1 Geschiedenis samenvattingen – Hoofdstuk 2 Tussen de oorlogen §2.1 Welvaart en crisis in de Verenigde Staten Deel A: Voorspoed in de jaren 1920 De Verenigde Staten hadden in de jaren ’20 (roaring twenties) welvaart, die jaren zijn het eerste deel van het interbellum. Dat kwam vooral door de industrie die betere techniek had. Door de elektriciteit ontstond bijvoorbeeld de lopende band, waardoor er sneller en goedkoper kon worden geproduceerd. Als gevolg dat de lonen omhoog konden van de werknemers, die kochten weer meer producten, zoals een auto. Vaak werd het geld daarvoor geleend, en later terugbetaalt. Ook kochten veel mensen aandelen, omdat ze dachten dat die nog meer waar werden. De VS werd een consumptiemaatschappij. De mensen wilden vooral plezier maken. De kleding veranderde, en veel tradities leken te verdwijnen. Daarom kwam de drooglegging, maar dat hielp niet. Deel B: Crisis in de jaren 1930 Doordat veel mensen al producten genoeg hadden gekocht, verminderden de producties van de fabrieken. Dat zorgde voor de daling van de waarde van de aandelen van die fabrieken, dat leidde tot de beurskrach. Als gevolg dat veel mensen werden ontslagen, en veel bedrijven failliet gingen, er kwam een depressie. Maar dat gebeurde ook in de rest van de wereld, omdat daar de Amerikanen leningen hadden. Het werd een wereldcrisis. De overheid van Amerika wilde geen uitkeringen geven, ze wilden wachten tot het vanzelf over was. Roosevelt had een ander plan, de New Deal, hij wilde wél dat de overheid geld uitgaf om de economie te herstellen. Hij kwam met uitkeringen en projecten waardoor meer mensen werk kregen. §2.2 Fascisme en communisme Deel A: Italië onder Mussolini De Italianen frustreerden zich om het eind van de oorlog, ze hadden niet de gebieden die ze wilden. Ook was er veel werkloosheid na de oorlog. Mussolini was de aanhanger van de fascisten, die knokten op de straten. Mussolini wilde het Italië weer een groot en machtig maken. Het fascisme kreeg veel aanhang, doordat de democraten en socialisten de schuld kregen van de uitkomst van de oorlog. Met veel aanhangers (“de zwarthemden”) ging Mussolini richting Rome, en dreigde de stad te veroveren. Hij werd uit angst tot premier benoemd. Mussolini kreeg over het hele land de macht, en was de enige heerser van het land. De fascisten wilden een totalitaire staat, dat werd met behulp met propaganda en indoctrinatie geregeld. Heel het land moest aanhanger worden van het fascisme. Mussolini had alleen niet veel succes. Deel B: Rusland onder Stalin De Russische revolutie had niet veel succes, er waren burgeroorlogen en er was veel honger. Daarom introduceerde Lenin de Nieuwe Economische Politiek (NEP). Zo waren wel kleine particuliere bedrijven toegestaan. Het ging toen wel weer beter in Rusland, maar de communisten hielden de macht. De opvolger van Lenin is Stalin, die de andere mogelijke opvolgers wegwerkte. Daarna had Stalin grote plannen met de Sovjet-Unie: het moest een grootmacht worden, en het westen inhalen. Er kwam industrie en er moesten bepaalde plannen worden gemaakt in de economie, een planeconomie. Arbeiders moesten verplicht, onder slechte omstandigheden, voor de staat werken. Maar daar was wel voedsel voor nodig. Zelfstandige boeren werden gecollectiviseerd, er ontstonden grote staatsboerderijen. (kolchozen) Maar de rijkere boeren, de koelakken, hielden graan achter. Vooral in Oekraïne was er massale demonstratie, waar door ingreep van Stalin er een grote voedselnood ontstond. Het stalinisme zorgde ervoor dat de totalitaire staat werd behouden, en er geen tegenstanders waren. Als er enkele van die waren, werden die vermoord of verbannen. Daan van Kats, L3Va 15 dec. 2015 2 Geschiedenis samenvattingen – Hoofdstuk 2 Tussen de oorlogen §2.3 Duitsland van democratie naar dictatuur Deel A: De republiek van Weimar