Goede tijden, slechte tijden les 1

advertisement
Goede tijden, slechte tijden les 1
In dit hoofdstuk leer je waardoor de economie kan veranderen en wat de gevolgen daarvan zijn.
Daarvoor moet je eerst een aantal begrippen kennen.
1. De gemiddelde groei over een groot aantal
jaren wordt
hoogconjunctuur genoemd
trend genoemd
laagconjunctuur genoemd
2. Bij hoogconjunctuur mag je denken aan
3. De formele omschrijving (dus ook toetsen en het
examen) van hoogconjunctuur is
het gaat goed met de economie
de groei van het nationaal inkomen is groot
het gaat gemiddeld met de economie
de procentuele groei van het nationaal inkomen
is groter dan gemiddeld
het gaat slecht met de economie
de procentuele groei van het reële BBP is groter
dan gemiddeld.
5. De formele omschrijving van laagconjunctuur is
4. Bij laagconjunctuur mag je denken aan
het gaat goed met de economie
de groei van het nationaal inkomen is klein
het gaat gemiddeld met de economie
de procentuele groei van het reële BBP is
kleiner dan gemiddeld
het gaat slecht met de economie
de procentuele groei van het reële BBP neemt
af.
6. De wereldhandel (alle landen behalve je eigen land) neemt toe. Zet de redenering in de goede volgorde.
1
nationaal inkomen stijgt
vraag op de
goederenmarkt stijgt
vraag naar arbeid stijgt
productie bedrijven stijgt
werkloosheid daalt
toename van het reële
inkomen van het land
2
3
4
5
6
7. Welke grootheid (indicator) zal toenemen/ afnemen bij HOOGconjunctuur?
afnemen
belastingontvangsten
consumentenvertrouwen
investeringen bedrijven
import
conjuncturele werkloosheid
uitkeringen
voorraden bij bedrijven
vraag naar arbeid
wisselkoers
saldo op de lopende rekening
inflatie
rentepercentage
bouwvergunningen
bezettingsgraad bij bedrijven
toenemen
8. Welke grootheid (indicator) zal toenemen/ afnemen bij LAAGconjunctuur?
afnemen
toenemen
belastingontvangsten
consumentenvertrouwen
investeringen bedrijven
import
conjuncturele werkloosheid
uitkeringen
voorraden bij bedrijven
vraag naar arbeid
wisselkoers
saldo op de lopende rekening
inflatie
rentepercentage
bouwvergunningen
bezettingsgraad bij bedrijven
Bedenk voor alle indicatoren of je snapt waardoor ze veranderen. Stel een vraag als er een onduidelijk is. Of
raadpleeg dit fimpje.
9. Bij recessie is er sprake van
10. Het verschil tussen recessie en depressie kan je beschrijven met
hoogconjunctuur
recessie in minder erg
laagconjunctuur
recessie is 2 kwartalen krimp en depressie is 3 kwartalen krimp
in beide beide gevallen daalt het (reëel) BBP
11. Als er een periode van laagconjunctuur is dan zal er werkloosheid ontstaan.
Welke redeneringen kunnen het ontstaan van deze werkloosheid verklaren?
✔
Bij laagconjunctuur verdienen de gezinnen minder inkomen. Zij zullen minder consumeren. De
bestedingen nemen af, waardoor de bedrijven minder produceren. Hierdoor hebben de bedrijven
minder mensen nodig (= minder vraag naar arbeiders) en stijgt de werkloosheid.
✔
Bij laagconjunctuur hoeven de bedrijven minder te produceren waardoor door hetzelfde aantal
werknemers minder geproduceerd hoeft te worden. De arbeidsproductiviteit daalt,waardoor de
loonkosten per product stijgen en de prijs van de producten zullen stijgen. Hierdoor zullen buitenlandse
bedrijven minder willen kopen bij "onze": bedrijven en zakt de productie in en minder vraag naar arbeid
en zullen de bedrijven alsnog een deel van hun werknemers ontslaan.
Bij laagconjunctuur krijgt de overheid minder belastingen. Dat vindt zij vervelend en daarom zullen de
belastingtarieven verhoogd worden. Hierdoor moet er meer belasting betaald worden en daalt de
koopkracht van de gezinnen met alle gevolgen van dien.
12. In een situatie van hoogconjunctuur zal de werkloosheid dalen. Leg uit op welke wijze bij hoogconjunctuur
de werkloosheid af kan nemen.
In een situatie van hoogconjunctuur stijgt het nationaal inkomen, gezinnen kunnen meer consumeren, de vraag op
de goederenmarkt stijgt en de productie van de bedrijven stijgt. Hierdoor ontstaat er meer vraag naar arbeid en
daalt de (conjuncturele) werkloosheid.
13. Leg uit dat in een situatie van laagconjunctuur de overheid meer uitgaven heeft. Betrek hierbij ook de
begrippen productie en werkloosheid.
In een situatie van laagconjunctuur neemt de vraag naar producten minder sterk toe. Bedrijven zullen minder
produceren en er ontstaat een afname van de vraag naar producten. Hierdoor ontstaat (conjunctuur) werkloosheid.
