HIER FOTO INVOEGEN BREEDTE 210mm x HOOGTE 99mm Economisch Belang van de Horeca 1 Synthese ________________________________________________ 2 Bronnen _________________________________________________ 3 Definities ________________________________________________ 4 Economisch belang van de horecasector _____________________ 5 1 Toegevoegde waarde _______________________________________ 5 1.1 Situatie 2013 ________________________________________________ 5 1.2 Evolutie ____________________________________________________ 5 1.3 Regionale verdeling ___________________________________________ 8 1.4 Vergelijking met de buurlanden __________________________________ 9 2 Werkgelegenheid _________________________________________ 11 2.1 Werkzame personen _________________________________________ 11 2.2 Arbeidsvolume per persoon ____________________________________ 12 2.3 Regionale Verdeling __________________________________________ 13 2.4 Vergelijking met de buurlanden _________________________________ 14 2.4.1 Werkzame personen ______________________________________ 14 2.4.2 Arbeidsvolume per persoon ________________________________ 15 Verwevenheid van horeca met andere sectoren _______________ 17 1 Bestemming van horecaproducten __________________________ 17 2 Oorsprong van horecaproducten ____________________________ 19 3 Vergelijking met de buurlanden _____________________________ 21 Gecumuleerd belang van horeca ____________________________ 23 1 Productie ________________________________________________ 23 2 Tewerkstelling ____________________________________________ 25 3 Kostenstructuur van de horeca______________________________ 27 Appendix _______________________________________________ 30 Bibliografie______________________________________________ 36 © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 2 Synthese Deze studie schetst het belang van de horecasector voor de Belgische economie. In het eerste deel meten we hoe groot het aandeel van de horeca is op het gebied van toegevoegde waarde en tewerkstelling. In het tweede deel gaan we na hoe de horecasector verweven is met andere bedrijfstakken langs output- en inputzijde. Hierbij bestuderen we de voornaamste afnemers en leveranciers. In het derde deel herbekijken we het belang van de horeca rekening houdend met de afgeleide effecten op andere sectoren. Hierbij hanteren we productie- en tewerkstellingsmultiplicators. Ter afsluiting analyseren we de kostenstructuur van de horeca vanuit de gecumuleerde benadering. Hierbij berekenen we het belang van elke kostencomponent in elke fase van het productieproces. Doorheen de studie vergelijken we de Belgische horeca met andere sectoren en met de buurlanden. De belangrijkste bevindingen zijn: De horecasector vertegenwoordigt 1,8% van de toegevoegde waarde in België. Dit is een vergelijkbare omvang als de energiesector en de farmaceutische industrie. Doorheen de tijd heeft de horeca haar aandeel in de toegevoegde waarde kunnen handhaven door middel van de prijsevolutie. Zonder deze prijszetting behoort de horeca tot de traagst groeiende sectoren. De economische crisis van 2009 heeft hierbij diepe sporen nagelaten. Het belang van de horeca in België is vergelijkbaar met Duitsland en Nederland, en kleiner dan in Frankrijk. Elk buurland heeft het reëel belang van de horeca zien teruglopen maar het tijdsverloop is verschillend. 3,2% van alle werkzame personen in België is actief in de horeca. Dit was vroeger meer, voornamelijk door het groter aantal zelfstandigen. Voor werknemers blijft het belang van horeca als werkgever stabiel. In de buurlanden werken er verhoudingsgewijs meer mensen in de horeca. Bovendien stijgt het tewerkstellingsaandeel er doorheen de tijd. Echter, het aantal gewerkte uren per persoon houdt in België beter stand dan in de buurlanden. Hierdoor verschilt de evolutie van het aantal VTE’s (werknemers) nauwelijks van elkaar. De horeca is zeer nauw verbonden met de finale vraag van consumenten. Van alle bedrijfstakken spenderen consumenten na de detailhandel het meest aan horeca. De overige bedrijfstakken doen in hun productieproces relatief weinig beroep op horecasector. Dit is ook zo in de buurlanden al leeft de vraag vanuit het Nederlandse bedrijfsleven naar horecadiensten sterker. Omgekeerd doet de horeca een aanzienlijk beroep op andere bedrijfstakken tijdens het productieproces. De voedingsindustrie en de groothandel zijn de twee belangrijkste toeleveranciers. In vergelijking met de buurlanden is het belang van binnenlands intermediair verbruik het grootst in de Belgische horeca. Dit heeft als gevolg dat de ruimte voor lonen en winst kleiner is dan bij de buurlanden. De horeca heeft een hoger dan gemiddelde productie- en tewerkstellingsmultiplicator. De horeca zorgt voor meer afgeleide productie en tewerkstelling in andere sectoren dan gemiddeld. Bovenop het aantal banen dat de horeca rechtstreeks creëert, worden nog eens netto 13.558 indirecte banen gecreëerd in toeleverende sectoren. Het aandeel van de horeca op de Belgische arbeidsmarkt stijgt hierdoor tot 3,6%. Loonevoluties bij de toeleverende bedrijfstakken zijn bijna even bepalend als loonevoluties in de horeca zelf. In de directe kostenstructuur ligt het gewicht van de lonen in de horeca in lijn met de marktdiensten, in de gecumuleerde kostenstructuur ligt het gewicht van de lonen boven het gemiddelde van de marktdiensten. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 3 Bronnen De studie beroept zich hoofdzakelijk op twee gegevensbronnen: de Nationale Rekeningen en de Input-Output tabellen. De nationale rekeningen lenen zich tot het bestuderen van het aandeel van de horeca in termen van toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Ze laten ook toe de jaarlijkse evolutie te bestuderen sinds 1995. De input-output tabellen geven de onderlinge relaties weer tussen de verschillende bedrijfstakken op een bepaald ogenblik. Deze tabellen lenen zich tot het bestuderen van de impact van de horecasector op andere bedrijfstakken. De Nationale Rekeningen worden jaarlijks gepubliceerd door de Nationale Bank van België (NBB), de input-outputtabellen vijfjaarlijks door het Federaal Planbureau. De meest recente Nationale Rekeningen dateren van 2013, de meest recente IO-tabel van 2010. Beide gegevensbronnen zijn beschikbaar voor een detail van 64 bedrijfstakken, gebaseerd op de NACE 2008 nomenclatuur tot op twee cijfers. In dit rapport zullen we de resultaten bespreken voor een zestal geaggregeerde categorieën (zie tabel 1 in de appendix) in combinatie met de individuele sector horeca (NACE-codes 55-56). Belangrijke noot over de tewerkstellingscijfers Dit rapport hanteert werkgelegenheidscijfers zoals gepubliceerd in de Nationale Rekeningen. Hoewel de NBB zich op dezelfde databestanden beroept als het Deskrapport ‘Sectorschets Horeca 2014’, zijn er verschillen in methodologie: Nationale Rekeningen vermijdt dubbeltellingen: een werkzame persoon wordt maar één keer geteld: hetzij als werknemer hetzij als zelfstandige. Men houdt hierbij rekening met de hoofdactiviteit. Een persoon van wie de zelfstandige activiteit ondergeschikt is aan de 1 loontrekkende activiteit wordt geteld als werknemer en niet als zelfstandige . Het Deskrapport beschrijft de toestand van de werkgelegenheid op 30/06 van een bepaald jaar, de Nationale Rekeningen beschrijft de werkgelegenheid over een bepaald jaar. Hierbij neemt men het gemiddelde van elk kwartaal. Om het aantal werknemers te berekenen hanteert de Nationale Rekeningen naast het databestand van het RSZ ook het databestand van het RSZPPO (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten). De Nationale Rekeningen past op de werkgelegenheidscijfers correcties toe voor werknemers die niet onderworpen zijn aan de sociale zekerheid, zwartwerk en bruggepensioneerde leerkrachten. De Nationale Rekeningen hanteert de NACE-BEL nomenclatuur voor de beroepenindeling van zelfstandigen. Het Deskrapport hanteert hiervoor de RSVZ-beroepencodering. 1 Zie ‘NBB, Quarterly national accounts of Belgium. Methodological inventory. Description of sources and methods used. December 2007’. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 4 Definities De studie hanteert verschillende begrippen. Hieronder bieden we een kort overzicht van de belangrijkste termen. Output = de waarde van de geproduceerde goederen en diensten. Het bestaat uit de som van het intermediair verbruik en de toegevoegde waarde. Het is te vergelijken met de verkoopwaarde van een product of dienst. Intermediair verbruik = de waarde van aangekochte goederen en diensten die als input dienen tijdens het productieproces. Toegevoegde waarde = de waarde die tijdens het productieproces wordt toegevoegd door aanwending van de productiefactoren arbeid en kapitaal (ook wel primaire inputs genoemd). Het bestaat uit de som van beloning werknemers, winst/gemengd inkomen, verbruik vaste activa en de niet-productgebonden belastingen min subsidies. Het is te vergelijken met de verkoopmarge van een product of dienst. In deze studie halen we meermaals het concept van productgebonden en niet-productgebonden belastingen aan. Deze belastingen staan los van de vennootschapsbelasting en de lasten op arbeid. Productgebonden belastingen zijn belastingen die geheven worden op de productie en/of invoer van goederen en diensten of op het gebruik van productiefactoren. Deze belastingen, die een bestanddeel vormen van de fabrieksprijs en van de prijs aan de grens, zijn verschuldigd onafhankelijk van de al dan niet gerealiseerde exploitatiewinsten. Dit omvat belastingen zoals invoerrechten, accijnzen, btw, registratierechten, milieuheffingen. Niet-productgebonden belastingen zijn belastingen die geheven worden ongeacht de productie. Deze bestaan voornamelijk uit onroerende voorheffing (belastingen op grond), maar ook belastingen op motorrijtuigen betaald door ondernemingen en sommige milieuheffingen. Het onderscheid tussen lopende prijzen en kettingeuro’s bij de bespreking van het aandeel in de toegevoegde waarde. Lopende prijzen = prijzen die in het lopende jaar van toepassing zijn. Dit geeft de monetaire waarde zoals ze op een bepaald moment van toepassing is. Kettingeuro’s = een volumemaatstaf die de lopende prijzen vertaalt naar constante prijzen van een bepaald referentiejaar, rekening houdend met veranderingen in prijsstructuur. Dit is een techniek om de lopende prijzen te zuiveren voor prijsstijgingen. Een verandering in de waarde van kettingeuro’s weerspiegelt dan een verandering in volume. Multiplicators komen terug in het deel over het gecumuleerd belang van de horeca. Hierbij gebruiken we de definitie van het Planbureau: “(M)ultiplicators zijn ratio’s die de verhouding weergeven tussen gecumuleerde (directe en indirecte) en directe effecten. Ze vormen dus een relatieve maatstaf, die aangeven in welke mate het directe effect wordt versterkt als men rekening houdt met de indirecte effecten bij de toeleveranciers. De meest gebruikte multiplicators zijn output-, inkomens- en tewerkstellingsmultiplicators” © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 5 Economisch belang van de horecasector In dit deel bekijken we het aandeel van de horecasector in de Belgische economie op het gebied van toegevoegde waarde en tewerkstelling. 1 Toegevoegde waarde 1.1 Situatie 2013 In 2013 bedroeg de toegevoegde waarde van de Belgische horeca 6,5 miljard euro, of 1,8% van de totale toegevoegde waarde in de Belgische economie. Hiermee is de horeca even omvangrijk als de energiesector (elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht). Het aandeel is net iets hoger in de farmaceutische industrie (1,9%) en net iets kleiner in de sectoren van informatica en telecommunicatie die elk 1,6% van de totale toegevoegde waarde in België vertegenwoordigen. Grafiek 1 Aandeel bedrijfstakken in totale toegevoegde waarde (%), 2013 Bron: NBB.Stat, Guidea Andere arbeidsintensieve sectoren zijn groter dan de horeca. De bouwnijverheid heeft een toegevoegde waarde van 19,8 miljard euro (of 5,6% van de gehele Belgische economie) en de grooten detailhandel heeft een toegevoegde waarde van 44,4 miljard euro (12,6% van het totaal). Van deze laatste sector neemt de detailhandel 15,6 miljard euro voor haar rekening. Een volledig overzicht van de verschillende bedrijfstakken en hun aandeel in de Belgische economie is opgenomen in tabel 2 van de appendix. 1.2 Evolutie Het aandeel van de horecasector in de Belgische economie is toegenomen van 1,55% in 1995 tot 1,83% anno 2013 (grafiek 2). Deze toename deed zich hoofdzakelijk voor in de periode 1997-2003 en dan met name in 2002 en 2003 toen het aandeel opklom van 1,61% naar 1,79%. Na 2003 bleef het © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 6 gewicht van de horeca gedurende enkele jaren stabiel. In 2007 en 2009 was er een terugval in toegevoegde waarde met respectievelijk 0,8% en 0,5% ten gevolge van de verschillende crisissen. Sinds 2010 stijgt het aandeel opnieuw en bevindt het zich op het hoogste niveau sinds 1995. Grafiek 2 Evolutie aandeel horeca in totale toegevoegde waarde (%), 1995-2013 Bron: NBB.Stat, Guidea Vergelijken we de evolutie met andere sectoren, dan bemerken we dat het aandeel van de horeca het sterkst is toegenomen sinds 1995 (grafiek 3). De cumulatieve groei in toegevoegde waarde tussen 1995 en 2013 bedraagt 119% voor de horecasector in vergelijking met een groei van 105% in de dienstensector, 96% in de bouwnijverheid en 93% in de groot- en detailhandel. We bemerken ook dat de daling in toegevoegde waarde in 2009 in de horeca relatief groot is in vergelijking met de andere sectoren. Enkel de industrie en de detail-en groothandel hebben een gelijkaardige daling gekend. De horeca behoort, naast detail-en groothandel en industrie, tot de meest getroffen sectoren van de economische crisis. Grafiek 3 Evolutie toegevoegde waarde per bedrijfstak, lopende prijzen, index, 1995 = 100 Bron: NBB.Stat, Guidea © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 7 We krijgen een heel ander beeld op de evolutie van het aandeel van de horeca in de Belgische economie als we ons concentreren op volume-eenheden en abstractie maken van prijsevoluties. De toegevoegde waarde is immers het product van het aantal verkochte eenheden met haar prijs. Het aandeel van de horecasector in de toegevoegde waarde bedraagt naar volume-eenheden ook 1,8% in 2 2013 , maar dit aandeel daalt doorheen de tijd. In 1995 bedroeg het aandeel in de toegevoegde waarde nog 2,4%. De daling werd even onderbroken tussen 2001 en 2006 toen het aandeel herstelde tot 2,3%, maar hervatte nadien. De daling was ook hier geconcentreerd in 2007 en 2009. Grafiek 4 Evolutie aandeel horeca in totale toegevoegde waarde in België, lopende prijzen versus kettingeuro’s, 1995 – 2013 Bron: NBB.Stat, Guidea Vergelijken we de evolutie van de reële toegevoegde waarde in de horeca met de andere sectoren, 3 dan verdwijnt de horeca naar de staart van het peloton. De toegevoegde waarde in kettingeuro’s groeit over de periode 1995-2013 met nauwelijks 3% in de horeca, het traagste tempo van de beschouwde sectoren. De bouwnijverheid is de sterkste groeier met een toename van 55% sinds 1995. Voor de gehele Belgische economie bedraagt de stijging 36%. 2 3 Dit komt doordat de techniek van kettingeuro’s 2012 als referentiejaar neemt. Zie deel ‘definities’ voor een uitleg van deze term. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 8 Grafiek 5 Evolutie toegevoegde waarde per bedrijfstak, kettingeuro’s, Index, 1995 = 100 Bron: Eurostat, Guidea In bovenstaande grafiek is 2009 duidelijk een kanteljaar voor de Belgische horeca. In dat crisisjaar keldert de reële toegevoegde waarde met 14 procentpunten, een verlies dat niet meer wordt goedgemaakt. Vóór 2009 was de prestatie van de horeca relatief goed. De toegevoegde waarde 4 groeide iets sneller dan in de groot- en detailhandel en maakte een inhaalbeweging op de dienstensector. Het verschil met de dienstensector slonk tussen 2001 en 2006 van 13 tot 4 procentpunten. De crisis kwam van alle beschouwde sectoren het hardst aan in de horeca. De enige sector met een vergelijkbare ervaring is de industrie waar de reële toegevoegde waarde in 2009 met 11 procentpunten daalde. In tegenstelling tot de horeca, is de industrie er echter in geslaagd een deel van de verloren toegevoegde waarde terug te winnen. De groot- en detailhandel kende in 2009 naar volume een kleinere daling van haar aandeel (4 procentpunten), maar net als de horeca dreigt dit een structureel verlies te worden. De overige sectoren zijn de crisis ‘ontgroeid’. Conclusie: het gewicht van de horeca in de Belgische economie is vergelijkbaar met de energiesector en de farmaceutische industrie. Het gewicht is toegenomen doorheen de tijd voornamelijk dankzij een sterke prijsevolutie. In volume is het gewicht van de horeca echter gedaald. De horeca is de hardst getroffen sector door de economische crisis in 2009. 1.3 Regionale verdeling De toegevoegde waarde van de horeca in het Vlaams Gewest bedraagt 3,7 miljard €, in het Waals Gewest 1,5 miljard € en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1,3 miljard €. De Vlaams en Waalse horeca nemen elk 1,8% van de regionale toegevoegde waarde voor hun rekening. In Brussel is dit iets hoger met 2,0% en weerspiegelt het belang van Brussel als internationaal politiek en zakencentrum. In elke regio is het aandeel toegenomen doorheen de tijd. In het Waals en Brussels Hoofdstedelijk 4 De snellere groei was vooral in vergelijking met de groothandel en de handel in motorvoertuigen en motorfietsen. In vergelijking met de detailhandel was de groei gelijklopend tot 2006/2007. Sindsdien groeit de reële toegevoegde waarde van de detailhandel verder, terwijl de horeca net als de groothandel en handel in motorvoertuigen en motorfietsen terugvalt. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 9 Gewest is het aandeel sterker toegenomen dan in het Vlaams Gewest. Deze tendens wordt versterkt sinds 2009. Grafiek 6 Aandeel horeca in regionale toegevoegde waarde, 1995 – 2013, % 5 Bron: Belgostat, Guidea 1.4 Vergelijking met de buurlanden Het gewicht van de horecasector in de Belgische economie is iets groter dan in Duitsland en Nederland maar kleiner dan in Frankrijk. De horeca heeft een aandeel van 2,7% in de Franse economie. Dat het gewicht van de Franse horeca zo veel hoger is, komt waarschijnlijk door het belang van Frankrijk als toeristische bestemming. In Duitsland en Nederland bedraagt het aandeel 1,6% ( zie grafiek 7). Ook de evolutie van de horeca verschilt tussen de buurlanden. Frankrijk kent net zoals België een stijgend aandeel van de horeca in de economie. Het aandeel steeg van 2,4% tot 2,8% in 2010. Sindsdien valt het terug tot 2,7% in 2013. Het gewicht van de horeca in de Duitse economie bleef nagenoeg ongewijzigd sinds 1995 (een toename van 0,05%). Dit verhult evenwel een daling tussen 2000 en 2008 en een stijging vanaf 2011. In Nederland valt het aandeel van de horeca tussen 2002 en 2010 gevoelig terug van 2,0% tot 1,6%. Net zoals in Duitsland is er ook hier sprake van een voorzichtige herneming vanaf 2011. 5 Er is een breuk in de tijdreeks ten gevolge van een wijziging in het referentiekader van de Nationale Rekeningen (overgang van ESR 95 naar ESR 2010). © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 10 Grafiek 7 Aandeel horeca in totale toegevoegde waarde (%), buurlanden, 1995-2013, lopende prijzen Bron: Eurostat, Guidea Indien we het prijseffect uit de toegevoegde waarde zuiveren en ons enkel concentreren op het volume-effect, dan daalt het aandeel van de horeca in elk buurland. In Duitsland en Nederland daalt het aandeel continu tot 2010, gevolgd door een zeer matige stijging. In Frankrijk daalt het belang van de horeca in twee tijden: tussen 2001 en 2004 en tussen 2011 en 2013. In de overige jaren kent het aandeel een stabiel verloop met uitzondering van een lichte toename in 2010 en 2011. In België daalt het belang van de horeca in reële termen ook in twee tijden: van 1995 tot 2001 en van 2006 tot 2013. Hoewel elk land haar eigen specifieke horecakenmerken en –evoluties heeft, is de terugval van het reële belang van de horeca een gedeeld fenomeen. Het tijdsverloop verschilt wel van land tot land. Opmerkelijk is ook dat het reële belang van de horeca in de Belgische, Duitse en Nederlandse economieën nagenoeg identiek is. Dat het gewicht van de Belgische horeca in lopende prijzen evenwel hoger is dan de buurlanden, wijst er op dat de prijzen in de Belgische horeca hoger zijn dan in Duitsland en Nederland. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 11 Grafiek 8 Aandeel horeca in totale toegevoegde waarde (%), kettingeuro’s, buurlanden, 1995-2013 Bron: Eurostat, Guidea Conclusie: Het gewicht van de Belgische horeca is iets groter dan in Duitsland en Nederland maar kleiner dan in Frankrijk. Frankrijk en België zijn de enige landen waar het gewicht in lopende prijzen is toegenomen sinds 1995. Het aandeel in reële toegevoegde waarde daalt echter in ieder buurland, en bij uitstek in Nederland. De reactie op de economische crisis van 2008/2009 is uiteenlopend. Duitsland en Nederland kennen een voorzichtig herstel van het horeca-aandeel sinds 2011. Het aandeel loopt terug in België en sinds 2011 ook in Frankrijk. 2 Werkgelegenheid 2.1 Werkzame personen 6 De sector ‘verschaffen van accommodatie en maaltijden’ stelt anno 2013, 148.000 personen tewerk . Dit is 3,2% van alle werkzame personen in België. De horeca is een belangrijker werkgever dan de financiële sector en staat op de tiende plaats in een rangschikking van bedrijfstakken (opgesplitst in 38 bedrijfstakken, zie tabel 3 in de appendix). Het aantal werkzame personen in absolute aantallen fluctueert sterk doorheen de tijd en vertoont een matig stijgende trend. Het aantal werkzame personen in 2013 is echter het laagste aantal van de voorbije vijf jaar. Het procentueel aandeel van de horeca in de totale tewerkstelling loopt sinds 1998 echter systematisch terug. In 1998 werkte nog 3,7% van de actieve beroepsbevolking in de horeca. 6 Zie belangrijke noot over de tewerkstellingscijfers in het deel ‘Bronnen’. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 12 Grafiek 9 Tewerkstelling in horeca, absoluut en relatief, België, 1995-2013 Bron: NBB.Stat, Guidea Onder de werkzame personen zijn er 111.600 werknemers en 36.300 zelfstandigen. Werknemers in de horeca vertegenwoordigen 2,9% van alle werknemers in de Belgische economie. Horecazelfstandigen vertegenwoordigen 4,8% van alle zelfstandigen in België. Doorheen de tijd zien we een verschuiving van de tewerkstelling van zelfstandigen naar werknemers. Sinds 1995 zijn er 20.600 horecawerknemers bijgekomen, terwijl het aantal zelfstandigen met 16.900 personen is gedaald. Het aandeel horecawerknemers in de Belgische economie is hierdoor stabiel gebleven op 2,9%, terwijl het aandeel zelfstandigen is gedaald van 7,6% in 1995 tot 4,8% in 2013. Tabel 1: Aantal werkzame werknemers en zelfstandigen in horeca, absoluut (aantallen) en relatief (als % van de gehele Belgische economie) 1995 2013 Werknemers Aantal (duizend) Aandeel (%) 91,0 2,9% 111,6 2,9% Zelfstandigen Aantal (duizend) Aandeel (%) 53,2 7,6% 36,3 4,8% Bron: NBB.Stat, Guidea 2.2 Arbeidsvolume per persoon De horeca vertegenwoordigt 3,0% van alle uren die in de Belgische economie gepresteerd worden. Dit aandeel ligt iets lager dan het aandeel werkzame personen (3,2%). Bijgevolg worden er in de horeca gemiddeld minder uren per persoon gewerkt. In 2013 bedroeg het aantal gewerkte uren per persoon op jaarbasis 1474 uren in de horeca in vergelijking met een gemiddelde van 1576 uren voor alle sectoren. Het verschil in gewerkte uren wordt duidelijk wanneer we opsplitsen tussen werknemers en zelfstandigen. Werknemers in de horeca presteren op jaarbasis 277 uren minder dan het nationale © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 13 7 gemiddelde. Dit is te wijten aan het groter aandeel deeltijdse werkkrachten in deze sector . Een zelfstandige in de horeca werkt daarentegen gemiddeld 154 uren meer dan zijn/haar collega’s in andere sectoren. In de periode 1999-2013 is het aantal gewerkte uren bij horecamedewerkers gestegen met 4,3%, terwijl het gemiddeld met 1,1% is gedaald bij de Belgische werknemers. Het aantal gewerkte uren bij zelfstandigen is met 5,0% gestegen in de horeca en met 3,9% over alle sectoren. Door de verschuiving van het aandeel zelfstandigen naar werknemers, krijgen we een daling in het aantal gewerkte uren per persoon in de horeca in zijn geheel . Tabel 2: gewerkte uren op jaarbasis per werkzame persoon, horeca versus alle sectoren Horeca Alle sectoren Totaal Werknemers Zelfstandigen Totaal Werknemers Zelfstandigen 1999 1525 1107 2343 1582 1447 2219 2013 1474 1155 2461 1576 1431 2306 Evolutie -3,3% +4,3% +5,0% -0,4% -1,1% +3,9% (2013/1999) Bron: NBB.Stat, Guidea 2.3 Regionale Verdeling De evolutie van het aandeel werkzame personen in de horeca verschilt naargelang het Gewest. In het Vlaams Gewest daalt het aandeel, terwijl dit in het Waals Gewest stabiel blijft en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest toeneemt. De daling in het Vlaams Gewest begint vanaf 2005. Het Waals Gewest kent ook een lichte daling na 2005 wat zich herstelt vanaf 2010. In Brussel neemt het aandeel werkzame personen in de horeca toe tussen 2003 en 2006. Nadien is er sprake van een lichte daling. Grafiek 10 Tewerkstellingsaandeel in horeca, per Gewest, 2003-2013 Bron: Belgotat, Guidea 7 Zie Deskrapport ‘Sectorschets Horeca 2014, Guidea 2015’. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 14 Onderstaande tabel toont de opsplitsing tussen werknemers en zelfstandigen. Het tewerkstellingsaandeel van werknemers blijft stabiel in het Vlaams Gewest, terwijl het stijgt in de overige gewesten. De evolutie van het aandeel werkzame zelfstandigen daarentegen daalt in elk gewest, zij het meer uitgesproken in het Vlaams en Brussels Hoofdstedelijk gewest. Tabel 3: Aandeel werkzame personen in de horeca per regio, werknemers vs zelfstandigen Werknemers Zelfstandigen 2003 2013 2003 2013 Brussels Hoofdstedelijk gewest 3,6 4,1 4,8 2,4 Vlaams gewest 2,8 2,8 6,8 4,9 Waals Gewest 2,4 2,7 6,6 5,6 Bron: Belgostat, Guidea 2.4 Vergelijking met de buurlanden 2.4.1 Werkzame personen 8 De Belgische horeca stelt verhoudingsgewijs minder mensen tewerk dan de buurlanden . In Duitsland en Nederland zijn 4,2% van alle werkzame personen tewerkgesteld in de horeca, in Frankrijk 4,3%. In tegenstelling tot België waar het tewerkstellingsaandeel van de horeca daalt, stijgt het in de buurlanden. Sinds 1995 stijgt het tewerkstellingsaandeel van de horeca in Duitsland met 1,2 procentpunten, in Frankrijk met 0,8 procentpunten en in Nederland met 0,3 procentpunten. In België daalt het met 0,4 procentpunten. In 1995 had België het op één na hoogste tewerkstellingsaandeel, in 2013 het laagste. Grafiek 11 Tewerkstellingsaandeel in de horeca (%), buurlanden, 1995-2013 Bron: NBB.Stat, Guidea In elk van de buurlanden is de stijging van het tewerkstellingsaandeel zichtbaar in de categorie van de werknemers. In de categorie zelfstandigen kent enkel Frankrijk een lichte toename. 8 Dat België in vergelijking met Duitsland en Nederland een groter aandeel in toegevoegde waarde heeft, maar een kleiner aandeel in de werkgelegenheid duidt erop dat de productiviteit van de Belgische horeca hoger is. Zie ook ‘Arbeidskosten in de horeca: vergelijking met sectoren en landen, Guidea 2015’. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 15 Tabel 4: Procentueel aandeel werknemers en zelfstandigen in de horeca, België versus buurlanden Werknemers Zelfstandigen 1995 2013 1995 2013 4,8 België 2,9 2,9 7,6 3,9 6,2 Duitsland 2,5 8,2 4,0 6,9 Frankrijk 3,1 6,4 4,2 Nederland 3,9 4,1 4,0 Bron: Eurostat, Guidea 2.4.2 Arbeidsvolume per persoon In vergelijking met België wordt er enkel in Frankrijk meer uren per persoon gewerkt. In Nederland wordt er het minst aantal uren per persoon gewerkt, voornamelijk bij de werknemers. Bij de zelfstandigen wordt in Duitsland het minst aantal uur per persoon gewerkt. Tabel 5: Gemiddeld aantal gewerkte uren per werkzame persoon in de horeca, 2013 Totaal Werknemers Zelfstandigen België 1474 1155 2461 Duitsland 1265 1060 2360 Frankrijk 1579 1369 2729 Nederland 1227 998 2429 Bron: Eurostat, Guidea Doorheen de tijd is het aantal gewerkte uren per persoon stabieler gebleken in België dan in de buurlanden. In België is het aantal uren per persoon (werknemers en zelfstandigen) in de horeca sinds 1999 gedaald met 3,4%, in Frankrijk met 8,5%, in Nederland 13,2% en in Duitsland 23,4%. Grafiek 12 Aantal gewerkte uren per persoon in de horeca, buurlanden, 1999-2013 Bron: Eurostat, Guidea © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 16 De toename van de horecatewerkstelling in aantal werkzame personen bij de buurlanden gaat gepaard met een daling van het aantal gewerkte uren per persoon. Dit heeft als gevolg dat de impact op het aantal VTEs veel minder gunstig is dan het tewerkstellingsaandeel laat uitschijnen. Indien we ons beperken tot de werknemers, dan is het aantal VTEs sinds 1999 evenveel gestegen in België als in de buurlanden. Hierbij nemen we de assumptie aan dat een VTE in elk land 1600 uren per jaar werkt. Tabel 6: Aantal VTE’s bij horecawerknemers, 1999 vs 2013 1999 2013 Evolutie 68157 80536 +18% België 844375 988125 +17% Duitsland 691558 839958 +21% Frankrijk 164335 190229 +16% Nederland Bron: Eurostat, Guidea Conclusie: De buurlanden tellen verhoudingsgewijs meer werkzame personen in de horeca. Bovendien is het belang van de horeca als werkgever er gestegen. Dit ging echter gepaard met een daling van het aantal gewerkte uren per persoon. Netto verschilt de evolutie van het aantal VTE’s onder de werknemers nauwelijks tussen de buurlanden. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 17 Verwevenheid van horeca met andere sectoren In dit deel gebruiken we de input-output tabellen als gegevensbron. Deze tabellen bieden een geïntegreerd overzicht van alle goederen- en dienstenstromen binnen de Belgische economie (NBB 2005). Ze laten toe om de onderlinge verbanden tussen de verschillende sectoren te analyseren. Zo kunnen we nagaan welke sectoren gebruik maken van horecaproducten en –diensten (bestemming van de output). Omgekeerd kunnen we nagaan op welke sectoren de horeca een beroep doet tijdens haar productieproces (oorsprong van de inputs). In dit deel zullen we eerst de outputzijde van de horecasector bekijken. Hierbij bekijken we waar horeca haar producten en diensten levert. Vervolgens bekijken we de inputzijde of het productieproces van de horeca. Hierbij kijken we waar de horeca haar inputs aankoopt. We gaan ook na hoe België zich verhoudt tot de buurlanden langs zowel input- als outputzijde. 1 Bestemming van horecaproducten Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende bestemmingen van de output in de horecasector voor het jaar 2010. 71% van de output wordt rechtstreeks geleverd aan de consument, 20% wordt geleverd aan andere bedrijfstakken en 9% is bestemd voor de uitvoer naar andere landen. Tabel 7: Bestemming van horecaproducten, absoluut en relatief, België, 2010 Miljoenen € % totale output Totaal gebruik 13730 Consumptie huishoudens 9744 71% Andere bedrijfstakken 2699 20% Uitvoer 1286 9% Bron: Planbureau, Guidea Volgende grafiek vergelijkt het belang van de verschillende bestemmingen voor de voornaamste bedrijfstakken. Er zijn verschillende vaststellingen. Grafiek 13 Bestemming van de bedrijfstakken (% in totaal), België, 2010 Bron: Planbureau, Guidea © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 18 Het belang van rechtstreekse levering aan de consument is het hoogst in de horeca (de detailhandel is vergelijkbaar: 94% van de productie wordt afgenomen door consumenten). Bij de marktdiensten is gemiddeld 27% van de output bestemd voor consumptie door 9 huishoudens, in de bouwnijverheid 1% , landbouw 13%, energiesector 18%. De horeca kent, na de niet-marktdiensten, het kleinste aandeel leveringen aan andere bedrijfstakken. In de landbouw is bijna 70% van de productie bestemd voor gebruik in andere bedrijfstakken. In de marktdiensten is dit gemiddeld 46%. In horeca is dit 20%. Het aandeel van de uitvoer als bestemming is relatief klein in de horeca, maar groter dan bij de bouwnijverheid en de niet-marktdiensten. Gevolg: de horecasector is zeer nauw verweven met de finale bestedingen van consumenten, maar veel minder met de vraag vanuit andere sectoren. De horeca staat aan het einde van de productieketen en aan het begin van de consumentenvraag. Evoluties in bestedingsgedrag zal de horeca als eerste voelen. Anderzijds is de horeca relatief afgezonderd van evoluties die andere bedrijfstakken treffen. Levering aan consumenten De verwevenheid van de horecasector met de consumentenbestedingen komt ook tot uiting wanneer we de bestedingen uitsplitsen per bedrijfstak. Gezinnen spenderen 5,4% van hun consumptie aan horecaproducten. Dit komt na de detailhandel die 11,4% van alle consumentenuitgaven voor haar 10 rekening neemt. Bestedingen in de horeca zijn belangrijker dan bestedingen in de voedingsindustrie en de energiesector. Grafiek 14 Belangrijkste consumentenuitgaven naar bedrijfstak (% totale uitgaven), België, 2010 Bron: Planbureau, Guidea 9 Bouwen en verbouwen door huishoudens worden gecategoriseerd onder de investeringen. Investeringen nemen 54% van de output in de bouwnijverheid voor hun rekening. Dit zijn voornamelijk investeringen door huishoudens en overheid. Bedrijfsinvesteringen zitten vervat in de levering aan andere bedrijfstakken. 10 Dit betreft de rechtstreekse aankopen van gezinnen bij de nationale voedingsindustrie. Een groot deel van de voedingsmiddelen wordt door de gezinnen aangekocht bij de groot- en detailhandel. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 19 Levering aan bedrijfstakken De horeca levert 20% van haar output aan andere bedrijfstakken. In absolute bedragen is de groothandel de grootste afnemer, gevolgd door reisbureaus en de bedrijfstak ‘ vervoer en opslag’. Elk van deze bedrijfstakken koopt voor ruim 200 miljoen € aan horecaproducten. Een ander beeld krijgen we bij het beschouwen van het relatieve belang of aandeel van horecaproducten in het productieproces van de verschillende bedrijfstakken. Hierbij bereken we het aandeel van aankopen bij de horeca in de totale aankopen van de desbetreffende bedrijfstak. Reisbureaus doen 20% van hun aankopen bij de horeca. Daarna volgen onderwijs met 5,6% van de totale aankopen, verenigingen 4,9%, luchtvaart 4,3%. Horecaproducten nemen in deze laatste sectoren een niet onbelangrijke hap uit hun budget. Tabel 8: Top 5 bedrijfstakken die beroep doen op horecaproducten, absoluut en relatief, België, 2010 Absoluut Miljoen € Groothandel Reisbureaus Opslag en vervoer Rechtskundige en boekhoudkundige diensten Gezondheidszorg Relatief % eigen intermediair verbruik 20,0% 5,6% 4,9% 297 231 225 Reisbureaus Onderwijs Verenigingen 193 Luchtvaart 4,3% 184 Creatieve sector 4,0% Bron: Planbureau, Guidea 2 Oorsprong van horecaproducten Hier bekijken we de samenstelling van het productieproces in de horeca. Centraal staat de vraag welke inputs de horeca gebruikt. Tabel 9 geeft een overzicht van de inputstructuur van de Belgische horeca. Bijna de helft (49%) van de inputs koopt horeca aan bij andere binnenlandse sectoren (binnenlands intermediair verbruik). 