diermodellen voor de studie van de ziekte van crohn en colitis

advertisement
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2015-2016
DIERMODELLEN VOOR DE STUDIE VAN DE ZIEKTE VAN CROHN
EN COLITIS ULCEROSA
door
Robin TEMMERMAN
Promotoren: Prof. dr. F. Van Immerseel
K. Vermeulen
Literatuurstudie in het kader
van de Masterproef
© 2016 Robin Temmerman
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de
juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze
masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden.
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of
verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de
masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de
masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2015-2016
DIERMODELLEN VOOR DE STUDIE VAN DE ZIEKTE VAN CROHN
EN COLITIS ULCEROSA
door
Robin TEMMERMAN
Promotoren: Prof. dr. F. Van Immerseel
K. Vermeulen
Literatuurstudie in het kader
van de Masterproef
© 2016 Robin Temmerman
VOORWOORD
In dit voorwoord zou ik graag Karen Vermeulen van harte willen bedanken voor de begeleiding, hulp en
de uitgebreide verbetering die zij mij gegeven heeft voor het tot stand brengen van dit werk. Ook Prof.
Dr. Filip Van Immerseel zou ik willen bedanken voor het lezen en het verbeteren van het werk.
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING ................................................................................................................................................ p. 1
INLEIDING........................................................................................................................................................... p. 2
LITERATUURSTUDIE ......................................................................................................................................... p. 3
1. PATHOGENESE EN PATHOFYSIOLOGIE VAN DE ZIEKTE VAN CROHN EN COLITIS ULCEROSA .... p. 3
1.1 DE IMMUUNRESPONS ........................................................................................................................ p. 3
1.2 LUMINALE MICROBIËLE ANTIGENEN EN ADJUVANTIA (DE INTESTINALE MICROBIOTA) .......... p. 5
1.2.1 Adjuvantia ...................................................................................................................................... p. 5
1.2.2 Antigenen ...................................................................................................................................... p. 6
1.3 GENETICA ........................................................................................................................................... p. 7
1.4 OMGEVINGSFACTOREN .................................................................................................................... p. 7
2. DIERMODELLEN VOOR DE STUDIE VAN DE ZIEKTE VAN CROHN EN COLITIS ULCEROSA ............. p. 9
2.1 INLEIDING EN HISTORIEK .................................................................................................................. p. 9
2.2 CLASSIFICATIE VAN IBD DIERMODELLEN EN OVERZICHT ........................................................... p. 9
2.3 BESPREKING VAN DE VOORNAAMSTE IBD DIERMODELLEN ..................................................... p. 11
2.3.1 Antigeen-specifieke vormen van colitis en colitis geïnduceerd door microbiële agentia .............. p. 11
2.3.2 Andere induceerbare vormen van IBD diermodellen ................................................................... p. 13
2.3.2.1 Chemische modellen ............................................................................................................ p. 13
2.3.2.2 Immunologische en fysische modellen ................................................................................. p. 16
2.3.3 Genetische modellen ................................................................................................................... p. 17
2.3.3.1 Gen knock-out (KO) modellen .............................................................................................. p. 17
2.3.3.2 Transgene (Tg) modellen ..................................................................................................... p. 21
2.3.4 Adoptieve transfer modellen ........................................................................................................ p. 22
2.3.5 Spontane modellen ...................................................................................................................... p. 23
BESPREKING ................................................................................................................................................... p. 24
REFERENTIELIJST .......................................................................................................................................... p. 27
SAMENVATTING
De chronische, idiopathische inflammatoire darmaandoeningen (IBD) uiten zich bij de mens
voornamelijk in 2 hoofdvormen: de ziekte van Crohn (CD) en colitis ulcerosa (UC). De pathogenese van
deze aandoeningen is zeer complex en multifactorieel. De meest aanvaarde hypothese van de
pathogenese van IBD is dat er een te agressieve verworven (T cel) immuunrespons tegen commensale
darmbacteriën ontwikkelt in genetisch vatbare personen en dat omgevingsfactoren meespelen in het
ontstaan of reactiveren van de ziekte. Er kunnen dus 4 hoofdspelers onderscheiden worden die een rol
spelen
in
de
pathogenese:
de
immuunrespons,
de
intestinale
microbiota,
genetica
en
omgevingsfactoren. Daar de pathogenese nog niet volledig opgehelderd is, wordt er volop onderzoek
gedaan naar mogelijke mechanismen die de ziekte veroorzaken en naar eventuele therapeutische
doelwitten en middelen. Diermodellen spelen hierin een cruciale rol. In de loop van de jaren zijn er veel
diermodellen ontwikkeld, waarvan vele de muis als proefdier gebruiken. Om het overzicht te bewaren
worden de modellen ingedeeld volgens bepaalde kenmerken. De indeling van het “German
Competence Network on IBD” deelt de modellen in 5 klassen: antigeen specifieke en bacteriële
modellen, andere induceerbare modellen (chemisch, immunologisch, fysisch), genetische modellen
(transgeen, knock-out), adoptieve transfer modellen en spontane modellen. Deze 5 klassen worden elk
apart besproken en van elke klasse worden de voornaamste voorbeelden aangehaald. De werking,
bevindingen (macroscopisch, microscopisch) en de voor- en nadelen zullen voor de meeste van deze
voorbeelden worden besproken. Het chemisch-geïnduceerd DSS model wordt in extenso besproken
daar het één van de meest gebruikte modellen is. De bespreking en vergelijking van de diermodellen
tracht zo een duidelijk beeld te geven van de types van modellen in omloop en aan te wijzen welk type
van model geschikt is voor een bepaald type onderzoek.
Sleutelwoorden: Colitis ulcerosa – Diermodellen – Inflammatory bowel disease – Pathogenese
– Ziekte van Crohn
1
INLEIDING
“Inflammatory bowel disease”, kortweg aangeduid met IBD, representeert een groep van idiopathische
chronische inflammatoire darmziekten die geassocieerd zijn met verschillende delen van het
spijsverteringsstelsel. Vanuit humaan perspectief zijn de 2 belangrijkste aandoeningen de ziekte van
Crohn (Crohn’s disease, CD) en colitis ulcerosa (ulcerative colitis, UC). Beide ziekten zijn gekenmerkt
door alternerende fasen van klinische relaps en remissie en de duur van de ziekte is variabel. Bij UC
start de inflammatie in het rectum en strekt zich uit op een continue manier over het hele colon. Deze
inflammatie geeft aanleiding tot oedeem, ulceraties en bloedingen. Hierbij is enkel de mucosa
aangetast. Bloederige diarree en abdominale krampen zijn karakteristieke symptomen. Bij CD
daarentegen kan elk gedeelte van het spijsverteringsstelsel aangetast worden, van de mond tot de anus.
In tegenstelling tot UC waar de ontsteking beperkt blijft tot de mucosa, is de ontsteking bij CD
transmuraal. Typische symptomen zijn abdominale pijn, diarree, braken en gewichtsverlies.
Ook bij dieren komen er gelijkaardige aandoeningen voor, die ook worden aangeduid als IBD. Naar
analogie met de mens zijn er bij dieren verschillende vormen. Bij het paard spreekt men van
granulomateuze enteritis (GE), lymfocytische-plasmocytische-enterocolitis (LPE), multisystemische
eosinofiele epitheliotrope ziekte (MEED) en idiopathische focale eosinofiele enterocolitis (IFEE). Bij
hond en kat is de bekendste vorm de lymfocytische-plasmocytische (gastro)enteritis, een andere vorm
is de eosinofiele ontsteking. In deze literatuurstudie wordt enkel gefocust op de humane vormen van
IBD, namelijk CD en UC.
Hoewel men het erover eens is dat UC en CD (en IBD in het algemeen) multifactoriële ziekten zijn, is
de exacte etiologie niet volledig gekend. Verschillende factoren kunnen bijdragen tot de pathogenese
van de ziekte. Voorbeelden van deze factoren zijn: dysregulatie van het het immuunsysteem,
commensale bacteriën, oxidatieve stress en inflammatoire mediatoren (1). Daarnaast zijn er nog andere
omgevingsinvloeden en genetische factoren.
Aangezien de etiologie van IBD nog niet volledig gekend is, wordt de pathogenese onderzocht door
gebruik te maken van humane in vitro studies en in vivo studies gebruikmakend van de passende
diermodellen. Het doel van deze diermodellen is het identificeren van verschillende mechanismen die
aanleiding geven tot ziekte en zo nieuwe therapeutische doelwitten aan het licht brengen. De meeste
diermodellen maken gebruik van muizen, maar ook andere diersoorten kunnen fungeren als proefdier
(bv. ratten, cavia’s, honden). In de loop van de tijd zijn er vele modellen naar voor gebracht met elk hun
eigen karakteristieken. Ondanks het hoge aantal diermodellen in omloop, is geen van deze het
“perfecte” model (2). Er moet dus rekening gehouden worden met verschillende aspecten wanneer men
een model kiest voor een bepaald onderzoek.
In deze literatuurstudie wordt de pathogenese van CD en UC besproken, inclusief de voornaamste
factoren die de ziekten beïnvloeden. Vervolgens wordt een overzicht gemaakt van de verschillende
diermodellen. Daarna worden de voornaamste diermodellen besproken. Hun bijzonderheden en vooren nadelen worden aangekaart met als doel de verschillende modellen met elkaar te vergelijken en zo
te bepalen welk model geschikt is voor een bepaald type studie.
2
LITERATUURSTUDIE
1. PATHOGENESE EN PATHOFYSIOLOGIE VAN DE ZIEKTE VAN CROHN EN COLITIS
ULCEROSA
Zoals eerder aangehaald is de etiologie van deze 2 hoofdvormen van IBD bij de mens niet volledig
gekend. Het zijn multifactoriële ziekten, waarbij er zowel genetische als omgevingsinvloeden van belang
zijn. De meest aanvaarde hypothese van de pathogenese van IBD is dat er zich een te agressieve
verworven (T cel) immuunrespons tegen commensale darmbacteriën ontwikkelen in genetisch vatbare
personen en dat omgevingsfactoren meespelen in het ontstaan of reactiveren van de ziekte (3). Dit is
een complexe theorie en omvat vier aparte componenten die met elkaar interageren en zo leiden tot het
klinisch beeld (Figuur 1).
Figuur 1. Interactie van verschillende factoren die aanleiding geven tot chronische intestinale
inflammatie in een genetisch vatbare gastheer. Genetische vatbaarheid wordt beïnvloed door de
luminale microbiota, die antigenen en adjuvantia voorzien die zowel pathogene als protectieve
immuunresponsen stimuleren. Omgevingsfactoren fungeren als trigger voor initiatie of reactivatie van
de ziekte (naar Sartor, 2006).
1.1 DE IMMUUNRESPONS
Het immuunsysteem kan worden onderverdeeld in een aspecifiek of aangeboren deel en een adaptief
of verworven deel. De aspecifieke of aangeboren immuunrespons fungeert als een eerste lijn van
verdediging en zorgt voor aspecifieke bescherming, terwijl de adaptieve immuunrespons specifiek is en
geactiveerd wordt door de aspecifieke immuunreactie (4).
De aangeboren, aspecifieke immuniteit bestaat uit de epitheliale barrière, neutrofielen, macrofagen,
dendritische cellen, natural killer (NK) cellen, enz. Ze wordt geactiveerd door microbiële agentia die
herkend worden door pattern recognition receptoren (PRR), zoals Toll-like receptoren (TLR) en NODlike receptoren (NRL) (5). Normaal hebben de intestinale epitheelcellen weinig TLRs en zijn deze
basolateraal gelokaliseerd zodat er weinig reactie ontstaat op de hoge bacteriële concentratie in het
distale ileum en colon.
3
Neutrofielen en andere cellen zetten de immuunrespons in gang door het vrijstellen van proinflammatoire cytokines zoals TNF (tumor necrosis factor) -alfa, IL (interleukine) -1, IL-6 en IL-8, die op