Deze werkloze kunnen een uitkering van de overheid ontvangen.
Beleid door de (rijks)overheid.
14. Wat zijn de problemen bij
hoogconjunctuur?
(conjuncturele) werkloosheid
15. Wat zijn de problemen bij laagconjunctuur?
✔
(conjuncturele) werkloosheid
✔
inflatie
(kosten)inflatie
✔
verslechtering internationale
concurrentiepositie
verslechtering internationale concurrentie
positie
afname reële inkomen
✔
afname reële inkomen
✔
stijging van de lonen
✔
daling van de lonen
✔
toename investeringen bedrijven
✔
afname investeringen bedrijven
✔
schever worden van de
Inkomensverdeling
tekort op de lopende rekening
betalingsbalans
overschot op de lopende rekening
betalingsbalans
✔
toename van het financieringstekort
afname van het financieringstekort
Het beleid van de overheid kan zij doen met de uitgavenkant en de inkomstenkant. van de begroting.
Eerst het beleid bij hoogconjunctuur.
16. De overheid laat de overheidsbestedingen dalen. Wat wordt de redenering om de hoogconjunctuur te
bestrijden en het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans te verminderen.
1
2
3
4
5
tekort op lopende
rekening neemt af.
productie bij de bedrijven
neemt af
vraag op de
goederenmark neemt af
vraag op de arbeidsmarkt
neemt af
import daalt
17. Leg uit op welk manier een afname van de hoogconjunctuur via de arbeidsmarkt kan leiden tot minder
inflatie. Zet in de goede volgorde.
1
Productie van de
bedrijven daalt
loonkosten per product
dalen
arbeidsmarkt verrruimt
(kosten)inflatie neemt af
lonen stijgen minder hard
of dalen
indien doorberekend in de
prijs
prijs daalt, inflatie daalt
2
3
4
5
6
7
18. Leg uit op welke manier de verhoging van de inkomstenbelasting kan leiden tot een afname van de
hoogconjunctuur.
1
2
3
4
5
Marginale tarieven stijgen
Te betalen belasting stijgt
Productie van de
bedrijven daalt
Consumptie van de
gezinnen daalt.
Besteedbaar inkomen van
de gezinnen daalt
Vraag op de
goederenmarkt daalt
19. Het beleid van de overheid is tegengesteld aan de conjuncturele ontwikkeling. Welk beleid is van
toepassing?
anti-cyclsiche (begrotings)beleid
pro-cyclisch (begrotings)beleid
6
20. Leg uit hoe een stijging van de overheidsbestedingen kan leiden tot meer economische groei, meer vraag
naar arbeid , (kosten)inflatie en een een verslechtering van de lopende rekening van de betalingsbalans.
Bij een stijging van de overheidsbestedingen neemt de vraag op de goederenmarkt toe en de productie bij de
bedrijven. Hierdoor ontstaat er meer vraag naar arbeid en zal de arbeidsmarkt krapper worden. Dit kan leiden - via
het marktmechanisme, marktconform - tot meer looneisen en hogere lonen. Dit betekent voor bedrijven hogere
loonkosten en hogere loonkosten per product. Als dit door berekend wordt in de prijs dan ontstaat er (kosten)
inflatie. De internationale concurrentiepositie verslechtert waardoor de export afneemt en de lopende rekening van
de betalingsbalans verslechtert (want minder ontvangsten).
21. Leg uit hoe een stijging van de overheidsbestedingen kan leiden tot een toename van de economische groei
(in enge zin), een verbetering van de situatie op de arbeidsmarkt en kan leiden tot een verslechtering van de
internationale concurrentiepositie.
Meer overheidsbestedingen, meer vraag op de goederenmarkt, meer productie bij de bedrijven en dus meer
economische groei ( in enge zin). Hierdoor ontstaat meer vraag naar arbeid. Er is een verkrapping van de
arbeidsmarkt, waardoor - volgens het marktmechanisme, marktconform - de lonen stijgen. (Of door de krappere
arbeidsmarkt kunnen werkenden hogere looneisen stellen, als deze ingewilligd worden dan stijgen de lonen,)
Hogere lonen betekent hogere loonkosten voor de bedrijven en hogere loonkosten per product. Als dit
doorberekend wordt in de prijs, stijgt de prijs (kosteninflatie) en verslechtert de internationale concurrentiepositie.
fransetman.nl; Zie steeds de eenvoud!!
Ruimte voor extra aantekeningen.
Let op bij vraag 14 en 15
Saldo op de lopende rekening of saldo op de betalingsbalans is inderdaad een saldo.
Bij hoogconjunctuur zal er inflatie ontstaan waardoor de ICP verslechtert en de export afneemt. En het saldo op de
lopende rekening verslechtert.
Door het stijgende nationaal inkomen kan door meer consumptie ook meer import ontstaat waardoor het saldo op
de lopende rekening verslechtert.
In een opgaven kunnen beide effecten in een keer optreden of een van beide.
Download