting van het Hof van Justitie bevolen (都督府法院 totokufu hōin). Dit instituut viel onder de directe controle van de gouverneur-generaal voor alle civiele en criminele zaken, ongeacht de nationaliteit van de betrokkene. In tegenstelling tot de leengebieden van de andere mogendheden in China erkende Japan geen extraterritorialiteit. Het was de bedoeling dat het Kwantung-bestuur in de mate van het mogelijke rondkwam met eigen inkomsten. Voor tekorten kreeg het een toelage van de Japanse schatkist. In de periode voor WOI kwam de meerderheid van de inkomsten in de praktijk uit de toelage van de Japanse schatkist, daarna nam dit steeds af72. 72 SMR report, pp. 34; 54-57. 35 Tabel 3: Financiën Kwantung Provincie, yen 1907/08 1912/13 1917/18 1922/23 1927/28 Inkomsten Belastingen Toelage Overgedragen en ander schatkist surplus inkomen voorgaand Kantō jaar Provincie 1.273.472 3.000.000 1.887.141 3.122.500 1.153.129 3.645.827 2.007.000 2.072.397 12.032.925 4.300.000 3.011.051 13.760.290 4.000.000 4.441.316 Totaal 4.273.472 6.162.770 7.725.224 19.343.976 22.201.606 Uitgaven 3.451.487 5.359.503 4.612.985 15.217.555 16.985.029 Bron: SMR report, p. 57. De administratie van de spoorwegzone viel ten dele van de SMR. De uitzondering hierop was de politie, die onder de bevoegdheid van het Kwantung-bestuur viel. In 1906 kreeg de SMR van de Japanse overheid de bevoegdheid en de opdracht om openbare werken uit te voeren en in onderwijs, gezondheidszorg en sanitair te voorzien. Hiervoor kreeg het eveneens de bevoegdheid belastingen te heffen. De bijzonderheid hierbij was dat een groot deel van de inwoners van de spoorwegzone niet de Japanse nationaliteit hadden. In 1907 kreeg de SMR ook de autoriteit over de niet-Japanse bewoners van de spoorwegzone. Deze kregen wel een overlegorgaan om hen te vertegenwoordigen 73 . De autoriteit die de SMR genoot in de spoorwegzone was een grote bron van discussie tussen Japan en China74. Hoewel alle Japanse publicaties en geschiedwerken over de SMR de spoorwegzone leengebied (leased zone) noemen, was hier geen sprake van in de oorspronkelijke verdragen tussen Rusland en China. Evenmin werd het status van de eigendommen die de SMR verwierf uitgeklaard in verdragen tussen Japan en China. De clausules van de verschillende verdragen die deze kwesties aanraakten, bevatten redelijk wat ambiguïteiten75. Uit angst voor een nieuw conflict uit wraak voor de Russo-Japanse oorlog concentreerde het Japanse leger zich op de uitbouw van een strategische bufferzone in Mantsjoerije. De stafofficieren meenden dat om Japanse belangen te verdedigen het essentieel was om de SMR lijnen uit te breiden tot een netwerk dat Japan, Korea en Mantsjoerije verbond. Dit om in staat 73 Rōyama, Masamichi. The South Manchuria Railway Zone: And the Nature of Its Administration. In: Pacific Affairs, Vol. 3, No. 11, 1930, pp. 1019-1021. 74 Patijn, Constantijn L. De Geschiedenis der Japansche Penetratie in Mantjoerije als Volkenrechtelijk probleem. H. J. Paris, Amsterdam, 1937, pp. 143-144. 75 Myers, Ramon H. Japanese Imperialism in Manchuria: The South Manchuria Railway Company, 1906-1933. In: Duus, Peter, Myers, Ramon H. en Peattie, Mark R. (eds.). The Japanese Informal Empire in China, 18951937. Princeton University Press, Princeton, 1989, p. 109. 36 te zijn snel troepen en materiaal naar Mantsjoerije te kunnen transporteren. Het Kwantung leger kreeg dus een tweevoudige missie toegewezen: het bekomen van concessie in China voor nieuwe strategische spoorweglijnen en het vrijwaren van Mantsjoerije van de politiële en militaire troebelen die zich doorheen China begonnen te verspreiden76. In grote mate bleef de orde in Mantsjoerije ook behouden. Volgens de auteurs van het SMR report was dit in de 1ste plaats te danken aan Japan. In 1906 waren er 931 politieagenten van wie 250 Chinese assistent-politieagenten. De werkingskosten van de politie bedroegen 500.000 yen. De uitgaven van het Japans leger aan de spoorwegbewaking bedroeg 6 à 11 miljoen yen per jaar. Ook de militaire autoriteiten (zijnde lokale krijgsheren) van de Drie Oostelijke Provincies, in het bijzonder Grootmaarschalk Chang Tso-lin, speelden een rol. De spoorwegbewaking van de CER was een belangrijke factor in het behoud van stabiliteit in het noorden van Mantsjoerije. Aanvankelijk waren de spoorwegbewakers van Russische nationaliteit maar in 1922 werden deze vervangen door Chinezen, die uitbetaald werden in roebels77. Wat het Chinees bestuur van de zogenaamde ‘Drie Oostelijke Provincies’, zijnde Mukden, Kirin en Amoer, betreft werden deze tot 1907 bestuurd door Mantsjoe militaire gouverneurs. In april 1907 werden deze militaire gouverneurs vervangen door civiele gouverneurs, onder het gezag van de onderkoning of gouverneur-generaal. Na de oprichting van de Republiek China in 1912 werd er één civiele en één militaire gouverneur per provincie aangesteld. De militaire gouverneurs waren aanvankelijk enkel bevoegd voor militaire zaken en vielen onder de bevoegdheid van de Chinese president en de minister voor Oorlog te Peking. Naarmate dat het gezag van de centrale autoriteit afnam, groeide echter de macht van de militaire gouverneurs78. Het verbod op immigratie onder de Mantsjoe Qing-dynastie werd officieel afgeschaft door de militaire gouverneur van Mukden in 1905. Daarvoor was er evenwel reeds (illegale) immigratie uit China, vooral uit Shantung en Chihli. Na de openstelling was er een constante toename van de immigratie, nog steeds voornamelijk uit Shantung en andere aangrenzende provincies. In 1907 werd de bevolking van Mantsjoerije geschat op 16 à 22 miljoen, waarvan er meer Chinees dan Mantsjoe waren. De migratie van Chinezen naar Mantsjoerije werd aangemoedigd door de SMR door transport aan te bieden aan verminderd tarief voor 76 Young, Louise. Op. cit., p. 30. SMR report, p. 2; 60. 78 SMR report, pp. 20-21. 77 37 immigranten en door verdere assistentie te verlenen bij de migratie. De SMR steunde dan ook op hun arbeid. In 1907 had het Japanse territorium 434.029 inwoners had, van wie 37.885 Japanners. In onderstaande tabel kunnen ter vergelijking ook de cijfers voor 1927 gevonden worden, die de sterke bevolkingsgroei in Japans Mantsjoerije illustreren. Ook buiten het Japanse territorium vestigden zich veel onderdanen van het Japanse Keizerrijk in Mantsjoerije, waarvan de overgrote meerderheid Koreanen waren79. Tabel 4: Bevolking Japans Mantsjoerije Japans Koreaans Chinees Andere Totaal Bevolking in 1907 37.885 396.067 77 434.029 Bevolking in 1927 185.199 12.447 909.132 2.185 1.108.964 Concessiegebied 97.002 1.169 706.975 498 805.644 Spoorwegzone 88.197 11.278 202.158 1.687 303.320 Bron: SMR report, p. 53. Er circuleerden diverse munteenheden in Mantsjoerije: van de centrale overheid, provinciale overheden, privégilden en privépersonen. Er waren zowel munten op koper-, zilver- en goudbasis en biljetten. Er waren geen vaste wisselkoersen en er heerste veel verwarring. Bovendien bleef bij de uitgaven van nieuwe munteenheden de oude ook in circulatie. Zelfs de verschillende (haven)steden binnen dezelfde provincies van Mantsjoerije hadden verschillende munteenheden. Voor de Russo-Japanse oorlog was de Russische roebel de sterkste buitenlandse munt in Mantsjoerije, maar na het verlies in die oorlog bleef de circulatie beperkt tot het noorden. Voor het uitbreken van WO I waren naar schatting nog 60 miljoen roebels in circulatie in Noord-Mantsjoerije. Tijdens de Russo-Japanse oorlog gaf het Japanse leger voor 150 miljoen yen aan militaire bankbiljetten uit in Mantsjoerije. Deze waren converteerbaar naar de Japanse zilveren yen en na de oorlog werden die geleidelijk aan ingewisseld onder de supervisie van de Yokohama Specie Bank (横浜正金銀行 yokohama shōkin ginkō). De Japanse munten in omloop in Mantsjoerije, voornamelijk in de spoorwegzone en het leengebied, waren ondersteunende munten, zilveren yen geslagen in Japan en bankbiljetten van de Bank of Japan (日本銀行 nippon ginkō), de Bank of Chosen (朝鮮銀行 kankoku ginkō) en de Yokohama Specie Bank. De Yokohama Specie Bank opende een kantoor in Newchwang in 1899 als wisselkantoor. In 1903 begon het met de uitgave van zilverbons (muntbiljetten) 79 SMR report, pp. 3; 12-14; 53. 