Islam en de legitimiteit van preconceptioneel testen A.C. Bartels en G. Loukili In samenwerking met: Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond (SPIOR) Begeleiders: Dr. E.A.C. Bartels (Afdeling Sociale en Culturele Antropologie), Vrije Universiteit Drs. M.H. Vorthoren (SPIOR) Maart 2010 9 Islam en de legitimiteit van preconceptioneel testen Amber Bartels (1698931) Ghariba Loukili (1439812) Maart 2010 Faculteit der Sociale Wetenschappen Faculteit der Godgeleerdheid Vrije Universiteit Amsterdam In samenwerking met: SPIOR (Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond) 2 Voorwoord In het kader van de profileringsruimte in het derde jaar van onze bacheloropleidingen, hebben wij een onderzoek gedaan in samenwerking met SPIOR (Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond) in Rotterdam, en de afdeling Sociale en Culturele Antropologie van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Als studente Sociale en Culturele Antropologie en studente Islamitische Theologie en daarnaast Sociale en Culturele Antropologie hebben wij onze krachten gebundeld, met dit rapport als resultaat. Voor de totstandkoming ervan zijn wij een aantal mensen onze dank verschuldigd. Dit zijn ten eerste onze interne begeleider Edien Bartels, en onze externe begeleider Marianne Vorthoren. Bij deze willen wij hen bedanken voor hun steun en begeleiding. Ook alle andere medewerkers van SPIOR willen wij bedanken voor de hulp bij het vinden van respondenten en voor het meedenken over hoe het onderzoek het beste ondernomen kon worden. Als laatste gaat onze dank uit naar de respondenten binnen dit onderzoek. In alfabetische volgorde: Marzouk Aulad Abdellah, Mohamed Ben Ayad, Abdulouahab El Bachri, Abdulwahid van Bommel, Zekeriya Budak, Nasibe Çetin, Hoessein Chatyan, Yaser Ellethy, Mohammed Ghaly, Enver Gürler, Özcan Hidir, Arslan Karagül, Mualla Kaya, Bakkali El Khammar en Adem Köse. Niet alleen voor hun bereidheid mee te werken, maar ook voor hun vaak nuttige literatuurtips, suggesties en tips voor het verdere verloop van het onderzoek, de feedback op ons interviewschema en het aandragen van mogelijke andere respondenten. Wij zijn hen hiervoor zeer erkentelijk. Amber Bartels Ghariba Loukili Amsterdam, 15 maart 2010 3 Samenvatting De afdeling Klinische Genetica van het VU Medisch Centrum is in 2008 gestart met het onderzoek VERWANT. Dit is een wetenschappelijk onderzoek waarbinnen een methode wordt ontwikkeld waarmee preciezer kan worden vastgesteld hoeveel risico een verwant paar loopt op een kind met een zeldzame erfelijke ziekte. Dit is een vorm van preconceptioneel testen. De belangrijkste doelgroep die de onderzoekers voor ogen hebben zijn Nederlandse Turken en Nederlandse Marokkanen, omdat verwantschapshuwelijken in Nederland onder deze groepen het meest voorkomen. Dit verslag beschrijft hoe er vanuit de islam, het geloof dat een zeer groot deel van de Nederlandse Turken en Nederlandse Marokkanen aanhangt, tegen preconceptioneel testen wordt aangekeken. Hiertoe zijn vijftien semigestructureerde interviews afgenomen met moslimtheologen, moslim geestelijk verzorgers, imams en moslimartsen. De interviews zijn opgenomen met voice recorders waarna ze letterlijk zijn uitgeschreven. Het onderzoek wijst uit dat alle respondenten, op slechts een moslimarts na, positief tot zelfs zeer positief tegenover het preconceptioneel testen van verwante paren staan. Vanuit de islam is het volgens hen alleen maar aan te bevelen om een dergelijke test te ondergaan. De respondenten baseren zich op verschillende verzen uit de Koran, informatie uit de hadiths (overleveringen van de Profeet Mohammed) en uitspraken van hedendaagse en vroegere geleerden. De meest genoemde argumenten vóór testen zijn ten eerste het behartigen van het algemeen belang. Dit is een belangrijk principe binnen de islam, wat onder andere inhoudt dat ‘het goede’ aangemoedigd moet worden, en ‘het slechte’ verboden moet worden. Ook moeten nakomelingen beschermd worden en hebben zij het recht op een gezond begin van hun leven. In dit licht zou een preconceptionele test dus zeker aan te bevelen zijn. Ten tweede is het in de islam erg belangrijk dat men luistert naar de wetenschap en naar degenen die kennis hebben. Het is goed om door een preconceptionele test te ondergaan kennis te vergaren en bijvoorbeeld de hulp van professionals in te roepen bij medisch-ethische vraagstukken. Ten derde worden moslims aangemoedigd hun huwelijkspartner zo bewust mogelijk uit te zoeken. In feite is dit dus ook een vorm van vooronderzoek. Ook dit is een argument van respondenten om preconceptioneel testen vanuit de islam aan te bevelen. Hoewel het onderwerp vanuit de islam volgens de respondenten aldus positief benaderd kan worden, voorzien zij wel een eventuele negatieve houding vanuit de moslimbevolking. De respondenten verwachten dat sommige moslims zich zullen verschuilen achter het idee dat dergelijke testen de wil van God kunnen ondermijnen. Bij het in de praktijk brengen van de test moet men met een dergelijke houding rekening houden, en moet iemand die kennis van de islam heeft, uitleggen hoe er vanuit de islam tegenaan gekeken wordt. Ook wijzen de respondenten op de ethische consequenties die deze test met zich mee kan brengen. Wanneer het risicopercentage voor een paar bijvoorbeeld vrij hoog is, moeten zij op basis van deze kansberekening beslissen of zij aan kinderen willen beginnen. Misschien twijfelen sommige paren zelfs of zij wel bij elkaar moeten blijven, of dat zij beter een andere huwelijkspartner kunnen zoeken, waarmee het risico op een aangedaan kind minder groot is. Dit zijn belangrijke kwesties, waar bij het in de praktijk brengen van de test te allen tijde rekening moet worden gehouden. Daarbij moet er goede, begrijpelijke voorlichting en informatie over het onderwerp komen, zodat de doelgroep geïnformeerde keuzes kan maken. Deze voorlichting kan via allerlei kanalen verlopen, maar de media en voorlichtingsbijeenkomsten zijn de meest genoemde. Daarbij wordt door de respondenten benadrukt dat een nauwe samenwerking tussen ‘islamkenners’ zoals theologen, imams en dergelijke enerzijds, en medisch experts, artsen en dergelijke anderzijds, vereist is om de doelgroep daadwerkelijk te bereiken. 4 Inhoudsopgave Voorwoord 3 Samenvatting 4 Inhoudsopgave 5 1. Inleiding 1.1 Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond 1.2 Aanleiding onderzoek 1.3 Doelstelling 1.4 Vraagstelling 1.5 Leeswijzer 9 9 9 10 10 10 2. Literatuuronderzoek 12 2.1 Consanguïniteit 2.1.1 Culturele achtergronden van consanguïne huwelijken 2.1.2 Verbod op neef- en nichthuwelijk? 2.1.3 De aard van consanguïne overerving 2.1.4 Autosomaal recessieve aandoeningen 2.1.5 Risico op overerving van aandoeningen voor consanguïne paren 2.2 Erfelijkheidsvoorlichting 2.2.1 Praktische aanbevelingen voor erfelijkheidsvoorlichting 2.3 Genetische counseling 2.3.1 Praktische aspecten van genetische counseling 2.3.2 De autonomie van het individu 2.3.3 Theoretische modellen die richting kunnen geven aan genetische counseling 2.4 Prenataal onderzoek 2.4.1 Vormen van prenataal onderzoek 2.4.2 Feministische kritiek op prenatale genetische counseling en prenataal onderzoek 12 12 12 14 15 15 17 17 18 19 20 21 22 22 22 2.5 Preconceptioneel onderzoek 22 2.6 Islam in Nederland 25 2.5.1 Bestaande opvattingen over preconceptioneel onderzoek 24 2.5.2 Verwant Onderzoek: risicodifferentiatie bij consanguïne paren 24 door middel van SNP analyse 5 2.7 Islamitische (medische) ethiek 26 2.8 Islamitisch recht 26 2.8.1 Islamitische geleerden 2.8.2 Verschillende wetscholen binnen de islam 2.9 Imams, moslim geestelijk verzorgers en moslimtheologen 2.9.1 Imams 2.9.2 De rol en taken van de imam 2.9.3 Leidraad voor imams 2.9.4 Beeldvorming over de imam in Nederland 2.9.5 Moslim geestelijk verzorgers 2.9.6 Moslimtheologen Conclusie 3. Methodologie 3.1 Type onderzoek 3.2 Onderzoeksmethoden 3.2.1 Literatuuronderzoek 3.2.2 Semigestructureerde interviews 3.2.3 Uitvoering van de interviews 26 27 28 28 28 29 29 30 30 31 32 32 32 32 33 33 3.3 Onderzoekspopulatie 33 3.4 Interviewschema 35 35 3.4.1 Overgang naar interviewschema 2 3.4.2 Aanpassingen in interviewschema 2 37 3.5 Analyse van de onderzoeksgegevens 38 3.6 Validiteit en betrouwbaarheid 39 3.6.1 Validiteit 3.6.2 Betrouwbaarheid 39 39 4. Onderzoeksbevindingen onderzoeksgroep 1 4.1 Consanguïniteit 41 41 4.1.1 Sociaal-economische verklaringen 4.1.2 Het consanguïne huwelijk in de islamitische bronnen 4.1.3 Moderne discussies onder moslimgeleerden 4.1.4 Persoonlijke meningen over het consanguïne huwelijk 4.1.5 De risico’s voor een (achter)neef-(achter)nichtpaar 4.1.6 Het consanguïne huwelijk in de praktijk 4.1.7 Vragen over het consanguïne huwelijk 4.2 Medisch-ethische vraagstukken in de islam 4.2.1 Wat is de beste manier om een antwoord te geven op medisch-ethische vraagstukken in de islam? 42 43 47 48 50 51 52 53 53 6 4.3 Preconceptioneel testen 55 4.3.1 Persoonlijke mening preconceptioneel testen 55 4.3.2 De ethische aspecten van preconceptioneel testen 56 4.3.3 Preconceptioneel testen vanuit de islamitische bronnen 57 4.3.4 Mogelijke argumenten voor testen vanuit de moslimbevolking 61 4.3.5 Mogelijke argumenten tegen testen vanuit de moslimbevolking 61 4.3.6 Preconceptioneel versus prenataal testen 62 4.3.7 Preconceptioneel testen in het buitenland 64 4.3.8 Vragen gehad over preconceptioneel testen? 64 4.4 Voorlichting en het in de praktijk brengen van de test 4.4.1 Moet er meer voorlichting komen? 4.4.2 Geschikte voorlichtingsmethoden- en middelen. 4.4.3 Verplicht stellen of vrijwillig? 4.4.4 Zullen moslims veel gebruik maken van de test? 5. Onderzoeksbevindingen onderzoeksgroep 2 5.1 Consanguïniteit 5.1.1 Persoonlijke meningen over het consanguïne huwelijk 5.1.2 Consanguïniteit in de praktijk 5.1.3 Vragen over het consanguïne huwelijk 5.2 Preconceptioneel testen 5.2.1 Persoonlijke mening preconceptioneel testen 5.2.2 De ethische aspecten van preconceptioneel testen 5.2.3 Preconceptioneel testen vanuit de islamitische bronnen 5.2.4 Mogelijke argumenten voor testen vanuit de moslimbevolking 5.2.5 Mogelijke argumenten tegen testen vanuit de moslimbevolking 5.2.6 Preconceptioneel versus prenataal testen 5.2.7 Preconceptioneel testen in het buitenland 5.2.8 Vragen gehad over preconceptioneel testen? 5.3 Voorlichting en het in de praktijk brengen van de test 5.3.1 Moet er meer voorlichting komen? 5.3.2 Geschikte voorlichtingsmethoden- en middelen 5.3.3 Verplicht stellen of vrijwillig? 5.3.4 Zullen moslims veel gebruik maken van de test? 65 65 66 69 70 72 72 72 72 73 73 73 73 74 74 74 74 75 75 75 75 76 76 76 6. Analyse van onderzoeksbevindingen 6.1 Consanguïniteit 6.2 Medisch-ethische vraagstukken in de islam 6.3 Preconceptioneel testen 6.4 Voorlichting en het in de prakijkt brengen van de test 77 77 79 79 81 7. Conclusie en aanbevelingen 85 Glossarium 87 Lijst met afkortingen van organisaties 89 7 Bijlagen 90 Bibliografie 101 8 1. Inleiding 1.1 Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond Voor u ligt het verslag van het onderzoek dat in samenwerking met SPIOR tot stand is gekomen. SPIOR staat voor Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond en is opgericht in 1988. Het is de koepelorganisatie van islamitische organisaties in Rotterdam en omstreken. Het merendeel van de moskeeën in Rotterdam is aangesloten bij SPIOR, evenals algemene sociaalculturele organisaties, jongerenorganisaties en vrouwenorganisaties. SPIOR is een maatschappelijke organisatie die producten ontwikkelt op terreinen van maatschappelijke participatie en kadervorming, educatie en voorlichting, signalering en antidiscriminatie. 1.2 Aanleiding onderzoek Consanguïniteit (letterlijk: gemeenschappelijk bloed) is in Nederland de laatste jaren regelmatig in het nieuws geweest. Dit begrip gaat over de relatie tussen twee personen die een gemeenschappelijke voorouder hebben en dus bloedverwanten van elkaar zijn. Zogenaamde consanguïne huwelijken behelzen aldus een huwelijk met een verwant, maar in de praktijk wordt doorgaans gedoeld op een huwelijk tussen (achter)neef en (achter)nicht1. In Nederland komen dergelijke huwelijken voornamelijk voor onder Turkse en Marokkaanse immigranten. De keuze voor een dergelijk huwelijk kent verschillende onderliggende motieven, die later uiteengezet zullen worden. Behalve in de Nederlandse media, krijgt het onderwerp ook regelmatig aandacht in de medische literatuur. Hierbij ligt de focus op de mogelijke medische implicaties voor nakomelingen. Nietverwante ouders hebben een kans van 2-3% op aangeboren afwijkingen bij hun kind. Bij neefnicht paren ligt deze kans gemiddeld 2 tot 3% hoger. Preconceptionele en prenatale voorlichting aan consanguïne paren vindt echter nog maar mondjesmaat plaats. Dit komt onder andere door het feit dat er nog beperkte mogelijkheden zijn als het gaat om het bepalen van het precieze risico op een kind met een aangeboren afwijking bij deze paren. Wanneer er geen ziektes in de familie voorkomen, is het tot nu toe nog niet mogelijk om te testen hoeveel risico verwante paren hebben op een kind met een zeldzame erfelijke aandoening. In 2008 is arts en onderzoeker Marieke Teeuw gestart met het onderzoek VERWANT. Dit is een wetenschappelijk onderzoek van de afdeling Klinische Genetica van het VU Medisch Centrum te Amsterdam, in samenwerking met andere ziekenhuizen en met een subsidie van ZonMw (Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie). Middels deze studie wordt een methode ontwikkeld waarmee preciezer kan worden vastgesteld hoeveel risico een verwant paar loopt op een kind met een zeldzame erfelijke ziekte. Het onderzoek is opgezet om verschil te maken tussen verwante paren met een hoog risico en paren met een laag risico op een kind met een zeldzame erfelijke aandoening. Dit wordt gedaan door de overeenkomst in het DNA van de ouders van een ziek kind te vergelijken met de overeenkomst in het DNA van vergelijkbare ouders met gezonde kinderen. Als een verschil tussen hoog en laag risico aangetoond kan worden, kan dat in de toekomst helpen om verwante paren beter voor te lichten over de risico’s die er zijn als zij een kinderwens hebben (VERWANT, 20092). In het vervolg wordt door de schrijvers van dit rapport, maar ook in het hoofdstuk waar de respondenten aan het woord komen, in sommige gevallen simpelweg gesproken over neef-nichthuwelijken. Hierbij moet men echter in het achterhoofd houden dat hier ook altijd achterneven en achternichten mee worden bedoeld. 2 Geraadpleegd op 4-12-09: http://verwant.info/handoutcohort.php en http://verwant.info/ 1 9 1.3 Doelstelling Wanneer deze methode in de praktijk zal worden aangeboden, is het uiteraard van essentieel belang dat de doelgroep er gebruik van gaat maken. Dit is alleen te realiseren door aan te sluiten bij de wensen en behoeften van deze doelgroep, die voornamelijk bestaat uit Nederlandse Turken en Marokkanen. Het grootste deel van deze groep is moslim. Dit roept de vraag op naar de legitimiteit van counseling en preconceptioneel testen voor consanguïne partners vanuit hun geloof: de islam. Wanneer immers vanuit de islam duidelijk gemaakt kan worden dat zorgvragen over erfelijkheid en consanguïniteit mogelijk en gerechtvaardigd zijn, zal dit leiden tot discussie binnen betrokken groepen. 1.4 Vraagstelling De onderzoeksvraag die geformuleerd is om deze doelstelling te bereiken is de volgende: ‘Hoe wordt er vanuit de islam aangekeken tegen preconceptioneel testen?’ Deze hoofdvraag valt in de volgende deelvragen uiteen: 1. Hoe kijken moslim geestelijk verzorgers aan tegen preconceptioneel testen? Moslim geestelijk verzorgers bieden hulpverlening aan mensen vanuit en op basis van de islam. Zij zijn werkzaam in ziekenhuizen, maar ook in bijvoorbeeld gevangenissen of justitiële inrichtingen. Zij hebben een gedegen kennis van de islam, en weten hoe zij deze in de praktijk moeten toepassen op medisch-ethische kwesties. De antwoorden op deze eerste deelvraag zijn dus van groot belang om te achterhalen hoe in de praktijk door moslims wordt omgegaan, en omgegaan zou moeten worden met genetische counseling en preconceptioneel testen. 2. Hoe kijken moslimtheologen aan tegen preconceptioneel testen? Om een goed beeld te krijgen hoe er vanuit de islamitische bronnen en rechtspraak tegen de vraagstelling wordt aangekeken, zullen moslimstheologen ondervraagd worden. Zij zijn opgeleid in verschillende disciplines, zoals Koranwetenschappen, of Hadithwetenschappen (hadith = overlevering van de Profeet Mohammed). 3. Hoe kijken imams aan tegen preconceptioneel testen? Imams hebben over het algemeen veel contact met de doelgroep. Zij preken in de moskee, en zijn vaak degenen waar moslims met hun vragen als eerste naar toe gaan. Om deze reden is het belangrijk imams ook een stem te geven binnen dit onderzoek. 4. Hoe kijken moslimartsen aan tegen preconceptioneel testen? Moslimartsen kennen, net als moslim geestelijk verzorgers, de praktijk van deze medisch-ethische kwestie. Zij hebben naar verwachting veel contact met moslimpatiënten, waardoor zij goed op de hoogte zijn van wat er onder de doelgroep speelt. 1.5 Leeswijzer Na de aanleiding en de doel- en vraagstelling van dit onderzoek geformuleerd te hebben, vervolgen wij met een beschrijving van de literatuurverkenning in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van de gevolgde onderzoeksmethoden. De verkregen resultaten worden beschreven in hoofdstuk 4 en in hoofdstuk 5. Deze resultaten worden geanalyseerd en bediscussieerd in hoofdstuk 6. De conclusies die uit dit onderzoek getrokken kunnen worden, zijn beschreven in hoofdstuk 7. In dit laatste hoofdstuk worden tevens aanbevelingen gedaan naar aanleiding van dit onderzoek. Ten slotte is in dit rapport een glossarium opgenomen, een lijst met afkortingen van organisaties, bijlagen en een literatuurlijst. 10 Bij het lezen van het rapport willen wij de lezers graag op een aantal zaken attenderen. Woorden die schuingedrukt staan zullen in sommige gevallen worden gevolgd door een uitleg of vertaling, meestal tussen haken. Wanneer dit niet het geval is verwijzen wij de lezer naar het glossarium, waarin bepaalde schuingedrukte woorden van een vertaling of uitleg zijn voorzien. In het rapport worden verder regelmatig islamitische, maatschappelijke, of organisaties van andere aard genoemd. De eerste keer dat de afkorting van een organisatie wordt genoemd, zal deze altijd worden gevolgd door de volledige naam. Daarna wordt de lezer verwezen naar de lijst met afkortingen van organisaties, waar de volledige namen allen zijn opgenomen. 11 2. Literatuuronderzoek In dit hoofdstuk zullen de begrippen die de kern van ons onderzoek zullen vormen nader worden toegelicht. De eerste helft van het hoofdstuk behandelt onder andere de begrippen consanguïniteit, erfelijkheidsvoorlichting, genetische counseling, prenataal onderzoek en preconceptioneel onderzoek. In de tweede helft van het hoofdstuk zal uiteen worden gezet wat de rol van de islamitische ethiek en jurisprudentie is of kan zijn bij het beantwoorden van vraagstukken waarin de eerder genoemde begrippen een rol spelen. 2.1 Consanguïniteit Het trouwen met en/of het krijgen van kinderen met een bloedverwant, wordt consanguïniteit genoemd. In de praktijk gaat het meestal om een huwelijk tussen (achter)neef en (achter)nicht (De Kinderen 2003: 11). Ten minste twintig procent van de wereldbevolking leeft in gemeenschappen waarin een voorkeur bestaat voor huwelijken met bloedverwanten, en minstens acht procent van alle kinderen wereldwijd heeft verwante ouders (Borm 2002, Cornel 2003: 5). Er is in Nederland sinds 1994 geen landelijk dekkende registratie van consanguïniteit bij ouderparen. Om deze reden is onbekend hoeveel huwelijken tussen verwanten in Nederland worden gesloten (Waelput en Achterberg 2007: 10,30). Toch zijn uit onderzoeken gegevens beschikbaar over specifieke groepen of cohorten. Een voorbeeld is een recent Rotterdams onderzoek, de Generation R-studie. Binnen dit onderzoek antwoordde desgevraagd respectievelijk 23,9% en 22,2% van de ondervraagde Turkse en Marokkaanse zwangeren dat ze een consanguïne partner hadden. Bij ongeveer 12% ging dat om een relatie tussen neef en nicht (Generation R-studie 2009). Hoewel landelijke cijfers ontbreken, is uit andere gegevens af te leiden dat consanguïne huwelijken in Nederland voornamelijk voorkomen onder Turkse en Marokkaanse immigranten (Waelput en Achterberg 2007: 11). Wat zijn nu precies de culturele achtergronden van waaruit consanguïne huwelijken gesloten worden? 2.1.1 Culturele achtergronden van consanguïne huwelijken Terwijl Noord-Europeanen vaak negatief denken over verwantschap tussen ouders, wordt in gemeenschappen met een lange traditie van consanguïne huwelijken juist zeer positief gedacht over deze huwelijksvorm (Van Elderen 2003: 9). Er worden verschillende redenen genoemd om een consanguïn huwelijk te sluiten, welke zijn onder te verdelen in sociale, culturele en economische voordelen. Ten eerste blijft het aantal erfgenamen beperkt wanneer er binnen de familie wordt getrouwd. Zo blijft de erfenis als het ware binnen de familie. Ook worden vertrouwdheid, versterking van de familieband en het in de familie blijven van de vrouw vaak als redenen genoemd. Dit laatste heeft als voordeel dat haar status meer steun krijgt en dat zij over het algemeen een betere relatie met haar schoonfamilie heeft. Ook vinden zowel mannen als vrouwen relatief gemakkelijk een geschikte partner (Hellmann en Knol 2004: 12, Van Elderen 2003: 9). Mensen denken dat in de praktijk consanguïne huwelijken stabieler zijn. Voor de meeste mensen op de wereld, blijft de familie de eerste bron van sociale zekerheid (Storms en Bartels 2008). 2.1.2 Verbod op neef- en nichthuwelijk? Het trouwen met familieleden en zeker ook het krijgen van kinderen met familieleden, is in Nederland al sinds lange tijd omstreden. Het afgelopen decennium is er in de media veel ophef geweest over de relatie tussen consanguïne huwelijken en het krijgen van kinderen met erfelijke aandoeningen. Het is duidelijk dat er over consanguïniteit vele misverstanden hebben bestaan, die heden ten dage voor een groot deel nog niet de wereld uit zijn geholpen. In 2002 barstte er een discussie los in de media, naar aanleiding van onder andere de publicaties in het tijdschrift ‘Medisch Contact’ van Drs. J.A. Borm (2002) en Prof. T.W.J. Schulpen (2002) (Beemer 2003: 1). Mevrouw Borm laat zich in haar artikel ‘Trouwen met een bloedverwant’ uit over de bevindingen 12 van Prof. T.W.J. Schulpen, hoogleraar in Utrecht. Begin 2002 presenteerde Schulpen op een congres van ZonMw (Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie) gegevens uit een nog niet gepubliceerd onderzoek over de relatief hoge kindersterfte onder allochtonen. De kern van zijn betoog is dat dit sterftecijfer tweemaal zo hoog is dan bij autochtone kinderen, en dat dit te wijten is aan het feit dat driekwart van de in Nederland wonende Turken en Marokkanen trouwt met een partner uit het land van herkomst; meestal een neef of nicht. Volgens Borm echter, wordt de doodsoorzaak van de 38 kinderen die zijn overleden als gevolg van een (vermoedelijke) aangeboren afwijkingen of prematuriteit, niet onderbouwd. Dit in tegenstelling tot andere doodsoorzaken die in het rapport uitvoerig worden toegelicht, zoals ongelukken in het verkeer. ‘Er wordt dan ook niet inzichtelijk gemaakt dat er sprake is van een causaal verband tussen de bloedverwantschap en de doodsoorzaak’, aldus Borm (Borm 2002). Ook Dr. P.C. Giordano, klinisch moleculair geneticus en hoofd van het Hemoglobinopathieën Laboratorium Humane en Klinische Genetica van het Leids Universitair Medisch Centrum, is van mening dat consanguïniteit niet de hoofdoorzaak is van de significant hogere mortaliteit onder allochtone kinderen (Giordano 2002). Ondanks deze relativerende geluiden, ontstond er een ware mediahype waarin het idee dat migranten in traditionele huwelijkspatronen blijven hangen, met als gevolg een onnodig hoge oversterfte onder hun kinderen, centraal stond (Borm 2002, Giordano 2002). Giordano waarschuwt voor het leveren van berichten als die van Schulpen (2006) aan de media, omdat zij een stigmatiserend effect kunnen hebben. Deze waarschuwing is goed te begrijpen wanneer naar de context wordt gekeken. Het jaar 2002 was namelijk niet alleen het jaar van bovengenoemd ZonMw project, maar tevens het jaar van de LPF (Lijst Pim Fortuyn). Het politieke klimaat en de berichtgeving media werden in hoge mate bepaald door Pim Fortuyn. In dit klimaat werden de uitspraken van professionals als Schulpen (2002) soms misbruikt en verdraaid door politieke figuren en media, waardoor de publieke opinie voor een groot deel gekenmerkt werd door uitspraken als dat ‘allochtonen nu eindelijk maar eens moeten integreren, en niet meer zo dom moeten zijn om met hun neef of nicht te trouwen’ (Cornel 2003: 3). Ook in 2009 laaide weer een discussie op over het al dan niet verbieden van neefnichthuwelijken. Zo sprak de wethouder van de gemeente Amsterdam, Lodewijk Asscher, in zijn Amsterdamlezing van april 2009 over een voorstel deze huwelijksvorm te verbieden. Asscher legt een verband met ‘de enorme verborgen hulpvraag van migrantengezinnen met een kind met een verstandelijke beperking.’ Zwakbegaafde jongens worden vaak gekoppeld aan ‘importbruiden, die als mantelzorgster/echtgenote naar Nederland worden gehaald.’ Hoogleraar Community Genetics & Public Health Genomics Prof. Dr. Martina Cornel zegt hier over: ‘Een sterke betrokkenheid bij het niet altijd even prettige lot van huwelijksmigranten lijkt hier door het debat over de medische risico’s van neef-nichthuwelijken heen te lopen.’ Vaak wordt in discussies als deze het risico dat neven en nichten lopen op het krijgen van aangedane kinderen te zeer benadrukt en overschat, zo zegt Cornel tijdens de bijeenkomt ‘consanguïniteit’ op 24 september 20093. Zijn wij echter wel op de goede weg wanneer we migranten proberen te overtuigen om niet met bloedverwanten te trouwen? De eerder genoemde versterking van familiebanden, dankzij het sluiten van verwantschapshuwelijken, kunnen enerzijds zorgen voor grote inperking van de individuele vrijheid, maar in slechtere tijden kan dit worden gezien als een kleine prijs die betaald moet worden voor de sociale zekerheid die het oplevert. De omvangrijke en nauw verbonden Bijeenkomst ‘Consanguïniteit’ op 24 september 2009, naar aanleiding van de uitspraken van Lodewijk Asscher tijdens zijn Amsterdamlezing in april 2009. Deze bijeenkomst betrof een bezoek van de gemeente Amsterdam en werd verzorgd door EMGO (Institute for Health and Care Research), het VU Medisch Centrum en de Vrije Universiteit Amsterdam. 3 13 familiestructuren dienen als een vangnet voor personen met sociale of medische problemen. Wanneer verwantschapshuwelijken aldus verboden worden, bestaat er een kans dat juist de systemen die mensen helpen om met genetische afwijkingen om te gaan, kapot worden gemaakt (Modell en Darr 2002). Als een van de velen vraagt mw. Prof. Dr. T.H. van Elderen, verbonden aan de Sectie Klinische & Gezondheidspsychologie van de Universiteit Leiden, zich bovendien af of het wel ethisch verantwoord is om het probleem bij de migranten zelf neer te leggen en hen te wijzen op hun eigen verantwoordelijkheid (Van Elderen 2003: 8). Zij beschrijft in een rapport van de NACG (Nederlandse Associatie voor Community Genetics en Public Health Genomics) waarom verbieden van consanguïne huwelijken niet gewenst is. Wanneer wij namelijk druk zouden uitoefenen op migranten om buiten de familie te trouwen, dwingen wij hen om de voor hen veilige, comfortabele familiebanden losser te maken en te kiezen voor een nieuwe onzekere situatie. Het alternatief dat geboden wordt bestaat uit minder veilige huwelijken, terwijl de organisatie volgens Van Elderen ‘nog onvoldoende is toegerust om migranten te begeleiden, noch in het beslissingsproces voor wel of geen preventieve maatregelen, noch in de daadwerkelijke uitvoering van de preventieve maatregelen’ (Van Elderen 2003: 9). Van Elderen pleit voor onderzoek naar wat in de westerse wereld onze verantwoordelijkheden zijn. Het hanteren van alleen een preventief model, waarbij de verantwoordelijkheid uitsluitend bij de doelgroep wordt gelegd zonder dat er wordt gekeken naar de noodzaak van maatschappelijke voorzieningen en bevordering van preventieve maatregelen in de gezondheidszorg, zou volgens haar zeer onethisch zijn (ibid.). Ook mw. Prof. Dr. Martina Cornel is van mening dat een verbod op neef-nichthuwelijken ongewenst is. Voorlichting daarentegen is volgens haar enorm belangrijk, en ook aandacht voor de kwestie bij beleidsvorming alsmede binnen wetenschappelijk onderzoek mag niet ontbreken. Door meer aandacht en voorlichting kan uiteindelijk ‘empowerment’ van de doelgroep bereikt worden, zo spreekt Cornel tijdens de bijeenkomst ‘Consanguïniteit’ op 24 september 2009. Niet alleen in Nederland is voorgesteld om consanguïne huwelijken te verbieden vanwege de genetische risico’s die eraan verbonden kunnen zijn. Ook in bijvoorbeeld het Midden-Oosten is deze visie sterk gepromoot (Modell en Darr 2002). Al tijdens twee internationale bijeenkomsten van de World Health Organisation over consanguïniteit in 1994 en 1996, concludeerden medici en sociale wetenschappers dat het niet gepast of wenselijk was om verwantschapshuwelijken te ontmoedigen, ondanks de kans op (autosomaal recessieve) aandoeningen. De belangrijkste aanbeveling was toen al om risicoparen op te sporen en vervolgens gericht onderzoek aan te bieden (Borm 2002). 2.1.3 De aard van consanguïne overerving Een consanguïn paar deelt een gemeenschappelijke voorouder. Dit houdt in dat de overeenkomsten in het genetisch materiaal bij deze paren groter zijn dan bij partners die geen familie van elkaar zijn. De kans dat hun kinderen twee identieke kopieën van genen krijgen is dus groter. Dit kan tot gevolg hebben dat er een vergrote kans bestaat dat er bij het kind bepaalde erfelijke eigenschappen voorkomen. Hierbij moet men denken aan uiterlijke eigenschappen, maar vooral ook aan autosomaal recessieve aandoeningen. Het zijn voornamelijk zeldzame aandoeningen die autosomaal recessief overerven, zoals bepaalde vormen van blind- en doofheid en stofwisselingsziekten, die veroorzaakt kunnen worden door verwantschap (Waelput en Achterberg 2007: 12, Borm 2002). Autosomaal betekent dat we te maken hebben met nietgeslachtsgebonden (autosomale) genen, en dat de ziekte dus niets met geslacht te maken heeft. Bij autosomaal dominante aandoeningen is één afwijkend gen al voldoende voor het ontstaan van een ziekte. Bij autosomaal recessieve aandoeningen moeten beide kopieën van het gen afwijkend zijn om ziekte te veroorzaken. Als beide ouders drager zijn, met één afwijkend gen en één gezond 14 gen, zijn zij geen van beiden ziek. Wanneer zij beiden het gezonde gen doorgeven, krijgt het kind de aandoening niet. Krijgt het kind echter van beide ouders het afwijkende gen, dan betekent dit dat hij of zij de aandoening overerft. Krijgt het kind maar van één van de ouders het afwijkende gen, dan is het kind drager van de aandoening. Dit wil echter niet zeggen dat de ziekte zich manifesteert, maar betekent wel dat het kind in de toekomst het afwijkende gen kan doorgeven aan zijn of haar kinderen (Waelput en Achterberg 2007: 12-13). 2.1.4 Autosomaal recessieve aandoeningen Er bestaan duizenden autosomaal recessieve aandoeningen, met een grote variatie aan beperkingen of ziektes. Voorbeelden zijn stofwisselingsziekten, gehoor- en zichtproblemen, skeletafwijkingen, mentale retardatie en leerproblemen (Waelput en Achterberg 2007: 15). De meest voorkomende erfelijke autosomaal recessieve aandoeningen in de mens zijn hemoglobinopathieën. Dit is een verzamelnaam voor de verschillende vormen van erfelijke bloedarmoede, waarvan de meest voorkomende sikkelcelanemie en thalassemie zijn. Wanneer twee ouders drager zijn van een hemoglobinopathie, kunnen ze een kind krijgen met een ernstige vorm (Cornel 2003a: 9, Roetman 2003: 6). Een korte beschrijving van de meest voorkomende vormen van erfelijke bloedarmoede: Thalassemie Dit is een ziekte waarbij hemoglobine niet goed wordt aangemaakt. De afwijkende bloedcellen worden door het lichaam herkend en opgeruimd, wat tot een chronische bloedarmoede leidt. Thalassemie komt voornamelijk voor bij mensen uit het Middellandse Zeegebied, het MiddenOosten, India, Indonesië en Afrika (Roetman 2003: 6). Sikkelcelanemie Dit is een erfelijke vorm van bloedarmoede, waarbij de rode bloedcellen de vorm van een sikkel krijgen zodra zij in een zuurstofarme omgeving terechtkomen. De ziekte wordt veroorzaakt door afwijkende hemoglobine in de rode bloedcel. Sikkelcelanemie is van oorsprong een verdedigingsmechanisme tegen malaria, en komt daarom vooral voor in Afrika, maar ook in Amerika, Azië, Suriname, de Nederlandse Antillen, Engeland, Nederland en andere delen van Europa (Roetman 2003: 6). 2.1.5 Risico op overerving van aandoeningen voor consanguïne paren Over het risico dat consanguïne paren hebben op kinderen met een erfelijke aandoening bestaan geen eenduidige cijfers. Bovendien blijken zowel leken als professionals moeite te hebben met het interpreteren van kansen. Het medisch specialisme dat zich bij uitstek bezig houdt met deze kansen is de klinische genetica. Hoewel de cijfers niet compleet eenduidig zijn, liggen de risicopercentages die de meeste onderzoekers hebben berekend zeer dicht bij elkaar. Zowel volgens het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) als het NACG is voor niet verwante paren de kans 2-3% op een kind met een zodanig ernstige aangeboren aandoening dat zij in het eerste levensjaar medische zorg nodig hebben. Kinderen uit consanguïne relaties hebben een extra kans op een aangeboren aandoening. Volgens Mw. Prof. Dr. M. C. Cornel, verbonden aan de afdeling Klinische Genetica van het VU Medisch Centrum, is dit bij een neef-nichtrelatie enkele procenten, en bij een achterneef - achternichtrelatie ongeveer 1% (Waelput en Achterberg 2007: 15, Cornel 2003: 5). Dr. J.C. Oosterwijk, klinisch geneticus aan de afdeling Klinische Genetica van het Academisch Ziekenhuis Groningen gaat uit van een algemeen populatierisico op een kind met een erfelijke aandoening van 3-4%. Voor een echtpaar dat neef en nicht is, is de kans volgens hem 2-3% hoger. Een neef-nichtechtpaar heeft dus 5-7% kans om een kind met een autosomaal recessieve aandoening te krijgen. Dat staat los van etniciteit, maar het is anderhalf maal zoveel als een niet- 15 consanguïn echtpaar. Mw. Prof. Dr. T.H. van Elderen, verbonden aan de Sectie Klinische & Gezondheidspsychologie van de Universiteit Leiden, sluit zich aan bij deze bevindingen. Ook volgens mw. Drs. J.A. Borm, als cultureel antropoloog verbonden aan het VSOP (Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties), spreekt men over een algemeen populatierisico om een kind met een aandoening te krijgen van 3-4%. Volgens haar ligt dit risico voor neef- en nichtrelaties 1,7-2,8% hoger. Voor een kind geboren uit een achterneefachternichtrelatie is het risico maximaal 1% hoger. Deze percentages zijn uitkomsten van een twee jaar durend evaluatieonderzoek, dat is uitgevoerd door ‘genetic counselors’, artsen en epidemiologen van de National Society van Genetic Counselors in de Verenigde Staten. De publicatie4 is gebaseerd op zes eerdere studies naar consanguïniteit, waar enkele duizenden verwante paren uit de Verenigde Staten hebben meegewerkt (Borm 2002). Eén Nederlandse studie (Schulpen et al.: 2006) heeft laten zien dat Turkse en Marokkaanse kinderen van nul tot twee jaar vijf tot acht keer vaker overlijden aan autosomaal recessieve aandoeningen (Waelput en Achterberg 2007: 21). Het gaat hier om de studie die in paragraaf 2.1.1 al genoemd werd, en die voor een hevige discussie en veel media-aandacht zorgde. Volgens Borm (2002) zijn bij de conclusies van dit onderzoek vraagtekens te plaatsen, zowel wat betreft de onderzoeksopzet en de bronnen als het causaal verband dat de onderzoekers menen te hebben ontdekt (Borm: 2002). Schulpen (2002) reageert op deze kritiek door te stellen: ‘Mijn rapport uit 1996 betreffende doodsoorzaken van ruim twintigduizend kinderen die tussen 1979 en 1993 overleden, heeft mevrouw Borm verkeerd gelezen en geïnterpreteerd. Dat uit deze door het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) verzamelde gegevens geen informatie over de relatie tussen sterfte door erfelijke afwijkingen en consanguïniteit kon worden gehaald, is uitgebreid in het rapport gemeld’ (Schulpen 2002). De hierboven geschetste discussie is een van de velen. Er is nog veel onenigheid en onduidelijkheid over de relatie tussen consanguïne huwelijken en het krijgen van kinderen met erfelijke aandoeningen. Prof. Dr. L.P. ten Kate, verbonden aan de Afdeling Klinische Genetica van het VU Medisch Centrum te Amsterdam, stelt dat het handig is om bij consanguïne relaties drie risico’s te onderscheiden (Ten Kate 2003: 12): 1. Het risico op aandoeningen die zich in de familie geopenbaard hebben. De herhalingskans voor een autosomaal recessieve aandoening die zich al in de familie heeft geopenbaard, is bij een relatie tussen verwanten afhankelijk van hun precieze familierelatie en de familierelatie tussen de aangedane familieleden (Ten Kate 2003: 12-13). 2. Het verdere risico als gevolg van de consanguïne relatie. Hier gaat het dus om aandoeningen die zich, voor zover bekend, (nog) niet in de familie geopenbaard hebben. Dat een aandoening niet eerder in de familie is opgetreden, verandert weinig aan de kans dat de aandoening zich alsnog bij nakomelingen zal openbaren. Wanneer de frequentie van de aandoening in de bevolking bekend is, en de mate van verwantschap van de partners (de inteeltcoëfficiënt) ook, kan men het risico voor elke aandoening en verwantschapsgraad uitrekenen (Ten Kate 2003: 13). 3. Het algemene risico, zoals dat bij iedere relatie geldt. Dit is een risico van 2 à 3%. Het totale risico bij een individueel paar is de som van deze drie risico’s. Dat het extra risico bij een neef- nichtrelatie gemiddeld enkele procenten hoger ligt, zegt echter voor een individueel paar niets. Dit gemiddelde van een paar procenten komt namelijk tot stand door een samenstelling van neef- nichtparen met 0% kans op een kind met een autosomaal recessieve aandoening, en paren met 25% kans of hoger (Ten Kate 2003: 12,14). Dit laatste is het geval Bennett, R.L., Motulsky, A.G., Bittles, A. et al. (2002) ‘Genetic Counseling and Screening of Consanguineous Couples and Their Offspring: Recommendations of the National Society of Genetic Counselors.’ Journal of Genetic Counseling, jrg. 11, nr. 2, p. 97-119. 4 16 wanneer beide ouders een bepaalde recessieve aandoening beide in hun genen met zich meedragen. De kans dat dit het geval is, is groter bij verwante paren dan bij niet-verwante paren (Modell en Darr 2002). Marieke Teeuw, arts-onderzoeker bij de afdeling Klinische Genetica van het VU Medisch Centrum legt uit dat het onder de gehele populatie neef-nichtparen gaat om een groep van ongeveer 8-12% die een kans van 25% hebben op een aangedaan kind. De test die door het VERWANT-project wordt ontwikkeld, is bedoeld om onderscheid te maken dus deze groep met een verhoogd risico en de groep die dit verhoogde risico niet heeft. 2.2 Erfelijkheidsvoorlichting Hoewel de termen ‘erfelijkheidsvoorlichting’ en ‘genetische counseling’ vaak door elkaar gebruikt worden, wensen wij in dit rapport een duidelijk onderscheid te maken. Onder erfelijkheidsvoorlichting wordt door ons het volgende verstaan: een algemene voorlichting over wat erfelijkheid betekend, hoe erfelijke ziekten worden overgedragen en welke erfelijke ziekten er bestaan. Dit is dus een zogenaamde algemene voorlichting, die men onder andere kan vinden in folders en brochures en soortgelijk voorlichtingsmateriaal in bijvoorbeeld de wachtkamer van een Klinisch Genetisch Centrum (KGC). Wat erfelijkheidsvoorlichting zoals wij het in dit rapport bedoelen onderscheidt van genetische counseling, is dat erfelijkheidsvoorlichting algemeen van aard is, en niet gezien kan worden als individuele voorlichting op maat (Kuijpers e.a. 2004: 1819). Wat genetische counseling binnen ons onderzoek precies inhoudt, wordt nader toegelicht in paragraaf 2.3. Erfelijkheid is voor veel mensen een moeilijk onderwerp. Bovendien is het een onderwerp dat voor veel mensen ver van hun bed is. Zo ook voor Turkse en Marokkaanse migranten (De Kinderen 2003: 5). Een kanttekening hierbij is dat volgens de VSOP er bij Turken een toenemende belangstelling te constateren valt voor informatie over erfelijke en aangeboren aandoeningen. Dit heeft als voornaamste reden dat de voorlichting en expertise op dit gebied in Turkije sinds het begin van deze eeuw enorm is toegenomen. Via de Turkse media worden ook Turken in Nederland hierover geïnformeerd en is hun vraag naar informatie groter dan bij Marokkaanse migranten (Roetman 2003: 14). 