Het getuigschrift van de ouden Hebreeën 11 Gedachten over het geloof J.L. den Toom Inhoud: 10. Gestorven zonder? Hebreeën 11: 13a + 16 15 11. Op de proef gesteld Hebreeën 11: 17a 16 Voorwoord 2 Hebreeën 11: 1 – 40 3 1. Geloven is..!!?? Hebreeën 11: 1 en 2 6 12. Abraham: overwogen gehoorzaamheid Hebreeën 11: 17b - 19 17 2. Met andere ogen! Hebreeën 11: 3 7 13. Izak, Jakob, Jozef: van geslacht tot geslacht Hebreeën 11: 20 - 22 18 3. Abel, hoezo een beter offer? Hebreeën 11: 4 8 14. Mozes: wat echt telt! Hebreeën 11: 23 - 26 19 4. Henoch behaagde de Heere. Hebreeën 11: 5 9 15. Israël, door het geloof??? Hebreeën 11: 27 - 30 20 5. Geloven dat Hij is. Hebreeën 11: 6 10 16. Rachab hoort er ook bij! Hebreeën 11: 31 21 6. Noach nam God serieus. Hebreeën 11: 7 11 17. En nog véél meer! Hebreeën 11: 32 22 7. Abraham: blinde gehoorzaamheid? Hebreeën 11: 8 12 18. Winnaars en/of verliezers? Hebreeën 11: 34 - 38 23 8. Abraham: een vreemdeling in een tent. Hebreeën 11: 9 en 10 + 13b + 16a 13 19. Niet zonder ons! Hebreeën 11: 39 en 40 24 9. Sara: vertrouwen waarop? Hebreeën 11: 11 en 12 14 20. Naschrift Hebreeën 12: 1 - 2 25 Voorwoord: Na zeven jaar werkzaam te zijn geweest als kerkelijk werker in de Hervormde gemeente van Nieuwerkerk aan den IJssel, kwam er een andere pastorale taak op mijn pad, waardoor ik mij genoodzaakt voelde om mijn werkzaamheden in Nieuwerkerk te beëindigen. Hierdoor komt er een einde een aan periode waarin ik met veel vreugde mijn werk mocht doen in uw gemeente. Naast het organiseren en begeleiden van het wijkwerk, bestond mijn taak in de gemeente Nieuwerkerk voor het overgrote deel uit het bezoeken van oudere gemeenteleden. Tijdens deze bezoeken heb ik vele bijzondere gesprekken mogen voeren over allerlei aspecten van het geloof in God. Hoewel het toch onze taak is, als pastoraal bezoeker, om mensen tijdens ons bezoek te steunen en te bemoedigen, is het zeer vaak voorgekomen dat ik persoonlijk bemoedigd werd door de gesprekken die ik mocht hebben. De levenservaring en geloofservaring die mij vaak ter oren kwamen, hebben mij er steeds weer van overtuigd dat de God, die wij mogen belijden, nog steeds trouw is aan Zijn beloften. Mensen die op Hem hun vertrouwen mogen stellen, worden niet beschaamd. Dit wil echter niet zeggen dat het leven van de gelovigen altijd zonder moeiten en strijd verloopt. Veel getuigenissen die ik mocht horen, vertellen van een God die ook juist in de moeiten van het leven, Zijn nabijheid en troost laat ervaren. Veel oudere gemeenteleden vertelden mij hun levensverhaal, waarin ze dat ‘gaandeweg’ hebben mogen leren. Terwijl ik luisterde naar deze levensverhalen moest ik vaak denken aan de gesprekken die ik enkele jaren geleden op een Bijbelgesprekskring in een andere gemeente had, rond het elfde hoofdstuk uit de Hebreeënbrief. Tijdens het doorlezen van de genoemde ‘rij geloofsgetuigen’ mochten wij met elkaar soms verrassende en waardevolle ontdekkingen doen. De oude geschiedenissen die de Hebreeënschrijver ons voor de geest brengt, bleken meermalen zeer actuele gedachten aan te reiken die ook in onze tijd nog behulpzaam kunnen zijn in ons dagelijks (geloofs)leven. Omdat ‘goede gesprekken’ in onze drukke tijd, helaas weer snel naar de achtergrond van onze herinnering kunnen verdwijnen, besloot ik destijds om de gedachten die op deze kringavonden naar voren kwamen, aan het papier toe te vertrouwen. Deze gedachten bij Hebreeën 11, die ik de titel ‘het getuigschrift van de ouden’ heb meegegeven, zijn opgetekend in kleine hoofdstukjes waarin steeds één aspect van het geloof naar voren komt. Ook is