Eva Franck “Convergentie in het gedachtegoed van de Vlaamse politieke partijen: Waarheid of illusie?” PSW-paper 2005/7 Politieke Wetenschappen 2 Eva Franck studeerde Politieke Wetenschappen aan de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen van de Universiteit Antwerpen. Deze paper is ontstaan uit haar eindverhandeling voor het behalen van de graad van licentiaat in de Politieke Wetenschappen. Ze was wetenschappelijk medewerker bij het Centrum voor Sociaal Beleid – Herman Deleeck van de UA. Nu is ze verbonden aan de Opleidings– en Onderwijswetenschappen van de Universiteit Antwerpen. [email protected] 3 1. Inleiding Recent onderzoek wijst uit dat het kiesgedrag fundamenteel gewijzigd is. Mensen stemmen vandaag anders dan vroeger. Ten eerste stellen kiezers hun definitieve partijkeuze blijkbaar steeds langer uit. Uit onderzoek blijkt dat 20% van de kiezers uiteindelijk op een andere partij stemt dan waarop ze drie maanden ervoor van plan waren te stemmen. Zelfs 10% van het kiezerskorps kiest op de dag van de verkiezingen nog op een andere partij dan diegene waarvoor ze een week eerder nog een voorkeur hadden (Walgrave en Van Aelst, 2004). Ook verkiezingsonderzoek naar aanleiding van de federale verkiezingen van 2003 publiceerde gelijkaardige bevindingen. Bijna 30% van de kiezers bleek pas op de dag van de verkiezingen zelf of de dag ervoor de knoop door te hakken. Een kwart van het kiezerskorps besliste bovendien pas ‘in de loop van de campagne’ (Swyngedouw e.a., 2004). Een logisch gevolg van het uitstelgedrag van kiezers is dat het belang van campagnes en de mediaberichtgeving tijdens de campagnes toeneemt. Ten tweede beslissen kiezers niet alleen later voor wie ze zullen stemmen, ze zijn ook volatieler geworden: ze identificeren zich (niet langer) consequent met één partij, maar veranderen van verkiezing op verkiezing, of soms zelfs meerdere keren in de aanloop naar één verkiezing, van voorkeurspartij. Vanaf het begin van de jaren ’90 is de partijtrouw - het percentage kiezers dat bij twee opeenvolgende verkiezingen voor dezelfde partij stemt - gestaag gedaald. Daar waar midden jaren tachtig 86% van de kiezers hun partij touw bleven, bedroeg dit percentage in 1991 nog slechts 70%. In 1999 zakte het verder tot 65,8% (Swyngedouw, 1989: 112; Walgrave, 2001: 37). Ten derde blijkt ongeveer de helft van het Vlaamse electoraat tijdens één verkiezing op meerdere partijen te stemmen. Deze kiezers identificeren zich blijkbaar niet volledig met een partij. Hun stem is tijdelijk en voorwaardelijk: ze hangt af van specifieke beleidsterreinen of gaat uit naar politieke persoonlijkheden die tot verschillende partijen kunnen behoren (Swyngedouw en Billiet, 2002: 64). Dergelijke gesplitste stemmen kwamen bijvoorbeeld veel voor bij de gelijktijdige verkiezingen voor het Europese parlement en voor de Gewesten van 13 juni 2004. Verklaringen voor deze veranderingen in het kiesgedrag – laat beslissen, volatiel kiesgedrag en gesplitste stemmen –, kunnen op twee fronten gezocht worden. De oorzaak van het veranderde kiesgedrag kan men bij de ‘vraagzijde’ van de politiek zoeken, bij het kiezerskorps zelf. Misschien voelen kiezers zich verloren in een steeds veranderende postmoderne waardestrijd. Het feit dat men zich steeds moeilijker kan identificeren met een partij, kan het gevolg zijn van uiteenlopende primaire belangen tussen burger en partij: terwijl de maatschappij zich steeds meer rond postmoderne thema’s lijkt te mobiliseren, zijn de traditionele Vlaamse partijen nog steeds verankerd in een materiële belangstrijd 4 en weten ze zich niet goed op de nieuwe postmateriële thema’s te profileren. Ook een afname van groepsidentificatie door een toenemende individualisering draagt niet bij tot partij-identificatie (Swyngedouw, 1993: 85-86; Elchardus en Pelleriaux in Swyngedouw e.a., 1998: 201). Het veranderde kiesgedrag kunnen we echter ook verklaren vanuit de ‘aanbodszijde’ van de politiek. Misschien zijn mensen anders gaan kiezen, omdat partijen zich niet meer duidelijk profileren en het voor de kiezer dus moeilijker werd om de positie van politieke partijen in te schatten. In deze paper onderzoeken we de validiteit van deze tweede, mogelijke verklaring, die we de ‘convergentiehypothese’ noemen. Deze hypothese toetsen we aan de hand van een studie van de Vlaamse politieke partijen. Is het inderdaad zo dat het gedachtegoed van de Vlaamse politieke partijen niet duidelijk van elkaar te onderscheiden is, dat partijen zich niet volgens een ‘vaste’ ideologie profileren? Zijn er, kortom, goede redenen om te veronderstellen dat het veranderde kiesgedrag toe te schrijven is aan een steeds onduidelijker ideologische partijpolitieke profilering? Deze hypothese is alvast plausibel. Invloedrijke politologen wezen veertig jaar geleden al op het convergeren van het politieke gedachtegoed van partijen: Daniel Bell schreef ‘The End of Ideology’ (Bell, 1967) en Otto Kirchheimer had het over de omvorming van ideologische massapartijen tot catch-all partijen (Kirchheimer, 1966). Dat deze twee theorieën die de convergentiehypothese ondersteunen, in de maatschappelijke context van de jaren ’60 werden geformuleerd, is niet toevallig. Een verhoging van het welvaartsniveau kenmerkte deze periode. Dit leidde tot de democratisering van consumptiegoederen, waardoor vroegere maatschappelijk tegenstellingen geleidelijk weg konden ebben. Het begin van een ‘postmodern’ tijdperk, waarin de basisnoden vervuld waren en fundamentele tegenstellingen tussen arbeid en kapitaal vervaagden, temperde de ideologische verschillen. Bell noemde dit ‘het einde van de ideologie’ (Bell, 1976). Kirchheimer formuleerde zijn theorie over de organisatie van partijen vanuit dezelfde maatschappelijke context. Hij oordeelde dat het tijdperk van massapartijen – partijen met een immens ledenaantal afkomstig uit dezelfde maatschappelijke groep en met dezelfde ideologie – definitief verleden tijd was. Politieke partijen zouden zich vanaf het postmodernisme nog slechts profileren om zoveel mogelijk stemmen te halen van een zo breed mogelijk publiek in plaats van de belangen te behartigen van een specifieke ideologische achterban (Kirchheimer, 1966). De verificatie van de ‘convergentiehypothese’ is echter geen uitgemaakte zaak. Lipset en Rokkan’s theorie over democratische stabiliteit bijvoorbeeld, de zogenoemde “freezing hypothesis”, wijst juist op het tegendeel. In hun Party Systems and Voter Alignment verklaren Lipset en Rokkan het ontstaan van 5 partijsystemen als de institutionalisering van maatschappelijke tegenstellingen in de vorm van politieke partijen met conflicterend gedachtegoed. Zij argumenteren dat deze geïnstitutionaliseerde conflicten de partijconfiguratie en daarmee het partijlandschap bevroren hebben, vanwaar de naam ‘freezing hypothesis’ (Lipset en Rokkan, 1967). Een tweede, relatief recente uitdager van de convergentiethese is Andre Krouwel. Hij toetste Kirchheimers catch-all hypothese en moest concluderen dat de convergentie die Kirchheiemer voorspelde zich in België blijkbaar niet voordeed. Belgische politieke partijen zijn niet beduidend naar het centrum opgeschoven en evenmin legden ze niet consistent minder nadruk op hun traditioneel ideologisch gedachtegoed (Krouwel, 1999). In navolging van Krouwel gaat deze paper voor de Vlaamse politieke partijen na of de convergentiethese wel kan standhouden. Omdat de beschikbare data niet geschikt is om de feitelijke convergentie te meten, leggen we ons toe op het inventariseren van de divergentie. We dagen met andere woorden in deze paper de convergentiethese uit en stellen dat het gedachtegoed van de Vlaamse partijen op dit moment duidelijk van elkaar verschilt, en meer nog, dat deze verschillen ideologisch zijn. 2. Methodologie en operationalisering 2.1. Data en methodologie We toetsen de twee hypothesen aan de hand van twee datasets: gecodeerde partijprogramma’s en de databestanden van ‘Doe de Stemtest’1. Tot de gecodeerde2 verkiezingsprogramma’s behoren de programma’s van de vijf grootste Vlaamse partijen3 voor de opeenvolgende federale verkiezingen van 1 Doe de Stemtest werd ontwikkeld om kiezers in de aanloop naar de verkiezingen te begeleiden in hun stemkeuze. Bij de verkiezingen van 2003 en 2004 werd aan de politieke partijen gevraagd om een antwoord te geven op respectievelijk 80 en 142 stellingen. Op basis van deze antwoorden kan hun concrete positionering ten opzichte van de verschillende thema’s bepaald worden (Deschouwer en Nuytemans, 2005). 