38 die inwisselbaar waren voor de zilveren yen. Het gebruik van deze zilverbons kende een toename in de eerste jaren en in 1911 was er voor circa 7 miljoen yen in omloop. Door de fluctuatie in de zilverprijs besloten de Kwantung overheid en de SMR in 1908 om over te stappen op de gouden yen. In 1913 werd de Yokohama Specie Bank bij keizerlijke ordonnantie geautoriseerd om bankbiljetten op basis van gouden munten of bankbiljetten van de Bank of Japan uit te geven. Later waren er nog meer monetaire hervormingen, zo kreeg in 1917 de Bank of Chosen het exclusieve recht om biljetten uit te geven in Mantsjoerije. Het bankbiljet van de Bank of Chosen was feitelijk hetzelfde als de gouden yen biljetten van de Bank of Japan. Aanvankelijk was hun circulatie beperkt tot Korea maar door de toenemende handel tussen Korea en Mantsjoerije geraakten ze steeds meer in gebruik in Mantsjoerije, zeker sinds de afwerking van de Antung-Mukden spoorweg in 1911. Tegen 1913 circuleerden bankbiljetten van de Bank of Chosen langs de hele nieuwe spoorweglijn. De Bank of Chosen richtte ook kantoren op in de belangrijkste centra langs de spoorwegen, zijnde Mukden, Dairen, Changchun, Ssupingkai, Kaiyuan, Harbin en Newchwang80. 7 De economie van Mantsjoerije Lange tijd was Newchwang de enige haven in Mantsjoerije die open stond voor handel met de buitenwereld81. Reeds voor de Russo-Japanse oorlog voerden de VSA en Japan druk uit op China om meer havensteden te openen, waaronder Antung en Mukden. Na die oorlog dwong Japan van China de Bijkomstige overeenkomst bij het Verdrag van Peking van 22 december 1905 af. Hierin werd onder meer bekomen dat China 16 nieuwe plaatsen zou openen in Mantsjoerije. De eerste opening die effectief werd uitgevoerd was die van Antung op 1 maart 1907. Tegen 1911 waren ook de drie belangrijke steden Harbin, Mukden en Manchuli en nog zes andere plaatsen geopend. Dairen, dat in het leengebied lag, werd door Japan opengesteld in juli 1907. Na de Russo-Japanse oorlog beweerde Japan het principe van ‘equal opportunity for all nations’ aan te houden om hun banden met de Westerse mogendheden in stand te houden82. In praktijk echter waren ze de dominante speler en stonden ze op hun verworven voorrechten. 80 SMR report, pp. 139-152. Sinds 1861, ten gevolge van het Verdrag van Tientsin. Zie: SMR report, p. 31. 82 SMR report, p. 4; 7. 81 39 In 1907, het eerste jaar van de openingen, bedroeg het geschat handelsvolume van Mantsjoerije 52,7 miljoen Hk. Tls, wat 6% was van de totale handel van China. Dit was slechts een geringe toename vergeleken met de beschikbare cijfers voor Newchwang uit 1903, toen nog de enige open gestelde haven. Die kreeg toen een volume van 47,9 miljoen Hk. Tls. te verwerken. Daarna nam de handel in Mantsjoerije echter wel een spectaculaire vlucht met 100,7 miljoen Hk. Tls. in 1908 en 152,2 miljoen Hk. Tls. in 1909. In de jaren voor WO I bleef het handelsvolume toenemen, zij het minder sterk, tot 238,7 miljoen Hk. Tls. in 1913. In het eerste oorlogsjaar was er een kleine terugval tot 221,5 miljoen Hk. Tls. In het laatste oorlogsjaar was dit echter alweer toegenomen tot 344 miljoen Hk. Tls. Het handelsvolume van Mantsjoerije nam in 1908 12% van het totaal handelsvolume van China voor zijn rekening, tegen 1913 was dit reeds toegenomen tot 17%. Verdere details kunnen gevonden worden in onderstaande tabellen. Japan was van de buitenlandse mogendheden (dus Historisch China 83 niet meegerekend) zowel veruit de grootste importeur als exporteur in Mantsjoerije, met een negatieve handelsbalans voor Japan. De meeste Westerse landen hadden een positieve handelsbalans met Mantsjoerije, behalve Denemarken, Nederland en Italië, door de import van sojabonen. Mantsjoerije had in de meeste jaren een positieve handelsbalans, dit in tegenstelling tot China, Japan en Korea. De jaren met de negatieve handelsbalans waren het gevolg van grote aankopen van spoorwegmateriaal, hoofdzakelijk door de SMR. Dit was voornamelijk vóór WO I, daarna was enkel nog in 1918 en 1919 een negatieve handelsbalans84. Tabel 5: Handelsvolume Newchwang 1903, Hk. Tls. Handel met buitenland Waarvan met Japan Handel met China Totaal Import % totaal Export % totaal 20.549.051 73.7% 10.178.963 50.9% 2.466.002 8.8% 9.374.320 46.9% 7.330.611 26.3% 9.802.626 49.1% 27.879.662 19.981.589 Bron: SMR report, p. 32. Bijna drie vierden van het buitenlandse handelsvolume was indirecte import vanuit andere Chinese havens85. Er waren dus maar een beperkt aantal buitenlandse handelaren rechtsreeks actief in Newchwang. 83 De Drie Oostelijke Provincies werden niet tot Historisch China gerekend. SMR report, pp. 4-6; 102-103. 85 SMR report, p. 32. 84 40 Tabel 6: Handelsvolume van Mantsjoerije, Hk. Tls Import 30.685.152 53.112.034 69.159.331 81.731.940 94.797.846 102.232.018 125.683.660 112.409.981 1907 1908 1909 1910 1911 1912 1913 1914 Export 22.042.323 47.585.123 83.026.018 88.999.422 103.733.492 100.166.041 113.041.999 130.084.502 Totaal 52.727.475 100.697.157 152.185.349 170.731.362 198.531.338 202.398.059 238.725.659 221.471.917 Balans - 8.642.829 - 5.526.911 13.866.687 7.267.482 8.935.646 - 2.065.977 - 12.641.661 - 3.078.045 Bron: SMR report, p. 102. Dit is inclusief handel met Historisch China. Tabel 7: Handelsvolume Mantsjoerije per land 1908, Hk. Tls. Import Verenigd Koninkrijk Hongkong India & andere kolonies % Export % Totaal % 534.684 2.037.838 21.166 1.01% 3.84% 0.04% 355.950 846.123 5.469 0.75% 1.78% 0.01% 890.634 2.883.961 26.635 0.88% 2.86% 0.03% 2.593.688 1.584 13.553.331 1.140.562 7.490.392 4.88% <0.01% 25.52% 2.15% 14.10% 1.207.542 16.769.248 422.524 10.499.885 2.54% 35.24% 0.89% 22.07% 3.801.230 1.584 30.322.579 1.563.086 17.990.277 3.77% <0.01% 30.11% 1.55% 17.87% VSA Filipijnen 6.774.292 1.286 12.76% <0.01% 411 - <0.01% - 6.774.703 1.286 6.73% <0.01% Totaal Amerikaans Rijk Duitsland België Nederlands Indië* Andere landen Tot. Buitenl. handel China Totaal handelsvolume 6.775.578 12.76% 411 <0.01% 6.775.989 6.73% 150.905 14.584 244.141 - 0.28% 0.03% 0.46% - 256 18.635 2 278 <0.01% 0.04% <0.01% <0.01% 151.161 33.219 244.143 278 0.15% 0.03% 0.24% <0.01% 31.964.765 60.18% 28.918.781 60.77% 60.883.546 60.46% 21.147.269 53.112.034 39.82% 100% 18.666.342 47.585.123 39.23% 100% 39.813.611 100.697.15 7 39.54% 100% Totaal Brits Rijk Denemarken Japan Korea Rusland Bron: SMR report, p. 106. *In 1908 was er geen rechtstreekse handel tussen Nederland en Mantsjoerije. 41 Tabel 8: Handelsvolume Mantsjoerije per haven, Hk. Tls. Dairen Import 20.276.649 1908 Export 12.841.258 Newchwang Antung Lungchingtsu Hunchun Totaal Zuiden 21.827.810 3.692.452 45.796.911 19.848.245 4.352.901 37.048.404 41.676.055 8.051.353 82.845.315 Harbin Manchouli Suifenho Aigun Totaal Noorden Totaal 3.064.654 4.250.469 7.315.123 1.263.137 9.273.582 10.536.719 4.327.791 13.524.651 17.851.842 25.286.531 29.438.708 1.582.425 585.921 154.329.20 6 15.443.512 7.446.438 22.889.950 53.112.034 47.585.123 100.697.15 7 177.219.15 6 Totaal 33.117.907 Import 97.435.621 1918 Export 108.152.49 7 16.424.976 15.718.704 1.187.690 659.110 142.142.97 7 20.654.701 1.408.496 24.712.189 Totaal 205.588.11 8 41.711.507 45.157.142 2.770.115 1.245.031 296.472.27 2 36.098.213 11.504.926 47.603.139 166.856.16 6 344.075.32 2 Bron: SMR report, p. 109. Dairen was de dominante draaischijf van de handel in Mantsjoerije. De meeste jaren stond het in voor 55% van het totaal handelsvolume. Reeds in 1908, het tweede jaar dat het opengesteld was, kreeg het reeds 33% van het totaal handelsvolume van Mantsjoerije te verwerken. Volgens de overeenkomst van 30 mei 1907 richtte China keizerlijke maritieme douanekantoren op in Dairen. Hier hief het tolheffingen op alle goederen die via het leengebied Mantsjoerije binnen kwamen. In het jaar dat Dairen werd opengesteld voor handel was ze de tiende in de rangschikking van steden met meeste handelsvolume volgens de keizerlijke maritieme douane. Newchwang was toen negende. Dairen steeg echter al snel in deze rangschikking naar vijfde in 1910, derde in 1912 en vanaf 1917 tweede, met Shanghai steeds als eerste. De handel in Noord-Mantsjoerije nam licht toe tot WO I, met een totaal handelsvolume van 34.715.000 Hk. Tls. in 1913. In de nasleep van de Russische revolutie daalde het handelsvolume echter opnieuw, met een dieptepunt van 20 miljoen Hk. Tls. in 1922. Hierna begon het handelsvolume terug toe te nemen86. Sojabonen waren het belangrijkste landbouwproduct van Mantsjoerije, naast sorghum en gierst. De sojabonen werden behalve als voeding ook gebruikt voor de productie van plantaardige olie en ‘bean cake’, een meststof. Voor de Sino-Japanse oorlog was het 86 SMR report, pp. 102-108. 