aan elk hoofdstukje een klein aantal vragen toegevoegd die een bijdrage kunnen leveren aan de persoonlijke doordenking of een groepsgesprek. Ongeveer twee jaar geleden besloot ik om deze overdenkingen door middel van de meditaties in De Kerkbode ook met u te delen. Door mijn ‘voortijdig’ vertrek uit uw gemeente, is deze serie overdenkingen echter nog niet afgerond. Daarom wil ik dit boekje aanbieden aan alle gemeenteleden van de Hervormde gemeente van Nieuwerkerk aan den IJssel, als blijk van waardering en dankbaarheid voor het genoten vertrouwen dat ik mocht ervaren gedurende de periode van 7 jaar dat ik in uw midden werkzaam mocht zijn. Mijn wens is dat deze studie u mag helpen beter zicht te krijgen op de hoop die het Evangelie van Jezus Christus in onze harten wekt. Giessen – Oudekerk, juli 2014 J.L. den Toom Voor de weergave van Bijbelverzen is gebruik gemaakt van de Herziene Statenvertaling. Hebreeën 11 Geloofsgetuigen 1 Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet. 2 Hierdoor immers hebben de ouden een goed getuigenis gekregen. 3 Door het geloof zien wij in dat de wereld tot stand gebracht is door het Woord van God, en wel zo dat de dingen die men ziet, niet ontstaan zijn uit wat zichtbaar is. 4 Door het geloof heeft Abel God een beter offer gebracht dan Kaïn. Daardoor kreeg hij getuigenis dat hij rechtvaardig was; dit heeft God met het oog op zijn gaven getuigd. En door dit geloof spreekt hij nog, nadat hij gestorven is. 5 Door het geloof werd Henoch weggenomen, opdat hij de dood niet zou zien. En hij werd niet gevonden, omdat God hem weggenomen had. Vóór zijn wegneming kreeg hij namelijk het getuigenis dat hij God behaagde. 6 Zonder geloof is het echter onmogelijk God te behagen. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij beloont wie Hem zoeken. 7 Door het geloof heeft Noach, toen hij een aanwijzing van God ontvangen had van de dingen die nog niet te zien waren, uit ontzag voor God de ark gebouwd, tot redding van zijn gezin. Daardoor heeft hij de wereld veroordeeld en is hij een erfgenaam geworden van de rechtvaardigheid die overeenkomstig het geloof is. 8 Door het geloof is Abraham, toen hij geroepen werd, gehoorzaam geweest om weg te gaan naar de plaats die hij tot een erfdeel ontvangen zou. En hij is weggegaan zonder te weten waar hij komen zou. 9 Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land van de belofte als in een vreemd land en heeft hij in tenten gewoond, met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelfde belofte. 10 Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Bouwer en Ontwerper is. 11 Door het geloof heeft ook Sara zelf kracht ontvangen om zwanger te worden en een kind te baren, ondanks haar hoge ouderdom , omdat zij Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd had. 12 Daarom zijn er zelfs uit één man en dat uit iemand wiens kracht al gestorven was, zovelen geboren als de sterren van de hemel in menigte en als het zand op het strand van de zee, dat niet te tellen is. 13 Deze allen zijn in het geloof gestorven. Zij hebben de vervulling van de beloften niet verkregen, maar hebben die vanuit de verte gezien en geloofd en begroet, en zij hebben beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op de aarde waren. 14 Want wie zulke dingen zeggen, laten duidelijk blijken dat zij een vaderland zoeken. 15 En als zij aan het vaderland gedacht hadden van waaruit zij weggegaan waren, zouden zij gelegenheid gehad hebben om terug te keren. 16 Maar nu verlangen zij naar een beter, dat is naar een hemels vaderland. Daarom schaamt God Zich niet voor hen om hun God genoemd te worden. Want Hij had voor hen een stad gereedgemaakt. 