Korte omschrijving van de opzet en inhoud van het boek Het boek behandelt de ‘accountability’ van vredesoperaties onder bevel van de VN respectievelijk de NAVO. Daartoe wordt in hoofdstuk 1 de onderzoeksvraag geformuleerd en de methodologie van de studie uiteengezet. Hoofdstuk 1 geeft een definitie van het onderzoeksobject, te weten ‘peace support operations’ (vredesondersteunende operaties, vredesmachten) onder bevel van de VN respectievelijk de NAVO. Om hiertoe te komen wordt de chronologische ontwikkeling van vredesmachten uiteengezet en worden enkele karakteristieken van vredesmachten besproken, met name de juridische status van (personeel dat deel uitmaakt van) vredesmachten en de bevelsverhoudingen in vredesmachten. Hoofdstuk 2 gaat in de toerekening van handelen van vredesondersteunende operaties, aan troepenleverende staten en/of aan internationale organisaties. Hiertoe wordt de statenpraktijk m.b.t. vredesondersteunende operaties op dit gebied geanalyseerd tegen de achtergrond van onder meer de ontwerpartikelen inzake staatsaansprakelijkheid die de ‘International Law Commission’ van de VN in 2001 heeft afgerond. Uitdrukkelijk niet besproken wordt individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid van personeel van vredesmachten (bv. voor het Internationaal Strafhof). Hoofdstuk 3 gaat in op de binding van de VN en de NAVO aan regels van humanitair oorlogsrecht, zowel uit theoretisch oogpunt als op basis van statenpraktijk. Hoofdstuk 4 bespreekt de juridische gevolgen van internationale aansprakelijkheid van troepenleverende staten dan wel de VN of NAVO voor het handelen van een vredesmacht, vooral op basis van de ILC ontwerpartikelen, alsmede op basis van aparte regels over dit onderwerp in het humanitair oorlogsrecht. Hoofdstuk 5 gaat in op de mogelijkheden om internationale aansprakelijkheid in te roepen. Daarbij wordt zowel ingegaan op de mogelijkheden die open staan voor staten (zoals het uitoefenen van diplomatieke bescherming, een klacht voor een internationaal gerecht indienen), als op de mogelijkheden voor individuen op dat vlak (zoals bijvoorbeeld een klacht indienen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg). Geconcludeerd wordt dat voor de laatste categorie – individuen - de mogelijkheden zeer beperkt zijn. Om die reden stelt hoofdstuk 6 voor om mechanismes in het leven te roepen om de mogelijkheden voor individuen om de ‘accountability’ respectievelijk aansprakelijkheid van de VN en de NAVO voor schendingen van het humanitair oorlogsrecht te verbeteren. Specifiek wordt gepleit voor een ‘permanente claims commissie’ en voor een ombudsman. Hoofdstuk 7 bevat een overzicht van de belangrijkste bevindingen van de studie, alsmede een bespreking van de belangrijkste concludies. Wat zijn de belangrijkste conclusies • De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) bezit internationale rechtspersoonlijkheid en kan zich derhalve niet onttrekken aan aansprakelijkheid wegens schendingen van haar plichten onder internationaal humanitair recht. Dit houdt onder andere in dat de NAVO, in plaats van of in bepaalde gevallen naast de staten die troepen leveren aansprakelijk is voor het optreden van SFOR en KFOR. • De VN Veiligheidsraad kan, door middel van een resolutie onder Hoofdstuk VII van het VNHandvest, afwijken van het geldende internationaal recht. Waarschijnlijk is Veiligheidsraadresolutie 1483 over Irak een voorbeeld daarvan, nu de Veiligheidsraad in deze resolutie van het bezettingsrecht lijkt te zijn afgeweken. • Zowel de VN als de NAVO, in hun hoedanigheid van zelfstandige internationale rechtspersonen, zijn gebonden aan die regels van het humanitair oorlogsrecht die een internationaalgewoonterechtelijk karakter hebben. De praktijk betreffende VN vredesondersteunende operaties laat een ontwikkeling zien naar aanvaarding van dit beginsel. Hetzelfde is niet het geval voor de NAVO. • Humanitair oorlogsrecht verleent bepaalde rechten aan individuen onder internationaal recht (net als mensenrechten), en niet alleen aan staten. • De mogelijkheden voor het individu om zijn rechten onder humanitair oorlogsrecht zelf in te roepen moeten worden uitgebreid. Er bestaat een onmiskenbare praktische noodzaak om dit te verbeteren: wanneer de lokale bevolking een vredesmacht beschouwt als niet ‘accountable’ is de kans groot dat de macht het vertrouwen van de bevolking verliest en dat daardoor het bereiken van haar doelen moeilijker wordt. • De VN respectievelijk de NAVO dienen een ‘Permanente Claims Commissie’ en een Ombudsman in het leven te roepen als rechtsmiddelen in geval van schendingen van humanitair oorlogsrecht door vredesondersteunende operaties (vredesmachten). Een ‘Permanente Claims Commissie’ zou permanent moeten zijn, zij zou claims van schendingen van het humanitair oorlogsrecht door vredesmachten moeten kunnen onderzoeken en zij zou onder andere schadevergoeding moeten kunnen opleggen indien een klacht bewezen wordt. En Ombudsman zou een flexibel mechanisme zijn om klachten van (rechts-)personen over schendingen van het humanitair oorlogsrecht te onderzoeken. In overeenstemming met de manier waarop veel ombudsmannen op andere vlakken (zoals de nationale ombudsman in Nederland of de ombudsman van de Europese Unie) opereert, zou hij geen bindende beslissingen moeten kunnen nemen. • Artikel 1 van de Verdragen van Genève en Aanvullend Protocol I verplichten staten om voorzorgsmaatregelen te nemen wanneer zij troepen leveren voor een internationale vredesondersteunende operatie. Concreet betekent dit onder andere dat, als een land troepen ter beschikking aan de VN of de NAVO die slechts getraind zijn of onvoldoende kennis hebben van het humanitair oorlogsrecht, het troepenleverende land aansprakelijk kan zijn voor een schending van het humanitair oorlogsrecht door die troepen in plaats van de VN of de NAVO. Maatschappelijke relevantie De conclusies van het proefschrift zouden een rol kunnen spelen in rechstzaken naar aanleiding van vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht door (Nederlandse of andere) leden van VN en NAVO vredesmachten. Ook zouden de conclusies een overweging kunnen zijn wanneer de regering en/of het parlement de mogelijkheid en wenselijkheid van deelname door Nederland aan een vredesmacht onderzoeken.