2.2.1 Praktische aanbevelingen voor erfelijkheidsvoorlichting Hoe dan ook is het van groot belang dat risicogroepen in Nederland goed geïnformeerd worden over erfelijkheid, consanguïniteit en de eventuele risico’s, wil een test zoals die in het VU Medisch Centrum ontwikkeld wordt door hen gebruikt worden. Klinisch moleculair geneticus Dr. P.C. Giordano wijst hierbij op de belangrijke rol die huisartsen eventueel kunnen vervullen. Vanuit de huisartsgeneeskunde kunnen jongeren namelijk preconceptioneel (‘preconceptie’ is ‘de tijd liggend tussen het overwegen en het ontstaan van een zwangerschap’) of premaritaal (voor het huwelijk) geïnformeerd en gediagnosticeerd worden. Na eventuele partnerdiagnostiek kunnen de (aanstaande) risicoparen of risico-ouders naar genetische centra worden verwezen (Giordano 2002). Aldus is het even belangrijk als het informeren van risicoparen over erfelijkheid, dat (para)medici adequaat zijn geïnformeerd over deze onderwerpen, zodat zij migranten de informatie kunnen bieden die zij nodig hebben (Roetman 2003: 15). Een voorbeeld is het aanbieden van voorlichting over bijvoorbeeld erfelijke bloedarmoede aan doktersassistenten en praktijkverpleegkundigen. Zij zijn een eerste schakel tussen de arts en de patiënt en zouden daarom een goede bijdrage kunnen leveren in de voorlichting aan de doelgroepen. Zij kunnen tevens alert reageren op de signalen die patiënten naar voren brengen (Roetman 2003: 7). Ook bepaalde instanties kunnen een belangrijke rol spelen. Het is vooralsnog niet altijd duidelijk wie van de instanties verantwoordelijk is voor de kennis en structurele informatievoorziening op het gebied van migrantenvoorlichting over erfelijke en aangeboren aandoeningen. Voorbeelden van 17 instanties die hier een belangrijke rol in kunnen spelen zijn het NIGZ (Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie), de GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) steunpunten, de MOA (Stichting Medische Opvang Asielzoekers) en opleidingen in de gezondheidszorg. Omdat ‘erfelijkheid’ geen onderdeel vormt van het standaard-educatiepakket kan de voorlichting nog onvoldoende geïmplementeerd worden in reguliere organisaties zoals de ROC's (Regionaal Opleidings Centrum) en Nieuwkomerprojecten (Roetman 2003: 15). De VSOP, met haar dochterorganisatie Stichting ERFO-centrum, heeft al op vele manieren geprobeerd om migranten en (para)medici voor te lichten over erfelijke en aangeboren aandoeningen. Zij hebben onder andere een succesvolle samenwerking gehad met Sanitas. Dit is een vrijwilligersorganisatie van (para)medici met een Marokkaanse of Turkse achtergrond. Een aantal van hen werd succesvol klaargestoomd om voorlichting te geven over erfelijkheid. De vrijwilligersgroep bestond uit artsen en studenten geneeskunde, waardoor zij over adequate medische kennis, kennis over erfelijkheid en praktijkervaring beschikken. Ook de motivatie zich in te zetten voor hun eigen etnische groep is bepalend geweest voor het succes van dit project. Personen uit soortgelijke organisaties kunnen dus in de toekomst een belangrijke functie vervullen als het gaat om erfelijkheidsvoorlichting aan migranten (Roetman 2003: 8). De VSOP wijst ook op het belang van internet als veel gebruikte informatiebron. De digitale informatievoorziening is blijvend in ontwikkeling en er komen steeds meer websites op het gebied van erfelijkheid en gezondheid. Ook de voorlichting bij de VSOP en de Stichting ERFOcentrum verloopt steeds meer via websites. Een van de grote voordelen van internet is dat er zeer gemakkelijk wijzingen in teksten aangebracht kunnen worden. Daarbij is de informatie op internet gemakkelijk toegankelijk voor zowel patiënten als (para)medici. Steeds meer migranten beschikken over internet. Zij kunnen dus zelf actief op zoek gaan naar informatie, desgewenst in hun eigen taal, omdat via internet ook informatie over erfelijke en aangeboren aandoeningen vanuit internationale organisaties beschikbaar is (Roetman 2003: 13-14). 2.3 Genetische counseling Zoals veel Nederlandse Turken en Marokkanen niet goed op de hoogte zijn van zaken betreffende erfelijkheid (Roetman 2003: 5), zo zijn veel niet-westerse migranten ook onvoldoende op de hoogte van de mogelijkheid om advies in te winnen bij een klinisch geneticus. Zo blijkt uit een onderzoek van de afdeling Klinische Genetica van het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam dat de afdeling minder wordt geconsulteerd door niet-westerse migranten dan door autochtone Nederlanders (Talan, Van Elderen en Hoogeboom 2004: 1828-1829). Dit is zorgelijk, want hoewel erfelijkheidsvoorlichting de gehele bevolking als doelgroep kan hebben, is de informatie over erfelijkheid in het bijzonder belangrijk voor risicogroepen, zoals Turken en Marokkanen. Door erfelijkheidsvoorlichting zijn mensen al voor een zwangerschap geïnformeerd over de risico’s die zij eventueel lopen, alsmede over de daarbij behorende preventiemogelijkheden. Als risicogroepen een goede voorlichting over erfelijkheid hebben gehad, is de kans groter dat zij het nut inzien van individuele genetische counseling (Cornel 2003: 7). Individuele genetische counseling is een vorm van medische communicatie over genetische risico’s die is bedoeld om individuen te voorzien van medische informatie over genetische ziekten. Wanneer dit nog voor de conceptie plaats vindt, gaat het over de vraag of de ouders eventueel een genetische ziekte bij zich dragen, en over de kans dat deze ziekte wordt doorgegeven aan de foetus. Als de conceptie al heeft plaatsgevonden wordt er ook gekeken naar eventuele aandoeningen bij de ouders, waarna in veel gevallen een prenatale test kan worden uitgevoerd om te onderzoeken of de foetus ook is aangedaan (Raz 2003: 148). Consanguïne paren met een zwangerschapswens en/of aanstaande ouders kunnen dus via voorlichting en 18 counseling geïnformeerd worden over erfelijkheid en de gevolgen van dragerschap, consanguïniteit en de bijbehorende risico’s en mogelijkheden voor preventie. Bij ieder paar moeten de volgende zaken in kaart worden gebracht: 1 2 3 Welke en hoeveel familierelaties er bestaan tussen de partners Welke aandoeningen er in beide families voorkomen Welke aandoeningen in de gemeenschap waaruit de families afkomstig zijn voorkomen Aan de hand van deze informatie kan worden vastgesteld of een consanguïn paar een verhoogd risico heeft op een kind met aandoeningen, en of er dragerschapsonderzoek mogelijk is (Waelput en Achterberg 2007: 23). Bij ongeveer 30% van de autosomaal recessieve aandoeningen is dragerschapsonderzoek mogelijk, zoals bij hemoglobinopathieën (Waelput en Achterberg 2007: 24). Paren die inderdaad een verhoogd risico blijken te hebben op het doorgeven van een ziekte, kunnen gecounseld worden over de mogelijkheden. Dit zijn de volgende (Waelput en Achterberg 2007: 24-25): 1 2 3 In de preconceptionele fase: afzien van ouderschap, donatie van ei- of zaadcel van een geselecteerde donor overwegen, of adoptie overwegen. Bij zwangerschap: prenataal onderzoek Bij een aangedaan kind: zwangerschapsafbreking 2.3.1 Praktische aspecten van genetische counseling Wanneer migranten genetische counseling wensen, moet de counselor rekening houden met verschillend algemeen geldende principes voor elke vorm van interculturele communicatie. In de dagelijkse communicatie heeft iedereen een eigen spreek- en luistergedrag, een eigen communicatiestijl en specifieke invoel- en aanpassingsvermogens. Deze communicatieve vaardigheden verschillen niet alleen per persoon, maar ook per cultuur (Shadid 2000: 15). Hoewel iedere vorm van communicatie gepaard gaat met een zekere mate van onzekerheid en vrees, zijn deze bij interculturele contacten het hoogst. Het gaat hier vooral over het gedrag van de ander tengevolge van het taal- en cultuurverschil tussen gesprekspartners. Om effectief met leden van andere groepen te kunnen communiceren, moet de vrees voor de omgang zo laag mogelijk zijn. Dit kan in de praktijk gerealiseerd worden door inzicht te verkrijgen in de (culturele) overeenkomsten tussen de communicatiepartners, zonder daarmee de verschillen uit het oog te verliezen. Tevens moet men bewust worden van de eigen vooroordelen jegens zowel de eigen groep als andere groepen. Generaliserende opvattingen over ‘de Marokkaan’, ‘de Turk’ of ‘de Nederlander’ moeten vermeden worden. Pas dan wordt de gesprekspartner namelijk gezien als een autonoom individu en niet als vertegenwoordiger van de eigen groep (Shadid 2000: 3). Kennis van de cultuur van een groep is aldus onmisbaar. Kennis van sociaal gewenst gedrag in de cultuur van de communicatiepartner is bijvoorbeeld belangrijk bij het voorkomen van misverstanden. Wat in de ene cultuur normaal in het openbaar bespreekbaar is, kan in een andere cultuur niet of nauwelijks bespreekbaar zijn (Shadid 2000: 3). Hoe belangrijk kennis van de achtergrond van een communicatiepartner ook mag zijn, de relatie tussen de oorspronkelijke cultuur en het feitelijke gedrag van een gesprekspartner is In de literatuurlijst is een verwijzing opgenomen van het tijdschrift waarin dit artikel verschenen is. Bij het schrijven is echter een internetversie gebruikt: http://www.interculturelecommunicatie.com/download/competentie.html Deze versie is geraadpleegd op 10-12-09. De paginanummers verwijzen naar de printversie van dit bestand. 5 19 probabilistisch en niet deterministisch van aard. Kennis van de cultuur van een communicatiepartner dient daarom altijd flexibel te worden toegepast, en in het juiste perspectief te worden geplaatst. Dit houdt in dat eerst moet worden nagegaan of, en zo ja, in welke mate, de gesprekspartner waarde hecht aan de betreffende culturele aspecten en op welke wijze deze van belang kunnen zijn voor het contact (Shadid 2000: 4). 2.3.2 De autonomie van het individu Een specifieke moeilijkheid die komt kijken bij genetische counseling is de autonomie van het individu. In Nederland vinden we keuzevrijheid en autonomie belangrijke uitgangspunten in de gezondheidszorg rondom reproductieve keuzes. De meeste onderzoeken over genetische screening en counseling gaan ervan uit dat genetische counseling mensen in staat stelt om een geïnformeerde keuze (‘informed choice’) te maken, en dat op deze manier de autonomie van een individu mogelijk wordt gemaakt (Raz 2003: 147-148, Samerski 2009: 742). De onvermijdelijke neveneffecten van de zogenaamde ‘informed choice’ zijn volgens feministisch sociaalwetenschapper Samerski voor vrouwen slechts belastend, omdat zij voor onmogelijke keuzes komen te staan (Samerski 2009: 736). De Israëlische socioloog Aviad Raz stelt daarom nadrukkelijk dat genetische counseling niet moet worden opgedrongen of worden verplicht, juist zodat de autonomie van het individu bewaard wordt (Raz 2003: 147-148). Het algemene dilemma dat zich hierbij echter voordoet kan op de volgende manier beschreven worden. Enerzijds is het doel om het vóórkomen van genetische ziekten te beperken. Dit doel vindt steun in een functionalistisch perspectief, waarin veel nadruk wordt gelegd op een utilistische ethiek: de morele verplichting om een zo groot mogelijk geluk voor een zo groot mogelijk aantal mensen te bereiken. Vanuit dit perspectief wordt het sterk aangeraden om een genetische screening te ondergaan. Aanhangers van dit perspectief zouden deze screenings zelfs graag willen verplichten (Raz 2003: 149). Anderzijds is er de zogenaamde ‘standaardvisie’, in ieder geval in het westen, dat genetische counseling gebaseerd is op een liberale ethiek, van waaruit veel belang wordt gehecht aan individuele variatie en autonomie. Vanuit deze visie moet de keuze wel of geen genetische screening te ondergaan volledig bij de het consanguine paar zelf liggen (ibid.). De laatst beschreven ideologie, die streeft naar het behouden van de autonomie van het individu heeft in het westen geleid tot het ontwikkelen van universele en standaard criteria binnen de genetische counseling, zoals ‘informed consent’ en ‘non-directiveness’ (Raz 2003: 147-148). ‘Informed consent’ heeft betrekking op het begrip van de persoon die de genetische screening ondergaat van de doelen, voordelen en risico’s van de voorgestelde behandeling, in dit geval dus een genetische test (Raz 2009). ‘Non-directiveness’ staat voor een non-directieve counseling. Hiermee wordt bedoeld dat de patiënt feitelijk wordt geïnformeerd zodat hij of zij uiteindelijk zelf een beslissing kan nemen, die past bij de eigen levensvisie en leefsituatie (Kuijpers e.a. 2004). De arts mag de patiënt niet sturen in zijn of haar beslissing, maar moet de keuze volledig aan de patiënt overlaten. In de praktijk verwachten patiënten echter vaak wel van counselors dat zij zowel de rol van informatieverschaffers als van morele adviseurs op zich neemt (Raz 2003: 147148). Dit is niet zonder reden: de keuzes die gemaakt moeten worden, worden vaak erg lastig gevonden. Sommige feministische academici zien dan ook een probleem in het feit dat iedere zwangere vrouw in principe tot bepaalde keuzes wordt gedwongen. Deze academici stellen dat de keuze ook gezien kan worden als juist een nieuwe beperking (Samerski 2009: 742). Een symbolisch-interactionistisch perspectief biedt volgens Raz een middenweg tussen deze twee tegenstellingen. Dit perspectief kan ons laten zien hoe we bovenstaande theoretische tegenstrijdigheid kunnen overstijgen, namelijk door theorie en praktijk niet als twee verschillende aspecten van een vooropgestelde, objectieve sociale orde te beschouwen. Het symbolisch interactionisme kan ons meer vertellen over genetische counseling, door het zogenaamde ‘negotiation paradigm’ toe te passen. Dit houdt kort gezegd in dat er op elk moment rekening 20 moet worden gehouden met het feit dat de manier waarop ethische overwegingen betekenis krijgen, sterk afhangt van de institutionele en politieke context. Daarbij schrijft elke participant weer een andere betekenis toe aan de genetische counseling, en ook de publieke en private ‘settings’ waarin betekenis wordt gegeven verschillen per persoon. Beide zaken zijn bepalend voor het onderhandelings- en besluitvormingsproces als het gaat om het wel of niet ondergaan van een preconceptionele test (Raz 2003: 149). Raz pleit dus voor een individuele aanpak. Er moet per situatie en per persoon gekeken worden of het ondergaan van een preconceptionele test een goede optie is. 2.3.3 Theoretische modellen die richting kunnen geven aan genetische counseling Mw. Prof. Dr. Van Elderen wijst op de belangrijke rol die gezondheidspsychologen kunnen vervullen om de barrières van de grote groep allochtone potentiële dragers naar geïnformeerde keuzes betreffende dragerschapsonderzoek te overbruggen. Hiertoe stelt Van Elderen een aantal gezondheidspsychologische theoretische modellen voor, die richting zouden kunnen geven aan genetische counseling (Van Elderen 2003: 9) Deze modellen sluiten aan bij het symbolischinteractionistische perspectief dat door Raz wordt voorgesteld, van waaruit veel belang wordt gehecht aan de individuele omstandigheden van een paar. Het ‘Health Belief model’ In het ‘Health Belief Model’ (Rosenstock 1966) staan de perceptie van de persoonlijke bedreiging en de perceptie van de effectiviteit van een bepaalde methode centraal. Wanneer we bijvoorbeeld kijken naar dragerschapsonderzoek voor erfelijke bloedarmoede, betekent dit dat, wanneer een ouder het krijgen van een gezond kind heel belangrijk vindt en weet dat erfelijke bloedarmoede in de familie zit en dit een ernstige bedreiging van de gezondheid vindt, de ouder geneigd zal zijn om maatregelen te nemen. De baten (geen ernstig ziek kind hebben) moeten dus opwegen de kosten (stigmatisering, dragerschapsonderzoek lastig vinden, hierover communiceren met artsen lastig vinden) om dragerschapsonderzoek een waarschijnlijke keuze te laten worden. Ook het aantal weken dat een eventuele zwangerschap al gevorderd is speelt een grote rol (Van Elderen 2003: 9). De ‘Theory of Planned Behaviour’ In de ‘Theory of Planned Behaviour’ (Azjen en Madden 1986) staan sociale invloed en opvattingen over eigen competentie centraal. Zeker voor migranten van de eerste en tweede generatie kan sociale invloed een grote rol spelen. Daarbij kan de mate waarin migranten zichzelf in staat voelen bepaald gedrag uit te voeren, bepalend zijn voor wel of geen deelname aan dragerschapsonderzoek en andere preventieve maatregelen. Vanuit een ideologie van emancipatie of ‘empowerment’ zijn kennis en vaardigheden een noodzakelijke voorwaarde om een geïnformeerde keuze (‘informed choice’) te kunnen maken. Met ‘empowerment’ wordt in deze zin dus bedoeld dat migranten in staat worden gesteld om zelf geïnformeerde beslissingen te nemen, en dat er vaardigheden worden aangereikt om deze beslissingen uit te voeren. Vrouwen kunnen bijvoorbeeld in de veronderstelling verkeren dat zij hun partner toch niet kunnen overhalen zich te laten screenen, wanneer is gebleken dat een vrouw zelf draagster van een erfelijke ziekte is. Met dit soort problematiek moet in de praktijk rekening worden gehouden. De voorlichtingsstrategie is van groot belang bij het onderstrepen van het belang van genetische counseling (Van Elderen 2003: 10). Het ‘Transtheoretisch Fasemodel’ Het ‘Transtheoretisch Fasemodel’ (Prochaska & DiClemente 1986) gaat ervan uit dat een beslissing niet op een enkel moment, maar in een proces genomen wordt. Dit proces bestaat respectievelijk uit vijf fasen: precontemplatie, contemplatie, preparatie, actie en gedragsbehoud. 21 In de eerste fase, precontemplatie, is een bewustwordingsproces vereist, omdat mensen zich nog niet bewust zijn van het probleem. Veel migranten in Nederland bevinden zich nog in deze fase. Tijdens de contemplatiefase die daar op volgt, wil een vrouw wel dragerschapsonderzoek doen, maar denkt bijvoorbeeld nog dat het voor haar niet nodig is, omdat ze niet met een familielid is getrouwd. Correctie van misvattingen is dan de juiste strategie. In de preparatie- en actiefase zijn mensen reeds overtuigd van het belang van bepaalde preventieve maatregelen, maar weten zij niet goed hoe ze het aan moeten pakken, of zij kennen de weg niet in de gezondheidszorg. Interventies moeten zich nu richten op gedachten over eigen competenties en het vergroten van vaardigheden, ook in het overtuigen van de partner. Deze interventies kunnen het beste in individuele contacten in de gezondheidszorg plaats vinden (Van Elderen 2003: 10). Belangrijk bij het gebruik van deze gezondheidspsychologische modellen als basis voor erfelijkheidsvoorlichting en genetische counseling is dat niet alleen van een preventief model wordt uitgegaan, maar dat ook nadruk gelegd wordt op ‘empowerment’. Hiermee word het volgende bedoeld: het in staat stellen van migranten om zelf geïnformeerde beslissingen te nemen, en vaardigheden aan te reiken om deze beslissingen ook uit te voeren. Belemmerende en faciliterende factoren voor dragerschapsonderzoek kunnen samen met migranten in kaart gebracht worden, zodat de belangrijkste struikelblokken bekend zijn. Deze bevindingen kunnen richting geven aan zorgprotocollen voor erfelijkheidsadvisering, die aansluiten bij de behoeften van verschillende migrantenpopulaties in Nederland en mogelijkheden in de gezondheidszorg. Genetische counseling die is vormgegeven aan de hand van bovenstaande modellen is aangepast aan de behoeften van migranten, en houdt rekening met hun eigen cultuur (Van Elderen 2003: 10). 2.4 Prenataal onderzoek 2.4.1 Vormen van prenataal onderzoek Prenataal onderzoek houdt in dat de ongeboren baby onderzocht wordt op eventuele afwijkingen. De meest voorkomende drie methoden van prenataal onderzoek zijn: 1 de vlokkentest, in de tiende zwangerschapsweek 2 het vruchtwateronderzoek, in de zestiende week 3 het echo-onderzoek naar bepaalde misvormingen, gewoonlijk vanaf de zestiende week (Van Bommel 1993: 70). Volgens Van Bommel (1993) bestaan er veel weerstanden tegen prenataal onderzoek naar aangeboren afwijkingen omdat veel moslims dit beschouwen als zaken die alleen bij Allah bekend zijn. Respect voor ‘het leven’ en voor alles wat God schept en dat in wezen goed is, wordt door veel moslims direct betrokken bij de redenering dat al deze zaken het best onbekend kunnen blijven. Als dit betekent dat een paar een lichamelijk of geestelijk gehandicapt kind krijgt, betekent dit voor deze moslims dus niet automatisch een ‘ongewenst’ kind (Van Bommel 1993: 71-72). Mw. Prof. Dr. Van Elderen (Van Elderen 2003) benadrukt echter dat allochtonen even gevarieerd over dit soort zaken denken als autochtonen. Uit onderzoek van Hellmann en Knol (2007), blijkt dat de helft van de respondenten van mening is dat God bepaalt of een kind gezond of ziek geboren wordt. De respondenten zien een ongezond kind echter niet als een ongewenst kind, maar wel als een straf van God: als je alles doet wat volgens de islam verboden is, zou het kunnen dat je door God gestraft wordt met een ongezond kind (Hellmann en Knol 2004: 27). Het kan echter niet genoeg benadrukt worden dat niet alle respondenten uit dit onderzoek en dus zeker niet alle Nederlandse moslims deze mening delen. Hoewel sommige moslims dus niet positief staan tegenover prenataal onderzoek, wordt vanuit de islam volgens Van Bommel (2003) prenataal testen juist aanbevolen bijvoorbeeld omdat moslims kennis moeten vergaren. Volgens een onderzoek van B. Modell wordt er vaak gedacht dat moslims weinig behoefte aan genetische 22 counseling hebben omdat zij vanuit religieuze motieven geen gebruik willen maken van prenatale diagnostiek. Volgens haar hebben onderzoeken echter uitgewezen dat moslims in het eerste trimester van de zwangerschap steeds vaker van prenatale diagnostiek gebruik maken om op bepaalde genetische afwijkingen te testen, zoals thallassemie. Vooral in Groot Brittannië, Turkije en het Midden Oosten zou dit het geval zijn. In Pakistan en Iran zou er zelfs een fatwa uitgegeven zijn, die abortus omwille van genetische redenen in het eerste trimester van de zwangerschap toestaat (Modell en Darr 2002). 2.4.2 Feministische kritiek op prenatale genetische counseling en prenataal onderzoek Gekeken naar prenatale genetische counseling stelt feministisch sociaal-wetenschapper Samerski (2009) dat ‘deze professioneel opgelegde zelfbepaling patiënten niet het recht in eigen handen geeft, maar hen juist in de weg staat’ (Samerski 2009: 735). Dokters confronteren hun patiënten met een waslijst aan opties waar zij – op eigen risico – uit moeten kiezen (Samerski 2009: 741). Prenatale testen worden over het algemeen aangeboden aan gezonde vrouwen, als een preventief onderzoek. De nadruk die er op de risico’s worden gelegd, zorgt ervoor dat alles wat een moeder en hun kind kan overkomen, als een risico wordt gezien dat de moeder of kan accepteren, of waar ze zich tegen kan wapenen door bepaalde tests te ondergaan. Sinds tests als een vruchtwaterpunctie, ontwikkeld in de jaren zeventig van de vorige eeuw, kan een aankomende moeder niet meer simpelweg wachten tot haar kindje komt. Ze moet een geïnformeerde keuze maken of ze wel of geen tests ondergaat, en als de test uitwijst dat het kind een aandoening heeft moet de moeder bepalen of zij een kind met een afwijking wil dragen en ter wereld wil brengen, of de zwangerschap wil beëindigen (Samerski 2009: 738-739). Wat prenatale diagnostiek betreft, worden vrouwen door genetische counseling dus getraind om een goed geïnformeerde en verantwoordelijk gebruiker van prenatale tests te zijn, stelt Samerski. De cliënt ontdekt tijdens de counseling dat zwanger zijn betekent dat zij constant beslissingen moet maken die gaan over risico’s: of ze loopt het risico een kind met een afwijking te baren, of ze accepteert het risico van een door de vruchtwaterpunctie veroorzaakte miskraam (Samerski 2009: 735-736, 741). Een zwangerschap wordt volgens Samerski door experts dus gezien als een risicovol reproductief proces, dat nauwkeurig gevolgd moet worden en waar volgens professionele richtlijnen mee om moet worden gegaan. Door de technologische ontwikkelingen verspreid deze visie op zwangerschap zich wereldwijd, ook onder groepen die voorheen nog nooit van genen, een foetus en risico’s gehoord hadden. De westerse ideeën over zwangerschap staan volgens Samerski vaak lijnrecht tegenover de lokale ideeën over wat het betekent om een kind te krijgen (Samerski 2009: 737). Zij concludeert dat door alle genetische tests die tegenwoordig aangeboden worden, mensen worden getransformeerd in genendragers die verantwoordelijk worden gehouden voor het omgaan met hun genetische risico’s. Door dit gevoel van verantwoordelijkheid, hebben vrouwen de neiging om inderdaad met deze risico’s rekening te houden (Samerski 2009: 744). Samerski spreekt zich in eerste instantie dus uit tegen prenatale counseling en prenatale testen. Deze vinden tijdens de zwangerschap plaats: prenataal betekent ‘voor de geboorte’. Hoewel zij in haar artikel niet over preconceptionele screening spreekt, lijkt het aannemelijk dat zij haar argumenten ook op deze vorm van testen en counselen vanzelfsprekend acht. Ook preconceptionele genetische screening en testen stellen paren met een kinderwens namelijk voor moeilijke keuzes. 2.5 Preconceptioneel onderzoek Zoals is beschreven begint de benadering van consanguïne paren via erfelijkheidsvoorlichting. Vervolgens bestaat de mogelijkheid voor paren die daar behoefte aan hebben om genetische counseling te ondergaan. Aan de hand van de uitkomsten van deze genetische counseling kan een 23 paar besluiten om een preconceptionele test/screening te laten doen. Paren kunnen middels preconceptionele tests laten onderzoeken of zij eventueel drager van een aandoening zijn, en wat de eventuele kans is dat het kind een aandoening overerft (Waelput en Achterberg 2007: 23). 2.5.1 Bestaande opvattingen over preconceptioneel onderzoek De al eerder aangehaalde Israëlische socioloog Aviad Raz deed onderzoek naar een premaritaal (voor het huwelijk) genetisch programma waarvan de focus ligt op congenitale (aangeboren) doofheid. Zijn onderzoeksgroep bestond uit een bedoeïne minderheidsgroep van moslims in Israël, die gekenmerkt wordt door consanguïniteit, het religieuze verbod op abortus dat door hen wordt nageleefd en een hoog percentage genetische ziektes (Raz 2003: 147,151). Door de counselors van de onderzoeksgroep van Raz wordt de genetische screening voor het huwelijk, waarbij wordt gekeken welke personen zouden kunnen trouwen zonder een verhoogd risico op erfelijke ziekten te hebben, gezien als de enige te verwezenlijken manier om genetische ziekten in te perken. Prenatale diagnostiek is volgens hen irrelevant, omdat vanuit religieus oogpunt abortus niet of vrijwel niet mogelijk is (Raz 2003: 156). Het is volgens een van de counselors in het onderzoek van Raz tevens zinloos en onpraktisch om consanguïniteit proberen in te perken. Bovendien zou het indruisen tegen het principe van non-directief counselen, een westers principe dat ook in Israël wordt nagestreefd. Omdat abortus in de ogen van de bedoeïne moslims in Israël uit den boze is, is de enige optie die volgens de counselor overblijft het huidige premaritale genetische ‘matchmaking’ programma. Hoewel ook dit soms als directief wordt geïnterpreteerd, is het enige alternatief volgens een counselor om niets te doen en ook dat wordt niet gewaardeerd. Het is volgens hem ‘nooit goed’ (Raz 2003: 157). Door de tot nog toe beperkte mogelijkheden om preconceptionele tests uit te voeren, is er nog erg weinig bekend van wat de heersende opvattingen over preconceptioneel testen zijn. Over hoe Turken en Marokkanen in Nederland over dergelijke testen denken is tot nog toe vrijwel geen literatuur te vinden. Dit brengt ons terug bij de aanleiding voor het onderzoek waar dit rapport het resultaat van is. 2.5.2 Verwant Onderzoek: risicodifferentiatie bij consanguïne paren door middel van SNP analyse Onder de Nederlandse bevolking blijkt aldus weinig kennis te bestaan over de rol van erfelijkheid bij aangeboren afwijkingen. Ook bij onze doelgroep, Turkse en Marokkaanse Nederlanders, is dit het geval (Cornel 2003: 5). Het is daarom zaak deze risicogroep beter te informeren over de eventuele risico’s die zij lopen en de manieren waarop zij deze risico’s kunnen achterhalen. In het VU Medisch Centrum te Amsterdam is om deze reden momenteel een onderzoek gaande naar risicodifferentiatie bij consanguïne paren, genaamd ‘VERWANT’. Dit project wordt gefinancierd door ZonMw, een Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie. Er wordt getracht een methode te ontwikkelen die preciezer kan bepalen hoeveel risico een verwant paar loopt op een kind met een autosomaal recessieve aandoening. De hoogte van dit risico hangt samen met de mate waarin de ouders identiek DNA hebben. Wanneer de kopieën van een gen afkomstig zijn van dezelfde gemeenschappelijke voorouder, worden de kopieën ‘identical-by-descent’ genoemd. Middels ‘genome-wide SNP analysis’’ kan de mate waarin het DNA bij de ouders ‘identicalby-descent’ (IBD) is, worden geschat. ‘SNP’s’ (spreek uit: SNIPS) zijn genetisch varianten in de DNA volgorde die ontstaan wanneer een enkele nucleotide (een bouwsteen van DNA) wordt gewijzigd in een andere nucleotide. Het zijn natuurlijke varianten van het DNA. Ze worden gebruikt als zogenaamde ‘markers’ die vertellen in hoeverre het DNA tussen mensen overeenkomt. ‘Genome-wide’ wil niets anders zeggen dan ‘het hele genoom omvattend’, oftewel: bij onderzoek wordt voor SNP’s gekozen die over alle chromosomen verspreid liggen. Deze methode is vooralsnog niet in de praktijk toepasbaar. 24 Wat er momenteel wel al in de praktijk aangeboden wordt, is het volgende. In Klinisch Genetische Centra in Nederland wordt voorlichting gegeven over erfelijkheid en wordt de mogelijkheid aangeboden op twee ziektes te testen, namelijk hemoglobinopathieën en taaislijmziekte. Het onderzoek dat via het VERWANT-project mogelijk zal worden gemaakt gaat verder: enerzijds zal onderzocht worden of consanguïne ouders met kinderen die aangedaan zijn door een autosomaal recessieve aandoening in grotere mate IBD zijn dan consanguïne ouders die alleen gezonde kinderen hebben. Voor het opzetten van dit ‘case-control’ onderzoek doet Marieke Teeuw een beroep op behandelaars die veel kinderen met recessieve ziektes zien. Anderzijds zal een ‘cohort-studie’ bij consanguïne paren met een kinderwens aan de hand van de mate waarin hun DNA overeenkomt, een nadere schatting mogelijk moeten maken van het feitelijke risico. Hiervoor zal een historisch cohort worden verzameld, en een nieuw cohort opgezet worden. Voor consanguïne paren die nog geen kinderen, maar wel een kinderwens hebben en om deze reden bij een Klinisch Genetisch Centrum terecht komen, zal dit in de praktijk betekenen dat er ten eerste een gesprek plaats vindt, waarin de situatie van het paar besproken wordt. Vervolgens zal er bloed of speeksel afgenomen worden. Middels de bovengenoemde SNP-analyse wordt bepaald hoeveel van het genetisch materiaal van een koppel overeenkomt. Hier wordt dan een risicocijfer aan gekoppeld. Tevens wordt gekeken welke ziekten eventueel in het DNA van de personen voorkomen. Mochten er ziekten te vinden zijn in het DNA van (een van) de personen, dan kan daar in een aantal gevallen gericht onderzoek op verricht worden. Na ongeveer een maand of twee maanden volgt een uitslag waarin het risicopercentage op een aangedaan kind voor het desbetreffende paar bekend wordt gemaakt. Het doel van deze nieuwe mogelijkheden is dat consanguïne paren die in de toekomst voor genetische counseling komen, beter geïnformeerd kunnen worden over hun risico’s en reproductieve keuzemogelijkheden. Oprichter van het project Marieke Teeuw benadrukt nog eens dat men enkel iets aan wil bieden, en niets op wil dringen: ‘informeren en aanbieden, niet: afkeuren en opdringen’. Teeuw is van mening dat er in het debat rondom neef-nichthuwelijken min of meer twee groepen te onderscheiden zijn. De eerste groep overdrijft de risico’s en de andere groep wuift de risico’s juist weg en relativeert deze. Beide groepen zijn volgens haar niet goed op de hoogte van de werkelijke situatie. ‘Dit moet recht getrokken worden’, aldus Marieke Teeuw (persoonlijk contact). 2.6 Islam in Nederland Om goed en adequaat onderzoek te kunnen verrichten naar preconceptioneel testen en genetische counseling binnen onze doelgroep, is het van groot belang dat we ook specifieke basisinformatie over de religie van onze doelgroep van te voren inwinnen. Dit kan ons helpen antwoorden in hun context te plaatsen en de juiste vragen te stellen. De volgende informatie is in dit geval van belang. In 2007 is volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) 5% van de bevolking in Nederland moslim. Dit maakt de islam in Nederland de tweede grootste godsdienst na het christendom. De moslims in Nederland zijn etnisch verschillend (Bartels in Ten Borg e.a. 2008: 216). Zo treft men in Nederland de eerste moslims van Indonesische en Molukse achtergrond en later groepen moslims uit Suriname. Door arbeidsmigratie vestigden zich later grote groepen Turkse en Marokkaanse moslims in Nederland. Kleinere groepen moslims bestaan uit Pakistaanse, Somalische, Irakese, Iranese, Libanese en bekeerde moslims (ibid.: 217). De grootse groepen moslims in Nederland tegenwoordig zijn de Turkse en Marokkaanse moslims. Binnen de grote groep moslims in zowel Nederland als daarbuiten zijn naast etnische verschillen ook religieuze en politieke verschillen kenbaar. De grootste religieuze hoofdrichtingen in de islam zijn de soennitische en sji’ietische. De grootste groepen moslims in Nederland, de Turkse en Marokkaanse Nederlanders, zijn voornamelijk soennitische moslims. Binnen de soennitische 25 islam bestaan verscheidene stromingen en worden vier verschillende wetscholen gehandhaafd, die later behandeld zullen worden. 2.7 Islamitische (medische) ethiek Binnen de islam speelt ethiek een grote rol. Zo is ook de Koran voor een groot deel opgebouwd uit ethiek. De Koran herinnert moslims er voortdurend aan het goede te doen, te streven naar het goede, en goed te zijn voor zichzelf en voor naasten. De islamitische ethiek beoordeelt menselijke handelingen dan ook aan de hand van levensbeschouwelijke richtlijnen (Rispler-Chaim 1989). Volgens Van Bommel (1993: 20) is gezondheid een gunst van God en niet een verdienste van de mens zelf. Echter is het gezond houden van het lichaam een verantwoordelijkheid die men ten opzichte van God heeft. Ook zegt hij dat de islam juist nadruk legt op respect voor de menselijke waardigheid en onaantastbaarheid van leven, evenals op bezit en eer. De waardigheid en integriteit van het menselijke lichaam wordt volgens Van Bommel na de dood maar ook voor de geboorte net zo gerespecteerd als tijdens het leven (Van Bommel 1993). Volgens Van Bommel (1993: 79) stelt de islamitische jurisprudentie (rechtgedeelte uit de shari’a) alles in het werk om maatregelen aan te dragen ten einde ziekte te voorkomen en te genezen. Dit is volgens hem gebaseerd op veel verzen uit de Koran die telkens de gezondheid voorop stellen bij bepaalde handelingen. Verder zegt Van Bommel dat het bestuderen en onderwijzen van de medische wetenschap een taak is van de moslimgemeenschap, die minstens door een deel ervan uitgevoerd dient te worden (Van Bommel 1993: 79). Dit betekent dat de islamitische samenleving geleerden dient voort te brengen die zich over onduidelijke en nieuwe kwesties kunnen buigen. Tot nu toe worden al veel nieuwe kwesties die niet in de Koran of hadith worden behandeld, zoals veel medisch-ethische kwesties, vaak door moslims voorgelegd aan islamitische geleerden (‘ulama). Door middel van analogie proberen zij hier uitspraken over te doen. Deze uitspraken worden fatwa’s genoemd (Hoffer 2002: 53-55). Volgens Hoffer (2002: 53-55) blijkt dat de meest recente analyses van de islamitische medische ethiek vooral gebaseerd zijn op verzamelingen van fatwa’s. Hiertoe worden de laatste jaren veel conferenties gehouden over islamitische medisch-ethische kwesties. Hoffer benadrukt verder dat de islamitische medische ethiek voortdurend in ontwikkeling is. Ook Van Bommel (1993: 78-82) constateert dit. Toch is de westerse kennis van ethische besluitvorming onder moslims gebaseerd op beperkte informatie, zo luidde een punt van kritiek tijdens de conferentie ‘Islam and Bioethics: Concerns, Challenges en Responses’, gehouden in de Pennsylvania State University op 27 en 28 maart 2006. Daarbij sluit volgens ethici onderzoek naar ethiek in zowel Noord-Amerika als Europa vaak niet aan op lopende onderzoeken naar hetzelfde onderwerp in de islamitische wereld. Als gevolg daarvan onderschatten beide partijen de complexiteit van elkaars positie, en gaan zij vaak voorbij aan mogelijke punten waarop overeenstemming bereikt kan worden. (Brockopp 2008: 4). Een ander belangrijk punt is dat veel wetenschappers, en veel mensen in het algemeen, religie vaak zien als een irrationele rem op wetenschappelijke en dus ook medische ontwikkelingen, zoals stamcelonderzoek en gentherapie. Wanneer men de islam echter nauwkeurig bestudeert, komt men tot de conclusie dat dit lang niet altijd het geval hoeft te zijn (Brockopp 2009: 10). 2.8 Islamitisch recht 2.8.1 Islamitische geleerden De islamitische geleerden (‘ulama) kunnen als de erfgenamen van de profeten worden gezien (Okumus 2005). Dit zijn islamitische geleerden op het gebied van de islam en zij zijn in eerste instantie deskundigen in de islamitische wetgeving. Zij hebben na de dood van de Profeet Mohammed een belangrijke rol gespeeld in islamitische samenlevingen. De ‘ulama hebben de gehele organisatie van de rechtspraak opgezet en uitgevoerd. Ze hebben in eerste instantie de 26 wetten verder geformuleerd om deze zo aan te passen aan nieuwe omstandigheden (Waardenburg 2000: 310). De ‘ulama hebben in de islam een belangrijke rol als religieuze leiders en spreekbuis van de gemeenschap. Grote islamitische geleerden worden mufti’s genoemd. Een mufti is een moslimjurist die gespecialiseerd is in het uitvaardigen van -niet bindende- religieuze opinies (fatawa) door middel van religieuze inspanningen (Messick 1986: 102-103). Belangrijk is te weten dat er vooralsnog haast geen grote islamitische Europese ‘ulama te vinden zijn. Dit betekent dat geleerden uit islamitische landen vaak gevraagd wordt uitspraken te doen voor moslims die in een andere context leven dan zijzelf. Daarnaast zijn ze voor een groot deel van de moslimbevolking in Nederland moeilijk bereikbaar voor al hun vragen. Dit zorgt er voor dat van veel imams in Nederland wordt verwacht dat zij antwoorden hebben op vragen waar normaliter een geleerde zich over moet buigen. De pluriforme samenleving zorgt niet alleen voor nieuwe situaties maar brengt ook een verscheidenheid aan moslims in één land met zich mee. Moslims die verschillende wetscholen volgen. Deze wetscholen hebben invloed op de interpretatie van rechtskwesties als ook op ethische kwesties. Door de etnische verscheidenheid van de moslims in Nederland worden alle wetscholen in Nederland in belangrijke of mindere mate vertegenwoordigd. Ook zijn hierdoor veel verschillende stromingen in Nederland te vinden. 2.8.2 Verschillende wetscholen binnen de islam Vroegere islamitische geleerden hebben eeuwen geleden wetscholen opgericht. Deze wetscholen presenteren methodes om met vraagstukken om te gaan. Geleerden uit verschillende landen behoren tot verschillende wetscholen. Ethische opvattingen maken ook deel uit van de sharia (de islamitische wetgeving). De sharia geeft de moslims richtlijnen voor hun functioneren in de maatschappij. De sharia is in eerste instantie gebaseerd op de Koran en de hadiths (dit zijn opgetekende verhalen over het leven van de Profeet Mohammed). Na verloop van tijd ontstond er echter behoefte aan aanvullende gezaghebbende opinies over rechtszaken waar de Koran en de hadith geen duidelijke uitspraken over bevatten. Aldus werd het zogenaamde zelfstandige oordeel (ijthihâd) van de wetgeleerden belangrijk. Wetgeleerden verschilden nogal eens van opvatting, zeker wanneer zij op diverse locaties in de vroegere islamitische wereld werkzaam waren. Zo ontstonden er vier verschillende wetscholen, die naar hun grondleggers werden vernoemd: de Hanafitische, de Shafi’itische, de Malikitische en de Hanbalitische school. Op deze manier ontstonden naast de Koran en de hadith, nog twee andere bronnen van recht: de redenering via analogie (qiyâs) en de overeenstemming of consensus (ijmâ’) (Hoffer 2002: 53-55; Dekkers, Hoffer en Wils 2006: 107). De vier soennitische wetscholen die door de jaren heen zijn over gebleven, zijn: de Hanafieten wetsschool, de Malikieten wetsschool, de Shafiïeten wetsschool en die van de Hanbalieten. De Hanafitische wetsschool is genoemd naar Abu Hanifa (gest. 767n.C) en heeft haar aanhangers vooral in de gebieden van het voormalig Ottomaanse rijk, Centraal-Azië, India en Pakistan. De Malikitische wetsschool is genoemd naar Malik Ibn Anas (gest. 796 n.C). De aanhangers van deze wetsschool komen onder andere uit geheel islamitisch Afrika behalve Beneden Egypte en de Oostkust. De Shafi’itische wetsschool is genoemd naar de grondlegger van de usul- al fiqh, Mohammed ibn Idriss as-Sjâfi’i (gest. 820 n.C.). Deze wetsschool wordt voornamelijk gehandhaafd in Beneden Egypte, Oost-Turkije en de islamitische landen rond de Indische oceaan, en ook in Oost Afrika, de Zuidkust van het Arabische Schiereiland en in Indonesië. De laatste en jongste wetsschool is de Hanbalitische wetsschool vernoemd naar Ahmed ibn Hanbal (gest. 855 n.C.). Deze wetsschool is de officiële wetrichting in Saoedi-Arabië (Waardenburg 2000: 144). De verschillende wetscholen zijn ontstaan door veranderingen in de samenleving in de economie en door verschuivingen in de politiek (Okumus 2005). 27 In de islamitische rechtstraditie (fiqh) noemt men deze wetscholen madhabs. De madhab is niet alleen verschillend door zijn oprichter maar ook door zijn usul (theorie, methodologie, doctrine, leer) en furû’ (toepassing van deze theorie in de gehele praktijk, bijvoorbeeld op het gebied van aanbidding of rechten) (Okumus 2005). Een andere mening die heerst over de verschillende madhab is dat het voor een meningsverschil staat die de mensen mogen hebben omdat er veel vrije ruimte is binnen de meningen die heersen over fiqh (Okumus 2005). Elke madhab heeft dus een methode van aanpak, en chronologie van bronnen die geraadpleegd dienen te worden. De belangrijkste bronnen binnen de madhabs zijn de Koran en de sunnah. Daarna komen consensus (ijmâ’) en analogie (qiyâs). Voor nieuwe moderne vraagstukken beroepen geleerden zich tegenwoordig voornamelijk op analogie. Naast deze specifieke bronnen zijn er nog een aantal kleinere bronnen die wel of niet verschillend worden toegepast door de madhab (Okumus 2005). Ondanks dat de belangrijkste bronnen binnen de madhabs en daarmee ook binnen de fiqh de Koran en de sunnah zijn, is het belangrijk deze in een context te plaatsen. Uiteindelijk bestaat fiqh uit de interpretatie, benadering en toepassing van deze bronnen door het menselijke verstand (Okumus 2005, Waardenburg 2000:141-148). 2.9 Imams, moslim geestelijk verzorgers en moslimtheologen 2.9.1 Imams In Nederland is de islam op etnische basis georganiseerd. Turken vormen de grootste groep moslims. De meeste imams in Nederland zijn van Turkse origine. In de meeste gevallen worden zij aangesteld door de Diyanet van de Turkse overheid. Veel andere Turkse imams zijn aangesloten bij de Nederlandse tak van de internationale islamitische federatie van Milli Görüs. Een overig klein aantal imams is aangesloten bij kleinere Turkse organisaties. Marokkanen vormen de tweede grootste groep moslims in Nederland. De Marokkaanse imams vallen onder enkele koepelorganisaties in Nederland (Ter Haar e.a. 1990) 2.9.2 De rol en taken van de imam Volgens Boender (2007) wordt primair van de imam verwacht dat hij het gebed leidt en de religieuze boodschap overdraagt aan nieuwe generaties, via bijvoorbeeld preken. Vooral de vrijdagspreken worden door de imam met zorg voorbereid, omdat het op vrijdagmiddag verplicht is voor mannelijke moslims om naar de moskee te komen voor het gezamenlijke middaggebed. De imam vervult zijn taak als traditionele religieuze autoriteit zeer zorgvuldig. Hij houdt hierbij rekening met normen en waarden en doet dit door zoveel mogelijk naar het voorbeeld van de Profeet Mohammed te leven. Op deze manier spreekt hij zich uit over de normerende rol van de islam in het leven van de gelovigen (Boender 2007:14, Shadid en Koningsveld 1999: 26). Imams in Nederland zijn vaak ook verantwoordelijk voor het openen en afsluiten van de moskee waarin zij werkzaam zijn. Daarbij geven sommige imams ook les in Arabisch en de Koran (ibid.). Een ander belangrijk aspect van het dagelijks werk van de imam van een moskee in Europa bestaat uit het beantwoorden van vragen van de gelovigen (Van Koningsveld 2006: 210). Deze vragen kunnen van allerlei aard zijn. Volgens gynaecoloog Dr. J. Lindt zijn deze vragen niet zelden van medischethische aard. Moslimpatiënten laten zich volgens hem in moeilijke medische dilemma’s vaak bijstaan door een imam. Zij zoeken naar de juiste weg om uit hun dilemma te komen; een weg die strookt met de regels van de islam. Sinds kort bestaat een opleiding tot imam, maar de functie is niet beschermd en een diploma is niet vereist (Lindt 2008: 1719). In de literatuurlijst is een verwijzing opgenomen van het tijdschrift waarin dit artikel verschenen is. Bij het schrijven is echter een internetversie gebruikt: http://www.interculturelecommunicatie.com/download/imam.html. Deze versie is geraadpleegd op 10-12-09. De paginanummers verwijzen naar de printversie van dit bestand. 