42 handelsvolume van Japan in Mantsjoerije onbetekenend maar daarna kwam er een snelle toename van de import van sojabonen en bean cake. Tegen 1899 was er meer export naar Japan dan naar Zuid-China, voorheen de belangrijkste afzetmarkt van Mantsjoerijse landbouwproducten. De bean cake was namelijk een goedkopere meststof dan de traditionele Japanse meststof van vis. Ook was er export van Koreaanse rijst naar Japan om de tekorten daar op te vangen, ondanks dat er in Korea eveneens een voedseltekort was. Dit werd opgevangen door export van Mantsjoerijse gierst en goedkopere Indochinese rijst naar Korea. Sojabonen uit Mantsjoerije werden eveneens gezien als een mogelijke uitweg voor het voedseltekort in Japan 87 . Deze keten van import en export illustreert andermaal de machtsverhouding van Japan tegenover Mantsjoerije en Korea. De SMR, als semipubliek bedrijf, (en elders de Oriental Development Company 東洋拓殖株式会社 tōyōtakushoku kabushikigaisha)88 werd ingezet voor de exploitatie van de overwegend landbouweconomie die Mantsjoerije toen was. De SMR herstructureerde het landbezit en faciliteerde de overdracht van de grote stukken land in Japanse handen. Ze promootte de commercialisering van landbouw en de productie van het winstgevende exportgewas sojabonen. Op gelijkaardige wijze werd de productie van rietsuiker in Taiwan en rijst in Korea aangewakkerd89. Waar er in 1907 17 miljoen aren vruchtbaar land gecultiveerd en 700.000 ton sojabonen geoogst werden was dit in 1927 toegenomen tot 31 miljoen aren vruchtbaar land dat werd gecultiveerd en een oogst van 5.873.000 ton sojabonen. Niet alleen de hoeveelheid land in gebruik nam toe maar vooral de productiviteit steeg sterk. De industriële ontwikkeling van Mantsjoerije begon met de komst van Rusland en Japan, voornamelijk in de Japanse gebieden. De economie van Mantsjoerije bleef echter gericht op de landbouw, zo werd er in de fabrieken in Dairen en Harbin met vrij geavanceerde machines gewerkt om de sojabonen tot olie te verwerken90. De intrede van de Japanse industrie kwam pas goed op gang nadat China de Japanse eisen inwilligde in het verdrag van 25 mei 191591. Japan creëerde in Mantsjoerije een koloniaal type duale economie waarbij de meeste winst van de, numeriek gezien, grotere, traditionele (landbouw)economie vloeide naar de kleinere moderne economie. De moderne economie werd gedomineerd door de SMR en de Japanse banken en ondernemingen. De achtergestelde staat van de landbouweconomie beperkte echter 87 SMR report, p. 4; 31. Opgezet in 1908 in Korea, later ook in andere delen van het Japanse rijk actief. 89 Young, Louise. Op. cit., p. 24. 90 SMR report, pp. 49; 131-133. 91 Bix, Herbert P. Japanese Imperialism and the Manchurian Economy, 1900-31. In: The China Quarterly, No. 51, 1972, p. 437. 88 43 ook in zekere mate de groei van de moderne economie. De armoede van de overgrote meerderheid van de Mantsjoerijse boeren was het gevolg van de afhankelijkheid van één enkel cash crop, zijnde sojabonen. In het economisch model dat Japan oplegde vóór 1931 diende Mantsjoerije in de eerste plaats als leverancier van landbouwproducten en bodemschatten en als afzetmarkt voor de surplusgoederen van de Japanse lichte industrie92. Wat de import naar Mantsjoerije betreft was katoen het belangrijkste goed. Toen enkel Newchwang was opengesteld voor handel had het Verenigd Koninkrijk een quasimonopolie in deze markt. Later werd de VSA de belangrijkste invoerder. Aanvankelijk kon Japan niet concurreren met de Britse, Amerikaanse en Indische spinnerijen. In 1904 werd slechts 5% van de Japanse textielproductie geëxporteerd. De markt in Japan was echter verzadigd en de Japanse zakenmannen zagen de nood de export verder op te drijven. Met de concessies bekomen na de Russo-Japanse oorlog kreeg de Japanse industrie hier ook de mogelijkheid toe. In april 1906 richtte Mitsui Bussan (三井物産株式会社 mitsui bussan kabushikigasha), die toen 30-40% van de Japanse buitenlandse handel voor zijn rekening nam, de Japan Cotton Export Guild op. Deze groepering bracht de vijf grootste katoenproducenten, die samen 75% van de spintuigen in bezit hadden, bij elkaar. Deze groepering werd bijgestaan door de Yokohama Specie Bank, die korting gaf op de wisselkoersen voor de handel in textiel in Mantsjoerije 93 . Door de inspanningen van de industrie, de geografische nabijheid en het gebruiken van een goedkopere mengeling van Amerikaans en Indisch of Chinees katoen slaagde Japan erin tussen de Russo-Japanse oorlog en WO I uit te groeien tot de dominante speler op deze markt. Toen kwamen bijna al de katoengoederen, behalve die van de hoogste kwaliteit, van Japan. De stijgende Japanse export van katoengoederen naar Mantsjoerije betekende evenwel ook een stijgende import van ruw katoen uit de VSA, Brits India en China naar Japan. Bovendien nam de export van katoengoederen dan wel af voor de Westerse landen maar in het totaal was er een toename van hun handelsvolume. Dit kwam vooral door de stijgende import van machines en ijzerwaren, onder meer voor de activiteiten van de SMR94. Het Westen bleef dus kapitaliseren op zijn technologische voorsprong. De bevoorrechte positie die Japan voor zichzelf verkregen had, zorgde uiteraard voor wrevel bij China en de andere mogendheden. Reeds in de nasleep van de Russo-Japanse oorlog 92 Bix, Herbert P. Op. cit., p. 443. Bix, Herbert P. Op. cit., pp. 435-436. 94 SMR report, pp. 5-6. 93 44 kwamen er klachten van de buitenlandse handelsgemeenschappen, in het bijzonder de Britse en Amerikaanse te Shanghai, over de voordelen voor Japanse handelaren in Mantsjoerije. De klachten gingen over de vrije toegang voor Japanse handelaren te Dairen tegenover de tolheffingen te Newchwang voor andere handelaren. De voornoemde tolheffingen te Newchwang werden beheerd door het Japans leger, wat volgens hen zorgde voor een voorkeursbehandeling voor Japanse handelaren. Tenslotte hinderde de Japanse militaire brug over de Liao-rivier het watertransport, wat een bevoordeling was van de Japanse spoorwegen. Volgens de auteurs van het SMR report hadden deze klachten een zekere grond maar had Japan het recht op een militaire administratie tot eind maart 1907. Toch deed het zijn best om alles vroeger over te hevelen aan een civiele administratie en de handelsplaatsen open te stellen voor handelaars van alle naties, wat volgens de auteurs getuigde van de Japanse welwillendheid95. 