2 Deze partijprogramma’s werden gecodeerd door Michiel Nuytemans en Knut De Swert voor het onderzoek ‘Agendasetting in België’ aan de Universiteit van Antwerpen. (Onderzoeksgroep M2P) 3 Er wordt gewerkt met de volgende vijf Vlaamse partijen: Groen!, Sp.a, CD&V, VLD en Vlaams Belang. De Volksunie, latere opgesplitst in Spirit en NV.A die zich in leven hebben gehouden door de vorming van een kartel met respectievelijk Sp.a en CD&V, alsook Vivant in kartel met VLD, worden in dit onderzoek niet besproken. Voor de vijf grote Vlaamse partijen zullen er data gebruikt worden die afgeleid werden uit hun verkiezingsprogramma’s van 1991, 1995, 1999 en 2003. Zowel voor Spirit als voor de NV.A en Vivant is er voor deze periode te weinig vergelijkbaar materiaal voorhanden om de partijen in het onderzoek op te nemen. 6 1991, 1995, 1999 en 2003. De programma’s werden gecodeerd aan de hand van het Eurovoc-Codeboek, volgens de methodologie van Budge e.a. (Budge e.a., 1987): het is de bedoeling voor elke zin (of semi-zin) te bepalen over welk thema het handelt4. Zo kunnen we uitmaken hoeveel aandacht de partijen procentueel aan de verschillende thema’s schenken, of ze hierin onderling verschillen en of ze relatief meer aandacht besteden aan die thema’s die we verwachten vanuit hun ideologisch profiel. Voor de toetsing van deze laatste hypothese zullen we het ideologische profiel van elke partij bondig schematiseren. Bij de gecodeerde verkiezingsprogramma’s voegden we telkens voor elke partij de vier databestanden samen5: het rekenkundig gemiddelde bepaalt de gemiddelde aandacht per thema over de vier verkiezingen. Voor hypothese 1 gebruiken we alle 139 variabelen6. We willen immers onderzoeken of de partijen onderling verschillen qua aandacht voor de verschillende thema’s. Voor de verificatie van de tweede hypothese gebruiken we slechts 56 zorgvuldig geselecteerde thema’s. Hier willen we verifiëren of de partijen relatief meer aandacht schenken aan die thema’s waarvan we verwachten dat die tot hun traditioneel gedachtegoed behoren. Het databestand van “Doe de Stemtest” laat toe te analyseren welke positie de partijen innemen tegenover concrete thema’s. De “Stemtest” was een Tv4 Het Eurovoc-Codeboek bevat 139 thema’s of codes. Er is een groot verschil qua omvang tussen de partijprogramma’s van de verschillende partijen en tussen de verschillende partijprogramma’s van dezelfde partij. Om een idee te hebben met wat voor databestanden er gewerkt zal worden, sommen we even de lengte van de 20 gecodeerde partijprogramma’s op. Deze lengte varieert tussen 8p voor het verkiezingsprogramma van de VLD in 1991 en 234p voor dat van Agalev in 2000. Omdat we werken met percentages, is vergelijking tussen de partijen en tussen de programma’s mogelijk. Hieronder wordt het aantal pagina’s van de verkiezingsprogramma’s van de vijf partijen over de vier verkiezingen geschematiseerd: 5 Groen! Sp.a CD&V VLD Vlaams Belang 6 1991 20 144 54 8 24 1995 39 35 42 13 160 1999 81 17 119 86 140 2003 234 13 83 11 86 Het codeboek dat gebruikt werd voor de codering van de verkiezingsprogramma’s van 2003 bevat 12 variabelen meer dan het codeboek dat gebruikt werd voor de codering bij de drie voorgaande verkiezingen. Dit is enerzijds te wijten aan de toewijzing van nieuwe deelcategorieën. Vier variabelen kregen één extra categorie en twee variabelen twee extra categorieën. Anderzijds werd de variabele “criminaliteit” in 2003 opgesplitst in vijf onderdelen. Om toch een rekenkundig gemiddelde te kunnen berekenen van de vier databestanden werden de extra categorieën gewoon weggelaten, omdat vergelijking onmogelijk was. Daarnaast werd het rekenkundig gemiddelde berekend voor de variabele “criminaliteit” in 2003, waardoor ook deze terugviel tot één variabele. 7 programma dat voor de federale verkiezingen van 18 mei 2003 en de Vlaamse verkiezingen van 13 juni 2004 de kiezer wegwijs probeerde te maken in het aanbod van de politieke partijen. Het doel van de Stemtest is dus de kiezers de mogelijkheid te geven hun eigen opvattingen en overtuigingen te vergelijken met die van de opkomende politieke partijen. Terwijl we op basis van de verkiezingsprogramma’s kunnen onderzoeken welke thema’s de partijen belangrijk vinden, laten de data van de ‘Stemtest’ ons toe hun positie te bepalen ten opzichte van concrete issues. De Stemtesten van 2003 en 2004 legden in totaal respectievelijk 80 en 142 stellingen aan de partijen voor. Opnieuw gebruiken we alle stellingen van de twee stemtesten – met uitzondering van die stellingen waarop alle partijen hetzelfde antwoord gaven – om de onderlinge verschillen tussen de partijen te bepalen. Zo weerhouden we in totaal 146 stellingen waarop minstens één van de vijf voor ons relevante partijen afwijkend antwoordde7. In navolging van Coffé (2005: 89-99) maken ook wij gebruik van Stemtest-gegevens om de ideologische profilering van de partijen te bepalen. Hier weerhouden we die 66 thema’s waarvan we verwachten dat die voor een bepaalde partij ideologisch geladen zijn. 2.2 Operationalisering van de partij-ideologie 2.2.1 Partij-ideologie De empirische toetsing van hypothese 2 – dat partijen zich ideologisch van elkaar onderscheiden – is enkel mogelijk, indien we eerst de partij-ideologieën definiëren en operationaliseren. Op basis van beginselverklaringen en vakliteratuur schetsen we voor elke partij de kern van hun ideologie. We moeten er ons wel voor behouden geen literatuur over partij-ideologie te gebruiken die gebaseerd is op een analyse van partijprogramma’s: de toetsing van de hypothesen zou dan immers via dezelfde bron gebeuren en uiteraard perfecte overeenstemming genereren. Ofwel gebruiken we literatuur die handelt 7 De stellingen van de Stemtest zijn overwegend dichotoom in de vorm van ‘bent u het eens met deze stelling of niet’. Telkens werd aan de categorie ‘eens’ de waarde 1 toegekende en aan ‘oneens’ de waarde 0. Toch zijn er een aantal stellingen waarvoor de antwoordcategorieën niet dichotoom waren. Deze werden gedichotomiseerd om de analyse te vergemakkelijken. De antwoordcategorie die het meest overeenkomt met ‘volledig eens’ kreeg de waarde 1 en de antwoordcategorie die het meest met ‘oneens’ overeenkomt, kreeg de waarde 0. De tussenliggende categorieën zijn van die aard dat ze akkoord gaan met één van de extremen, maar met een kleine nuancering erop. Deze kregen dan de waarde 0(1) indien ze meer naar ‘oneens’ neigen en de waarde 1(0) indien ze meer naar ‘eens’ neigen. Zo werden de categorieën gedichotomiseerd, zonder informatieverlies wanneer ze kwalitatief bekeken worden. 8 over de ideologie van de partijfamilies in het algemeen, ofwel baseren we de ideologische profilering op literatuur die partijprogramma’s van de betrokken partijfamilies in verschillende West-Europese landen vergelijkt. Ook baseren we de ideologische profilering op de beginselverklaringen van de partijen8. Deze documenten formuleren de meer duurzame standpunten van de partijen in kwestie. Partijen stellen bij hun oprichting een beginselverklaring op waarin de visie van de partij over mens en maatschappij beschreven staat. Een beginselverklaring verandert dan ook normaal niet zo vaak als een partijprogramma, dat de inzichten en standpunten over algemene thema’s vertaalt in concrete beleidsvoorstellen. De volgende tabellen vatten achtereenvolgens de kern van de ideologieën van Groen!, de Sp.a, CD&V, VLD en Vlaams Belang bondig samen. Tabel 1: Samenvatting van de ideologische profilering van Groen!9 De thema's waar Groen! volgens haar ideologie belang aan zou moeten hechten Universeel Welzijn a) Ontwikkelingshulp b) Internationale vrede en ontwapening c) Vrouwenrechten d) Rechten van etnische en raciale minderheden e) Milieu 8 De verwachte positionering van Groen! ten opzichte van deze thema's a) De neoliberale globalisering maakt de sterkeren nog sterker. Er moet een beter evenwicht komen tussen de arme en rijke regio's. Winst moet ondergeschikt worden aan sociale rechtvaardigheid. b) Een vredesbeleid dat steunt op conflictpreventie en ontwapening is nodig om universeel welzijn te kunnen bewerkstelligen. c) Groen! staat voor een samenleving met gelijke rechten voor alle groepen die erin leven. Een volledig gelijke behandeling van vrouwen hoort daarbij. d) Onze samenleving is multicultureel en mag dat blijven. e) Alle vormen van milieubehoud worden gesteund. De natuur is de basis voor het algemene welzijn van nu en later. De beginselverklaringen zijn voor drie van de vijf te onderzoeken partijen op hun webstek terug te vinden. Voor Sp.a en CD&V vinden we wel teksten op hun site terug die kunnen dienen als beginselverklaring, maar waarnaar er niet in die woorden gerefereerd wordt. Voor alle zekerheid werden deze partijen per mail aangeschreven en via deze weg werden de juiste documenten doorgespeeld. De beginselverklaring van Sp.a werd in oktober 1999 opgesteld en die van de CD&V in 2003 bij hun naamsverandering. Voor de drie andere partijen dateert de beginselverklaring van hun laatste partijvernieuwing. Het Vlaams Belang heeft met zijn beginselverklaring van 9 november 2004 dus de meest recente. Die van Groen! dateert van 15 november 2003, toen Agalev zich tot Groen! omdoopte en die van de VLD werd laatst vernieuwd in 1992. 