hun beurt de adaptieve immuniteit gaan activeren (4) (Figuur 2). Op basis van de aangeboren
immuunrespons kan men geen onderscheid maken tussen UC of CD.
Figuur 2. De aspecifieke immuniteit in de darm. De intestinale epitheliale barrière is voorzien van
verschillende verdedigingsmechanismen om de translocatie van luminale bacteriën te verhinderen.
Slijmbekercellen, Paneth cellen en de enterocyten produceren mucines en antimicrobiële peptides die
de mucuslaag vormen. Macrofagen en dendritische cellen detecteren invaderende bacteriën door TLRs
en NLRs en beginnen een snelle inflammatoire respons gemedieerd door de secretie van cytokines en
chemokines. Innate lymphoid cells (ILC) bevinden zich in de lamina propria en doen aan cytokine
productie en recrutering van inflammatoire cellen (naar Wallace et al., 2014).
Het adaptief, verworven immuunsysteem bestaat uit T-cellen en B-cellen en deze cellen secreteren
cytokines en antilichamen (door B-cel). Een subgroep van T-cellen zijn de T-helpercellen (Th-cellen) en
deze worden verder onderverdeeld in Th1- en Th2-cellen. Th1-cellen worden geïnduceerd door IL-12
en produceren grote hoeveelheden van interferonen (IFNs). Het zijn deze cellen die verantwoordelijk
zijn voor de pathogenese van CD. IFN-gamma zet de weefselmacrofagen aan tot additionele productie
van TNF (tumor necrosis factor) -alfa, wat leidt tot apoptose van de epitheelcel en differentiatie van
stromale cellen tot myofibroblasten. Geactiveerde myofibroblasten produceren metalloproteïnasen
(MMPs) die aanleiding geven tot weefseldegeneratie. Th2-cellen produceren IL-4, IL-5 en IL-13 en zijn
voornamelijk verantwoordelijk voor de pathogenese van UC. Er kan dus worden gesteld dat CD
voornamelijk een Th1-respons vertoond en UC eerder een Th2-respons. Recent is er aangetoond dat
er nog een 3de type helpercel een rol speelt in de pathogenese van IBD, namelijk de Th-17-cel. Deze
cellen produceren IL-17, IL-21 en IL-22. Dit zijn pro-inflammatoire cytokines die lokale weefseldestructie
kunnen veroorzaken (6). IL-17A speelt een rol in de recrutering van neutrofielen en IL-21 speelt een rol
in de inductie van MMP productie. Door onderbreking van de intestinale epitheliale barrière onstaat er
een toename in darmpermeabiliteit en dit leidt tot ongecontroleerde inflammatie. Daarnaast zijn er nog
regulatorische T-cellen (Tregs), welke voornamelijk een rol spelen in immunosuppressie (Figuur 3).
4
Figuur 3. Adaptieve immuniteit in de darm. Gedurende actieve inflammatie differentiëren naïeve Tcellen (Th0) naar T-helper cellen (Th1, Th2, Th17) door stimulatie van verschillende cytokines. Th1cellen produceren IFN-gamma. IFN-gamma zet de weefselmacrofagen aan tot additionele productie
van TNF-alfa, wat leidt tot apoptose van de epitheelcel en differentiatie van stromale cellen tot
myofibroblasten. Geactiveerde myofibroblasten produceren metalloproteïnasen (MMPs) die aanleiding
geven tot weefseldegeneratie. Th2-cellen produceren IL-13 die zorgt voor een toename in intestinale
permeabiliteit en een inductie van apoptose. Th17-cellen produceren IL-17A en IL-21 (naar Wallace et
al., 2014).
1.2 LUMINALE MICROBIËLE ANTIGENEN EN ADJUVANTIA (DE INTESTINALE MICROBIOTA)
De commensale bacteriële flora speelt vermoedelijk een grote rol in het onstaan van IBD. Er ontstaat
geen intestinale inflammatie in dieren die gehouden worden in een steriele omgeving (germ-free). Dit
gegeven heeft geleid tot de theorie van “no bacteria, no IBD” (7, 8). De flora kan zowel functioneren als
adjuvants of als antigeen. Als adjuvant activeren ze de aangeboren immuniteit, als antigeen stimuleren
ze de klonale expansie van T-cellen die selectief het antigeen herkennen via hun T-cel receptor (TCR)
(3).
1.2.1 Adjuvantia
Voorbeelden van bacteriële adjuvantia zijn lipopolysaccharide (LPS), peptidoglycaan, flagelline en nietgemethyleerd DNA. Deze binden op TLRs die gelokaliseerd zijn op cellen van het aangeboren
immuunsysteem, intestinale epitheliale cellen en mesenchymale cellen. Ligatie van de receptor activeert
NFκB en mitogen-activated protein kinase (MAPK), deze stimuleren de transcriptie van verschillende
pro-inflammatoire en regulatorische genen (3) (Figuur 4).
5
Figuur 4. Ligatie van microbiële adjuvantia aan extracellulaire en intracellulaire pattern recognition
receptoren. Toll-like receptoren binden selectief aan verscheidene bacteriële, virale of fungale
componenten. Deze ligatie activeert pathways die op hun beurt NFκB en MAPK activeren. Dit leidt tot
vrijstelling van transscriptiefactoren die de expressie van zowel pro- als anti-inflammatoire genen
stimuleren (uit Sartor, 2006).
1.2.2 Antigenen
Ondanks een omvangrijke aanwezigheid van bacteriën in het spijsverteringsstelsel, is de intestinale
mucosa (relatief) vrij van aangehechte bacteriën door de aanwezigheid van een protectieve mucuslaag
boven op het epitheel (9). In IBD patiënten is er nauwer contact tussen de bacteriën en de mucosa
doordat er veranderingen aanwezig zijn in de mucuslaag. De commensale darmbacterie zal dan ageren
als een pathogeen en een inflammatoire respons uitlokken door op antigeen-presenterende cellen
(APC) te binden.
Een studie van Frank et al. (10) toonde aan dat meer dan 99% van de microbiële flora kan onderverdeeld
worden in 4 phyla: Firmicutes, Bacteroidetes, Proteobacteria en Actinobacteria. De Firmicutes zijn de
meest dominante en bestaan voornamelijk uit Clostridium species. De Enterobacteriaceae zoals bv. E.
coli zijn een relatief kleine component van de Proteobacteria. Deze studie toonde eveneens aan dat er
een deel van patiënten met IBD is met een gewijzigde microflora. De flora van deze patiënten werd
gekenmerkt door een depletie in aantallen Firmicutes (voornamelijk de families Lachnospiraceae en
Ruminococcaceae, die boterzuur produceren en zo een protectieve functie uitoefenen in de darm) en
Bacteroidetes en een toename in aantallen Proteobacteria (zoals E.coli) en Actinobacteria. Door de
stijging van het aantal pathogene bacteriën krijgen deze de kans de mucosa te invaderen en inflammatie
te veroorzaken. Een voorbeeld van een pathogene E.coli groep is de AIEC (adherent-invasive E. coli).
Deze bacteriën werden geïsoleerd uit het ileum bij CD patiënten (11). Verschuivingen in de microbiota
spelen dus een belangrijke rol in de pathogenese van IBD. Evenwel is verder onderzoek nodig naar het
onderscheid tussen UC en CD met betrekking tot veranderingen in de microbiële flora en of deze
veranderingen primair dan wel secundair zijn (3).
Daarnaast kunnen commensale darmbacteriën bijdragen tot lokale en systemische complicaties bij IBD
patiënten (3). Secundaire bacteriële invasie van mucosale ulcera in CD zorgen voor een onderhoud van
de inflammatie en zorgen voor lokale abcessen en fistels. Tevens kan de infectie ook systemische
effecten veroorzaken zoals leverabcessen, sepsis en endocarditis.
6
1.3 GENETICA
R. Balfour Sartor geeft een overzicht van de meest voorkomende gendefecten die geassocieerd zijn
met UC en CD (Tabel 1). Wat deze genen gemeenschappelijk hebben, is het feit dat ze een rol spelen
in verschillende belangrijke biologische functies zoals immunoregulatie, mucosale integriteit en
homeostase (3).
Tabel 1. Enkele genen met functies geassocieerd met IBD en experimentele colitis (naar Sartor,
2006).
Gen
Chromosoom
Functie
CARD15
16
SLC22A4 en SLC22A5
5
DLG5
10
NFκB activatie en/of regulatie, afdoden van
intracellulaire pathogenen, Paneth cel functie, (αdefensine productie)
Organische kation transporters OCTN1 en OCTN2,
carnitine transporters, mogelijk transport van
xenobiotische stoffen
Epitheliale structuur proteïne
PPARG
3
Intracellulaire inhibitor van NFκB
7
Efflux transporter voor medicatie en mogelijks voor
xenobiotische stoffen
Ziekte van Crohn
Colitis ulcerosa
MDR1
Een recente studie brengt het aantal genloci geassocieerd met IBD tot 163. Daarvan zijn er 110
geassocieerd met zowel UC als CD, 30 zijn CD specifiek en 23 zijn UC specifiek (12). Hieruit blijkt dat
de genetische component bij CD meer uitgesproken is dan bij UC.
Veel van de informatie over de genen werd bekomen door gebruik te maken van (knock-out)
muismodellen. Bij deletie van het CARD15 gen in muizen werd er een vermindering gezien van de αdefensineproductie en een verhoogde gevoeligheid voor Listeria monocytogenes infectie (na orale
toediening) (13). Deletie van het MDR1 gen in muizen leidde tot colitis (14).
Zoals reeds hoger vermeld, zijn er nog tal van andere genen geassocieerd met IBD. Enkele
voorbeelden: autofagie gerelateerde genen ATG16L1 en IRGM, het IL23R gen, CARD9, IL1R2, REL,
SMAD3 en PRDM1 (9).
De ontdekking van de vele genen die geassocieerd zijn met ziekte doen vermoeden dat genetische
gevoeligheid een kritische component is in de pathogenese. Daartegenover zijn de gekende genen
maar verantwoordelijk voor 20-25 % van de erfelijkheid.
1.4 OMGEVINGSFACTOREN
Een studie van Silvio Danese et al. geeft een overzicht van de voornaamste omgevingsfactoren die een
invloed hebben op de pathogenese van IBD (7). Deze zijn: roken, dieet, medicatie, geografie, stress,
microbiële flora, darmpermeabiliteit en appendectomie (Figuur 5).
7
Figuur 5. Impact van omgevingsfactoren op de pathogenese van IBD. Het gecombineerde resultaat
van de verschillende invloeden resulteert in abnormale en persisterende inflammatie ter hoogte van de
darm (naar Danese et al., 2004).
Roken
Roken heeft een paradoxaal effect. In CD is het een risicofactor, in UC een beschermende factor. In
diermodellen werd aangetoond dat het effect van roken enerzijds een vermindering van de mucosale
cytokine productie teweeg brengt, terwijl het anderzijds de adhesie van leukocyten aan endotheliale
cellen promoot (7). Nicotine, CO en hypoxie zijn gesuggereerd als mediatoren voor het effect van roken
op IBD (3, 15).
Medicatie
De meest bestudeerde geneesmiddelen zijn orale contraceptiva en NSAID (nonsteroidal antiinflammatory drugs) (7). Een studie van Godet et al. vond een matig positieve associatie tussen IBD en
orale contraceptiva, maar geen direct causaal verband (16). Het gebruik van NSAID daarin tegen is een
duidelijke risicofactor. Wanneer bij IL-10 knockout muizen die spontane colitis ontwikkelen NSAID
worden gegeven, wordt er een ergere inflammatie van het colon gezien (17).
De rol van antibiotica is complex (18): enerzijds worden ze effectief gebruikt als onderdeel van de
behandeling van IBD, anderzijds heeft een epidemiologische studie aangetoond dat het antibiotica
gebruik van CD patiënten 2 tot 5 jaar voor de diagnose gesteld werd groter was dan bij controle
individuen (19). Of dit reeds te maken heeft met behandeling van IBD-geassocieerde symptomen is niet
duidelijk.
Stress
De rol van stress is waarschijnlijk meer modulerend dan initiërend (7). De specifieke mechanismen zijn
niet gekend, maar een interactie tussen het zenuwstelsel, het endocrien stelsel en het immuunstelsel
wordt geïmpliceerd (20).
8
2. DIERMODELLEN VOOR DE STUDIE VAN DE ZIEKTE VAN CROHN EN COLITIS ULCEROSA
2.1 INLEIDING EN HISTORIEK
Zoals hoger aangehaald is de etiologie en de pathogenese van IBD zeer complex en voor een groot
deel nog onbekend. Daarom werden er in de loop der jaren verschillende diermodellen vooropgesteld
die als doel hebben zowel de vele mechanismen en factoren die de ontwikkeling van de inflammatie
beïnvloeden te ontrafelen als het ontwikkelen van nieuwe medicatie (therapeutisch en preventief) voor
de behandeling van IBD. Een diermodel voor IBD wordt gekarakteriseerd door chronische of
terugkerende inflammatie van het spijsverteringsstelsel met kenmerken die gelijken op humane IBD (2).
Het eerste model gebruikt voor de studie van colitis werd beschreven in 1961, het zogenaamde
“immuuncomplex colitis model”, gepubliceerd als de studie “Experimental "colitis" with particular
reference to hypersensitivity reactions in the colon” van Kirsner J.B (2, 21). Vanaf 1993 is het aandeel
van genetische modellen enorm gestegen. Deze toename is te wijten aan de grote doorbraak op het
gebied van cytokine knock-out diermodellen (22). In 2002 zijn er 63 diermodellen beschreven (2).
Ondertussen zijn er nog modellen bijgekomen.
2.2 CLASSIFICATIE VAN IBD DIERMODELLEN EN OVERZICHT
Verschillende auteurs hebben verschillende classificatiesystemen naar voor gebracht. In deze
literatuurstudie wordt het classificatiesysteem gevolgd dat werd voorgesteld door het “German
Competence Network on IBD” (2) (Tabel 2). Zij groeperen de diermodellen in 5 groepen (Tabel 2) :