10% koopt ze dan weer aan in het buitenland (invoer). 22% besteedt ze aan beloning van de werknemers, 15% aan exploitatie-overschot en gemengd inkomen. De laatste 3% besteedt ze aan het betalen van belastingen. Dit is de som van productgebonden (btw, accijnzen e.a.) en niet-productgebonden belastingen (onroerende voorheffing, milieubelastingen 11 e.a.) . Tabel 9: Oorsprong van horecaproducten, absoluut en relatief, België, 2010 Totale output Binnenlands intermediair verbruik Beloning werknemers Exploitatie-overschot en gemengd inkomen Invoer Belastingen Miljoenen € 13730 6711 3083 2098 1369 468 Bron: Planbureau, Guidea 11 Zie deel ‘Definities’. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca % totale input 100% 49% 22% 15% 10% 3% 20 Onderstaande grafiek vergelijkt de productiestructuur van verschillende bedrijfstakken. Grafiek 15 Samenstelling productieproces bedrijfstakken (% totaal), België, 2010 Bron: Planbureau, Guidea Een vergelijking met de inputstructuur van andere sectoren leert ons het volgende: het aandeel binnenlands intermediair verbruik is relatief hoog in de horeca. Het aandeel is gemiddeld 38% in de marktdiensten. Enkel de landbouw en de bouwnijverheid maken relatief meer gebruik van binnenlandse inputs, respectievelijk 55% en 61%. Voor de energiesector, de detailhandel en de industrie is het aandeel binnenlands verbruik lager, respectievelijk met 30%, 36% en 37% . Het aandeel van de lonen is met 22% van de output in de horeca even hoog als in de marktdiensten. In de industrie en de bouwnijverheid nemen lonen respectievelijk 16% en 13% van de output voor hun rekening. De niet-marktdiensten kennen een loonaandeel van 59%, de landbouw van 4%. 12 Het aandeel van de invoer is na de niet-marktdiensten het laagste van de beschouwde sectoren. Het aandeel is net iets hoger in de landbouw, bouwnijverheid en de marktdiensten. De energiesector en de industrie voeren ruim 40% van hun inputs in. Het aandeel belastingen is het grootst bij de horecasector. Product- en niet-productgebonden belastingen vertegenwoordigen 3,4% van de horeca-output, dubbel zo veel dan bij de markten niet-marktdiensten. Bij de overige sectoren zijn deze belastingen nihil of zelfs negatief. De horecasector doet dus een sterk beroep op de binnenlandse sectoren tijdens het productieproces. Volgende tabel geeft een overzicht van de voornaamste sectoren waarop de horeca een beroep doet tijdens haar productieproces. 12 De Belgische horeca kent een klein handelstekort van 83 miljoen €: ze voert voor 1369 miljoen € in en voert voor 1286 miljoen € uit. De invoer betreft vooral voedingsmiddelen, terwijl de uitvoer vooral bestemd is voor consumptie door buitenlandse reisbureaus. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 21 Tabel 10: Oorsprong van horecaproducten per bedrijfstak, absoluut en relatief, België, 2010, voornaamste bedrijfstakken Bedrijfstak Miljoen € % intermediair verbruik Voedingsindustrie 2453 37% Groothandel 1058 16% Immobiliën 655 10% Financiële diensten (incl 413 6% verzekeringen en pensioenfondsen) Rechtskundige en boekhoudkundige 370 6% diensten Arbeidsbemiddeling en 367 5% personeelsvoorziening Landbouw 149 2% Bouwnijverheid 146 2% Energie 144 2% Bron: Planbureau, Guidea De aankopen van inputs gebeurt bij uitstek bij de voedingsindustrie en de groothandel. Samen leveren zij ruim de helft van het intermediair verbruik. Immobiliën is ook relatief belangrijk met 10% van het intermediair verbruik. Daarnaast doet de horecasector nog beroep op financiële diensten en rechtskundige en boekhoudkundige diensten, elk goed voor 6% van het intermediair verbruik. 3 Vergelijking met de buurlanden We vergelijken de bestemming en oorsprong van de horeca output tussen de verschillende buurlanden. Bestemming van horeca (output) Tabel 11: Bestemming van horecaproducten (% totaal), België versus buurlanden, 2010 België Duitsland Frankrijk Nederland Consumptie 71 85 84 57 Andere bedrijfstakken 20 7 16 33 Uitvoer 9 8 0 10 Bron: Eurostat, Guidea De vraag vanuit andere bedrijfstakken naar horecaproducten is het hoogst in Nederland. Daar wordt één derde van de horeca-output geleverd aan andere bedrijfstakken. In Frankrijk en Duitsland is dit beduidend minder. België situeert zich in het midden. Het belang van rechtstreekse afname door consumenten is het hoogst in Duitsland en Frankrijk en het laagst in Nederland. België situeert zich opnieuw in het midden. De uitvoer als bestemming van horeca-output is nagenoeg even belangrijk in België, Duitsland en Nederland. Het is verrassend afwezig in Frankrijk. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 22 Oorsprong van horeca (input) Tabel 12: Oorsprong van horecaproducten (% totaal), België versus buurlanden, 2010 Intermediair verbruik Lonen Winst/gemengd inkomen Invoer Belastingen België 49 22 Duitsland 46 30 Frankrijk 41 34 Nederland 37 28 15 17 17 21 10 3 6 1 5 2 10 3 Bron: Eurostat, Guidea De Belgische horeca heeft het grootste aandeel binnenlands intermediair verbruik: Belgische horeca koopt verhoudingsgewijs het meest aan bij de binnenlandse bedrijfstakken. Bovendien doet België samen met Nederland het meest aankopen in het buitenland. Dit is logisch want het zijn twee kleine open economieën. Duitsland en Frankrijk zijn twee grote economieën waar internationale handel relatief minder belangrijk is . Daarnaast betaalt de Belgische horeca samen met Nederland verhoudingsgewijs meer (product- en niet-productgebonden) belastingen dan Duitsland en Frankrijk. Het aandeel van de lonen (voor werknemers) in het productieproces is het laagst in België. Dit strookt met de hogere tewerkstellingsaandelen van de horeca in de buurlanden (zie 2.3), maar blijft opmerkelijk gezien de hogere loonkost per eenheid product in België (zie rapport ‘Arbeidskosten in de horeca: vergelijking met sectoren en landen’, Guidea 2015). Het aandeel winst (inclusief lonen van zelfstandigen) is ook het laagst in België. Dit is opmerkelijk gezien het groter aandeel zelfstandigen in België (zie rapport ‘Arbeidskosten in de horeca: vergelijking met sectoren en landen’, Guidea 2015). © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 23 Gecumuleerd belang van horeca In het eerste deel van deze studie bestudeerden we het directe belang van de horeca voor de Belgische economie. Zo berekenden we het aandeel van de horeca in de toegevoegde waarde en de tewerkstelling. Dit levert echter een onvolledig beeld op. Via de verwevenheid met andere sectoren heeft de horecasector een bredere impact op de Belgische economie dan deze maatstaven doen vermoeden. Tijdens haar productieproces doet de horeca een beroep op andere sectoren. Dit zorgt voor afgeleide productie in de toeleverende sectoren. De som van deze directe en indirecte (afgeleide) productie noemen we de gecumuleerde productie. Eenzelfde redenering geldt voor de werkgelegenheid: via de afgeleide productie zorgt de horecasector voor werkgelegenheid in de toeleverende sectoren (en omgekeerd). Het gecumuleerde economische belang van de horeca houdt rekening met de door de horeca beïnvloede productie en werkgelegenheid in de toeleverende sectoren. De verhouding tussen de gecumuleerde (directe en indirecte) effecten en de directe effecten wordt omschreven als multiplicators. Ze vormen een relatieve maatstaf die aangeven in welke mate het directe effect wordt versterkt als men rekening houdt met de indirecte effecten bij de toeleveranciers. De meest gebruikte multiplicators zijn outputmultiplicators, inkomensmultiplicators en tewerkstellingsmultiplicators (Planbureau 2010). 