6 28 2.9.3 Leidraad voor imams Om antwoorden te kunnen geven op belangrijke levensvraagstukken, baseert een imam zich in eerste instantie op de Koran en de hadith (overleveringen over het leven van de Profeet Mohammed). Echter, moderne kwesties komen hier vanzelfsprekend niet specifiek en direct aan de orde. Als het gaat om medisch-ethische kwesties, kunnen bepaalde islamitische medische organisaties een bron van informatie zijn voor imams. De Islamic Organization for Medical Sciences (IOMS) bijvoorbeeld, houdt jaarlijks een conferentie waar nieuwe hedendaagse medischethische problemen aan de orde komen. Deze organisatie lijkt volgens Dr. J. Lindt de meest vooraanstaande te zijn op dit gebied. De door de IOMS opgestelde codes voor gedrag, onderzoek en ethiek zijn algemeen gerespecteerd in de islamitische wereld. Vanuit alle delen van de wereld nemen moslimacademici deel aan conferenties van de IOMS. De conclusies van deze conferenties kunnen als het gaat om wat religieus aanvaardbaar is in medisch-ethische vraagstukken, goed als leidraad dienen voor imams (Lindt 2008: 1720-1721). Daarnaast zijn er nog enkele andere organisaties en instituten, zoals het International Institute of Islamic Medicine (IIIM), die zich specifiek bezighouden met islamitische geneeskunde. Wat de conclusies zijn van de beraadslagingen van deze, in de moslimwereld zeer gerespecteerde schriftgeleerden en islamitische medici, is onder meer te lezen op internet. Desondanks zijn de status en acceptatie niet altijd even duidelijk. Ook is niet altijd duidelijk of alle imams op de hoogte worden gesteld of zichzelf eventueel op de hoogte stellen van wat door dergelijke organisaties is besproken en besloten (Lindt 2008: 1720). Dit is een belangrijke vraag om antwoord op te krijgen, omdat volgens Lindt de indruk bestaat dat sommige imams zelf beslissingen nemen en adviezen geven op basis van hun eigen kennis en voor hen beschikbare informatie. Wanneer zij echter uitspraken en conclusies van islamitische medische organisaties zelf niet rekenen tot informatie ‘die voor hen beschikbaar is’, kan het onduidelijk zijn op wat voor teksten en uitspraken een imam zich dan baseert bij een bepaald vraagstuk (ibid.). Wel is het in principe zo dat wanneer zij tegen vragen aanlopen die zij niet zelf kunnen beantwoorden, zij zijn aangewezen op de uitspraken van een hogere autoriteit in de islam; de islamitische geleerden (‘ulama) (Van Koningsveld 2006: 210). In hoeverre zij dit ook werkelijk doen is weinig over bekend. Imams zouden volgens Lindt meer open moeten zijn over de achtergronden van hun adviezen en hoe zij tot bepaalde beslissingen of uitspraken zijn gekomen. Wanneer imams raad zouden vragen, of zaken zouden bespreken met collega’s, schriftgeleerden of moslimgeneeskundigen, zouden de adviezen volgens Lindt meer gewicht krijgen. ‘Meer openheid over hoe de islamitische wereld omgaat met medische vraagstukken geeft meer begrip’ (Lindt 2008: 1721). 2.9.4 Beeldvorming over de imam in Nederland In 1986 is de imam arbeidsrechtelijk gelijk gesteld aan dominees, pastoors en rabbi’s, namelijk als ‘bekleders van een geestelijk ambt’. Na een onderzoek door de Hoge Raad werd in juridische zin het beeld officieel bevestigd dat de imam in Nederland geen ‘leek’ is, maar een ‘geestelijke’, met alle juridische en politieke gevolgen van dien (Shadid en Van Koningsveld 1999: 1). De overheid heeft in het verleden imams nog weleens gezien als sleutelfiguren binnen de moslimgemeenschap, die zeer geschikt waren om in te zetten ten dienste van het overheidsbeleid betreffende integratie. Een advies nota uit 1998 geeft een opsomming van op welke manier van een imam wordt verwacht dat hij op positieve wijze bijdraagt aan bevordering van: (1) actief burgerschap, (2) actieve participatie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt, (3) leren van het Nederlands, (4) verwerving van basiskennis van de Nederlandse samenleving, (5) ontwikkeling van de achterban tot oordeelkundige en mondige burgers, (6) denken en discussie over cultuur en identiteit, (7) bevorderen dat rekening wordt gehouden met algemene omgangsregels en rechten van anderen, en (8) bevorderen van acceptatie van de fundamentele normen van de rechtsstaat. Hierbij dient echter wel vermeld te worden dat de nota betrekking had op de instelling van (vrijwillige) 29 inburgeringcursussen voor imams (Shadid en Van Koningsveld 1999: 4). Men was inmiddels dus wel erg ver afgedwaald van de authentieke, specifiek godsdienstige functie van de imam als bekleder van een geestelijk ambt en tevens van de rolopvattingen die imams in Nederland zelf koesteren. De imams uit een studie van Boender (1998) blijken hun taken als volgt te omschrijven: het leiden van de gebeden, het houden van de wekelijkse preek, het geven van religieus onderwijs, het uitvoeren van allerlei rituelen tijdens de hoogtepunten van het menselijke leven en het beantwoorden van vragen over de normen en waarden van de godsdienst met betrekking tot problemen in het dagelijkse leven (Shadid en Van Koningsveld 1998: 4). 2.9.5 Moslim geestelijk verzorgers In een nota van de Commissie Geestelijke Verzorging in Ziekenhuizen van de Nationale Ziekenhuisraad (Wagentonk 1994: 8 in Hoffer 1996: 222) wordt geestelijke verzorging omschreven als ‘de professionele en ambtshalve begeleiding van en hulpverlening aan mensen vanuit en op basis van geloofs- en levensovertuiging’. De geestelijke verzorging bestaat in Nederland al enige tijd. Oorspronkelijk was dit een taak die uitgevoerd werd door roomskatholieke en protestantse geestelijken die naast voorganger in het gebed en prediker ook als taak hadden de geestelijke verzorging van kerkleden op zich te nemen. De geestelijke verzorging in Nederland is dan ook lange tijd geen professionele taak geweest, maar een ambtelijke taak die op individueel niveau gegeven werd. Vanaf midden jaren zeventig begon de geestelijke verzorging in Nederland te veranderen en werd zij steeds professioneler georganiseerd (Hoffer 1996: 222). De afgelopen jaren heeft de vraag naar islamitische geestelijk verzorgers een extra dimensie gegeven aan deze veranderingen. Door de vraag naar geestelijke verzorgers in ziekenhuizen en gevangenissen zijn islamitische organisaties als SPIOR acties gaan ondernemen om imams in te schakelen voor de taak van geestelijk verzorgers (Hoffer 1996: 225). Inmiddels wordt er getracht in de behoefte naar islamitische geestelijke verzorgers te voorzien door het opleiden van professionele geestelijke verzorgers aan hogescholen en universiteiten in Nederland. Zo biedt de Vrije Universiteit in Amsterdam binnen de studierichting Religie en Levensbeschouwing een masterspecialisatie aan in islamitische geestelijke verzorging en kan er aan de Hogeschool InHolland een opleiding islamitische geestelijk verzorger gevolgd worden op HBO niveau. 2.9.6 Moslimtheologen Naast moslim geestelijk verzorgers worden er in Nederland steeds meer moslimtheologen opgeleid. Ook dit gebeurt aan de hiervoor gesubsidieerde onderwijsinstellingen, de Vrije Universiteit in Amsterdam, de Leidse Universiteit in Leiden en de Hogeschool InHolland. Islamitische theologie zoals dat zich nu in Nederland laat zien is een nieuw terrein waarvan de toekomst zal uitwijzen welke functie deze zal vervullen in de samenleving. Gedacht kan worden aan meer deskundige sprekers, docenten, onderzoekers en wellicht allround islamitische geleerden die functies vervullen in bijvoorbeeld internationale islamitische raden. Zij kunnen een belangrijke rol vervullen in debatten tussen islamitische geleerden, zowel nationaal als internationaal. De islamitische schriftgeleerden kun je vergelijken met wat we in Nederland een kruising tussen een jurist en een theoloog zouden noemen (Otto, J.M 2006: 22-23). Theologie wordt in de islamitische wereld vaak aangeduid met kalâm. Echter is het belangrijk op te merken dat de rol van kalâm in de islam niet geheel te vergelijken is met de rol van theologie in het christendom. Veel van wat in het westen onder theologie valt wordt in de islamitische wereld geplaatst onder filosofie (Nasr 2006: 119). Over het algemeen wordt aan kalâm een apologetische taak toebedeeld, en dat is de rol die de kalâm ook meestal heeft gespeeld. Het ontstond doordat er behoefte kwam aan rationele uitleg van bepaalde religieuze kwesties (Waardenburg 2000: 153). Volgens Anton Wessels (2000) is de aanleiding voor het ontstaan van kalâm de politiek in het 30 eerste jaar van de islam na het overlijden van de Profeet Mohammed. Hierbij is de strijd die bij Siffin in het jaar 657(ad) gevoerd werd van groot belang. De gebeurtenissen bij Siffin worden aangeduid binnen de islam als de eerste fitna (beproeving). Het is na dit moment dat er stromingen ontstonden en diepgaandere discussies over bepaalde religieuze vraagstukken (Wessels 2000: 119-125). Islamitische theologen die nu in Nederland werken en wonen zullen met geheel nieuwe vraagstukken te maken hebben, namelijk vraagstukken die voortkomen uit een plurale samenleving. Conclusie In dit hoofdstuk is getracht de bestaande literatuur over het onderwerp van ons onderzoek samen te vatten en hierbij begrippen die voor ons onderzoek van belang zijn nader toe te lichten en uit te werken. Uit de literatuur is duidelijk geworden dat Marokkaanse en Turkse Nederlanders nog onvoldoende op de hoogte zijn over erfelijkheid en daaraan gerelateerde onderwerpen, terwijl deze groepen ten opzichte van autochtone Nederlanders een verhoogd risico op kinderen met een erfelijke aandoening hebben. Om zich een mening te vormen, is het van belang voor deze groepen dat zij te weten komen hoe er vanuit hun geloof, de islam, tegen preconceptioneel testen en genetische counseling wordt aangekeken. Dit onderzoek hoopt op deze vraag een antwoord te kunnen geven. 31 3. Methodologie In dit hoofdstuk wordt eerst het type onderzoek dat is ondernomen beschreven. Vervolgens komt de wijze van dataverzameling aan bod. Daarna zal de onderzoekspopulatie nader bekeken worden, evenals het interviewschema en haar ontwikkeling. Tenslotte wordt beschreven hoe de data-analyse is uitgevoerd en hoe rekening is gehouden met betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek. 3.1 Type onderzoek Voor de uitvoering van het onderzoek is gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksmethode. Kwalitatief veldwerk levert kwalitatieve data op: observaties die niet direct tot cijfers te herleiden zijn. Kwalitatieve data kan in veel gevallen rijkere informatie opleveren dan kwantitatieve data. Een sociaal fenomeen wordt direct en zo compleet mogelijk geobserveerd, waardoor de onderzoeker een zo diep en compleet mogelijk begrip van het fenomeen ontwikkelt. Kwalitatief onderzoek heeft als doel onderzoeksproblemen in of van situaties, gebeurtenissen en personen te beschrijven en te interpreteren. Op deze manier is het een geschikt type onderzoek om bijvoorbeeld attitudes en gedrag te bestuderen (Babbie 2007: 24, 286, 312). De keuze voor kwalitatief onderzoek hangt in eerste instantie samen met de probleemstelling van het onderzoek. Deze richt zich op de denkbeelden en redeneringen van personen met een islamitische achtergrond, ten opzichte van preconceptioneel onderzoek en genetische counseling. De denkbeelden, gevoelens en meningen van de respondenten, die voortvloeien uit hun geloof: de islam, staan voor ons als onderzoekers centraal. Het is daarom van belang een open en flexibele methode van kwalitatief onderzoek te hanteren, waarbij genoeg ruimte is om attitudes tegenover het onderwerp van onderzoek te kunnen achterhalen (Babbie 2007: 287). De benadering waarvoor is gekozen, wordt iteratief-inductief genoemd. ‘Iteratief’ houdt in dat je constant heen en weer beweegt tussen het onderzoek, de dataverzameling en de analyse. Het betekent niet dat je geen onderzoeksvraag of opzet hebt, maar dat je blijft kijken naar je onderzoeksvraag en de interviewvragen, en dat je deze tezamen met de gekozen onderzoeksmethoden steeds heroverweegt naarmate je informatie verzameld. De onderzoeksvorm en de analyse ontwikkelen zich dus naarmate het onderzoek vordert. Op deze manier zijn het dus in feite de respondenten die richting geven aan je onderzoek en bepalen wat belangrijk is (O’Reilly 2005: 183-184). Een inductief onderzoeksmodel houdt in dat je als onderzoeker eerst bevindingen doet door middel van dataverzameling. Vervolgens zoek je in de data naar bepaalde patronen en generalisaties. Aan de hand daarvan kan een theorie opgesteld worden, en een conclusie worden getrokken (Babbie 2007: 22). 3.2 Onderzoeksmethoden Om het onderzoek uit te kunnen voeren is gebruik gemaakt van twee verschillende onderzoeksmethoden: literatuuronderzoek en semigestructureerde interviews. Hieronder volgt een toelichting van deze methoden van onderzoek. 3.2.1 Literatuuronderzoek Voor van start kon worden gegaan met het veldwerk, hebben wij eerst een literatuuronderzoek verricht. Op deze manier hebben wij getracht het onderwerp in een wijdere context te plaatsen. Literatuuronderzoek is noodzakelijk, omdat ons onderzoek iteratief-inductief van aard is. Een inductieve manier van onderzoek doen houdt onder andere in dat het onderzoek niet is gebaseerd op een vooraf opgestelde hypothese. Daarentegen wordt op basis van specifieke dataverzameling, een aantal algemene conclusies getrokken en patronen ontdekt. Dus op basis van dataverzameling (een specifieke set van observaties) wordt gekomen tot een aantal algemene 32 generalisaties, waaruit een theorie7 kan worden afgeleid (O’Reilly 2005: 23, Babbie 2007: 22). Het gevolg van de keuze voor iteratief-inductief onderzoek, is dat je als onderzoeker niet zomaar het veld in kan gaan om een fenomeen te bestuderen, zonder dat je van tevoren heb vastgesteld wat je precies wilt onderzoeken (O’Reilly 2005: 34). Als onderzoeker moet je je inlezen in je onderwerp. Op deze manier kom je erachter wat er al geschreven is over het onderwerp van onderzoek, en welke onderwerpen belangrijk kunnen zijn voor het eigen onderzoek (O’Reilly 2005: 34-35). 3.2.2 Semigestructureerde interviews Voortvloeiend uit het type onderzoek waarvoor is gekozen, is ook de interviewvorm kwalitatief van aard. Onze vraagstelling is geformuleerd als een open vraag; het is de bedoeling te achterhalen wat volgens respondenten vanuit de islam te zeggen valt over preconceptioneel testen en genetische counseling. Om deze reden hebben wij vooraf een aantal onderwerpen geselecteerd die volgens ons in ieder geval aan de orde moesten komen. Aan de hand hiervan is een vragenlijst opgesteld, zodat elk interview enigszins vergelijkbare informatie op zou leveren, waaruit algemene conclusies getrokken zouden kunnen worden (O’Reilly 2005: 118). Echter, de vragenlijst kende geen vaste vorm: de vragen hoefde niet in vaste volgorde gesteld te worden en zouden waar nodig anders geformuleerd kunnen worden. Een volledig gestructureerd interview zou niet bij onze vraagstelling passen, omdat een dergelijke vragenlijst de respondent beperkt in het geven van informatie. De respondent kan dan namelijk niet zelf onderwerpen aandragen om te bespreken, en er kunnen nauwelijks accenten worden gelegd (Babbie 2007: 306). Er is aldus gekozen voor een semigestructureerde interviewvorm. Dit betekent dat er vooraf vragen opgesteld zijn die tijdens het interview aan de orde moesten komen, maar tijdens het interview zijn deze lang niet altijd in een vaste volgorde gesteld. Er is voor deze methode van interviewen gekozen wegens het voordeel dat gevoelens en opvattingen goed onder woorden gebracht kunnen worden. Bovendien krijgen de respondenten binnen deze stijl de kans zelf aan te geven wat zij belangrijk vinden. Zij krijgen de kans uitgebreid op hun eigen gedachten te reflecteren, en hun twijfels, angsten en hoop voor in de toekomst te formuleren. Respondenten kunnen dus vanuit hun eigen perspectief redeneren, waardoor je als onderzoeker informatie verkrijgt vanuit een ‘insiders view’ (O’Reilly 2005: 117). 3.2.3 Uitvoering van de interviews In totaal zijn er vijftien interviews variërend van ongeveer 45 tot 90 minuten uitgevoerd. Alle interviews zijn face-to-face afgenomen op een voor de respondent vertrouwde locatie. Dit heeft uiteraard als voordeel dat de respondent zich waarschijnlijk zo veel mogelijk op zijn of haar gemak voelt. Dertien respondenten zijn ondervraagd op hun eigen werkkamer, een respondent hebben wij bij haar thuis mogen ondervragen en een laatste respondent stelde zelf een rustig café voor om het gesprek te laten plaatsvinden. Ook de datum en tijd van de interviews werd in principe door de respondenten zelf voorgesteld, zodat door hen bepaald kon worden wanneer zij er zin in en tijd voor hadden. Op deze manier kon de respondent op zijn of haar gemak aan het interview beginnen. Veertien van de vijftien interviews zijn opgenomen met een voicerecorder en later woordelijk op papier gezet. Slechts een respondent gaf hiervoor geen toestemming, zodat van dit interview aantekeningen zijn gemaakt. Bij twee van de vijftien interviews heeft een werknemer van SPIOR als tolk gefungeerd, één interview is in het Berbers afgenomen. 3.3 Onderzoekspopulatie De doelgroep van dit onderzoek bestaat uit moslimtheologen aan de islamitische universiteiten in Nederland en de afdeling islamitische theologie aan de Vrije Universiteit, alsmede moslim geestelijk verzorgers, imams en moslimartsen. De werving van de respondenten heeft in eerste Met theorie wordt hier bedoeld: ‘Een systematische verklaring (uitleg) van de observaties die verband hebben met een bepaald aspect van het leven’ (Babbie 2007: 10). 7 33 instantie plaatsgevonden via de Vrije Universiteit. Omdat een van de onderzoekers studente islamitische theologie aan deze universiteit is, bestond er al een intensief contact met de islamitische theologen die aan de VU verbonden zijn. Door op internet te zoeken naar contactgegevens van islamitische theologen aan andere universiteiten zijn wij in contact gekomen met theologen aan de Universiteit van Leiden en de Islamitische Universiteit Rotterdam. Om in contact te komen met moslim geestelijk verzorgers is wederom op internet naar contactgegevens gezocht, en is er tevens gebruik gemaakt van het netwerk van SPIOR. Ook bij het contact leggen met imams heeft SPIOR een rol gespeeld. Uiteindelijk is er gesproken met vijf moslimtheologen, vijf geestelijk verzorgers, drie imams en twee moslimartsen, een huisarts en een cardioloog. Om hun standpunten enigszins in perspectief te kunnen plaatsen, zal hieronder een korte beschrijving van iedere respondent gegeven worden. Moslimtheologen Theoloog8 1 is van Nederlands-Egyptische afkomst en heeft Islamic Studies in English aan de AlAzhar Universiteit in Egypte gestudeerd. Hij is gepromoveerd op het onderwerp ‘islam en handicap’. Theoloog 2 is van Nederlands-Turkse afkomst. Hij heeft zijn bachelor behaald aan de Marmara Universiteit in Istanbul. Zijn master behaalde hij aan het Instituut van Sociale Wetenschappen van deze universiteit. Hij is tevens aan deze universiteit gepromoveerd op het gebied van islamitische theologie, met als specialisme hadiths. Theoloog 3 is van Nederlands-Turkse afkomst. Hij is voormalig geestelijk verzorger, en nu werkzaam als docent islamitische theologie. Zijn masterstudie ging over het christendom. Hij is gepromoveerd op het onderwerp ‘islamitisch godsdienstonderwijs op scholen in Nederland’. Theoloog 4 is van Nederlands-Egyptische afkomst. Hij heeft zijn bachelor- en masteropleiding voltooid in Egypte en doceert nu islamitische theologie. Theoloog 5 als laatste is van NederlandsMarokkaanse afkomst. Hij heeft zijn theologische studie afgerond aan de Al-Azhar Universiteit in Egypte. Daar heeft hij zich gespecialiseerd in islamitische rechtsgeleerdheid en wetgeving. Daar is hij ook gepromoveerd op het onderwerp ‘islamitische wetgeving in vergelijking met Europese wetgeving. Geestelijk verzorgers Geestelijk verzorger 1 is van Nederlandse afkomst. Hij is naast docent geestelijke verzorging ook vertaler en schrijver. Hij heeft zijn theologische opleiding in Istanbul in Turkije afgerond. Geestelijk verzorger 2 is van Nederlands-Turkse afkomst. Zij heeft islamitische theologie aan de Selçuk Universiteit in Konya in Turkije gestudeerd. Geestelijk verzorger 3 is van NederlandsMarokkaanse afkomst. Hij is een voormalig imam die islamologie in Frankrijk heeft gestudeerd. Momenteel is hij bezig met de eindscriptie van de opleiding ‘Islamitisch geestelijk verzorger’. Geestelijk verzorger 4 is van Nederlands-Turkse afkomst. Hij heeft de islamitische theologieopleiding gedaan in Syrië. In Nederland heeft hij de PABO afgerond en vervolgens heeft hij de studie theologie weer opgepakt. Hij is momenteel bezig met het afronden van een master islamitische theologie in Leiden. Hij richt zich vooral op jurisprudentie voor minderheden. Geestelijk verzorger 5 is van Nederlands-Turkse afkomst. Hij heeft een imamopleiding in Turkije afgerond. In Nederland heeft hij godsdienst en levensbeschouwing gestudeerd en later is hij afgestudeerd op godgeleerdheid. Ook heeft hij een masteropleiding geestelijke verzorging in organisaties afgerond. Momenteel is hij bezig met zijn doctoraalonderzoek aan de Vrije Universiteit. Dit onderzoek gaat over cultureel-religieuze gewoonten van moslimcliënten in Nederlands psychiatrische instellingen. Wanneer ergens voor het gemak ‘theoloog’ staat, in plaats van ‘moslimtheoloog’, zal er altijd op een moslimtheoloog gedoeld worden, tenzij anders aangegeven. 8 34 Imams Imam 1 is van Nederlands-Marokkaanse afkosmt. Hij is dertig jaar imam geweest in de Nasr moskee in Rotterdam. Daarbij heeft hij twaalf jaar als contactfunctionaris/mediair gefungeerd tussen de gemeente Rotterdam en haar moslimgemeenschap. Ook is hij lid van de Vereniging Imams Nederland (VIN). Hij heeft in Marokko de traditionele Koranschool gevolgd, waar hij les kreeg in het uit het hoofd leren van de Koran, islamitische rechtsgeleerdheid, Koran- en Hadithwetenschappen en Arabische taal. Imam 2 is tevens van Nederlands-Marokkaanse afkomst. Hij is imam in de El-Islam moskee in Den Haag en tevens de Nederlandse afgevaardigde in de ‘European council for Fatwa and Research9’. Hij heeft in Marokko les gevolgd aan verscheidene Koranscholen. Imam 3 als laatste is van Nederlands-Turkse afkomst. Hij noemt zichzelf eigenlijk liever geen imam, maar eerder Koranonderwijzer bij een stichting. Vroeger was hij wel in een moskee werkzaam, maar nu geeft hij Koranlessen en andere informatie aan kinderen en ouders, via een organisatie in Rotterdam. In Turkije heeft hij een theologie-opleiding op universitair niveau afgerond. 3.4 Interviewschema De interviews zijn afgenomen met behulp van een interviewschema. In het interviewschema zijn naast de interviewvragen instructies voor de interviewers opgenomen, evenals verklaringen van bepaalde begrippen waar dit eventueel nodig mocht zijn. Het eerste interviewschema is opgenomen in de bijlagen, als bijlage 1. 3.4.1 Overgang naar interviewschema 2 Interviewschema 1 is bij de eerste drie respondenten gebruikt als leidraad voor het interview. Tijdens de interviews werd duidelijk dat enige aanpassingen in het schema gewenst waren. Hieronder wordt uiteengezet welke veranderingen zijn gemaakt in interviewschema 1. Sortering onderwerpen In de eerste versie van het interviewschema stonden een aantal onderwerpen nog door elkaar. Zo werd er bijvoorbeeld bij vraag twintig nog teruggekomen op het onderwerp consanguïniteit, door de vraag te stellen of de respondent daar weleens vragen over kreeg. In interviewschema 2 staan alle onderwerpen duidelijker bij elkaar. Zo gaan de eerste drie vragen over consanguïniteit en de risico’s die daar aan kleven. Vraag vier tot en met zeven gaat over preconceptioneel testen, wat de respondent daar van vindt, en waar de respondent zijn of haar mening op baseert. Vraag negen en tien gaan over preconceptionele testen in vergelijking met prenatale testen. Vraag elf en twaalf gaan over de voorlichting/counseling aan consanguïne paren. Vraag dertien tot en met vijftien zijn reflectievragen. Verwijderde vragen Een aantal vragen die in interviewschema 1 stonden zijn in interviewschema 2 weggelaten, omdat deze vragen in de praktijk niet relevant zijn gebleken of tijdens het interview al eerder beantwoord werden. Het gaat om de volgende vragen, zoals ze in interviewschema 1 gesteld werden: De Europese Fatwa Raad, of ook wel: de European Council for Fatwa and Research is een islamitische, onafhankelijke en gespecialiseerde organisatie, bestaande uit een aantal geleerden. Zij trachten overeenstemming te bereiken in hun visie op de belangrijkste onderwerpen uit de fiqh (islamitische jurisprudentie). Zij geven collectieve fatwa’s uit en publiceren juridische studies en onderzoek. Dit alles binnen de regelgeving en de doelstellingen van de sharia (islamitische wetgeving). De voorzitter is de soennitische sjeik Yûsuf Al-Qaradâwî. 9 35 Interviewschema 1 vraag 4: (aansluitend op vraag 3): ‘Wat vindt u ervan dat (achter)neven en (achter)neven kinderen krijgen?’ ‘Wist u dat er risico’s aan verbonden zijn?’ Interviewschema 1 vraag 5 ‘Wat vindt u van deze risico’s? Waarom?’ Als de respondent niet op de hoogte was van de risico's 5a: ‘Denkt u anders over neef- en nichthuwelijken nu u iets meer weet over de risico’s?’ Interviewschema 1 vraag 8b ‘Zijn er duidelijke antwoorden in de islamitische bronnen te vinden?’ In de praktijk is gebleken dat deze vragen niet relevant waren, omdat het zelden tot nooit zal voorkomen dat een respondent niet op de hoogte is van de risico’s. Mocht dit toch het geval zijn, is in interviewschema 2, een vraag 3a opgenomen: ‘Hoe wordt er tegen de risico’s die neef- en nichtparen lopen aangekeken?’ Als de respondent aangeeft niet op de hoogte te zijn van enige risico’s dan kan alsnog uitleg gegeven worden, hier hoeven geen aparte vragen voor opgenomen te worden. Ook vraag 8b uit interviewschema 1 bleek niet relevant, omdat al bekend is dat er geen duidelijke antwoorden in de islamitische bronnen te vinden zijn. Het gaat eerder om bepaalde islamitische waarden, regels of fatwa’s waardoor een mening gevormd kan worden. Hiernaar wordt aldus in interviewschema middels vraag 8a ingegaan: ‘Op welke islamitische bronnen/waarden/regels baseert u deze mening?’ Ook bij de demografische gegevens waar in het begin van het interview naar gevraagd wordt, zijn twee zaken weggelaten. Tot nu toe werd er nog expliciet gevraagd of iemand van MarokkaansBerberse of van Marokkaans-Arabische afkomst was, en of Turken eventueel affiniteit hadden met de Milli Görus of de Diyanet. Gezien het feit dat wij respondenten met verschillende achtergronden interviewen, zal per persoon doorgevraagd worden naar afkomst en eventuele affiniteiten met bepaalde stromingen of groepen binnen de islam. Toegevoegde vragen Tevens zijn er een aantal vragen toegevoegd, omdat sommige onderwerpen nog niet (voldoende) in de vragenlijst bleken voor te komen. Het gaat om de volgende vragen: Interviewschema 2 vraag 8: ‘Denkt u dat veel moslims gebruik zullen maken van een preconceptionele screening?’ Interviewschema 2 vraag 9: ‘Wordt er volgens u veel gebruik gemaakt van prenatale tests door moslims?’ 9b: ‘Waarom wel of waarom niet? Wat vindt u daar van?’ 9c: ‘Heeft u weleens vragen gehad van een consanguïn paar over prenatale testen?’ Interviewschema 2 vraag 10: ‘Denkt u dat er meer gebruik zal worden gemaakt van preconceptionele screening (voor de zwangerschap) of van prenatale testen (tijdens de zwangerschap, bijvoorbeeld een vlokkentest)?’ 10b ‘Welke keuze zal door moslims denkt u makkelijker worden gevonden: de keuze om wel of niet aan kinderen te beginnen, of de keuze om een kind met een afwijking wel of niet te houden?’ Andere formulering van vragen Een aantal vragen die in interviewschema 2 nog vrij persoonlijk geformuleerd waren, zijn veranderd in een versie waarin niet meer naar een persoonlijke mening wordt gevraagd, maar naar hoe er vanuit de islam ergens tegenaan gekeken wordt. Het gaat om de volgende vragen: Interviewschema 1 vraag 2: ‘Wat vindt u ervan dat neef en nicht of achterneef en achternicht met 36 elkaar trouwen?’ Interviewschema 2 vraag 2: ‘Hoe wordt er vanuit de islam tegen aan gekeken als neef en nicht of achterneef en achternicht met elkaar trouwen?’ Interviewschema 1 vraag 3: ‘Wat vindt u ervan dat (achter)neven en (achter)nichten) kinderen krijgen?’ Interviewschema 2 vraag 3: ‘Hoe wordt er vanuit de islam tegen aan gekeken als (achter)neven en (achter)nichten kinderen krijgen?’ Verder zijn een aantal vragen anders geformuleerd gewoonweg omdat ze dan beter in de mond zouden liggen: Interviewschema 1 vraag 7: ‘Hoe denkt u zelf (als onafhankelijk persoon) over preconceptioneel testen? Waarom?’ Interviewschema 2 vraag 5: ‘Wat is uw persoonlijke mening over preconceptioneel testen?’ 3.4.2. Aanpassingen in interviewschema 2 In interviewschema 2 zijn voordat werd begonnen met het interviewen van imams nog enkele kleine aanpassingen gedaan. Dit hebben wij gedaan op aanraden van geestelijk verzorger en schrijver Abdulwahid van Bommel, die feedback heeft gegeven op interviewschema 2. Voor de definitieve versie van het interviewschema (definitief interviewschema 2) wordt verwezen naar bijlage 3. Dhr. Van Bommels eerste punt van kritiek gaat over vraag 6 uit interviewschema 2. Deze vraag is op aanraden van dhr. Van Bommel enigszins uitgebreid. In interviewschema 2 zag vraag 6 er als volgt uit: 6 ‘Hoe denkt u over preconceptioneel testen vanuit islamitisch oogpunt?’ (Waarom zou er wel of geen gebruik van moeten worden gemaakt?) 6a ‘Op welke islamitische bronnen/waarden/regels baseert u deze mening?’ Hier is vanaf interview nummer negen een derde vraag aan toegevoegd: 6b ‘Kunt u een aantal algemene richtlijnen voor de beantwoording van medisch ethische kwesties noemen?’ Hoewel deze vraag in interview nummer een tot en met nummer acht ook beantwoord is, werd deze niet direct gesteld. Aangezien het wel een vraag is die wij graag beantwoord wilden hebben, waren wij het met dhr. Van Bommel eens dat dit beter direct gesteld kan worden. Van Bommels tweede punt van kritiek gaat over vraag 7 uit interviewschema 2: ‘Bent u op de hoogte van wat er wordt besproken en besloten bij Islamitische Medische Organisaties zoals De Islamic Organization for Medical Sciences (IOMS), of het International Institute of Islamic Medicine?’ * ‘Zo ja, baseert u daar uw mening ook op?’ * ‘Zo nee, op welke manier komt u dan tot een antwoord op de vraag hoe er vanuit de islam over preconceptioneel testen wordt gedacht?’ Dit is een vraag die in het eerste interviewschema niet was opgenomen. Van Bommel is van mening dat deze vraag beter ingeleid moet worden vanuit onze eigen kennis over de geschiedenis van deze organisaties en onze kennis over de inhoudelijke beantwoording tijdens de internationale vergaderingen. Er moet worden aangegeven waar deze organisaties voor staan en 37 welke status de beslissingen of eventuele adviezen hebben voor de moslimwereld, zo raadt Van Bommel ons aan. Deze kritiek in acht nemend is vraag 7 licht aangepast: 7a ‘Bent u op de hoogte van het bestaan van Islamitische Medische Organisaties zoals de Islamic Organization for Medical Sciences (IOMS), of het International Institute of Islamic Medicine (IIIM)?’ * Zo nee, uitleggen waar deze organisaties voor staan: De IOMS is een internationale, islamitische, medische organisatie, die vooral als doel heeft om medische en juridische uitspraken te doen over controversiële medische kwesties. Deze kwesties gaan vooral over recente medische uitvindingen, zoals dus bijvoorbeeld preconceptioneel testen. De IOMS wil wetenschappelijke uitspraken doen, die te rijmen vallen met islamitische morele concepten en islamitisch recht. De IOMS houdt jaarlijks een conferentie waar nieuwe hedendaagse medisch-ethische problemen aan de orde komen. Deze organisatie lijkt de meest vooraanstaande te zijn op dit gebied en de door hen opgestelde codes voor gedrag, onderzoek en ethiek zijn algemeen gerespecteerd in de islamitische wereld. Islamitische academici uit de hele wereld nemen hieraan deel en de conclusies van deze conferenties kunnen als leidraad dienen voor de imams. Voor het IIIM geldt in feite hetzelfde, zij organiseren conferenties, publiceren artikelen en doen uitspraken over alles wat te maken heeft met medicijnen en islam. 7b ‘Bent u op de hoogte van wat medici en ethici van deze organisaties over consanguïniteit en preconceptioneel testen hebben gezegd?’ * ‘Zo ja, baseert u daar uw mening ook op?’ * ‘Zo nee, op welke manier komt u dan tot een antwoord op de vraag hoe er vanuit de islam over preconceptioneel testen wordt gedacht?’ Op het moment dat deze aanpassing werd gedaan, was er nog geen enkel interview afgenomen met een imam. Dit was gunstig, aangezien de aanpassing vooral voor deze groep relevant was. Tijdens het interviewen hebben wij namelijk gemerkt dat de moslim geestelijk verzorgers en de moslimtheologen waar wij mee hebben gesproken in ieder geval van het bestaan van deze organisaties af wisten. Van imams verwachtten wij dat dit niet het geval zou zijn, omdat het nogal ver van hun werkterrein af ligt. Voor hen kwam een iets uitgebreidere inleiding en uitleg dus goed van pas. 3.5 Analyse van de onderzoeksgegevens De analyse van de data verzameld door middel van een kwalitatief, inductief-iteratief onderzoek is in feite geen op zichzelf staande onderzoeksfase. Analyse vindt eigenlijk continue plaats, in elke fase van het onderzoek. Dit staat allemaal in verband met wat er aan informatie gevonden wordt en hoe daaruit stukje bij beetje een theorie wordt gevormd. Dataverzameling, analyse en het uiteindelijk op schrift stellen van de onderzoeksbevindingen zijn in een iteratieve-inductieve benadering nauw met elkaar verwikkeld (O’Reilly 2005: 176-177). Toch zal de data uiteindelijk op een bepaalde manier geanalyseerd moeten worden. Met analyse wordt dan in feite bedoeld dat de data tot een logisch geheel moet worden gevormd, dat aan de buitenwereld gepresenteerd kan worden. Dit doe je door de data samen te vatten, te sorteren, te vertalen en te organiseren. Er zullen patronen moeten worden ontdekt, van waaruit een theorie en algemene conclusies afgeleid kunnen worden (O’Reilly 2005: 184). Om te beginnen is tijdens het verzamelen van de data al gezocht naar bepaalde patronen. Toen de dataverzameling compleet was, is begonnen de data te sorteren door aan elk stukje tekst een code toe te kennen welke dient als label om een bepaalde betekenis aan een deel van de tekst te geven. De codes kunnen betrekking hebben op een alinea, een regel of enkele woorden in een tekst. Voor de lijst met gebruikte codes wordt verwezen naar bijlage 3. Na deze gedetailleerde vorm van coderen, 38 zijn de codes onderverdeeld in een aantal hoofdcategorieën. De onderzoeksresultaten worden aan de hand van deze hoofdcategorieën gepresenteerd. Deze categorieën corresponderen met de verschillende onderwerpen die tijdens de interviews besproken zijn. Daarbij is er wat betreft de weergave en analyse van onze onderzoeksbevindingen voor gekozen om de onderzoeksgroep in twee delen op te splitsen. Onderzoeksgroep 1 vormt de kern van ons onderzoek. Hieronder vallen de islamitische theologen, moslim geestelijk verzorgers en imams. Deze groep respondenten heeft het meeste inzicht in hoe er vanuit de islam tegen preconceptioneel testen wordt aangekeken, omdat de islam hun vakgebied is. In onderzoeksgroep 2 komen de moslimartsen aan het woord. Zij benaderen het probleem vanuit een meer praktische invalshoek en hebben in principe geen specifieke islamkennis, of zijn daar in ieder geval niet voor opgeleid. 3.6 Validiteit en betrouwbaarheid Validiteit gaat over de vraag of metingen wel daadwerkelijk meten wat aanvankelijk de bedoeling was. Betrouwbaarheid gaat over de vraag of je dezelfde resultaten zou verkrijgen, wanneer het onderzoek opnieuw (uiteraard middels exact dezelfde methoden) verricht zou worden (Babbie 2007: 313). 3.6.1 Validiteit In vergelijking met kwantitatief onderzoek door middel van enquêtes of experimenten, heeft kwalitatief onderzoek een superieure interne validiteit. Interne validiteit verwijst naar de mate waarin de resultaten van een empirisch onderzoek adequaat kunnen worden geïnterpreteerd en de mate waarin we in die interpretaties vertrouwen kunnen hebben. Kwalitatieve diepte-interviews zoals die binnen dit onderzoek zijn uitgevoerd bieden de mogelijkheid om bepaalde concepten tot in grote diepte te onderzoeken. In plaats van concepten te specificeren, worden er vaak gedetailleerde illustraties van gegeven. Bovendien zijn de conclusies die worden getrokken gebaseerd op een toereikende hoeveelheid data. Deze data is daarbij verkregen door direct contact met de respondenten, die zelf kunnen aangeven wanneer de onderzoeker iets verkeerd begrijpt of interpreteert (Babbie 2007: 313-314, O’Reilly 2005: 226). Externe validiteit heeft betrekking op de generaliseerbaarheid van de onderzoeksgegevens. Een belangrijk criterium hiervoor is het verzadigingspunt. Dit is bereikt wanneer een nieuwe ronde van dataverzameling geen nieuwe informatie meer oplevert. Door meer data te verzamelen en zo dichter bij het verzadigingspunt te komen kan een grotere externe validiteit worden bereikt. Voor dit onderzoek hebben wij vijftien respondenten ondervraagd. Tijdens het onderzoek bleek al dat op de interviewvragen veelal dezelfde soort antwoorden werden gegeven. Zo nu en dan werden er nieuwe onderwerpen aangekaart, maar vanaf ongeveer het achtste individuele interview werd niet veel nieuwe informatie meer verkregen. Wij zijn dus van mening dat de externe validiteit van ons onderzoek behoorlijk hoog is. 3.6.2 Betrouwbaarheid Bij betrouwbaarheid wordt onderscheid gemaakt tussen interne en externe betrouwbaarheid. Interne betrouwbaarheid verwijst naar de mate waarin de dataverzameling, de data-analyse en de conclusies binnen het onderzoek zelf consistent zijn. Het gaat hier dus om de betrouwbaarheid binnen een onderzoeksproject (Babbie 2007: 144). Om de betrouwbaarheid van ons onderzoek zoveel mogelijk te garanderen, zijn in de eerste plaats alle interviews opgenomen met een voicerecorder, en vervolgens woordelijk uitgeschreven. Bovendien is aan het einde van elk interview aan de respondent gevraagd of hij of zij nog dingen wilde toevoegen, bepaalde onderwerpen had gemist of verdere opmerkingen had. Op deze manier kregen respondenten zoveel mogelijk de kans om eventuele foutieve interpretaties van de kant van de onderzoekers 39 aan te geven en eventuele gaten in het onderzoek op te vullen. Ook het feit dat het onderzoek door twee onderzoekers is uitgevoerd, vergroot de betrouwbaarheid. Zowel de dataverzameling als de analyse is door twee onafhankelijke onderzoekers uitgevoerd. Daar waar zaken door beide onderzoekers verschillend van elkaar geïnterpreteerd werden, is telkens gediscussieerd om overeenstemming te bereiken. Op deze manier zijn er gedurende het onderzoek weloverwogen keuzes gemaakt en kon een eenzijdige, subjectieve kijk op de verzamelde data vermeden worden. Externe betrouwbaarheid gaat over de herhaalbaarheid van het hele onderzoek door andere onderzoekers, maar met dezelfde methoden en technieken. Feitelijke herhaalbaarheid is bij een kwalitatief, iteratief-inductief onderzoek vaak niet mogelijk, omdat de onderzoekssituatie daarvoor te veranderlijk is (O’Reilly 2005: 227). Toch is getracht het onderzoek zodanig te rapporteren, dat andere onderzoekers precies na kunnen gaan hoe het onderzoek ondernomen is. Dit geeft hen de kans hun eigen oordeel over de onderzoeksresultaten te vormen. Om deze reden is in het rapport uitgebreid ingegaan op de gevolgde werkwijze. De externe betrouwbaarheid is hierdoor zo optimaal mogelijk. 40 4. Onderzoeksbevindingen onderzoeksgroep 1 In dit hoofdstuk worden de bevindingen die zijn gedaan bij onderzoeksgroep 1 uiteengezet en geanalyseerd. Onderzoeksgroep 1 bestaat uit dertien islamitisch theologen, moslim geestelijk verzorgers en imams. Dit is in principe de hoofddoelgroep binnen ons onderzoek, omdat zij het beste in staat zijn om te benoemen hoe er vanuit de islam tegen preconceptioneel testen aangekeken kan worden. Alle verzamelde data is gesorteerd door middel van het toekennen van codes aan bepaalde stukken tekst. Op deze manier worden bepaalde patronen in de data ontdekt en wordt duidelijk welke onderwerpen voor de respondenten van belang waren. Aan de codeerlijst (zie bijlage 4) is te zien dat de gespreksonderwerpen niet altijd in logische volgorde zijn behandeld tijdens een interview. Dit heeft te maken met de semigestructureerde vorm van de vraaggesprekken. De respondent kreeg over het algemeen veel ruimte om zelf accenten te leggen, met als gevolg dat sommige onderwerpen meer aandacht kregen dan andere. Ook was het mogelijk dat aan het einde van een vraaggesprek nog werd terug gekomen op een onderwerp dat in de ogen van de onderzoekers nog niet voldoende aan bod was gekomen. Aangezien bij het coderen de interviews een voor een ter hand zijn genomen en tijdens het lezen steeds een code werd toegekend, is de volgorde van de codes zoals deze verschijnen in de codeerlijst niet logisch. In dit hoofdstuk is ervoor gekozen om de verschillende onderwerpen die tijdens de interviews ter sprake kwamen dusdanig te sorteren dat er een logisch opgebouwd verhaal gepresenteerd kan worden. De hoofdonderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen zijn de volgende: consanguïniteit, medisch-ethische vraagstukken in de islam, preconceptioneel testen en voorlichting en het in de praktijk brengen van de test. Deze onderwerpen zullen door middel van het gebruik van subparagrafen nog verder onderverdeeld worden. 