Antigeen specifieke en bacteriële modellen

Andere induceerbare modellen (chemisch, immunologisch en fysisch)

Genetische modellen (transgenetisch en knock-out)

Adoptieve transfer modellen

Spontane modellen
Voor de meeste diermodellen wordt gebruik gemaakt van muizen, maar ook andere diersoorten worden
gebruikt (honden, cavia’s, primaten, biggen, ratten en konijnen). De modellen kunnen eveneens worden
ingedeeld op basis van de aandoening die ze simuleren. Goyal et al. groeperen de modellen volgens
specificiteit voor CD of UC (1) (Tabel 3). Er dient opgemerkt te worden dat de auteurs 8 klassen
gebruiken in plaats van 5, maar deze zijn gebaseerd op de classificatie van het “German Competence
Network on IBD”. Let wel: Tabel 2 dateert van 2002 en is incompleet. Tabel 3 is van een recentere
publicatie (2014), maar ook incompleet. Er zijn nog meerdere modellen beschreven die niet in de
tabellen opgenomen zijn.
9
Tabel 2. Classificatie van IBD modellen (naar Hoffmann et al., 2002).
Antigen-specifiek
Peptidoglycaanpolysaccharider
Carageenm,c,k
Induceerbaar
Genetisch
Adoptieve transfer
Spontaan
Chemisch
Acetaatr,d
Transgenetisch
Cytochroom c
TCR tgm
HGF tgm
CD4+CD45RBhigh/SCIDm
C3H/HeJBirm
DNBS/ethanolm, r
CD4+CD45RBhigh/RAG-2
kom
Compleet Freund adjuvantr
DSSh,m, r
HLA B27 / ß2-MG CD4+CD62Lhigh/SCIDm
tgr
Helicobacter hepaticus (rag-2 Indomethaciner HSV tyrosine
CD4+CD45RBhighYit/SCIDm
ko)m
kinase
tg/gancyclovirm
Helicobacter hepaticus
Lactulosem
HTF tgm
CD4+/SCIDm
(p50–/– p65+/–)m
Oxazolonem
IL-7 tgm
CD4+ con A blasts/SCIDm
Hsp60m
Sulfhydryl
N-Cadherin
CD4+ con A blasts/RAG-1
blokkersr
dominant neg. tgm kom
Lymphogranuloma venereum TNBS/ethanolr,m, STAT4 tg/TNPBeenmerg/CD3ε Tg26m
k
KLHm
Immunologisch TGF-ß receptor-II HSP60-CD8 kloon/TCRßproctitisp
Cyclosporin Am dominant neg. tgm kom
Ovalbumine in OVA TCR tg
MuLV splenocyten/naaktm
Immuun
muizenm
k,
r
Knock-Out
Ovalbumine/transfercolitis/OVA complex
A20 kom
tg muizenm
Fysisch
Iκβα kom
TNBS/transfer/TCR kom
Radiatie (MHC II Gi-2α kom
ko)m
Gpx 1 ko / Gpx 2
kom
IL-2 receptor-ß
kom
IL-2 receptor kom
IL-2 ko ß2-MG
kom
IL-2 kom
IL-10 kom
CRF2-4 kom
Mdr1a kom
MHC klasse-II
kom
Myloïd STAT 3
kom
TCR-α kom
TCR-ß kom
TGF-ß kom
TNF ΔARE m
WASP kom
katoenen-top
tamarinp
Grower/finisherb
HistiocytischUCh
Samp1/Yitm
Aangeduid zijn de categorie en de species (h = hond; c = cavia m = muis; p = primaat; b = biggen; r = rat; k = konijn).
DSS = dextrane sulfonic acid; HGF = hepatocyte growth factor; HTF = human fucosyl transferase; mdr = multiple drug
resistance gene; tg = transgenetisch; TGF = transforming growth factor.
10
Tabel 3. Classificatie van
Categorie
IBD modellen volgens
specificiteit voor CD of UC
(naar Goyal et al., 2014).
Chemisch geïnduceerde
modellen
Immunologisch model
Bacterieel geïnduceerde
modellen
Specificiteit
UC
CD
DSS
TNBS/DNBS
TNBS/DNBS
Oxazolone
Acetaat
Carrageen
Iodoacetamide
2, 4Dinitrochlorobenzeen(DNCB)
Salmonella-geïnduceerd
Adherent invasieve E. coli
Indomethacin
Spontane modellen
Genetisch gemanipuleerde TGF-b-/modellen
IL-2 -/-
NOD2 -/-
MDR1A -/-
A20 -/-
Gai2 -/-
IL-23 -/-
TCRa-/XBP1 /NEMO -/Transgene muis modellen IL-7 Tg muizen
HLA-B27
Mutatie knock-in modellen
Adoptieve transfer
modellen
C3H/HejBir muis
model
SAMP1/4it muis model
IL-10 -/-
NEMO -/-
STAT 4
HLA-B27
DNN Cadherin Tg
muizen
TNFDARE
CD45RB hoog-transfer model CD45RB hoog-transfer
model
2.3 BESPREKING VAN DE VOORNAAMSTE IBD DIERMODELLEN
2.3.1 Antigeen-specifieke vormen van colitis en colitis geïnduceerd door microbiële agentia
Peptidoglycaan-polysaccharide (PG-PS) colitis model
Intramurale injectie van de bacteriële celwandcomponent PG-PS (afkomstig van streptococcen) in het
distale colon van ratten (Sprague-Dawley) induceert een transmurale enterocolitis (23). Alvorens men
overgaat tot de injectie van PG-PS wordt eerst de colonwand beschadigd door injectie van acetaat 4%
(1.5 ml).
Deze inflammatie is gekenmerkt door een chronisch, granulomateus proces met verdikking van de
colonwand en infiltratie van lymfocyten, macrofagen en neutrofielen. Het proces ontwikkelt zich 3 tot 4
weken na de injectie. De effecten van PG-PS zijn te wijten aan een toename van de mucosale
permeabiliteit, een toename van de myeloperoxidase activiteit, een verhoogde NO productie en een
verhoogde collageensynthese.
11
Data bekomen uit dit model tonen duidelijk aan dat de celwandcomponenten van niet-pathogene
residentiële commensale flora voldoende zijn om een acute en chronische colitis te veroorzaken in
gevoelige gastheren wanneer ze penetreren in de colonwand (24).
Interessant te vermelden is ook dat dit model gepaard gaat met extra-intestinale manifestaties, zoals
arthritis en hepatitis (zoals ook gezien wordt bij de mens) (25).
Carrageen colitis model
Carrageen is een gecompliceerd mengsel van polysacchariden, gewonnen uit bepaalde soorten
zeewier. Meestal wordt er voor dit model gebruikt gemaakt van gedegradeerd carrageen. In een studie
van Kitsukawa et al. (26) werd dit gedegradeerd carrageen toegediend in het drinkwater en vervolgens
oraal opgenomen door cavia’s. Er ontstonden gelokaliseerde ulceraties in het cecum met infiltratie van
mononucleaire fagocyten. Carrageen heeft een effect op de epitheliale cellen en verstoort de mucosale
barrière.
Verschillende studies hebben aangetoond dat de aanwezigheid van anaërobe bacteriën (vnl.
Bacteroides spp. zoals Bacteroides vulgatus) van belang is voor de ontwikkeling van ulceraties en
mucosale letsels (24, 27).
Ovalbumine (OVA)-specifiek T-cel receptor transgeen model DO11
Dit model maakt gebruik van een specifieke muizenlijn (Rag2 Knockout/Transgenic DO11.10 T Cell
Receptor lijn) die homozygoot is voor een transgen dat codeert voor een TCR die specifiek is voor het
ovalbumine peptide afkomstig van kippen. Deze lijn is tevens deficiënt voor het RAG2 gen (recombinase
activating gene 2), waardoor de muizen geen endogene mature T- of B-cellen ontwikkelen.
OVA-specifieke T-cellen werden getransfereerd naar RAG-2−/− recipiënten. Vervolgens werden de
muizen gekoloniseerd door E.coli bacteriën die OVA tot expressie brachten. De bevindingen waren als
volgt: transfer van antigen-naïeve DO11.RAG-2−/− T cellen in dieren gekoloniseerd met E.coli die OVA
tot expressie brachten leidde niet tot ziekte. Transfer van gepolariseerde T cellen (Th1 of Th2) in dieren
gekoloniseerd met E.coli die OVA tot expressie bracht leidde hier wel tot colitis. Histopathologisch was
er een duidelijk onderscheid tussen Th1-geïnduceerd of Th2-geïnduceerd: Th1-gepolariseerde T cellen
gaven aanleiding tot transmurale inflammatie met occasionele granuloma vorming, Th2-gepolariseerde
T cellen induceerden inflammatie met een meer hyperplastische epitheliale respons en meer
neutrofielen dan mononucleaire cellen (28). De resultaten bevestigen het feit dat een enkel bacterieel
antigen de progressie van de ziekte van voortstuwen, gemedieerd door zowel Th1- als Th2-responsen.
Een groot voordeel van dit model is dat er verder onderzoek mogelijk is naar hoe Th1- of Th2-responsen
colitis induceren. Het model geeft de basis voor het begrijpen van immunoregulatorische interacties van
T cellen die reageren op de commensale flora aanwezig in de darm (2, 28). Afhankelijk van welk type
gepolariseerde T-cellen gebruikt worden kan ofwel een CD (Th1) model bekomen worden ofwel een UC
model (Th2).
Modellen geïnduceerd door Helicobacter hepaticus
In een eerste model werden RAG2-deficiënte muizen geïnoculeerd met Helicobacter hepaticus.
Ondanks hun achtergrond (RAG-2-/-) vertoonden de muizen zowel lokale als systemische tekenen van
colitis (29).
12
In een volgende stap werden muizen gebruikt deficiënt in zowel IL-7 als RAG2. Opnieuw werden de
dieren geïnoculeerd met H. hepaticus. De dieren ontwikkelden geen colitis, wat er op wijst dat IL-7
betrokken is bij het inflammatoire proces, zelfs in de afwezigheid van T cellen (29).
Een tweede model werd beschreven door Erdman et al. (30). Er werd gebruikt gemaakt van een muizen
die deficiënt waren in de p50 eenheid van de transcriptiefactor NF-κB en heterozygoot deficiënt voor
p65 (p50(-/-)p65(+/-)). Na inoculatie met H. hepaticus werd zware colitis waargenomen. Dit wijst er op
dat de p50 en p65 subunits een rol spelen in de inhibitie van colitis.
2.3.2 Andere induceerbare vormen van IBD diermodellen
Dit type van diermodellen kan worden onderverdeeld in 3 subgroepen, namelijk:

Chemische modellen

Immunologische modellen

Fysische modellen
2.3.2.1 Chemische modellen
Dit type van modellen wordt veelvuldig toegepast (2). Voornamelijk DSS (dextran sulfate sodium) colitis
(muizen, hamsters en ratten) en hapteen-geïnduceerde colitis (DNBS (dinitrobenzene sulfonic acid) /
TNBS (trinitrobenzene sulfonic acid) of oxazolone zijn globaal gezien het meest gebruikt, mede dankzij
het feit dat ze onmiddellijke inflammatie geven en dat deze inflammatie relatief eenvoudig kan worden
geïnduceerd (2).
Daarnaast hebben de twee types van chemische modellen ook een belangrijk nadeel: hun gelijkenis
met IBD is eerder beperkt (31, 32). Daarnaast zijn er ook diersoortverschillen: in het TNBS model
ontwikkelen ratten een distale colitis met fibrose en stenose en muizen eerder een pancolitis (2).
DSS (Dextran sulfate sodium) colitis model
Het DSS colitis model is het meest gebruikte model voor onderzoek naar IBD en werd in 1990 ontwikkeld
door Okayasu et al. (33).
DSS is een synthetisch polysaccharide dat bestaat uit dextraan en gesulfateerde anhydroglucose
eenheden (34). Het is een chemisch colitogeen met anticoagulerende eigenschappen, een negatieve
lading en een moleculair gewicht variërend van 5 tot 1400 kDa (kilodalton) (35). Toediening gebeurt via
het drinkwater. De meest ernstige vorm van colitis, sterk gelijkaardig aan humane UC, wordt bekomen
door orale administratie van DSS met een moleculair gewicht van 40-50 kDa.
De effectiviteit van het model is afhankelijk van verschillende factoren (37):
o
Moleculair gewicht (5 kDa voor milde colitis en 40 kDa voor uitgebreide colitis)
o
Dosage (meestal 1-5%)
o
Duur van behandeling
o
o
Muizenlijn (C3H/HeJ en Balb/c muizen zijn meer gevoelig)
Microbiële omgeving van de dieren (germ-free(GF) of specific pathogen-free (SPF))
Naargelang de dosis en de duur van toediening kan acute of chronische colitis geïnduceerd worden
(1,34). De klinische eigenschappen van DSS colitis in de acute fase zijn gewichtsverlies, diarree, bloed
in de stoelgang, pilo-erectie, anemie en zelfs sterfte.
13
Op autopsie worden een verkorting van de darm en een vergroting van de milt waargenomen (Figuur
6). Daarentegen zijn de klinische manifestaties van de chronische fase van colitis geen reflectie van de
ernst van de inflammatie (36).
De histologische veranderingen kunnen geclassificeerd worden als acuut en chronisch. Typische
histologische kenmerken van acute colitis zijn mucine depletie, epitheliale degeneratie en necrose met
het verdwijnen van de epitheelcellen. Verder wordt er een infiltratie van neutrofielen in de lamina propria
en submucosa gezien, cryptitis (transepitheliale migratie van neutrofielen naar het mucosaal epitheel),
abcessen van de crypten en een flegmoneuze inflammatie van de mucosa en submucosa (figuur 6).
Chronische tekenen verschijnen pas na enkele weken. Deze zijn: infiltratie van mononucleaire
leukocyten, verstoorde architectuur van de crypten, toename in de afstand tussen de basis van de
crypten en de muscularis mucosae, diepe mucosale lymfocytose en transmurale inflammatie (hoewel
van deze laatste bevinding wordt aangenomen dat deze eerder uitzonderlijk is). De histologische
bevindingen van dit model worden ook terug gevonden in humane IBD. Sommige van deze bevindingen
zijn eerder geassocieerd met UC (rectale lokalisatie), andere eerder met CD (transmurale infectie met
verstrooide lymfefollikels, focale letsels) (36).
Figuur 6. Voorbeeld van DSS-geïnduceerde intestinale inflammatie in muizen. Aan 8 weken oude
C57BL6 muizen werd via het drinkwater 2.5% DSS toegediend gedurende 7 dagen. Controle muizen
kregen enkel water. Op de achtste dag werden de muizen opgeofferd en onderzocht. A.
Macroscopische foto van colons. B. Endoscopische examinatie van colons. C. H&E gekleurde secties
van colons. 1. Verkorte en bloedende colons. 2. Vergrote milt. 3. Superficiële inflammatie. 4. Epitheliale
erosie en infiltratie van immuuncellen (naar Chassaing et al., 2014).
TNBS (2,4,6-trinitrobenzene sulfonic acid) colitis model
TNBS is een hapteen, wat wil zeggen dat wanneer deze stof bindt met weefselproteïnes met een hoog
moleculair gewicht, deze worden omgezet naar antigenen (1). Dit model kan zowel gebruikt worden
voor onderzoek naar CD als naar UC, maar het heeft meer gelijkenis met CD (37).
Een belangrijk onderscheid tussen het DSS model en het TNBS model is dat de DSS colitis resulteert
uit veranderingen van de epitheliale barrière, terwijl TNBS
overgevoeligheidsreactie van het uitgestelde type op haptenen (38).
colitis
ontwikkelt
als
een
14
De klinische eigenschappen van dit model gelijken op deze van DSS, namelijk progressief
gewichtsverlies en bloederige diarree. Daarnaast kan er ook rectumprolaps optreden (1, 34). Op
endoscopische biopsieën van muizen werden cryptitis en een verstoorde architectuur van de darmwand
waargenomen. Histologische evaluatie van het hele colon demonstreerde regeneratieve veranderingen,
ulceratie en transmurale inflammatie (38).
De voordelen van het model zijn de eenvoud van het proces, korte duur van het experiment en de
langdurige schade die vergezeld wordt van infiltratie van immuuncellen en ulceratie (39). Tevens kan
het model zowel de acute als de chronische fase van inflammatie nabootsen doordat de geïnduceerde
colitis gekarakteriseerd wordt door zowel een Th1- als Th2-respons (1). Nadelen van het model zijn de
afwezigheid van het wederkerend karakter die een typisch verschijnsel is in humane IBD en het gebruik
van ethanol tijdens de procedure omdat ethanol ook schade en inflammatie aanricht waardoor moeilijk
het onderscheid kan gemaakt worden tussen ethanol-geïnduceerde inflammatie en TNBS (hapteen)geïnduceerde inflammatie (1).
Recurrent TNBS colitis model
Dit is een variant van het vorige model waarbij herhaaldelijk TNBS intrarectaal wordt toegediend. Dit
leidt tot de ontwikkeling van chronische colitis, welke wel het wederkerend karakter typisch aan humane
UC (en IBD in het algemeen) nabootst (40).
DNBS (dinitrobenzene sulfonic acid) colitis model
DNBS is net zoals TNBS een hapteen en de klinische eigenschappen van de colitis die deze stof
teweegbrengt zijn zeer gelijkaardig aan deze van het TNBS model (bloederige diarree en
gewichtsverlies) (1). DNBS en TNBS binden beiden aan proteïnen, maar TNBS heeft een additionele
nitro-groep in zijn moleculaire structuur, waardoor deze molecule sneller bindt aan eiwitten bij lagere
concentraties. DNBS is meer selectief en bindt enkel aan amino groepen van lysine (34).
De colitis wordt geïnduceerd in licht geanestheseerde muizen door intra-rectale injectie van DNBS
(opgelost in ethanol), via een polyethyleen katheter (1, 34).
Macroscopisch kunnen mucosale congestie, erosie, hemorrhagische ulceraties en erge inflammatie in
het colon, caecum en rectum worden waargenomen. Histologische kenmerken zijn transmurale necrose
met uitgebreide morfologische disoriëntatie, oedeem en diffuse leukocyten infiltraties (41).
De modellen kunnen zowel gebruikt worden in ratten als muizen: ratten zijn makkelijker te hanteren en
hun darmstructuur vertoont een grotere similariteit met die van de mens. Muizen daarentegen zijn dan
weer beter genetisch gekarakteriseerd (42).
Oxazolone colitis model
Oxazolone (4-ethoxymethyleen-2-fenyl-2-oxazoline-5-one) is ook een hapteen. Veel van de ontwikkelde
experimentele muismodellen vertonen een Th1-respons (43). Het oxazolone model is hierop een
uitzondering aangezien het voornamelijk een Th2-respons (gemedieerd door IL-13 –producerende NK
(Natural Killer)-T-cellen en IL-4) waardoor het sterke gelijkenissen vertoont met humane UC.
De methode voor inductie is beschreven door Heller et al. (44). Muizen worden geïmmuniseerd onder
anesthesie (enfluraan of pentobarbital (1)) en vervolgens wordt een 1 tot 3% oxazolone oplossing
topicaal aangebracht op de geschoren abdominale huid. Vijf dagen later worden de dieren opnieuw
blootgesteld aan oxazolone, deze maal intra-rectaal toegediend (opgelost in 50% ethanol).
15
Recentelijk werd een chronisch model beschreven door waarbij oxazolone herhaaldelijk intra-rectaal
werd toegediend aan Balb/c muizen (45).
De klinische manifestaties van de colitis zijn gewichtsverlies, dunne stoelgang met pus en bloed,
verdikking van de darmwand, erosies, oedeem en ulceraties. De histologische kenmerken zijn:
neutrofielen infiltratie, afzetting van fibrine, submucosale neutrofielen migratie, submucosaal oedeem,
epitheliale necrose, epitheliale ulceratie met verlies van villi, een toename in de myeloperoxidase (MPO)
activiteit en een afname in het aantal slijmbekercellen (46).
Wang et al. (43) halen enkele belangrijke verschillen aan met TNBS-geïnduceerde colitis:
o
De inflammatie bij oxazolone-geïnduceerde colitis is gelimiteerd tot het distale colon, bij TNBS
wordt inflammatie gezien over het hele colon (pan-colitis).
o
Op microscopisch niveau is het oxazolone model gekenmerkt door superficiële inflammatie, bij
TNBS colitis is de volledige dikte van de wand ontstoken.
o
Oxazolone-geïnduceerde colitis wordt gedreven door een IL-4- gemedieerde Th2-respons in
tegenstelling tot TNBS-geïnduceerde colitis, die gekenmerkt wordt door een IL-12-gemedieerde
Th1-respons.
De voordelen van dit model zijn: het is simpel uitvoerbaar en zeer reproduceerbaar, de inflammatie duurt
2 weken (wat toelaat potentiële therapeutische agentia te screenen) en het model lijkt sterk op humane
UC (43).
Acetaat colitis model
Acetaat geeft een acute inflammatie die gelimiteerd blijft tot het colon en bootst de effecten na van
humane UC (1). Ratten worden daarvoor onder lichte anesthesie gebracht waarna een oplossing van
4% acetaat (pH 2.3) traag in het colon wordt aangebracht. Voorzichtigheid is geboden daar te hoge
concentraties aan acetaat colon perforaties kunnen veroorzaken (47).
Klinische kenmerken van dit model zijn gewichtsverlies, verminderde mucus productie en toename in
het gewicht van het colon (1). Uitgebreide bloedingen, ulceraties en wandverdikking worden ook
vermeld in sommige studies (1, 48). Histologisch worden de volgende veranderingen waargenomen:
verwijding van de ruimte tussen de intestinale klieren, verstoorde architectuur van de crypten,
vasodilatatie van bloedvaten in de submucosa, multipele foci met verlies van epitheel, reductie in de
densiteit van slijmbekercellen en sterke infiltratie van ontstekingscellen in de lamina propria en de
submucosa (49).
De voordelen van dit model zijn de lage kost en het gemak van administratie (1). Belangrijk te vermelden
is dat de epitheliale schade die gezien wordt de eerste 24 uur niet immunologisch van aard is, dus
studies die medicatie onderzoeken die specifiek immunologische processen als doelwit hebben moeten
pas getest worden 24 uur post-inductie (47).
2.3.2.2 Immunologische en fysische modellen
Het eerste IBD model ontwikkeld door Kirshner, het “immuun complex colitis model”, is een voorbeeld
van een immunologisch geïnduceerd model (2, 21). Een ander voorbeeld is het “Cyclosporine Ageïnduceerde colitis model (50). Het immunosuppressieve geneesmiddel Cyclosporine A zorgt voor een
verstoring in de ontogenie en selectie van T-cellen in de thymus en geeft zo aanleiding tot ziekte.
16
Het “radiatie-geïnduceerde colitis model” (51) is een fysisch model gebruikmakend van MHC (major
histocompatibility complex) klasse 2–deficiënte muizen. Dit type model wordt eerder zelden gebruikt (2).
2.3.3 Genetische modellen
Dit is de snelst groeiende categorie van modellen en kan verder ingedeeld worden in 2 grote groepen
(2, 24, 52):

Transgene modellen

Knock-out (KO) modellen
In deze categorie van modellen wordt bijna uitsluitend gebruik gemaakt van muizen (2) (Tabel 2). Naast
de opsplitsing in knock-out en transgeen, kunnen de genetische modellen verder onderverdeeld worden
in 5 groepen (2):