9 Bronnen: Groen! (15/11/2003), Richardson en Rootes (1995), Swyngedouw (1999), Hooghe (2004), Gallagher e.a. (2001), Dierickx (2004). 9 f) Milieu versus Economie g) Gezondheid f) De economische ontwikkeling is belangrijk voor het welvaartsniveau, maar op geen enkele manier mag de economie een gevaar zijn voor het milieu. Bij alle maatregelen primeert ecologie op economie. g) In de eerste plaats wordt er gekeken naar de oorzaken van gezondheidsproblemen. Milieu is de basis voor een goede gezondheid. Tabel 2: Samenvatting van de ideologische profilering van de Sp.a10 De thema's waar de Sp.a volgens haar ideologie belang aan zou moeten hechten a) Gelijkheid b) Welvaartsstaat c) Gemengde economie De verwachte positionering van de Sp.a ten opzichte van deze thema's a) Gelijkheid moet voor iedereen, zonder uitzondering, gelden. Deze gelijkheid geldt niet alleen hier en nu, maar ook internationaal en voor de toekomst. Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid opnemen. b) De gemeenschap moet toezien op de kwaliteit van de publieke goederen. De belastingen zorgen voor een herverdeling tussen rijk en arm. De economische welvaartsverdeling zorgt voor het belangrijkste conflict in de samenleving. We moeten er ook voor zorgen dat de welvaartstaat betaalbaar blijft in de toekomst. De zwakkere groepen in de samenleving moeten door de gemeenschap gesteund worden en de sociale zekerheid moet worden uitgebouwd. Speciale aandacht voor de vergrijzing en de betaalbaarheid van de pensioenen in de toekomst. c) De vrije markt biedt geen oplossing voor alles en is niet zaligmakend. De zwakkeren blijven hieronder lijden. Indien de vrije markt niet leidt tot gelijkheid, moet ze worden ingeperkt. Tabel 3: Samenvatting van de ideologische profilering van de CD&V11 De thema's waar de CD&V volgens haar ideologie belang aan zou moeten hechten De verwachte positionering van de CD&V ten opzichte van deze thema's a) De menselijke persoon a) De mens is een spirituele persoonlijkheid. De menselijke kenmerken staan centraal. Elke mens zonder uitzondering van religie, ras of leeftijd leeft in solidariteit die gebaseerd is op het gedeelde menszijn. 10 11 Bronnen: Hagopian (1985), Dierickx (2004), Sp.a (2003). Bronnen: Hagopian (1985), Dierickx in Hanley (1994), CD&V (2003a), CD&V (2004b). 10 b) Gezin c) Moraliteit b) Het gezin is de hoeksteen van de maatschappij en moet beschermd worden door een specifieke gezinspolitiek, omdat dit liefdevol samenlevingsverband de mens de mogelijkheid geeft zich ten volle te ontplooien. c) Elke mens verdient respect met al zijn talenten en zwakheden. Elk menselijk leven is uniek en het leven op zich moet met zorg behandeld worden. Al wat dit menselijke leven kan bedreigen, moet geregulariseerd en gecontroleerd worden. Tabel 4: Samenvatting van de ideologische profilering van de VLD12 De thema's waar de VLD volgens haar ideologie belang aan zou moeten hechten a) Individuele vrijheid b) Minimale staat 12 De verwachte positionering van de VLD ten opzichte van deze thema's a) De vrijheid, zowel de politieke als de economische, wordt centraal gesteld. Elk individu bezit een aantal fundamentele vrijheden die door niemand genegeerd kunnen worden, zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid om zich te verenigen in een verband naar keuze, ed. De politiek mag maar ingrijpen op een beperkt deel van het maatschappelijke leven en dient zich niet te bemoeien met privéaangelegenheden. b) De macht van de staat moet beknot worden door deregulering en privatisering. De middelen die de staat gebruikt voor openbare diensten, namelijk de belastingen, kunnen daardoor dalen. Niemand kan worden gedwongen meer voor de overheid te werken dan voor zichzelf. De staat mag enkel daar ingrijpen waar de vrije markt de vrijheid van burgers bedreigt door bijvoorbeeld armoede of invaliditeit. De sociale zekerheid moet eenvoudiger en doorzichtiger. Bronnen: Von Beyme (1985), Hagopian (1985, Thijs en Van Brempt (2001), VLD: Durven vernieuwen (1992), Gallagher e.a. (2001). 11 Tabel 5: Samenvatting van de ideologische profilering van het Vlaams Belang13 De thema's waar het Vlaams Belang volgens De verwachte positionering van het Vlaams haar ideologie belang aan zou moeten Belang ten opzichte van deze thema's hechten a) Het Vlaams Belang, dat een Vlaamse partij is, definieert dit nationalisme als Vlaams nationalisme. De culturele identiteit van Vlaanderen moet gewaarborgd blijven, a) Nationalisme zowel de taal als de cultuur in de brede zin van het woord. Uiteindelijk moet Vlaanderen onafhankelijk worden om de etnische zuiverheid te garanderen. b) Afwijzing van de multiculturele samenleving die de (hier Vlaamse) b) Xenofobie nationaliteit bezoedelt. Buitenlanders moeten dus terug naar hun land van herkomst. Onze wetten en cultuur heersen in het eigen land. c) Elke burger van eigen land heeft rechten en vrijheden die door de overheid gewaarborgd moeten worden. Recht op veiligheid staat centraal, waardoor de c) Recht en Orde misdaad met harde hand aangepakt moet worden. Nultolerantie ten opzichte van criminaliteit. Afkeer van postmaterialistische cultuur. d) Het gezin is de hoeksteen van de d) Gezin samenleving en zorgt voor het voortbestaan van de culturele gemeenschap. 2.2.2 Positionering van de partij-ideologieën We gebruiken de breuklijnentheorie om te bepalen hoe het gedachtegoed van de partijen ten opzichte van elkaar verhouden. Deze theorie van Lipset en Rokkan was baanbrekend in de late jaren ‘60 en is nog steeds bruikbaar om de configuratie van partijsystemen te verklaren (Lipset en Rokkan, 1967). Een breuklijn wordt doorgaans gedefinieerd als een diepe en duurzame tegenstelling die doorheen de maatschappij loopt en waarbij groepen met totaal andere visies op fundamentele maatschappelijke en politieke kwesties telkens opnieuw tegenover elkaar komen te staan naar aanleiding van concrete dossiers. Daarenboven kan men bij een maatschappelijk conflict slechts van een breuklijn spreken wanneer de diepe waardetegenstellingen ook verhard en uitgekristalliseerd zijn in organisaties en strijdgroepen die zich rond die breuklijn ontwikkelen (Walgrave, 2001: 5). Om van een breuklijn te spreken, moeten de tegenstellingen geïnstitutionaliseerd zijn. De ontwikkeling van 13 Bronnen: Hainsworth (2000), Mudde (2000), Swyngedouw e.a. (1993), Vlaams Belang (14/11/2005). 12 politieke partijen die zich op bepaalde thema’s steeds weer tegenover elkaar plaatsen en verschillende groepen van de bevolking op die thema’s kunnen mobiliseren, maakt dus dat we van een breuklijn kunnen spreken. In Vlaanderen zijn er vier relevante breuklijnen: de communautaire, de levensbeschouwelijke en de sociaal-economische als traditionele breuklijnen en de nieuwere sociaal-culturele breuklijn. Via de ideologische profilering kunnen we de partijen tegenover elkaar positioneren op deze 4 breuklijnen. Dit echter wel onder voorbehoud: we beschikken namelijk niet over cijfermateriaal, zodat de exacte afstand tussen de partijen niet te bepalen is. De literatuur verschenen over de vraagzijde van de politiek – via surveyonderzoek vraagt men het electoraat de partijen volgens hun subjectief aanvoelen op de breuklijnen te plaatsen (Swyngedouw, 1993; Deschouwer, 1987; e.a.) – laat wel toe de positionering cijfermatig te bepalen. Deze informatie kunnen we in dit onderzoek echter niet gebruiken, omdat we net de objectieve positionering van de partijen willen onderzoeken, los van hoe het electoraat dit aanvoelt. Daarom gebruiken we vanuit de ideologische profilering van de partijen te voorspellen welke partijen zich op de breuklijnen als extremen tegenover elkaar plaatsen, zonder aan deze positionering