4.1 Consanguïniteit Een van de belangrijkste begrippen binnen het onderzoek is het begrip ‘consanguïniteit’. Om deze reden is elk interview begonnen met de vraag of de respondent al bekend was met dit begrip. Als dit het geval was werd gevraagd wat de respondent er onder verstond en werd dit vergeleken met hoe de term binnen ons onderzoek wordt gebruikt. Als de respondent niet bekend was met het begrip werd hij of zij vanzelfsprekend ook op de hoogte gebracht van de betekenis van het concept binnen ons onderzoek. Uit de interviews kwam naar voren dat alle respondenten bekend waren met het fenomeen, namelijk: het trouwen met, en/of het krijgen van kinderen met een bloedverwant. Echter, niet elke respondent kende dit fenomeen onder de noemer ‘consanguïniteit’. Voor zeven van de respondenten binnen onderzoeksgroep 1 was het wel een bekende term. Zes respondenten waren bekend met het fenomeen, maar kende de term ‘consanguïniteit’ nog niet. Twee respondenten vroegen zich af op welke relaties dit in de praktijk van toepassing was omdat ‘neef’ of ‘nicht’ feitelijk twee betekenissen heeft. Zo kan iemand zijn nicht de dochter van zijn oom of tante zijn. Deze huwelijksvorm is in de islam toegestaan. Er mag daarentegen niet getrouwd worden met de dochter of zoon van iemand zijn broer of zus. Anders gezegd: er mag niet worden gehuwd met de neef of nicht wanneer er sprake is van een generatieverschil tussen beide personen. Aan de respondenten die deze dubbele betekenis van het begrip ‘neef’ of ‘nicht’ aankaartten, is uitgelegd dat het gaat om de eerst beschreven vorm, die in de islam is toegestaan. De rest van de respondenten ging hier direct al vanuit, omdat ‘binnen endogame huwelijken, huwelijken binnen de familie, bepaalde graden verboden zijn binnen de islam’, zo vertelde een respondent. Al met al bleek het onderwerp de respondenten niet vreemd. Twee geestelijk verzorgers waren van mening dat het ook een fenomeen is dat onder moslims in het algemeen regelmatig onderwerp van gesprek is: ‘Men is op de hoogte. Iedereen heeft het wel eens gehoord (dat er risico’s aan een 41 consanguïn huwelijk verbonden kunnen zijn). Op welk niveau dan ook wordt hierover gepraat. Dat weet iedereen.’ 4.1.1 Sociaal-economische verklaringen Wanneer respondenten werd gevraagd hoe zij persoonlijk tegen (achter)neef(achter)nichthuwelijken aankijken, voelden veel respondenten in eerste instantie de logische behoefte om vanuit historisch en sociaal-economisch perspectief, evenals vanuit islamitisch perspectief uit te leggen om welke redenen deze huwelijken plaatsvinden onder bepaalde groepen. In deze paragraaf zullen eerst de historische en sociaal-economische redenen die door de respondenten genoemd werden uiteengezet worden. In paragraaf 4.1.2 zullen de redenen die volgens de ondervraagden vanuit de islam aan te dragen zijn benoemd worden. Historisch en sociaal-economisch gezien is het volgens alle respondenten gemakkelijk te verklaren waarom er in vroegere tijden consanguïn gehuwd werd, maar ook waarom het heden ten dage onder sommige groepen gebruikelijk is. Familiebelang staat volgens de ondervraagden centraal. Samenlevingen waarbinnen het in de tijd van de Profeet Mohammed gebruikelijk was om consanguïn te huwen, waren vaak tribaal georganiseerd. Dit betekent dat de bevolking in verschillende stammen was opgedeeld. Een voorbeeld van zo een land, waar dit overigens heden ten dage nog steeds grotendeels het geval is, is Saoedi-Arabië. In een tribaal systeem heerst een grote druk om binnen de stam te trouwen, zodat de erfenis van een persoon binnen een stam blijft, en ‘niet naar buiten toe’ gaat, zo legt theoloog 1 uit. Dit creëert aldus een bepaalde mentaliteit: vanaf jonge leeftijd weet een persoon dat hij of zij geacht wordt te trouwen met iemand van de eigen stam, omdat dit in het belang van de familie is. Behalve om de erfenis, gaat het ook om het behouden van het grondgebied, vertelt theoloog 2. Naast het behouden van de erfenis en het grondgebied zijn er nog andere zaken die voor de familie van belang zijn. In het bijzonder voor een vrouw geldt dat het trouwen binnen haar eigen stam haar een bepaalde mate van veiligheid verschaft. Ouders zullen hun dochter graag willen toevertrouwen aan mensen waarvan zij de cultuur kennen. Tegenwoordig echter gaan bovenstaande redenen voor westerse landen grotendeels niet meer op. Wat kunnen heden ten dage in Nederland dan redenen zijn om met je (achter)neef of (achter)nicht te trouwen? ‘Ten eerste moeten we niet vergeten dat moslims hier in Nederland nog steeds in een cultuur leven waarin familiaire banden erg belangrijk zijn’, zo benadrukt geestelijk verzorger 2. ‘Een kind van de tweede of derde generatie is heel nauw verbonden met zijn of haar ouders, ooms en tantes. In zo een systeem levende, zoek je toch vaak naar iemand die qua cultuur, gewoontes en taal bij jou past, maar ook bij de mensen om je heen. Het kan heel vaak voorkomen dat mensen daardoor geneigd zijn om iemand te kiezen uit de familie. Als neven en nichten hier in Nederland met elkaar trouwen dan denk ik dat dat vooral te maken heeft met dit soort sociale aspecten die spelen’ aldus geestelijk verzorger 2. Andere respondenten onderschrijven dit: ‘Het huwelijk tussen neven en nichten geeft de grootste zekerheid in het vasthouden van familierelaties, maar ook in zakenrelaties en culturele relaties; elkaar kunnen begrijpen met een half woord’ zo zegt geestelijk verzorger 1. Bovendien is de Nederlandse samenleving volgens geestelijk verzorger 1 de laatste vijf à tien jaar behoorlijk kritisch geworden tegenover de islam en moslims, waardoor moslims het trouwen met een Nederlands iemand niet als eerste mogelijkheid zien, en al snel weer terecht komen bij hun eigen sociale netwerk. Theoloog 1 zegt hierover: ‘Het kan zijn dat sommige ouders denken dat het altijd binnen de familie moet gebeuren (het huwelijk), dus mijn dochter is Marokkaan, ik ben Marokkaan, dus zij moet ook met een Marokkaan trouwen. Hier in Nederland zijn de sociale netwerken van sommige groepen niet zo groot. De Marokkanen die iemand dan kent zijn zijn of haar neven en nichten, zijn of haar familieleden, die zien ze vaak.’ Wat hiermee in verband staat is dat in de klassieke bronnen, de Koran en de hadiths, staat dat een moslimvrouw niet mag trouwen met een 42 niet-moslimman. Een moslimman mag wel trouwen met een christelijke of joodse vrouw, maar niet met een vrouw die helemaal geen religie heeft, een atheïste. Hierdoor worden de huwelijksmogelijkheden verkleind, en valt men wederom snel terug op de eigen (etnische) groep, waarbinnen men volgens theoloog 1 dus vooral de eigen familie goed kent. Geestelijk verzorger 1 denkt daarbij dat neef-nichthuwelijken ook simpelweg voort blijven bestaan uit gewoonte. Hij zegt hierover: ‘Veel moslims denken weinig kritisch, weinig analytisch over de islam. Ze doen weinig zelfonderzoek naar hun eigen gedrag, hun eigen opvattingen en hun traditionele opvattingen die samenhangen met de dorpssamenleving. Het (neefnichthuwelijk) is gewoon vermengd met de islam. ‘Urf en ‘ada noemen ze dat. Dus ‘urf en ‘ada heeft enorm veel invloed gehad op het ontwikkelen van het denken van heel veel moslims. Dus men vat dingen als islamitisch op die dat helemaal niet zijn. Gewoon eeuwenoude bestaande gebruiken en gewoonten.’ Ook theoloog 3 zegt: ‘Het wordt als normaal gezien (het neefnichthuwelijk), ze laten het zo, het is normaal. Vanuit de gewoonte is er geen bezwaar tegen.’ 4.1.2 Het consanguïne huwelijk in de islamitische bronnen In Nederland vinden consanguïne huwelijken voornamelijk plaats onder Nederlandse Turken en Marokkanen. Zij vormen de grootste groep moslims in dit land. Wat zeggen de twee belangrijkste bronnen van de islam, het heilige boek de Koran en de overleveringen van de Profeet Mohammed (de hadiths) over het consanguïne huwelijk? Op een punt waren alle respondenten het direct met elkaar eens: een (achter)neef-(achter)nicht huwelijk is simpelweg toegestaan vanuit de islam, wanneer men naar de bronnen kijkt. Surah ‘AlNisa’ wordt in dit verband door vrijwel alle respondenten aangehaald. Dit is een hoofdstuk uit de Koran dat gaat over met welke personen een moslim volgens de islam wel en niet mag trouwen. In het rijtje van de personen waar een moslim niet mee mag huwen, zoals bijvoorbeeld voor een man: de dochter van zijn broer of zus, wordt een (achter)neef of (achter)nicht in de zin van de dochter of zoon van je oom of tante niet genoemd. Hieruit kan men dus concluderen dat er geen religieus verbod op dit huwelijk bestaat, zo stellen alle ondervraagden. Wanneer een persoon wil trouwen met zijn of haar (achter)neef of (achter)nicht omdat zij verliefd zijn geworden en van elkaar zijn gaan houden, of wellicht om meer sociaal-economische redenen zoals in paragraaf 4.1.1 beschreven, is hier vanuit de religie geen expliciet verbod op te vinden. Toch bestaan er sinds de tijd van de Profeet Mohammed al discussies over het (achter)neef-(achter)nichthuwelijk. Theoloog 1 legt uit dat er in de klassieke periode, de tijd van de Profeet en een paar eeuwen daarna, twee opvattingen over het consanguïne huwelijk bestonden. De eerste mening is dat het is afgeraden, de andere mening is dat het simpelweg is toegestaan. De eerste mening, dat het neef-nichthuwelijk is afgekeurd, baseert zich op een hadith waarin staat dat de Profeet Mohammed heeft gezegd: ‘Ga maar trouwen met mensen buiten de familie, buiten de eigen stam, zodat jullie niet zwak worden.’ Theoloog 1: ‘Sommige moslimjuristen hebben later gezegd, op basis van ervaring weten wij dat de mensen die binnen de eigen stam of familie heel vaak met elkaar trouwen, na verschillende generaties kinderen krijgen met fysieke en verstandelijke beperkingen. Ik praat hier over de negende en tiende eeuw binnen de islam.’ Een andere groep moslimgeleerden zegt volgens theoloog 1 echter: ‘Het is niet waar. We kunnen niet zeggen dat het afgekeurd is. Waarom? Zij zeggen over de uitspraak toegeschreven aan de Profeet van de islam: die is niet authentiek. Er zijn heel veel technische discussies onder de twee groepen. De één zegt: dit is authentiek, de andere zegt: het is niet waar dat persoonlijke ervaring laat zien dat alle mensen die trouwen binnen de familie altijd kinderen met beperkingen hebben. Zij zeggen: het is niet waar. Het kan wel gebeuren, maar het kan ook niet gebeuren zien wij. Dus het is gewoon niet waar, het is een mythe. En zij citeren en noemen ook bepaalde voorbeelden in de islamitische geschiedenis, bijvoorbeeld dat de dochter van de Profeet, Fatima, met haar 43 achterneef Ali was getrouwd. Zij zeggen: de Profeet heeft het toegelaten, en zij hebben geen kinderen met beperkingen. Zij hadden heel sterke jongens, heel bekend in de islamitische geschiedenis, waarom zou je zeggen dat het afgekeurd is binnen de islam? Dat is ongeveer de discussie in de klassieke periode.’ De discussie zoals geschetst door theoloog 1 blijkt ook heden ten dage nog min of meer gevoerd te worden. De respondenten noemen vaak inderdaad enerzijds de hadith die vertelt dat de Profeet aanbeveelt om buiten de groep te trouwen, en anderzijds het voorbeeld van de Profeet die zelf met zijn nicht Zaynab was getrouwd, en zijn dochter Fatima met haar achterneef Ali liet trouwen. Dit voorbeeld wordt door zeven van de dertien respondenten binnen onderzoeksgroep 1 genoemd. Desondanks zijn alle respondenten het erover eens dat de Profeet geen directe uitspraken over deze huwelijksvorm heeft gedaan, waarin deze daadwerkelijk wordt aanbevolen. Geestelijk verzorger 2: ‘Ik kan me voorstellen dat moslims dat (het huwelijk van de Profeet met Zaynab en het huwelijk van Fatima met Ali) als een voorbeeld kunnen beschouwen en daaruit vertrekkend kunnen zeggen dat het iets is dat in de islam is toegestaan.’ Geestelijk verzorger 2 zegt het zelf echter meer te zien als een voorbeeld van de sociale toestand van toen. Geestelijk verzorger 1 zegt hierover: ‘het is een aanleiding geweest om te zeggen: ja, zie je wel, het is sunna. Maar de geleerden van de islam zijn het erover eens dat het geen sunna-model is, dat het niet het navolgenswaardige voorbeeld van de Profeet is, maar dat het een uitzondering was dat hij dat heeft toegestaan. Mensen die ervan overtuigd zijn dat het juist door de islam is aangemoedigd zijn moslims die de islam slecht kennen’, aldus Geestelijk verzorger 1. ‘Toch heeft de Profeet het ook niet haram verklaard, en daarom is het nu eigenlijk onduidelijk.’ Al met al leggen alle respondenten uit dat het vanuit de islamitische bronnen noch direct aangemoedigd noch direct afgeraden wordt. Zij zijn het erover eens dat het vanuit de islam ‘neutraal is’. Hoewel alle respondenten het hierover eens, zijn vier respondenten van mening dat uit bepaalde algemene islamitische richtlijnen en principes toch afgeleid zou kunnen worden dat het afkeurenswaardig is. De belangrijkste hadith, die door drie respondenten genoemd werd als argument, is dezelfde hadith die volgens theoloog 1 in de tijd van de Profeet al als argument diende om het (achter)neef(achter)nichthuwelijk als afkeurenswaardig te beschouwen. Het gaat om een hadith die gaat over het trouwen buiten de eigen groep: ‘Er is ook een hadith, daarin wordt vermeld dat je met vreemden moet trouwen, en niet bijvoorbeeld met je verwanten, dus die heel dicht bij je familie zitten bijvoorbeeld. Dus dat is een duidelijke uitspraak, dat het beter is niet te trouwen met je familie, om te voorkomen dat het een gevaar wordt voor jezelf, en ook voor de toekomst van bijvoorbeeld een kind’, vertelt theoloog 5. Ook theoloog 3 is het hier mee eens: ‘Hoe verder in de familie, hoe beter.’ Geestelijk verzorger 1 brengt deze overlevering van de Profeet ook ter sprake. Volgens hem heeft de Profeet in zijn eigen leven en in zijn omgeving enorm aangemoedigd om buiten de familie te trouwen, zelfs buiten het eigen volk te trouwen. Theoloog 2, die deze hadith ook aanhaalt, noemt het geen aanbeveling, maar een advies. Volgens hem is dit ook het advies van de tweede kalief, Omar. Imam 3 zegt over deze aanbeveling: ‘Dit geeft voldoende informatie om mensen daar over na te laten denken. Als we dus andersom doen krijgen we misschien een probleem begrijp je? Dus het wordt niet gezegd van ja als jullie gaan trouwen met je neef dan krijg je dus gehandicapte kinderen, dat wordt niet gezegd. Maar andersom wordt het wel gezegd: je krijgt gezondere kinderen. Daarom is het beter om buiten je familie te trouwen. Zodat de kinderen gezond, of in ieder geval gezonder zullen zijn. De Profeet beveelt aan om zo te handelen dat de kinderen gezond zullen zijn.’ Dit zou dus als een aanwijzing opgevat kunnen worden om beter niet met een (achter)neef of (achter)nicht te trouwen, omdat dit mogelijk gezondheidsproblemen voor een toekomstig kind op kan leveren. De respondenten noemen naast de uitleg die imam 3 aan de aanbeveling geeft, ook andere verklaringen voor de aanmoediging buiten de groep te trouwen. Zo denkt geestelijk verzorger 1 44 dat het met de verbreiding van de islam te maken zou kunnen hebben. Theoloog 2 zegt het niet zeker te weten, maar hij denkt dat het te maken heeft met verbreiding van de familie. ‘Maar het kan daarnaast ook politieke redenen hebben gehad’, zo zegt hij. Imam 3 meent tevens dat er een hadith bestaat die vertelt dat wanneer je met een familielid trouwt, de aantrekkingskracht tussen man en vrouw minder kan zijn dan bij mannen en vrouwen die geen familie van elkaar zijn. Met andere woorden, vertaalt de tolk: ‘Als je buiten je familieleden met iemand trouwt, omdat man en vrouw elkaar dan niet goed kennen omdat ze niet met elkaar zijn opgegroeid, kunnen ze beter kinderen krijgen. Mensen die familielid van elkaar zijn hebben een bepaalde band, als ze dan trouwen is de relatie minder gezond. Als zij elkaar niet kennen dan is dat sterker.’ Authenticiteit Theoloog 1 gaf eerder aan dat in de tijd van de Profeet al werd getwijfeld aan de authenticiteit van de hadith die handelt over het trouwen buiten de eigen groep. In de praktijk bleek dat twee respondenten inderdaad van mening zijn dat de hadith niet klopt. Eén daarvan is imam 2. Hij zegt dat de hadith waarin staat dat de Profeet heeft aangemoedigd zoveel mogelijk buiten de groep te trouwen, niet sahih (juist) is. Hij pakt tijdens het interview een boek erbij en vertelt: ‘In dit boek staat dat de geleerden die hadith als niet juist hebben aangemerkt. In de hadith staat: ‘Als je van buiten trouwt, worden je kinderen niet ziek’, maar in het boek staat dat deze hadith niet juist is. En het zijn niet zomaar mensen die dit hebben verklaard, het zijn de ‘ulama van de hadith, hadithgeleerden. Imam 2 heeft er ook nog een ander onderzoek over. In een verslag over deze hadith van Dr. Ali Ahmad Al Salous (professor in fiqh en usûl al-fiqh), verbonden aan de sharia- Faculteit van de Universiteit van Qatar en tevens vice-voorzitter van de Assembly of Muslim Jurists of America en lid van de Islamitische Jurisprudentie Vereniging van de Islamic Conference Organization, staat ook dat er met 100% zekerheid kan worden gezegd dat deze hadith niet klopt. Bewijs hiervoor is ook dat de Profeet met Zaynab is getrouwd, de dochter van zijn tante. En hij heeft zijn dochter Fatima toegestaan te trouwen met Ali, de zoon van zijn oom. Ook de sahâba (metgezellen) van de Profeet zijn met familieleden getrouwd. Zij leefden met de Profeet. Als zij hem dit hadden horen zeggen dan waren zij niet met familieleden getrouwd en dan zou de Profeet zelf ook hebben gedaan wat hij anderen zou opdragen. We hebben dus geen bewijzen dat iemand niet met familie moet trouwen, behalve wat er in de Koran staat. In de Koran worden een aantal familieleden genoemd waarmee het verboden is te trouwen, zoals bijvoorbeeld je zus en je tante’, zo legt imam 2 uit. Later in het interview pakt hij er nog een boek bij met een verzameling van fatwa’s die door de Europese Fatwa Raad10 zijn uitgevaardigd. Ook in dit boek staat dat er geen sahih hadiths zijn die aanmoedigen om van buiten of om buiten de familie te trouwen. De tekst komt uit een onderzoek van een Professor in Katar die tevens ook zitting heeft in de Europese Fatwa Raad. In dit onderzoek gaat het vooral om de constatering dat er geen bewijzen zijn dat van buiten trouwen of juist dichtbij trouwen beter zou zijn. Niet alleen imam 2 zegt dat de besproken hadith niet juist is. Ook imam 1 kent de hadith waarin staat dat je van buiten moet trouwen omdat kinderen dan van generatie tot generatie sterker blijven, maar imam 1 zegt dat deze niet sterk is. ‘De betekenis van deze hadith is eigenlijk wel goed. Zijn betekenis is sterk omdat dat nu ook wordt aangetoond door de wetenschap. Maar zijn keten, zijn samenstelling van overleveraars is niet sterk.’ Theoloog 3 weet dat er inderdaad veel discussie over sommige hadiths bestaat. De vraag is dan of deze authentiek is, of dat de hadith misschien zwak of zelfs vals is. Belangrijk bij hadith-onderzoek in het algemeen is in welk boek de hadith terug te vinden is. Zo staan de boeken De Europese Fatwa Raad, of ook wel: de European Council for Fatwa and Research is een islamitische, onafhankelijke en gespecialiseerde organisatie, bestaande uit een aantal geleerden. Zij trachten overeenstemming te bereiken in hun visie op de belangrijkste onderwerpen uit de fiqh (islamitische jurisprudentie). Zij geven collectieve fatwa’s uit en publiceren juridische studies en onderzoek. Dit alles binnen de regelgeving en de doelstellingen van de sharia (islamitische wetgeving). De voorzitter is de soennitische sjeik Yûsuf Al-Qaradâwî. 10 45 van Bukhari en Muslim bekend als uiterst betrouwbaar. ‘Zij zijn sahih’, zegt imam 1. De hadith waar het nu echter om gaat, staat volgens imam 1 in geen van deze beide boeken. Dit is uiteraard een lastige kwestie, omdat deze hadith centraal staat in de argumentatie van een groot deel van de respondenten die menen dat het (achter)neef-(achter)nichthuwelijk afkeurenswaardig is. Bescherming van het leven en de gezondheid Behalve deze hadith weten een aantal respondenten nog andere overleveringen van de Profeet te noemen waaruit volgens hen afgeleid kan worden dat een (achter)neef-(achter)nichthuwelijk afkeurenswaardig is. Volgens theoloog 5 is de belangrijkste algemene richtlijn in verband met dit vraagstuk, dat het leven van een persoon en zijn nageslacht beschermd moet worden, en de gezondheid zoveel mogelijk bevorderd moet worden. ‘De Profeet zei: lâ darar wa lâ dirâr. Dit betekent min of meer dat alles beschermd moet worden, zowel het individu als de mensheid.’ ‘Alles wat leidt tot het slechte, tot het kwaad, wordt in de islam niet geaccepteerd’, legt geestelijk verzorger 3 uit, die deze uitspraak van de Profeet ook noemde. Een andere regel is volgens geestelijk verzorger 3: wa darara juzal. Dit betekent het volgende: ‘Dus als iets kwaad is moet het gewoon uit de wereld geholpen worden. Dus alles wat schade brengt, zowel in gezondheid of in relaties of in een samenleving, wordt in de islam niet geaccepteerd. En we zijn verantwoordelijk om dat recht te zetten. Dus stel dat mensen een risico vinden in het krijgen van kinderen, dan moeten zij nooit aan kinderen beginnen’ vindt geestelijk verzorger 3. Theoloog 5 vertelt daarbij nog: ‘Als je echt weet dat je bijvoorbeeld bent besmet met een bepaalde ziekte, volgens het algemene principe van de islam is het dan eigenlijk beter van niet om kinderen te krijgen’. Theoloog 5 vervolgt: ‘Ook is er een hadith die zegt dat als je land wordt getroffen door een ziekte, je niet naar dat land toe moet gaan. En als jouw land ook wordt getroffen door ziekte, dan moet je naar andere landen reizen om gezond te blijven zodat je niet ziektes overdraagt naar andere mensen. De islam wil dus eigenlijk mensen beschermen tegen zichzelf en ook tegen andere mensen. Dus als wij zien dat iemand gaat trouwen met iemand anders die een ziekte draagt, of zieke genen heeft, dan moet hij of zij gewoon stoppen. Dat staat gewoon vast ook, op basis van die algemene principes en vanuit de traditie van de Profeet en ook vanuit de Koran. Iemand moet bijvoorbeeld ook niet gaan trouwen met zijn moeder of dochter, want dat kan leed toebrengen. Dus daarom is het volgens bepaalde opvattingen van geleerden dat het niet mag, dat iemand met een van zijn familie bijvoorbeeld gaat trouwen. Dat is heel belangrijk, om te voorkomen dat, bijvoorbeeld, een ziekte wordt overgedragen naar iemand anders. Op basis van de doelstellingen van de sharia (maqâsid al-sharia), moet men gewoon bepaalde voorwaarden stellen. Het is eigenlijk noodzakelijk, verplicht, om ervoor te zorgen dat er geen probleem wordt veroorzaakt voor een toekomstig kind,’ zo besluit theoloog 5. Geestelijk verzorger 3 heeft nog meer te vertellen over de hadith waarin staat dat als jouw land wordt getroffen door een ziekte, je naar andere landen moet reizen: ‘Er was een verspreiding van een ziekte in bepaalde gebieden en toen gingen mensen vandaar uit. En toen heeft Omar Ibn Khattab gezegd dat de gezonde mensen niet naar die gebieden moeten gaan. En toen kwamen sommige geleerden en die zeiden: nou, jij bent eigenlijk tegen de qadr (het lot, de voorbestemming). Hij zei toen: nee, wij gaan van de ene qadr naar een andere qadr. Dus voorkomen is beter dan genezen. Dat zegt de islam ook’, zo besluit geestelijk verzorger 3. Een andere belangrijke hadith die theoloog 5 noemt, gaat over de uitspraak van de Profeet dat men zodanig dient te handelen, dat de kinderen gezond zullen zijn. Theoloog 5 zegt in verband met de risico’s die eventueel aan een neef-nichthuwelijk verbonden zijn: ‘De islam stelt een bepaalde voorwaarde voordat iemand wil trouwen met iemand. Als iemand wil trouwen moet hij of zij op zoek gaan naar die iemand, maar men moet ook een ander, in de omgeving waarin de persoon leeft, vragen of hij bijvoorbeeld ziek is, of dat hij een bepaalde ziekte draagt. Of de familie bijvoorbeeld gezondheid geniet of niet. Zijn er binnen de familie ook mensen die een 46 bepaalde ziekte dragen? Dus imam Shafi’i zei zelf, dat voordat iemand gaat trouwen, moet hij echt heel goed naar iemand kijken. De Profeet zei: ‘ikhtârû li-nutfatikum ma ‘araq dassâs’. Dus: voordat je gaat trouwen moet je op zoek naar een gezond iemand. Het is aangeraden om niet te trouwen met iemand die een ziekte draagt. Het gaat niet om hen, het gaat om de toekomst van een kind, dat hij ook gezond geboren wordt bijvoorbeeld. Ook geestelijk verzorger 4 weet van het bestaan van een hadith waarin de Profeet zegt: ga op zoek naar bij wie je jouw kind gaat leggen. ‘Diegene moet bijvoorbeeld een goed geloof hebben. Maar er is ook een praktische kant van het leven, dat kunnen we dan vertalen als: oké, ik ga naar iemand op zoek waar ik mijn kind bij wil leggen, maar als dat problemen veroorzaakt in de vorm van ziektes dan is dat ook een opdracht voor mij om een goede te kiezen’, zo legt Geestelijk verzorger 4 uit. Geestelijk verzorger 2 kent een overlevering van de Profeet waarin hij een van zijn metgezellen aanspoort goed te kijken naar de ogen van de bruid waarvoor hij heeft gekozen, een bruid uit Medina. Hij doelt er volgens geestelijk verzorger 2 op dat vrouwen uit die streek in die tijd wel eens te kampen hadden met een oog-aandoening. Geestelijk verzorger 2: ‘Dat is voor mij een indicatie dat men toen ook al bekend was met het feit van als je binnen je eigen kring blijft trouwen, dan kunnen bepaalde dingen overgedragen worden. Daarom spoort hij een van zijn metgezellen aan van nou ja, let daarop hè. En mocht dat zo zijn (dat zij een oog-aandoening heeft), dan moet je wel een weloverwogen beslissing voor jezelf nemen. Natuurlijk mag je het daarna zelf weten of je het als nog doet, want hij (de Profeet) verbiedt het niet om met een persoon te trouwen, ook al heeft zij een probleem aan haar oog. Maar hij zegt wel: let op, dat is daar vaak aan de hand. Zoiets kan je wellicht mee laten spelen in het bepalen van je keuze. Maar er zijn geen directe overleveringen die iets in directe zin over het neef-nichthuwelijk zeggen.’ Ook geestelijk verzorger 5 is van mening dat enige voorzichtigheid en bedachtzaamheid in het leven van een moslim zou moeten kunnen plaatsvinden met betrekking tot het kiezen van een huwelijkspartner. Volgens geestelijk verzorger 5 bestaat er een hadith die gaat over overerving van eigenschappen. Geestelijk verzorger 5 is het dus eens met geestelijk verzorger 2 dat men ook in de tijd van de Profeet wist dat kinderen bepaalde eigenschappen overerven van hun ouders. Men kon daaruit ook in de tijd van de Profeet al afleiden dat er een kans bestaat dat een kind een ziekte overerft. Het is volgens de geestelijke verzorger dan ook geen probleem om hiermee rekening te houden bij het uitkiezen van een partner. 4.1.3 Moderne discussies onder moslimgeleerden In deze paragraaf zal uiteengezet worden welke moderne discussies er over het (achter)neef(achter)nichthuwelijk bestaan onder hedendaagse moslimgeleerden. Hoe de respondenten persoonlijk tegen het consanguïne huwelijk en de eventuele risico’s denken, zal in paragraaf 4.1.4 behandeld worden. Theoloog 1 is van mening dat de discussie uit de klassieke tijd, die eerder werd beschreven, zich heden ten dage min of meer voortzet onder moslimgeleerden: ‘De ene opvatting zegt dat het afgekeurd is. Dus liever niet doen, maar heel duidelijk: niet verboden. Misschien ligt dat aan mij, maar ik zou zeggen: de overweldigend grote meerderheid zegt dat het of is toegestaan, of is afgekeurd. Twee meningen dus, net als in de klassieke periode. Misschien andere argumenten, maar min of meer een herhaling.’ Toch hebben resultaten van de wetenschap het debat in de moderne tijd volgens theoloog 1 wel een beetje een bepaalde koers gegeven. ‘Sommige moslimartsen hebben gezegd dat het debat opnieuw gevoerd moet worden. Wij hebben nu nieuwe data en daaruit blijkt dat neven en nichten een hogere kans hebben op kinderen met afwijkingen. Zij hebben geprobeerd om dit soort huwelijken bij wet te verbieden in islamitische landen, door te zeggen dat de toekomst van deze kinderen zielig zou zijn, vooral in arme landen waar ze geen zorg hebben enzovoorts. Het moet volgens hun gewoon verboden worden. Niet per se omdat het neef en nicht is, maar omdat er heel veel negatieve kanten aan zo een een 47 huwelijk zitten. Dat verbieden is niet gelukt, vooral door weerstanden van traditionele moslimgeleerden. Ze zijn wel tot een compromis gekomen: in veel islamitische landen moet men tegenwoordig voor het huwelijk een test doen zodat men weet of zij een groot risico hebben. Dat is dus de doorbraak zou je kunnen zeggen, die is gekomen in de moderne tijd in de discussie over neef-nichthuwelijken en eventuele genetische afwijkingen die de kinderen kunnen meekrijgen.’ Theoloog 5 weet te vertellen: ‘Volgens een bepaalde stroming heeft het kind het recht om gezond te zijn. Hij moet ook beschermd worden tegen het gevaar en uit een gezond iemand geboren worden. De gezondheid moet gewoon beschermd worden volgens bepaalde geleerden. Het is noodzakelijk, eigenlijk verplicht, om ervoor te zorgen dat er geen probleem wordt veroorzaakt voor een kind in de toekomst. En sommige ja, traditionele geleerden die leven gewoon in bepaalde periodes en die willen zich gewoon niet ontwikkelen.’ 4.1.4 Persoonlijke meningen over het consanguïne huwelijk De respondenten is gevraagd hoe zij persoonlijk tegen een consanguïn huwelijk aankijken. Uit paragraaf 4.1.2 is al gebleken dat alle respondenten het erover eens zijn dat er vanuit de islamitische bronnen (de Koran en de hadiths) geen expliciet verbod is gegeven op het neefnichthuwelijk. Negen van de dertien respondenten namen wanneer hen om hun persoonlijke meningen over het (achter)neef-(achter)nichthuwelijk werd gevraagd een neutraal standpunt in. De voornaamste argumenten die door deze groep respondenten werden aangedragen gaan over liefde: ‘Het hart houdt van iemand, ja of nee’ en: ‘Het kan zijn dat mensen gewoon puur uit liefde… een neef en nicht kunnen dat voor elkaar voelen.’ Deze respondenten waren het met elkaar eens dat mensen zelf moeten kunnen bepalen of zij met hun (achter)neef of (achter)nicht wilden trouwen, en dat wanneer zij dit zouden willen, dat niet af te keuren valt. Toch zijn ook deze respondenten zich wel bewust van de risico’s die het eventueel met zich mee kan brengen, maar deze risico’s vinden zij niet doorslaggevend om een dergelijk huwelijk af te keuren. Toch vindt geestelijk verzorger 2 dat voorzichtigheid geboden is, omdat je als moslim wel je verantwoordelijkheid moet nemen. Maar de mogelijke risico’s kunnen volgens haar geen reden zijn om een neef-nichthuwelijk uit te sluiten. Zeker omdat de kans volgens geestelijk verzorger 2 niet zo extreem groot is dat een kind afwijkingen krijgt. Theoloog 4 ziet niet in waarom neven en nichten niet met elkaar zouden moeten trouwen. ‘Het gaat ook heel vaak goed, ik heb er geen bezwaren tegen. Maar als er risico’s bij komen kijken is het wel goed om dat van te voren goed uit te zoeken.’ Geestelijk verzorger 4 vraagt zich af in hoeverre consanguïn huwen daadwerkelijk een vergrote kans op afwijkende kinderen geeft. ‘Als ik kijk naar mijn omgeving dan vind ik de risico’s niet groot genoeg om het af te raden. Het hart houdt van iemand ja of nee. En dat er kinderen voortkomen is geen verplichting. Het huwelijk is niet alleen om voort te planten. Maar het is gewoon liefde die men met elkaar onderhoudt. Dus stel dat het risico hoog is bij een paar maar ze houden zoveel van elkaar dat ze zeggen: oké, we gaan trouwen maar nemen geen kinderen, dan is dat toch ook goed. Het is alleen maar aangeraden, van maak kinderen en in het hiernamaals zal ik trots zijn op jullie hoeveelheid. Ik vind dat het een optie moet blijven en dat je er geen verbod op mag leggen. Dit zeg ik gewoon vanuit religieuze motieven omdat God dat niet heeft gedaan.’ Ook imam 3 neemt een vrij neutraal standpunt in. Hij zegt: ‘Daar waar ik vandaan kwam (Turkije), waren er familieleden die met elkaar trouwden, en die kregen kinderen die niet konden spreken. Tegen die mensen zeg ik als imam: niet doen. Niet trouwen met je familieleden. Maar ik kan het ook niet verbieden vanuit de islam. Als imam kan ik zeggen: ik adviseer jullie om dat echt niet te doen, maar er is geen verbod. Ik heb ook familieleden die met elkaar verwant zijn, en die hebben kerngezonde kinderen. Mijn vader en moeder waren ook neef en nicht, geen problemen. Je weet niet van te voren of een kind gezond of niet gezond zal zijn. Er is wel een risico, dat weet 48 je. Maar je weet het niet zeker.’ Imam 1 wijst erop dat het trouwen binnen de familie ook juist in het voordeel van de gezondheid van de mens kan werken. Er zijn volgens hem namelijk ook wetenschappers en fuqaha (wetgeleerden) die eigenlijk adviseren om met een familielid te trouwen, omdat het gunstig kan zijn wanneer andere families allerlei ziektes dragen en de jouwe niet. Op deze manier kan het juist ook in het belang van de gezondheid zijn, in plaats van dat het er per definitie tegen indruist. Imam 2 vindt dat we niet bij voorbaat kunnen zeggen dat je niet met familie moet trouwen. ‘Er is niks te vinden in het recht, of sharia, dat hier iets op tegen is.’ Zoals in paragraaf 4.1.2 al naar voren kwam, is volgens imam 2 de hadith waarin staat dat de Profeet aanmoedigt om buiten de groep, en niet met naaste familieleden te trouwen, niet juist. ‘En in de islam heeft de mens het recht, of dat nu een man of vrouw is, om te zoeken en te kiezen met wie hij of zij wil trouwen. Ze zijn dus ook niet verplicht om met familie te trouwen. Ze hoeven niet in te stemmen met de partners die hun ouders uitkiezen want ze hebben het recht om zelf te kiezen. Dit is wat de Koran zegt.’ Zoals negen respondenten een neutraal standpunt innemen, zijn vier respondenten van mening dat het (achter)neef-(achter)nichthuwelijk op basis van bepaalde algemene islamitische principes en richtlijnen afgekeurd kan worden. Theoloog 3 bijvoorbeeld, is hier duidelijk over: ‘Het is niet verboden gesteld, maar naar mijn mening is het afkeurenswaardig verklaard, dus makruh’. Wanneer theoloog 3 gevraagd wordt of en waar deze afkeurenswaardigheid terug te vinden is, antwoordt hij: ‘Ja, waarschijnlijk wel. Als de geleerden zelf in de Koran en de hadtiths geen expliciet bewijs ergens voor kunnen vinden, dan zeggen ze zelf: dat vind ik dan afkeurenswaardig, dat vind ik niet goed. Als de meeste geleerden deze ideeën hebben, of deze visie hebben, dan wordt het later algemeen afgekeurd. En de meeste geleerden zeggen eigenlijk dat het niet goed is.’ Ten eerste omdat alles wat problemen voor de gezondheid oplevert afkeurenswaardig is. Ten tweede is er ook bewijs te vinden in de eerder genoemde hadith, waarin de Profeet zegt dat het goed is om buiten de eigen groep te trouwen, of in ieder geval met verre verwanten. ‘Hoe dichter of verwanter de relatie is, hoe afkeurenswaardiger’, aldus theoloog 3. Theoloog 2 is er om dezelfde reden in principe op tegen dat (achter)neven en (achter)nichten met elkaar trouwen, al weet hij dat het volgens de islam niet verboden is. Hij legt uit: ‘Als theoloog wil ik graag van buiten huwelijk maken. Omdat het advies van de Profeet Mohammed en het advies van de islamitische geleerden over het algemeen is om huwelijk te maken van buiten.’ Theoloog 3 voegt hier later nog een reden aan toe: ‘Het enige criteria vanuit de islam, waarom het niet goed zou kunnen zijn, is als het daadwerkelijk tegen de gezondheid indruist. Als het de gezondheid zeg maar niet bevordert, of in gevaar zou brengen, dan kun je het als noodzaak zien om te zeggen: dat moet je niet zo doen. Dus als dat een gezondheidsprobleem is, dan, als je het mij vraagt, zou ik zeggen: dat moeten ze eigenlijk niet doen.’ Dit is tevens theoloog 5 zijn voornaamste argument tegen het neef- en nichthuwelijk. Hij zegt: ‘Het is afgeraden. En sommigen zeggen zelfs het is gewoon verboden. Omdat de islam het leven van de mens gewoon wil beschermen. Geestelijk verzorger 3 is iets minder stellig, maar denkt wel dat hoewel er geen expliciet verbod is op neef- en nichthuwelijken, het afgeraden zou kunnen worden om een dergelijk huwelijk aan te gaan. Niet per se omdat de risico’s te groot zouden zijn voor dit soort huwelijken, want dat valt volgens geestelijk verzorger 3 wel mee, als hij om zich heen kijkt. Maar je kunt wel zeggen dat het beter niet gedaan kan worden, omdat het om verschillende redenen goed kan zijn voor mensen. Als zij geen verwantschapshuwelijken aan gaan ontmoeten zij bijvoorbeeld meer mensen. De belangrijkste redenen echter, zijn dat ziektes voorkomen moeten worden, en dat de gezondheid van de mens zoveel mogelijk moet worden beschermd en bevorderd. Geestelijk verzorger 3 zou het neef-nichthuwelijk dus niet per definitie 49 willen afraden, maar hij is wel van mening dat wanneer voor een paar het risico erg groot is, je kunt zeggen: ‘Liever doe maar niet.’ 4.1.5 De risico’s voor een (achter)neef- (achter)nichtpaar Tot nu toe is voornamelijk gesproken over de overweging wel of niet te trouwen met een (achter)neef of (achter)nicht. Een aantal van de respondenten had daarbij ook een duidelijke mening over hoe zij persoonlijk aankijken tegen de risico’s die consanguïne stellen die al gehuwd zijn eventueel lopen. Theoloog 2 is van mening dat als een arts een negatief advies geeft over de relatie tussen een (achter)neef en (achter)nicht, hier serieus mee omgesprongen moet worden, zoals dat in de islam voor alle adviezen van betrouwbare artsen geldt. Als een arts constateert dat een echtpaar kinderen met een afwijking zal krijgen, dan moet het paar dit advies serieus nemen, en hier over nadenken: ‘Het risico op aangeboren afwijkingen is nooit 100% aanwezig, maar het advies van een betrouwbare arts kan wel gevolgd worden.’ De keuze blijft echter altijd bij het stel zelf. Theoloog 2 vindt het erg belangrijk dat zij uiteindelijk zelf kunnen bepalen wat zij met de uitkomsten van een onderzoek doen, dus dat hun recht op vrije keuze gewaarborgd blijft. Men moet daarbij nooit vergeten dat iedereen het recht heeft om kinderen te krijgen: ‘Dat is het advies van de islam’, zo stelt theoloog 2. Theoloog 4 zegt simpelweg: ‘In principe is er niets op tegen vanuit de islam. Als mensen met elkaar mogen trouwen dan mogen ze ook samen kinderen krijgen.’ Over de risico’s die daar eventueel aan verbonden kunnen zijn zegt hij: ‘Als je vanuit de jurisprudentie naar de zaak kijkt dan zou je kunnen stellen aan de hand van de maqâsid al-sharia dat als blijkt dat iets als gevaarlijk wordt bewezen, er vanuit de jurisprudentie een verbod op kan komen. In de islam staan vooral de bronnen vast maar is er ruimte in de interpretatie in reflectie hierop door middel van ijtjihad (d.w.z. de individuele inspanning tot juridische oordeelsvorming van een jurist) en qiyâs (analogie). De maqâsid al-sharia zijn doeleinden die onder andere de kwaliteit op leven willen waarborgen.’ Geestelijk verzorger 2 stelt: ‘Als er overduidelijke signalen opgevangen kunnen worden, dus als er in een familie steeds weer kinderen met een specifieke aandoening geboren worden, of kinderen krijgen later steeds weer dezelfde klachten, dan kan ik me voorstellen dat een moslim alert moet zijn. Zo van: dit is wat ik zie en ik moet als moslim zijnde sowieso heel erg verantwoord bezig zijn om vanuit mijn eigen familiaire kring een partner te zoeken en daarmee te trouwen. Misschien breng je anders wel het leven van een nieuw wezen in gevaar. Je kunt daar voorzichtig mee doen, maar gezien de gegevens die er nu beschikbaar zijn, medische gegevens bedoel ik, heb ik in ieder geval de indruk gekregen dat de kans dat zo een kind ernstig misvormd ter wereld komt, of met een aandoening, niet heel erg groot is. Daarom kun je ook zeggen: deze vrouw verdient zoveel van mijn liefde, van mijn respect. Ook al zal er een kind met een aandoening ter wereld komen, ik vertrouw op ons samenzijn. Deze mensen kijken met een bepaald perspectief naar handicaps. Zij verwachten niet de volmaaktheid van het leven, maar ook de onvolmaaktheden. Zij accepteren het leven zoals dat aankomt.’ Geestelijk verzorger 5 zegt ten eerste dat, en dat geldt voor zowel mannen als vrouwen, vruchtbaarheid als prioriteit wordt gesteld. ‘Kinderen krijgen bij het huwelijk dat wordt gestimuleerd, dat hoort er automatisch bij, wordt ook wel gezegd. Een kind wordt ook als kind van de familie gezien, dus het wordt ook vanuit de familie gestimuleerd. Over de mogelijkheid dat kinderen met een handicap worden geboren wordt in de islamitische bronnen in principe niets gezegd, omdat je dat niet van te voren kan bepalen met 100% zekerheid. Het is altijd een inschatting. Het is niet verboden om daarover na te denken. Een kind krijgen is goed in de islam, maar je kunt ook zeggen: nou, in mijn geval kan ik de kinderen niet goed opvoeden. En daardoor met goede redenen kan je ook zeggen dat je geen kinderen gaat krijgen. Dat zijn allemaal 50 overwegingen die ook binnen de islam kunnen plaatsvinden. Maar dan moeten wel allebei de ouders daar mee in stemmen. Je best doen om geen gehandicapt kind te krijgen is ook geen probleem.’ 4.1.6 Het consanguïne huwelijk in de praktijk Nu bekend is om welke sociaal-economische redenen neef-nichthuwelijken worden gesloten, hoe er vanuit de islam tegen deze huwelijken én tegen de risico’s wordt aangekeken en wat de persoonlijke mening van de respondenten over deze huwelijksvorm is, wordt het tijd om naar de praktijk te kijken. Daarom is de respondenten gevraagd of zij een idee hebben hoe vaak het (achter)neef-(achter)nichthuwelijk heden ten dagen voor komt in Nederland. Hoewel sommige respondenten het nog vrij veel in hun omgeving zeggen te zien, en anderen het al veel minder of helemaal niet zien, zijn zij het allen eens dat het in Nederland in ieder geval begint af te nemen. Zoals theoloog 1 echter tijdens het interview ook al benadrukte: ‘Dit kan je niet als statistiek nemen. Het is gewoon een persoonlijke indruk.’ Uiteraard heeft theoloog 1 gelijk dat aan de uitspraken van de respondenten geen waterdichte conclusies kunnen worden verbonden. Toch is de persoonlijke indruk van iedere respondent interessant, omdat zij allen tezamen wellicht een indruk kunnen geven van de mate waarin het neef-nichthuwelijk voorkomt in Nederland. Theoloog 3 zegt het nog veel te zien in zijn omgeving, in zijn eigen familie ook. Desondanks is hij wel van mening dat het tegenwoordig steeds meer afneemt. Ook geestelijk verzorger 5 antwoordt in eerste instantie dat hij nog veel neef-nichthuwelijken om zich heen ziet. Maar volgens hem zijn mensen zich wel bewust van de risico’s. Toch gebeurt het vaak, omdat mensen gewoon in dezelfde omgeving opgroeien. Desondanks denkt ook geestelijk verzorger 5 dat het in Nederland wel steeds meer zal afnemen, omdat hier in Nederland een andere mentaliteit heerst dan in bijvoorbeeld Marokko of Turkije. Imam 1 zegt: ‘Ja, het komt nog heel veel voor en bij veel mensen is het nog een traditie om met de neef of nicht te trouwen.’ Geestelijk verzorger 2 wil het niet onder de noemer ‘veel’ plaatsen, maar zegt het nog regelmatig te zien. Theoloog 5 zegt net als imam 1 dat in een bepaald milieu deze traditie nog leeft. Maar: ‘Het begint nu een beetje steeds te veranderen. Dat komt door die derde generatie, want die eerste was echt zeg maar.. ze hadden een hechte band met hun familie. Dat begint nu steeds meer te veranderen. De vierde generatie zal heel anders zijn.’ Ook imam 3 ziet het afnemen, ook in zijn geboorteland Turkije. ‘Het gebeurt nog wel, maar steeds minder. In Turkije misschien nog op het platteland, maar in de grote steden, als men echt studeert, die willen niet met een familielid trouwen.’ Hij vertelt over zijn eigen kinderen, die in Nederland geboren en getogen zijn: ‘Mijn eigen kinderen vinden het echt raar dat mensen met een familielid trouwen. Zij zullen dat nooit doen.’ Theoloog 1 zegt het niet vaak te zien. Ook geestelijk verzorger 3 zegt het tegenwoordig niet meer te zien. ‘Ik heb het hier in Nederland nog nooit meegemaakt, dat een neef en nicht met elkaar gaan trouwen.’ Soms krijgt hij als geestelijk verzorger echter wel eens paren bij zich met zieke kinderen, van wie de ouders neef en nicht zijn. ‘Maar die zijn dan al met elkaar getrouwd. Ik heb zelf nog niet gezien dat mensen (die neef of nicht van elkaar zijn) met elkaar gaan trouwen, maar dat betekent natuurlijk niet dat het niet bestaat. Maar hoe meer mensen weten dat daar een risico ligt, dan gaan mensen toch een andere keuze maken. Dus een afname is er zeker wel. Ik denk dat de toekomstige generatie meer bewust is van de situatie, er misschien ook meer over gesproken wordt, misschien ook op school.’ Geestelijk verzorger 4 deelt dezelfde mening, en zegt dat de nieuwe generatie steeds meer buiten de eigen familie trouwt. Hij noemt het een logische trend, omdat mensen die hier wonen kennis maken met jongens en meisjes op school, en minder contact hebben met de achterban, de familie. Zeker met de familieleden die in Turkije of Marokko wonen. 51 Imam 2 vertelt: ‘In het verleden, nog tot zo’n vijftien jaar geleden kwam het veel meer voor. Maar nu leven mensen meer gemengd. Ze werken met elkaar, ze zitten bij elkaar op school of ontmoeten elkaar buiten op conferenties of zo. Hierdoor kennen mensen tegenwoordig meer mensen buiten hun familie om. Vroeger was het allemaal strakker. Vroeger leefde je in je eigen kringen en nu leef je in de wereld. Je ziet nu dan ook dat het steeds minder voor komt.’ Theoloog 4 verwacht ook dat het steeds minder gaat voorkomen omdat mensen elkaar nu op veel andere manieren leren kennen dan vroeger en ook naast mensen leven die niet uit hetzelfde dorp of dezelfde familie komen. In Egypte is het volgens theoloog 4 ook minder geworden. In zijn eigen familie komt het ook niet veel voor, zo vertelt hij. Volgens geestelijk verzorger 1 gebeurt het op andere plaatsen in het buitenland nog wel veel: ‘Onder mensen die uit arme streken komen, meestal uit het oosten van Turkije, komen nog veel endogame huwelijken voor. Ook in het Rifgebergte in Marokko komt het veel voor.’ Onder generaties die uit deze streken komen is het percentage volgens geestelijk verzorger 1 vrij hoog. Ook theoloog 2 zegt het nog vrij veel tegen te komen in Turkije, maar benadrukt dat het wel enorm verschilt per regio. Hij komt oorspronkelijk uit het Zwarte Zeegebied in Turkije, en daar gebeurt het veel, voornamelijk voor het behouden van de erfenis en het behouden van grondgebied. Wat betreft de jongere generaties hier in Nederland zegt geestelijk verzorger 1: ‘Het heeft wel iets met milieu te maken. Met milieu in de zin van opleiding, achtergrond, omgang met het bewust geëmigreerd zijn, of het helemaal niet… er zijn mensen die nog steeds hier naar toe komen van nieuwe groepen. Er zijn allerlei groepen van mensen die zijn niet bewust als migrant hier. Die zijn hier naartoe gekomen en die weten nergens van.’ 4.1.7 Vragen over het consanguïne huwelijk Met betrekking tot het onderwerp consanguïniteit is de respondenten als laatste gevraagd of zij in hun functie als theoloog, arts, geestelijk verzorger, imam of Koranonderwijzer wel eens vragen over het (achter)neef-(achter)nicht huwelijk of over het krijgen van kinderen bij consanguïne paren krijgen. Imam 1 zegt: ‘Zolang het toegestaan is staan mensen er niet altijd automatisch bij stil. Het heeft er ook mee te maken hoe ontwikkeld mensen zijn of ze er naar vragen. Er zijn altijd mensen die er wel over vragen, maar niet veel.’ Imam 3 krijgt inderdaad weleens vragen over het huwelijk van neef- en nichtparen, maar de meesten weten volgens hem wel hoe het zit met zulke huwelijken in de islam. Ook theoloog 2 heeft wel eens vragen gehad of het geoorloofd is om te huwen met een neef of nicht, evenals theoloog 5: ‘Ja, van een meisje dat was bang omdat iemand in haar familie gehandicapt was, dat als zij zou trouwen de kans groot was dat zij misschien ook een kindje krijgt met een handicap. En de traditie binnen haar familie staat gewoon sterk nog (om binnen de familie te trouwen).’ Zowel theoloog 4 als theoloog 3 zeggen nooit een vraag te hebben gehad over het huwelijk zelf. Theoloog 3: ‘Over trouwen of niet trouwen, die vraag heb ik niet gekregen. Men gaat er over het algemeen namelijk van uit dat het mag. Als men niet op de hoogte van de risico’s is, dan gaat men dat gewoon doen. Omdat het zo hoort, in de cultuur zo hoort. Ik heb wel een keer een vraag gehad van een stel dat al twee gehandicapte kinderen had, en dat vroeg of het voorbehoedsmiddelen mocht gebruiken. En ook weleens mensen die al zestien weken zwanger waren en die zien dat er een gehandicapt kind komt. Dan zitten ze met de vraag of ze die mogen laten wegnemen.’ Ook geestelijk verzorger 3 geeft aan als imam nooit echt vragen gehad te hebben over het huwelijk. 52 Volgens geestelijk verzorger 4, geestelijk verzorger in een gevangenis, leeft het niet. ‘Het leeft gewoon niet. Het komt weleens voor (dat hij vragen krijgt over het consanguïne huwelijk) maar eens in de zoveel jaar.’ Ook imam 2 krijgt zelden vragen over het consanguïne huwelijk en de risico’s die daar eventueel aan verbonden kunnen zijn: ‘Ik ben geen dokter. Mij wordt gevraagd of iets halal (toegestaan) of haram (verboden) is. Over ziektes wordt aan een dokter gevraagd.’ 4.2 Medisch-ethische vraagstukken in de islam Voordat wordt beschreven hoe de respondenten tegen preconceptioneel testen aankijken, en hoe zij denken dat er vanuit de islamitische bronnen tegen aan gekeken kan worden, zal uiteengezet worden hoe volgens de respondenten met medisch-ethische vraagstukken binnen de islam in het algemeen moet worden omgegaan. 4.2.1 Wat is de beste manier om een antwoord te geven op medisch-ethische vraagstukken in de islam? Geestelijk verzorger 3 beschrijft heel nauwkeurig hoe volgens hem in de moderne tijd met nieuwe medisch-ethische vraagstukken moet worden omgegaan binnen de islam: ‘Kijk, tegenwoordig zijn er een aantal dingen die er vroeger niet waren. De heilige teksten zijn wat dat betreft beperkt. Maar steeds komen nieuwe situaties voor, dus hoe gaan wij dan om met de islam? De Koran heeft heel veel richtlijnen en daaruit hebben de geleerden bepaalde regels ontdekt. Een van die regels bijvoorbeeld is dat als wij iets niet kunnen terug vinden de Koran of in de sunnah, dan gaan wij onze uitspraken baseren op consensus. Een groep geleerden gaat dan discussiëren, komen bij elkaar, en doen een uitspraak. En dat wordt dan ook als een religieuze uitspraak gezien. Ten tweede hebben we ook analogie. Stel nu, we gaan kijken in de Koran en de sunnah of we daar een soortgelijke situatie kunnen vinden, met een soortgelijke eigenschap. Dan kunnen we die nieuwe situatie op de oude baseren. Stel we kunnen niks vinden om voor de nieuwe situatie te gebruiken, dan stappen we over op wat we noemen in het Arabisch: maslah, het belang. Natuurlijk zijn er ook een aantal criteria om ‘het belang’ te gebruiken als argument. En dit moet een algemeen belang zijn, niet bedoelt voor slechts een bepaald persoon. Het mag ook niet tegenstrijdig zijn met de heilige teksten. Dus, ‘het belang’ is ook een uitspraak. Er wordt ook gezegd dat: ‘overal waar het algemeen belang is, vind je ook de Goddelijke openbaring’. Dan hebben we nog een andere regel in de islam. Dit is istihsân, de voorkeur. Stel als we analogie gebruiken en af en toe leidt dit tot een uitspraak die niet reëel is, dan gaat de voorkeur toch uit naar een andere (oplossing). Dan doen de geleerden dat, dan komen ze met een uitspraak.’ Theoloog 5 benadrukt daarbij dat er in de Koran staat dat mensen hun verstand moeten gebruiken. ‘Wij moeten als moslims onze hersenen gebruiken om tot nieuwe uitspraken te komen over bepaalde vraagstukken.’ In de Koran staat alleen maar dat moslims hun verstand moeten gebruiken, maar, zo zegt de theoloog: ‘Ik denk dat wij bepaalde uitspraken die bijvoorbeeld niet onveranderlijk zijn, dat we dan ons verstand kunnen gebruiken om nieuwe uitspraken te doen’. Medici Als belangrijkste bron omtrent medisch-ethische vraagstukken om de sharia op te baseren, noemt theoloog 5 de geneeskundigen. ‘Ik denk niet dat de fuqaha (op [pagina 43 is het al uitgelegd wat het betekent, niet herhalen) in die tijd alles wisten over erfelijke ziekten (..) Die fuqaha hebben gewoon geprobeerd om bepaalde vraagstukken in hun tijd zeg maar te behandelen op basis van de omstandigheden en de tijd waarin zij leven en ook de context. Wij leven in een andere wereld, met moderne technologie. De geneeskundige wetenschap ontwikkelt zich behoorlijk. Daarom denk ik dat we geneeskundigen zelf ook als bron voor de jurisprudentie moeten zien. Omdat zij eigenlijk meer weten dan een imam of een geleerde in fiqh bijvoorbeeld. Als je een uitspraak wil doen, dan moet je eerst in overleg komen met een geneeskundige’, betoogt theoloog 5. Geestelijk verzorger 3 zegt dat er tegenwoordig inderdaad veel door moslimgeleerden over medisch- 53 ethische kwesties wordt gediscussieerd met artsen. Samen proberen ze oplossingen te bedenken voor nieuwe issues en trachten zij deze binnen een islamitisch kader te verantwoorden. In Nederland is er volgens geestelijk verzorger 3 een groot gebrek aan kennis over medisch ethische kwesties in de islam. Imams in Nederland zijn niet altijd op de hoogte van wat er door moslimgeleerden wordt gezegd. Er is volgens de geestelijke verzorger wel degelijk grote vooruitgang geboekt in de islamitische medische ethiek alleen zijn moslims in Nederland hier veelal niet van op de hoogte. Er moet dan ook meer discussie en voorlichting komen, vindt hij. Ook theoloog 4 en 5 pleiten voor een nauwe samenwerking tussen islamitische geleerden, imams en andere islamkenners enerzijds en medici anderzijds, om zo tot beslissingen te komen. Uitspraak van verschillende commissies Theoloog 3 heeft weleens bij een commissie van de Diyanet vragen gesteld over medischethische kwesties, toen hij werkzaam was als geestelijk verzorger: ‘Dan stel ik vragen aan collega’s, telefonisch of per brief. Daar geven ze dan antwoord op. Dan kijk ik in hoeverre dat klopt of niet. Kijk, in zulke kwesties (medisch-ethische vraagstukken in de islam), dat vind ik natuurlijk ook een ethische kwestie. Je kunt honderden verschillende meningen horen, maar naar mijn gevoel, in zulke kwesties zou eigenlijk een commissie de beslissing moeten nemen. En zeggen: onze commissie vindt het zo. Niet als persoon vind ik het zo, maar als commissie. Een commissie van verschillende islamitische organisaties, bijvoorbeeld Diyanet. Ik weet niet, AlAzhar enzovoorts. Dus dan in Turkije Diyanet, in Egypte Al-Azhar en dan in Saoudi enzo ook. En dan commissies in Nederland. Dan kunnen uitspraken van verschillende commissies naast elkaar gezet worden, daar kan naar gekeken worden. Dat zou wel goed zijn’. Imam 3 weet dat er een vereniging voor imams in Nederland is die zich soms met medischethische kwesties bezig houdt. Maar er is ook een hoge raad van ‘ulama in Europa die dit soort dingen bespreken. Na hem gevraagd te hebben welke raad hij precies bedoelt, blijkt dat hij op de European Council for Fatwa and Research11 doelt. Meneer heeft zelf nog nooit een dergelijke vergadering bijgewoond. Vanuit Nederland is er één vertegenwoordiger en dat is imam Bakkali El Khammar. Hij probeert dan ook alle informatie over te brengen in Nederland. Vanuit elk Europees land wordt er eigenlijk een vertegenwoordiger gestuurd. De federatie telt vijftig personen en er komen ook wetenschappers van buiten Europa, zo vertelt imam 1. Zij vergaderen ongeveer om de drie maanden. De imam wijst erop dat als het gaat om medisch-ethische vraagstukken in de islam, zij eigenlijk de hoogste autoriteit zijn. Er moet dus gekeken worden wat de grote islamitische geleerden zeggen over medisch-ethische vraagstukken en gekeken worden of er fatwa’s over uitgevaardigd zijn. Ook imam 2 benadrukt dat men op de hoogte moet zijn van wat de experts erover zeggen. De geleerden baseren hun werk niet alleen op islamitische principes maar nemen ook de bevindingen van medisch experts mee. Geen verschil tussen islamitische ethiek en andere ethiek Geestelijk verzorger 1 zegt dat er geen direct verschil is tussen islamitische ethiek en andere ethiek. Het draait vooral om wat goed is en wat kwaad is en alle zaken die daarmee samenhangen. Het verschil zit hem volgens de geestelijke verzorger in de optiek waar vanuit men vraagstukken behandelt. Ook tussen moslims zitten verschillen hoe men medische-ethische vraagstukken benadert en aanpakt. Volgens de geestelijke verzorger is dat iets wat vaak vergeten wordt in Nederland. Hij geeft een voorbeeld hoe verschillende christenen bijvoorbeeld met ethische De Europese Fatwa Raad, of ook wel: de European Council for Fatwa and Research is een islamitische, onafhankelijke en gespecialiseerde organisatie, bestaande uit een aantal geleerden. Zij trachten overeenstemming te bereiken in hun visie op de belangrijkste onderwerpen uit de fiqh (islamitische jurisprudentie). Zij geven collectieve fatwa’s uit en publiceren juridische studies en onderzoek. Dit alles binnen de regelgeving en de doelstellingen van de sharia (islamitische wetgeving). De voorzitter is de soennitische sjeik Yûsuf Al-Qaradâwî. 11 54 vraagstukken omgaan en zegt dat we in Nederland bij moslims dat verschil niet zien terwijl dat er wel is. Verder geeft de geestelijke verzorger aan dat er meer bekendheid moet komen over medisch-ethische vraagstukken bij tussenfiguren in de Nederlandse samenleving. Tussenfiguren als bijvoorbeeld imams dienen te weten wat er in verschillende landen over medisch-ethische kwesties wordt gezegd en zij moeten dit doorspelen aan de moslimbevolking. 4.3 Preconceptioneel testen In deze paragraaf zullen de belangrijkste onderzoeksbevindingen gepresenteerd worden, namelijk de meningen van de respondenten wat betreft preconceptioneel testen. Wat is hun persoonlijke mening over deze vorm van testen? Hoe denken zij dat er vanuit de islamitische bronnen eventueel dingen over gezegd kunnen worden? Hoe kijken moderne moslimgeleerden tegen deze kwestie aan? Deze en meer vragen zullen in deze paragraaf door onze respondenten beantwoord worden. 4.3.1 Persoonlijke mening preconceptioneel testen Wanneer in het interview het gesprek op het onderwerp ‘preconceptioneel testen’ kwam, is de respondenten in eerste instantie gevraagd wat hun persoonlijke manier over deze vorm van testen is. Alle respondenten op één na, stonden positief tegenover deze test. Slechts één geestelijk verzorger stelde zich enigszins neutraal op. Het gaat hier om geestelijk verzorger 5. Hij staat vanuit zijn positie als geestelijk verzorger wel open voor het ondergaan van preconceptionele testen, maar onder bepaalde voorwaarden. Het is volgens hem belangrijk wat het hoofddoel is van een test, de intentie die men heeft voor het ondergaan van een preconceptionele test. De geestelijke verzorger zegt het er niet mee eens te zijn als er testen worden gedaan omdat geen plaats meer zou zijn voor gehandicapten of zwakkeren in de samenleving. Ook is hij fel tegen de test wanneer deze aan moslims wordt opgedrongen. Maar als de testen bedoelt zijn om families te ondersteunen om vooraf te kunnen bekijken hoeveel kans zij eventueel hebben op een kind met een afwijking, zodat zij weloverwogen beslissingen kunnen maken, dan vindt hij het een goede zaak. Het hangt dus eigenlijk af van wat de intentie van een paar is om een preconceptionele test te ondergaan. Geestelijk verzorger 1 zou het ondergaan van een preconceptionele test sterk willen aanbevelen. Tijdens zijn werk in het ziekenhuis heeft hij gesprekken ook altijd die kant op laten gaan, zo zegt hij. Hij vindt deze vorm van testen belangrijk omdat het informatie verschaft en hij is van mening dat zoveel mogelijk informatie alleen maar beter is voor de patiënt. Deze geestelijke verzorger ziet het dan ook als zijn taak om mensen op het pad te zetten van zoveel mogelijk zelfkennis, kennis van de eigen situatie en kennis van de eigen gezondheid. Ook imam 3 vindt het ‘echt nodig’ dat mensen zich laten testen, vooral bij verwantschapshuwelijken. Zelf heeft hij, het aantal keren dat hij er vragen over kreeg, mensen verwezen om navraag te doen bij de huisarts voor eventueel onderzoek. Ook imam 2 vindt het alleen maar goed als mensen onderzoek gaan laten verrichtten of ze eventueel een bepaalde ziekte met zich meedragen. Hij vindt dat zowel mannen als vrouwen dit zouden moeten doen. Imam 1 is het hier mee eens: hij vindt het een goed initiatief dat alleen maar goed kan zijn voor mensen en de bevordering van hun gezondheid. Imam 1 wijst zelfs ons, de interviewers, erop de tests zelf ook te ondergaan. Ongeacht of we met een familielid trouwen of niet. Volgens de imam moeten alle burgers tests ondergaan om zo gezondere kinderen op de aarde te zetten. Het is een goede zaak waarbij het niet uit zou moeten maken of je als stel verwant bent of niet. Geestelijk verzorger 2 is ook van mening dat mensen er heel veel baat bij zouden kunnen hebben als ze zich preconceptioneel zouden laten testen. Hij zegt er ‘positief tegenover te staan’. Zo ook 55 moslimtheoloog 2, die denkt dat het nuttig kan zijn voor verwante paren en moslimtheoloog 3 die het iedereen aan zou willen raden en het ook het liefst verplicht zou willen stellen. Moslimtheoloog 1 denkt daarbij dat de mogelijkheid preconceptioneel te testen zeker een probleem in de samenleving zal verminderen. Wat deze theoloog betreft kunnen de testen direct ingevoerd worden. Deze mening deelt hij aldus met moslimtheoloog 3. Moslimtheoloog 2 zegt dat het een logische procedure kan zijn aangezien ieder mens graag gezonde kinderen krijgt. Als er dan ook de mogelijkheden toe zijn, waarom zou men het dan niet doen, zo vraagt hij zich af. De grote vraag is dan wel wie het gaat betalen. Mocht het bijvoorbeeld door de overheid worden verplicht dan dienen deze ook de kosten te dragen. Een belangrijk punt vindt de theoloog wel dat duidelijker moet zijn wat mensen precies aan de testen zullen hebben. Maar bijvoorbeeld ook of de uitslagen van testen dwingende gevolgen hebben voor mensen. De theoloog denkt dan aan het verbieden van mensen om met elkaar te trouwen op basis van de percentages die uit een test komen, daar staat hij niet achter. Moslimtheoloog 5 benadrukt naast de aanname dat ieder mens graag een gezond kind zou willen ontvangen, dat een kind ook het recht heeft om gezond te worden geboren. Ouders zouden daarom meer moeite moeten doen om ervoor te zorgen dat ze gezonde kinderen krijgen. Daarom vindt de theoloog het een goede ontwikkeling als mensen hun gezondheid middels een preconceptionele test zouden onderzoeken. Ook geestelijk verzorger 3 is van mening dat de mogelijkheid een preconceptionele test te ondergaan een gunstige ontwikkeling is, en zegt achter alles te staan dat een bijdrage levert aan het gezonder maken van mensen. Geestelijk verzorger 4 vindt het goed als mensen de kans zouden hebben zich te laten testen voor het krijgen van kinderen. Vooral als men op de hoogte is van ziektes in de familie zou deze geestelijke verzorger het extra aanraden. Echter als er totaal geen aanleiding is tot zorg, dan ziet geestelijk verzorger 4 niet per se de noodzaak om testen te ondergaan, al kunnen mensen dan waarschijnlijk wel betere keuzes maken. Ook moslimtheoloog 4 zegt geen bezwaren te hebben tegen preconceptioneel testen, omdat het hem goed lijkt wanneer mensen hun gezondheid controleren en ziektes bij hun kinderen proberen te voorkomen. Volgens deze theoloog moet je op de hoogte zijn van alle praktische zaken in de wereld die invloed hebben op je eigen leven en je eigen gezondheid. 4.3.2 De ethische aspecten van preconceptioneel testen Sommige respondenten wezen al even kort op de consequenties van het ondergaan van een preconceptionele test. Deze test kan moslims namelijk voor moeilijke ethische beslissingen plaatsen. Omdat veel respondenten hier in eerste instantie niet altijd bij stil bleken te staan, is hen expliciet gevraagd hoe zij hier tegen aan kijken. Zowel theoloog 1 als theoloog 3 wijzen erop dat de gevolgen van een test inderdaad ethische consequenties kan hebben. Theoloog 3: ‘Testen is geen probleem. Alleen het probleem is het resultaat van het testen’. Ook geestelijk verzorger 2 hamerde tijdens het interview op het feit dat de consequenties voor een paar erg zwaar kunnen zijn. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een paar besluit niet aan kinderen te beginnen, omdat hun risicopercentage vrij hoog blijkt te zijn. Dit is emotioneel gezien een hele zware beslissing, omdat het paar waarschijnlijk wel een kinderwens had. Ook wijst zij op het mogelijke onbegrip van de familie: ‘Je zult van je familie steeds maar te horen krijgen dat je het niet goed doet, dat je verkeerd bezig bent, dat als Allah het wil je ook een gezond kind zal ontvangen en dat je niet zo flauw moet doen, dat ze heel graag een kleinkind willen hebben, hoe moeten ze hun naam nu voortzetten, noem maar op.’ 56 Geestelijk verzorger 5 wijst op een ander probleem dat voort kan komen uit de uitslag van een preconceptionele test. Als een verliefd stel een test ondergaat en de resultaten zijn niet gunstig, kan dit ook het einde van de relatie betekenen, omdat de relatie bijvoorbeeld niet bestand is tegen de groeiende kinderwens. Ook imam 3 wijst op dit probleem. Geestelijk verzorger 5 licht toe: ‘Voor heel veel moslims is een kind krijgen erg belangrijk, evenals voor de ouders van het stel’. Als mensen dan te horen krijgen dat ze een groot risico hebben op een ongezond kind vanwege hun verwantschap, dan kan dit voor veel problemen in de familie zorgen. Ook geestelijk verzorger 1 zegt: ‘Je vraagt heel wat van mensen. We hebben te maken met een groep die bepaalde rationele overwegingen, zéér emotioneel nemen, zou je kunnen zeggen. Dus rationaliteit wordt soms bedolven onder emotionaliteit. Dat is ook logisch, soms kan ik daar helemaal in mee gaan.’ Geestelijk verzorger wijst vervolgens ook op de mogelijke consequentie dat de relatie tussen twee personen met een kinderwens verstoord raakt, of zelfs over gaat, omdat hun risicopercentage vrij hoog blijkt te zijn. In deze zin vraag je dus veel van mensen, vindt hij. Imams 1 en 2 wijzen ook nog op een hele andere zaak, namelijk het belang van privacy als het gaat om de uitslagen van preconceptionele testen. Deze moeten alleen aan de betrokkenen bekend worden gemaakt. 4.3.3 Preconceptioneel testen vanuit de islamitische bronnen Nadat de respondenten om hun persoonlijke mening is gevraagd, is hen gevraagd wat er eventueel over preconceptioneel testen gezegd kan worden wanneer men kijkt naar de islamitische bronnen, de Koran en de hadiths. Op basis van de Koran, surah ‘Al Alaq’ (surah 96), waar de mens wordt opgedragen ‘ilm (kennis) op te doen is het volgens geestelijk verzorger 1 duidelijk dat de islam een positieve houding heeft ten opzichte van de wetenschap. De mens wordt opgedragen kennis te vergaren nog voordat hem vrome bezigheden als bidden en vasten worden opgedragen, zo zegt de geestelijk verzorger. Het is voor moslims een essentiële levenshouding ten opzichte van de wetenschap die direct uit de Koran is af te leiden. Dit betekent volgens de geestelijke verzorger dat moslims op basis van hun religie indirect testen en onderzoeken alleen maar kunnen waarderen. Geestelijk verzorger 1 zegt daarbij dat mensen ook een wil hebben gekregen om zich in te zetten om tegenslagen te overwinnen of te voorkomen. Daar is de islam een grote voorstander van volgens de geestelijke verzorger; het is niet de bedoeling dat men zich neerlegt bij een situatie. Ook moslimtheoloog 3 ziet geen enkel bezwaar tegen testen vanuit de islam. Het is volgens hem belangrijk om dit soort vraagstukken met ons verstand te benaderen. Als er geen aanwijzingen te vinden zijn in de bronnen en we weten dat we met dit soort testen de gezondheid bevorderen dan is het geen probleem om hier gebruik van te maken. Wat dan wel belangrijk is, is dat de consequenties volledig bekend zijn. Ook moslimtheoloog 4 vindt dat de consequenties van een preconceptionele test van groot belang zijn. Hij vertelt dat wanneer aangetoond kan worden dat testen geen schade aan het lichaam aanrichten, er vanuit de islam geen bezwaren tegen te vinden zijn. Mocht er vanuit de medische kant bevestigd worden dat het gevaarlijk is, dan wordt het volgens de theoloog in het beste geval makruh en in het slechtste geval haram verklaard. De theoloog haalt als voorbeeld de kwestie in de islam rondom roken aan. Over roken wordt niks specifieks gezegd in de authentieke bronnen. Geleerden hebben dus op basis van ijtihâd en qiyâs (analogie) geconcludeerd dat het haram is doordat de medische wetenschap bewees dat het gevaarlijk is voor de gezondheid van mensen. 57 Geestelijk verzorger 2 denkt dat er in de islam niks te vinden is dat een negatieve houding ten opzichte van preconceptioneel testen zou kunnen ondersteunen. Over de test zegt zij: ‘Daar is niks op tegen, dat moeten mensen zelf kunnen bepalen’. Ook volgens moslimtheoloog 2 zijn er geen regels te vinden binnen de islam die preconceptionele testen ontmoedigen of verbieden. Hij zegt dat er geen regels tegen testen zijn in de islam en daarom zou het geen probleem moeten zijn. Toch weet hij dat er wel islamitische geleerden zijn die er geen voorstander van zijn. Zij pretenderen dat testen tegen de wil van Allah in zou gaan. Bemoeienis van de mens met betrekking tot zwangerschappen wordt door deze geleerden niet aanvaard. Echter, volgens de theoloog zijn er meer islamitische geleerden die er geen problemen mee hebben. Feit is in ieder geval dat er nogal eens verschil van mening voorkomt bij nieuwe, moderne kwesties als deze. Dit komt omdat je in de basisbronnen van de islam, de Koran en sunnah, geen antwoorden vindt op dit soort kwesties. In plaats daarvan vragen kwesties als deze om conclusies en ideeën van islamitische schriftgeleerden. Vooral de fiqh (jurisprudentie) geleerden buigen zich volgens de theoloog over vraagstukken als deze. Een principe die fiqh geleerden toepassen is het principe van ‘sadd al-darâ’i’ (let. het sluiten van de deuren tegen gevaren). Dit betekent dat daden die in de toekomst schadelijk en gevaarlijk kunnen zijn voorkomen moeten worden. Vooral de hanafitische madhab (wetschool) maakt volgens theoloog 2 gebruik van dit principe. Een andere bron die volgens geleerden van toepassing kan zijn bij het vraagstuk of preconceptioneel testen is toegestaan of niet, is ‘Lâ darar wa lâ dirâr’ (doe geen kwaad en vergeld geen kwaad met kwaad). Geestelijk verzorger 3 benadrukt ook dat in de islam alles wat leidt tot het slechte en het kwaad afgekeurd wordt en uit de wereld geholpen moet worden. Dus, zo concludeert de geestelijke verzorger, alles wat schade brengt, zowel in gezondheid, in relaties of in de samenleving, wordt in de islam niet geaccepteerd. Het is ook de verantwoordelijkheid van de mensen om hier wat aan te doen. Volgens de geestelijke verzorger moeten mensen daarom onderzoeken of ze een ongezond kind krijgen en als blijkt dat het kind ernstige aandoeningen zal hebben, daar niet aan beginnen. De geestelijke verzorger haalt surah 7, vers 157 uit de Koran aan12, waarin staat: alles wat goed is wordt toegestaan en wat slecht is niet. Geestelijk verzorger 3 vertelt ook dat regels in de islamitische jurisprudentie bijvoorbeeld van dit soort verzen worden afgeleid. Je kunt als het ware de boodschap die dit vers brengt in het verlengde toepassen waar sprake is van kwaad of schade voor de mens en/of juist iets goeds of positiefs voor de mens. Op basis hiervan kun je geen bezwaar vinden tegen het preconceptioneel testen. Het helpt mensen, een gezin, dat is een goed iets, zo besluit geestelijk verzorger 3. Ook geestelijk verzorger 4 ziet geen religieuze bezwaren tegen preconceptioneel testen. Deze geestelijke verzorger zegt dat er hoogstens een bezwaar kan zijn als het om overbodige tests gaat. Omdat mensen dan hun blote lichaam voor onnodige redenen aan anderen laten zien, iets dat in de islam niet is toegestaan. De geestelijke verzorger voegt hier aan toe dat op medisch gebied er binnen de islam daarentegen wel heel veel ruimte is. Geestelijk verzorger 4 haalt een hadith van de Profeet Mohammed aan, die de mensen aanbeveelt goed uit te zoeken bij wie zij hun kinderen krijgen. Volgens de geestelijke verzorger kun je deze uitspraak ook vertalen naar gezondheid. Het doen van vooronderzoek of je wel gezonde kinderen kan krijgen komt volgens de geestelijke verzorger op het zelfde neer. Geestelijk verzorger 5 benadrukt dat ‘vanuit de religie de intentie die men heeft voor het doen van preconceptionele testen heel belangrijk is’. Wat de testen zelf betreft passen ze volgens de geestelijke verzorger wel in een islamitisch kader zolang zij niet schadelijk zijn voor de moeder 7: 157. "Hun, die de boodschapper, de reine profeet volgen, die zij in de Torah en het Evangelie beschreven vinden, legt hij het goede op en verbiedt het kwade, veroorlooft hun de goede dingen en verbiedt de slechte en ontheft hen van de last en de kluisters die hen bonden. Zij, die in hem geloven en hem eren en ondersteunen en het licht dat met hem is nedergezonden volgen, zullen gewis slagen. http://www.Koranonline.nl/Koran/nl/ 12 58 en/of de vader. Ook ethisch gezien of sociaal gezien dienen ze niet schadelijk te zijn voor de mensen. Met de intentie bedoelt de geestelijke verzorger dat de nadruk moet liggen op het proberen te krijgen van een gezond kind en niet op het niet willen ontvangen van een gehandicapt kind. Sociaal gezien is het volgens de geestelijke verzorger dan ook schadelijk als deze testen voortbrengen dat men geen plaats meer ziet voor zwakkeren in de samenleving. Volgens imam 1 is er vanuit de islam geen bezwaar te vinden tegen testen. Ook zegt hij, net als geestelijk verzorger 1, dat het juist vanuit de islam gestimuleerd wordt om onderzoeken te verrichten en dat wetenschappelijk onderzoek zeker niet indruist tegen de islam. Natuurlijk dienen wel feiten op tafel gelegd te worden, maar als deze er dan ook zijn, is er geen enkel bezwaar tegen te vinden. Deze imam wijst op een algemeen principe in de islam die het geluk van de mensen voorop stelt. Er zijn volgens hem verschillende bronnen in de islam die aangeven dat alles wat goed is voor de mensheid gestimuleerd en geadviseerd moet worden. De imam vertelt dat er ook wetenschappers en wetgeleerden in de islam zijn die juist zeggen dat je in sommige gevallen juist met familieleden moet trouwen, wanneer bijvoorbeeld buiten de stam ziekte heerst. Volgens deze imam staat in de islam vooral het belang van de gezondheid van mensen voorop, hierdoor zijn preconceptionele tests alleen maar aan te moedigen. In de islam is het goed, als een man en een vrouw voordat ze gaan trouwen gaan kijken of ze in goede gezondheid zijn, vertelt imam 2. Volgens deze imam mag een persoon vanuit de islam alle soorten tests aanvragen en ondergaan om zijn gezondheid te controleren. Hij legt uit dat zowel de vroegere geleerden als de moderne geleerden van de islam in overeenstemming zijn dat het goed is om te onderzoeken of je ziek bent. ‘Het onderzoek van artsen nemen onze geleerden dus serieus’ vertelt imam 2. ‘Allah heeft ons kennis gegeven en deze kennis houdt onder andere in dat we kunnen onderzoeken of we iets mankeren. En als iemand onderzoek doet voor hij gaat trouwen en ontdekt dat er iets goed mis is, moet hij of zij medicijnen gebruiken of hulp zoeken om er wat aan te doen, of ze moeten stoppen met het huwelijk.’ Dit allemaal is ongeacht of men familie van elkaar is of niet. Deze imam haalt ter ondersteuning van zijn verhaal een studie over medisch onderzoek voor het huwen,13 aan. Deze studie van een professor uit Qatar, die lid is van de European Council for Fatwa and Research14 en ook in The Islamic Fiqh Council in Makkah15 zit, geeft aan dat het geen problemen vanuit de religie geeft als mensen voor het huwen zich medisch willen laten testen. Zelfs wanneer dit in het woonachtige land verplicht gesteld zou worden zou men hier geen bezwaren tegen kunnen vinden, maar er moet dan wel een belangrijke reden voor zijn. De imam benadrukt daarbij dat patiënten altijd privacy moeten krijgen wat de tests en uitslagen betreft. Imam 3 legt uit dat hij het niet verplicht acht vanuit de islam om je te laten testen maar het is ook niet verboden. Hij zegt: ‘Het is noch verboden, noch aanbevolen’. Dit omdat er geen rechtstreekse bronnen vanuit de islam te vinden zijn die een uitspraak doen over preconceptioneel testen. De imam geeft aan dat hij op basis van zijn interpretatie van de bronnen wel zou adviseren om een preconceptionele test te ondergaan. Vooral verwante paren en mensen met erfelijke ziekten beveelt hij aan om zich te laten testen. Verplichten kan volgens de imam niet omdat het om een risico gaat en niet met 100% zekerheid gezegd kan worden dat het kind niet gezond zal zijn. Volgens moslimtheoloog 1 kan het vanuit de islam wel degelijk juridisch verplicht gesteld worden. Maar, dan zal het wel moeten worden vergoed door de overheid. Een belangrijke regel De titel van de studie luidt: al-Fahs al-Tibbi qabl al-Zawâj min manzûr al-fiqh al-islâmi [dirasat ‘ilmiyyah fiqhiyyah] (let. Medisch Onderzoek voor het Huwelijk vanuit een Islamitisch Rechtskundig Perspectief - een wetenschappelijk jurisprudentie studie. Voor het werk (in het Arabisch) zie: http://www.e-cfr.org/ar/bo/20.doc (Arabisch) 14 Dit betreft: Dr. ‘Ali Muhiy al-Din al-Qaradaghi, zie: http://www.e-cfr.org/en/index.php?ArticleID=305 15 http://www.themwl.org/Home.aspx?l=AR 13 59 binnen het islamitische recht is dat de belangen (masâlih) van de mensen zoveel mogelijk behartigd worden, zodat de mens zo min mogelijk schade op loopt. Volgens theoloog 1 is dit een algemene regel die heel bekend is binnen het islamitische recht. Veel andere juridische regels zijn op deze algemene regel gebaseerd. Als uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat een paar risico loopt op het krijgen van een kind met gezondheidsklachten, dan vragen de islamitische geleerden zich af of hier wat aan te doen is. Als blijkt dat je schade kunt voorkomen uit vooronderzoek dan zullen volgens theoloog 1 logischerwijs de islamitische geleerden voorstanders van dit soort testen zijn. Volgens theoloog 4 worden mensen vanuit de islam ook daadwerkelijk opgedragen om naar mensen te luisteren die kennis hebben. Hier wordt over gesproken in surah 21, vers 7.16 Een klassieke interpretatie van de vers is volgens theoloog 4: ‘Dat men wordt opgedragen te luisteren naar diegene die verstand van een bepaalde zaak hebben, wanneer zij zelf geen verstand van de betreffende zaak hebben.’ De theoloog geeft aan dat met betrekking tot preconceptioneel testen er naar de artsen geluisterd moet worden omdat zij hier kennis van hebben. Hij haalt ook de moslimgeleerde al-`Izz ibn `Abd al-Salâm (overleden in 1261 AD) aan. Deze geleerde heeft in zijn tijd gepreekt dat ‘De integriteit van het menselijk leven prioriteit heeft boven de integriteit van religie omdat er zonder mensen geen religie is’. Theoloog 4 zegt dat deze uitspraak goed weer geeft dat de kwaliteit van het menselijk leven erg belangrijk is in de islam. Daarom is er voor preconceptionele testen, die bedoelt zijn om het menselijk leven te verbeteren, geen bezwaar in de islam. Moslimtheoloog 5 zegt dat moslims al voor dat ze gaan trouwen wordt opgedragen te onderzoeken met wie zij willen trouwen. Zo zou de oprichter van de derde madhab (wetschool), imam al-Shâfi’i, gezegd hebben dat men goed moet kijken met wie hij of zij trouwt. Men moet kijken of de ander gezond is, uit een gezonde familie komt, uit wat voor omgeving iemand komt en zelfs met wie de persoon omgaat. Het is heel belangrijk dat men op de hoogte is van eventuele gebreken. Ook zou de Profeet de volgende uitspraak hebben gedaan: ‘ikhtârû li-nutfatikum mâ ‘araq dassâs’’. Dit houdt volgens theoloog 5 in dat men op zoek moet gaan naar een gezond iemand als hij of zij wil trouwen. Dit is volgens hem om het recht van nakomelingen op een gezond begin van hun leven te waarborgen. Wanneer de kans op een ziek kind groot is, kan men volgens de theoloog op basis van algemene principes in de islam afraden om aan kinderen te beginnen. De algemene principes zijn er om alle mensen te beschermen, dus ook het ongeboren kind in dit geval. Een hadith die volgens theoloog 5 onderbouwt waarom het goed is om vooronderzoek te doen is de uitspraak lâ darar wa lâ dirâr’ (Doe geen kwaad en vergeld geen kwaad met kwaad). Je moet jezelf dus niet beschadigen en ook een ander niet, zo zegt de theoloog. Een kind nemen terwijl je weet dat het schade kan oplopen als je je niet laat testen is dan ook, islamitisch gezien, volgens de theoloog niet goed. In de Koran staat ook dat je jezelf niet moet vernietigen17. Dit heeft vooral betrekking op je eigen leven, maar ook dat van anderen. De mens wordt als een gebouw van God gezien dus alles wat ‘dit gebouw’ beschadigt, wordt in de islam als verboden gezien18. Er zijn volgens theoloog 5 zowel vroegere als moderne geleerden die zeggen dat men moet proberen om geen ziektes op te lopen en ook niet over te dragen. Testen is dan ook alleen maar goed en aan te raden vanuit de islam, zo besluit hij. In sommige gevallen vinden geleerden zelfs dat het ijbâri (een 21:7. En voor u zonden Wij slechts mannen aan wie Wij een openbaring hadden gezonden - Vraagt degenen, die de Vermaning bezitten, indien gij het niet weet. http://www.Koranonline.nl/Koran/nl 17 Surah 2, vers 195. En besteedt uw bezit voor de zaak van Allah en stort u niet met uw eigen handen in het verderf doch doet goed: voorzeker, Allah heeft hen lief, die goed doen. http://www.Koranonline.nl 18 Dit geldt voor zaken die met grote percentages en zekerheden kunnen aantonen dat het schadelijk is voor het menselijk leven, tenzij deze zaken in de authentieke bronnen al als verboden zijn verklaart. 16 60 verplichting) is om je te laten testen. Er zijn natuurlijk ook geleerden en andere mensen die denken dat God alles heeft bepaald, en dat alles al vaststaat. Dat het qadr (het lot) is wat er in je leven gebeurd en dat je dus geen voorzorgsmaatregel hoeft of dient te nemen. Daarover zegt de theoloog: ‘De mens moet gewoon beschermd worden tegen gevaar, zoals bijvoorbeeld ziekten, ook erfelijke ziekten.’ 4.3.4 Mogelijke argumenten voor testen vanuit de moslimbevolking Zoals uit de voorgaande paragrafen is gebleken, staan de respondenten positief tegenover het ondergaan van een preconceptionele test. Hoe denken zij dat de moslimbevolking er zelf tegenover zal staan? In deze paragraaf zullen eerst de argumenten vóór testen die de respondenten vanuit de moslimbevolking verwachten te zullen horen, uiteengezet worden. In paragraaf 4.3.4 komen vervolgens de verwachte tegenargumenten vanuit de moslimbevolking ter sprake. Geestelijk verzorger 5 denkt dat veel mensen een test zouden willen doen als ze daar van te voren over zouden nadenken en zouden concluderen dat er niks op tegen is. Een goed argument kan volgens de geestelijk verzorger zijn dat er bij testen voor men zwanger is in principe niks te verliezen valt. Volgens geestelijk verzorger 1 liggen argumenten vóór testen voornamelijk in de leerhouding van mensen. Wanneer zij inzien dat ze vanuit de islam op zoek moeten gaan naar kennis en positief moeten staan tegenover de wetenschap dan zullen ze sneller geneigd zijn positief tegenover een preconceptionele test te staan. Ook volgens imam 1 kunnen argumenten voor het wel ondergaan van testen voortkomen uit kennis en voorlichting die men over de testen krijgt. Als men dan de gunsten ervan inziet, en inziet dat dit vanuit de islam geen probleem is dan zullen moslims de testen sneller ondergaan. Geestelijk verzorger 2 denkt daarbij dat ‘het voor sommige moslims een doel opzich kan zijn, om goed na te denken van: wat gaan wij ontvangen? En hoe moeten wij daar mee omgaan? Sommige moslims zullen het daarom juist op prijs stellen dat zulke tests bestaan. Ik denk daarom dat heel veel moslims er baat bij zullen hebben’, zo besluit zij. Geestelijk verzorger 1 denkt daarbij ook dat de eigen gezondheid een belangrijk argument kan zijn om wel een test te willen ondergaan. 4.3.5 Mogelijke argumenten tegen testen vanuit de moslimbevolking Volgens geestelijk verzorger 1 komen argumenten tegen preconceptioneel testen vanuit de moslimbevolking, voornamelijk voort uit demografische gegevens. Het heeft volgens hem vooral te maken met waar men is opgegroeid en hoe geïsoleerd men leeft. Met name lager opgeleide mensen kunnen vervallen in een argument zoals hij hieronder beschrijft: ‘Men kan ook zeggen van ja, dat…. die kennis, die zeg maar ‘preview’ is alleen voorbehouden aan Allah. Allah is de enige die weet wat er kan gaan gebeuren, wat er in de baarmoeder huist, groeit en bloeit. Daar kunnen wij niets over weten en niemand kan dat zeggen. Allah heeft leven gewild, dan mag je jezelf niet afvragen wat het wordt. Wij geven ons over aan zijn wil en dat zal gebeuren.’ Ook imam 3 zegt dat mensen vooral vertrouwen op Allah en dat dit ervoor zorgt dat mensen niet willen denken aan testen. Daarnaast zouden mensen het krijgen van een gehandicapt kind als een klein risico zien en ook de consequenties van een kind met een aandoening onderschatten. Als derde punt zegt imam 3 ook dat er mensen zijn die helemaal niet op de hoogte zijn van risico’s, zij denken dan natuurlijk ook niet aan testen. Het belangrijkste argument tegen testen is volgens imam 3 echter dat mensen niet tegen de wil van God willen in gaan en gewoon willen aanvaarden wat ze krijgen. Geestelijk verzorger 3 denkt ook dat de voornaamste reden tegen preconceptioneel testen bij moslims zal zijn dat ze op God vertrouwen dat het goed komt en dat ze een gezond kind krijgen. ‘Je hebt ook mensen die gewoon denken dat alles al beslist is. Zij geloven dus in het lot. Deze mensen staan over het algemeen niet open voor dit soort testen’, 61 vertelt geestelijk verzorger 3. Geestelijk verzorger 4 denkt zelfs dat het gewoonweg niet leeft onder de moslims. ‘Ze zijn daar niet mee bezig en dan denk je daar ook niet aan.’ Imam 1 zegt dat weerstand tegen testen vanuit de moslimbevolking voornamelijk komt doordat mensen eigenlijk niks snappen van de islam. ‘Doordat mensen niet inzien dat in de islam geluk en gezondheid belangrijk zijn, maken ze verkeerde beslissingen.’ Moslimtheoloog 1 en theoloog 3 denken evenals geestelijk verzorger 1, dat de voornaamste argumenten van mensen tegen preconceptioneel testen zullen voortkomen uit onwetendheid over de eigen religie. ‘Mensen zullen vaak zeggen dat het niet uit maakt wat voor kind ze krijgen omdat alles van God komt en het daarom goed zit.’ Imam 2 denkt langs dezelfde lijn. Hij zegt dat vooral de traditie van mensen hen ervan weerhoudt om te testen. ‘Het is heel gewoon om te trouwen binnen de familie en op Allah te vertrouwen dat het wel goed komt met het krijgen van kinderen’, zegt hij. Mensen zijn hierdoor niet bezig met verder te kijken naar oplossingen. Ook moslimtheoloog 4 denkt dat argumenten tegen testen voornamelijk voortkomen uit traditionele patronen. Mensen zijn gewend aan de manier waarop er tot nu toe met de hele kwestie wordt omgegaan en stellen daar geen vragen over. Geestelijk verzorger 2 zegt iets soortgelijks. Zij denkt dat moslims er bij voorbaat al niet toe bereid zijn om over mogelijke testen voor de zwangerschap na te denken. Een argument hiervoor is volgens de geestelijk verzorger dat veel moslims geloven dat alleen God weet wat voor kind je krijgt. ‘Ze willen het denkwerk eigenlijk helemaal overslaan en er niks mee te maken hebben’, zo denkt zij. Ook moslimtheoloog 3 geeft aan dat mensen denken dat alles afkomstig is van God en dat zij zich daar dan bij neerleggen. Hierdoor wordt niet altijd verder nagedacht zegt de theoloog. Ook worden andere geluiden, die afwijken van wat men gelooft, niet gehoord. Mensen willen volgens de theoloog niet tegen de wil van God ingaan, en zoeken daarom zelf ook niet naar kennis. Volgens hem is dit een wijdverbreide houding onder de moslimbevolking en is gebrek aan kennis eigenlijk het grootste obstakel wanneer we praten over de moslims die wellicht geen preconceptionele test wensen te ondergaan. Ook gebrek aan inzicht over de hele zaak speelt volgens de theoloog een rol. Geestelijk verzorger 2 is het hier mee eens. Zij denkt dat het voor vrouwen die de Nederlandse taal niet machtig zijn, of analfabeet zijn, een ingewikkeld verhaal is. De geestelijk verzorger legt uit: ‘Ze worden wellicht namelijk geconfronteerd met een ingewikkelde test, met allerlei vakjargon erin wat ze moeilijk kunnen doorgronden, dan kan ik me voorstellen dat ze bij voorbaat ‘nee’ zeggen. En de islam is dan eventjes houvast, zo van: ohja, het mag niet van de islam. Dat wordt dan als een soort pantser gebruikt’, zo besluit geestelijk verzorger 2. In paragraaf 4.5.4 en paragraaf 5.5.5 zal nog iets uitgebreider worden ingegaan op de vraag of de respondenten denken dat moslims veel gebruik zullen maken van de mogelijkheid een preconceptionele test te ondergaan. Ook hier zullen dus nog enkele te verwachten argumenten voor en tegen aan bod komen. 4.3.6 Preconceptioneel versus prenataal testen De mogelijkheid om prenatale testen uit te voeren bestaat al langere tijd. Met de introducering van preconceptionele testen wordt de testperiode in feite naar voren gehaald, wat zorgt voor andere overwegingen die een paar moet maken en ook voor andere consequenties. Hoe zien de respondenten deze twee testen in verhouding tot elkaar? Geestelijk verzorger 1 heeft tijdens zijn werk mensen regelmatig informatie verschaft over prenatale testen. Zij krijgen dan te horen wat de mogelijkheden zijn op dat gebied en wat de eventuele consequenties zijn. De geestelijke verzorger heeft er tijdens zijn werk in het ziekenhuis dan ook regelmatig vragen over gehad. Volgens geestelijk verzorger 1 wordt er ‘best veel’ gebruik 62 gemaakt van deze testen door moslims. Geestelijk verzorger 2 heeft tweemaal vragen gehad over prenataal testen. De geestelijke verzorger weet ook te vertellen dat er überhaupt wel veel vragen over worden gesteld op de daarvoor bestemde afdelingen. Of er ook daadwerkelijk veel prenatale testen worden uitgevoerd bij moslims kan hij niet zeggen. Ook geestelijk verzorger 3 heeft hier geen zicht op. Af en toe krijgt de geestelijke verzorger wel vragen of het is toegestaan binnen de islam om deze vorm van testen te ondergaan. Volgens hem is dit noch verboden nog aan te bevelen vanuit de islam, hij adviseert de mensen daar dan ook zelf een beslissing over te nemen. Volgens geestelijk verzorger 1 worden er al veel prenatale tests door moslims uitgevoerd. De geestelijke verzorger zegt dat dit het gevolg is van goede voorlichting. Preconceptionele testen zouden volgens de geestelijke verzorger ook meer gebruikt worden als hier meer duidelijke informatie over wordt verschaft. Geestelijk verzorger 2 denkt dat met meer voorlichting er meer interesse zal uitgaan naar preconceptioneel onderzoek dan naar prentaal onderzoek. Dit omdat er dan nog geen sprake is van leven in de buik van de moeder. Mensen kunnen dan meer met de uitslagen, ze kunnen daar van te voren plannen op baseren. Geestelijk verzorger 3 denkt dat prenatale testen meer gebruikt worden en gebruikt zullen worden omdat deze op grotere schaal worden aangeboden door artsen. Volgens de geestelijke verzorger heeft het er dus vooral mee te maken waar mensen van op de hoogte zijn. Omdat prenatale testen bekender zijn worden deze dan ook meer ondergaan. Ook geestelijk verzorger 4 denkt dat er meer gebruik gemaakt zal worden van prenatale testen omdat volgens de geestelijk verzorger mensen pas bezig zijn met zwangerschap kwesties als ze al zwanger zijn. De drie imams die zijn geïnterviewd maken in hun betoog geen verschil tussen prenataal en preconceptioneel testen. Ze legden er de nadruk op dat testen ter bevordering van de gezondheid van de mens, in dit geval het ongeboren kind, alleen maar aangemoedigd kunnen worden vanuit de islam. We moeten echter benadrukken dat wij tijdens deze interviews niet diep ingegaan zijn op wat prenataal testen precies behelst en wat eventuele gevolgen zijn, omdat dit ons voor de imams minder relevant leek. Ook de moslimtheologen maken geen duidelijk onderscheid tussen prenatale of preconceptionele testen. Zij spraken vaak over genetische testen in het algemeen. In de meeste gevallen is hen echter wel gewezen op de verschillen en is hen gevraagd wat zij daar van vinden. Moslimtheoloog 3 antwoordt op de vraag of hij denkt dat moslims liever een prenatale of een preconceptionele test zouden willen ondergaan: ‘Ik kan niet zeggen wat moeilijk of makkelijk zal worden gevonden, dat hangt af van de persoon zelf. Sommige vinden: nou dat moeten we wel doen (een preconceptionele test). Dat willen we weten. En anderen zeggen: wat is gebeurd is gebeurd. Dat moet ik sowieso dragen, ik wil het niet weten wat er zou komen.’ De theoloog voegt daar nog aan toe: ‘Maar ik denk dat mensen ook voor het huwelijk gewoon snel naar de arts gaan.’ Ook theoloog 4 weet niet zeker welke keuze door moslims makkelijker zal worden gevonden: ‘Het hangt van zoveel factoren af, daar kan ik echt niks over zeggen. Het is een individuele keuze, en het hangt er ook van af wat voor handicap een kind mogelijk krijgt.’ Moslimtheoloog 1 wijst op het feit dat wanneer men een prenatale test ondergaat en het kind aangedaan blijkt te zijn, er eventueel over abortus nagedacht zou kunnen worden. Hierover zegt hij: ‘Kijk, abortus binnen de islamitische traditie is wel zeer omstreden, en bijna onmogelijk te doen na 120 dagen. Dat maakt allemaal een verschil.’ Theoloog 1 denkt dat preconceptionele tests ten opzichte van prenatale tests de ‘schade voor mensen kunnen beperken’, omdat zij bijvoorbeeld niet over een abortus hoeven na te denken. In deze zin zal het ‘de negatieve gevolgen van dit soort huwelijken (verwantschapshuwelijken) beperken.’ Theoloog 2 is het hier mee eens. Hij denkt dat de keuzes waar een paar voor komt te staan bij een preconceptionele test makkelijker zijn dan bij een prenatale test. 63 De moslimtheologen kregen allemaal geen vragen over prenataal testen behalve theoloog 3 die werkzaam is geweest in het ziekenhuis. Daar heeft hij vaak een gesprek moeten voeren met patiënten over prenataal onderzoek, de uitkomsten daarvan en de eventuele maatregelen die mensen binnen het kader van de islam kunnen nemen. De theoloog ziet geen enkel bezwaar tegen prenatale testen. 4.3.7 Preconceptioneel testen in het buitenland Om een beeld te krijgen van in hoeverre het onderwerp ‘preconceptioneel testen’ tegenwoordig speelt in de islamitische wereld is de respondenten gevraagd of zij een idee hebben in hoeverre dit onderwerp in het buitenland bekend is. Turkije Imam 3 is ervan op de hoogte dat er preconceptionele tests plaats vinden in Turkije. Wat voor tests dit precies zijn weet hij niet te vertellen. Geestelijk verzorger 5 is ook op de hoogte van het feit dat er in Turkije een vooronderzoek voor het huwelijk wordt verricht, maar ook hij weet niet wat het onderzoek precies inhoudt. Volgens geestelijk verzorger 2 gaat het om een bloedonderzoek dat wordt verricht voor het trouwen. Wat voor bloedonderzoek dit precies is kan de geestelijke verzorger ons echter ook niet vertellen. Moslimtheoloog 3 weet ook dat neven en nichten die met elkaar willen trouwen eerst naar het ziekenhuis worden gestuurd voor een bloedonderzoek. Dat er testen worden gedaan in Turkije is ook bij geestelijk verzorger 4 bekend, maar volgens hem leeft het niet echt onder de bevolking. Het schijnt volgens de geestelijke verzorger ook niet op elke locatie te gebeuren. Marokko, Egypte, Saoedi-Arabië en Jordanië Imam 2 weet te vertellen dat men in Marokko verplicht is een gezondheidsverklaring aan te vragen voordat men gaat trouwen. Dit is verplicht voor elk stel ongeacht of zij familie van elkaar zijn of niet. De imam weet echter niet of deze gezondheidsverklaring is gebaseerd op een daadwerkelijk onderzoek. Moslimtheoloog 1 vertelt dat er in Saoedi-Arabië en Jordanië preconceptionele testen bij verwante paren worden gedaan. Volgens moslimtheoloog 4 is er in Egypte nu sinds een aantal jaren een wet die voorschrijft dat je moet testen of je gezond bent voor je gaat trouwen. Volgens de theoloog is deze test voor iedereen en zijn het algemene testen die de gezondheid op verschillende aspecten controleren. Er is een discussie in Egypte gaande om de wet flexibeler te maken, vertelt de theoloog. Moslimtheoloog 5 zegt dat er sowieso veel discussie is over preconceptioneel testen in diverse landen. Moslimtheoloog 2 vertelt dat er ook in Turkije discussie plaatsvindt over preconceptionele testen. Geestelijk verzorger 3 weet niet of er testen in andere landen worden gedaan, maar kan zich niet voorstellen dat er landen zijn waar bezwaren zijn tegen dit soort testen. 4.3.8 Vragen gehad over preconceptioneel testen? Om een idee te krijgen in hoeverre het onderwerp ‘preconceptioneel testen’ speelt in Nederland, is de respondenten gevraagd of zij er wel eens vragen over hebben gehad. Volgens imam 1 komt het weinig voor dat mensen vragen stellen of ze tests mogen ondergaan voor het trouwen. Volgens deze imam staan mensen niet stil bij eventuele risico’s voor ze gaan trouwen. Hij zegt dat dit ook te wijten is aan hoe ontwikkeld mensen zijn. Imam 2 begint met de opmerking dat hem meestal slechts wordt gevraagd naar wat halal of haram is en dat hij geen vragen krijgt over medische kwesties. Daarvoor gaat men naar een dokter. Over preconceptioneel testen heeft hij dan ook nooit vragen gehad, voor zover hij zich kan herinneren. Ook imam 3 zegt dat mensen met name naar de huisarts gaan om dit soort vragen te bespreken. De imam 64 heeft zelf wel een paar keer vragen gehad over tests, ook toen hij nog werkzaam was in Turkije. Hij benadrukt hierbij wel dat het vrij uitzonderlijk is, en dat het niet vaak gebeurt. Volgens geestelijk verzorger 1 is preconceptioneel testen een vrij nieuw onderwerp. Hij heeft dan ook bijna geen vragen hierover gehad. Waar hij wel vragen over heeft gehad is vooronderzoek naar AIDS. Ook geestelijk verzorger 4 zegt dat het bijna niet voorkomt dat mensen hem benaderen met vragen over preconceptionele testen. Volgens de geestelijke verzorger leeft het niet onder de mensen, maar is er ook onvoldoende informatie over dit onderwerp. Geestelijk verzorger 2 heeft geen enkele vraag gehad over preconceptioneel testen. Dit geldt ook voor geestelijk verzorger 3, moslimtheoloog 3, moslimtheoloog 4 en moslimstheoloog 2. Deze laatste denkt evenals geestelijk verzorger 1 dat dit komt omdat het onderwerp nog te nieuw is. Geestelijk verzorger 5 heeft wel een vraag over preconceptioneel testen gehad. Het komt echter volgens de geestelijke verzorger inderdaad ook weinig voor. Het geval dat de geestelijke verzorger aanhaalt betreft ook een neef en nichthuwelijk waarbij het stel gewaarschuwd was na een eerste gehandicapt kind om bij een eventuele tweede zwangerschap van te voren een test te ondergaan. De geestelijke verzorger heeft het stel meningen van geleerden over vooronderzoek medegedeeld. Hij heeft hen verteld dat het vanuit de islam is toegestaan, zolang het noch lichamelijk, noch mentaal schadelijk is. Moslimtheoloog 1 heeft een keer een vraag gehad over preconceptioneel testen. Dit was binnen de familiesfeer. Er is toen gevraagd om advies door een verwant stel dat met elkaar wilde trouwen. De theoloog heeft toen aangeraden vooronderzoek te laten doen. Ook moslimtheoloog 5 heeft in het verleden wel eens vragen gehad over vooronderzoek, namelijk toen hij nog als imam actief was. Hij zegt hierover: ‘Mensen zijn dan bang doordat ze lezen over erfelijke ziekten en doordat ze verhalen horen. En soms gaan ze dan zoeken naar antwoorden vanuit de islam en dan komt men terecht bij de moskee’. 4.4 Voorlichting en het in de praktijk brengen van de test In deze paragraaf zal uiteengezet worden hoe de respondenten denken dat de doelgroep eventueel het beste voorgelicht kan worden. Welke middelen en methoden zijn hiervoor het meest geschikt? Alvorens zal echter eerst de vraag beantwoordt worden of er volgens de respondenten überhaupt meer voorlichting moet komen. Daarnaast komen ook andere ideeën van respondenten over hoe de test in de praktijk het beoogde doel het beste kan bereiken in deze paragraaf aan de orde. 4.4.1 Moet er meer voorlichting komen? Ten eerste is de respondenten gevraagd of zij vinden dat er momenteel genoeg voorlichting wordt gegeven over consanguïn huwen en preconceptioneel testen. Theoloog 1 antwoord op deze vraag: ‘Nee, dat denk ik niet. Maar dat is natuurlijk een persoonlijke indruk.’ Theoloog 1 verwijst naar een documentaire van de publieke omroep over het neef-nichthuwelijk. ‘Ze hadden voorbeelden van Turkije en voorbeelden van Nederland, die met elkaar gingen trouwen. Het voorbeeld van een van de moslims was een Koerd uit Turkije. Zij hebben hen gevraagd hierover. Ze weten helemaal niks’, zegt hij op indringende toon. ‘Zij zeggen kijk, God beslist over alles. Het is toch niet erg. Zoiets. Dus ze zijn duidelijk niet goed geïnformeerd, niet goed op de hoogte hierover.’ Theoloog 1 is dus duidelijk een voorstander van meer voorlichting op het gebied van consanguïniteit en preconceptioneel testen. Ook theoloog 3 is van mening dat er meer voorlichting moet komen, evenals geestelijk verzorger 1 en theoloog 5. Geestelijk verzorger 1: ‘Mensen zijn geneigd als ze goed geïnformeerd worden 65 een stap in die richting te gaan (richting het ondergaan van bepaalde testen). Ook al zijn het hele eenvoudig denkende, simplistische, moralistische moslims, of hoe je ze ook wil omschrijven. Ze hebben toch… eigen gezondheid is toch een belangrijk argument om zo een onderzoek te laten doen.’ Theoloog 5 vindt het een heel belangrijk onderwerp, waar meer aandacht voor moet komen: ‘Het moet ook behandeld worden en ter discussie gesteld worden binnen de moskeeën en bijvoorbeeld ook binnen de geestelijke verzorging en ook de media zelf.’ Ook theoloog 4 denkt dat het meer onder de aandacht gebracht moet worden. Hij zegt: ‘In Egypte hoor ik er veel meer over dan hier, er wordt hier niet veel over verteld. Er moet ook meer onderzoek komen. Consanguïn huwen komt voor omdat mensen vanuit hun traditie bepaalde dingen gewend zijn en daar dan geen vragen bij stellen. Daarom moet er meer voorlichting komen.’ Geestelijk verzorger 4 deelt deze mening. Het lijkt hem heel goed als mensen geïnformeerd worden over de mogelijkheid een preconceptionele test te ondergaan. ‘Dan kan men ook zelf de keuze maken. Als men wil dat dit onderzoek slaagt of zijn vruchten afwerpt, dan moet er meer voorlichting gegeven worden. Maar dan heb je er eigenlijk al voor gekozen dat dit heel belangrijk is, en dat is het volgens mij niet. Het leeft gewoon niet.’ 4.4.2 Geschikte voorlichtingsmethoden- en middelen. Hoewel niet iedereen het eens was over waar de nadruk op moet komen te liggen, was bijna iedere respondent het er in ieder geval over eens dat er meer voorlichting moet komen over consanguïniteit en preconceptioneel testen. Slechts één respondent was van mening dat het onderwerp niet belangrijk genoeg was om meer onder de aandacht te brengen. Op welke manier zou de voorlichting volgens de respondenten die hier wel een voorstander van waren het beste vorm kunnen worden gegeven? Samenwerking tussen medici en islamitische geleerden Op de vraag hoe de doelgroep het beste voorgelicht kan worden, antwoordt theoloog 1: ‘Ja, door seminars, door conferenties, workshops, bepaalde organisaties moeten ook een rol spelen, zoals bijvoorbeeld de GGZ.’ Organisaties als de GGZ kunnen volgens theoloog 1 onder andere een grote rol spelen, omdat conservatievere moslims vaak de neiging hebben om alleen te luisteren naar officiële standpunten. Over de GGZ zegt theoloog 1: ‘Als zij wel zeggen: het is gewoon zo, dan gaan ze het wel volgen. Dus ieder heeft zijn eigen autoriteit. Ook islamitische medische organisaties kunnen volgens theoloog 1 een grote rol spelen: ‘Hier kan je moeilijk overheen gaan. We praten over organisaties waarin honderden van de meest gezaghebbende geleerden bij elkaar komen. En niet alleen de religieuze geleerden, maar ook moslim exacte wetenschappers, die bij elkaar komen, elk jaar. Zij gaan allerlei vraagstukken behandelen en dan komen zij tot een conclusie.’ Theoloog 1 vervolgt: ‘Ik vind voor biomedische vraagstukken in het algemeen moet je op twee terreinen werken: medisch maar ook sociaal-maatschappelijk. Dus als wij bijvoorbeeld onderzoek gaan hebben, die heel veel zekerheid gaan geven, dan is het niet voldoende dat de moslims dat allemaal gaan nemen. Je moet ook een soort… Je moet de mensen heel bewust maken dat dit bestaat, dat dit hen kan helpen en dergelijke. Je hebt de sociale wetenschappers en de medici, de ene kan niet werken zonder de ander. Dus als wij het onderzoek hebben, het is nog niet het einde van het verhaal. Dan moeten we dat kunnen verspreiden onder de moslimgemeenschap.’ Theoloog 2 is het op dit punt eens met theoloog 1: ‘Het is nuttig om bepaalde dokters en wetenschappers die op dat gebied gespecialiseerd zijn, samen te brengen met theologen om te discussiëren. Dat gebeurt bijvoorbeeld in Turkije en andere islamitische landen’ legt hij uit. Ook theoloog 4 vindt het belangrijk dat medisch experts en islamitische geleerden de handen ineen slaan: ‘Het is de taak van leiders binnen de gemeenschap om te discussiëren met medisch experts. Als hier uit komt dat het alleen maar goed is voor de mensen om deze tests te doen, dan 66 moet dit vervolgens aan de mensen worden gepreekt. Artsen zouden bijvoorbeeld samen met moslimgeleerden moeten beslissen dat dit noodzakelijk is en dan de gemeenschap informeren. En er moet gewoon samenwerking komen tussen medisch experts en ‘ulama en fuqaha. Je moet op hoger gezag beginnen want die worden meer vertrouwd door de bevolking’, aldus theoloog 4. Theoloog 2 is het hier mee eens: ‘We kunnen misschien bepaalde bijeenkomsten organiseren en publicaties, en bij de media. Maar de enige voorwaarde is: het moet komen vanuit betrouwbare theologen, moslimtheologen. Anders kijken de moslims er niet naar.’ Ook het standpunt van imam 3 sluit goed aan op bovenstaande ideeën: ‘Wetenschappers moeten de mensen informeren. Er kan bijvoorbeeld een rapport gemaakt worden dat dan vertaald wordt en dat in de moskee uitgedeeld kan worden. Mensen moeten op alle fronten geïnformeerd worden. Middels brochures, televisie, radio, huisartsen.’ De rol van de imam Imam 2 vertelt: ‘In onze moskee hebben we een beleid dat er over alles gepraat kan worden. We werken vaak samen met de politie, dan bespreken we zaken met de moskeegangers, de politie kan ook komen spreken. We geven de GGD vaak de ruimte om te spreken, het ziekenfonds spraken we over. Elke organisatie is welkom. Natuurlijk willen we wel weten waar het over gaat en wat de bedoeling is. En dan kunnen we samenwerken om de mensen in te lichten.’ Moslimarts 1 denkt ook dat de moskee een belangrijke rol kan spelen: ‘Bijvoorbeeld bij ons in de moskee worden heel veel van die voorlichtingsavonden georganiseerd, dat mensen over bepaalde medische onderwerpen geïnformeerd worden en daar gaan ook best wel heel veel vrouwen naar toe. Dus ik denk, dat als er bijvoorbeeld in verschillende moskeeën een voorlichtingsmiddag wordt georganiseerd, dat mensen dan in ieder geval wel weten dat zoiets als dit bestaat. En dat daarnaast nog een imam daarover iets vertelt ofzo.’ Theoloog 5 noemt ook de rol van de imam: ‘Ik denk dat imams hierbij een hele belangrijke rol spelen. Veel gelovigen bezoeken de moskeeën. De imam kan er daar in algemene zin iets over zeggen. En ook bijvoorbeeld bij de islamitische media. En ook op basis van.. bijvoorbeeld door bepaalde scripties te laten maken op wetenschappelijk niveau, hier op de VU, of in Leiden, of ja…’ Ook imam 3 denkt dat als de imam op dit soort zaken geattendeerd wordt, het in de moskee behandeld zou kunnen worden, evenals theoloog 1: ‘Imams moeten ook hier iets doen, en brochures bijvoorbeeld naar de moskee sturen en naar verenigingen met moslimleden en dergelijke. Dat zou allemaal helpen. Discussie op televisie, radio, de kranten. Dit gaat allemaal helpen.’ Geestelijk verzorger 2 twijfelt aan het belang van de rol van de imam: ‘Ja, misschien kan een imam tijdens een vrijdaggebed, tijdens een preek of in zijn preek dit even de revue laten passeren, maar daarmee zal hij vooral mannen bereiken en niet de vrouwen. En of dit nou echt iets is voor in de moskee? Ja opzich niet verkeerd, maar ik denk dat de uitgesproken plek gewoon weer de poli is, waar zo een echtpaar voor het eerst terecht komt. Ik denk dat zulke informatie toch via officiële instanties moet gaan. Ja.. of misschien afhankelijk van de aanpak van de imam, dat hij het dus inderdaad verwerkt in een van zijn preken. Maar of dat echt effect zal hebben dat weet ik niet. Ik bedoel een preek. Tja, met één bloem heb je nog geen lente hè? Er zal op structurele basis iets moeten gebeuren wil je dit echt levensvatbaar maken.’ Theoloog 1 is ook niet zeker van hoe groot de rol van de imam zou kunnen zijn in de informatieoverdracht over dit onderwerp: ‘Je hebt moslims die niet zo zeer iets voelen voor imams. Die vinden dat imams laagopgeleid zijn en ze kunnen geen autoriteit voor die mensen zijn.’ Communicatie Op de vraag over hoe mensen het beste ingelicht kunnen worden antwoordt geestelijk verzorger 1: ‘Daar zou ik zelf ook eens goed over na moeten denken en de hele zaak eens goed voor ogen nemen. Ik zou analyseren wat de tegenargumentatie is en wat voor waarde dat heeft. En daarop 67 zou ik mijn methode baseren, om mensen met vertrouwen mijn advies te laten aanvaarden. Het zal dus omringd moeten worden met behoorlijk wat informatie, met overtuigingskracht. Mensen moeten op een spreekuur daarvan goed op de hoogte gesteld worden. Je moet heel goed aan je argumentatie denken, aan je informatieproces, je inleiding tot, in wat voor sfeer vindt dat gesprek plaats, enzovoorts, enzovoorts. Het moet echt op vertrouwen gebaseerd zijn. Je moet beginnen met vertrouwen te kweken. En je moet heel goed aangeven waarom het gesprek plaatsvindt, en welke kant het zou kunnen opgaan. Dus het kost tijd, het is een behoorlijke investering zo een preconceptioneel gesprek.’ Wat betreft de informatieoverdracht naar de doelgroep toe, benadrukt geestelijk verzorger 1 het belang van de volgende vragen: - Hoe gaan mensen om met informatie en kennisoverdracht? - Wat is hun houding ten opzichte van deskundigen? Het is volgens geestelijk verzorger 1 belangrijk dat wanneer vanuit dit onderzoek naar de praktijk vertaald wordt, er ook met dergelijke vragen rekening wordt gehouden. Hij legt uit: ‘De leerhouding is erg centraal in het aannemen van moderne informatie uit de medische wetenschap. Dus zo een consulterend gesprek, dat is een hele communicatiestrategie. Het is daarop gebaseerd volgens mij. Dus een communicatiestrategie gericht op moslims is belangrijk. En dat zou eigenlijk goed verkend moeten worden: argumenten waar je mee aan kan komen, die vertrouwen wekken. Dus je begint vanuit de islam, en de eigen cultuur, met argumenten. Dan heb je een basis van vertrouwen. En dan ga je verder met: als moslims staan we open voor wetenschappelijke initiatieven en ontwikkelingen, enzovoorts.’ Theoloog 5 zegt over de informatievoorziening: ‘De promotie moet zo aangepakt worden, dat het onderwerp van gezondheid in de islam centraal staat. Dus bijvoorbeeld hoe kunnen wij het voorkomen dat wij niet in de problemen zouden komen met onze gezondheid?’ Moslimarts 1 voegt daar aan toe: ‘Mensen moeten goed weten wat een bepaald percentage betekent voor hen. Wat betekent zeven procent kans? Dat zijn toch maar getallen, en dat maakt het wel moeilijk. Ik vind dat het medisch heel goed uitgelegd moet worden. Maar daar zullen speciale consulten voor zijn, denk ik.’ Mentale ontwikkeling bij moslims Geestelijk verzorger 2 is van mening dat er een soort mentale ontwikkeling moet komen bij moslims: ‘Op het moment dat wij goed Nederlands sprekende moeders voor ons krijgen, die in samenspraak en overleg met hun echtgenoten tot een weloverwogen beslissing kunnen komen, zullen deze tests toegankelijker worden en zullen deze tests zich verder ontwikkelen. Het gaat ook om hoe zij in het leven staan als het gaat om het maken van keuzes waarbij bijvoorbeeld de mening van een imam te pas moet komen, of een theoloog. Dan zie je dat moslims hun eigen verstand en gevoel uit willen sluiten. Dus u zegt het en wij voeren het uit. Die mentaliteit, als dat blijft bestaan, dan kunnen mensen zich ongemakkelijk voelen als zo een test wordt aangeboden. Want dan moeten ze naar een imam gaan, en moeten ze eigenlijk hun lot in de handen van zo een imam leggen, terwijl ze dit stiekem niet helemaal vertrouwen. U zegt en wij draaien, die schijn is er wel, maar diep van binnen vindt een moslim het denk ik moeilijk om het eigen lot in de handen van zo een persoon te leggen. Als individu moet je kunnen zeggen: ik neem nu de beslissing, nadat ik mij heb laten informeren en adviseren over de zaken die hierbij horen. Ik ga de keuzes maken: wil ik deze test wel laten verrichten ja of nee? En als ik zoiets wil laten testen, ga ik dan iets doen met de uitslag?’ Politiek gevoelig 68 Imam 3 kaart de politieke gevoeligheid van het onderwerp aan: ‘In Turkije wordt echt een soort propaganda gemaakt dat het familiehuwelijk echt gevaarlijk is, en dat je het niet moet doen. Dat heeft echt een averechts effect op mensen, omdat er heel veel mensen zijn die met hun neef of nicht getrouwd zijn. En die hebben misschien geen ongezonde kinderen in de familie. Het werkt averechts. Je moet wel even vertellen wat de risico’s zijn, wat de consequenties zijn: mensen goed informeren. Maar niet echt van: ja, het is verboden of slecht. Er moet echt heel neutraal en duidelijk verteld worden.’ Ook theoloog 1 wil graag benadrukken: ‘Een emotionele aanpak voor dit soort onderwerpen is altijd schadelijk voor het hele debat. We moeten ons altijd baseren op dat wat wetenschappelijk bewezen is.’ Geestelijk verzorger 4 voorziet een probleem in de politieke sfeer in Nederland: ‘Dit is in principe een goed onderzoek, en dat juichen we alleen maar toe. Maar de politiek verziekt dit goede onderzoek alleen maar. Want mensen gaan zeggen: ze hebben geen respect voor mijn mening en voor mijn geloof en mijn cultuur. Ze denken dat we achterlijk zijn. Als mensen dat denken gaan ze afstand nemen van het onderzoek en willen ze er niks meer mee te maken hebben’, denkt geestelijk verzorger 4. 4.4.3 Verplicht stellen of vrijwillig? Naast ideeën over geschikte manieren van voorlichten, hadden de respondenten over het algemeen ook een duidelijke mening over hoe de test in de praktijk gebracht kan worden. Moet de test bijvoorbeeld verplicht gesteld worden, of moet deelname vrijwillig zijn? Geestelijk verzorger 5 zegt stellig: ‘Als er straks een minister komt die zegt: alle allochtonen moeten dit doen. Nou dan ben ik als persoon wel tegen. Het moet aan de ouders zelf overgelaten worden, als zij graag willen dat vooraf onderzoek wordt gedaan, nou dat is goed. Religieus geen probleem, als zij ook kunnen zeggen: nou, we doen het niet, ook geen probleem. Religieus dan hè.’ Theoloog 1 sluit zich hier in eerste instantie bij aan: ‘Laat de mensen zelf eigen keuzes doen. Het beste wat wij kunnen doen is de mensen bewust maken van de risico’s die zij nemen. Je moet investeren in het vertrouwen van de mensen zelf. Dat mensen zich gaan gedragen als verantwoordelijke personen, die hun verantwoordelijkheid serieus nemen, dáár kunnen wij iets aan doen. Maar verder niet vind ik. We kunnen niet tegen hen zeggen: dat mag, en dat mag niet.’ Over de praktische kanten van het aanbieden van een preconceptionele test zegt theoloog 1: ‘Voor de overheid is het moeilijk, omdat het geld kost. Als er kinderen met beperkingen komen, dan hebben zij een medische behandeling nodig. Dus voor de overheid is het interessant als de mensen het helemaal niet meer doen. Dus ik vind: voor ethische kwesties kan je geen wetten maken die zeggen dat iets verboden is. Het maximale wat we kunnen bereiken mijns inziens, is dat je koppels gaat verplichten om dit soort onderzoek te doen. Maar meer niet. En ik zou zeggen: je gaat het verplichten? Dan moet je het ook vergoeden. Je gaat het aanbevelen, oké laat de mensen het zelf betalen.’ Theoloog 3 zou het preconceptionele onderzoek inderdaad verplicht willen stellen. Op de vraag of dit praktisch gezien haalbaar is, antwoordt hij: ‘Ja, maar wat wil de overheid? De overheid is toch een zorgstaat en dan moet ‘ie ook betalen voor preventieve maatregelen. Daar gaat het om denk ik. En als je iets wil bereiken, daarvoor moet je ook betalen. En ja, dat is dan eigenlijk weer een verplichting van de overheid.’ Over de ethische kant van dit verhaal zegt hij: ‘Kijk, als je zegt: je bent getrouwd maar het zou voor jou goed zijn als je van te voren weet welke risico’s daaraan verbonden zijn. Als een persoon zelf zegt: dat wil ik niet weten, ja dan is dat misschien ook een recht. Maar daarom vind ik ook een maatregel zoals bijvoorbeeld in Turkije, waar ze voordat ze gaan trouwen eerst getest worden, dat is ook een maatregel, en dat vind ik eigenlijk ook goed. Als zoiets wordt ingesteld, dan denken mensen van te voren, voordat ze elkaar lief worden 69 enzovoorts. Als je dat niet van te voren bekend maakt, dan gaan mensen anders naar elkaar kijken en misschien ook lief hebben enzo, want dan interesseert het hen niet welke wet dat verbiedt en niet verbiedt. Maar dat is dus afhankelijk inderdaad van de maatregelen die de staat zelf in werking heeft gesteld eerder. Dus ja, waar begint de taak van de staat? Dus het is moeilijk waar de grens ligt. Maar het zou in elk geval sterk aangeraden moeten worden. In elk geval moeten mensen op de hoogte gesteld worden, van: misschien zit er een gevaar’, zo relativeert theoloog 3 zijn eerder ingenomen standpunt.’ 4.4.4 Zullen moslims veel gebruik maken van de test? Imam 3 denkt in eerste instantie dat er misschien niet veel gebruik gemaakt zal worden van de mogelijkheid een preconceptionele test te ondergaan. Maar hij denkt wel dat als mensen middels een campagne goed over de risico’s en consequenties worden geïnformeerd, en niet over de test opzich, zij er misschien wel gebruik van zullen maken. Als zij goed weten wat de risico’s zijn, zal zeker de generatie die hier geboren en getogen is, van de mogelijkheid gebruik maken.’ Theoloog 3 geeft een soortgelijk antwoord op de vraag of er veel moslims gebruik zullen maken van een preconceptionele test: ‘Als ze bewust worden van het nut daarvan, dan zullen ze er denk ik wel gebruik van gaan maken. Ik denk dat er wel behoefte aan is. En kijk, als mensen een paar keer naar een ziekenhuis zijn gegaan en worden behandeld (een preconceptionele test ondergaan), dan vertellen ze dat door. Zo van: kijk ik ben hier heen gegaan, en heb dit en dat gehoord. Dan doet de buurvrouw dat ook. Mensen luisteren veel naar elkaar. Dan zijn ze op de hoogte van de mogelijkheden enzo.’ Imam 3 zegt hierover: ‘Mensen weten het wel, dat wanneer je met iemand van je familie trouwt je misschien ongezonde kinderen krijgt. Dat weten ze wel. Maar de échte risico’s, dus ‘uit onderzoek blijkt hè’, dat weten ze niet. Ze weten niet het fijne van het risico. Het ligt er eigenlijk aan hoe alwetend mensen zijn. Als mensen op de hoogte zijn van de gunsten ervan, dan zal er wel gebruik van gemaakt worden. Mensen moeten goed op de hoogte gebracht worden door middel van voorlichting. Als zij het nut ervan in zien, dan zullen ze er misschien wel gebruik van maken. Er zijn nog te veel mensen die hiervan niet op de hoogte zijn.’ Geestelijk verzorger 3 is het hier mee eens. Hij zegt: ‘Ik denk dat er gewoon een goede voorlichting moet komen. Ik denk dat als het meteen aan de mensen vraagt dat ze dan zeggen: nou nee, ik vertrouw op God, en dan zullen ze niet doen. Maar als je goede voorlichting geeft dan zullen ze het wel doen. De voorlichting is het belangrijkst. Als er voorlichting komt en we gaan zeggen van jongens kom op daar lopen jullie risico, dan zal ik het nooit doen’ (een neef-nichthuwelijk sluiten). Geestelijk verzorger 2 is van mening dat de ontwikkeling van moslims verder zal moeten groeien voordat zij er veel gebruik van zullen maken: ‘En daarmee bedoel ik: hoe hoger het sociale niveau van mensen. Dus meer opgeleide mensen, die de taal goed spreken. En dan misschien nog steeds wel in een sociaal netwerk van ouders, broers, zussen enzo, maar niet meer zo afhankelijk. Dat ze toch de vrijheid voelen om zich als individu te kunnen bewegen op deze wereld, dan zal het inderdaad denk ik toenemen. Maar nu, nee, niet veel. Kijk, ik heb hier (als geestelijk verzorger in het UMC) echt heel vaak te maken met moeders die bijvoorbeeld uit Turkije of Marokko als bruid zijn gehaald, die de taal niet machtig zijn, en dan zijn ze ook nog eens het nichtje van de bruidegom. Dan krijgen ze te horen van zo een test, weten ze niet waar het over gaat. En als de man een keertje leest: wat is dat? Oh, is dat het? Dóen we niet, mag niet van islam. De man beslist, en de vrouw weet dan eigenlijk nergens van, en begrijpt ook niks van wat er is gebeurd, en daar blijft het bij. Dan bereik je natuurlijk die doelgroep niet, op deze manier. Het vraagt dus tijd, helaas, tijd.’ Volgens geestelijk verzorger 5 hangt het af van de intentie van mensen of er veel gebruik zal worden gemaakt van een preconceptionele test: ‘Wat is je verwachting van zo een test of 70 mogelijkheid? Als het paar denkt: nou weet je wat we gaan doen, we gaan even laten onderzoeken want het is niet erg, het is beter dan als echt de conceptie heeft plaatsgevonden. Als dat de beweegredenen zouden zijn, dan denk ik dat heel veel mensen er zeker gebruik van zullen maken, vooraf. Maar hoe ingrijpend is dat onderzoek? Dat weet ik niet, de hele testperiode. Als er te veel wordt gevraagd van de familie, dan denk ik dat er niet zoveel mensen zullen komen. Als het echt iets makkelijks is, van één dag, of twee keer per jaar te komen, dan denk ik misschien minder ingrijpend, dan kunnen mensen zeker gebruik maken. Ik verwacht vanuit mijn ervaring ook dat het invloed zal hebben of mensen het wel willen weten, of dat het misschien mogelijk meer problemen… Voor veel paren kan het zo zijn dat ze denken: liever niet weten dan zo een onderzoek te gaan doen. Dat zal een belemmerende factor zijn. En wat ook nog belangrijk is, bij man- en vrouwverhoudingen, als een paar zo een onderzoek gaat doen, blijft het als ik het goed heb bij bloedonderzoek. Door wie wordt dat gedaan? Als een vrouw wil, nou ik wil bij een vrouwelijke arts, dan moet die mogelijkheid ook aangeboden worden. Dat speelt ook een grote rol. Heel veel mensen gaan ook niet prenataal onderzoek doen omdat ze denken: als ik het vraag krijg ik het toch niet, dus liever thuis blijven.’ Imam 2 kan niet zeggen of er veel of weinig gebruik van gemaakt zal worden. Wel zegt hij: ‘Bij ons in de traditie is het heel gewoon om te trouwen met familieleden en dan vertrouwt men op God dat het wel goed komt. Wij zien het niet om ons heen (kinderen met een beperking), dus ze kunnen wel zeggen we doen onderzoek en daar komt uit dat… maar wij zien het niet om ons heen. Want wij kijken en leven in de wereld en zien het niet om ons heen. Zoals ik al zei kom ik uit een dorp waar iedereen met elkaar getrouwd is en ik zie er geen één. Ik ben zelf 65 jaar en heb veel gezien maar dat niet. Ze zijn allemaal gezond, boeren, werken, zien er goed uit. Dus mensen zijn er niet mee bezig. Het is daarom heel moeilijk om te zeggen hoeveel procent van de mensen wel of niet mee zullen doen. Maar als mensen (professionals) op de hoogte zijn van de risico’s voor de doelgroep, dan moeten ze de informatie verzamelen en mededelen. Mensen zullen dan misschien ook wel de tests gaan doen.’ Geestelijk verzorger 1 denkt dat mensen uiteindelijk inderdaad wel gebruik zullen maken van preconceptionele tests: ‘Ik heb gezien dat mensen merendeels ertoe geneigd zijn om erin mee te gaan. Ze willen het eigenlijk weten. In het begin zijn ze echt bang om te weten, zoals iedereen bang is een diagnose te weten dat hij bijvoorbeeld ongeneeslijk ziek is. Het is heel pijnlijk om te horen natuurlijk, dat jouw kind gehandicapt ter wereld komt. Soms ontkent men het helemaal en wil men het ook niet weten. Dat is gewoon de houding van de mensen zelf, maar die mensen zijn nog te veroveren voor dit onderzoek, al is daar dus veel overtuigingskracht voor nodig. Maar als je het goed onderbouwd neerzet, dan zeg je: nou, wij kunnen zo een wetenschappelijk onderzoek als moslims juist waarderen. Dat moeten we kunnen waarderen, dat is onze essentiële levenshouding, ten opzichte van wetenschap enzovoorts.’ Of er veel gebruik zal worden gemaakt van preconceptionele tests, hangt ook volgens geestelijk verzorger 4 voor een groot deel af van de aanpak: ‘Hoe biedt je het aan, hoe maak je het duidelijk? Ik vraag me af: wat verwacht men? Hoeveel procent van de islamitische bevolking wil men bereiken? En als ik ga kijken naar algemeen hoe betrokken onze moslims hier dingen volgen in Nederland dan denk ik dat het percentage niet zo hoog zal zijn, omdat mensen hier niet mee bezig zijn. Maar ik denk dat als je het op een goede manier aanpakt en bijvoorbeeld al van begin af aan bij de huisarts bijvoorbeeld implementeert en bij de geboorte van mensen al dingen in databases gaat zetten dan is dat wel goed. Ik weet niet of het kan dat je bij de geboorte al DNA afneemt en of je dat dan kan opslaan. Dan hoef je niet bij het huwelijk nog bloed af te gaan nemen en onderzoeken te gaan doen, omdat het dan al bekend is. Als men dan gaat trouwen is van beiden al duidelijk wat voor DNA ze hebben.’ 71 5. Onderzoeksbevindingen onderzoeksgroep 2 In dit hoofdstuk komen de onderzoeksbevindingen van onderzoeksgroep 2 aan de orde. Onderzoeksgroep 2 bestaat uit slechts twee moslimartsen die wij hebben gesproken om meer informatie vanuit de medische praktijk te verkrijgen. De verzamelde data binnen onderzoeksgroep 2 is op dezelfde wijze gesorteerd en gecodeerd als de data die is verzameld binnen onderzoeksgroep 1, maar de onderverdeling van het hoofdstuk komt niet geheel overeen met die van hoofdstuk 4. Dit heeft te maken met het feit dat de artsen over sommige onderwerpen die bij onderzoeksgroep 1 besproken zijn, niets gezegd hebben. De moslimartsen benaderen het vraagstuk doorgaans op een andere manier dan de islamitisch theologen, imams en moslim geestelijk verzorgers omdat zij in principe geen specifieke islamkennis hebben, of daar in ieder geval niet voor zijn opgeleid. Om deze reden zal wat betreft sommige onderwerpen in dit hoofdstuk de data minder uitgebreid zijn. Een islamitisch theoloog heeft nu eenmaal meer te vertellen over wat er precies in de Koran en de hadiths staat over bijvoorbeeld het huwelijk en het krijgen van kinderen dan een arts. 5.1 Consanguïniteit Ook aan de twee geïnterviewde artsen is gevraagd of zij reeds bekend waren met het begrip consanguïniteit. Dit bleek inderdaad het geval te zijn. Moslimarts 1: ‘Ja, dat kende ik wel. Dat begrip gebruiken we vaak, ook als we bijvoorbeeld paren met subfertiliteit of infertiliteitproblemen in de praktijk krijgen. Het eerste wat we dan vragen is of ze consanguïn zijn.’ Deze laatste arts denkt ook dat het wel iets is wat speelt: ‘Ja het speelt wel. Zeker. En mensen weten het ook. Dat als ze bijvoorbeeld zijn getrouwd en ze krijgen geen kinderen, of ze krijgen een afwijkend kind, dan weten ze ook wel dat het daarmee te maken kan hebben. Dan weten ze: we hebben er zelf voor gekozen en dat is een risico.’ 5.1.1 Persoonlijke meningen over het consanguïne huwelijk Moslimarts 1 neemt een vrij neutrale positie in ten opzichte van de vraag wat zij persoonlijk van een neef-nichthuwelijk vindt: ‘Waarom het eventueel een nadeel kan zijn is natuurlijk wel dat het gewoon een feit is dat bij neef-nichtparen erfelijke afwijkingen iets meer voorkomen, maar dat is een risico dat je neemt. Dat weet je, maar mensen worden gewoon verliefd op elkaar en trouwen met elkaar, dat kan je niet voorkomen. En als God zegt dat het mag, dan zie ik ook geen reden waarom ze dat niet zouden doen, al is het natuurlijk wel een nadeel dat er erfelijke ziektes voor kunnen komen.’ Ook moslimarts 2 blijft neutraal: ‘Als mensen echt met elkaar kunnen opschieten vind ik het geen probleem. Er ontstaan wel vaak familieproblemen door, maar in principe vind ik het niet erg. Het moet gewoon kunnen, ik zie er geen bezwaar tegen, Niet dat ik het zou doen maar… Ook benadrukt hij nog dat je vanuit de islam wordt geacht om als partners eerlijk tegenover elkaar te zijn. ‘Je moet bijvoorbeeld ook eerlijk zijn over bepaalde ziektes die je hebt.’ 5.1.2 Consanguïniteit in de praktijk Op de vraag of moslimarts 2 nog veel neef- en nichthuwelijken in zijn omgeving tegen komt, antwoordt hij: ‘Tegenwoordig niet zo veel meer. Vroeger zag je dat wel en hoorde je dat heel vaak maar nu niet meer. Ik zie wel een daling, ook in Marokko. Ook als ik naar mijn eigen familie kijk dan zie ik minder neef-nichthuwelijken plaatsvinden.’ De arts denkt hier wel een verklaring voor te kunnen geven: ‘Vroeger was het meer dat mensen in bepaalde gemeenschappen leefden en dan gaf trouwen met je eigen familie ook meer zekerheid en vertrouwen. Maar nu is het meer een beetje het stadsleven en het vertrouwen is een beetje gegroeid in mensen buiten de eigen familie. Mensen hebben een groter netwerk.’ 72 Moslimarts 1 is van mening dat het afneemt omdat er steeds meer op wordt gelet: ‘Ook in mijn eigen familie weet ik dat een van de neven wilde trouwen met zijn nicht, en zijn moeder heeft dat tegengehouden, van nou om deze redenen kan ik dat niet aanraden. En alleen daarom is het ook niet doorgegaan. Voornamelijk om de medische redenen. Niet dat er erfelijke ziektes speelden, maar de kans dat een neef-nichthuwelijk toch meer… Het komt wel voor dat mensen er toch meer bewust van worden. En dat ouders goede adviezen aan hun kinderen geven.’ 5.1.3 Vragen over het consanguïne huwelijk Krijgt moslimarts 1 weleens vragen over consanguïniteit? Zij antwoordt: ‘Nee, dat heb ik niet zo. Met familie hebben we soms wel van die gesprekken van is dat wel zo.. en.. algemene gesprekken. Maar ik krijg er over de telefoon ofzo nooit vragen over, maar tot nu toe heb ik ook alleen maar in een witte wijk gewerkt en daar kwam het niet echt voor.’ 5.2 Preconceptioneel testen Aan de artsen is evenals aan de respondenten uit onderzoeksgroep 1, gevraagd hoe zij persoonlijk tegenover preconceptioneel testen staan, hoe zij denken dat er vanuit de islam over gedacht kan worden en welke ethische aspecten deze test met zich meebrengt. Ook is hen gevraagd of zij weten of er in het buitenland preconceptionele tests worden uitgevoerd en of zij er zelf wel eens vragen over hebben gehad. De antwoorden op deze vragen zullen hieronder uiteengezet worden. 5.2.1 Persoonlijke mening preconceptioneel testen Moslimarts 1 kent vanuit haar werk als huisarts verschillende vormen van vooronderzoek die tegenwoordig in ziekenhuizen worden uitgevoerd. Zij geeft ook aan dat het een gebied is dat enorm in ontwikkeling is. Wanneer wordt gevraagd naar haar persoonlijke mening over preconceptioneel testen antwoordt zij: ‘Ik denk niet dat het een heel groot probleem zou zijn om dat te doen voor het huwelijk. Ik denk dat het ook goed is om dat te doen.’ Ook moslimarts 2 is op de hoogte van preconceptioneel testen. De arts is het meest bekend met testen die worden aangeboden aan stellen waarvan bekend is dat er een aandoening in de familie voorkomt. De arts vindt het wel goed dat de testen bestaan maar is van mening dat men hier op eigen initiatief om moet vragen en dat dit niet aan bepaalde bevolkingsgroepen op voorhand al aangeboden moet worden. Hij zegt hierover: ‘Dan vind ik het wel belangrijk dat zo een test bestaat en dat je ze ook kunt adviseren hoe groot de kans is. Zodat ze zelf kunnen plannen van ja ik wil een kind of juist niet. Of dat ze andere plannen maken om een kind te krijgen door bijvoorbeeld adoptie. Dus ja, ik vind het wel belangrijk dat het er is.’ 5.2.2 De ethische aspecten van preconceptioneel testen Volgens moslimsarts 1 komt er veel kijken bij preconceptioneel testen. Mensen kunnen door de testen voor grote struikelblokken komen te staan en moeten wellicht beslissingen maken die zij emotioneel niet aankunnen. Ook moeten zij zich op basis van een risicopercentage afvragen of ze wel of niet zwanger willen worden. Dit kan een moeilijke beslissing zijn, zo benadrukt arts 1. Ook moslimarts 2 belicht de consequenties van een preconceptionele test. Mensen kunnen angstig worden als ze horen dat ze drager zijn van een bepaalde aandoening terwijl de kans dat dit effect heeft op hun kind heel klein is, zo zegt de arts. De uitslag van een preconceptionele test brengt psychische druk met zich mee en een persoon zou zich ook beperkt kunnen voelen in zijn partnerkeuze, aldus moslimarts 2. Hij vertelt verder: ‘Ja vooral ook als ze voor zo een test komen dan zijn ze heel erg emotioneel. En ook op afwachting van de test heel erg emotioneel. En wat wij dan alleen kunnen zeggen is dat je een kans hebt op een kind met een aangeboren afwijking, maar uitsluiten kun je niet. Er is ook nooit 100% kans. En ook met het gegeven dat iemand een miskraam kan krijgen, dat is ook belastend voor de patiënt.’ 73 5.2.3 Preconceptioneel testen vanuit de islamitische bronnen Vanuit de islam kan moslimarts 1 niet specifiek voor of tegenargumenten bedenken. De arts denkt dat daar wellicht verschillende meningen over bestaan binnen verschillende stromingen, en dat moslims verschillende meningen over preconceptioneel testen zullen hebben. De arts voegt toe dat ze niet verwacht dat er grote problemen gevonden zouden kunnen worden wanneer men het onderwerp vanuit de islam bekijkt. Maar, zo maakt zij duidelijk: ‘Ik weet ook niet eerlijk gezegd wat de islam zegt over preconceptioneel testen.’ Volgens moslimarts 2 is het vanuit de islam vooral belangrijk dat je de natuur zijn beloop moet laten gaan en dat je eerlijk moet zijn tegenover elkaar. De arts denkt dat partners elkaar van te voren dienen in te lichten over mogelijke ziektes en gebaseerd hierop een beslissing moeten nemen. Tegelijk denkt de arts dat vanuit de islam preconceptionele testen niet zijn aan te moedigen omdat het om percentages gaat en alleen God met 100% zekerheid weet hoe een kind geboren wordt. De arts haalt ter ondersteuning van dit argument een vers uit de Koran aan waarin God zegt dat alleen Hij weet wat elke vrouw baart19. De arts benadrukt dat we door de wetenschap alleen percentages kunnen achterhalen en hij vindt daarom dat preconceptionele testen geen toegevoegde waarden hebben. 5.2.4 Mogelijke argumenten voor testen vanuit de moslimbevolking Op de vraag wat voor moslims motieven kunnen zijn om positief tegenover preconceptionele testen te staan, antwoordt moslimarts 1 dat het ervan af hangt hoe beïnvloedbaar mensen zijn. En het milieu waar men uit komt heeft ook een grote invloed op hun argumenten. Het heeft natuurlijk ook te maken met de vraag of er behoefte aan is, zegt de arts. Moslimarts 2 noemt geen specifieke argumenten vóór preconceptioneel testen die hij onder de moslimbevolking in Nederland verwacht aan te treffen. De arts geeft wel aan dat mensen door preconceptionele testen bepaalde informatie wordt verschaft waardoor zij betere beslissingen kunnen maken. Dit zou een mogelijk argument vóór kunnen zijn, zo zegt hij. 5.2.5 Mogelijke argumenten tegen testen vanuit de moslimbevolking Een argument om geen preconceptionele test te ondergaan kan voortkomen uit de afkeuring daarvan van een imam, denkt moslimarts 1. Volgens haar zien veel moslims het krijgen van een kind met een afwijking als een risico dat kleeft aan een verwant huwelijk. Mensen weten het en accepteren het volgens de arts. Om deze reden zullen mensen niet verder zoeken naar mogelijke oplossingen. Het voornaamste argument tegen testen is volgens moslimarts 1 van emotionele aard in plaats van religieuze aard. Mensen willen liever niet weten welk risico ze hebben omdat het een moeilijk proces op gang brengt. Maar ook verwacht zij dat sommige moslims misschien denken dat zo een test de wil van God kan ondermijnen. Moslimarts 2 denkt dat argumenten tegen testen voornamelijk voortkomen uit gebrek aan kennis. Zowel gebrek aan kennis over de eigen religie als gebrek aan medische kennis. 5.2.6 Preconceptioneel versus prenataal testen Volgens moslimarts 1 wordt er wel veel gebruik gemaakt van prenatale testen en zijn deze onder moslims alom bekend. Zij zegt dat de keuze tussen preconceptioneel testen of prenataal testen afhankelijk is van veel verschillende zaken, waaronder hoe je als persoon je religie beleeft. Als je bijvoorbeeld absoluut tegen een abortus bent, dan zal volgens de arts de keuze sneller vallen voor een preconceptionele test. Prenatale testen die in een stadium plaatsvinden dat je al zwanger bent brengen andere vragen met zich mee. Het kan dan ook een kwestie van laten leven of aborteren 19 Surah 13, vers 8 http://www.koranonline.nl 74 zijn en dit brengt een ander soort problematiek met zich mee. Preconceptionele testen vinden wat dat betreft volgens de arts plaats in een makkelijkere periode. Hierover zegt zij: ‘Dan heb je heel veel al gehad en dan kun je je altijd alsnog prenataal laten diagnosticeren en dan ligt weer de keuze voor jou. Ik denk gewoon, als je zou moeten kiezen dat je dan beter voor die test (een preconceptionele test) kan gaan dan voor prenatale diagnostiek. Want bij de eerste kan je inderdaad nog kiezen van wil ik wel toch voor die risico gaan. En bij de ander ben je eigenlijk al te laat.’ Volgens moslimarts 2 zullen moslims juist eerder voor prenatale testen gaan, gewoonweg omdat deze vaker worden aangeboden en mensen bekender zijn met deze vorm van testen. Hij heeft tijdens zijn werk ook wel eens vragen gehad over prenataal testen. Deze komen volgens hem vaker voor dan vragen over preconceptioneel testen. Moslimarts 2 is geen uitgesproken voorstander van beide testen. Als de arts moet kiezen dan vindt hij preconceptionele testen beter omdat er dan nog geen sprake is van een zwangerschap en dit dus geen complicaties kan veroorzaken. 5.2.7 Preconceptioneel testen in het buitenland Hebben de artsen enig idee of, hoe en waar preconceptionele testen in het buitenland uitgevoerd worden? Moslimarts 1 weet te vertellen dat er in Turkije veel thalassemie voor komt. Mensen worden geadviseerd om voor het huwelijk bloedonderzoek te doen om te weten te komen hoeveel kans zij hebben dat een kind dit overerft. Deze testen zijn volgens de arts niet verplicht. Volgens moslimarts 2 worden er ook in Iran preconceptionele testen uitgevoerd. Over eventuele andere landen kan de arts geen informatie geven. 5.2.8 Vragen gehad over preconceptioneel testen? Moslimarts 1 geeft aan niet veel vragen gehad te hebben over preconceptioneel testen. Zij legt uit: ‘Als huisarts doe je niets anders dan verwijzen en de rest wordt uitgezocht in het ziekenhuis.’ Zij weet dan ook niet of daar een grote behoefte aan is onder de moslimbevolking. Moslimarts 2 heeft zelf wel eens vragen gehad over preconceptioneel testen. De arts geeft aan dat dit vooral mensen zijn die weten dat er al een ziekte in de familie voorkomt. Hij benadrukt wel deze vragen maar zelden te krijgen, omdat mensen er nog niet goed op de hoogte zijn van de mogelijkheid om preconceptioneel te testen. 5.3 Voorlichting en het in de praktijk brengen van de test 5.3.1 Moet er meer voorlichting komen? Of er meer voorgelicht moet worden hangt volgens moslimarts 1 heel erg af van de behoefte. ‘Of er behoefte aan die informatie en voorlichting is. Maar sowieso is het geen slecht idee, als zoiets echt gaat komen, om mensen dan voor te lichten daarover, zodat ze in ieder geval weten dat er zoiets als een dergelijke test bestaat.’ Moslimarts 2 vindt dat het af moet hangen van ziektes die eventueel al in de familie voorkomen: ‘Ik vind zelf dat de aandacht meer moet zijn bij de ziektes. Als er bepaalde ziektes zijn in de familie dan moet je dat wel doen maar als dat niet zo is en het zijn gewoon gezonde paren dan zou ik dat niet doen. Ik vind eigenlijk dat je meer moet promoten dat gezonde consanguïne paren gewoon kans hebben op normale kinderen als ieder paar. Want het accent wordt heel erg verkeerd gelegd vind ik. Ik denk dat mensen eerder eerlijk moeten zijn over hoe groot de kans is op een kind met een afwijking bij mensen die toch wel met familieleden trouwen. Dat die kans toch wel klein is. Daar moet de aandacht eerder aan besteed worden dan aan zo een test. Als je leken vraagt over hoe groot de kans is dat een neef en nicht samen een kind met een afwijking krijgen, dan hoor je ze toch heel vaak zeggen dat de kans heel groot is. Terwijl dat niet zo is. Dus vanuit de media et cetera, is er toch wel een heel verkeerd beeld gegeven aan de mensen. Dus ik 75 zou eerst voorlichting geven over hoe groot de kans daadwerkelijk is om een kind te krijgen met een afwijking bij consanguïne paren. En dan pas is de volgende stap om te spreken over preconceptionele testen. Ik vind ook dat als je nu al spreekt over het voorlichten over preconceptionele testen, dat je er al vanuit gaat dat die kans heel groot is, dat iemand een kind krijgt met een aangeboren afwijking.’ 5.3.2 Geschikte voorlichtingsmethoden- en middelen Moslimarts 2 benadrukt het belang van een samenwerking tussen de medische wetenschap en woordvoerders vanuit het geloof: ‘Nou het moet wel met medisch en geloof te maken hebben. Je moet wel iemand die beide kan. Of een samenwerking tussen een arts die het goed uitlegt en een theoloog. En daaruit kan een goede voorlichting bestaan. Dan kun je uitleggen wat de islamitische wereld zegt en wat de medisch experts zeggen. En als je die beide hebt dan kunnen de mensen dat vertrouwen.’ Moslimarts 1 denkt daarbij dat de media belangrijk zijn bij informatieverspreiding. ‘Er kunnen bijvoorbeeld televisieprogramma’s over dit onderwerp uitgezonden worden. Maar internet speelt natuurlijk ook een hele grote rol.’ Over de inhoud van de voorlichting voegt zij toe: ‘Mensen moeten goed weten wat een bepaald percentage betekent voor hen. Wat betekent zeven procent kans? Dat zijn toch maar getallen, en dat maakt het wel moeilijk. Ik vind dat het medisch heel goed uitgelegd moet worden. Maar daar zullen speciale consulten voor zijn, denk ik.’ 5.3.3 Verplicht stellen of vrijwillig? Moslimarts 2 zegt over het al dan niet verplicht stellen van de preconceptionele test: ‘Ik vind niet dat je moet opdringen, maar vrij moet laten aan de mens zelf of zij dat wel willen. Je moet het dus niet opdringen.’ Over de mogelijkheid om het ieder paar met een kinderwens aan te bieden, zegt hij: ‘Ja, zou je kunnen doen, maar ik ben er niet echt een voorstander van om dat bij iedereen te doen, omdat de nadruk dan gewoon verkeerd wordt gelegd. En je gaat sommige mensen dan verplichten een genetisch profiel te laten maken. Je gaat mensen dan onder druk zetten terwijl het niet hun eigen wil is.’ 5.3.4 Zullen moslims veel gebruik maken van de test? Moslimarts 1 zegt: ‘Ik zelf als arts, ik zei al dat ik er niet zo veel vragen over heb gehad en ik heb me daarom ook niet echt in het onderwerp verdiept. Maar natuurlijk, ik denk dat alle neef- en nichtparen in hun achterhoofd hebben, al voordat ze getrouwd zijn, en ook als ze zijn getrouwd, van nou we willen wel kinderen nemen maar we hebben altijd een risico op een afwijkend kind. Ik weet wel zeker dat ze daar altijd vragen over hebben en dat ze dat wel willen weten. Maar hoeveel behoefte er echt voor is weet ik niet. Dat zou via een enquête achterhaald kunnen worden. Het hangt ook erg af van de manier waarop de test gepromoot wordt. En bijvoorbeeld ook wat imams er van zeggen. Als imams daarover voorlichten en informeren dan… En als ze dat adviseren dan zullen heel veel mensen dat doen. Maar als een imam zegt dat dat absoluut niet gedaan mag worden, dat dat uit den boze is, dan doen ze het niet. Mensen zijn heel erg beïnvloedbaar. En ja, het hangt ook een beetje af vanuit welk milieu iemand komt. En ik snap dat mensen het aan de ene kant wel willen weten, maar aan de andere kant niet. Het is moeilijk.’ 76 6. Analyse onderzoeksbevindingen In dit hoofdstuk zullen de onderzoeksbevindingen zoals gepresenteerd in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 tezamen onder de loep worden genomen. Er zal getracht worden een vertaling te maken naar het literatuuronderzoek en de daarin gepresenteerde literatuur. Ook zullen in dit hoofdstuk de gevonden patronen en verbanden uiteen gezet worden, aan de hand van de verdeling van onderwerpen die ook in hoofdstuk 4 aangehouden is. 6.1 Consanguïniteit Het fenomeen ‘consanguïniteit’ was geen van de respondenten vreemd. Hoewel niet iedere respondent het onder deze noemer kende, waren zij alleen op de hoogte van het feit dat er onder sommige groepen in de samenleving (achter)neef- en (achter)nichthuwelijken gesloten worden. De respondenten gaven een drietal redenen waarom van oudsher neef- en nichthuwelijken gesloten worden. Ten eerste werd de erfenis als argument genoemd. Wanneer een persoon binnen de familie huwt, blijft de erfenis dus ook binnen de familie. Een tweede, daarop aansluitende reden is het behoud van grondgebied. Ten derde geldt in het bijzonder voor een vrouw dat het trouwen binnen de familie haar een bepaalde mate van veiligheid geeft. Bovenstaande door de respondenten genoemde redenen komen exact overeen met de verklaringen die in de bestudeerde literatuur gevonden zijn. Wat in de literatuur echter mist is het antwoord op de vraag waarom in de hedendaagse Nederlandse samenleving consanguïn gehuwd wordt, omdat zeker de economische verklaringen lang niet altijd meer op gaan. De respondenten noemen een vijftal verklaringen voor het feit dat het in de hedendaagse Nederlandse samenleving ook (nog) voorkomt. Ten eerste dat moslims hier in Nederland nog steeds in een cultuur leven waarin familiaire banden erg belangrijk zijn. Ten tweede geeft een neef-nichthuwelijk ook zekerheid in het vasthouden van familierelaties, maar ook culturele relaties. Mensen hebben simpelweg de neiging om een partner te kiezen die qua doen en laten en qua gewoontes bij hem of haar past. Ten derde wordt als argument genoemd dat de sociale netwerken van veel Nederlandse Marokkanen of Nederlandse Turken soms niet zo groot zijn, en zelfs voor het merendeel uit familie bestaan. Het feit dat de Nederlandse samenleving daarbij steeds kritischer tegenover de moslims in dit land komt te staan, kan de Nederlandse Marokkanen en Nederlandse Turken ook in elkaars armen drijven. Ten vierde wordt genoemd dat moslimvrouwen alleen maar moslims mogen trouwen, en zodoende ook snel hun partner binnen de eigen groep uitkiezen. Als vijfde argument wordt genoemd dat sommige moslims weinig kritisch tegenover hun eigen eeuwenoude gewoontes staan, waardoor sommige dus voort blijven bestaan omdat men er simpelweg niet kritisch over nadenkt. Vanuit de islamitische bronnen bekeken, speelt surah ‘Al-Nisa’ een grote rol. Praktisch iedere respondent haalde dit hoofdstuk uit de Koran aan, wanneer hen werd gevraagd hoe er vanuit de islam tegen een consanguïn huwelijk wordt aangekeken. Hoewel het neef-nichthuwelijk niet in het rijtje van de verboden huwelijken voorkomt, en het voorbeeld van de Profeet die met zijn nicht trouwde en zijn dochter ook met haar neef liet trouwen vaak werd genoemd, bleken de respondenten ook wel teksten te kennen die zo een huwelijk misschien niet aanmoedigen. De hadith waarin de Profeet aanmoedigt om buiten de groep te trouwen werd het meest genoemd. Maar, in hoofdstuk 4 is al beschreven dat er getwijfeld wordt aan de authenticiteit van deze hadith. Om deze reden is het problematisch dat het bestaan van deze hadith de meest genoemde reden is om geen neef-nichthuwelijk te sluiten. Desondanks worden ook andere argumenten genoemd, zoals bepaalde islamitische waarden als het nastreven en beschermen van de gezondheid, 77 bescherming van het nageslacht en het niet trouwen met iemand die een ziekte draagt of daar in ieder geval goed van op de hoogte te zijn. Elf van de in totaal vijftien respondenten stonden persoonlijk neutraal tegenover een neefnichthuwelijk. De voornaamste reden die werd genoemd om een dergelijk huwelijk niet af te keuren is dat mensen zelf moeten kiezen met wie zij trouwen; wanneer je van elkaar houdt en je wilt samen zijn dan moet niemand dat kunnen verbieden. Dat wil echter niet zeggen dat deze respondenten zich niet bewust zijn van de risico’s. Voorzichtigheid is dan ook altijd geboden en van een moslim wordt verwacht dat hij of zij bewust en verantwoordelijk handelt. Echter, volgens een aantal respondenten zijn de risico’s niet groot genoeg om een neef-nichthuwelijk daadwerkelijk af te raden of zelfs te verbieden. Ook het feit dat het volgens velen niet afgeraden of verboden is vanuit het geloof, is een argument om er persoonlijk niet op tegen te zijn. Toch zijn er vier respondenten die persoonlijk wel tegen een neef-nichthuwelijk zijn. De belangrijkste reden die hiervoor wordt genoemd is wederom de hadith over het trouwen buiten de groep. Echter, volgens een respondent wordt het ook door de kalief Omar aangeraden, en door de meeste islamitische geleerden in het algemeen. Dit is voor hem een reden om een huwelijk buiten de eigen groep te prefereren. Een ander argument dat de respondenten noemden, had meer te maken met de risico’s die de paren lopen. Als een bepaalde keuze daadwerkelijk schade voor de gezondheid oplevert, is dit vanuit de islam verboden. Omdat een neef-nichthuwelijk soms inderdaad de gezondheid van een kind schade toe kan brengen, is het volgens de respondenten dus in strijd met de islam. Omdat ziektes voorkomen moeten worden, en de gezondheid van de mens zoveel mogelijk beschermd moet worden, achten deze respondenten het neef-nichthuwelijk afkeurenswaardig. Wanneer de respondenten specifiek wordt gevraagd wat zij van de eventuele risico’s vinden vallen een aantal overeenkomsten op. Ten eerste dat de risico’s volgens de respondenten niet erg groot zijn. Toch vinden zij wel dat je er rekening mee mag houden en er bewust mee bezig mag zijn. Vanuit de islam zou dit geen probleem moeten zijn. Hoewel kinderen krijgen goed is in de islam, is het niet verplicht. Als een stel vanwege de risico’s die zij lopen niet aan kinderen wil beginnen is dit vanuit de islam geen probleem, de keuze is aan het stel zelf. Daarbij wordt het erg belangrijk gevonden dat men naar het advies van een arts of een andere professional luistert, en dit serieus neemt. Op de vraag of neef- en nichthuwelijken nog veel voorkomen in Nederland, geven de respondenten verschillende antwoorden. Vier respondenten geven duidelijk aan het nog veel te zien in hun omgeving, en vijf respondenten zien het bijna niet. De rest van de respondenten houdt het ergens in het midden. Over één ding zijn alle respondenten het echter eens: het aantal neef-nichthuwelijken in Nederland neemt langzaam maar zeker af. De respondenten geven hiervoor verschillende redenen. Ten eerste wordt genoemd dat er hier in Nederland een andere mentaliteit heerst dan in bijvoorbeeld Marokko of Turkije. Ten tweede denken de respondenten dat de derde en vierde generatie Nederlandse Marokkanen en Nederlandse Turken over het algemeen een steeds minder hechte band met hun familie hebben en veel contact hebben met andere jongens en meisjes, een groter netwerk dus. Ten derde hangt het erg af van milieu en opleiding, die bij de tweede en derde generatie steeds hoger worden. Ten vierde wordt de afname van neef- en nichthuwelijken een logische trend genoemd omdat mensen zich steeds bewuster worden van de eventuele risico’s, en omdat er ook steeds meer over wordt gepraat, bijvoorbeeld op school. Noch de imams, geestelijk verzorger en theologen, noch de moslimartsen blijken vaak vragen te krijgen over het consanguïne huwelijk of het krijgen van kinderen bij consanguïne paren. De 78 meeste respondenten denken dat dit komt omdat mensen weten dat er geen religieus bezwaar is op het neef-nichthuwelijk. Mochten zij vragen hebben over de eventuele medische risico’s dan lijkt het de respondenten vanzelfsprekend dat zij daarvoor bij professionals als een arts aankloppen. 6.2 Medisch-ethische vraagstukken in de islam De respondenten hebben verschillende ideeën over hoe er het beste kan worden omgegaan met medisch-ethische vraagstukken in de islam. Het eerste belangrijke punt is dat er een bepaalde volgorde moet worden aangehouden. Eerst kijkt men naar de eerste en de tweede bron, de Koran en de hadiths. Als daar niets te vinden is, dan moet men zich baseren op consensus van islamitische geleerden, die bijvoorbeeld door middel van analogie tot een uitspraak zijn gekomen. Wat ten tweede van groot belang is, is dat voor dit soort vraagstukken medisch experts en experts op het gebied van de islam samen tot uitspraken komen. Om antwoord te kunnen geven op medisch-ethische vraagstukken in de islam is dit een vereiste, omdat beide kanten goed uitgelegd moeten worden. Hiertoe is het volgens de respondenten van groot belang dat zowel islamitische organisaties als medische organisaties van zich laten horen, bijvoorbeeld door middel van conferenties of bijeenkomsten. Van Bommel heeft dit in een van zijn boeken al eerder benadrukt, zoals in het literatuuronderzoek is omschreven. Hij stelt dat het bestuderen en onderwijzen van de medische wetenschap onder andere een taak is van de moslimgemeenschap, die minstens door een deel ervan uitgevoerd dient te worden (Van Bommel 2002: 79). Dit betekent dat de islamitische samenleving geleerden dient voort te brengen die zich over onduidelijke en nieuwe kwesties kunnen buigen. Volgens Cor Hoffer worden al veel nieuwe kwesties die niet in de Koran of hadith worden behandeld, zoals veel medisch-ethische kwesties, vaak door moslims voorgelegd aan islamitische geleerden (‘ulama), zoals een deel van de respondenten inderdaad aan gaf. Door middel van analogie proberen zij hier uitspraken over te doen. Deze uitspraken worden fatwa’s genoemd (Hoffer 2002: 53-55). Volgens Hoffer (2002: 53-55) blijkt dat de meest recente analyses van de islamitische medische ethiek vooral gebaseerd zijn op verzamelingen van fatwa’s. Hij schrijft tevens dat er de laatste jaren veel conferenties worden gehouden over islamitische medische ethische kwesties, zoals een deel van de respondenten voorstelt. 6.3 Preconceptioneel testen Het fenomeen preconceptioneel testen was alle geïnterviewden bekend. Vaak werd er echter door de respondenten geen onderscheid gemaakt tussen preconceptioneel testen en prenataal onderzoek, als hen om hun mening werd gevraagd. In de meeste gevallen gingen de antwoorden zelfs op voor elke vorm van medisch onderzoek. Vijf respondenten bleken tijdens hun werk wel eens vragen te hebben gehad over preconceptioneel testen. In deze gevallen ging het echter slechts om een enkele keer. Dit geeft aan dat het onderwerp onder de doelgroep niet geheel onbekend is, maar dat het ook niet een onderwerp is dat enorm leeft onder moslims. Ongeacht of de respondenten vragen over het onderwerp hebben gehad, wisten zij vaak wel voorbeelden uit andere landen te noemen waar vormen van preconceptioneel testen worden uitgevoerd. Tenminste negen respondenten wisten landen te noemen waar al preconceptionele testen worden verricht. Voornamelijk de theologen waren hier goed van op de hoogte. Over de precieze vorm van de testen die in het buitenland worden uitgevoerd, konden de respondenten over het algemeen niet veel vertellen. 79 Gevraagd naar hun persoonlijke mening, bleek dat bijna alle respondenten positief tot zeer positief stonden ten opzichte van preconceptioneel testen. Alleen moslimarts 2 gaf aan het wel belangrijk te vinden dat de mogelijkheid er is, maar persoonlijk vind hij dat als er geen sprake is van een ziekte in de familie, of dat iemand zelf drager is, dat zulke testen beter niet uitgevoerd kunnen worden en dat men dingen meer aan God over moet laten. Vanuit religieus oogpunt bleken de respondenten allen positief: geen van de respondenten was van mening dat preconceptionele testen op grond van het geloof afgekeurd zouden kunnen worden. In plaats daarvan werden er verschillende religieuze argumenten vóór preconceptioneel testen aangedragen. De argumenten zijn hoofdzakelijk onder te verdelen in de volgende principes: het algemeen belang van mensen, de invloed van de wetenschap en het bewust uitzoeken van een huwelijkspartner. Het algemeen belang van mensen In het literatuuronderzoek zien we terug dat Van Bommel (1993: 79) meldt dat de islamitische jurisprudentie alles in het werk stelt om maatregelen aan te dragen teneinde ziekte te voorkomen en te genezen. Volgens Van Bommel doen islamitische rechtsgeleerden dit door veel verzen uit de Koran aan te halen. Theoloog 2 wijst in het interview ook op deze werkwijze en zegt dat vooral de fiqh (jurisprudentie) geleerden zich buigen over onderwerpen als preconceptioneel testen. Deze theoloog haalt het principe van sad al-zaraai aan. Dit staat voor het voorkomen van daden die in de toekomst schadelijk en gevaarlijk kunnen zijn. De theoloog haalt ook de bron: lâ darar wa lâ dirâr’ (Doe geen kwaad en vergeld geen kwaad met kwaad’) aan, die ook door theoloog 5 is aangehaald. Een soortgelijk antwoord zien we terug bij geestelijk verzorger 4 die een vers uit de Koran aanhaalt waarin staat dat ‘alles wat goed is wordt toegestaan en wat slecht is niet’ 20. Theoloog 5 haalt ook een vers uit de Koran aan, hierin staat dat ‘je jezelf niet moet vernietigen’21. De theoloog legt vervolgens uit dat de mens geen verderf over zichzelf of anderen moet afroepen. Ook deze theoloog legt de nadruk op het goed doen in de samenleving en het aanmoedigen van wat goed is voor de mensen. Het aanhalen van deze algemene verzen en de boodschap daarvan in het verlengde toepassen valt volgens geestelijk verzorger 3 onder de regels van de islamitische jurisprudentie. Je kunt volgens de geestelijk verzorger verzen waarin kwaad en schade wordt afgeraden of verboden, maar ook verzen waar iets goeds of positiefs wordt aangemoedigd, toepassen op nieuwe kwesties in de samenleving. Geestelijk verzorger 3 vertelt ook dat regels in de islamitische jurisprudentie bijvoorbeeld van voorgenoemde verzen worden afgeleidt. Op basis van deze algemene verzen en andere principes kun je geen bezwaar vinden tegen het preconceptioneel testen, zo leggen meerdere respondenten uit. De reden die zij hier voornamelijk voor geven is dat preconceptioneel testen iets is dat de mensen vooruit helpt. Theoloog 5 verduidelijkt deze antwoorden door uit te leggen dat het onder de algemene doelstellingen van de sharia valt. Deze doelstellingen bestaan uit het beschermen van de ziel, het verstand, eigendommen, nakomelingen en de religie. Deze doelstellingen zijn volgens de theoloog bedoeld om de samenleving als geheel te beschermen. Theoloog 1 zegt ook dat onder de noemer masalih (belangen van de mensen) preconceptioneel sterk aan te raden is. Surah 7: vers 157. "Hun, die de boodschapper, de reine profeet volgen, die zij in de Torah en het Evangelie beschreven vinden, legt hij het goede op en verbiedt het kwade, veroorlooft hun de goede dingen en verbiedt de slechte en ontheft hen van de last en de kluisters die hen bonden. Zij, die in hem geloven en hem eren en ondersteunen en het licht dat met hem is nedergezonden volgen, zullen gewis slagen. http://www.koranonline.nl/koran/nl/ 21 Surah 2, vers 195. En besteedt uw bezit voor de zaak van Allah en stort u niet met uw eigen handen in het verderf doch doet goed: voorzeker, Allah heeft hen lief, die goed doen. http://www.koranonline.nl 20 80 Invloed van de wetenschap Vrijwel alle respondenten geven aan dat de islam grote waarde hecht aan de wetenschap. Een aantal respondenten halen verschillende verzen uit de Koran aan om deze stelling te onderbouwen. Op basis van de Koran22, waar de mens wordt opgedragen ilm (kennis) op te doen is het volgens geestelijk verzorger 1 duidelijk dat de islam een positieve houding heeft ten opzichte van de wetenschap. Ook geestelijk verzorger 3 wijst op het belang van het gebruiken van de wetenschap en ook het eigen verstand om dit aan te nemen. Volgens theoloog 4 worden mensen vanuit de Koran23 ook opgedragen om naar mensen te luisteren die kennis van zaken hebben. Islam en vooronderzoek Geestelijk verzorger 4 haalt een hadith van de Profeet Mohammed aan die de mensen aanbeveelt goed uit te zoeken met wie zij hun kinderen krijgen. Volgens de geestelijk verzorger kan je deze uitspraak ook vertalen naar gezondheid. Deze hadith wordt ook door theoloog 5 aangehaald die zegt dat mensen wordt opgedragen te onderzoeken of zij in een gezonde situatie terecht zullen komen na het trouwen. De theoloog bedoelt hier alle facetten mee die een rol spelen na het huwelijk. Bezwaren tegen preconceptioneel testen Over het algemeen denken bijna alle respondenten dat het feit dat een deel van de moslimbevolking preconceptionele testen mogelijk zou afwijzen, vooral te wijten is aan hun gebrekkige kennis van de islam, waardoor ze zich verschuilen achter het argument dat het tegen de wil van God is, of dat alleen God kan weten wat er in de buik van een vrouw zit. De doelgroep heeft daarbij ook te weinig kennis van de risico’s die ze lopen met een verwant huwelijk op erfelijke aangeboren afwijkingen bij kinderen en ook van de mogelijkheid om preconceptioneel te testen. Dit blijkt onder andere uit het feit dat de respondenten er over het algemeen weinig tot geen vragen over hebben gehad. Het onderzoek van NACG (2003: 5) waar in het literatuuronderzoek aandacht aan wordt besteed, wees ook al op het feit dat de doelgroep nog te weinig bekend is met de risico’s van verwantschap en andere aspecten van erfelijkheid. Ook Van Bommel (1993) heeft al eerder beweerd dat moslims een gebrek aan kennis over de eigen religie hebben, zoals ook al in het literatuuronderzoek naar voren werd gebracht. 6.4 Voorlichting en het in de praktijk brengen van de test Wat betreft voorlichting en het in de praktijk brengen van de test, hadden de respondenten veel goede tips en aanbevelingen, die in deze paragraaf uiteengezet zullen worden. Ten minste zes respondenten spraken expliciet uit dat er meer voorlichting over de risico’s van een consanguïn huwelijk en de mogelijkheid om een preconceptionele test uit te voeren moet komen. Slechts een respondent was van mening dat meer voorlichting wel zou helpen bij het slagen van het onderzoek vanuit het VU Medisch Centrum, maar vond het onderwerp daar eigenlijk niet belangrijk genoeg voor. Een andere respondent vond dat het accent van de voorlichting niet verkeerd moest worden gelegd, en dat er meer nadruk moet komen op het feit dat de risico’s niet zo groot zijn als in de media soms beweerd wordt, in plaats van dat preconceptionele testen aangemoedigd worden alsof deze van groot belang zijn. Er werden door de respondenten veel verschillende middelen en manieren van voorlichting genoemd. Ten eerste benadrukten zeven respondenten dat er een goede samenwerking moet plaatsvinden tussen islamitische geleerden en moslim exacte wetenschappers enerzijds en medici Surah 96. Surah 21, vers 7. En voor u zonden Wij slechts mannen aan wie Wij een openbaring hadden gezonden - Vraagt degenen, die de Vermaning bezitten, indien gij het niet weet. http://www.koranonline.nl/koran/nl 22 23 81 anderzijds. Van beide kanten moet de kwestie goed uitgelegd worden, en er moet onderling over gediscussieerd worden om de voorlichting compleet en voor moslims relevant te maken. In het literatuuronderzoek is aan de hand van een artikel van Wasif Shadid (2000), hoogleraar interculturele communicatie, laten zien dat bepaalde communicatieve vaardigheden van groot belang zijn bij genetische counseling. De counselor moet bijvoorbeeld inzicht hebben in de culturele achtergrond van zijn gesprekspartner. Een van de respondenten die het belang van goede communicatie uitgebreid aankaart, is geestelijk verzorger 1. Samengevat is hij van mening dat zowel de voorlichting als de counseling omringd moeten worden met veel informatie, en met overtuigingskracht gebracht moeten worden. Men moet goed aan de argumentatie, ‘de inleiding tot’ en het informatieproces denken. Deze moeten allen op vertrouwen gebaseerd zijn en daarvoor is een communicatiestrategie die gericht is op moslims belangrijk, zo benadrukt geestelijk verzorger 1 in dezelfde lijn als Shadid (2000). Geestelijk verzorger 2 vindt het belangrijk dat er onder de doelgroep een zekere vorm van ‘empowerment’ bereikt wordt. Zij formuleert dit iets anders en noemt het ‘mentale ontwikkeling’. In zekere zin bedoelt zij hetzelfde als Azjen en Madden (1986), van wie de ‘Theory of Planned Behaviour’, omschreven in paragraaf 2.3.3. van hoofdstuk 2, afkomstig is. De theorie gaat onder andere van het volgende uit: ‘Vanuit een ideologie van emancipatie of ‘empowerment’ zijn kennis en vaardigheden een noodzakelijke voorwaarde om een geïnformeerde keuze (‘informed choice’) te kunnen maken. Met ‘empowerment’ wordt in deze zin dus bedoeld dat migranten in staat worden gesteld om zelf geïnformeerde beslissingen te nemen, en dat er vaardigheden worden aangereikt om deze beslissingen uit te voeren.’ Geestelijk verzorger 2 zegt: ‘Op het moment dat wij goed Nederlands sprekende moeders voor ons krijgen, die in samenspraak en overleg met hun echtgenoten tot een weloverwogen beslissing kunnen komen, zullen deze tests toegankelijker worden en zullen deze tests zich verder ontwikkelen.’ In principe gaat zij dus uit van de ‘theory of planned behaviour’, waarin ook wordt aangekaart dat vrouwen in staat moeten worden gesteld om samen met de partner een keuze te maken: ‘Vrouwen kunnen bijvoorbeeld in de veronderstelling verkeren, dat zij hun partner niet zullen kunnen overhalen zich te laten screenen wanneer is gebleken dat een vrouw zelf draagster van een erfelijke ziekte is. Met dit soort problematiek moet in de praktijk rekening worden gehouden. De voorlichtingsstrategie is van groot belang bij het onderstrepen van het belang van genetische counseling.’ In feite pleit geestelijk verzorger 2 dus voor een voorlichting die gebaseerd is op de ‘theory of planned behaviour’. Zoals in het literatuuronderzoek op verschillende plaatsen al is behandeld, is de informatie rondom consanguïniteit en preconceptioneel testen niet altijd even eenduidig. In de media worden de risico’s van consanguïniteit regelmatig overdreven en krijgt het debat vaak een politieke lading. Drie respondenten waarschuwen er inderdaad voor dat de informatie geen emotionele lading moet krijgen, en dat de informatie op wetenschappelijke feiten gebaseerd moet zijn. De informatie moet neutraal en duidelijk zijn, en er moet voor worden gewaakt dat de resultaten niet misbruikt worden voor politieke doeleinden. De meeste respondenten zijn van mening dat de keuze om een preconceptionele test uit te voeren aan de mensen zelf over gelaten moet worden. Dit is in lijn met het symbolischinteractionistisch perspectief dat volgens de Israëlische socioloog Raz (2003) het meest geschikt is om vanuit te gaan wanneer men een strategie bedenkt om genetische counseling vorm te geven. In het literatuuronderzoek is een onderscheid gemaakt tussen een functionalistisch perspectief, en de zogenaamde ‘standaardvisie’. Het functionalistische perspectief heeft als doel om het vóórkomen van genetische ziekten te beperken. Er wordt veel nadruk gelegd op een utilistische ethiek: de morele verplichting om een zo groot mogelijk geluk voor een zo groot mogelijk aantal 82 mensen te bereiken. Vanuit dit perspectief wordt het sterk aangeraden om een genetische screening te ondergaan. Aanhangers van dit perspectief zouden deze screenings zelfs graag willen verplichten (Raz 2003: 149). Anderzijds is er de zogenaamde ‘standaardvisie’, in ieder geval in het westen, dat genetische counseling gebaseerd is op een liberale ethiek, van waaruit veel belang wordt gehecht aan individuele variatie en autonomie. Vanuit deze visie moet de keuze wel of geen genetische screening te ondergaan volledig bij de neef- en nichtparen zelf liggen (ibid.). De laatst beschreven ideologie, die streeft naar het behouden van de autonomie van het individu en die ervan uit gaat dat patiënten goed geïnformeerd moeten zijn om zo eigen keuzes te maken en die benadrukt dat artsen niet mogen sturen, blijkt onder de respondenten het populairst. Hoewel theoloog 1 en theoloog 3 af en toe meer neigen naar het functionalistische perspectief, zien zij ook zeker het belang in van de autonomie van het individu. De synthese van beide ideologieën, die leidt tot een benadering van genetische counseling vanuit een symbolisch interactionistisch perspectief, schrijft voor dat per geval gekeken wordt naar de situatie en de daarbij passende stappen die ondernomen moeten worden. Uit de interviews is gebleken dat respondenten inderdaad veel voelen voor deze benadering. Naast bepaalde manieren van voorlichten, zijn er door de respondenten ook diverse middelen genoemd die hen geschikt lijken voor informatieoverdracht. Ten eerste wordt het organiseren van seminars, conferenties, workshops en bijeenkomsten veel genoemd, namelijk door ongeveer de helft van de respondenten. Imam 2 en moslimarts 1 noemden hierbij ook de mogelijkheid om voorlichtingsavonden in de moskee te organiseren. Bij deze vormen van voorlichting kunnen bepaalde organisaties zoals de GGZ en de GGD een grote rol spelen, zo vinden imam 2, theoloog 1 en geestelijk verzorger 2. In het literatuuronderzoek bleek al dat ook de VSOP de rol van bepaalde instanties groot acht. Als voorbeelden noemt de VSOP het NIGZ, de GGD en de MOA (VSOP 2003). Ook de imam van een moskee kan volgens in ieder geval zes respondenten een rol spelen in het overbrengen van informatie over consanguïniteit en preconceptioneel testen. Uit het literatuuronderzoek bleek dat het in principe wel tot het takenpakket van een imam behoort om vragen van gelovigen te beantwoorden (Van Koningsveld 2006: 210), en dat deze vragen niet zelden van medisch-ethische aard zijn (Lindt 2008: 1719). Imam 2 gaf echter aan dat hij nooit vragen van deze aard krijgt, omdat mensen met deze vragen eerder naar een arts of andere medicus stappen. Theoloog 1 denkt daarbij dat er ook moslims zijn die niet zo veel voelen voor imams, omdat ze vinden dat zij laagopgeleid zijn. Om deze reden kunnen zij geen autoriteit voor die moslims zijn. De respondenten zijn er dus niet helemaal zeker van of preconceptioneel testen een onderwerp is voor de imam om te behandelen in de moskee. Wat in ieder geval geprobeerd kan worden is het organiseren van een voorlichtingsavond, maar of de imam in de vrijdagspreek over dit onderwerp moet preken vinden de respondenten twijfelachtig. In het literatuuronderzoek is het advies van klinisch moleculair geneticus Dr. P.C. Giordano opgenomen, die wijst op de belangrijke rol die huisartsen eventueel kunnen vervullen in het overbrengen van informatie. Ook theoloog 3 vindt dat het hele proces naar voren geschoven moet worden. Hij bedoelt dat paren voordat zij trouwen eerst geïnformeerd worden bij de huisarts, en vervolgens eventueel naar het ziekenhuis verwezen worden. Theoloog 2 is ook van mening dat de huisarts een belangrijke rol kan spelen. Daarbij is de media een veel genoemd middel, dat volgens de respondenten een grote rol kan spelen in de informatieoverdracht. Brochures, televisie, radio, kranten en het internet zijn geschikte middelen om het onderwerp onder de aandacht te brengen. In het literatuuronderzoek kwam al naar voren dat ook de VSOP internet als een zeer belangrijk middel ziet om voor te 83 lichten, omdat er veel gebruik van wordt gemaakt, en omdat er op een simpele manier veel informatie aangeboden kan worden. Slechts één respondent was van mening dat een preconceptionele test verplicht gesteld zou kunnen worden. Een andere respondent vond in eerste instantie ook dat de test verplicht moest worden, maar na een bespreking van de ethische gevolgen die dit zou hebben kwam hij hier op terug en concludeerde dat het in ieder geval sterk aangeraden zou moeten worden. De rest van de respondenten waren van mening dat het wel of niet ondergaan van een preconceptionele test altijd een vrijwillige keuze van de paren zelf moet blijven. Over de vraag of er daadwerkelijk gebruik van zal worden gemaakt door de doelgroep, verschillen de respondenten van mening. Wat ten eerste opvalt, is dat in ieder geval acht respondenten van mening zijn dat de doelgroep nu nog niet voldoende op de hoogte is van de daadwerkelijke risico’s die zij eventueel kunnen lopen en wat een preconceptionele test voor hen kan betekenen. Ze weten wel dat een neef-nichthuwelijk eventueel problemen kan oplopen, maar de precieze risico’s en hoe deze tot stand komen is hen niet voldoende duidelijk. Om deze reden denken deze vijf respondenten dat wanneer mensen beter voorgelicht zijn, zij wel gebruik zullen maken van de test. Dit komt overeen met bevindingen van de VSOP (2003). De VSOP stelt namelijk dat erfelijkheid voor veel mensen nog een moeilijk onderwerp is, dat als ver van hun bed wordt ervaren. De VSOP ziet daarentegen wel een toenemende belangstelling onder Turkse immigranten. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de voorlichting op dit gebied in Turkije en in Turkse media, die ook in Nederland worden verspreid, sinds het begin van de 21e eeuw enorm is toegenomen. Meer voorlichting, zoals een groot deel van de respondenten voorstelt, is dus inderdaad belangrijk. Geestelijk verzorger 5 denkt daarbij dat de intensiteit van de test ook van groot belang kan zijn. Wanneer de onderzoeksperiode lang en intensief is, zullen er minder mensen voor kiezen om dit onderzoek te ondergaan. 84 7. Conclusie en aanbevelingen In dit hoofdstuk trachten wij een samenvattend antwoord op onze hoofdvraag te geven. De hoofdvraag van het onderzoek luidt: ‘Hoe wordt er vanuit de islam aangekeken tegen preconceptioneel testen?’ Uit de verzamelde data kunnen een aantal belangrijke conclusies worden getrokken. Ten eerste moge duidelijk zijn dat er volgens de respondenten vanuit de islam geen argumenten tegen preconceptioneel testen te vinden zijn. In tegendeel: vanuit de islam bleken de respondenten veel argumenten vóór preconceptioneel testen te kunnen noemen. De meeste van deze argumenten zijn gebaseerd op algemene principes. Dit betreft ruim te interpreteren Koranverzen en hadiths. Ook principes uit de islamitische rechtsgeleerdheid die voor het algemeen belang van mensen staan, werden veel genoemd. Voorbeelden zijn dat moslims naar de wetenschap moeten luisteren, en hiervan moeten leren. Moslims worden überhaupt geacht zoveel mogelijk kennis te vergaren en altijd hun verstand te gebruiken in het maken van belangrijke beslissingen. Daarbij is het vanuit de islam aanbevolen om naar experts en professionals te luisteren, en hun adviezen serieus te nemen. Ook wordt vanuit de islam aanbevolen om te proberen zelf zo gezond mogelijk te blijven, maar ook in acht te nemen dat een kind recht heeft op een gezond begin van zijn of haar leven. Al deze voorbeelden zijn volgens de respondenten van toepassing op het vraagstuk rondom preconceptioneel testen, maar net zo goed op prenataal testen en andere vormen van genetische testen. Tussen de moslimtheologen, moslim geestelijk verzorgers en imams waren trouwens wel enige verschillen te bemerken als het gaat om waar zij de nadruk op leggen. Theologen keken bijvoorbeeld meer naar de rechten die een kind heeft en naar het algemeen belang dat zoveel mogelijk behartigd moet worden. Geestelijk verzorgers legden meer nadruk op het paar zelf, en de moeilijke keuzes waar zij eventueel voor zouden kunnen komen te staan. De theologen vertegenwoordigen aldus meer de ratio, terwijl de geestelijk verzorgers ook sterk de nadruk legden op de emotie. De imams bevonden zich ergens in het midden van dit spectrum. Hoewel het onderwerp vanuit de islamitische bronnen, principes en rechtsgeleerdheid dus positief benaderd kan worden, wil dit niet zeggen dat er vanuit de moslimbevolking in Nederland geen weerstand tegen deze vorm van testen kan bestaan. Volgens de respondenten hebben veel moslims weinig kennis van hun eigen geloof, wat tot gevolg heeft dat zij zich achter argumenten verschuilen waar vanuit de islam eigenlijk geen grond voor is. Een voorbeeld van zo een argument is dat preconceptionele testen niet goed zouden zijn, omdat alleen God kan weten wat zich in de baarmoeder van een vrouw bevindt. Het ondergaan van een preconceptionele test kan in deze visie dus ingaan tegen God’s wil. Ook moet volgens de respondenten rekening worden gehouden met het feit dat het nog een vrij nieuw onderwerp is, waar weinig kennis over bestaat onder de doelgroep. Tevens zijn er waarschijnlijk behoorlijk grote groepen moslims waarbinnen het onderwerp niet leeft, omdat de kansen volgens de respondenten vrij klein zijn, en men dus om zich heen relatief weinig problemen ziet. Aan de hand van de hierboven beschreven conclusies, kunnen een aantal aanbevelingen geformuleerd worden. Ten eerste is het van groot belang dat het in de praktijk brengen van de preconceptionele test gepaard gaat met een nauwkeurige, uitgebreide, op de doelgroep aangepaste voorlichting. Momenteel is er onder de doelgroep nog te weinig kennis over erfelijkheid. Mensen weten wel dat zij binnen verwantschapshuwelijken een eventueel risico lopen, maar van de precieze feiten rondom deze risico’s hebben de meeste mensen geen weet. Daarbij is het onderwerp ‘preconceptioneel testen’ nog erg nieuw, dus vanzelfsprekend heeft de doelgroep daar weinig kennis van. Het is aldus belangrijk om hen goed te informeren, zodat zij geïnformeerde 85 keuzes kunnen maken. Als laatste is het ontzettend belangrijk dat de voorlichting bestaat uit een nauwe samenwerking tussen ‘islamkenners’ zoals moslimtheologen, imams en geleerden enerzijds en medisch experts zoals artsen anderzijds. Op deze manier worden zowel de medische kant van het preconceptioneel testen, als de (islamitische) ethische kant goed aan de doelgroep uitgelegd. Dit is van groot belang, omdat de doelgroep van beide kanten genoeg kennis moet hebben willen zij een geïnformeerde keuze kunnen maken. Een goed onderbouwde visie van islamgeleerden en andere ‘islamkenners’ kan er voor zorgen dat moslims die twijfelen, of die denken dat preconceptioneel testen vanuit de islam niet is toegestaan of is afgeraden, overtuigen van het feit dat hun geloof geen belemmering hoeft te zijn, en dat de keuze aan hen persoonlijk is. Met dit rapport hopen wij in zekere mate te hebben bijgedragen aan deze informatievoorziening. 86 Glossarium ‘Âda (ev), ‘âdât (mv) Gewoonte, niet-religieus gewoonterecht Allâh God Âya Koranvers Faqîh (ev), fuqahâ (mv) Rechtsgeleerde, iemand die iets begrijpt of begrepen heeft Fatwâ (ev), fatâwin/fatâwâ (mv) Gezaghebbende uitspraak van een muftî in religieus-juridische kwesties Fiqh Rechtsgeleerdheid Fitna Verleiding, tweedracht, verstoring van de sociale orde, burgeroorlog Genome Wide Het hele genoom omvattend Hadith (ev), ahâdîth (mv) Overlevering van de Profeet (Mohammed) Haram Wat verboden is (in de islamitische wet) Identical-by-descent Wanneer kopieën van een gen afkomstig zijn van dezelfde gemeenschappelijke voorouder, worden de kopieën ‘identicalby-descent’ genoemd Ijbâri Een verplichting Ijmâ‘ Consensus van de rechtsgeleerden, een van de grondslagen van de islamitische wet (zie ook ‘usûl al-fiqh’) Ijthihâd Onafhankelijke en vrije interpretatie van de rechtsbronnen, inspanning van een geleerde Istihsân Voorkeur Ilm Kennis Kalâm Discussie, debat, dialectische discussiemethode, islamitische theologie 87 Madhab (ev) Madâhib (mv) Weg, doctrine, islamitische rechtsschool Makrûh Afkeurenswaardig Maqâsid al-sharia Doeleinden van de sharia Maslah (ev) Masâlih (mv) Belang Muftî (ev) muftûn (mv) Persoon die bevoegd is in religieuze en juridische kwesties een advies uit te brengen (zie ook ‘fatwâ’) Qadr Het lot, voorbeschikking Qiyâs Analogie, een vorm van redenatie in de islamitische rechtswetenschap Sahih Juist Sharia Weg tot de drenkplaats, het heil, de islamitische wet SNP’S (Spreek uit: SNIPS) zijn genetisch varianten in de DNA volgorde die ontstaan wanneer een enkele nucleotide (een bouwsteen van DNA) wordt gewijzigd in een andere nucleotide. Het zijn natuurlijke varianten van het DNA. Ze worden gebruikt als zogenaamde ‘markers’ die vertellen in hoeverre het DNA tussen mensen overeenkomt. Sunna Weg, manier van doen, gedrag, het na te volgen gedrag van de Profeet (Mohammed) Sura (ev) Hoofdstuk van de Koran Tafsîr ‘Exegese’ van de Koran ‘Ulamâ (mv) Islamitische rechts- en godsdienstgeleerden ‘Urf Gewoonterecht (zie ook ‘âda) Usûl al-fiqh De grondslagen van de rechtswetenschap 88 Lijst met afkortingen van organisaties CBS Centraal Bureau voor de Statistiek ECFR European Council for Fatwa and Research GGD Gemeentelijke Gezondheidsdienst GGZ Geestelijke Gezondheidszorg IFC Islamic Fiqh Council IIIM International Institute of Islamic Medicine IOMS Islamic Organisation for Medical Sciences KGC Klinisch Genetisch Centrum MOA Stichting Medische Opvang Asielzoekers NACG Nederlandse Associatie voor Community Genetics en Public Health Genomics NIGZ Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ROC Regionaal Opleidings Centrum SPIOR Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond UMMON Unie van Marokkaanse Moskeeorganisaties in Nederland VIN Vereniging Imams Nederland VSOP Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties ZonMw Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie 89 Bijlagen Bijlage 1: Interviewschema 1 Instructies voor de interviewer: 1. Voorstellen, plaatsnemen, bij voorbaat alvast bedanken voor de medewerking. 2. Zorgen dat er niemand anders dan de interviewer(s) en de respondent(en) bij het interview aanwezig zijn. 3. Interviewer(s) begin(t)(nen) met wat inleidende informatie over het onderwerp van het interview. Hier wordt aangegeven dat het interview zo gewenst anoniem is en dat de informatie vertrouwelijk zal worden behandeld. 4. Vraag toestemming om het gesprek op te nemen. Vervolgens wordt om enkele demografische gegevens gevraagd: Geslacht respondent Leeftijd respondent Geboorteland respondent Geboorteland ouders Op welke leeftijd is respondent naar Nederland gekomen Geloof Indien van Marokkaanse afkomst: Berbers of Arabisch Indien van Turkse afkomst: aanhanger van Milli Görüs- of Diyanet-beweging Tot welke richting (wetsschool) in de islam rekent respondent zichzelf Afgeronde opleiding(en) Beroep Indien van toepassing: in welke moskee werkzaam Vanaf hier begint het eigenlijke interview. Eerst wordt nogmaals toegelicht waar het interview over zal gaan: Wij doen samen onderzoek naar hoe er vanuit de islam wordt aangekeken tegen het preconceptioneel testen van bloedverwante stellen met een kinderwens. Dit houdt dus in dat als bijvoorbeeld een neef en nicht of een achterneef en achternicht met elkaar getrouwd zijn en kinderen willen, kunnen laten testen of zij veel kans hebben op kinderen met een erfelijke afwijking. In principe heeft iedereen die kinderen wil kans op kinderen met een erfelijke afwijking, maar als twee mensen neef en nicht of achterneef en achternicht van elkaar zijn, hebben zij 2 tot 3% meer kans. Daarom wordt in het VU-ziekenhuis een methode ontwikkeld om preciezer te kunnen bepalen hoeveel kans een stel nu precies heeft. Zij kunnen namelijk een nog grotere kans hebben wanneer er bijvoorbeeld al erfelijke ziekten in de familie voorkomen. Wij willen graag weten hoe er vanuit de islam aangekeken wordt tegen het geven van voorlichting over erfelijkheid en het preconceptioneel testen van consanguïne paren die graag kinderen willen. 1 Bent u bekend met het begrip consanguïniteit? Zo nodig de definitie die wij binnen het onderzoek hanteren uitleggen, namelijk: (achter)neven en (achter)nichten die met elkaar getrouwd zijn en/of kinderen hebben of willen. 2 Wat vindt u ervan dat neef en nicht of achterneef en achternicht met elkaar trouwen? 90 2a Waarom zouden (achter)neven en (achter)nichten wel of niet met elkaar moeten trouwen? 2b Ziet u in het dagelijks leven veel neef- en nichthuwelijken? Voorbeelden? 3 Wat vindt u ervan dat (achter)neven en (achter)nichten kinderen krijgen? 4 Wist u dat er risico’s aan verbonden zijn? Uitleggen dat consanguïne stellen meer kans hebben op kinderen met erfelijke aandoeningen Dit komt omdat een consanguïn paar ten minste één gemeenschappelijke voorouder heeft, waardoor er een grote kans bestaat dat een kind identieke kopieën van genen krijgt. Op deze manier neemt het kind dus meer erfelijke eigenschappen over. Deze kunnen positief zijn, zoals gewoonweg een uiterlijk kenmerk, maar het kan hier dus ook om erfelijke ziektes gaan. 5 Wat vindt u van deze risico’s? Waarom? Als de respondent niet op de hoogte was van de risico’s: 5a Denkt u anders over neef- en nichthuwelijken nu u iets meer weet over de risico’s? Dan willen we het nu graag hebben over de mogelijkheid voor consanguïne stellen om er achter te komen hoeveel kans zij hebben om een erfelijke ziekte door te geven en om te kijken of zij zelf misschien een erfelijke ziekte hebben die zij door kunnen geven. 6 Deze manier van testen wordt preconceptioneel testen genoemd. Heeft u wel eens van preconceptioneel testen gehoord? Is de definitie van preconceptioneel testen voor de respondent nog onduidelijk, dan moet het begrip nogmaals worden toegelicht: preconceptioneel testen houdt in dat nog voordat iemand in verwachting is, wordt getest of het ouderpaar veel kans heeft op kinderen met een aangeboren afwijking. 7 Hoe denkt u zelf (als onafhankelijk persoon) over preconceptioneel testen? Waarom? 8 Hoe denkt u over preconceptioneel testen vanuit islamitisch oogpunt? (Waarom zou er wel of geen gebruik van moeten worden gemaakt?) 8a Op welke islamitische bronnen baseert u deze mening? 8b Zijn er duidelijke antwoorden in de islamitische bronnen te vinden? * Zo ja, waar/welke? - Hoe interpreteert u deze bronnen? * Zo nee, wat vindt u daarvan? - Op welke manier komt u dan tot een antwoord op de vraag hoe er vanuit de islam over preconceptioneel testen wordt gedacht? 8c Bent u op de hoogte van wat er wordt besproken en besloten bij Islamitische Medische Organisaties zoals De Islamic Organization for Medical Sciences (IOMS), of het International Institute of Islamic Medicine? * Zo ja, baseert u daar uw mening ook op? * Zo nee, op welke manier komt u dan tot een antwoord op de vraag hoe er vanuit de islam over preconceptioneel testen wordt gedacht? Prenatale testen worden uitgevoerd tijdens de zwangerschap, waarna bij complicaties eventueel kan worden gekozen voor zwangerschapsafbreking (abortus provocatus). Er bestaan verschillende visies op onder welke omstandigheden abortus eventueel is toegestaan volgens de islam. Veel moslims zijn niet goed op de hoogte van wat deze omstandigheden zijn en denken dat abortus helemaal niet mag binnen de islam. 91 9 Denkt u dat preconceptioneel testen een oplossing kan vormen voor dit probleem? Eventueel ter verduidelijking: (Aangezien men dan van te voren kan bepalen of men een kind wil, ook als het risico op een kind met een erfelijke ziekte groot blijkt. Als iemand geen kind met een erfelijke aandoening wil, is abortus dus niet nodig, maar is het een optie om helemaal niet aan kinderen te beginnen) 10 Heeft u weleens vragen gehad over preconceptioneel testen van een persoon of een paar? * Zo ja, kunt u hier iets meer over vertellen? - Wat was de vraag? - Waarom werd die vraag gesteld? - Wat heeft u voor antwoord gegeven? - Hoe is de zaak uiteindelijke afgelopen? - Heeft u het gevoel dat u genoeg heeft kunnen helpen? - Heeft u het gevoel dat er meer voorlichting over preconceptioneel testen moet komen? Behandel indien op vraag 9 ‘ja’ is geantwoord, ook de vragen die gesteld worden aan geïnterviewden die ‘nee’ antwoordden. * Zo nee, heeft u überhaupt weleens vragen gehad van consanguïne stellen over het huwelijk? - Over het krijgen van kinderen? - Over andere manieren van testen? Zoals prenatale testen als een vlokkentest, of een vruchtwaterpunctie? 11 Heeft u tips over hoe consanguïne paren het best geïnformeerd kunnen worden over deze onderwerpen? Als alle tien de vragen behandeld zijn, kan eventueel nog teruggegaan worden naar vragen waar nog onvoldoende antwoord op gegeven is. Zijn alle vragen voldoende behandeld, zullen er nog een aantal afsluitende vragen gesteld worden: Is er een onderwerp dat u heeft gemist tijdens het interview? Zou u verder nog iets kwijt willen? Als wij bij het uitwerken tot de conclusie komen dat we zelf dingen vergeten zijn te vragen, of als dingen voor ons nog niet helemaal duidelijk blijken, zouden wij dan contact met u op mogen nemen? Als laatste wordt de geïnterviewde nogmaals hartelijk bedankt voor zijn of haar medewerking. 92 Bijlage 2: Interviewschema 2 Aan de hand van bovenstaande veranderingen is een tweede interviewschema ontwikkeld, dat is gebruikt vanaf het vierde interview tot en met interview nummer acht. Dit interviewschema (versie 2) zag er als volgt uit: Instructies voor de interviewer: 1. Voorstellen, plaatsnemen, bij voorbaat alvast bedanken voor de medewerking. 2. Zorgen dat er niemand anders dan de interviewer(s) en de respondent(en) bij het interview aanwezig zijn. 3. Interviewer(s) begin(t)(nen) met wat inleidende informatie over het onderwerp van het interview. Hier wordt aangegeven dat het interview zo gewenst anoniem is en dat de informatie vertrouwelijk zal worden behandeld. 4. Vraag toestemming om het gesprek op te nemen. Vervolgens wordt om enkele demografische gegevens gevraagd: Geslacht respondent Leeftijd respondent Geboorteland respondent Geboorteland ouders Op welke leeftijd is respondent naar Nederland gekomen Geloof Heeft de respondent affiniteit met een bepaalde stroming of groep binnen de islam? Tot welke richting (wetsschool) in de islam rekent respondent zichzelf eventueel? Afgeronde opleiding(en) Beroep Indien van toepassing: in welke moskee werkzaam Vanaf hier begint het eigenlijke interview. Eerst wordt nogmaals toegelicht waar het interview over zal gaan: Wij doen samen onderzoek naar hoe er vanuit de islam wordt aangekeken tegen het preconceptioneel testen van bloedverwante stellen met een kinderwens. Dit houdt dus in dat als bijvoorbeeld een neef en nicht of een achterneef en achternicht met elkaar getrouwd zijn en kinderen willen, kunnen laten testen of zij veel kans hebben op kinderen met een erfelijke afwijking. In principe heeft iedereen die kinderen wil kans op kinderen met een erfelijke afwijking, maar als twee mensen neef en nicht of achterneef en achternicht van elkaar zijn, hebben zij 2 tot 3% meer kans. Daarom wordt in het VU-ziekenhuis een methode ontwikkeld om preciezer te kunnen bepalen hoeveel kans een stel nu precies heeft. Zij kunnen namelijk een nog grotere kans hebben wanneer er bijvoorbeeld al erfelijke ziekten in de familie voorkomen. Wij willen graag weten hoe er vanuit de islam aangekeken wordt tegen het geven van voorlichting over erfelijkheid en het preconceptioneel testen van consanguïne paren die graag kinderen willen. 1 Bent u bekend met het begrip consanguïniteit? Zo nodig de definitie die wij binnen het onderzoek hanteren uitleggen, namelijk: (achter)neven en (achter)nichten die met elkaar getrouwd zijn en/of kinderen hebben of willen. 2 Hoe wordt er vanuit de islam tegen aan gekeken als neef en nicht of achterneef en achternicht met elkaar trouwen? 93 2a Waarom zouden (achter)neven en (achter)nichten wel of niet met elkaar moeten trouwen? 2b Ziet u in het dagelijks leven veel neef- en nichthuwelijken? Voorbeelden? 2c Heeft u weleens vragen gehad van consanguïne stellen over het huwelijk? En over het krijgen van kinderen? 3 Hoe wordt er vanuit de islam tegen aan gekeken als (achter)neven en (achter)nichten kinderen krijgen? 3a: Hoe wordt er tegen de risico's die neef- en nichtparen lopen aangekeken? Eventueel uitleggen dat consanguïne stellen meer kans hebben op kinderen met erfelijke aandoeningen. Dit komt omdat een consanguïn paar ten minste één gemeenschappelijke voorouder heeft, waardoor er een grote kans bestaat dat een kind identieke kopieën van genen krijgt. Op deze manier neemt het kind dus meer erfelijke eigenschappen over. Deze kunnen positief zijn, zoals gewoonweg een uiterlijk kenmerk, maar het kan hier dus ook om erfelijke ziektes gaan. Dan willen we het nu graag hebben over de mogelijkheid voor consanguïne stellen om er achter te komen hoeveel kans zij hebben om een erfelijke ziekte door te geven en om te kijken of zij zelf misschien een erfelijke ziekte hebben die zij door kunnen geven. 4 Deze manier van testen wordt preconceptioneel testen genoemd. Heeft u wel eens van preconceptioneel testen gehoord? Is de definitie van preconceptioneel testen voor de respondent nog onduidelijk, dan moet het begrip nogmaals worden toegelicht: preconceptioneel testen houdt in dat nog voordat iemand in verwachting is, wordt getest of het ouderpaar veel kans heeft op kinderen met een aangeboren afwijking. 5 Wat is uw persoonlijke mening over preconceptioneel testen? 6 Hoe denkt u over preconceptioneel testen vanuit islamitisch oogpunt? (Waarom zou er wel of geen gebruik van moeten worden gemaakt?) 6a Op welke islamitische bronnen/waarden/regels baseert u deze mening? 7 Bent u op de hoogte van wat er wordt besproken en besloten bij Islamitische Medische Organisaties zoals De Islamic Organization for Medical Sciences (IOMS), of het International Institute of Islamic Medicine? * Zo ja, baseert u daar uw mening ook op? * Zo nee, op welke manier komt u dan tot een antwoord op de vraag hoe er vanuit de islam over preconceptioneel testen wordt gedacht? 8 Denkt u dat veel moslims gebruik zullen maken van een preconceptionele screening? 8b Heeft u weleens vragen gehad over preconceptioneel testen van een persoon of een paar? Prenatale testen worden uitgevoerd tijdens de zwangerschap, waarna bij complicaties eventueel kan worden gekozen voor zwangerschapsafbreking (abortus provocatus). Er bestaan verschillende visies op onder welke omstandigheden abortus eventueel is toegestaan volgens de islam. Veel moslims zijn niet goed op de hoogte van wat deze omstandigheden zijn en denken dat abortus helemaal niet mag binnen de islam. 9 Wordt er volgens u veel gebruik gemaakt van prenatale testen door moslims? 9b Waarom wel of waarom niet? Wat vindt u daar van? 9c Heeft u wel eens vragen gehad van een consanguïn paar over prenatale testen? 94 10 Denkt u dat er meer gebruik zal worden gemaakt van preconceptionele screening (voor de zwangerschap) of van prenatale testen (tijdens de zwangerschap, bijvoorbeeld een vlokkentest)? 10b Welke keuze zal door moslims denkt u makkelijker worden gevonden: de keuze om wel of niet aan kinderen te beginnen, of de keuze om een kind met een afwijking wel of niet te houden? 11 Heeft u het gevoel dat er meer voorlichting over preconceptioneel testen moet komen? 12 Heeft u tips over hoe consanguïne paren het best geïnformeerd kunnen worden over deze onderwerpen? Als alle tien de vragen behandeld zijn, kan eventueel nog teruggegaan worden naar vragen waar nog onvoldoende antwoord op gegeven is. Zijn alle vragen voldoende behandeld, zullen er nog een aantal afsluitende vragen gesteld worden: 13 Is er een onderwerp dat u heeft gemist tijdens het interview? 14 Zou u verder nog iets kwijt willen? 15 Als wij bij het uitwerken tot de conclusie komen dat we zelf dingen vergeten zijn te vragen, of als dingen voor ons nog niet helemaal duidelijk blijken, zouden wij dan contact met u op mogen nemen? Als laatste wordt de geïnterviewde nogmaals hartelijk bedankt voor zijn of haar medewerking. 95 Bijlage 3: Definitief interviewschema 2 Instructies voor de interviewer: 5. Voorstellen, plaatsnemen, bij voorbaat alvast bedanken voor de medewerking. 6. Zorgen dat er niemand anders dan de interviewer(s) en de respondent(en) bij het interview aanwezig zijn. 7. Interviewer(s) begin(t)(nen) met wat inleidende informatie over het onderwerp van het interview. Hier wordt aangegeven dat het interview zo gewenst anoniem is en dat de informatie vertrouwelijk zal worden behandeld. 8. Vraag toestemming om het gesprek op te nemen. Vervolgens wordt om enkele demografische gegevens gevraagd: Geslacht respondent Leeftijd respondent Geboorteland respondent Geboorteland ouders Op welke leeftijd is respondent naar Nederland gekomen Geloof Heeft de respondent affiniteit met een bepaalde stroming of groep binnen de islam? Tot welke richting (wetsschool) in de islam rekent respondent zichzelf eventueel? Afgeronde opleiding(en) Beroep Indien van toepassing: in welke moskee werkzaam Vanaf hier begint het eigenlijke interview. Eerst wordt nogmaals toegelicht waar het interview over zal gaan: Wij doen samen onderzoek naar hoe er vanuit de islam wordt aangekeken tegen het preconceptioneel testen van bloedverwante stellen met een kinderwens. Dit houdt dus in dat als bijvoorbeeld een neef en nicht of een achterneef en achternicht met elkaar getrouwd zijn en kinderen willen, kunnen laten testen of zij veel kans hebben op kinderen met een erfelijke afwijking. In principe heeft iedereen die kinderen wil kans op kinderen met een erfelijke afwijking, maar als twee mensen neef en nicht of achterneef en achternicht van elkaar zijn, hebben zij 2 tot 3% meer kans. Daarom wordt in het VU-ziekenhuis een methode ontwikkeld om preciezer te kunnen bepalen hoeveel kans een stel nu precies heeft. Zij kunnen namelijk een nog grotere kans hebben wanneer er bijvoorbeeld al erfelijke ziekten in de familie voorkomen. Wij willen graag weten hoe er vanuit de islam aangekeken wordt tegen het geven van voorlichting over erfelijkheid en het preconceptioneel testen van consanguïne paren die graag kinderen willen. 1 Bent u bekend met het begrip consanguïniteit? Zo nodig de definitie die wij binnen het onderzoek hanteren uitleggen, namelijk: (achter)neven en (achter)nichten die met elkaar getrouwd zijn en/of kinderen hebben of willen. 2 Hoe wordt er vanuit de islam tegen aan gekeken als neef en nicht of achterneef en achternicht met elkaar trouwen? 2a Waarom zouden (achter)neven en (achter)nichten wel of niet met elkaar moeten trouwen? 2b Ziet u in het dagelijks leven veel neef- en nichthuwelijken? Voorbeelden? 2c Heeft u weleens vragen gehad van consanguïne stellen over het huwelijk? En over het 96 krijgen van kinderen? 3 Hoe wordt er vanuit de islam tegen aan gekeken als (achter)neven en (achter)nichten kinderen krijgen? 3a: Hoe wordt er tegen de risico's die neef- en nichtparen lopen aangekeken? Eventueel uitleggen dat consanguïne stellen meer kans hebben op kinderen met erfelijke aandoeningen. Dit komt omdat een consanguïn paar ten minste één gemeenschappelijke voorouder heeft, waardoor er een grote kans bestaat dat een kind identieke kopieën van genen krijgt. Op deze manier neemt het kind dus meer erfelijke eigenschappen over. Deze kunnen positief zijn, zoals gewoonweg een uiterlijk kenmerk, maar het kan hier dus ook om erfelijke ziektes gaan. Dan willen we het nu graag hebben over de mogelijkheid voor consanguïne stellen om er achter te komen hoeveel kans zij hebben om een erfelijke ziekte door te geven en om te kijken of zij zelf misschien een erfelijke ziekte hebben die zij door kunnen geven. 4 Deze manier van testen wordt preconceptioneel testen genoemd. Heeft u wel eens van preconceptioneel testen gehoord? Is de definitie van preconceptioneel testen voor de respondent nog onduidelijk, dan moet het begrip nogmaals worden toegelicht: preconceptioneel testen houdt in dat nog voordat iemand in verwachting is, wordt getest of het ouderpaar veel kans heeft op kinderen met een aangeboren afwijking. 5 Wat is uw persoonlijke mening over preconceptioneel testen? 6 Hoe denkt u over preconceptioneel testen vanuit islamitisch oogpunt? (Waarom zou er wel of geen gebruik van moeten worden gemaakt?) 6a Op welke islamitische bronnen/waarden/regels baseert u deze mening? 6b ‘Kunt u een aantal algemene richtlijnen voor de beantwoording van medisch ethische kwesties noemen?’ 7a Bent u op de hoogte van het bestaan van Islamitische Medische Organisaties zoals de Islamic Organization for Medical Sciences (IOMS), of het International Institute of Islamic Medicine (IIIM)? * Zo nee, uitleggen waar deze organisaties voor staan: De IOMS is een internationale, islamitische, medische organisatie, die vooral als doel heeft om medische en juridische uitspraken te doen over controversiële medische kwesties. Deze kwesties gaan vooral over recente medische uitvindingen, zoals dus bijvoorbeeld preconceptioneel testen. De IOMS wil wetenschappelijke uitspraken doen, die te rijmen vallen met islamitische morele concepten en islamitisch recht. De IOMS houdt jaarlijks een conferentie waar nieuwe hedendaagse medisch-ethische problemen aan de orde komen. Deze organisatie lijkt de meest vooraanstaande te zijn op dit gebied en de door hen opgestelde codes voor gedrag, onderzoek en ethiek zijn algemeen gerespecteerd in de islamitische wereld. Islamitische academici uit de hele wereld nemen hieraan deel en de conclusies van deze conferenties kunnen als leidraad dienen voor de imams. Voor het IIIM geldt in feite hetzelfde, zij organiseren conferenties, publiceren artikelen en doen uitspraken over alles wat te maken heeft met medicijnen en islam. 7b Bent u op de hoogte van wat medici en ethici van deze organisaties over consanguïniteit en preconceptioneel testen hebben gezegd? * Zo ja, baseert u daar uw mening ook op? * Zo nee, op welke manier komt u dan tot een antwoord op de vraag hoe er vanuit de islam over preconceptioneel testen wordt gedacht? 97 8 Denkt u dat veel moslims gebruik zullen maken van een preconceptionele screening? 8b Heeft u weleens vragen gehad over preconceptioneel testen van een persoon of een paar? Prenatale testen worden uitgevoerd tijdens de zwangerschap, waarna bij complicaties eventueel kan worden gekozen voor zwangerschapsafbreking (abortus provocatus). Er bestaan verschillende visies op onder welke omstandigheden abortus eventueel is toegestaan volgens de islam. Veel moslims zijn niet goed op de hoogte van wat deze omstandigheden zijn en denken dat abortus helemaal niet mag binnen de islam. 9 Wordt er volgens u veel gebruik gemaakt van prenatale testen door moslims? 9b Waarom wel of waarom niet? Wat vindt u daar van? 9c Heeft u wel eens vragen gehad van een consanguïn paar over prenatale testen? 10 Denkt u dat er meer gebruik zal worden gemaakt van preconceptionele screening (voor de zwangerschap) of van prenatale testen (tijdens de zwangerschap, bijvoorbeeld een vlokkentest)? 10b Welke keuze zal door moslims denkt u makkelijker worden gevonden: de keuze om wel of niet aan kinderen te beginnen, of de keuze om een kind met een afwijking wel of niet te houden? 11 Heeft u het gevoel dat er meer voorlichting over preconceptioneel testen moet komen? 12 Heeft u tips over hoe consanguïne paren het best geïnformeerd kunnen worden over deze onderwerpen? Als alle tien de vragen behandeld zijn, kan eventueel nog teruggegaan worden naar vragen waar nog onvoldoende antwoord op gegeven is. Zijn alle vragen voldoende behandeld, zullen er nog een aantal afsluitende vragen gesteld worden: 13 Is er een onderwerp dat u heeft gemist tijdens het interview? 14 Zou u verder nog iets kwijt willen? 15 Als wij bij het uitwerken tot de conclusie komen dat we zelf dingen vergeten zijn te vragen, of als dingen voor ons nog niet helemaal duidelijk blijken, zodat wij dan contact met u op mogen nemen? Als laatste wordt de geïnterviewde nogmaals hartelijk bedankt voor zijn of haar medewerking. 98 Bijlage 4: Codeerlijst 1 Introductie onderzoek 2 Demografische gegevens 3 Bekendheid met begrip consanguïniteit 3a: persoonlijke mening consanguïniteit 4 Islamitische huwelijksvoorwaarden, regels en adviezen 5 Sociaal economische verklaringen consanguïne huwelijken 6 Ervaring met consanguïne huwelijken (ziet de respondent het veel in zijn/haar omgeving?) 7 Het krijgen van kinderen bij consanguïne paren 7a: Informatie uit Koran en hadith 7b: Persoonlijke mening en moderne discussies 8 Preconceptionele testen in andere landen 9 Persoonlijke mening preconceptioneel testen 9a: wat valt er over te zeggen vanuit de islam (bronnen) 9b: moderne discussie onder moslimgeleerden 10 Islamitische medische organisaties 11 Vragen gehad over preconceptioneel testen? 12 (Mogelijke) argumenten tegen testen vanuit moslimbevolking 13 (Mogelijke) argumenten voor testen vanuit moslimbevolking 14 Preconceptioneel testen in vergelijking met prenataal testen 15 Abortus 16 Ethische/morele kant/gevolgen van preconceptioneel testen 17 Moet er meer voorlichting komen? 18 Hoe moet er voorgelicht worden/welke stappen moeten er in de praktijk gezet worden? 19 Aanbevelingen voor ons onderzoek. 20 Zal er veel gebruik worden gemaakt van preconceptionele testen? 21 Wordt er veel gebruik gemaakt van prenatale testen? 21a: Krijgt de respondent vragen over prenatale testen? 21b: Mening respondent over prenataal testen. 99 22 (Eventuele) rol van de imam 23 Vragen gehad over trouwen of het krijgen van kinderen? 24 Hoe om te gaan met medisch-ethische vraagstukken in de islam? 25 Preconceptionele test verplicht stellen of vrijwillig? 100 Bibliografie Aslan, R. (2005) Geen God dan God. Amsterdam: De Bezige Bij. Ajzen, I., en T. J. Madden (1986) ‘Prediction of goal-directed behavior: attitudes, intentions and perceived behavior control’ Journal of Experimental Social Psychology, nr. 22, p. 453-474. Babbie (2007) The practice of social research. The United States: Thomson Wadsworth. Bartels, E.A.C. (2008) ‘Verscheidenheid en geschiedenis van moslims’, In: Religie in Nederland. Handboek onder redactie van ten Borg. Uitgeverij Meinema Zoetermeer. pag. 216-228 Bartels, E.A.C. en O. Storms 2008) De keuze van een huwelijkspartner. Een studie naar partnerkeuze onder groepen Amsterdammers. Amsterdam: Vrije Universiteit, Faculteit der Sociale Wetenschappen. Beemer, F.A. (2003) ‘Verwant en kinderwens: omvang, vooroordeel en beleid in Nederland’ In: Beemer, F.A, Cornel, M.C., Van Elderen, T.H., Ten Kate, L.P., (2003) NACG rapport: Workshop Consanguiniteit. Verwant en kinderwens? Omvang, vooroordeel en beleid in Nederland. Samenvattingen. Utrecht: Nederlandse Associatie voor Community Genetics (NACG). Bennett, R.L., Motulsky, A.G., Bittles, A. et al. (2002) ‘Genetic Counseling and Screening of Consanguineous Couples and Their Offspring: Recommendations of the National Society of Genetic Counselors.’ Journal of Genetic Counseling, jrg. 11, nr. 2, p. 97-119. Boender, W. (2007) Imam in Nederland. Opvattingen over zijn religieuze rol in de samenleving. Amsterdam: Bert Bakker. Bommel, A., van (1993) Islam en Ethiek in de Gezondheidszorg. Den Haag: Oase. Bommel, A., van (2003) Koranuitleg. Over prenataal onderzoek en gehandicapte kinderen. In: Wankele waarden. Levenskwesties van moslims belicht voor professionals. Utrecht: FORUM, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling. Borm, J.A. (2002) ‘Trouwen met een bloedverwant’, Medisch Contact, jrg. 57, nr. 35, p. 1229-1232. Brockopp, J.E. (2008) ‘Islam and bioethnics. Beyond abortion and euthanasia’. Journal of Religious Ethics, jrg. 36, nr. 1, p. 3-12. Cornel, M.C. (2003) ‘Consanguïniteit, etniciteit en gezondheid, een epidemiologische benadering’, In: Beemer, F.A, Cornel, M.C., Van Elderen, T.H., Ten Kate, L.P., (2003) NACG rapport: Workshop Consanguiniteit. Verwant en kinderwens? Omvang, vooroordeel en beleid in Nederland. Samenvattingen. Utrecht: Nederlandse Associatie voor Community Genetics (NACG). Cornel, M.C. (2003a) ‘Migranten en erfelijkheid: Wat is de boodschap?’, In: De Kinderen (2003) Geen Woorden Maar Daden. Erfelijkheidsvoorlichting aan Migranten. Expertmeeting 23 mei 2003. Verslag, samenvatting, aanbevelingen en plan van aanpak. Soestdijk: VSOP, Stichting ERFO-centrum. Dekkers, J., Hoffer, C. en Wils, J.P. (2006) Besnijdenis, lichamelijke integriteit en multiculturalisme. Budel: Damon. 101 Elderen, T.H. van (2003) ‘Cultuur, psyche en erfelijkheidsvoorlichting’, In: Beemer, F.A, Cornel, M.C., Van Elderen, T.H., Ten Kate, L.P., (2003) NACG rapport: Workshop Consanguiniteit. Verwant en kinderwens? Omvang, vooroordeel en beleid in Nederland. Samenvattingen. Utrecht: Nederlandse Associatie voor Community Genetics (NACG). Ghaly, M. (2008a) Islam and Disability. Perspectives in Islamic Theology and Jurisprudence, ongepubliceerde PhD dissertatie, Leiden: Universiteit Leiden. Ghaly, M. (2008b) ‘Mensbeeld en verstandelijke beperking. Visies binnen de islamitische traditie en hun weerspiegeling onder moslims in Nederland’. Leiden: Universiteit Leiden. Giordano, P.C. (2002) ‘Stigmatiseren helpt niet’, Medisch Contact, jrg. 57, nr. 44, p. 1607. Haar, J.G.J. ter en P.S. Van Koningsveld (red.) (1990). Schriftgeleerden in de moderne islam. Muiderberg: Coutinho. Haeri, S.F. (1993) Elementen van de islam. Naarden: Strengholt. Hellmann P.M. en N.A.C. Knol (2004). Marokkaanse jongeren over erfelijkheid en gezondheid. Een kwalitatief onderzoek ter bevordering van de informatievoorziening aan jongeren met een Marokkaanse achtergrond. Soestdijk: ERFO-Centrum. Hoffer, C. (1996) Islamitische genezers en hun patiënten. Gezondheidszorg, religie en zingeving. Amsterdam: Het Spinhuis. Hoffer, C. (2002) Levensbeschouwing en orgaandonatie. Een vergelijking van joodse, christelijke, islamitische en humanistische opvattingen. Alblasserdam: Dutch University Press. Hooghiemstra, E. (2003) Trouwen over de grens. Achtergronden van partnerkeuze van Turken en Marokkanen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Kate, L.P. ten (2003) ‘Wat kunnen wij voor consanguïne paren doen? Een klinisch genetische benadering’, In: Beemer, F.A, Cornel, M.C., Van Elderen, T.H., Ten Kate, L.P., (2003) NACG rapport: Workshop Consanguiniteit. Verwant en kinderwens? Omvang, vooroordeel en beleid in Nederland. Samenvattingen. Utrecht: Nederlandse Associatie voor Community Genetics (NACG). Kinderen de, M. (2003) ‘Erfelijkheidsvoorlichting bij migranten. Ontwikkelingen binnen VSOP en Erfocentrum’ In: De Kinderen (2003) Geen Woorden Maar Daden. Erfelijkheidsvoorlichting aan Migranten. Expertmeeting 23 mei 2003. Verslag, samenvatting, aanbevelingen en plan van aanpak. Soestdijk: VSOP, Stichting ERFO-centrum. Koningsveld, P.S. van (2006). ‘The significance of fatwas for muslims in Europe. Some suggestions for future research’. Nederlands Theologisch Tijdschrift, jrg. 6o, nr. 3, p. 208-222. Kuijpers, M. e.a. (2004) ‘Erfelijkheidsvoorlichting in kaart gebracht. Advies voor afstemming tussen het Erfocentrum en de Klinisch Genetische Centra’. Wetenschapswinkel Biologie, Centrum voor Bèta-Didactiek, Universiteit Utrecht. Lindt, J. (2008) ‘Als de imam beslist’, Medisch Contact, jrg. 63, nr. 42, p. 1719-1721. 102 Messick, B.M. (1986) ‘The Mufti, the Text and the World: Legal Interpretation in Yemen’, Man, New Series, jrg. 21, nr. 1, p. 102-119. Modell, B., A. Darr (2002) ‘Genetic counseling and customary consanguineous marriage’, Nature Reviews Genetics, jrg 3, nr. 3, p. 225-230. Nasr, S.H. (2006) Islamic Philosophy from Its Origin to the Present: Philosophy in the Land of Prophecy. New York: State University of New York Press. Okumus, F. (2005) ‘Een inleiding tot de vergelijking van islamitische wetscholen vanuit het perspectief van de sociale structuur’ Köprü, nr. 89. (Vrij vertaald uit het Turks). Oosterwijk, J.C. (2002) ‘Consanguïne kansengeneeskunde’, Medisch Contact, jrg. 57, nr. 38, p. 1365. Otto, J.M. (2006) Sharia en nationaal recht, rechtssystemen in moslimlanden tussen traditie, politiek en rechtsstaat. Amsterdam: University Press. O’Reilly, K. (2005) Ethnographic methods. London and New York: Routledge. Pranger, D. (red) (1997). Islam en gezondheidszorg. Baarn: Uitgeverij Ambo. Prochaska, J. O. en C. C. DiClemente (1986) ‘Towards a comprehensive model of change’, In: W.R. Miller en N. Heather (1986) (Eds.). Treating Addictive Behaviors. New York: Plenum. Raz, A. E. (2003) ‘Status disclosure: genetic counseling as an arena for negotiation’ Studies in Symbolic Interaction, nr. 26, p. 147-167. Rispler-Chaim, V. (1993) Islamic medical ethics in the twentieth century. Leiden, New York, Koln: Brill. Roetman, T.A. (2003) ‘Een wereld te winnen. Migranten en (para)medici voorlichten over erfelijke aandoeningen en aangeboren aandoeningen’. Bevindingen van het VSOP-project ‘Voorlichting over erfelijke en aangeboren aandoeningen gericht op migranten met een Turkse of Marokkaanse achtergrond 1999-2002’. Soestdijk: VSOP, ERFO-centrum. Rosenstock, I. M. (1966) ‘Why People Use Health Services’ Milbank Memorial Fund Quarterly, nr. 44, p. 94 - 124. Samerski, S. (2009) ‘Genetic Counseling and the Fiction of Choice: Taught Self-Determination as a New Technique of Social Engineering’ Signs, jrg. 34, nr. 4, p. 735-761. Schulpen, T.W.J. (2002) ‘Valse voorlichting’, Medisch Contact, jrg. 57, nr. 40, p. 1436. Schulpen T.W.J. e.a. (2006) ‘Infant mortality, ethnicity, and genetically determined disorders in The Netherlands’, European Journal of Public Health, jrg. 16, nr. 3, p. 290-293. Shadid, W.A. (1998) ‘Interculturele communicatie’, in: Penninx, R., H. Münstermann en H. Entzinger (red.) Etnische minderheden en de multiculturele samenleving. Groningen: Wolters-Noordhoff, p. 137-168. Shadid, W. en P.S. van Koningsveld (1999) (red.): Beeldvorming en interculturele communicatie. Sociaalwetenschappelijke en sociolinguistische studies. Tilburg: Tilburg University Press. 103 Shadid, W.A. (2000) ‘Interculturele communicatieve competentie’, Psychologie en Maatschappij, jrg. 24, nr. 1, p. 5-14. Shaw, A. (2001) ‘Kinship, cultural preference and immigration: consanguineous marriage among British Pakistanis’, Journal of the Royal Anthropological Institute, jrg. 2, nr. 7, p. 315-334. Talan D, Van Elderen T, Hoogeboom, J. (2004) ‘Ongelijk verdeeld: migranten vragen minder én ander klinisch genetisch advies’, Medisch Contact 2004, jrg. 59, nr. 46, p. 1828-1829. Tennekes, J. (1990) De onbekende dimensie. Over cultuur, cultuurverschillen en macht. Apeldoorn: Garant. Waardenburg, J. (2000) Islam: Norm, ideaal en werkelijkheid. Houten: Fibula/Unieboek bv. Waelput A.J., Achterberg P.W. (2007). RIVM rapport: Kinderwens van consanguïne ouders: risico’s en erfelijkheidsvoorlichting. RIVM. Wessels, A. (2000) Islam verhalenderwijs. Amsterdam: Nieuwezijds. 104