8 De activiteiten van de SMR De CER, opgericht in 1896, ving in augustus 1897 de constructie aan van de 919 mijl lange spoorweg doorheen Mantsjoerije tot aan Vladivostok. Dit spaarde 568 mijlen uit op de TransSiberische spoorlijn indien deze over Russisch grondgebied had moeten lopen. Het contract werd getekend door de Russo-Aziatische bank. Dit contract gaf de CER civiele en criminele jurisdictie in de spoorwegzone, wat de SMR later ook bekwam. De CER kreeg in 1898 ook de toestemming om een spoorlijn te bouwen van Harbin naar Dairen en Port Arthur, een traject van 624 mijl, aan dezelfde voorwaarden als de oorspronkelijke CER lijn. De constructie van de hoofdlijn naar Harbin, de zijlijn naar Port Arthur, de marinebasis met uitgebreide fortificaties in Port Arthur, de moderne haven en stad te Dairen en de moderne stad te Harbin waren quasi compleet bij aanvang van de Russo-Japanse oorlog. De uitgaven van Rusland hierover worden geschat op 588 miljoen roebel96. Het was echter Japan dat in grote mate de vruchten hiervan plukte, door de overdracht van de CER lijn vanaf Changchun en de bijbehorende concessies. In plaats van de CER lijn verder uit te breiden ving Rusland de constructie aan van de Trans-Amoer spoorweg, alsnog over Russisch grondgebied97. De SMR was dus een overname van de Russische CER maar er werden wel enkele technische 95 SMR report, p. 35. SMR report, pp. 25-26. 97 De constructie liep van 1908 tot 1916, overspande een traject van 1240 mijl en kostte 295 miljoen roebel. Zie: SMR report, p. 26. 96 45 veranderingen aangebracht. De door de Russen gebruikte smalle spoorwijdte werd vervangen door de standaard spoorwijdte en er werd een dubbelspoor aangelegd98. De SMR beheerde in totaal 1129,1 km aan spoorwegen: van Dairen naar Changchun (704,3 km), van Mukden naar Antung (250,2 km), van Dairen naar Port Arthur (50,8 km), van Tashihchiao naar Yingkou (52,9 km), van Yentai naar de Yentai steenkoolmijn (15,6 km), van Mukden naar Fushun (52,9 km) en nog enkele aftaklijnen99. Waar er in de jaren 1910 en 1920 nog talrijke Chinese spoorlijnen werden aangelegd, bleef het SMR netwerk vrijwel ongewijzigd100. Kaart 2: Spoorwegen in Mantsjoerije, 1906 Bron: Matsusaka, Yoshihisa T. Op. cit., p. 70. 98 Matsusaka, Yoshihisa T. Op. cit., p. 73. Myers, Ramon H. Loc. cit. 100 Matsusaka, Yoshihisa T. Op. cit., p. 365. 99 46 Van de SMR werd gezegd dat ze het voorkomen van een commerciële onderneming had maar de functionering van een overheidsorganisatie, belast met koloniaal bestuur. Op vlak van kapitaal ophalen, dividenden uitbetalen en dergelijke volgde de SMR het Japans commercieel recht maar op vlak van organisatie en management volgde ze het publiek recht, net zoals andere overheidsbureaucratieën. De spoorwegen en andere commerciële onderdelen werden beheerd zoals een andere onderneming dit zou gedaan hebben maar hiernaast oefende de SMR ook nog tal van taken uit die normaal door overheidsorganen worden uitgevoerd. In zijn hybride karakter kende de SMR geen gelijke in China. De Japanse overheid, die de helft van de aandelen bezat, stelde de voorzitter, de vicevoorzitter en de raad van bestuur aan. De voorzitter van de SMR rapporteerde aan het Japanse kabinet en zo kon de Japanse overheid er zich van verzekeren dat de activiteiten van de SMR in de lijn lagen van de buitenlandpolitiek die het op oog had101. De voorzitter en vicevoorzitter werden benoemd voor een periode van vijf jaar. De positie van voorzitter van de SMR was echter zodanig verbonden met de Japans regering dat er weinig voorzitters hun mandaat hebben kunnen uitzitten maar door veranderingen in de samenstelling van de Japanse regering tot aftreden werden gedwongen102. In april 1907 traden de diensten van de SMR effectief in werking. Toen was de organisatie opgedeeld in vijf departementen: ‘General Affairs’, ‘Research’, ‘Transportation’, ‘Mining’ en ‘Local Affairs’. Bij de afsluiting van het eerste fiscaal jaar103 in 1908 had de SMR 13.231 personen in dienst: 2.967 functionarissen en 6.135 Japanse en 4.129 Chinese arbeiders104. Daarnaast huurde het per dag circa 30 000 ‘koelies’105 in, bijna allemaal van Chinese afkomst. De SMR had toen 202 locomotieven, 104 spoorwegrijtuigen voor passagiers en 2181 goederenwagons ter beschikking. Ter vergelijking: in 1928 was dit toegenomen tot 441 locomotieven, 486 passagiersrijtuigen en 7260 goederenwagons. Naast het beheer van spoorwegen en mijnbouw ontplooide de SMR ook tal van andere activiteiten. Van bij de oprichting beheerden ze ook werkplaatsen waar locomotieven en treinstellen werden hersteld en gebouwd (zowel voor eigen gebruik als export), bouwden ze havens en zeewerven (in de eerste plaats in Dairen), beheerden gas- en elektriciteitscentrales, hielden hotels open en 101 Myers, Ramon H. Op. cit., pp. 118-119. Patijn, p. 36. 103 De fiscale jaren van de SMR eindigden steeds op 31 maart. 104 De SMR stond erop dat de functionarissen diploma’s hadden van de beste universiteiten. Ze verdienden twee keer het maandsalaris van de Japanse arbeiders en zes tot zeven keer dat van de Chinese arbeiders. Hierboven ontvingen ze nog bijkomende voordelen zoals goede behuizing, gezondheidzorg en dergelijke. Zo kon de SMR de geschikte experts aantrekken. Zie: Myers, Ramon H. Op. cit., p. 122. 105 Deze term voor dagloner van een donkere huidskleur is nu in ongebruik gezien de racistische connotatie maar wordt wel gebruikt in het SMR report. 102 47 deden aan openbare werken. Later werden deze activiteiten verder uitgebreid met de constructie van stoomschepen en metaalbewerking. Sommige van deze bedrijvigheden waren verlieslatend maar ondersteunden de gehele onderneming. De spoorwegen en de mijnen zorgden voor de hoofdmoot van de inkomsten, maar de mijnen hadden ook veel kosten en het waren dus vooral de spoorwegen die het bedrijf deden floreren106. Op het eerste jaar na bedroeg het goederentransport meer dan 75% van de opbrengsten van de spoorwegen. Een spoorweg brengt meer op als ze een hoge verkeersdensiteit heeft. Dit verwijst naar de hoeveelheid cargo en passagiers die vervoerd worden per kilometer spoorweg. De verkeersdensiteit van de SMR lijnen overtrof veruit die van de andere spoorwegen in China en Mantsjoerije. Op vlak van personenvervoer waren er enkele Chinese lijnen met een hogere densiteit maar op vlak van goederentransport waren de SMR lijnen onovertroffen. De densiteit van de Dairen- Changchun lijn was meer dan het dubbele dan die van de AntungMukden lijn en meer dan het driedubbele van de meest succesvolste Chinese lijnen, zijnde de Shanghai-Nanking lijn en de Peking-Mukden lijn107. Hoewel de SMR de meest geavanceerde technologie in Mantsjoerije in zijn bezit had, maakte het nog steeds gebruik van grote aantallen Chinese arbeiders voor manueel werk. De nieuwe medewerkers van de SMR die voor het eerst toekwamen in Dairen verbaasden zich over hoeveel Chinese “koelies” in de haven werkten. In plaats van de schepen te laden en te lossen met elektrische kranen gebeurde dit door de Chinese arbeiders. Ook elders, in het bijzonder in de steenkoolmijnen van Fushun en Yentai, was dit samengaan van moderne machines en ongeschoolde arbeid typerend voor de ondernemingen van de SMR. De SMR maakte gebruik van dergelijke arbeidsintensieve methodes omdat het terughoudend was tegenover het creëren van een hoge werkloosheid, baat had bij de koopkracht van talrijke Chinese consumenten voor hun goederen en de geschikte technologie had om gebruik te maken van goedkope arbeid en geavanceerd kapitaal en diensten108. Het geautoriseerd kapitaal van de SMR bedroeg oorspronkelijk 200 miljoen yen. Hiervan werd 100 miljoen yen ingebracht door de Japanse overheid door het overlaten van de spoorwegen, steenkoolmijnen en dergelijke die het verkregen had in het verdrag van 106 SMR report, pp. 66-100. Myers, Ramon H. Op. cit., pp. 111-113. 108 Myers, Ramon H. Op. cit., p. 124. 