Modellen met deficiënties in IL-2 of verschillende ketens van de IL-2 receptor

Modellen met deficiënties in IL-10 of IL-10 signalisatie

Modellen met deficiënties in T-cel receptor (TCR) of MHC klasse II molecule


Modellen met deficiënties in TGF-β (transforming growth factor beta)
Modellen met alteraties in signaal transductie moleculen
Daarnaast zijn er nog modellen die andere aangrijpingspunten hebben buiten deze 5 (bv. IL-7).
2.3.3.1 Gen knock-out (KO) modellen
Dit zijn modellen waarbij een bestaand gen wordt geïnactiveerd (“knocked-out”) en vervangen wordt
door een artificieel stuk DNA. Dit zijn conventionele KO modellen. Daarnaast is er nog een andere
manier mogelijk waarbij het specifieke gen slechts in één orgaan wordt gedeleteerd in tegenstelling tot
het hele lichaam. Dit worden conditionele KO modellen genoemd (1).
Interleukine-2 (IL-2) KO/IL-2 receptor (R)α KO muis model
IL-2 is een zeer belangrijk regulatorisch cytokine met verscheidene functies: activatie van T-cellen,
macrofagen, lymfokine-geactiveerde killer (LAK) cellen (groep van witte bloedcellen die tumorcellen kan
afdoden) en natural killer (NK) cellen, differentiatie van B-cellen en activatie-geïnduceerde celdood
(activation-induced cell death, AICD) (24).
In 1993 rapporteerde Sadlack et al. (53) dat ongeveer 50% van de muizen met een verstoord IL-2 gen
stierf tussen week 4 en 9. Op autopsie werden splenomegalie, lymfadenopathie en auto-immune
hemolytische anemie gevonden. De rest van de muizen ontwikkelde chronische colitis tussen week 6
en 15. De dunne darmen bleven intact. Deze colitis werd gekenmerkt door abcedatie van de crypten,
mucine depletie, dysplasie van de epitheelcellen, infiltratie van geactiveerde T- en B-cellen, een
toename in IgG1 (immunoglobuline G1), IgE (immunoglobuline E) en anticolon antistoffen en een
toename in de MHC klasse II expressie.
Studies met dubbele KO muizen (muizen met zowel een deletie van het IL-2 gen als van andere genen
zoals RAG2 -/-, JH (joining) -/- en β2m (beta-2-microglobuline) -/-) toonden aan dat CD4+ T-cellen, maar
geen B-cellen of CD8+ T-cellen, essentieel zijn voor de activatie van colitis. In dit model werden
verhoogde concentraties van IL-12 en IFNγ (interferon gamma) waargenomen, wat er op wijst dat de
geïnfiltreerde CD4+ T-cellen een deel zijn van de Th1-respons (24).
17
Er wordt verondersteld dat de pathogenese van de colitis in de dit model te maken met de afname in
AICD en thymus agenesie. T-cel activatie heeft, naast antigen stimulatie door antigeen-presenterende
cellen (APC), ook co-stimulatorische signalen nodig (zoals B7-1/B7-2-CD28). Antigen stimulatie zonder
co-stimulatorische signalen induceert apoptose van de T-cellen. Dit wordt AICD genoemd. De verlengde
inflammatie in dit model wordt dus verondersteld veroorzaakt te zijn door een verstoring in AICD. Dit
betekent dat er een incomplete depletie is van geactiveerde CD4+ T-cellen.
Toediening van anti-CD 40L antistoffen en anti-IL-12 antistoffen werkt preventief voor de ontwikkeling
van colitis in dit model. Deze bevindingen kunnen van groot belang zijn voor de behandeling van
humane IBD (31).
IL-10 KO muis model
IL-10 speelt een belangrijke rol in de fysiologie van de darm door het inperken van een pro-inflammatoire
respons op normale antigenen en goedaardige bacteriën (1, 54). Dit interleukine wordt geproduceerd
door T-cellen (meer bepaald de regulatorische T-cellen), B-cellen, macrofagen, thymuscellen en
keratinocyten (24).
Het IL-10 KO model is één van de meest gebruikte genetische modellen waarbij de inflammatie zich
uitstrekt over de gehele darm (2).
Het model wordt gekenmerkt door een activatie van CD4+ Th1-cellen en een depletie van Treg-cellen.
Er werd aangetoond dat er een verschil is in mediatoren in de vroege (10 tot 24 weken) en de late vorm
van colitis (langer dan 25 weken) van dit model: de vroege fase wordt vooral gemedieerd door IL-12, de
late fase wordt gekenmerkt door afwezigheid van IL-12 en toenamen in de synthese van IL-4 en IL-13
(55).
Vanuit klinisch standpunt zijn 2 aspecten belangrijk (2):
o
o
IL-10-deficiënte muizen ontwikkelen osteoporose, net zoals UC patiënten (56).
IL-10-deficiënte muizen ontwikkelen colon kanker, net zoals patiënten met UC of CD (57).
Er wordt gesteld dat het IL-10 KO muis model het beste model is voor onderzoek naar secundaire colon
kanker omdat 65% van alle muizen een carcinoma ontwikkelt binnen de 30 weken (2).
T-cel receptor (TCR) mutant muis model
Een studie van Mombaerts et al. (58) toonde aan dat colitis zich ontwikkelde in TCR mutante muizen.
Dit effect werd gezien in T-cel receptor (TCR) α mutante, TCR β mutante, TCR β × δ dubbele mutante,
of klasse II major histocompatibility complex (MHC) mutante muizen.
Mutante (TCR α -/-) muizen vertoonden op een leeftijd van 16 weken een zachte stoelgang, consistente
inflammatie en een hypertrofie van het colon. Histologisch konden hyperplasie van het epitheel,
vermindering van het aantal crypten en slijmbekercellen, infiltratie van lymfocyten, plasmacellen en
neutrofielen worden waargenomen. B-cellen zijn polyklonaal geactiveerd en produceren een aantal
auto-antilichamen.
Eén daarvan is tropomyosine-auto-antistof, welke ook gedetecteerd wordt in humane UC. Mogelijks
werken deze antistoffen inflammatie eerder tegen dan dat ze inflammatie promoten. Ze hebben namelijk
de mogelijkheid om apoptotische cellen, welke auto-antigenen tot expressie brengen, op te ruimen. Van
dit proces wordt gedacht dat het een rol speelt in de heling van auto-immune inflammatie (24).
18
Dit model vertoont eerder een Th2-respons (IL-4 en IL-5 zijn dominant aanwezig) (59). Het is nog niet
duidelijk welke componenten de respons in deze richting sturen, maar de hoeveelheid antigen, de
bindingsaffiniteit tussen TCR en MHC en de aanwezigheid van co-stimulatorische molecules en
cytokines zijn vermoedelijke oorzaken (24). Mogelijks wordt de Th2-respons gemedieerde colitis
geïnduceerd door een afname in de bindingsaffiniteit tussen TCR en MHC en de secretie van IL-4.
Dit model wordt ingedeeld als specifiek voor UC, mede door de distributie van de letsels (colon), de
pathologische bevindingen en de Th2-respons (24).
Transforming growth factor-beta (TGF-β) -/- model
TGF-β is een klassiek anti-inflammatoir cytokine (zoals IL-10) en wordt geproduceerd door een aantal
cellen, zoals macrofagen. De TGF-β -/- muizen vertonen ernstige colitis, systemische aandoeningen en
sterven binnen de 4-5 weken (1, 60). Bij autopsie worden ernstige inflammatoire lesies gezien met
massieve infiltraties van lymfocyten en macrofagen. Voornamelijk darm en longen worden aangetast.
De precieze werking van TGF-β is niet gekend, maar TGF-β lijkt een rol te spelen in de toename van
de IL-10 productie en de neerwaartse regulatie van de IL-12 receptor expressie (1, 61). TGF-β heeft
verschillende punten van inwerking (62) (figuur 7):
o
Het cytokine TGF-β zorgt voor de differentiatie van naïeve T-cellen naar Tregs, die antiinflammatoire cytokines produceren.
o
TGF-β heeft ook een pro-inflammatoire werking: indien IL-6 aanwezig is (zoals bij infecties), zal
TGF-β er voor zorgen dat naïeve T-cellen differentiëren naar Th17-cellen (63). Deze cellen
produceren IL-17 en dit leidt tot de expressie van chemokines, andere pro-inflammatoire
cytokines en matrix metalloproteasen (MMP). IL-13 speelt ook een rol in de Th17-cel functie.
o
Het cytokine speelt ook een rol in het helingsproces van de intestinale mucosa en de
ontwikkeling van fibrose en stricturen (64).
o
TFG-β speelt ook een rol in de carcinogenese van colitis-geïnduceerde colorectale kanker.
Vreemd genoeg kan het cytokine fungeren als tumor suppressor en als tumor promotor (62).
Figuur 7. De differentiatie eindpunten van precursor T-cellen varieert afhankelijk van het cytokinemilieu.
In de aanwezigheid van TFG-β kunnen ze differentiëren naar Tregs. In aanwezigheid van inflammatoire
cytokines zoals IL-12 en IL-4 kunnen ze diffentiëren naar pro-inflammatoire effector T-cellen. In
aanwezigheid van zowel TFG-β als IL-6 kunnen de cellen diferentiëren naar Th17-cellen, welke een
kritische rol lijken te spelen in de chronische inflammatie van IBD (naar Feagins et al., 2010).
19
Signal transducer and activating transcription (STAT) 3 KO muis model
Takeda et al. (65) beschreven een muis model met specifieke knock-out van STAT3 in macrofagen en
neutrofielen. STAT3 behoort tot de familie van STAT-moleculen, die cytoplasmatische proteïnen zijn die
geactiveerd worden wanneer een bepaald cytokine bindt met zijn specifieke receptor. De activatie
bestaat uit een tyrosine fosforylering door het receptor-geassocieerde JAK (janus kinase). Na activatie
vormen ze hetero- of homodimeren en gaan ze naar de nucleus waar ze genexpressie induceren.
STAT3 specifiek speelt onder andere een rol in de pathway van de IL-10 expressie.
A20 -/- muis model
A20 of TNFAIP3 (tumor necrosis factor alpha induced protein 3) is een “zinc finger” proteïne
(aanwezigheid van zinkionen die zorgen voor de stabiliteit van de molecule). Het wordt, zoals de naam
aangeeft, geïnduceerd door TNF en inhibeert NFκB activiteit en TNF-gemedieerde geprogrammeerde
celdood (PCD) (1, 66). Muizen deficiënt voor A20 ontwikkelen ernstige inflammatie (in multipele
organen) en cachexie, zijn hypersensitief voor lipopolysaccharide (LPS) en TNF en sterven prematuur.
MDR1A (multiple drug resistance gene) -/- muis model
MDR1A codeert voor een 170-kDa ATP-bindend, transmembranair glycoproteïne dat tot expressie komt
in intestinale epitheelcellen en mucosale lymfocyten (1, 14). Het overeenkomstige proteïne fungeert als
een effluxpomp die xenobiotica (bijvoorbeeld toxines of medicatie) terug naar het lumen van de darm
pompt.
De MDR1A KO muizen hebben de mogelijkheid verloren om bacteriële afbraakproducten in de
intestinale epitheelcellen te verwijderen waardoor er een toegenomen abnormale antigenpresentatie
aan naburige T-cellen ontstaat met als gevolg een activatie van T-cellen die de ontsteking voortstuwen
(1, 67). De colitis in dit model treedt spontaan op.
De pancolitis wordt histologisch gekarakteriseerd door vergrootte crypten, immuuncel infiltratie,
cryptabcessen en ulceraties. Deze bevindingen zijn gelijkend op de letsels die teruggevonden worden
bij humane UC (68). Verder werd aangetoond dat MDR1A -/- muizen gevoeliger zijn voor experimenteel
geïnduceerde colitis (DSS). De studie van Tanner et al. (67) toonde ook nog aan dat er bij deze KO
muizen een verminderd aantal Foxp3+ Treg-cellen aanwezig waren.
Giα2 -/- muis model
Giα2 is een subeenheid van het G-proteïne die de productie van cAMP (cyclisch adenosine
monofosfaat) (uit ATP, adenosine trifosfaat) verhindert (69). Het is een lid van signaal transductie
moleculen die tot expressie worden gebracht in vele celtypes, onder andere intestinale epitheelcellen,
myofibroblasten en intestinale B- en T-cellen.
Deficiëntie van dit gen in muizen resulteert in een spontane colitis rond 8 tot 12 weken ouderdom. Deze
colitis heeft veel gelijkenissen met humane UC, met de ergste inflammatie ter hoogte van het distale
colon (1).
Klinische en histopathologische eigenschappen zijn: verdikking van het colon, lymfocyten en
neutrofielen infiltratie, verlies van crypten en slijmbekercellen, cryptabcessen en zelfs adenocarcinoma’s
(70).
20
XBP1 (X-box binding protein 1) -/- model
Dit is een voorbeeld van een conditioneel KO model (1). XBP1 is een transciptiefactor die een
belangrijke rol in de ontwikkeling van secretorische cellen (1). In dit model wordt enkel in intestinale
epitheelcellen (IEC) het gen gedeleteerd. De deletie zorgt voor een verlies van panethcellen en