1 Productie De productiemultiplicator geeft de verhouding weer tussen de gecumuleerde productie van een bedrijfstak en zijn directe productie. “Hoe hoger deze verhouding, die per definitie groter of gelijk is aan 1, hoe meer de productie van het betrokken product leidt tot afgeleide productie in alle branches van de economie en eventueel ook in de bedrijfstak van oorsprong, via een terugkeereffect.” (NBB 2005). De productiemultiplicator bedraagt 1,83 in de horeca in vergelijking met een gemiddelde van de Belgische economie van 1,59. Dit betekent dat de productie van één euro in horeca bijkomend 0,83 € genereert in de rest van de economie. Per euro productie in de horeca wordt er dus uiteindelijk 1,83€ geproduceerd in de gehele Belgische economie. De hoogste multiplicators vinden we terug in de bouwnijverheid (2,16) en de laagste multiplicator in het onderwijs (1,13). Voor een overzicht van de verschillende bedrijfstakken en hun multiplicators, verwijzen we naar tabel 4 in de appendix. Grafiek 16 geeft de hoogte en de sectorale samenstelling van de productiemultiplicators voor verschillende sectoren weer. De hoogte van de kolom geeft de waarde van de multiplicator weer. Dat is de totale productie die in de economie als geheel wordt voortgebracht door één eenheid productie in de vermelde bedrijfstak. De verticale as begint vanaf 1 en geeft dus enkel de afgeleide productie weer. De verdeling over de verschillende bedrijfstakken van de afgeleide effecten geven we weer door verschillende kleuren. De rode balk weerspiegelt de afgeleide effecten in de eigen sector. Door het gebruik van sectoraggregaten zijn deze effecten soms hoog. Zo zal de ene dienstensector beroep doen op een andere dienstensector, maar nemen we ze samen in de ‘dienstensector’. Afgeleide productie in de eigen sector kan ook ontstaan via een terugkeereffect doordat sectoren waarop een beroep gedaan wordt op hun beurt beroep moeten doen op de bedrijfstak van oorsprong. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 24 Grafiek 16 Productiemultiplicators en verdeling van afgeleide effecten Bron: Planbureau, Guidea Uit deze grafiek bemerken we het volgende: Alle afgeleide productie van de horeca komt nagenoeg volledig ten goede aan de andere sectoren. De horeca zorgt praktisch niet voor afgeleide productie (via terugkeereffecten) in de eigen sector. Dit contrasteert met bijvoorbeeld de bouwnijverheid waar de afgeleide productie in de eigen sector 0,46 bedraagt. Een euro extra vraag naar producten uit de bouwnijverheid zal niet alleen leiden tot extra productie bij toeleveranciers uit andere sectoren, maar deze toeleveranciers hebben op hun beurt nood aan extra bouwnijverheidsproducten om aan de extra vraag te voldoen. De belangrijkste afgeleide productie van de horeca situeert zich bij de marktdiensten (voornamelijk groothandel) en industrie (meer bepaald voedingsindustrie). Per euro extra vraag naar horecaproducten zal dit leiden tot 0,43€ extra productie in de marktdiensten (waarvan 0,11€ in de groothandel) en 0,25€ extra productie in de industrie (waarvan 0,21€ in de voedingsindustrie) Indien we rekening houden met de bijkomende toegevoegde waarde uit het afgeleide productieproces, dan stijgt het belang van de horeca voor de Belgische economie van 1,8% naar 2,2%. Het rechtstreekse belang van de horeca in de Belgische economie bedraagt 1,8%, haar 13 gecumuleerd belang 2,2% . Naar analogie met grafiek 1, rangschikken we dezelfde selectie van bedrijfstakken naar hun gecumuleerd aandeel in de Belgische economie. De grijze staaf geeft het gecumuleerd aandeel weer, de rood omlijnde staaf geeft het direct aandeel weer, zoals ook aangegeven in grafiek 1. De horeca blijft op dezelfde plaats in de rangschikking. De metaalindustrie is haar voorbijgestoken, terwijl de farmaceutische industrie nu kleiner is dan de horeca. 13 Voor deze berekening gebruiken we de inkomensmultiplicator die qua omvang vergelijkbaar is met de productiemultiplicator. De inkomensmultiplicator kijkt specifiek naar de effecten op toegevoegde waarde, terwijl de productiemultiplicator kijkt naar de effecten op de bredere output. De berekening gebeurt als volgt: direct aandeel in de toegevoegde waarde van de bedrijfstak vermenigvuldigd met de inkomensmultiplicator van de bedrijfstak en gedeeld door de inkomensmultiplicator van de gehele economie. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 25 Grafiek 17 Direct versus gecumuleerd aandeel in de Belgische economie, % 14 Bron: Planbureau, Guidea Een vergelijking met de buurlanden leert dat de productiemultiplicator van de Belgische horeca relatief hoog is. Met 1,83 is het beduidend hoger dan de 1,73 en 1,76 in respectievelijk Nederland en Duitsland. Frankrijk kent met 1,90 de hoogste multiplicator (Bron: Ernst & Young, The Hospitality Sector in Europe, sept 2013). 2 Tewerkstelling De horeca creëert meer afgeleide werkgelegenheid dan gemiddeld. Per miljoen € productie creëert horeca 15,6 arbeidsplaatsen, waarvan 10,9 arbeidsplaatsen in de horecasector zelf (directe werkgelegenheid) en 4,7 arbeidsplaatsen in de andere sectoren (indirecte werkgelegenheid of werkgelegenheid ter ondersteuning van de afgeleide productie). Grafiek 18 toont de hoogte en de sectorale samenstelling van de werkgelegenheidsmultiplicators (in aantal personen) voor de verschillende sectoren. De rode balk geeft de werkgelegenheid in de eigen sector weer. De tewerkstellingsmultiplicator (in aantal personen) in de landbouw (12,8) en bouwnijverheid (9,4) is lager. Voor de Belgische economie als geheel bedraagt de tewerkstellingsmultiplicator 9,5. De tewerkstellingsmultiplicator in de horeca is dus hoog. Niet enkel omdat het een arbeidsintensieve sector is maar ook omdat het relatief veel jobs genereert in de toeleverende sectoren. 14 Het gecumuleerd aandeel werd berekend door de inkomensmultiplicator van 2010 toe te passen op de marktaandelen van 2012. De multiplicators zijn enkel beschikbaar zijn op een detailniveau in 64 bedrijfstakken en niet op een geaggregeerd niveau van 38 bedrijfstakken. Daarentegen zijn de marktaandelen van het gedetailleerde niveau van 64 bedrijfstakken het laatst beschikbaar voor 2012. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 26 Grafiek 18 Werkgelegenheidsmultiplicators en verdeling van afgeleide effecten Bron: Planbureau, Guidea Bovenop de 149.900 jobs (cijfers van 2010!) die rechtstreeks tewerkgesteld zijn in de horeca, zorgt de horeca onrechtstreeks voor nog eens 62.551 extra jobs in andere sectoren. Dit is de bruto-impact van de sector op de totale werkgelegenheid. Om de netto jobimpact te kennen, moeten we ook rekening houden met de afgeleide werkgelegenheid die de overige bedrijfstakken in de horeca creëren. Van de 149.900 mensen die werken in de horeca zijn er 48.993 personen die indirect werken dankzij de vraag vanuit andere bedrijfstakken naar horecaproducten en diensten. Het netto-job effect van de horeca is dan 13.558 personen (de horeca creëert 62.551 jobs bij andere sectoren, terwijl 48.993 jobs in de horeca indirect in dienst staan van andere sectoren). De horeca in brede zin stelt dus geen 149.900 mensen (cijfer van 2010) te werk maar 163.458. Het aandeel van de horeca in de Belgische arbeidsmarkt stijgt hierdoor van 3,3% (directe werkgelegenheid in 2010) naar 3,6% (gecumuleerde werkgelegenheid). Volgende grafiek geeft de netto indirecte jobcreatie van de verschillende sectoren weer. De industrie en de bouwnijverheid creëren het grootste aantal jobs buiten hun eigen sector. Dit is vooral ten koste van de dienstensector waarvan de werkgelegenheid in sterke mate afhangt van de vraag vanuit andere bedrijfstakken. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 27 Grafiek 19 Netto indirecte jobcreatie (duizenden personen), België, 2010 Bron: Planbureau, Guidea Met een netto afgeleide jobcreatie van 13.558 personen doet de horeca beter dan gemiddeld (netto afgeleide jobcreatie voor de gehele economie is immers nul). Het is hiermee vergelijkbaar met de metaal- en farmaceutische industrie, de bedrijfstak van het wetenschappelijk onderzoek en de olieraffinage. De bouwnijverheid spant de kroon met 136.010 afgeleide jobs, gevolgd door de voedingsindustrie en de handel met respectievelijk 115.019 en 108.702 extra jobs. We verwijzen naar tabel 5 in de appendix voor een overzicht van de netto afgeleide jobcreatie per bedrijfstak. 