107 48 Portsmouth aan de SMR. De andere helft werd aangeboden in aandelen aan de Chinese overheid en aan Chinese en Japanse burgers. Er gingen echter geen Chinezen op het aanbod in. Tegen maart 1920 was 80 miljoen yen opgehaald dus bleven er nog voor 20 miljoen yen onaangesproken aandelen over. Daarom werd na WO I de kapitalisering van de SMR nog verder uitgebreid. Het financieel beleid van de SMR uit de beginperiode bestond er eerder uit obligaties op te halen dan nieuwe kapitaalaandelen uit te schrijven. De meest aantrekkelijke markt hiervoor was die van Londen. Er werden tegen januari 1911 vier keer obligaties uitgegeven voor een totaal van 14 miljoen pond. Hierna haalde het obligaties op in Japan. Van bij de oprichting raakte de SMR snel verweven met de belangrijkste koloniale ondernemingen van Japan. Negentien van de investeerders in de SMR die geassocieerd waren met de grote Japanse banken en bedrijven hadden ook aandelen in de acht grote koloniale ondernemingen uit die tijd. Financiële instituties zoals de Yokohama Specie Bank geraakten sterk betrokken bij de zakenactiviteiten van de SMR en grote bedrijven zoals Mitsui Bussan deden aanzienlijke zaken met de SMR109. Bij de opbouw van de SMR beschikte het bedrijf over een fonds van ongeveer 100 miljoen yen. Hiervan gingen 34 miljoen yen naar de spoorwegen en 46 miljoen yen naar de mijnbouw. De Japanse overheid stond garant voor de uitbetaling van de interesten op de obligaties en terugbetalingen van het principieel. Er was een overheidsgarantie op 6% dividend in de eerste 15 jaar, indien minder zou de overheid compenseren. De SMR was als bedrijf echter zo succesvol dat vanaf het eerste fiscaal jaar 6% dividend kon uitbetaald worden en dat kon men geleidelijk optrekken naar 10%. Sinds het fiscaal jaar 1909 ontving ook de Japanse overheid een dividend van het bedrijf. In het eerste fiscaal jaar genereerde de SMR 12 miljoen yen, waarbij ze 2 miljoen yen winst boekte. In het fiscaal jaar 1914 werd al 7 miljoen yen winst gerealiseerd. In het fiscaal jaar 1928 was dit opgelopen tot 36 miljoen yen winst binnen een totale omzet van 230 miljoen yen110. Onderstaande tabellen geven de geaggregeerde investeringen en de groei van de SMR voor de periode 1907-1928. 109 110 Myers, Ramon H. Op. cit., p. 126. SMR report, pp. 71-73. 49 Tabel 9: Geaggregeerde investeringen SMR, yen 1907/08 1912/13 1917/18 1922/23 1927/28 Spoorwegen 34.542.910 97.113.296 105.530.752 189.616.304 239.517.926 Ateliers 763.906 6.048.094 7.569.359 11.068.325 8.759.631 Stoomschepen 3.385.357 2.680.317 3.559.874 4.044.933 Havens 6.640.837 14.779.320 24.099.384 37.064.308 59.789.109 Steenkoolmijnen 46.396.043 56.469.164 71.097.985 121.056.784 102.730.711 IJzerwerken 4.447.760 34.541.803 20.747.607 Elektriciteit 474.695 5.002.052 5.738.182 15.237.405 Gas 3.592 1.170.495 1.554.778 5.434.140 Hotels 216.302 1.342.106 2.075.006 2.370.222 Publieke werken 3.374.494 11.022.573 17.786.171 40.863.288 164.679.343 Andere 9.459.178 18.544.224 21.782.973 46.074.005 44.572.475 Totaal 101.871.957 214.876.681 264.362.667 506.886.458 644.841.735 Bron: SMR report, p. 72. Inclusief geschatte waarde ingebrachte eigendom Japanse overheid in 1906. Tabel 10: Groei SMR, yen 1907/08 1912/13 1917/18 1922/23 1927/28 Inkomsten 12.543.116 33.546.477 69.429.252 169.956.646 230.558.523 Uitgaven 10.526.531 28.620.433 54.503.610 134.876.402 194.284.201 Winst 2.016.585 4.926.045 14.925.643 35.080.244 36.274.323 % uitgaven tegenover inkomsten 84% 85% 79% 79% 84% Bron: SMR report, p. 72. De eerste voorzitter van de SMR was Gotō Shimpei (後藤新平), een man die zijn strepen verdiend had als administratief beheerder van Taiwan. Daar paste hij de Europese praktijk van ‘wetenschappelijke kolonisatie’ toe en slaagde erin door economisch onderzoek en planning het weinig belovende Taiwan te ontwikkelen tot een bloeiende kolonie111 . De keuze voor Gotō Shimpei als voorzitter toont aan dat de SMR meer was dan een zuiver economische onderneming. Gotō Shimpei zadelde de SMR op met een koloniale missie en daarbij achtte hij onderzoek essentieel112. In 1907 werd de ‘Research Department’ opgericht, in 1908 hernoemd naar ‘Research Section’. Die naam werd behouden tot 1932. De onderzoekers deden drie types systematisch onderzoek. Een eerste categorie bevatte studies naar de economie, samenlevingen en culturen van de regio’s waar Japan interesse in vertoonde. Deze dienden om een economisch beleid op lange termijn te kunnen ontwikkelen. Tot een tweede categorie behoorden studies over natuurwetenschappen en technologie. Een derde categorie ten slotte 111 Matsusaka, Yoshihisa T. Op. cit., p. 26. Boyle, John H. Review: Life along the South Manchurian Railway: The Memoires of Itō Takeo. In: The Journal of Asian Studies, Vol. 48, No. 1, 1989, p. 137. 112 50 besloeg zakelijke en statistische gegevens gerelateerd met de activiteiten van de SMR als bedrijf113. 9 Spoorwegen als instrument van het imperialisme In de inleiding van het verzamelwerk Railways and International Politics stellen Neilson en Otte: “[…] the Great Powers began to play out their rivalries and project their imperial strategies along railway tracks. Strategic railways became a tool of Great Power politics. ‘Railpolitik’ became a corollary to realpolitik calculations. As the war correspondent George Lynch commented on the eve of the Russo-Japanese war, ‘[t]he path of Empire is along the railway track’. Railway concessions and construction loans became means of ‘pegging out claims’, spheres of influence in overseas areas.114” De aanleg van spoorwegen had de reeds opkomende industrialisatie van Europa en NoordAmerika versterkt en daar zagen ze er ook het potentieel in om verafgelegen gebieden te exploiteren. Samen met stoomschepen en de telegraaf stelde de locomotief de Westerse mogendheden in staat hun imperiale rijken verder uit te breiden en profijt te zoeken waar dit vroeger niet rendabel was. Tussen 1840 en 1918 speelden spoorwegen een cruciale rol in mobilisatie en logistieke ondersteuning bij militaire conflicten en het onderdrukken van opstanden in Europa, evenals in de Amerikaanse burgeroorlog. In de Russo-Japanse oorlog toonden ze naast hun belang ook hun limieten. De Trans-Siberische spoorlijn was te lang en te pover en de Russische mobilisatie was onvoldoende gecoördineerd om hun de nodige slagkracht te geven in het conflict. In de uitgestrekte (semi)koloniale gebieden van Azië, en ook Afrika, dienden spoorwegen eerder om invloedsferen af te bakenen en de exploitatie mogelijk te maken. De spoorwegen werden vaak door individuele kapitalisten gefinancierd, maar ze rekenden op hun land om hun belangen te verdedigen en territoriale concessies te bekomen. Vaak kenden deze spoorwegen een monopoliepositie. Volgens Neilson en Otte was dit een distinctieve vorm van ‘spoorwegimperialisme’, waarbij spoorwegen een vorm van informeel imperialisme waren in pre-industriële samenlevingen115. 113 Young, John. Op. cit., pp. 3-4. Otte, Thomas G. en Neilson, Keith (eds.). Railways and International Politics. Paths of Empire, 1848-1945. Routledge, Londen, 2006, p. 7. 115 Otte, Thomas G. en Neilson, Keith (eds.). Op. cit., pp. 7-14. 114 51 De helft van de spoorwegen in Mantsjoerije waren in Chinese handen, een derde in Russische en de rest in Japanse. In mijlen gerekend was het merendeel van de spoorwegen dus nominaal in Chinese handen. Deze spoorlijnen waren echter vooral gefinancierd met Japans kapitaal. Er werden met name in 1913 en vooral in 1918 leningen uitschreven aan China voor de bouw van verschillende spoorwegen. Bovendien konden de Chinese lijnen niet tippen aan de SMR qua belang en omzet. In het algemeen werden de meeste spoorwegen in Mantsjoerije gebouwd door buitenlandse mogendheden of met buitenlands kapitaal. Dit geldt trouwens ook voor de SMR in zijn begindagen. Zo kocht de SMR met de 14 miljoen pond die ze opgehaald hadden op de Londense markt materiaal aan in de VSA. De CER werd gebouwd met Frans kapitaal en het Mantsjoerijse gedeelte van de Chinese Peking-Mukden lijn werd voornamelijk gebouwd met een Britse lening van 2,3 miljoen pond. In China werd dit gezien als een bedreiging van hun soevereiniteit. De auteurs van het SMR report vonden deze angst ongegrond daar ook de ontginning van de VSA en de industriële ontwikkeling van Japan gefinancierd werd met buitenlands kapitaal zonder dat dit afbreuk deed aan hun nationale soevereiniteit 116 . Volgens ons beschouwde China dit terecht als een afbreuk van zijn soevereiniteit. De vraag is hier dan hoe het komt dat de inbreng van buitenlands kapitaal in het ene land wel en in het andere land geen ondermijning van de soevereiniteit betekende. Het antwoord zit hem in de machtsverhoudingen. In onderstaande alinea buigen we ons over hoe de (spoorweg)concessies en -leningen de Chinese soevereiniteit aantastten. Reeds in 1904 stelde de Japanse minister van Buitenlandse Zaken Komura Jutarō (小村壽太 郎 ) dat hij niet verwachtte dat China op lange termijn zijn soevereiniteit zou behouden. Komura Jutarō stelde dat het wenselijk was dat Japan zich voorbereidde op de dag dat China zou verdeeld worden en er reeds zijn positie begon te verstevigen117. De auteurs van het SMR report benadrukken meermaals dat Japan de soevereiniteit van China respecteerde. In 1929, het jaar dat het SMR report werd gepubliceerd, had Japan met betrekking tot China het masker van verdoken imperialisme nog niet laten vallen, zoals het later in 1931 wel deed door de marionettenstaat Manchukuo (満州国 manshūkoku) op te zetten en zoals het in 1910 al in Korea gedaan had118. Of het hier nu om naïef pan-aziatisme of schaamteloze propaganda gaat, de argumenten die aangehaald worden vallen makkelijk te weerleggen. Zo beweerden de auteurs dat Japan er enkel op uit was om door coöperatie grotere welvaart te bereiken voor 116 SMR report, pp. 3; 8-9. Matsusaka, Yoshihisa T. Op. cit., p. 38. 