slijmbekercellen en veroorzaakt een hyperreactief epitheel. Daardoor ontstaat er een verhoogde
gevoeligheid voor het ontwikkelen van colitis, gelijkaardig aan UC (1, 71).
TNF ΔARE muis model
TNFα speelt een belangrijke rol in de pathogenese van IBD. Verschillende studies hebben het
therapeutisch effect van anti-TNFα-antistoffen aangetoond en deze antistoffen zijn al op de markt in
Europa en de Verenigde Staten voor de behandeling van CD (31). Dit model maakt gebruik van
specifieke deleties van AU (adenylaat uridylaat) -rijke elementen van het TNF-gen in muizen. Deze
muizen tonen een overproductie van TNFα die leidt tot colitis die zeer sterk gelijkt op humane CD en
arthritis (1). Dit is één van de weinige modellen die aanleiding geeft tot inflammatie van het terminale
ileum (heterozygoot) en arthritis (homozygoot) (2).
De inflammatie ontwikkelt zich tussen 4 en 8 weken ouderdom, zoals aangehaald meestal gelimiteerd
tot het terminale ileum (soms is ook het proximale colon betrokken) en is histopathologisch gekenmerkt
door het afplatten van de villi, infiltratie van neutrofielen, macrofagen en lymfocyten, transmurale
inflammatie en de vorming lymfoïde aggregaten en rudimentaire granuloma’s (72).
2.3.3.2 Transgene (Tg) modellen
De methodologie van deze modellen houdt in dat men van het gen waar men in geïnteresseerd is
meerdere kopieën maakt. Dit zorgt aldus voor een overexpressie van het gen. Ook hier kan een
onderscheid gemaakt worden tussen conventionele en cel-specifieke conditionele transgenetische
modellen (1).
IL-7 Tg muis model
Eind de jaren ’90 werd aangetoond dat IL-7 de stof was in het serum van UC patiënten die een invloed
had op de differentiatie en proliferatie van T-cellen in de thymus en dat dit interleukine bovendien ook
door de intestinale epitheelcellen geproduceerd werd (24, 73, 74). Het “epitheliale cel-afgeleide IL-7” is
essentieel voor de proliferatie en functie van de epitheelcellen, intra-epitheliale lymfocyten en intramucosale lymfocyten (24).
IL-7 transgene muizen, waarbij IL-7 tot overexpressie wordt gebracht, ontwikkelen een acute colitis die
wordt gekenmerkt door infiltratie van neutrofielen, CD4+ T-cellen en γδT-cellen in de darmwand. Later
wordt proctoptose (prolaps van het rectum) met anale bloeding waargenomen. Pathologische
kenmerken zijn: infiltratie van monocyten, vermindering van slijmbekercellen en cryptabcessen. Dit is
een chronische colitis met sterke gelijkenis met humane UC. In tegenstelling met de acute fase van de
colitis wordt de chronische fase gekenmerkt door een afname in het IL-7-proteïne (24).
Dit chronische colitis model met sterke gelijkenissen met humane UC is bruikbaar voor onderzoek naar
de T-cel-gemedieerde pathogenese van colitis en naar therapeutische interventies die voornamelijk Tcel functies als doelwit hebben (1).
21
HLA (Human leukocyte antigen) B27 Tg model
Dit model kan zowel toegepast worden op muizen als ratten (1). Overexpressie van het humaan MHC
klasse I allel HLA B27 geeft aanleiding tot spontane IBD (aantasting van de maag, ileum en colon) (1,
24).
STAT4 Tg muis model
De STAT-familie werd reeds hoger besproken. STAT4 is specifiek geassocieerd met IL-12 signalisatie
en de differentiatie van naïeve T-cellen naar Th1-cellen (75). De transgene muizen vertonen een colitis
gemedieerd door Th1-cellen die gekenmerkt is door een transmurale inflammatie. Deze transmurale,
Th1-cel-gemedieerde inflammatie wordt ook teruggevonden bij humane CD (24).
2.3.4 Adoptieve transfer modellen
In dit type modellen wordt colitis geïnduceerd door een selectieve transfer van bepaalde celtypes in
gastheren (muizen) met een gecompromitteerd immuunsysteem.
CD4+/CD45RBhigh T-cel transfer colitis model
CD45 is een algemene merker van lymfocyten en wordt onderverdeeld in verschillende isotypes. Het
isotype CD45RB wordt gebruikt om het onderscheid te maken tussen naïeve T-cellen en memory Tcellen. De eerstgenoemde heeft namelijk een hoge expressie van deze molecule (CD45RBhigh), de laatst
genoemde een lage expressie (CD45RBlow) (76). Er wordt gesteld dat CD45RBhigh betrokken is in een
Th1-respons en dat CD45RBlow zou betrokken zijn bij een Th2-respons omdat cellen met een hoge
expressie van CD45RB vooral Th1-cytokines produceren (IFNγ, TNFα, IL-2) en cellen met een lage
expressie van CD45RB vooral Th2-cytokines produceren (IL-4) (24, 76, 77). Treg-cellen worden ook
verondersteld een lid te zijn van de CD45RBlow-familie (24).
CD45RBhigh of CD45RBlow CD4+ T-cellen worden geïnjecteerd in SCID (severe combined
immunodeficiency) muizen. Ook RAG1 of RAG2 KO muizen kunnen gebruikt worden (2). Administratie
van T-cellen met een hoge expressie van CD45RB leidt tot colitis en gewichtsverlies met extreme
verdikking van de colonwand, hyperplasie van het epitheel en infiltratie van lymfocyten in de lamina
propria. Er worden geen ulcera waargenomen en de inflammatie in de dunne darm is mild (24).
Een interessante bevinding is dat administratie van CD45RBlow CD4+ T-cellen net het omgekeerde
effect heeft: het heeft een suppressief effect op colitis. Dit en andere bevindingen (bv. toedieningen van
anti-IL-10 of anti-TFGβ antistoffen inhiberen het suppressief effect op colitis) suggereren dat bij deze
CD45RBlow CD4+ T-cellen een netwerk van Treg-cellen zit. Deze produceren IL-10 en TFGβ en hebben
een grote invloed op de inflammatie (31).
Data gegenereerd uit verschillende onderzoeken suggereren dat de colitis in dit model voornamelijk
gemedieerd wordt door een Th1-respons (31).
De voordelen van het model zijn (2):
o
Technisch gemakkelijk uitvoerbaar
o
o
Hoge reproduceerbaarheid
De vele gelijkenissen met humane IBD
Een belangrijk nadeel van het model (en alle modellen die gebruik maken van adoptieve transfer) is de
onderliggende immunodeficiëntie van de receptormuizen (2).
22
Heat shock proteïne (hsp)60-specifiek CD8+ T cel transfer colitis model
Hsp60-specifieke CD8+ T-cellen (cytotoxische T-cellen) die zowel reageren met mycobacterieel hsp60
als murien hsp60 (kruisreactiviteit) worden toegediend aan TCRβ -/- of SCID muizen. De muizen
ontwikkelen inflammatoire letsels in de dunne darm en occasioneel worden focale infiltraties van
leukocyten waargenomen in de lever. De dieren sterven binnen de 2 tot 6 weken na de transfer.
Histologische kenmerken zijn: infiltratie van leukocyten in de lamina propria en het epitheel, degeneratie
van het epitheel (voornamelijk de villustoppen) en bloedingen (78). Wanneer bacterie-vrije TCR β -/muizen gebruikt worden, wordt hetzelfde resultaat gezien als wanneer conventionele muizen gebruikt
worden. Dit toont aan dat de intestinale inflammatie in dit model onafhankelijk is van de residentiële
bacteriële flora (78). In tegenstelling tot vele andere IBD modellen wordt er in dit model geen ulceratie
of prominente influx van macrofagen waargenomen (78).
2.3.5 Spontane modellen
Zoals eerder aangehaald in de inleiding kunnen ook dieren, voornamelijk paard (GE, LPE, MEED, IFEE)
en de gezelschapsdieren, IBD ontwikkelen. Het voorkomen van de aandoeningen bij dieren is evenwel
een zeldzaamheid. Histiocytische ulceratieve colitis (HUC) is een aandoening die voornamelijk
voorkomt bij Boxer honden (79). Ook bij een bepaalde species van Tamarins (Saguinus oedipus), een
geslacht van klauwaapjes, is IBD beschreven. Deze uit zich als een recidiverende UC-achtige mucosale
inflammatie die ook aanleiding kan geven tot colonkanker (80).
Spontane modellen zijn zeer attractieve tools voor de studie van IBD omdat, net zoals bij de humane
ziekten, de inflammatie tot ontwikkeling komt zonder enige exogene manipulatie (1). Bij muizen zijn er
2 modellen beschreven (2): het SAMP/Yit model en het C3H/HeJBir model.
C3H/HeJBir muis model
De C3H/HeJBir muizenlijn is een afgeleide van de C3H/HeJ muizenlijn die bekomen werd door selectief
kweken voor een fenotype van spontane colitis (81). De muizen ontwikkelen colitis op een ouderdom
van 3-4 weken en de colitis verdwijnt meestal na 10-12 weken ouderdom. De transmurale inflammatie
is voornamelijk gelokaliseerd in het caecum en het rechter colon. Ulcera, cryptabcessen en regeneratie
van het epitheel kunnen histologisch waargenomen worden, maar verdikking van intestinale wand en
granuloma’s worden niet gezien (52). Het model vertoont een Th1-respons (verhoogde concentraties
IL-2 en IFN-γ in de lymfocyten aanwezig in de lamina propria) (52).
Dit model wordt vaak gecombineerd met induceerbare colitis modellen en heeft al bewezen waardevol
te zijn voor onderzoek naar factoren die genetische gevoeligheid beïnvloeden (52).
SAMP/Yit muis model
Dit model is een zeer goed experimenteel systeem voor onderzoek naar CD, omdat inflammatie
spontaan gebeurt en het één van de weinige modellen is waar erge inflammatie wordt waargenomen in
het terminale ileum, wat zeer karakteristiek is voor humane CD (1). De inflammatie ontwikkelt zicht rond
10 weken ouderdom en geeft discontinue letsels. Tevens wordt ook caecitis waargenomen (82).
Histologische bevindingen zijn transmurale ontsteking, granuloma’s en alteraties in de morfologie van
het epitheel (1).
Een zeer interessante bevinding is het feit dat wanneer de T-cellen van dit model getransfereerd worden
naar andere SCID muizen, deze dieren peri-anale fistula ontwikkelen, wat een typisch klinisch
verschijnsel is van CD (83).
23
BESPREKING
De pathogenese van IBD is een zeer complex gegeven en daardoor ook een moeilijk behandelbare
aandoening. Diermodellen spelen een prominente rol in zowel het ontrafelen van de vele mechanismen
en factoren die de ontwikkeling van de inflammatie beïnvloeden als het ontwikkelen van nieuwe
medicatie voor de behandeling van IBD.
Algemeen kan gesteld worden dat er tenminste 4 belangrijke aspecten zijn ontdekt door het gebruik
van IBD diermodellen (2). Deze zijn:
1. “Germ-free” dieren ontwikkelen meestal geen inflammatie
2. Inflammatie vereist een zeker genetische achtergrond
3. T-cellen zijn betrokken in de meeste diermodellen
4. De interactie tussen T-cellen en dendritische cellen lijkt cruciaal voor de initiatie en het
onderhoud van de inflammatie
Er zijn grote gelijkenissen in de pathologische bevindingen tussen experimentele IBD en humane IBD.
Mechanismen van weefselschade, effector cel activeit, T-cel afhankelijkheid, chronisch worden van de
inflammatie door resistente luminale bacteriën, respons op farmacologische agentia alsook de
genetische heterogeniteit en primaire defecten in de mucosale barrière zijn sterk bevestigd in
experimentele diermodellen (1). In de loop der jaren zijn er vele modellen ontwikkeld met elk hun
specifieke karakteristieken (voor- en nadelen, specificiteit voor CD of UC, acuut of chronische
inflammatie, enzovoort), maar toch is geen enkel van de beschikbare modellen het perfecte model (2).
Het doel van deze literatuurstudie was een overzicht te maken van de belangrijkste diermodellen die
vandaag gebruikt worden en bij de meeste modellen een korte toelichting te geven over hun
eigenschappen. Dit geheel van informatie kan vervolgens gebruikt worden om onderzoekers een richtlijn
te verschaffen in hun keuze naar het model die het beste aanleunt bij hun onderzoek.
Wanneer men overweegt een bepaald IBD model te gebruiken bij een studie, is het essentieel om
rekening te houden met het type van interventie dat gebruikt wordt om de eigenschappen van humane
IBD te reproduceren samen met de therapeutische strategie welke tot doel heeft deze te genezen
(wanneer dit van toepassing is, sommige studies onderzoeken enkel de pathogenese) (42). De opzet
van een diermodel kan voorgesteld worden als een systeem waarin 3 elementen met elkaar interageren
(42) (Figuur 8):

