De drie P’s van Philip Larkin door Bert Jansma Het was de Britse dichter Philip Larkin, die behalve poëzie ook nog zeer persoonlijke jazzkritieken schreef, die de drie P’s verantwoordelijk stelde voor de definitieve breuk tussen de Kunsten en het Publiek. En die P’s waren: De P van Pound, de dichter Ezra Pound, en dan gaat het dus over literatuur. Dat was de P van Picasso, en met hem wees Larkin in de richting van de beeldende kunst. En de derde P was Parker, Charlie Parker. De jazz dus. De drie P’s, Pound, Picasso en Parker, als de boosdoeners die gezorgd hadden dat de kunsten zich van hun publiek hadden verwijderd, te eenkennig, autonoom of op zichzelf gericht waren geworden om nog een brug naar lezer, kijker of luisteraar te slaan. Het was Larkin - overigens absoluut niet de eerste de beste literator - die een In Memoriam schreef bij de dood van John Coltrane in augustus 1967. Dat eindigde met de zin: “I still can’t imagine how anyone can listen to a Coltrane record for pleasure”. Vertaald: Ik kan me nog altijd niet voorstellen dat iemand voor z’n lol naar Coltrane luistert. Tja. De redactie van de desbetreffende krant heeft dat artikel indertijd geweigerd. Dat wel. Maar je zegt toch: Tjsaa. Ik moest er aan denken toen ik de lijst met komende jazzfestivals zag en met iemand discussieerde over de inhoud van die festivals. Is dat nog jazz? vroeg mijn gesprekspartner zich af. En hij wees op namen in het komende The Hague Jazz festival op 18 en 19 mei in het voormalige Congresgebouw. Percy Sledge, Gare du Nord, Solomon Burke, Mezzoforte, Jhelisa... Nou nee, ik zou ’t niet meteen jazz noemen, wierp ik zwakjes tegen. Mááar, die en die staan er wel: John Clayton, Slide Hampton, James Carter. OK, zei mijn partner, OK, dat vind je wel jazz, maar waarom heet zo’n festival dan Jazz Festival? Tja. Ik werd al moe van de gedachte alleen dat ik daar een onderbouwd antwoord op zou moeten geven. Als ik dat al had. Want waar begin je dan aan. Natuurlijk, kijk om je heen, elk zichzelf respecterend dorp heeft wel iets dat een Jazzfestival genoemd wordt. Maar als er een kwart aan Echte Bloedzuivere Jazz te horen is, is ’t veel. Het is jazz plus bloedverwánten. Soms verre neven en nichten. En het zijn die laatsten die zo’n festival mogelijk maken. Daar kan je wel van ‘helááás’ over doen, maar ’t is zo. Als ik een greep doe in de programmaboeken van Paul Ackets North Sea Jazz festivals zie je dat daar in 1975 alléén maar Bloedzuivere Jazz was te horen. Stoelend op het complexe samengaan van improvisatie, persoonlijk gebruik van het fenomeen ‘time’, en een groter of minder groot besef van de afkomst van die muziek. Maar in díe tijd verzond Paul Ackets pr-machine elk keer weer berichten dat er nog een paar ton tekort waren. In díe tijd had hij z’n gevecht met de gemeente om steun – die hij één keer zelf weigerde omdat hij ’t maar een fooi vond. Kijk een programmaboekje van – pak weg – twintig jaar later in, en je ziet dat een festival, verstoken van z’n levende legendes, van de tastbare binding met het verleden, er ánders ging uit zien. Want Dizzie was dood, Hampton was hemelen, Woody Herman was weg, Cab Calloway was Hide-ho, Miles was In the sky. Er kwamen ándere sterren, er kwam een enorme zaal voor. Het waren de sterren van de Jeugd, van het nieuwe Grote Publiek: de jazzrock, de bijna rock, de bijna pop, en - gewoon – zangers en zangeressen, de Trekkers van een platenlabel. De jazz was er nog steeds, dat wel. Maar als je geen Chick Corea of Herbie Hancock heette, kreeg je daar echt geen tweeduizend man voor naar binnen. Terug naar meneer de dichter Larkin. Die vond ’t allemaal al geen jazz meer, na de intrede van de bop. Die zat nog op de directe lijn tussen New Orleans en Sidney Bechet. Een feit is simpelweg dat de jazz gegroeid is, veranderd, bloedtransfusies heeft gehad van vreemde partners. En daarmee op een jázz-manier is omgegaan. Voor een groot publiek misschien té gecompliceerd inmiddels. Zoals pianist Cedar Walton al eens zei: mensen die echt iets voelen voor de jazz, spelen meestal zelf een instrument. Oftewel: het helpt als je weet hoe die muziek in elkaar steekt. Als je kan onderscheiden wat er met het aangedragen muzikale materiaal gebeurt. Daarnaast blijft het afgesloten verleden nog altijd overeind voor de momenten van veilige knusheid en knusse veiligheid. De blues, de entertainmentjazz, de gezelligheidsmuziek, de meestampers. In Theater De Tobbe in Voorburg wordt na afloop van een geslaagd concert door het publiek tenslotte nog altijd als een tweede volkslied de Blues March van Art Blakey aangeheven. Een gouwe ouwe uit de tijd dat de jazz-situatie minder gecompliceerd was. Een mooie zekerheid uit de tijd dat iederéén wist wat jazz was en wat niet. Het gekke is dat in een tijd dat niemand het meer precies kan of durft te zeggen, álles opeens het label jazz krijgt opgeplakt. Van Jamie Cullum tot Norah Jones. Nou, laat Cullum maar kordaat kreunen en Jones maar jovel jengelen, ze blijven achter-achterachter neven en nichten van de jazz, wat mij betreft. En stel dat iemand een dagelijkse luisteraar is van de radio-zender Arrow Jazz? Nou, daar kom je in twaalf uur muziek maar bar weinig muziek tegen die de naam Jazz verdient. Het is smooth, het is dance, het is van alles. Maar jazz…... Terwijl ik dit zeg, bedenk ik dat ik verdraaid veel op die meneer de dichter Philip Larkin ga lijken. Alleen, hij schreef zijn verhaal van de drie P’s midden jarig zestig. En hij trok rigoreuze scheidslijnen. Pardon, dat laatste hoeft voor mij echt niet. Ik heb ‘t programma van het tweede The Hague Jazz van straks voor m’n neus liggen. En ik vind dat ’t al véél breder is dan die eerste keer, vorig jaar. Ik heb nu al moeite om voor mezelf een spoorboekje te maken van wat ik wil zien. Het gaat waarachtig al op een beetje op het North Sea Jazz Festival lijken. Want - hup, daar ga ik - ik wil naar Henk Meutgeerts Jazz Orchestra of the Concertgebouw, naar Nueva Manteca, naar Slide Hampton, naar James Carter, naar Randal Corsen, naar Quincey Jazz, naar Eric Ineke, naar Alan Holdsworth, naar John Clayton, naar Benjamin Herman, naar Borstlap, Bennink en Glerum. En ach, Percy Sledge, Monsieur Dubois, Gare du Nord, Room Eleven, Mezzoforte, ze mogen van mij al-le-maal, maar ik maak gewoon een vriendelijk Ommetje. Want ik wil toch liever niet de Philip Larkin van vandaag zijn. Niet mijn smaak? OK. Maar die drie P’s? Nee. Ik - zal er echt niet de P over in hebben. Column voor Radio West (Jazz op West) 19 april 2007.