een afstand toe te schrijven. De communautaire breuklijn bundelt thema’s van territoriale en linguïstische aard. Vandaag draait deze breuklijn vooral over de autonomie van Vlaanderen versus solidariteit tussen alle Belgen. We kunnen verwachten dat het Vlaams Belang zich positioneert tegenover de Sp.a. Het Vlaams Belang benadrukt de onafhankelijkheid van Vlaanderen en de rechten van de Nederlandstalige gemeenschap, terwijl de Sp.a juist de nadruk legt op solidariteit en gelijkheid. Ruimer geïnterpreteerd, betekent dit ook solidariteit en gelijkheid voor alle Belgen. Ook de ideologie van Groen! staat hier tegenover die van het Vlaams Belang. Groen! ijvert namelijk voor een gelijke behandeling van alle groepen in onze samenleving, dus ook van de Franstalige burgers. De levensbeschouwelijke breuklijn is de tweede voor Vlaanderen relevante breuklijn. Een levensbeschouwelijke samenleving stellen we hier gelijk met een samenleving gebaseerd op christelijke waarden: niet enkel de katholieke godsdienst is hier relevant, ook thema’s over het wezen van de menselijke persoon (abortus, euthanasie, ed.) en hun samenlevingsverbanden horen erbij. Voor alle thema’s kunnen we CD&V en Vlaams Belang aan de ene zijde verwachten en VLD en Groen! aan de andere zijde. CD&V beschouwt het menselijke leven als uniek en onaantastbaar en het gezin is onbetwistbaar hoeksteen van de samenleving. Het Vlaams Belang deelt deze visie over mens en gezin, maar beperkt zijn aandacht tot de Vlaamse gemeenschap. Groen! en de VLD daarentegen laten alle mensen en individuen vrij in de keuzes die ze maken, ook wanneer het gaat om gezinssamenstelling en de menselijke persoon. Deze partijen positioneren zich ook op vlak van godsdienst tegenover een christelijke samenleving. VLD benadrukt vrijheid voor iedereen, alsook 13 godsdienstvrijheid. Deze partij benadrukte ook steeds de scheiding tussen kerk en staat. Groen! wil onze samenleving multicultureel houden en pleit voor tolerantie ten opzichte van andere godsdiensten. De Sp.a wordt traditioneel als vrijzinnig bestempeld. Deze partij ziet de economische welvaart als belangrijkste conflict, over religiegrenzen heen. De sociaal-economische breuklijn is de derde traditionele breuklijn. Deze breuklijn komt voort uit de Industriële Revolutie: het is een fundamenteel conflict tussen arbeid en kapitaal dat blijft voortbestaan en zich nu vertaalt in het conflict tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers. We verwachten dat vooral de Sp.a en de VLD zich hierop profileren. De belangen die ze verdedigen staan haaks op elkaar. De Sp.a ziet de staatsinmenging in de economie als ideaal om de ongelijkheid tussen de burgers te neutraliseren. De VLD echter aanvaardt slechts de meest minimale staatinmenging. De sociaal-culturele breuklijn tenslotte zullen we naar het voorbeeld van Flanagan en ook Swyngedouw (1993: 96-101) in drie delen opdelen. De thema’s van deze nieuwere breuklijn zijn zo uiteenlopende dat ze moeilijk onder één noemer te vatten zijn. Ten eerste maken we het onderscheid tussen een libertaire versus autoritaire visie. Ten tweede onderscheiden we een materialistische visie tegenover een postmaterialistische. Het laatste deel onderscheidt de verschillende visies ten opzichte van migranten. Dit laatste thema behoort ontegensprekelijk tot de sociaal-culturele tegenstelling, maar kan niet ondergebracht worden in een andere categorie. De literatuur en de beginselverklaringen laten ons toe de ideologie van Groen! voor de drie delen tegenover die van het Vlaamse Belang te plaatsen. Laten we nu kijken of de data de hypothesen bevestigen. Op basis van de verkiezingsprogramma’s kunnen we toetsen of onze Vlaamse partijen van elkaar verschillen in de thema’s die ze belangrijk vinden en of de thema’s die ze belangrijk achten diegene zijn die we volgens hun ideologie mogen verwachten. Op basis van de Stemtest-data kunnen we toetsen of onze Vlaamse partijen zich onderscheiden van elkaar in de standpunten die ze innemen ten opzichte van concrete beleidsvragen en of ze die standpunten innemen die we hen volgens hun ideologie mogen toeschrijven. 14 3. Onderzoeksresultaten 3.1 Verkiezingsprogramma’s: Verschillen onze Vlaamse partijen van elkaar in de thema’s die ze belangrijk vinden? Tabel 6 geeft ons eerst de Pearson correlaties tussen de verschillende partijen. Deze statistische maat zegt ons welke partijen meer dan wel minder met elkaar overeenstemmen en welke partijen dus veel dan wel weinig van elkaar verschillen. We gebruiken in deze stap de Pearson correlatiemaat, omdat de data van de verkiezingsprogramma’s op rationiveau gemeten zijn: het gemiddelde percentage aandacht van de verschillende partijen voor de 139 codes of thema’s van het Eurovoc-codeboek. Uit de onderstaande tabel kunnen we afleiden dat alle partijen in dit opzicht toch heel wat gemeen hebben. Dit zou echter te wijten kunnen zijn aan de manier waarop de verkiezingsprogramma’s opgemaakt worden. De theorie rond agendasetting leert ons dat zowel de politieke partijen, het publiek als de media elkaar beïnvloeden en thema’s bij elkaar op de agenda plaatsen. Externe factoren beïnvloeden met andere woorden de partijen bij het opstellen van hun programma’s: ze kunnen niet enkel rekening houden met hun eigen ideologische thema’s, maar dienen rekening te houden met alle thema’s die op dat moment in de maatschappij ‘leven’. Dat zou kunnen verklaren waarom partijen in dit opzicht globaal niet zó sterk van elkaar verschillen. In alle verkiezingsprogramma’s komen vrijwel alle prominente thema’s aan bod, waardoor de verschillen gedeeltelijk vervagen. Toch zien we dat de mate waarin de verschillende thema’s aan bod komen wel degelijk verschilt tussen de partijen. De theorie van agendasetting indachtig, interpreteren we de correlatiecoëfficiënten met alle voorzichtigheid: we kunnen dus geen uitspraken doen over het exacte verschil tussen de partijen, wel over welke partijen het meest, dan wel het minst, van elkaar verschillen in de aandacht die ze schenken aan de verschillende thema’s. Zo noteren we de laagste correlatie van 0,314 tussen Groen! en het Vlaams Belang. Ook de correlatie tussen Sp.a en het Vlaams Belang is zeer laag. De hoogste correlaties komen voor tussen CD&V en Sp.a enerzijds (0,786) en CD&V en VLD anderzijds (0,785). Het is opvallend dat het Vlaams Belang met alle partijen erg lage correlaties heeft, behalve met de Vlaamse Liberalen. De VLD heeft een correlatie van 0,7 met het Vlaams Belang, wat hoger is dan de correlatie tussen Groen! en Sp.a, twee partijen die tot de linkerzijde van het partijlandschap behoren. 15 Tabel 6: Pearsons correlatiecoëfficiënten voor de samenhang tussen de verschillende partijen wat hun aandacht betreft voor de verschillende thema's van het Eurovoc-codeboek (N = 139)14 Groen! Sp.a CD&V VLD VB Groen! 1 Sp.a 0,686** 1 CD&V 0,623** 0,786** 1 VLD 0,459** 0,622** 0,785** 1 VB 0,314** 0,398** 0,580** 0,703** 1 Een tweede maatstaf is de sommatie van het absolute verschil per thema tussen de verschillende partijen, gedeeld door twee. Hoe hoger het resultaat, hoe meer de partijen met andere woorden van elkaar verschillen. Tabel 7 geeft de resultaten weer. De interpretatie ligt niet voor de hand: een maximale differentiatie tussen twee partijen zou betekenen dat het percentage in tabel 7 zou kunnen oplopen tot 100%. Dit valt namelijk voor wanneer twee partijen 100% van hun aandacht aan totaal verschillende thema’s of codes schenken. Laten we dit even verduidelijken met een fictief voorbeeld: indien bijvoorbeeld Groen! al z’n aandacht zou vestigen op de eerste 70 thema’s of codes en 0% aandacht aan de overige 69 codes en bijvoorbeeld de Sp.a doet net het omgekeerde, dan is de absolute differentiatie gelijk aan 200%, omdat elke partij 100% van zijn aandacht te verdelen heeft15. Vandaar de correctie om de maat door twee te delen. Ook hier doen we enkel uitspraken over hoe verschillende partijen meer, dan wel minder, van elkaar verschillen. Tabel 7: Sommatie van de percentages die het absolute verschil per thema tussen de verschillende partijen weergeven (N = 139) Groen! Sp.a CD&V VLD VB 14 Groen! 