Intrinsieke factoren (diersoort, lijn, geslacht, genetische achtergrond)

Extrinsieke factoren (methodologie, inductoren, omgeving)

Therapeutische strategie die één of meerdere pathofysiologische mechanismen als doelwit
heeft (wanneer van toepassing)
24
Diermodel voor IBD
Intrinsieke
factoren
Extrinsieke
factoren
Pathofysiologie
Omgeving
Inductie van
de intestinale
inflammatie
Genetische
achtergrond
Genetische
modificatie
s
Immuuncel
transfer
Immunologisch
fenotype
Chemische
stoffen
Tekenen en
symptomen
van ziekte
Effect
Interacties van de te testen stof met het diermodel
TE TESTEN STOF
Gekende interactie:
Niet gekende / niet gewilde interactie:
Figuur 8. Opzet van een IBD diermodel. De pathofysiologie van het model is het resultaat van de
interactie tussen intrinsieke en extrinsieke factoren. Alle verwachte interacties worden aangegeven met
blauwe volle lijnen. Inductie van inflammatie kan ook onverwachte effecten geven (blauwe onderbroken
lijnen). Deze onverwachte/niet gewilde interacties zorgen ervoor dat de resulterende inflammatie niet
goed gedefinieerd is. Wanneer men proeven doet naar de werking van een mogelijks therapeutische
stof, is er ook een farmacologische evaluatie van deze stof noodzakelijk. De stof kan de inductor van
inflammatie negatief beïnvloeden (rode pijlen) (naar Dothel et al., 2013).
25
Om zeker te zijn dat men een betrouwbaar model heeft, is het noodzakelijk dat men alle overlappen en
gelijkenissen van deze intrinsieke en extrinsieke factoren met humane IBD verifieert en alle
hypothetische interacties die de test kunnen beïnvloeden evalueert (50).
De meeste beschreven modellen lokken meestal een inflammatie uit ter hoogte van de dikke darm
(colitis). Dit is gunstig voor de studie van UC, maar niet CD, want bij deze aandoening zijn meestal de
dunne darmen aangetast.
Toch wordt er in veel van de modellen een Th1 / Th17 – respons waargenomen, wat dan weer wel wordt
geassocieerd met CD (84). Het is op dit moment nog niet duidelijk waarom deze modellen geen dunne
darm inflammatie (ileitis) geven en in sommige aspecten hebben deze modellen dan ook een
gelimiteerde waarde voor de studie van de etiopathogenese van CD. Het beste model voor de studie
van de ziekte van Crohn is waarschijnlijk het SAMP1/YitFc muis model omdat de inflammatie daar het
ergst is in het terminale ileum en omdat de inflammatie spontaan ontwikkelt zonder exogene manipulatie
(84).
Daartegenover staat dat de aanvang en de ernst van de inflammatie in spontane (en genetische)
modellen zeer sterk varieert (weken tot maanden). Dit maakt dit soort modellen weinig geschikt voor
grootschalige screeningstesten voor de evaluatie van de efficaciteit van een bepaald product. Modellen
die voor deze testen wel geschikt zijn, zijn de acute induceerbare modellen (bv. het DSS model of het
TNBS model). Bijkomende voordelen van deze modellen zijn hun hoge kost-efficiëntie en hoge
reproduceerbaarheid. Nadelig is hun geringe gelijkenis met humane IBD.
Wat zeer belangrijk is inzake de spontane en induceerbare modellen, is dat de genetische achtergrond
van de muizenlijn in rekening wordt gebracht. Deze kan namelijk een invloed uitoefenen op de bekomen
resultaten (Figuur 8, intrinsieke factoren) (84).
Wanneer men onderzoek doet naar de ontwikkeling van secundaire colonkanker ten gevolge van
inflammatie, is het IL-10 KO muis model het meest aangewezen model (2).
Hoewel diermodellen onze kennis over IBD enorm heeft doen toenemen en ze nog steeds een grote rol
spelen in verder onderzoek, zal de grootste substantiële vooruitgang pas geboekt worden wanneer de
IBD diermodellen worden gecombineerd met humane in vitro studies en eventuele applicatie in klinische
trials (2).
Om te concluderen kan gesteld worden dat diermodellen een grote rol zullen blijven spelen in het
onderzoek naar IBD indien de maatregelen die gepostuleerd worden door Dothel et al. (50) in acht
worden genomen:
1. Een meer strenge toepassing van de standaarden die gebruikt worden in klinische studies op
de pre-klinische experimenten (steekproefgrootte berekening, randomisatie, blinding).
2. Selectie van een diermodel pas na zorgvuldig pathofysiologisch onderzoek en indachtig aan de
inherente limitaties van het model (acuut zelflimiterend versus chronisch, diersoort, rol van het
immuunsysteem, rol van de intestinale flora).
3. Een experimentele opzet die het farmacologisch profiel van de te onderzoeken stof mee in
rekening brengt (biologische beschikbaarheid, route van administratie, spectrum).
26
REFERENTIELIJST
(1) Goyal N., Rana A., Ahlawat A., Bijjem K. R. V., Kumar P. (2014). Animal models of inflammatory
bowel disease: a review. Inflammopharmacol 22, 219-233.
(2) Hoffmann J. C., Pawlowski N. N., Kühl A. A., Höhne W., Zeitz M. (2002). Animal models of
inflammatory bowel disease: an overview. Pathobiology 70, 121-130.
(3) Sartor R. B. (2006) Mechanisms of disease: pathogenesis of Crohn’s disease and ulcerative colitis.
Nature Clinical Practice Gastroenterology & Hepatology 3, 390-407.
(4) Wallace KL., Zheng LB., Kanazawa Y., Shih DQ. (2014). Immunopathology of inflammatory bowel
disease. World J Gastroenterol. 20 (1), 6-21.
(5) Pastorelli L., De Salvo C., Mercado J. R., Vecchi M., Pizarro T. T. (2013). Central role of the gut
epithelial barrier in the pathogenesis of chronic intestinal inflammation: lessons learned from animal
models and human genetics. Front Immunol 4, 1-22
(6) Siegmund B., Zeitz M. (2011). Innate and adaptive immunity in inflammatory bowel disease. World
J Gastroentero 17 (27), 3178-3183.
(7) Danese S., Sans M., Fiocchi C. (2004). Inflammatory bowel disease: the role of environmental
factors. Autoimmunity Reviews 170, 394-400.
(8) Taurog J.D., Richardson J.A., Croft J. T., Simmons W. A., Zhou M., Fernandez-sueiro J. L., Balish
E., Hammer R. E. (1994). The germfree state prevents development of gut and joint inflammatory
disease in HLA-B27 transgenic rats. J. Exp. Med 180, 2359-2364.
(9) Zhang Y. Z., Li Y. Y. (2014). Inflammatory bowel disease: pathogenesis. World J Gastroentero 20,
91-99.
(10) Frank D.N., St. Amand A.L., Feldman R.A., Boedeker E.C., Harpaz N., Pace N.R. (2007).
Molecular-phylogenetic characterization of microbial community imbalances in human inflammatory
bowel diseases. Proc Natl Acad Sci U S A 104, 13780-13785.
(11) Martinez-Medina M., Aldeguer X., Lopez-Siles M., González-Huix F., López-Oliu C., Dahbi G.,
Blanco J.E., Blanco J., Garcia-Gil L.J., Darfeuille-Michaud A. (2009). Molecular diversity of Escherichia
coli in the human gut: new ecological evidence supporting the role of adherent-invasive E. coli (AIEC)
in Crohn’s disease. Inflamm Bowel Dis. 15, 872–882
(12) Jostins L, Ripke S, Weersma RK, Duerr RH, McGovern DP, Hui KY, Lee JC, Schumm LP, Sharma
Y, Anderson CA, et al. (2012). Host-microbe interactions have shaped the genetic architecture of
inflammatory bowel disease. Nature 491, 119–124.
(13) Kobayashi K.S., Chamaillard M., Ogura Y., Henegariu O., Inohara N., Nuñez G., Flavell R.A. (2005).
Nod2-dependent regulation of innate and adaptive immunity in the intestinal tract. Science 307, 731734.
(14) Panwala C.M., Jones J.C., Viney J.L. (1998). A novel model of inflammatory bowel disease: mice
deficient for the multiple drug resistance gene, mdr1a, spontaneously develop colitis. J Immunol 161,
5733-5744.
(15) Cosnes J. (2004). Tobacco and IBD: relevance in the understanding of disease mechanisms and
clinical practice. Best Prac Res Clin Gastroenterol 18, 481-496.
(16) Godet P.G., May G.R., Sutherland L.R. (1995). Meta-analysis of the role of oral contraceptive
agents in inflammatory bowel disease. Gut 37, 668-673.
(17) Berg D.J., Zhang J., Weinstock J.V., Ismail H.F., Earle K.A., Alila H., et al. (2002). Rapid
development of colitis in NSAID-treated IL-10-deficient mice. Gastroenterology 123, 1527-1542.
(18) Triantafillidis J.K., Triantafidillis A. (2008). The role of antibiotics in inflammatory bowel disease.
Annals of gastroenterology 21 (1), 17-26.
(19) Card T., Logan R.F., Rodrigues L.C., Wheeler J.G. (2004). Antibiotic use and the development of
Crohn’s disease. Gut 53, 246-250.
(20) Hart A., Kamm M.A. (2002). Review article: mechanisms of initiation and perpetuation of gut
inflammation by stress. Aliment. Pharmacol. Ther. 16, 2017-2028.
(21) Kirsner J.B. (1961). Experimental "colitis" with particular reference to hypersensitivity reactions in
the colon. Gastroenterology 40, 307-312.
(22) Kühn R., Löhler J., Rennick D., Rajewsky K., Müller W. (1993). Interleukin-10-deficient mice
develop chronic enterocolitis. Cell 75 (2), 263-74.
27
(23) Sartor R.B., Bond T.M., Schwab J.H. (1988). Systemic uptake and intestinal inflammatory effects
of luminal bacterial cell wall polymers in rats with acute colonic injury. Infection and immunity 56, 21012108.
(24) Hibi T., Ogata H., Sakuraba A. (2002). Animal models of inflammatory bowel disease. J
Gastroenterol 37, 409-417.
(25) Zimmermann E.M., Sartor R.B., McCall R.D., Pardo M., Bender D., Lund P.K. (1993). Insulinlike
growth factor I and interleukin 1 beta messenger RNA in a rat model of granulomatous enterocolitis and
hepatitis. Gastroenterology 105 (2), 399-409.
(26) Kitsukawa Y., Saito H., Suzuki Y., Kasanuki J., Tamura Y., Yoshida S. (1992). Effect of ingestion
of eicosapentaenoic acid ethyl ester on carrageenan-induced colitis in guinea pigs. Gastroenterology
102, 1859-1866.
(27) Breeling J.L., Onderdonk A.B., Cisneros R.L., Kasper D.L. (1988). Bacteroides vulgatus outer
membrane antigens assoiciated with carrageenan-induced colitis in guinea pigs. Infect Immun 56, 17541759.
(28) Iqbal N., Oliver J.R., Wagner F.H., Lazenby A.S., Elson C.O., Waever C.T. (2002). T helper 1 and
T helper 2 cells are pathogenic in an antigen-specific model of colitis. J Exp Med 195, 71-84.
(29) von Freeden-Jeffry U., Davidson N., Wiler R., Fort M., Burdach S., Murray R. (1998). IL-7
deficiency prevents development of a non-T cell non-B cell-mediated colitis. J Immunol 161, 5673-5680.
(30) Erdman S., Fox J.G., Dangler C.A., Feldman D., Horwitz B.H. (2001). Typhlocolitis in NF-kappa Bdeficient mice. J Immunol 166 (3), 1443-1447.
(31) Dieleman L.A., Ridwan B.U., Tennyson G.S., Beagley K.W., Bucy R.P., Elson C.O. (1994). Dextran
sulfate sodium-induced colitis occurs in severe combined immunodeficient mice. Gastroenterology 107
(6), 1643-1652.
(32) Hoffmann J.C., Peters K., Henschke S., Herrmann B., Pfister K., Westermann J., Zeitz M. (2001).
Role of T lymphocytes in rat 2,4,6-trinitrobenzene sulphonic acid (TNBS) induced colitis: increased
mortality after gammadelta T cell depletion and no effect of alphabeta T cell depletion. Gut 48 (4), 489495.
(33) Okayasu I., Hatakeyama S., Yamada M., Ohkusa T., Inagaki Y., Nakaya R. (1990). A novel method
in the induction of reliable experimental acute and chronic ulcerative colitis in mice. Gastroenterology
98 (3), 694-702.