118 Vande Walle, Willy. Op. cit., p. 295; 353. 117 52 alle betrokken partijen, in de eerste plaats dus de Chinezen, de Russen en zichzelf. Ze stoorden zich aan de terughoudendheid van de Chinezen en noemden het dwaas nationalisme. Als tegenvoorbeeld haalden de auteurs de VSA aan, die er geen graten in zagen om de spoorwegen die hielpen de Far West te ontginnen te laten financieren door niet-Amerikanen. De Amerikanen mogen dan geen problemen gehad hebben met buitenlands kapitaal, de spoorwegen die door de VSA liepen hadden geen strook land er rond die aan een andere staat toebehoorde en bewaakt werd door diens militairen. Elders noemden de auteurs de Japanse (en Russische) militaire aanwezigheid in Mantsjoerije een goede zaak daar Mantsjoerije, in tegenstelling tot de rest van China, niet werd verscheurd door de burgeroorlog. Een goede zaak of niet, de militaire aanwezigheid vormde duidelijk een inbreuk op de Chinese soevereiniteit. Een ander argument dat de auteurs aanhalen om het Japanse respect voor de Chinese soevereiniteit aan te tonen is de geringe omvang van het Japanse territorium in Mantsjoerije, slechts 1400 vierkante mijlen, 1/273ste van de totale oppervlakte. Maar dit geringe gebied bevatte wel de economische slagader en hart van Mantsjoerije, de spoorwegen mijnfaciliteiten en de havenstad Dairen, waarlangs maar liefst meer dan 50% van het totale handelsvolume van Mantsjoerije passeerde. Ook was de bevolkingsdichtheid er veel hoger dan in de rest van Mantsjoerije, in 1928 meer dan het tienvoud. De Japanse belangen lagen bovendien niet enkel bij de SMR119. Volgens Patijn waren er twee overeenkomsten die de aard van de Japanse penetratie van Mantsjoerije hebben bepaald. De eerste was de aanwezigheid van Japanse troepen als spoorwegbewaking. In een bijkomend artikel bij het Verdrag van Portsmouth waren Rusland en Japan overeengekomen maximaal 15 soldaten per kilometer spoorweg in Mantsjoerije te houden als bewaking120. China wilde deze regeling niet erkennen en uiteindelijk stemde Japan in de Bijkomstige overeenkomst bij het Verdrag van Peking van 22 december toe zijn spoorwegbewaking terug te trekken. De voorwaarden waren dat Rusland hetzelfde zou doen en dat China in staat zou zijn de orde en veiligheid van buitenlanders in Mantsjoerije te garanderen. Deze laatste voorwaarde heeft tot gevolg gehad dat Japan nooit zijn troepen terug trok, aangezien het van mening was dat China dit niet kon waarmaken. De tweede regeling was een geheim protocol waarin China toestemde geen hoofdlijnen aan te leggen parallel met of in de nabijheid van de SMR lijn, noch zijlijnen die de belangen van de SMR zouden kunnen schaden. Japan heeft gebruik gemaakt van dit verbod op parallelspoorwegen om met 119 120 SMR report, pp. 1-9; 40-41; 53-54. Dit kwam voor Japan neer op ongeveer 12.000 man. 53 succes een spoorwegmonopolie voor zichzelf op te eisen in Mantsjoerije. Dit niet alleen tegenover China maar ook tegenover de andere mogendheden. Plannen van Britse en Amerikaanse financiers om nieuwe spoorwegen te bouwen in Mantsjoerije vielen in het water door Japans verzet. Japan heeft deze op zich weinig verstrekkende regelingen – ze hadden het recht hun commerciële belangen te verdedigen – zodanig uitgebuit dat dit niet meer naar verhouding stond met de aard van de afspraken. Japan slaagde erin een met militaire macht beschermd spoorwegmonopolie af te dwingen, waarbij de SMR in toenemende mate Mantsjoerije in zijn greep kreeg. In die zin doet de SMR meer denken aan een organisatie als de Oost-Indisch Compagnie dan aan een gewoon spoorwegbedrijf121. De Chinese auteur Wang duidt in zijn artikel met de veelzeggende titel ‘Why the Chinese Oppose Foreign Railway Loans’ waarom er in China zoveel tegenstand was tegen deze leningen. Hij legt uit dat deze leningen niet zo vriendschappelijk waren als de Westerse mogendheden lieten uitschijnen. De leningen werden China opgedrongen, ondanks de grote schulden die het Keizerrijk reeds had, de rentevoet werd bepaald door de leners en de leningen gingen gepaard met de eis tot bijkomende concessies. Zo eisten de geldschieters vaak dat de ingenieurs van dezelfde nationaliteit zouden zijn als hen en dat deze extraterritorialiteit genoten. Bovendien bleken deze niet kostenefficiënt te werken en dreven zo de Chinese schuld verder op. De grootste angst was de bedreiging van de Chinese soevereiniteit. Niet alleen waren de Westerse mogendheden duidelijk belangenzones aan het afbakenen, daar waar ze het gevoel hadden dat de Chinezen hun beloftes niet konden waar maken en hun schulden niet konden terug betalen, die hen nota bene waren opgelegd, hadden de Westerse mogendheden gereageerd met hen toe te eigenen wat ze meenden dat hen toekwam. De vrees leefde dat de Westerse mogendheden China naar het bankroet zou drijven en hun gebieden zouden annexeren ter compensatie van de leningen122. Hoewel dit laatste er uiteindelijk niet van gekomen is, waren de inbreuken op de Chinese soevereiniteit reëel en was het gevoel dat China het zelfbeschikkingsrecht werd ontnomen onder het mom van handelsakkoorden niet ongegrond. Wang bespreekt in zijn artikel uit 1910 enkel de Europese mogendheden maar de analyse gaat evengoed op voor Japan. 121 Patijn, Constantijn L. Op. cit., pp. 35-39. Wang, Ching-Chun. Why the Chinese Oppose Foreign Railway Loans. In: The American Political Science Review, Vol. 4, No. 3, 1910, pp. 365-373. 122 54 In 1907 slaagde Japan erin medezeggenschap te krijgen over het laatste deel van de PekingMukden lijn, van Hsinmintun tot Mukden, door voor de voltooiing een lening aan de Chinese regering te vestrekken. In datzelfde jaar verwierf Japan het recht om de bouw van de spoorweg van Kirin naar Changchun te financieren en 1913 voor de bouw van de SsupingkaiChengchiatun lijn. Op basis van de leningscontracten kreeg Japan medezeggenschap in de exploitatie en stelde het een deel van het hoger kader aan. Dit medezeggenschap zou duren totdat de lening waarmee de spoorweg gebouwd werd volledig was afgelost. Deze leningen waren echter opgedwongen aan China en zodanig overgekapitaliseerd dat de opbrengsten nooit konden volstaan om de afbetaling te financieren. Bijgevolg voelde China zich niet verplicht de leningen af te lossen. Niet alleen op het vlak van spoorwegen bouwen maar ook bij het verschaffen van leningen verdedigde Japan zijn monopoliepositie in Mantsjoerije, aanvankelijk in samenwerking met Rusland. Toen in 1911 het Vier-Mogendheden-consortium, een consortium van Franse, Britse, Duitse en Amerikaanse banken, een lening van 1 miljoen pond trachtte te slijten aan de Chinese overheid voor de economische ontwikkeling van Mantsjoerije kreeg het maar 400.000 pond aan de man. Toen daarop Japan en Rusland in het consortium werden opgenomen, hielden deze zich het recht toe zelf leningen af te sluiten ten behoeve van Mantsjoerije, gezien hun gevestigde belangen daar. Dit leidde ertoe dat de VSA in 1913 uit het consortium stapte. Ook na WO I kregen de andere mogendheden geen grote sommen geïnvesteerd in Mantsjoerije. Met het wegvallen van de Russische concurrentie na de revolutie, de bijkomende eisen aan China in 1915, de verzwakking van de Westerse mogendheden door de Grote Oorlog en het behoud van de monopoliepositie van de SMR kon Japan zich heer en meester noemen in Mantsjoerije123. 