0,00% Sp.a 34,11% 0,00% CD&V 35,16% 30,01% 0,00% VLD 45,22% 38,06% 28,11% 0,00% VB 41,41% 45,64% 37,53% 35,10% 0,00% **. Correlatie is significant tot op 0.01 We moeten hier wel melden dat de sommatie van de aandacht voor de verschillende thema’s per partij niet exact gelijk is aan 100%. Dit is enerzijds te wijten aan het feit dat er gewerkt werd met het gemiddelde percentage van vier opeenvolgende verkiezingsprogramma’s en er dus vier maal afgerond werd naar 1/100. Anderzijds werden er in de codering van 2003 een aantal items weggelaten om vergelijking mogelijk te maken en om het gemiddelde te kunnen berekenen. Een maximale differentiatie zou dus hier iets minder dan 100% zijn, afhankelijk van de partijen die men vergelijkt. 15 16 We zien de hoogste waarden boven de 45% verschijnen tussen Groen! en de VLD en ook tussen de Sp.a en het Vlaams Belang. Uit de positionering op de breuklijnen echter verwachten we een lage samenhang tussen VLD en Sp.a enerzijds en tussen het Vlaams Belang en Groen! anderzijds. We moeten dan ook steeds onthouden dat we het percentage aandacht per thema vergelijken en niet de positionering ten opzichte van deze thema’s. Vandaar kunnen we verwachten dat de partijen die zich tegenover elkaar op dezelfde breuklijn positioneren, meer aandacht spenderen aan hetzelfde soort thema’s. Toch stellen we ook tussen deze partijen een duidelijk verschil vast. Zonder uitspraken te doen over de significantie van het exacte verschil tussen de verschillende partijen, laten deze resultaten ons toch toe te besluiten dat de partijen van elkaar verschillen in de aandacht voor de verschillende thema’s van het Codeboek. We konden een duidelijk verschil vaststellen tussen Groen! en de Sp.a enerzijds en VLD en het Vlaams Belang anderzijds. Deze bevindingen lijken erop te wijzen dat de vastgestelde verschillen ideologische van aard zijn. Om daar een beter beeld op te krijgen en deze hypothese te toetsen, gaan we over tot een analyse van de breuklijnen. Uit de literatuur bleek namelijk dat de breuklijnen ideologieën tegenover elkaar plaatsen die zich op de overeenkomstige thema’s het meest differentiëren. 3.2 Verkiezingsprogramma’s: Kunnen we de thema’s die onze Vlaamse partijen belangrijk vinden, terugvoeren op hun ideologisch gedachtegoed? In dit deel onderzoeken we of de partijen die volgens de breuklijnentheorie elkaars ideologische tegenpolen zouden moeten zijn, inderdaad aan de thema’s van die breuklijn de meeste aandacht wijden. Laten we beginnen met de communautaire breuklijn. In het Eurovoc-codeboek is er slechts één variabele opgenomen die deze problematiek groepeert16. Uit de hoge percentages aandacht voor dit thema in grafiek 1, blijkt dat deze code goed overeenkomt met het communautaire thema. (De aandacht voor dit thema overschrijdt gemakkelijk de gemiddelde aandacht per thema, die gelijk is aan 0,72% voor 139 codes.) 16 Alle communautaire thema’s werden in het Eurovoc-codeboek gegroepeerd in één code, die zowel handelt over staatshervorming (bijvoorbeeld eventuele splitsing tussen Vlaanderen en Wallonië, maar vooral bevoegdheidsverdelingen, enz.), als over communautaire twisten (hetze rond Brussel, de faciliteitengemeenten, enz.). Deze code is met andere woorden zeer breed, maar behandelt het best de thema’s van de communautaire breuklijn. 17 Figuur 1: Gemiddeld percentage aandacht voor communautaire thema's in de verkiezingsprogramma's van 1991, 1995, 1999 en 2003 voor de 5 grootste Vlaamse partijen Communautaire Breuklijn 16% 13,78% 14% percentage 12% 10% 8% 5,36% 6% 4,10% 4% 2% 0,83% 1,27% Groen! SP.a 0% CD&V VLD VB Het Vlaams Belang profileert zich op dit thema, zoals verwacht, tegenover de Sp.a en Groen!. Het Vlaamse Belang hecht maar liefst gemiddeld 13,78 % van zijn aandacht aan het communautaire thema’s. Dit ligt in lijn met onze verwachting over de specifieke ideologische profilering van Extreem Rechts. Groen! en de Sp.a spenderen, zoals verwacht, beduidend minder aandacht aan dit thema dan de andere partijen. De thema’s van de levensbeschouwelijke breuklijn zijn minder duidelijk. We hadden ervoor gekozen dit thema breder te interpreteren dan enkel godsdienstig en nemen daarom, naast religie17, nog twee andere items op die we aan de Christelijke waarden kunnen koppelen: we nemen een code op die handelt over ‘gezin en familie’ en een code die ethische thema’s, zoals abortus, anticonceptie, 17 Hiermee moeten we om twee redenen echter wel oppassen. Ten eerste kan het thema ‘religie’ over geheel andere dingen gaan dan over het Christelijke geloof. Men zou het bijvoorbeeld ook kunnen hebben over de Islam en het Moslimfundamentalisme. Dit zou ertoe kunnen leiden dat het Vlaams Belang hieraan extra aandacht besteedt, zonder dat dit echt te maken heeft met de levensbeschouwelijke breuklijn zoals wij die omschreven hebben. Toch nemen we dit item op, omdat deze breuklijn wel het christelijke geloof en diens waarden centraal plaatst en de samenleving wordt volgens de Islam inderdaad op een geheel andere manier georganiseerd. Ten tweede is het moeilijk dit thema te associëren met de Christendemocratie, zeker die van de CD&V in Vlaanderen. Deze partij heeft er namelijk alles aan gedaan zich in onze geseculariseerde maatschappij te richten tot een breder electoraat en wil niet enkel de steeds kleiner wordende groep katholieken aanspreken. De CD&V schenkt in zijn vier verkiezingsprogramma’s 0% aandacht aan dit thema, waarschijnlijk juist om dit katholieke imago van zich af te schudden. 18 ed., groepeert.18 Deze thema’s weerspiegelen het best de christelijke waarden, die het gezin als de hoeksteen van de maatschappij beschouwen en aan het menselijke leven een eigen finaliteit toekennen. Figuur 2 toont het gemiddeld percentage aandacht die de verschillende partijen besteden aan deze drie thema’s. Opnieuw zijn de resultaten conform onze verwachtingen. Het Vlaams Belang en de CD&V positioneren zich op deze thema’s duidelijk tegenover de drie andere Vlaamse partijen. Figuur 2: Gemiddeld percentage aandacht voor Levensbeschouwelijke thema's in de verkiezingsprogramma's van 1991, 1995, 1999 en 2003 voor de 5 grootste Vlaamse partijen Levensbeschouwelijke Breuklijn: religie, gezinswaarden en ethische waarden 2,5% 2,26% 1,95% percentage 2,0% 1,5% 1,00% 1,0% 0,82% 0,68% 0,5% 0,0% Groen! SP.a CD&V VLD VB Gaan we nu over tot de derde breuklijn die voor Vlaanderen relevant is: de sociaal-economische breuklijn. We verwachten dat de Sp.a en de VLD zich hierop het sterkst profileren. Het Eurovoc-codeboek bevat zeer veel codes die sociaal-economische thema’s behandelen en we hebben er de 26 meest relevante uitgeselecteerd19. Het databestand dat we in deze fase gebruiken, laat ons enkel toe uitspraken te doen over de mate waarin de partijen van elkaar verschillen in het percentage aandacht voor verschillende thema’s, niet hoe ze zich ten opzichte van deze thema’s profileren. Zowel VLD als Sp.a zouden dus meer aandacht aan deze thema’s moeten wijden dan de andere partijen. Dit blijkt te kloppen. Het is duidelijk te merken dat het percentage van VLD en Sp.a boven dat van de andere partijen uitsteekt. Dat de drie andere partijen ook relatief veel 18 We zouden voor de levensbeschouwelijke breuklijn ook de organisatie van het onderwijs, dat in België door verschillende netten georganiseerd wordt en aanleiding heeft gegeven tot groot conflict, kunnen opnemen. In het Eurovoc-codeboek is echter geen thema opgenomen dat specifiek handelt over de organisatie van het onderwijs door de verschillende netten. Daarom laten we het thema onderwijs weg uit de schaal voor de levensbeschouwelijke breuklijn. 19 Een aantal van de sociaal-economische thema’s zijn bijvoorbeeld het economische beleid, het economische systeem, handel, overheidsinmenging in de economie, belastingen e.d. 19 aandacht besteden aan sociaal-economische thema’s is begrijpelijk, gezien het maatschappelijke belang ervan. Figuur 3: Gemiddeld percentage aandacht voor Sociaal-economische thema's in de verkiezingsprogramma's van 1991, 1995, 1999 en 2003 voor de 5 grootste Vlaamse partijen Sociaal-economische Breuklijn 35% 29,58% 30% percentage 25% 25,35% 21,43% 20,98% 20% 15,83% 15% 10% 5% 0% Groen! SP.a CD&V VLD VB Wanneer we de thema’s van de sociaal-economische breuklijn echter opsplitsen, blijkt de profilering van beide partijen duidelijker. Figuur 4 specificeert de ideologische thema’s van respectievelijk Sp.a en VLD. Als sterkste ideologische thema’s van de Sp.a hebben we gekozen voor de staatsinmenging in de economie, vier thema’s over het sociaal beleid en tenslotte die code die de armoede, sociale uitsluiting en sociale integratie samenvat. Voor de VLD hebben we gekozen voor een single issue: belastingen en belastingsvermindering. Dit zou voor de VLD een zeer belangrijk thema moeten zijn, omdat het de liberale visie weergeeft van een minimale staat. Figuur 4 toont de resultaten en bevestigt dat deze twee partijen inderdaad aan hun eigen ideologische thema’s opvallend meer aandacht besteden dan de overige Vlaamse partijen, met inbegrip van hun ideologische tegenpool. Figuur 4: Specifieke ideologische thema's voor de Sp.a en voor de VLD Specifiek ideologisch thema van de VLD: Belastingen 12,48% percentage 15% 10% 8,85% 7,70% 5,79% 6,14% 5% 0% Groen! SP.a CD&V VLD VB percentage Specifiek ideologische thema's van de Sp.a: Staatsinmenging, sociale beleid en sociale gelijkheid, armoede en sociale integratie 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% 5,23% 1,47% Groen! 