(34) Tran C.D., Katsikeros R., Abimosleh S.M. (2012). Current and novel treatments for ulcerative colitis.
In: Shennak M (ed) Ulcerative colitis from genetics to complications, InTech, ISBN: 978-953307-853-3.
(35) Chassaing B., Aitken J.D., Malleshappa M., Vijay-Kumar M. (2014). Dextran Sulfate Sodium (DSS)Induced Colitis in Mice. Curr Protoc Immunol 104, unit 15-25.
(36) Perše M., Cerar A. (2012). Dextran Sodium Sulphate Colitis Mouse Model: Traps and Tricks.
Biomed Res Int. doi: 10.1155/2012/718617.
(37) Motavallian-Naeini A., Andalib S., Rabbani M., Mahzouni P., Afsharipour M., Minaiyan M. (2012).
Validation and optimization of experimental colitis induction in rats using 2, 4, 6-trinitrobenzene sulfonic
acid. Res Pharm Sci 7 (3), 159-169.
(38) Brenna O., Furnes M.W., Drozdov I., Granlund A.B., Flatberg A., Sandvik A.K., Zwiggelaar R.M.,
Marvik R., Nordrum I.S., Kidd M., Gustafsson B.I. (2013). Relevance of TNBS-Colitis in Rats: A
Methodological Study with Endoscopic, Histologic and Transcriptomic Characterization and Correlation
to IBD. PLoS ONE 8 (1):e54543.
(39) Zheng L., Gao Z.Q., Wang S.X. (2000). A chronic ulcerative colitis model in rats. World J
Gastroentero 6, 150-152.
(40) Wang Y.H., Ge B., Yang X.L., Zhai J., Yang L.N., Wang X.X., Liu X., Shi J.C., Wu Y.J. (2011).
Proanthocyanidins from grape seeds modulates the nuclear factor-kappa B signal transduction
pathways in rats with TNBS-induced recurrent ulcerative colitis. Int Immunopharmacol 11 (10), 16201627.
(41) Joshi S.V., Vyas B.A,. Shah P.D., Shah D.R., Shah S.A., Gandhi T.R. (2011). Protective effect of
aqueous extract of Oroxylum indicum Linn. (root bark) against DNBS-induced colitis in rats. Indian J
Pharmacol 43 (6), 656-661.
(42) Dothel G., Vasina V., Barbara G., Ponti F.D. (2013). Animal models of chemically induced intestinal
inflammation: predictivity and ethical issues. Pharmacol ther 139 (1), 71-86.
(43) Wang X., Ouyang Q., Luo W.J. (2004). Oxazolone-induced murine model of ulcerative colitis.
Chinese Journal of Digestive Diseases 5, 165-168.
28
(44) Heller F., Fuss I.J., Nieuwenhuis E.E., Blumberg R.S., Strober W. (2002). Oxazoline colitis, a Th2
colitis model resembling ulcerative colitis, is mediated by IL-13-producing NK-T-cells. Immunity 17, 629638.
(45) Schiechl G., Bauer B., Fuss I., Lang S.A., Moser C., Ruemmele P., Rose-John S., Neurath M.F.,
Geissler E.K., Schlitt H.J., Strober W., Fichtner-Feigl S. (2011). Tumor development in murine ulcerative
colitis depends on MyD88 signaling of colonic F4/80+CD11b(high)Gr1(low) macrophages. J Clin Invest
121 (5), 1692-1708.
(46) Patel S.H., Rachchh M.A., Jadav P.D. (2012). Evaluation of anti-inflammatory effect of anti-platelet
agent-clopidogrel in experimentally induced inflammatory bowel disease. Indian J Pharmacol 44 (6),
744-748.
(47) Low D., Nguyen D.D., Mizoguchi E. (2013). Animal models of ulcerative colitis and their application
in drug research. Drug Des Devel Ther 7, 1341-1357.
(48) Sotnikova R., Nosalova V., Navarova J. (2013). Efficacy of quercetin derivatives in prevention of
ulcerative colitis in rats. Interdiscip Toxicol 6 (1), 9-12.
(49) Darwish I.E., Hala M.M., Amany S.O. (2012). Study of Possible Colonic Mucosal and Motility
Changes in Experimental Acetic Acid Induced Colitis in Male Albino Rats under the effect of Oral Barley
Administration in Comparison with Venlafaxine. J Phys Pharm Adv 2 (9), 319-329.
(50) Bucy R.P., Xu X.Y., Li J., Huang G. (1993). Cyclosporin A-induced autoimmune disease in mice. J
Immunol 151 (2), 1039-1050.
(51) Marguerat S., MacDonald H.R., Kraehenbuhl J.P., van Meerwijk J.P. (1999). Protection from
radiation-induced colitis requires MHC class II antigen expression by cells of hematopoietic origin. J
Immunol 163, 4033-4040.
(52) Jurjus A.R., Khoury N.N., Reimund J. (2003). Animal models of inflammatory bowel disease.
Journal of Pharmacological and Toxicological Methods 50 (2), 81-92.
(53) Sadlack B. Merz H., Schorle H., Schimpl A., Feller A.C., Horak I. (1993). Ulcerative colitis-like
disease in mice with a disrupted interleukin-2 gene. Cell 75 (2), 253-261.
(54) Unutmaz D., Pulendran B. (2009). The gut feeling of Treg cells: IL-10 is the silver lining during
colitis. Nat Immunol 10 (11), 1141-1143.
(55) Spencer D.M., Veldman G.M., Banerjee S., Willis J., Levine A.D. (2002). Distinct inflammatory
mechanisms mediate early versus late colitis in mice. Gastroenterology 122 (1), 94-105.
(56) Dresner-Pollak R., Gelb N., Rachmilewitz D., Karmeli F., Weinreb M. (2004). Interleukin 10-deficient
mice develop osteopenia, decreased bone formation, and mechanical fragility of long bones.
Gastroenterology 127 (3), 792-801.
(57) Sturlan S., Oberhuber G., Beinhauer B.G., Tichy B., Kappel S., Wang J., Rogy M.A. (2001).
Interleukin-10-deficient mice and inflammatory bowel disease associated cancer development.
Carcinogenesis 22 (4), 665-671.
(58) Mombaerts P., Mizoguchi E., Smith R.N., Mizoguchi A. (1999). Spontaneous development of
inflammatory bowel disease in T cell receptor mutant mice. Cell 75, 1-20.
(59) Takahashi I., Kiyono H., Hamada S. (1997). CD4+ T-cell population mediates development of
inflammatory bowel disease in T-cell receptor alpha chain-deficient mice. Gastroenterology 112 (6),
1876-1886.
(60) Kulkarni A., Huh C.G., Becker D., Geiser A., Lyght M., Flanders K.C., Roberts A.B., Sporn M.B.,
Ward J.M., Karlsson S. (1993). Transforming growth factor beta 1 null mutation in mice causes
excessive inflammatory response and early death. Proc Natl Acad Sci U S A 90 (2), 770-774.
(61) Boismenu R., Chen Y. (2000). Insights from mouse models of colitis. J Leukoc Biol 67 (3), 267-278.
(62) Feagins L.A. (2010). Role of transforming growth factor-β in inflammatory bowel disease and colitisassociated colon cancer. Inflamm Bowel Dis 16(11), 1963-1968.
(63) Bettelli E., Carrier Y., Gao W., Korn T., Strom T.B., Oukka M., Weiner H.L., Kuchroo V.K. (2006).
Reciprocal developmental pathways for the generation of pathogenic effector TH17 and regulatory T
cells. Nature 441 (7090), 235-238.
(64) Burke JP.., Mulsow J.J., O'Keane C., Docherty N.G., Watson R.W., O'Connell P.R. (2007).
Fibrogenesis in Crohn's disease. Am J Gastroenterol 102 (2), 439-448.
(65) Takeda K., Clausen B.E., Kaisho T., Tsujimura T., Terada N., Förster I., Akira S. (1999). Enhanced
Th1 activity and development of chronic enterocolitis in mice devoid of Stat3 in macrophages and
neutrophils. Immunity 10 (1), 39-49.
29
(66) Lee E.G., Boone D.L., Chai S., Libby S.L., Chien M., Lodolce J.P., Ma A. (2000). Failure to regulate
TNF-induced NF-kappaB and cell death responses in A20-deficient mice. Science 289 (5488), 23502354.
(67) Tanner S.M., Staley E.M., Lorenz R.G. (2013). Altered generation of induced regulatory T cells in
the FVB.mdr1a−/− mouse model of colitis. Mucosal Immunology 6, 309-323.
(68) Wilk J.N., Bilsborough J., Viney J.L. (2005). The mdr1a-/- mouse model of spontaneous colitis: a
relevant and appropriate animal model to study inflammatory bowel disease. Immunol Res 31 (2), 151159.
(69) Edwards R.A., Smock A.Z. (2006). Defective arachidonate release and PGE2 production in Gi
alpha2-deficient intestinal and colonic subepithelial myofibroblasts. Inflamm Bowel Dis 12 (3), 153-165.
(70) Rudolph U., Finegold M.J., Rich S.S., Harriman G.R., Srinivasan Y., Brabet P., Boulay G., Bradley
A., Birnbaumer L. (1995). Ulcerative colitis and adenocarcinoma of the colon in G alpha i2-deficient
mice. Nat Genet 10 (2), 143-150.
(71) Kaser A., Lee A.H., Franke A., Glickman J.N., Zeissig S., Tilg H., Nieuwenhuis E.E., Higgins D.E.,
Schreiber S., Glimcher L.H., Blumberg R.S. (2008). XBP1 links ER stress to intestinal inflammation and
confers genetic risk for human inflammatory bowel disease. Cell 134 (5), 743-756.
(72) Kontoyiannis D., Boulougouris G., Manoloukos M., Armaka M., Apostolaki M., Pizarro T., Kotlyarov
A., Forster I., Flavell R., Gaestel M., Tsichlis P., Cominelli F., Kollias G. (2002). Genetic dissection of
the cellular pathways and signaling mechanisms in modeled tumor necrosis factor-induced Crohn's-like
inflammatory bowel disease. J Exp Med 196 (12), 1563-1574.
(73) Watanabe M., Watanabe N., Iwao Y., Ogata H., Kanai T., Ueno Y., Tsuchiya M., Ishii H., Aiso S.,
Habu S., Hibi T. (1997). The serum factor from patients with ulcerative colitis that induces T cell
proliferation in the mouse thymus is interleukin-7. J Clin Immunol 17 (4), 282-292.
(74) Watanabe M., Ueno Y., Yajima T., Iwao Y., Tsuchiya M., Ishikawa H., Aiso S., Hibi T., Ishii H.
(1995). Interleukin 7 is produced by human intestinal epithelial cells and regulates the proliferation of
intestinal mucosal lymphocytes. J Clin Invest 95 (6), 2945-2953.
(75) Wirtz S., Finotto S., Kanzler S., Lohse A.W., Blessing M., Lehr H.A., Galle P.R., Neurath M.F.
(1999). Cutting edge: chronic intestinal inflammation in STAT-4 transgenic mice: characterization of
disease and adoptive transfer by TNF- plus IFN-gamma-producing CD4+ T cells that respond to
bacterial antigens. J Immunol 162 (4), 1884-1888.
(76) Lee W.T., Tin X.M., Vitetta E.S. (1990). Functional and ontogenetic analysis of murine CD45RBhi
and CD45RBlo CD4+ T cells. J Immunol 144, 3288-3295
(77) Bottomly K., Luqman M., Greenbaum L., Carding S., West J., Pasqualini T., Murphy D.B. (1989). A
monoclonal antibody to murine CD45R distinguishes CD4 T cell populations that produce different
cytokines. Eur J Immunol 19 (4), 617-623.
(78) Steinhoff U., Brinkmann V., Klemm U., Aichele P., Seiler P., Brandt U., Bland P.W., Prinz I., Zügel
U., Kaufmann S.H. (1999). Autoimmune intestinal pathology induced by hsp60-specific CD8 T cells.
Immunity 11 (3), 349-358.
(79) German A.J., Hall E.J., Kelly D.F., Watson A.D., Day M.J. (2000). An immunohistochemical study
of histiocytic ulcerative colitis in boxer dogs. J Comp Pathol 122 (2-3), 163-175.
(80) Chalifoux L.V., Bronson R.T. (1981). Colonic adenocarcinoma associated with chronic colitis in
cotton top marmosets, Saguinus oedipus. Gastroenterology 80, 942-946.
(81) Cong Y., Brandwein S.L., McCabe R.P., Lazenby A., Birkenmeier E.H., Sundberg J.P., Elson C.O.
(1998). CD4+ T cells reactive to enteric bacterial antigens in spontaneously colitic C3H/HeJBir mice:
increased T helper cell type 1 response and ability to transfer disease. J Exp Med 187 (6), 855-864.
(82) Matsumoto S., Okabe Y., Setoyama H., Takayama K., Ohtsuka J., Funahashi H., Imaoka A., Okada
Y., Umesaki Y. (1998). Inflammatory bowel disease-like enteritis and caecitis in a senescence
accelerated mouse P1/Yit strain. Gut 43 (1), 71-78.
(83) Rivera-Nieves J., Bamias G., Vidrich A., Marini M., Pizarro T.T., McDuffie M.J., Moskaluk C.A.,
Cohn S.M., Cominelli F. (2003). Emergence of perianal fistulizing disease in the SAMP1/YitFc mouse,
a spontaneous model of chronic ileitis. Gastroenterology 124 (4), 972-982.
(84) Wirtz S., Neurath M.F. (2007). Mouse models of inflammatory bowel disease. Advanced Drug
Delivery Review 59, 1073-1083.
30
Download