123 Patijn, Constantijn L. Op. cit., pp. 38-45. 55 Besluit In deze masterproef schetsen we hoe het Meiji-regime zich opwerkte van een land dat ongelijke verdragen moest slikken naar een imperialistische mogendheid. We zagen dat Japan aanvankelijk handelswijzen hanteerde die vergelijkbaar waren met die van de Westerse grootmachten. Gebieden die traditioneel tot de invloedsfeer van het Chinese Keizerrijk behoorden, de zogenaamde tribuutstaten, werden wel geannexeerd, zoals Frans Indochina en in het geval van Japan Taiwan en Korea, maar de territoriale soevereiniteit van China werd zogezegd gerespecteerd. Wel streefden de Westerse naties naar de afschaffing van Chinese protectionistische maatregelen en het ‘openen’ van hun steden voor vrije handel (wat Japan ook deed in China en Mantsjoerije), het verkrijgen van extraterritorialiteit en het pachten van kleine stukken land, veelal voor een langdurige periode zoals 99 jaar. Hoewel deze pachtgebieden inderdaad van beperkte oppervlakte waren, ging het wel om economische sleutelposities, zoals Hong Kong voor de Britten en het Kwantung-schiereiland met de havens Dairen en Port Arthur voor Japan. Binnen deze pachtgebieden installeerden ze een eigen bestuur en plaatsten hun eigen troepen. Een bijkomend fenomeen dat vooral voorkwam vanaf eind jaren 1890 was het verkrijgen van spoorwegfaciliteiten. Ook hierbij was Japan geen voorloper. De Britten waren actieve spoorwegbouwers in China, zij het eerder van commerciële aard124 en de SMR was een transformatie van de door de Russen aangelegde CER. Hiernaast bekeken we hoe de SMR werd uitgebouwd tot meer dan een spoorwegbedrijf. Ze bouwden ook andere economische activiteiten uit en richtten een researchgroep op. Hoewel er zeker naar gestreefd werd de SMR economisch rendabel te maken, waardeerden beleidsmakers destijds spoorwegen in grote mate vanwege hun strategische voordelen. Ze vormden een aspect van moderne oorlogsvoering, die snelle en grootschalige troepenverplaatsingen mogelijk maakten. Het verkrijgen van spoorwegfaciliteiten was een felbegeerde concessie. Er was duidelijk een verschil tussen kapitaalinvesteringen in Chinese spoorwegen en de rechten die Japan genoot in de spoorwegzone van de SMR. Toch zagen we dat ook deze leningen niet van onschuldige aard waren. 124 Matsusaka, Yoshihisa T. Op. cit., p. 65. 56 Nu is het moment aangebroken om ons antwoord te formuleren op wat nu de aard van het vroege Japans imperialisme was. Op de vraag of Japan een imperialistische mogendheid was in de politieke benadering ervan is het antwoord volgens ons eenvoudigweg ja. De expansionistische en militaristische koers van het Japanse bewind zijn hier afdoende bewijs van. Of de drijfveren van het Japans imperialisme van economische aard waren in de invulling die Hobson eraan gaf of dat het Japanse kapitaal zich in het stadium van het imperialisme bevond in Lenins definitie ervan zijn complexere vraagstukken. De toch nog eerder primitieve staat van het Japanse kapitalisme voor de Eerste Wereldoorlog en de ermee gepaard gaande beperkte aanwezigheid van financierskapitaal, evenals de eerder beperkte extractie van ruwe grondstoffen, handelsvolume en directe investeringen uit de kolonies en invloedsferen, nopen diverse auteurs ertoe te besluiten dat de drijfveren van het Japans imperialisme niet primair economisch waren en dat Lenins analyse niet toepasbaar is. Globaal genomen gaan we hier mee akkoord maar we hebben hier wel enkele bedenkingen bij. Of er een stadium binnen het kapitalisme is dat imperialistisch kan genoemd worden zoals Lenin dit doet staat nog steeds ter discussie maar er kan niet ontkend worden dat er in de geavanceerde kapitalistische landen zich op een gegeven moment de tendens tot monopolievorming en de dominantie van het financierskapitaal ontwikkelde, het zogenaamde matuur of verzadigd kapitalisme. Evenmin kan ontkend worden dat eind 19de en begin 20ste eeuw de resterende tot het Westen afgesloten gebieden in Azië ofwel werden gekoloniseerd ofwel gedwongen werden open gesteld tot Westerse marktpenetratie. Hiernaast werd ook nog de soevereiniteit van de Aziatische staten ondermijnd door het afsluiten van ongelijke verdragen en concessies en leningen tegenover oneerlijke voorwaarden. Een belangrijk onderdeel hiervan was het bouwen van spoorwegen, die de exploitatie en controle van uitgestrekte gebieden mogelijk maakten. Hoe plaatsen we dan Japan in dit geschetste beeld? Het jonge Japans kapitalisme kan moeilijk matuur of verzadigd genoemd worden maar reeds voor de Eerste Wereldoorlog zien we in de ontwikkeling van de zaibatsu de wortels van de monopolistische structuren die ze later zouden worden, onder meer door tussenkomst van de Japanse staat. Bovendien slaagde Japan erin de omslag te maken van een land dat leningen moest aangaan naar een land dat leningen kon uitgeven. Als we kijken naar de rol van Japan in het imperialistisch spel in Oost-Azië zien we dat Japan erg snel de Westerse benadering overnam, terwijl het nog bezig was komaf te maken met zijn eigen ongelijke verdragen. Net zoals de Westerse mogendheden dwong Japan ongelijke verdragen, concessies en leningen af bij China. Hierbij koos het met de toepassing van de 57 Open-door-politiek en de ‘most favored nation’ clausule er expliciet voor om zich te alliëren met de Westerse imperialistische mogendheden. Hierin bevindt zich hetgeen dat wij bijzonder vinden aan het Japans imperialisme. Voor ons is er geen sprake van een ‘uniek Japans imperialisme’, in tegendeel, we zien sterke gelijkenissen met het Westers imperialisme. Wat wij hier dan bijzonder aan vinden is dat Japan erin slaagde zo kort na de modernisatie van het land en de introductie van kapitalisme deze Westerse modellen te imiteren en er tegelijkertijd in slaagde afdoende diplomatisch te manoeuvreren dat het niet in oorlogen belandde die het niet kon winnen. Het is hier dat de zelfverdedigingbenadering van het Japans imperialisme naar voor komt. Om er zichzelf van te behoeden het slachtoffer te worden van de Westerse mogendheden vervoegde het zijn rangen. Het vocht een oorlog met China en met Rusland om de dominantie over Korea en verkreeg dit ook na de overwinning op Rusland in 1905. Na enkele jaren als protectoraat werd Korea in 1910 formeel een Japanse kolonie. Bij de vredesonderhandelingen stelde Japan zich pragmatisch op en slaagde erin meer te krijgen dan enkel Korea. Het kreeg ook de heerschappij over Formosa, oorlogsreparaties en een aanwezigheid in Mantsjoerije. Het is op dit laatste dat wij dieper ingegaan zijn. Japan kwam met Rusland en China overeen dat het de Russische concessies in Mantsjoerije overnam, waaronder de spoorweglijn tussen Changchun en Port Arthur. Deze spoorweglijn werd omgevormd van een strategische naar een economische aangelegenheid. Voor het beheer van deze spoorweglijn werd de SMR opgericht. Dit bedrijf was van meet af aan zo veel meer dan enkel een spoorwegbedrijf en een duidelijk vehikel van de Japanse staat en het Japans imperialisme. Door het controleren van de economische slagader van Mantsjoerije en het investeren in diverse andere sectoren kende de SMR een monopoliepositie die ons ertoe brengt te stellen dat in het geval van Mantsjoerije het Japans imperialisme wel degelijk economisch imperialisme was. Hoewel ze dit zelf ontkende, ondermijnde de SMR - en bij extensie dus de Japanse staat – reeds voor de Eerste Wereldoorlog de Chinese soevereiniteit in Mantsjoerije. Ons afrondend besluit is dus dat ondanks dat Japan zich intern niet in het imperialistische stadium van het kapitalisme bevond het extern in sommige gevallen, met Mantsjoerije als meest uitgesproken voorbeeld, er wel in slaagde de tactieken toe te passen van het imperialistische kapitalisme in de Leninistische invulling ervan. 