1,76% 1,72% 0,94% SP.a CD&V VLD VB 20 De 4de breuklijn tenslotte die voor Vlaanderen relevant is: de nieuwe sociaalculturele breuklijn. In totaal weerhouden we 26 thema’s uit het EurovocCodeboek die de drie delen van deze breuklijn goed typeren. We verwachten dat de visie van Groen! zich voor elk van de drie delen telkens lijnrecht tegenover die van het Vlaams Belang plaatst. De eerste onderverdeling die we de libertairautoritaire tegenstelling noemen, behandelt aan de autoritaire pool vooral thema’s als veiligheid, openbare orde en criminaliteit. De libertaire pool onderscheidt zich hiervan door te proberen de maatschappij zo ongedwongen mogelijk te handhaven (figuur 5)20. De tweede tegenstelling is de materialistische visie versus de postmaterialistische. In onze postmaterialistische maatschappij legt men steeds meer nadruk op zelfontplooiing, op gezondheid en op de natuur die opnieuw centraal staat voor het behoud van het menselijke leven. Deze schaal zal de partijen proberen te onderscheiden die al dan niet veel aandacht besteden aan de nieuwe postmateriële waarden, als o.a. ontwikkelingshulp, maatschappelijke gezondheid en milieu (figuur 6)21. De derde dimensie geeft de visie van de partijen weer over het migrantenthema. We behandelen dit thema apart, omdat dit thema geen plaats vindt binnen één van de twee andere dimensies (figuur 7)22. Laten we de resultaten bekijken. percentage Figuur 5: Gemiddeld percentage aandacht voor Sociaal-culturele thema's (wat de libertair-autoritaire tegenstelling betreft) in de verkiezingsprogramma's van 1991, 1995, 1999 en 2003 voor de 5 grootste Vlaamse partijen (N = 8) 16% 14% 12% 10% 11,68% SP.a CD&V 14,88% VLD VB 8,87% 8% 6% 4% 2% 0% Groen! 20 12,10% 14,29% In totaal maken we dus een schaal met acht items, thema’s of codes voor deze tegenstelling. Voor deze tegenstellingen werden er 16 relevante codes gekozen. 22 Hiervoor gebruiken we twee codes. De ene groepeert alles over migranten en de integratie van migranten en de tweede code gaat over het asielbeleid. 21 21 Figuur 6: Gemiddeld percentage aandacht voor Sociaal-culturele thema's (wat de materialistische-postmaterialistische tegenstelling betreft) in de verkiezingsprogramma's van 1991, 1995, 1999 en 2003 voor de 5 grootste Vlaamse partijen (N = 16) 25% percentage 20% 19,30% 15% 10,74% 9,50% 10% 6,90% 4,54% 5% 0% Groen! SP.a CD&V VLD VB Figuur 7: Gemiddeld percentage aandacht voor Sociaal-culturele thema's (wat het migrantenthema betreft) in de verkiezingsprogramma's van 1991, 1995, 1999 en 2003 voor de 5 grootste Vlaamse partijen (N = 2) 10% 8,88% 7,03% percentage 8% 6% 4% 2% 2,89% 1,77% 0,49% 0% Groen! SP.a CD&V VLD VB Er zijn duidelijke verschillen wat het migrantenthema en de postmaterialistische thema’s betreft. Figuur 5 geeft echter minder duidelijke resultaten weer: de VLD spendeert bijna evenveel aandacht aan de acht ‘Law and Order’ thema’s als het Vlaams Belang. Ook de aandacht van de andere partijen voor deze thema’s overschrijdt gemakkelijk de gemiddelde aandacht voor 8 thema’s23. Toch is het duidelijk dat de VLD en het Vlaams Belang de uitschieters in de groep zijn24, terwijl Groen! er beduidend minder aandacht aan schenkt. 23 100 / 139 = 0.72 x 8 thema’s = 5.76 % De hoge score van de VLD in deze libertair-autoritaire schaal heeft vooral te maken met drie thema’s waaraan de VLD meer aandacht spendeert dan alle andere partijen, namelijk organisatie van justitie en politiek, publieke orde en het criminsaliteitsbeleid. Het is merkwaardig dat we in de verkiezingsprogramma’s van de VLD vanaf 1999 een sterke stijging vaststellen in de aandacht voor de drie bovenvermelde thema’s. De toegenomen aandacht in 1999 voor het criminaliteitsbeleid, publieke orde en de organisatie van justitie en politiek zouden we kunnen toeschrijven aan de Dutroux-crisis in 1996, toen we bij het volk een vertrouwensdeuk konden vaststellen vooral voor justitie en politie, maar ook voor de politieke actoren (Elchardus, M. en Smits, W., 1998). 24 22 De resultaten voor de twee andere dimensies liggen dan weer volledig in lijn met onze verwachtingen. Figuur 6 toont dat Groen! zich inderdaad duidelijk sterker profileert op postmaterialistische thema’s, terwijl het Vlaams Belang deze thema’s juist helemaal niet belangrijk acht. Dit bevestigt onze hypothese dat het Vlaams Belang zich als Extreemrechtse partij tegen de nieuwe postmateriële cultuur keert. Ook het migrantenthema bevestigt onze verwachtingen: de aandacht die het Vlaams Belang aan deze twee items schenkt, overtreft duidelijk dat van de andere partijen. 3.3 “Doe de Stemtest”: Verschillen onze Vlaamse partijen van elkaar in hun positionering ten opzichte van concrete issues? Bespreken we eerst de onderlinge percentages verschillende antwoorden. Voor elk koppel partijen werd er berekend hoeveel vragen ze verschillend beantwoordden. Op basis van deze maat kunnen we opnieuw weinig uitspraken doen over de feitelijke verschillen tussen de partijen. Wel spreekt het voor zich welke partijen veel, dan wel weinig, met elkaar gemeen hebben. Tabel 10 toont de resultaten. Tabel 8: Percentage 'verschillende antwoorden' tussen de verschillende partijen (N = 146) Groen! Spa CD&V VLD VB Groen! 0,00% Spa 33,11% 0,00% CD&V 58,78% 53,39% 0,00% VLD 55,41% 49,30% 37,84% 0,00% VB 78,38% 61,49% 49,30% 49,32% 0,00% Zoals we uit de analyse van de verkiezingsprogramma’s konden verwachten, vertonen ook in deze dataset Groen! en het Vlaams Belang het hoogste percentage verschillende antwoorden – maar liefst 78% van hun antwoorden verschilden van elkaar – en dat Groen! en de Sp.a enerzijds en CD&V en VLD anderzijds in hun antwoorden het meest overeenstemmen. Deze partijen die op de breuklijnen elkaars tegenpolen zijn, lijken duidelijk andere standpunten in te nemen. Voor Sp.a en VLD, die op de sociaal-economische breuklijn lijnrecht tegenover elkaar staan, lijkt dit echter niet te kloppen. We zullen dit in het volgende deel moeten verduidelijken, wanneer we aparte ideologische thema’s uitspitten. Enkel via deze weg kunnen we zien of de partijen waarvan we verwachtten dat die zich ideologisch tegenover elkaar zouden moeten positioneren, dit inderdaad doen op de thema’s die eigen zijn aan de breuklijn in kwestie. 23 Voor we echter overgaan tot de ideologische positionering, geven we ook voor deze datareeks een correlatiemaat weer. De correlatiecoëfficiënt van Pearson kunnen we hier echter niet gebruiken, omdat deze variabele niet op intervalniveau gemeten is. We gaan ervan uit dat de data van de Stemtest ordinaal is. De meeste stellingen hebben slechts twee antwoordcategorieën, maar toch houdt dit een rangorde in: antwoordcategorie 0 is steeds ‘oneens’ en antwoordcategorie 1 steeds ‘eens’. Ook zijn er enkele stellingen opgenomen met drie antwoordcategorieën in de vorm van ‘oneens’ – ‘eens of oneens, maar’ – ‘volledig eens’. Hier kunnen we zeker spreken van een rangorde. We hanteren daarom de correlatiecoëfficiënt Rho van Spearman. Tabel 9 geeft paarsgewijs de coëfficiënten weer voor de relatie tussen de partijen onderling. Dit geeft een ander beeld dan de vorige correlatiecoëfficiënten: de coëfficiënten voor de relaties tussen de partijen in deze dataset – de antwoorden op de stellingen van de Stemtest – liggen veel lager dan de relaties in het vorige deel. Toen hadden we de hoge correlaties verklaard aan de hand van de theorie rond agendasetting tussen media, burgers en politieke partijen: alle partijen behandelen vrijwel alle thema’s in hun verkiezingsprogramma’s, zelfs diegene die niet echt tot hun ideologisch gedachtegoed behoren. Daardoor zijn er vrijwel geen negatieve correlaties te verwachten. Hier zijn de eerder lage correlaties ook te verklaren: de stellingen van de Stemtest zijn zo opgesteld om maximaal te differentiëren tussen de partijen. Daarenboven hebben we enkel die stellingen weerhouden waarop ten minste één partij afwijkend antwoordde. Deze zeggen ons niets over de onderlinge differentiatie, maar we moeten er bij de interpretatie van de correlatiecoëfficiënten wel rekening mee houden. Opnieuw kunnen we vooral uitspraken doen over welke partijen het meest van elkaar verschillen, zonder de specifieke grootte van dit verschil te kunnen duiden. Tabel 9: Spearman correlatoecoëfficiënt voor de samenhang tussen de antwoorden van de verschillende partijen op de stellingen van de Stemtest (N = 146)25 Groen! Sp.a CD&V VLD VB Groen! 