3 Kostenstructuur van de horeca In het vorige deel zagen we dat 49% van het productieproces in de horeca bestaat uit binnenlands intermediair verbruik, 10% uit invoer, 20% uit lonen etc. Het intermediair verbruik zijn de inputs die de horeca aankoopt bij andere bedrijfstakken. Deze inputs zijn op hun beurt ook samengesteld uit een component intermediair verbruik aangekocht bij andere bedrijfstakken, invoer, lonen etc. We kunnen zo teruggaan in iedere fase van het productieproces en nagaan hoe de aangekochte inputs zijn samengesteld uit de componenten van lonen, winst, belastingen etc. Een voorbeeld ter verduidelijking. Het rechtstreekse belang van de lonen in de horecasector bedraagt 22,5% van de output. Het produceren van de inputs die de horeca aankoopt bij andere bedrijven vereist echter ook arbeid. Indien we rekening houden met de arbeid bij toeleverende bedrijfstakken dan stijgt het aandeel van de lonen tot 37,8% van de output, een toename van net geen 70% in verhouding tot het oorspronkelijke aandeel van de lonen. Over het gehele productieproces heen bestaat het eindproduct van de horeca voor 37,8% uit lonen, 27,9% uit invoer, 16,9% uit winst (inclusief loon van zelfstandigen), 13,4% uit verbruik van vaste activa en 4,0% uit belastingen © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 28 Tabel 13: Directe en gecumuleerde kostenstructuur, Horeca, België, 2010 Directe Gecumuleerde Verhouding structuur structuur 0 Intermediair verbruik 48,9 0 1,7 Lonen 22,5 37,8 2,8 Invoer 10,0 27,9 Winst/gemengd 1,9 8,7 16,9 inkomen 2,0 Vaste activa 6,5 13,4 Niet-productgebonden 1,2 belastingen min 3,4 4,0 subsidies Bron: Planbureau, Guidea Dit perspectief wijst op het belang van evoluties in de toeleverende bedrijfstakken. De prijs van het eindproduct wordt niet enkel beïnvloed door de evoluties van de componenten in de eigen sector, maar ook door evoluties in andere sectoren betrokken in het productieproces. Zo bepaalt de loonevolutie in de eigen sector voor 22,5% de eindprijs, maar loonevoluties uit andere sectoren zijn bijna even bepalend en nemen 15,3% van de eindprijs voor hun rekening. Hetzelfde geldt voor wijzigingen in de overige componenten: winstmarges, belastingen, etc. Op basis van tabel 13 bemerken we dat het aandeel invoer verdrievoudigt. Terwijl de horeca voor 10% rechtstreeks beroep doet op het buitenland stijgt dit tot 27,9% indien rekening gehouden wordt met de invoer bij de toeleverende bedrijfstakken. De component niet-productgebonden belastingen min subsidies verschilt weinig van de directe structuur. Het gewicht van winst/gemengd inkomen en het verbruik van vaste activa verdubbelen nagenoeg elk. Grafiek 20 vergelijkt de gecumuleerde kostenstructuur van de verschillende bedrijfstakken. Grafiek 20 Samenstelling kostenstructuur (%) België, 2010 Bron: Planbureau, Guidea © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 29 Wanneer we de horeca vergelijken met deze bedrijfstakken bemerken we het volgende: . Het aandeel van lonen in de gecumuleerde kostenstructuur (37,8%) is na de nietmarktdiensten het hoogste van de beschouwde sectoren. In de marktdiensten nemen lonen 35,5% van alle kosten voor hun rekening, in de bouwnijverheid 32,3%, in de industrie 26,2%. Het aandeel van de product- en nietproductgebonden belastingen (3,4%) is in de horeca het hoogste van alle beschouwde sectoren. Bij de marktdiensten is dit gemiddeld 2,5%, in de bouwnijverheid 1,4% terwijl het zo goed als afwezig is in de industrie en energiesector en zelfs negatief in de landbouwsector. De invoer bedraagt 27,9% van de output. Dit is hoger dan de markt- en niet-marktdiensten en lager dan de overige sectoren. Het aandeel verbruik vaste activa is gemiddeld: lager dan in de marktdiensten en de landbouw, maar hoger dan de andere sectoren. Het aandeel winst/gemengd inkomen is ook gemiddeld: lager dan in de marktdiensten, landbouw en bouwnijverheid, hoger dan de energie, industrie en niet-martkdientsen. © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 30 Appendix Tabel 1: Categorieën van bedrijfstakken op basis van de nomenclatuur NACE-BEL P64 Categorie Bouwnijverheid Marktdiensten NACE-codes 01-03 05-09 19 35-39 10-33 (behalve 19) 41-43 45-82 Niet-marktdiensten 84-97 Landbouw Energie Industrie Bedrijfstakken Landbouw, bosbouw, visserij Winning van delfstoffen Cokes en geraffineerde aardolieproducten Productie en distributie van elektriciteit, gas en water Verwerkende nijverheid (behalve raffinage) Bouwnijverheid Handel, Horeca Vervoer en communicatie Financiële instellingen Onroerende goederen, verhuur en diensten aan bedrijven Vrije beroepen Openbaar bestuur Onderwijs Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening Gemeenschapsvoorzieningen, sociaal-culturele en persoonlijke diensten, en particuliere huishoudens met werknemers Bron: Planbureau, Guidea © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 31 Tabel 2: Rangschikking bedrijfstakken (uitsplitsing in 38 bedrijfstakken) naar hun aandeel in de totale toegevoegde waarde van de Belgische economie Aandeel in TGW Bedrijfstak Belgische economie (%) GG Groot- en detailhandel; reparatie van auto's en motorfietsen 12,6 LL Exploitatie van en handel in onroerend goed 8,7 MA Rechtskundige en boekhoudkundige dienstverlening, hoofdkantoren, adviesbureaus, 8,1 architecten en ingenieurs; technische testen en toetsen OO Openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen PP Onderwijs KK Financiële activiteiten en verzekeringen FF Bouwnijverheid HH Vervoer en opslag QA Menselijke gezondheidszorg NN Administratieve en ondersteunende diensten QB Maatschappelijke dienstverlening CE Vervaardiging van chemische producten CA Vervaardiging van voedingsmiddelen, dranken en tabaksproducten CF Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten II Verschaffen van accommodatie en maaltijden DD Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht JC Informaticadiensten en dienstverlenende activiteiten op gebied van informatie JB Telecommunicatie CH Vervaardiging van metalen in primaire vorm en van producten van metaal, exclusief machines en apparaten SS Overige diensten CG Vervaardiging van producten van rubber en kunststof en van anderen nietmetaalhoudende minerale producten CK Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen n.e.g. CL Vervaardiging van transportmiddelen EE Distributie van water; afval- en afvalwaterbeheer en sanering AA Landbouw, bosbouw en visserij CC Houtindustrie, vervaardiging van papier en papierwaren, drukkerijen JA Uitgeverijen, audiovisuele diensten en uitzendingen MC Reclamewezen en marktonderzoek; overige gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten CM Vervaardiging van meubelen en overige industrie, reparatie en installatie van machines en apparaten RR Kunst, amusement en recreatie CI Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten CB Vervaardiging van textiel, kleding, leer en producten van leer CD Vervaardiging van cokes en geraffineerde aardolieproducten CJ Vervaardiging van elektrische apparatuur MB Speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied TT Huishoudens als werkgever; niet-gedifferentieerde productie van goederen en diensten door huishoudens voor eigen gebruik BB Winning van delfstoffen Bron: NBB.Stat, Guidea © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 7,9 7,1 6,0 5,6 5,5 5,1 4,1 2,6 2,1 2,1 1,9 1,8 1,8 1,6 1,6 1,5 1,4 1,1 1,1 1,0 0,9 0,8 0,8 0,8 0,7 0,7 0,7 0,5 0,5 0,4 0,4 0,4 0,1 0,1 32 Tabel 3: Rangschikking bedrijfstakken (uitsplitsing in 38 bedrijfstakken) naar hun aandeel in de werkgelegenheid (aantal personen) Aandeel in Bedrijfstak werkgelegenheid (%) GG Groot- en detailhandel; reparatie van auto's en motorfietsen OO Openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen MA Rechtskundige en boekhoudkundige dienstverlening, hoofdkantoren, adviesbureaus, architecten en ingenieurs; technische testen en toetsen PP Onderwijs NN Administratieve en ondersteunende diensten QA Menselijke gezondheidszorg FF Bouwnijverheid QB Maatschappelijke dienstverlening HH Vervoer en opslag II Verschaffen van accommodatie en maaltijden KK Financiële activiteiten en verzekeringen SS Overige diensten CA Vervaardiging van voedingsmiddelen, dranken en tabaksproducten CH Vervaardiging van metalen in primaire vorm en van producten van metaal, exclusief machines en apparaten AA Landbouw, bosbouw en visserij JC Informaticadiensten en dienstverlenende activiteiten op gebied van informatie CG Vervaardiging van producten van rubber en kunststof en van anderen nietmetaalhoudende minerale producten CL Vervaardiging van transportmiddelen CE Vervaardiging van chemische producten CC Houtindustrie, vervaardiging van papier en papierwaren, drukkerijen CM Vervaardiging van meubelen en overige industrie, reparatie en installatie van machines en apparaten MC Reclamewezen en marktonderzoek; overige gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten RR Kunst, amusement en recreatie TT Huishoudens als werkgever; niet-gedifferentieerde productie van goederen en diensten door huishoudens voor eigen gebruik CK Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen n.e.g. CB Vervaardiging van textiel, kleding, leer en producten van leer JB Telecommunicatie EE Distributie van water; afval- en afvalwaterbeheer en sanering LL Exploitatie van en handel in onroerend goed CF Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten JA Uitgeverijen, audiovisuele diensten en uitzendingen DD Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht CJ Vervaardiging van elektrische apparatuur CI Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten MB Speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied CD Vervaardiging van cokes en geraffineerde