Metabolisme in de vliegspieren Op deze pagina wordt de werking van de spieren uitgediept. We zullen dus eventjes het pad van de biochemie moeten bewandelen. De volledige chemische reactievergelijkingen zijn echter niet opgenomen omdat dit ons te ver zou afleiden van het eigenlijke onderwerp: het vliegen van vogels. De vliegspieren zijn opgebouwd uit spiervezels die we grofweg in twee grote groepen kunnen indelen: de rode en de witte vezels. Er zijn echter ook tussenvormen die eigenschappen van beide soorten bezitten. De rode vezels kunnen kracht leveren door middel van energie afkomstig van de oxidatie van vetten en suikers. Dit wil zeggen dat in deze vezels vetten en suikers onder invloed van zuurstof (O2) worden verbrand, waarbij energie vrijkomt. Dit is aërobe stofwisseling. Hieromtrent moet wel vermeld worden dat vogels een van de weinige organismen zijn die vetten rechtstreeks kunnen veóranden. Bij de meeste andere organismen moet het vet eerst een reeks andere reacties ondergaan voordat er energie uit gewonnen kan worden. De rode vezels zijn over het algemeen vrij smal en hebben in verhouding met hun inhoud een zeer groot contactoppervlak, zodat er meer van het onontbeerlijke zuurstof kan worden opgenomen. Dit principe van oppervlaktevergroting treffen we vaak aan in de natuur (de fijn vertakte wortels van planten en bomen, de darmvlokken...). De vezels danken hun rode kleur aan de talrijke fijne bloedvaatjes die er tussendoor lopen. Deze voeren zuurstof aan dat gebonden is aan hemoglobine. Myoglobine, een eiwit dat in dit type vezels rijkelijk aanwezig is, maakt zuurstof los van hemoglobine. Voor verbrandingsreacties is immers vrije zuurstof nodig. Mitochondriën vinden we ook in grote getale terug in de rode vezels. ln deze celorganellen vinden de verbrandingsreacties plaats. Deze reacties maken energie vrij, waardoor het energiearme adenosinedifosfaat (ADP) omgezet wordt in het energierijke adenosinetrifosfaat (ATP). Dit ATP vinden we in zeer veel cellen terug en dient als een soort batterij: een opslagplaats voor energie. Wanneer het organisme de energie wil 'gebruiken' zal het ATP terug omgezet worden in ADP, waarbij de energie vrijkomt. Aërobe stofintisseling is heel efficiënt: tot veertig procent van de energie-inhoud van de brandstof wordt benut. Bij de verbranding van één molecule glucose, bijvoorbeeld, worden er achtendertig ATP-moleculen gevormd. Buiten myoglobine en mitochondriën bevatten de rode vezels ook vetten en suikers als brandstof en allerlei soorten enzymen die als katalysator dienen bij de Krebs-cyclus. Dit is een reeks reacties die deel uitmaken van de verbranding van suikers, waarbij ATP vrijkomt. De belangrijkste eigenschap van dit type spiervezel is het grote uithoudingsvermogen. De samentrekking of contracties gebeuren relatief langzaam, maar ze kunnen zeer lang volgehouden worden, wat belangrijk is bij langeafstandsvluchten. Het tweede type, de iets dikkere witte spiervezel, haalt zijn energie uit anaërobe stofwisseling. Hiervoor is geen vrije zuurstof nodig, waardoor er weinig bloeddoorstroming nodig is, wat de witte kleur verklaart. We treffen er om diezelfde reden weinig myoglobine en mitochondriën aan. Wel zijn er andere enzymen aanwezig die noodzakelijk zijn voor anaëroob metabolisme. Deze vorm van energiewinning is echter veel minder efficiënt dan de vorige. Doorgaans wordt er slechts vier procent van de aanwezige energie van de 'brandstof gebruikt. Bij de afbraak van glucose door middel van anaërobe stofwisseling komen slecht twee moleculen ATP vrij, bij aërobe stofwisseling achtendertig! Bovendien komt er het schadelijke melkzuur vrij wat spierpijn veroorzaakt. Het voordeel van anaëroob metabolisme is dat de energie zeer snel vrijkomt. Voor korte, hevige inspanningen, waarbij aërobe verbranding tekort schiet, vormt anaërobe energieproductie een goede oplossing, zij het wel voor korte duur. Hoenderachtige vogels illustreren dit zeer duidelijk: kippenvlees is witkleurig. Kippenspieren bevatten dus bijna uitsluitend witte spiervezels, wat zich uit in hun geringe vliegcapaciteiten. Ze kunnen zeer snel vertrekken, maar worden gauw moe en kunnen dus geen grote afstanden afleggen. De meeste vogels hebben voor het grootste deel rode vezels. Enkel voor het opstijgen en voor korte, snelle manoeuvres bij achtervolging of wegvluchten schakelen ze over op anaërobe stofwisseling in de witte vezels. Op hoenderachtigen na hebben de meeste vogels dan ook rood vlees. Enkele vogelsoorten bezitten in hun spieren enkel rode vezels: de grote borstspieren van de spreeuw en de grote en kleine borstspieren van de kolibrie maken uitsluitend gebruik van aëroob metabolisme.