1 Sp.a 0,411** 1 CD&V -0,057 -0,002 1 VLD -0,001 0,138 0,231** 1 VB -0,536** -0,234** 0,091 0 1 Tabel 9 toont ons inderdaad negatieve correlaties. Een negatieve correlatie tussen twee partijen wil hier zeggen dat de partijen in kwestie op het grootste deel van de stellingen een verschillend antwoord gaven. Hoewel de correlaties over het algemeen vrij laag liggen en ook negatief kunnen zijn, kunnen we wel 25 **. Correlatie is significant tot op 0.01 24 nagaan welke partijen meer of minder met elkaar correleren of van elkaar verschillen. Opvallend is de hoge negatieve correlatie tussen Groen! en het Vlaams Belang van -0.54: deze twee partijen vertonen de hoogste significant negatieve correlatie. Geen ander koppel partijen verschilt of gelijkt zo sterk van of op elkaar in hun antwoorden. Wel dient opgemerkt dat er slechts vier coëfficiënten significant zijn: naast Groen! en het Vlaams Belang, die significant negatief correleren, correleren Groen! en de Sp.a het sterkst positief. Ook de CD&V correleert significant positief met de VLD. De Sp.a correleert dan weer significant negatief met het Vlaams Belang. Groen! en Sp.a enerzijds en CD&V en VLD anderzijds gaven dus significant vaker hetzelfde antwoord dan een verschillend. Groen! en de Sp.a enerzijds en het Vlaams Belang anderzijds gaven dan weer significant vaker een verschillend antwoord. Alle andere relaties zijn niet significant. Dit wil zeggen dat alle andere partijen onderling ongeveer evenveel wel dan wel niet hetzelfde antwoord gaven. We kunnen hieruit besluiten dat de partijen wel degelijk van elkaar verschillen in de posities die ze innemen ten opzichte van concrete issues. Uit bovenstaande resultaten blijkt opnieuw dat de partijen die zich op de breuklijnen tegenover elkaar plaatsen het sterkst in hun antwoorden verschilden, wat ons doet vermoeden dat de verschillen ideologisch zijn. We zullen deze hypothese verder toetsen aan de hand van 66 zorgvuldig gekozen ideologisch-geladen stellingen. 3.4 “Doe de Stemtest”: Is de manier waarop onze Vlaamse partijen zich positioneren ten opzichte van concrete issues ideologisch? In de laatste fase van de empirische analyse delen we de 66 weerhouden stellingen in schalen op, die de items van hetzelfde thema’s groeperen. We nemen enkel die thema’s op, waarvoor er in de Stemtesten van 2003 en 2004 samen voldoende stellingen voorkwamen. De schalen worden immers betrouwbaarder naarmate ze uit meerdere items zijn opgebouwd. 25 Tabel 10: Positionering van de Vlaamse partijen op ten opzichte van zeven ideologische thema’s. 26 Schaal Groen! Schaal 1. Pro autoritarisme en een harde aanpak van de criminaliteit ('Law and Order') (N = 9) 0/9 Schaal 2. Xenofobie, antimigranten standpunten en tegen de multi-culturaliteit 0/17 (N = 17) Schaal 3. Standpunten vóór een daling van 1/3 de belastingen (N = 3) Schaal 4. Milieu als onvoorwaardelijk goed voor de menselijke samenleving: milieu algemeen, maar ook fauna en flora (N = 12) 12/12 Schaal 5. Vlaamsgezinde standpunten, pro Vlaamse onafhankelijkheid en tegen solidariteit met Wallonië (N = 7) 0/7 Schaal 6. Standpunten in het voordeel van overheidsinmenging en herverdeling tussen rijk en arm in de samenleving (N = 9) 7/9 Schaal 7. Pro-Christelijke waarden: het gezin is de hoeksteen van de samenleving en aan het menselijke leven mag niet 3/9 geraakt worden (N = 9) Sp.a CD&V VLD VB 3/9 3/9 4/9 9/9 6/17 10,5/17 10/17 16,5/17 0/3 1/3 3/3 3/3 11/12 1,5/12 3,5/12 3/12 1/7 1,5/7 0,5/7 7/7 7/9 4/9 2/9 6/9 1/9 7/9 4/9 7/9 We verwachten dat de schalen 1, 2 en 5 tot de ideologische thema’s van Extreem Recht behoren. De bovenstaande resultaten bevestigen onze verwachtingen perfect. Het Vlaams Belang verklaart zich inderdaad op alle negen stellingen van schaal 1 voorstander van een harde aanpak van de criminaliteit en het versterken van de veiligheid. Ook ten opzichte van alle stellingen die peilen naar de houding tegenover migranten en asielzoekers, nemen ze zoals verwacht een antimigrantenstandpunt in27. Tenslotte profileert het Vlaams Belang zich duidelijk Vlaams nationalistisch. Deze partij neemt 26 Om een schaal met meerdere items te kunnen gebruiken om de positionering van de verschillende partijen op bepaalde thema’s te analyseren, moeten de stellingen (die de items zijn van de schaal) in dezelfde richting gecodeerd zijn. De schaal mag namelijk slechts één standpunt meten. Daarom werden 15 van de 66 stellingen gehercodeerd. Ook moeten we even stilstaan bij die stellingen die gedichotomiseerd moesten worden, omdat ze meer dan twee antwoordcategorieën bevatten in de vorm van ‘helemaal eens’, ‘eens maar of oneens maar’ en ‘helemaal oneens’. Om de antwoorden van deze stellingen op te nemen werd aan ‘helemaal oneens’ de waarde 0 toegekend, aan ‘helemaal eens’ de waarde 1 en de waarde 0.5 aan de middelste categorie. 27 Toch behaalt het Vlaams Belang op de antimigranten-schaal niet de volle 100%. Dit komt door de stelling: “België moet alle asielzoekers weigeren”. Alleen Groen! antwoordde op deze vraag volledig negatief en staat zelfs open voor economische vluchtelingen, terwijl alle andere partijen enkel politieke vluchtelingen willen ontvangen, zelfs het Vlaams Belang. 26 maar liefst voor elke stelling een pro-Vlaams standpunt in. Groen! daarentegen neemt voor deze drie schalen, zoals voorspeld, telkens een volledig tegengesteld standpunt in. Schaal 3 – standpunten vóór belastingsverlaging – is ideologisch een liberaal thema. Hoewel de schaal maar drie items bevat en dus niet echt betrouwbaar is, beantwoordden de Vlaamse liberalen de drie stellingen positief. Hoewel we voor de andere partijen weinig uitspraken kunnen doen wat deze schaal betreft, stellen we wel vast dat de Sp.a steeds tegengestelde standpunten inneemt. Ook schaal 4 is analoog onze verwachtingen. Groen! staat inderdaad positief ten opzichte van alle stellingen die het milieu centraal plaatsen in de samenleving. Ook de Sp.a profileert zich duidelijk vóór het milieubehoud, maar toch minder uitgesproken dan Groen!. Daarenboven kunnen we uit andere stellingen opmaken (die niet in de schalen zijn opgenomen, omdat we niet over voldoende stellingen beschikken voor die thema’s) dat Groen! duidelijk voor volksgezondheid, internationale veiligheid, vrouwenrechten en ontwikkelingshulp ijvert. Ook dit is conform onze verwachtingen. De twee laatste schalen bevestigen onze verwachtingen minder krachtig. Toch blijkt er ook hier geen twijfel over de positionering van de Sp.a enerzijds (schaal 6) en van de CD&V anderzijds (schaal 7). De Sp.a uit zich in schaal 6 inderdaad in het voordeel van staatsinmenging en een herverdeling van de rijkdom tussen arm en rijk. Hoewel deze partij zich niet eenzijdig opstelde ten opzichte van alle stellingen, is er toch een duidelijk verschil met de andere partijen. Groen! is de enige uitzondering, maar uit de analyse van hypothese 1 kunnen we afleiden dat deze twee partijen de hoogste correlaties vertonen. Sp.a en Groen! antwoordden beide op twee stellingen negatief. Wat niet uit de tabel afgeleid kan worden, is dat ze dit deden voor verschillende stellingen. De Sp.a sprak zich wel uit in overeenstemming met zijn ideogische positionering. We zien ook hier dat de VLD, zoals verwacht, de tegenpool van de Sp.a is. Tenslotte rest nog schaal 7. Deze schaal vat negen stellingen samen over de traditionele christelijke waarden. Ook hier bevestigen de resultaten onze verwachtingen: zowel CD&V als het Vlaams Belang spreken zich duidelijk positief uit over deze stellingen. 