aardolieproducten BB Winning van delfstoffen Bron: NBB.Stat, Guidea © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 13,0 9,5 9,1 8,4 7,9 6,6 6,1 6,0 5,3 3,3 2,8 2,6 2,1 1,9 1,3 1,2 1,1 1,0 1,0 0,9 0,9 0,9 0,9 0,8 0,8 0,6 0,6 0,6 0,6 0,5 0,5 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0,1 33 Tabel 4: Multiplicators van de finale vraag in 2010 Productie multiplicator in miljoen euro per miljoen euro finale vraag naar binnenlandse productie Producten van de landbouw en de jacht; diensten in verband met deze activiteiten Producten van de bosbouw en diensten in verband met de bosbouw Vis en andere visserijproducten; producten van de aquacultuur; ondersteunende diensten in verband met de visserij Steenkool en bruinkool; ruwe aardolie en aardgas; metaalertsen; andere delfstoffen; ondersteunende diensten in verband met de winning van delfstoffen Voedingsmiddelen; dranken; tabaksproducten Textiel; kleding; leder en producten van leder Hout, houtwaren en kurkwaren, met uitzondering van meubelen; vlechtwerk en mandenmakerswerk Papier en papierwaren Diensten in verband met drukken en het opnemen Cokes en geraffineerde aardolieproducten Chemische producten Farmaceutische basisproducten en farmaceutische bereidingen Werken van rubber of kunststof Andere niet-metaalhoudende minerale producten Metalen in primaire vorm Werken van metaal, andere dan machines, toestellen en werktuigen Informaticaproducten, elektronische en optische producten Elektrische apparatuur Machines, apparaten en werktuigen, n.e.g. Auto’s, aanhangwagens en opleggers Andere transportmiddelen Meubelen; andere industrieproducten Reparatie en installatie van machines, apparaten en werktuigen Elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht Natuurlijk water; behandeling en distributie van water Afvalwaterafvoer, zuiveringsslib; inzameling, verwerking en verwijdering van afval, terugwinning; sanering en ander afvalbeheer Burgerlijke en utiliteitsbouw, gebouwen; weg- en waterbouw(kundige werken); gespecialiseerde bouwwerkzaamheden Groot- en detailhandel in en diensten in verband met reparatie van auto’s en motorfietsen Groothandel, met uitzondering van de handel in auto’s en motorfietsen Detailhandel, met uitzondering van de handel in auto’s en motorfietsen Vervoer te land en vervoer via pijpleidingen Vervoer over water Luchtvaart Opslag en vervoerondersteunende diensten Post- en koeriersdiensten Verschaffen van accommodatie; eet- en drinkgelegenheden Uitgeverijdiensten Productie van films en van video- en televisieprogramma’s, geluidsopnamen en muziekuitgeverijen; uitzending van radio- en televisieprogramma’s Telecommunicatie Computerprogrammering, advisering en aanverwante diensten; diensten op het gebied van informatie Financiële diensten, met uitzondering van verzekeringen en pensioenfondsen Verzekeringen en pensioenfondsen, met uitzondering van verplichte sociale verzekeringen Ondersteunende financiële diensten en verzekeringen Exploitatie van en handel in onroerend goed (excl. toegerekende © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca Werkgelegenheids multiplicator in aantal arbeidsplaatsen per miljoen euro finale vraag naar binnenlandse productie 1,93 11,97 1,86 10,14 1,71 5,72 1,70 7,24 1,88 1,65 8,01 8,84 1,75 8,08 1,54 1,61 1,35 1,50 1,46 1,38 1,79 1,61 1,66 1,53 1,52 1,57 1,29 1,66 1,55 1,69 1,54 1,96 5,55 9,14 0,71 2,88 4,59 6,31 7,56 3,83 8,70 5,74 7,53 6,63 3,71 7,84 9,42 10,33 4,30 9,02 1,76 7,32 2,16 9,73 1,49 10,56 1,59 8,57 1,61 16,45 1,73 1,75 1,80 1,73 1,38 1,83 1,81 11,53 4,13 5,27 8,89 14,34 15,70 8,26 1,59 6,96 1,68 5,34 1,79 9,04 1,67 6,54 1,80 6,90 1,76 1,62 8,02 5,02 34 woninghuur) Rechtskundige en boekhoudkundige diensten; diensten van hoofdkantoren, advies op het gebied van bedrijfsbeheer Architecten en ingenieurs; technische testen en toetsen Speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied Reclame en marktonderzoek Andere vrije beroepen en andere wetenschappelijke en technische diensten; veterinaire diensten Verhuur en lease Arbeidsbemiddeling en personeelsvoorziening Reisbureaus, reisorganisatoren, reserveringsbureaus en aanverwante diensten Beveiligings- en opsporingsdiensten; diensten in verband met gebouwen; landschapsverzorging; administratieve en ondersteunende diensten ten behoeve van kantoren en andere zakelijke dienstverlening Openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen Onderwijs Menselijke gezondheidszorg Tehuizen; maatschappelijke diensten waarbij geen onderdak wordt verschaft Creatieve diensten, kunst en amusement; bibliotheken, archieven, musea en andere culturele diensten; loterijen en kansspelen Sport, ontspanning en recreatie Verenigingen Reparatie van computers en consumentenartikelen Andere persoonlijke diensten Totale economie Bron: Planbureau © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 1,58 12,55 1,79 1,50 1,98 11,39 9,57 7,84 1,93 17,59 1,66 1,20 6,34 31,35 1,56 5,40 1,78 20,49 1,29 1,13 1,52 15,49 16,03 13,24 1,34 24,93 1,67 13,92 1,75 1,79 1,70 1,62 1,59 15,09 12,22 19,77 29,56 9,50 35 Tabel 5: Rangschikking bedrijfstakken (uitsplitsing in 38 bedrijfstakken) naar netto afgeleide jobcreatie (aantal personen) Netto afgeleide Bedrijfstak jobs (aantallen) FF Bouwnijverheid CA Vervaardiging van voedingsmiddelen, dranken en tabaksproducten GG Groot- en detailhandel; reparatie van auto's en motorfietsen QA Menselijke gezondheidszorg LL Exploitatie van en handel in onroerend goed CE Vervaardiging van chemische producten OO Openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen QB Maatschappelijke dienstverlening CL Vervaardiging van transportmiddelen DD Productie en distributie van elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht KK Financiële activiteiten en verzekeringen CK Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen n.e.g. CH Vervaardiging van metalen in primaire vorm en van producten van metaal, exclusief machines en apparaten CF Vervaardiging van farmaceutische grondstoffen en producten II Verschaffen van accommodatie en maaltijden MB Speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied CD Vervaardiging van cokes en geraffineerde aardolieproducten CM Vervaardiging van meubelen en overige industrie, reparatie en installatie van machines en apparaten JA Uitgeverijen, audiovisuele diensten en uitzendingen MC Reclamewezen en marktonderzoek; overige gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten JB Telecommunicatie JC Informaticadiensten en dienstverlenende activiteiten op gebied van informatie CB Vervaardiging van textiel, kleding, leer en producten van leer CI Vervaardiging van informaticaproducten en van elektronische en optische producten TT Huishoudens als werkgever; niet-gedifferentieerde productie van goederen en diensten door huishoudens voor eigen gebruik CJ Vervaardiging van elektrische apparatuur BB Winning van delfstoffen EE Distributie van water; afval- en afvalwaterbeheer en sanering SS Overige diensten CG Vervaardiging van producten van rubber en kunststof en van anderen nietmetaalhoudende minerale producten RR Kunst, amusement en recreatie PP Onderwijs HH Vervoer en opslag CC Houtindustrie, vervaardiging van papier en papierwaren, drukkerijen AA Landbouw, bosbouw en visserij MA Rechtskundige en boekhoudkundige dienstverlening, hoofdkantoren, adviesbureaus, architecten en ingenieurs; technische testen en toetsen NN Administratieve en ondersteunende diensten Bron: NBB.Stat, Guidea © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca 136010 115019 108702 61680 56722 47795 39361 26068 19512 19227 18236 18032 14678 14511 13558 13382 12007 10964 10223 7736 7635 7270 7013 1805 0 -108 -405 -570 -596 -2386 -5831 -6128 -15913 -21398 -23123 -345059 -365628 36 Bibliografie Federaal Planbureau, Analyse van de Horecasector in België, Februari 2011 EY, The Hospitality Sector in Europe. An assessment of the economic contribution of the hospitality sector across 31 countries, September 2013 NBB, Sectorale interdependenties en kostenstructuur van de Belgische economie: een toepassing van de input-outputtabellen, Economisch Tijdschrift, 2005 NBB, Quarterly National Accounts of Belgium. Methodological inventory. Description of sources and methods used. December 2007 © 2015 Guidea – Economisch belang van de horeca ©2015 Guidea - Kenniscentrum voor Toerisme en Horeca vzw Deze informatie werd met de grootste zorg samengesteld. Guidea, het Kenniscentrum voor Toerisme en Horeca vzw stelt zich echter niet aansprakelijk voor de juistheid van de aangeboden informatie. In geen geval is Guidea, het Kenniscentrum voor Toerisme en Horeca aansprakelijk voor enige directe of indirecte schade als gevolg van of in verband met de aangeboden informatie uit deze publicatie.