17 Door het geloof heeft Abraham, toen hij door God op de proef gesteld werd, Izak geofferd. En hij, die de beloften ontvangen had, heeft zijn eniggeborene geofferd. 18 Tegen hem was gezegd: Dat van Izak zal uw nageslacht genoemd worden. Hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken. 19 En hij kreeg hem als het ware daaruit ook terug. 20 Door het geloof heeft Izak zijn zonen Jakob en Ezau gezegend, met betrekking tot toekomstige dingen. 21 Door het geloof heeft Jakob bij zijn sterven ieder van de zonen van Jozef gezegend en hij boog zich in aanbidding neer, terwijl hij leunde op het uiteinde van zijn staf. 22 Door het geloof heeft Jozef bij zijn sterven melding gemaakt van de uittocht van de Israëlieten en heeft hij een opdracht gegeven in verband met zijn gebeente. 23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang door zijn ouders verborgen, omdat zij zagen dat het een heel bijzonder kindje was. En zij waren niet bevreesd voor het bevel van de koning. 24 Door het geloof heeft Mozes, toen hij groot geworden was, geweigerd een zoon van de dochter van de farao genoemd te worden. 25 Hij koos ervoor liever met het volk van God slecht behandeld te worden dan voor een ogenblik het genot van de zonde te hebben. 26 Hij beschouwde de smaad van Christus als grotere rijkdom dan de schatten in Egypte, want hij had het loon voor ogen. 27 Door het geloof heeft hij Egypte verlaten zonder bevreesd te zijn voor de toorn van de koning. Want hij bleef standvastig, als zag hij de Onzichtbare. 28 Door het geloof heeft hij het Pascha ingesteld en het besprenkelen met het bloed, opdat de verderver van de eerstgeborenen hen niet zou treffen. 29 Door het geloof zijn zij door de Rode Zee gegaan als over het droge. Toen de Egyptenaren dat ook probeerden te doen, zijn ze verdronken. 30 Door het geloof zijn de muren van Jericho gevallen, nadat ze tot zeven dagen toe omringd waren geweest. 31 Door het geloof is Rachab, de hoer, niet omgekomen met de ongehoorzamen, omdat zij de verkenners met vrede had ontvangen. 32 En wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd ontbreekt mij om te vertellen over Gideon, Barak, Simson, Jefta, David en Samuel en de profeten. 33 Zij hebben door het geloof koninkrijken overwonnen, gerechtigheid in praktijk gebracht, beloften verkregen, muilen van leeuwen gesloten. 34 Zij hebben de kracht van het vuur geblust, zij zijn aan de scherpte van het zwaard ontkomen, zij hebben in zwakheid kracht ontvangen, zij zijn machtig geworden in de oorlog, legers van vreemden hebben zij op de vlucht gejaagd. 35 Vrouwen hebben hun doden teruggekregen door opstanding uit de dood. Maar anderen zijn gefolterd en namen de aangeboden verlossing niet aan, opdat zij een betere opstanding verkrijgen zouden. 36 En weer anderen hebben spot en geselslagen verdragen, ja zelfs boeien en gevangenis. 37 Zij zijn gestenigd, in stukken gezaagd, in verzoeking gebracht, met het zwaard ter dood gebracht. Zij hebben rondgelopen in schapenvachten en geitenvellen. Zij leden gebrek, werden verdrukt en mishandeld. 