27 4. Besluit We vertrokken van de vaststelling dat het kiesgedrag fundamenteel gewijzigd is: kiezers stellen hun definitieve partijkeuze blijkbaar steeds langer uit, de politieke partijen krijgen te maken met een electoraat dat meer volatiliteit vertoont dan vroeger en kiezers kunnen zich blijkbaar niet volledig met een partij identificeren, waardoor partijen het moeilijk hebben kiezers permanent aan zich te binden. Een mogelijke verklaring van dit veranderde kiesgedrag zou gezocht kunnen worden bij de aanbodszijde van de politiek: bij de politieke partijen zelf. We wilden in deze paper onderzoeken of de Vlaamse politieke partijen op dit moment nog steeds duidelijk van elkaar verschillen, en of die verschillen dan ideologisch zijn. Indien we namelijk zouden vaststellen dat hun prioriteiten en standpunten niet (meer) sterk van elkaar te onderscheiden zijn, kunnen we inderdaad aannemen dat het voor de kiezer niet veel uitmaakt welke partij hun voorkeur wegdraagt en wordt zijn/haar wisselend stemgedrag begrijpelijk. Dat is de convergentiehypothese. Toch formuleerden we hier twee hypothesen die de convergentiethese uitdaagden. Politieke partijen hebben er namelijk zelf alle belang bij zich van elkaar te onderscheiden en een consistente visie naar het electoraat uit te dragen. We stelden dus dat het gedachtegoed van de Vlaamse partijen op dit moment nog sterk van elkaar verschilt en, meer nog, dat de onderlinge verschillen ideologisch bepaald zijn. We toetsten de hypothesen aan de hand van twee verschillende datasets en ze bleken te kloppen: ten eerste stelden we vast dat de Vlaamse politieke partijen onderling sterke verschillen vertonen, zowel qua aandacht voor verschillende thema’s in hun verkiezingsprogramma’s als wat de antwoorden op de stellingen van de Stemtest betreft. Ten tweede mochten we vaststellen dat de partijen hun traditioneel ideologische thema’s inderdaad meer aan bod laten komen in hun programma’s en dat ze zich tevens ten opzichte van concrete issues vrijwel volledig conform hun ideologie opstellen. Op basis van ons onderzoek kunnen we de desoriëntatie van het electoraat dus niet toeschrijven aan de aanbodszijde van de politiek. De Vlaamse politieke partijen onderscheiden zich blijkbaar nog wel degelijk van elkaar. Er bestaan dus politieke alternatieven. Het veranderde kiesgedrag zouden we dus door andere maatschappelijke ontwikkelingen moeten verklaren. Misschien is de vraagzijde van de politiek, het electoraat zelf, er wel deels verantwoordelijk voor: de kiezer van vandaag bepaalt zijn partijvoorkeur misschien meer dan vroeger op basis van eigen bevindingen en niet op basis van een groepsgevoel of gedeelde identiteit. De individualisering zou er bijvoorbeeld voor kunnen zorgen dat de partijbinding verzwakt en dat het persoonlijke ingevingen zijn die telkens weer de partijvoorkeur bepalen. Ook de ingewikkelde politieke structuur en cultuur van België – het federalisme, de coalitieregeringen, de besluitvorming ed. – zouden kunnen bijdragen tot een schijnbare convergentie in de ogen van het electoraat: een combinatie van het versnipperde partijlandschap en het 28 cordon sanitaire zou ervoor kunnen zorgen dat de regeringspartijen zich beleidsmatig moeilijk kunnen profileren. In onze pacificatiedemocratie, zoals politicoloog Arend Lijphart de democratie van Vlaanderen en België typeerde, zijn vele beslissingen compromissen. Om af te sluiten nog een woord over de gebruikte data. De documenten die we hier onderzochten, richten zich rechtstreekse tot het electoraat. Zowel in de verkiezingsprogramma’s als in de Stemtest besteden partijen dan ook extra aandacht aan hun profilering. Het zou daarom in deze context interessant zijn nog andere bronnen te onderzoeken: parlementaire debatten, verslagen uit commissievergaderingen, ed. Misschien komt de ware aard van de Vlaamse partijen in andere documenten nog meer tot uiting en vinden we daar wel convergentie. 29 Bibliografie BELL, D. (1967), The End of Ideology, New York: The Free Press, 474 p. BUDGE, I., ROBERTSON, D., HEARL, D. (ed.), (1987), Ideology, Strategy and Party Change: Spatial Analysis of post-war Election Programmes in 19 Democracies, Cambridge: Cambridge University Press, 494 p. CD&V: Christen-democratisch & Vlaams (2003a), Opdrachtverklaring: Vlaamse Christen-democraten, 1 p. CD&V: Christen-democratisch & Vlaams (2003b), Elke mens telt: Het Christendemocratische antwoord, 8 p. CLITEUR, P.B., VAN DER LIST, G.A. (1990), Filosofen van het Hedendaags Liberalisme, Kampen: Kok Agora, 156 p. COFFE, H. (2005), ‘Stemt het Extreemrechtse electoraat ideologisch?’ in Samenleving en Politiek, 12, 3: 89-99. DESCHOUWER, K. (1987), Politieke Partijen in België, Antwerpen : Kluwer, 147 p. DESCHOUWER, K., NUYTEMANS, M. (2005), ‘De Stemtest van de VRT: Een kijk in de keuken’ in samenleving en Politiek, 12, 3: 13-31. DEWACHTER, W. (1992), Besluitvorming in België, Leuven: Acco, 371 p. DIERICKX, G. (2004), Syllabus: Vergelijkende Politieke Beleidsvorming, Universiteit Antwerpen, 212 p. ELCHARDUS, M. en SMITS, W. (1998), ‘Vertrouwen: Het vertrouwen van de Vlamingen in Politiek, Overheid en Instellingen in tijden van Affaires’ in Vlaanderen Gepeild: De Vlaamse Overheid en Waardenonderzoek, Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap: Planning en Statistiek, 45-91. GALLAGHER, M., LAVER, M., MAIR, P. (2001), Representative Government in Modern Europe, New York: McGraw-Hill, 467 p. GROEN! (15/11/2003), Groen! Manifest voor een groen-progressief Project, http://www.groen.be/. HAGOPIAN, M.N. (1985), Ideals and Ideologies of Modern Politics, New York: Longman, 263 p. 30 HAINSWORTH, P. (ed.), (2000), The Politics of the Extreme Right: From the Margins to the Mainstream, London: Pinter, 322 p. HANLEY, D. (Ed.), (1994), Christian Democracy in Europe: A Comparative Perspective, Londen: Pinter Publishers, 222 p. HOOGHE, M. (2004), Naar een democratie zonder partijen? Crisis en transformatie van het partijsysteem, http://www.hiw.kuleuven.ac.be/ned/lessen/cursumateriaal/0405/hooghe.pdf. KIRCHHEIMER, O. (1966), ‘The Transformation of Western European Party System’ in Lapalombara, J., Weimar, M. (eds.), Political Parties and Political Development, (177-200), Princeton. KROUWEL, A. (1999), The Catch-all party in Western Europe: 1945-1990. A Study in arrested Developments, Academisch Proefschrift voor de Vrije Universiteit van Amsterdam, 320 p. LIPSET, S.M., ROKKAN, S. (1967), Party Systems and Voter Alignments: Cross-national Perspectives, New York: Free Press, 554 p. MUDDE, C. (2000), The ideology of the Extreme Right, Manchester: Manchester University Press, 212 p. RICHARDSON, D., ROOTES, Ch. (ed.), (1995), The Green Challange: The Development of Green Parties in Europe, London: Routledge, 268 p. SP.A: Sociaal progressief Alternatief (18/05/2003), Het Groot Onderhoud, http://www.s-p-a.be/nationaal/ideeen/vernieuwing/go.asp. SWYNGEDOUW, M. (1989), de keuze van de Kiezer: Naar een verbetering van de Schattingen van verschuivingen en partijvoorkeur bij opeenvolgende verkiezingen en peilingen, Leuven: Katholieke Universiteit Leuven, 333 p. SWYNGEDOUW, M. (1992), Waar voor je waarden: De opkomst van Vlaamse Blok en Agalev in de jaren tachtig, Leuven: Sociologisch Onderzoeksinstituut I.S.P.O., 86 p. SWYNGEDOUW, M., BILLIET, J., CARTON, A. en BEERTEN, R. (Red.), (1993), Kiezen is verliezen: Onderzoek naar de Politieke Opvattingen van Vlamingen, Leuven: Acco, 255 p. 31 SWYNGEDOUW, M., BILLIET, J., CARTON, A. en BEERTEN, R. (Red.), (1998), De (on)redelijke kiezer: Onderzoek naar de politieke opvattingen van Vlamingen. Verkiezingen van 21 mei 1995, Leuven: Acco, 260 p. SWYNGEDOUW, M., BILLIET, J. (ed.), (2002), De kiezer heeft zijn redenen: 13 juni 1999 en de politieke opvattingen van de Vlamingen, Leuven: Acco, 286 p. TALSHIR, G. (on line), Future Directions in green political theory: A Green Ideology? The Concept, Misconceptions and a reconceptualisation, 11 p, http://www.psa.ac.uk/cps/1998%5Ctalshir.pdf. THIJS, S., VAN BREMPT, K. (2001), ‘Links-liberalisme en de Sociaaldemocratie: Vals debat of symbiose?’ in GATZ, S., STOUTHUYSEN, P. (red.), Een vierde weg? Links-liberalisme als traditie en als Oriëntatiepunt (231-240), Brussel: VUB University Press. VLAAMS BELANG (14/11/2004), beginselverklaring: Waarom Vlaams Belang?, http://www.vlaamsbelang.be/index.php?p=16. VLD: Durven vernieuwen (15/11/1992), Beginselverklaring: Goedgekeurd op het stichtingscongres van 15 november 1992, http://www.vld.be/uploads/beginselverklaring.pdf. VON BEYME, K. (1985), Political Parties in Western Europe, Trowbridge: Redwood Burn Limited, 444 p. WALGRAVE, S. (2001), Syllabus: Actuele Problemen van België, Universiteit Antwerpen: Universitas, 101 p. WALGRAVE, S., VAN AELST, P. (2004), Onderzoeksnota Verkiezingsonderzoek 2004, http://www.kpsoft.be/verkiezing/resultaten.php.