58 Bijlagen Kaarten Kaart 3: Sino-Japanse oorlog, 1894-1895 Bron: Vande Walle, Willy. Op. cit., p. 282. 59 Kaart 4: Russo-Japanse oorlog, 1904-1905 Bron: Vande Walle, Willy. Op. cit., p. 292. 60 Kaart 5: Mantsjoerije, 1907 Bron: Matsusaka, Yoshihisa T. Op. cit., p. 109. 61 Verdragen In deze masterproef wordt er verwezen naar heel wat verdragen en conventies. Onderstaande tabel geeft hiervan een overzicht. De teksten van de meeste van deze verdragen en conventies met betrekking tot China kunnen gevonden worden op de website China’s external relations – a history (http://www.chinaforeignrelations.net/treaties_overview. Laatst bezocht: 11/05/2014). Verder kunnen er ook enkele verdragen en conventies terug gevonden worden in de appendix van het SMR report. Benaming Verdrag van Nanking Japans-Amerikaans Vriendschapsverdrag Verdrag van Aigun Verdrag van Tientsin Japans-Amerikaans Vriendschaps- en Handelsverdrag Verdrag van Peking Japans-Koreaans Vriendschapsverdrag Conventie van Tientsin Japans-Brits Verdrag voor Handel en Zeevaart Verdrag van Shimonoseki Drie Landen-Interventie Cassini Conventie Conventie voor de lening van het Liaotung-schiereiland Anglo-Japanse Alliantie Conventie met betrekking tot Mantsjoerije Verdrag van Portsmouth Verdrag van Peking met betrekking tot Mantsjoerije Bijkomstige overeenkomst bij Verdrag van Peking Eulsaverdrag Overeenkomst van 30 mei 1907 Japans-Koreaans Annexatie Verdrag Verdrag met betrekking tot Zuid-Mantsjoerije en Oostelijk Binnen-Mongolië Datum 29 augustus 1842 31 maart 1854 Betrokken partijen Groot-Brittannië en China Japan en de VSA van Amerika 16 mei 1858 26 juni 1858 29 juli 1858 Rusland en China Groot-Brittannië, Frankrijk, VSA van Amerika, Rusland en China Japan en de VSA van Amerika 14 november 1860 26 februari 1876 Rusland en China Japan en Korea 18 april 1885 16 juli 1894 Japan en China Japan en Groot-Brittannië 17 april 1895 23 april 1895 22 mei 1896 27 maart 1898 Japan en China Rusland, Frankrijk, Duitsland en Japan Rusland en China Rusland en China 30 januari 1902 8 april 1902 Japan en Groot-Brittannië Rusland en China 5 september 1905 22 december 1905 Japan en Rusland Japan en China 22 december 1905 Japan en China 17 november 1905 30 mei 1907 Japan en Korea Japan en China 22 augustus 1910 Japan en Korea 25 mei 1915 Japan en China 62 Bibliografie Beasley, William G. Japanese Imperialism. 1894-1945. Clarendon Press, Oxford, 1987, 279 p. Bix, Herbert P. Japanese Imperialism and the Manchurian Economy, 1900-31. In: The China Quarterly, No. 51, 1972, pp. 425-443. Boyle, John H. Review: Life along the South Manchurian Railway: The Memoires of Itō Takeo. In: The Journal of Asian Studies, Vol. 48, No. 1, 1989, pp. 136-137. Fujii, Shōichi ( 藤 井 松 一 ). Capitalism, International Politics and the Emperor System. Vertaald door Mayo, Marlene, oorspronkelijke titel: 帝国主義の成立と日露戦争. In: Mayo, Marlene (ed.). The Emergence of Imperial Japan. Self-Defense or Calculated Aggression? D.C. Heath and Company, Lexington, 1970, pp. 75-82. Greene, Murray. Schumpeter’s Imperialism – a Critical Note. In: Wright, Harrison M. (ed.). The “New Imperialism”. Analysis of Late Nineteenth-Century Expansion. D.C. Heath and Company, Boston, 1965, pp. 62-67. Halliday, Jon. A Political History of Japanese Capitalism. Pantheon Books, New York, 1975, 466 p. Hobson, John A. Imperialism, a study. In: Wright, Harrison M. (ed.). The “New Imperialism”. Analysis of Late Nineteenth-Century Expansion. D.C. Heath and Company, Boston, 1965, pp. 4-28. Jansen, Marius B. Japanese Imperialism: Late Meiji Perspectives. In: Myers, Ramon H. en Peattie, Mark R. (eds.). The Japanese Colonial Empire, 1895-1945. Princeton University Press, Princeton, 1984, pp. 61-79. Jansen, Marius B. The making of modern Japan. Belknap Press of Harvard University Press, Cambridge, 2000, 871 p. Kemp, Tom. Theories of Imperialism. Dennis Dobson, Londen, 1967, 202 p. Kramer, Roland L. Review: South Manchuria Railway. Third Report on Progress in Manchuria, 1907-32. In: Annals of the American Academy of Political and Social Science, Vol. 164, Palestine. A Decade of Development, 1932, p. 264. 63 Lenin, Wladimir I. Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme. Een populaire verhandeling. In: Lenin, Wladimir I. Keuze uit zijn werken. Deel 2. Uitgeverij Progres, Moskou, 1973, pp. 261-364. Lew, Young-Ick. Japanese Challenge and Korean Response, 1870-1910: A Brief Historical Survey. In: Korea Journal, Vol. 25, No. 12, 1985, pp. 36-51. Martin, Bernd. The Politics of Expansion of the Japanese Empire. Imperialism or Pan-Asiatic Mission? In: Mommsen, Wolfgang J. en Osterhammel, Jurgen (eds.). Imperialism and after: continuities and discontinuities. Allen and Unwin, Londen, pp. 63-82. Matsusaka, Yoshihisa T. The Making of Japanese Manchuria, 1904-1932. Harvard University Press, Cambridge (Massachusetts), 2003, 522 p. Myers, Ramon H. Japanese Imperialism in Manchuria: The South Manchuria Railway Company, 1906-1933. In: Duus, Peter, Myers, Ramon H. en Peattie, Mark R. (eds.). The Japanese Informal Empire in China, 1895-1937. Princeton University Press, Princeton, 1989, pp. 101-132. Officer, Lawrence H. en Williamson, Samuel H. Five Ways to Compute the Relative Value of Japanese Yen Amount, 1879 – Present. MeasuingWorth, 2014. Url: www.measuringworth.com/japancompare/. Laatst bezocht op 16/02/14. Otte, Thomas G. en Neilson, Keith (eds.). Railways and International Politics. Paths of Empire, 1848-1945. Routledge, Londen, 2006, 243 p. Palmer, Robert R., Colton, Joel en Kramer, Lloyd. A History of the Modern World, tenth edition. McGraw-Hill, New York, 2007, 1259 p. Patijn, Constantijn L. De Geschiedenis der Japansche Penetratie in Mantjoerije als Volkenrechtelijk probleem. H. J. Paris, Amsterdam, 1937, 221 p. Pollard, Robert T. Traditional Expansionism. In: Mayo, Marlene (ed.). The Emergence of Imperial Japan. Self-Defense or Calculated Aggression? D.C. Heath and Company, Lexington, 1970, pp. 13-18. Rōyama, Masamichi. The South Manchuria Railway Zone: And the Nature of Its Administration. In: Pacific Affairs, Vol. 3, No. 11, 1930, pp. 1018-1034. 64 Schumpeter, Joseph A. Imperialism as a Social Atavism. In: Wright, Harrison M. (ed.). The “New Imperialism”. Analysis of Late Nineteenth-Century Expansion. D.C. Heath and Company, Boston, 1965, pp. 47-61. Tanin, O. en Yohan, E. Capitalism and Imperialism. In: Mayo, Marlene (ed.). The Emergence of Imperial Japan. Self-Defense or Calculated Aggression? D.C. Heath and Company, Lexington, 1970, pp. 69-73. Taylor, Overton H. Schumpeter and Marx: Imperialism and Social Classes in the Schumpeteran System. In: The Quartely Journal of Economics, Vol. 65, No. 4, 1951, pp. 525555. The South Manchuria Railway. Report on Progress in Manchuria 1907-1928. The South Manchuria Railway, Dairen, 1929, 238 p. Vande Walle, Willy. Een geschiedenis van Japan. Van samurai tot soft power. Acco, Leuven, 2009, 495 p. Wang, Ching-Chun. Why the Chinese Oppose Foreign Railway Loans. In: The American Political Science Review, Vol. 4, No. 3, 1910, pp. 365-373. Williamson, Samuel H. Seven Ways to Compute the Relative Value of a U.S. Dollar Amount, 1774 to present. MeasuringWorth, 2014. Url: http://www.measuringworth.com/uscompare/. Laatst bezocht op 16/02/14. Young, John. The research activities of the South Manchuria Railway Company, 1907-1945: a history and bibliography. East Asian Institute, Columbia University, New York, 1966, 682 p. Young, Louise. Japans Total Empire. Manchuria and the Culture of Wartime Imperialism. University of California Press, Berkeley en Los Angeles, 1998, 487 p. 65