Na de oorlog vluchtte de Duitse keizer, en de democraten kregen de macht. Ze maakten een grondwet, en de republiek van Weimar ontstond, later kwam de Dolkstootlegende, waarbij ze de democraten de schuld gaven van het verlies van de oorlog. Daarna kwam Duitsland te kampen met verschillende kampen. Ten eerste was er veel werkloosheid. Ten tweede moest Duitsland nog betalen aan de geallieerden, maar dat deden ze niet. Ten derde was er veel ruzie en geweld tussen vrijkorpsen van de linkse en rechtse partijen. De regering drukte uiteindelijk geld bij, maar dat had een enorme inflatie als gevolg, producten werden te duur. Daar kwam de beurskrach er nog eens bovenop, de Duitsers hadden namelijk geld geleend in de VS. De korte goede tijd in Duitsland was voorbij. Er was weer een grote werkloosheid, en de democraten deden niks. Deel B: Nazi-Duitsland De NSDAP profiteerde van de beurskracht, Adolf Hitler kon goed spreken in het openbaar en werd leider. Hij stond voor het nationaalsocialisme, (nazisme) wat leek op het fascisme. Maar Hitler had wel iets wat Mussolini niet had, namelijk de rassenleer. Het Germaanse ras was goed, en andere, zoals de joden niet. De nazi’s begonnen met het de macht grijpen in München, maar dat mislukte en Hitler kwam voor 1 jaar in de gevangenis. Maar toen hij vrij kwam, deed Hitler grote beloften. Hij kreeg weer veel aanhangers en veel mensen sloten zich aan bij de SA (gewapenden van de nazi’s) en bij de SS. (speciale eenheid van de nazi’s) De NSDAP kreeg weer veel stemmen en werd de grootste partij. De conservatieven dachten Hitler te slim af te zijn, en maakten hem rijkskanselier. Echter, ze zagen het verkeerd en Hitler liet de grondwet veranderen. Hij haalde er alleen net geen meerderheid. Maar hij bracht de statistiek anders over aan de Rijksdag, en hij kreeg een nieuwe grondwet. Toen de nazi’s eenmaal de macht hadden, gingen ze razendsnel. De jongeren moesten lid worden van de Hitlerjugend. En hij liet de werkloosheid dalen door veel mensen te laten werken in het leger en in de wapenfabrieken. Hij heeft ook veel joden en politieke tegenstanders naar concentratiekampen gestuurd. §2.4 Nederland voor de oorlog Deel A: Een verzuilde samenleving Nederland had niet veel schade na de oorlog, Nederland kon veel exporteren naar de landen die wel enorme schade hadden opgelopen door de oorlog. De welvaart van Nederland ging er flink op vooruit. Nadat heel volwassen Nederland kon stemmen voor de regering, kregen de confessionelen de absolute meerderheid. En die wilden voorkomen dat de samenleving veranderde. Maar de meeste mensen waren christen in de tijd en deden daar niet aan. In de loop van de tijd ontstond de verzuiling, er ontstonden vier groepen in Nederland, de protestanten, de katholieken, de socialisten en de liberalen. Elk zuil had zijn eigen school, en wat vooral op viel een eigen radiostation. (de NCRV, de KRO, de VARA en de AVRO) Elk zuil kreeg evenveel zendtijd op de radio. Deel B: De crisistijd Na de Beurskrach ging het er ook in Nederland op achteruit. De werkloosheid steeg, en er werd veel minder geproduceerd. De werklozen kregen wel een uitkering, maar moesten een kaart laten stempelen. Colijn was de leider van de ARP, en de minister-president van Nederland. Hij had de aanpassingspolitiek, Nederland mocht niet meer uitgeven dan dat het binnenkreeg. Colijn had een grote macht in Nederland. Terwijl in het buitenland het beter ging, ging dat in Nederland niet. Dat komt doordat Colijn zicht vasthield aan de gouden standaard, maar toen hij die heeft afgeschaft, was hij de ‘redder van Nederland’. Maar ook Nederland had het nationaalsocialisme, namelijk de partij NSB. Die had net als in Duitsland ook en eigen ‘leger’. Maar de partij bleef klein, doordat veel Nederlanders het wel goed vonden zoals het toen was. Daan van Kats, L3Va 15 dec. 2015