38 De wereld was hen niet waard. Zij dwaalden rond in afgelegen plaatsen en verbleven op bergen, in grotten en in holen in de aarde 39 En deze allen hebben, hoewel zij door het geloof een goed getuigenis van God gekregen hebben, de vervulling van de belofte niet verkregen, 40 daar God met het oog op ons iets beters voorzien had, opdat zij zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen. 1. Geloven is..!? kan ingaan. Hoop is één van de krachtigste drijfveren voor mensen om in moeilijke omstandigheden te kunnen volhouden. Hebreeën 11: 1 en 2: 1 Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en een bewijs van de zaken die men niet ziet. 2 Hierdoor immers hebben de ouden een goed getuigenis gekregen. Niet voor niets is het symbool van de hoop een scheepsanker. Dankzij het anker dat diep verborgen onder het water in de rotsbodem van de zee vastligt, slaat het schip niet te pletter op de rotsen. Zelfs bij storm en noodweer blijft het schip, dat behoorlijk heen en weer geslingerd kan worden, vast en zeker op zijn plaats, dankzij het anker. Zo wordt de hoop wel ‘het anker van de ziel’ genoemd. ‘Geloven doe je in de kerk, maar hier moet je het zeker weten’. Het is een uitspraak die we allemaal wel kennen. Een uitspraak die veronderstelt dat geloven, als het ware, het tegenovergestelde is van zeker weten. Als wij zeggen: “Ik geloof het wel”, dan wordt daarmee al snel bedoeld: “Ik weet het niet helemaal zeker, maar ik meen wel dat dit of dat zo is” Datzelfde geldt voor het woord hopen. Als wij zeggen: “Ik hoop het wel”, dan bedoelen we daarmee dat we wensen dat iets zo is, of dat iets zo zal gaan als wij graag willen, maar zekerheid hebben we daarover nog niet. We hopen het slechts. Zelfs onder gelovigen horen we regelmatig de uitspraak, vaak wanneer wij het antwoord op moeilijke vragen schuldig moeten blijven; “Ja, maar daarom heet het natuurlijk ook geloven, want verklaren kunnen we dat natuurlijk niet.” Toch spreken de bovengenoemde verzen en heel andere taal; ‘een vaste grond…, een bewijs’. Vanwaar die tegenstrijdigheid? Hoe kan iets dat niet gezien wordt, een bewijs leveren? De sleutel om deze schijnbare tegenstelling te begrijpen heeft te maken met het verschil tussen ons hoofd en ons hart. Een vroegere predikant leerde mij de uitspraak: “Het geloof moet in een mensenleven 30 centimeter zakken, van het hoofd naar het hart”. Het hoofd kan alleen maar uit de voeten met bewezen feiten, het hart kan zaken voor zeker aannemen die niet gezien worden. Het woord hoop wijst ons ook in die richting, want is hoop niet bij uitstek iets dat in het hart woont en wat soms dwars tegen de feiten Al kan het behoorlijk stormen in ons (geloofs)leven, het geloof biedt ons houvast en zekerheid, tegen de feiten in. Hiervan getuigen ook de volgende Bijbelgedeelten: Johannes 20: 29; Romeinen 8: 18 – 26; 2 Korinthe 4: 18; 2 Korinthe 5: 7. Op de weg van dit geloof en deze hoop, zijn velen ons voorgegaan en de Bijbel heeft ons hun getuigschrift nagelaten. In de volgende hoofdstukken willen we kijken wat de kern van dit getuigschrift van de verschillende genoemde gelovigen is. 1. In hoeverre hebben de woorden van Jezus: “Voorwaar, Ik zeg u: wie het Koninkrijk van God niet ontvangt als een kind, zal het beslist niet binnengaan.” (Marcus 10: 15), betrekking op dit thema? 2. Is kennis dus een vijand van het echte geloof? 3. Kent u persoonlijk het verschil tussen kennis van het hoofd en kennis van het hart? 2. Met andere ogen! Hebreeën 11: 3 3 Door het geloof zien wij in dat de wereld tot stand gebracht is door het Woord van God, en wel zo dat de dingen die men ziet, niet ontstaan zijn uit wat zichtbaar is. Tegenover het niet zien van vers 1 staat het inzien van dit vers. Ook hierbij word weer onderscheid gemaakt tussen wat onze natuurlijke ogen kunnen waarnemen en het zien met de ogen van ons hart. In de geschiedenis van Elisa in 2 Koningen 6: 12-17, wordt dat mooi zichtbaar. Op het gebed van Elisa worden de ogen van zijn knecht geopend, zodat hij ook de strijdwagens en de paarden kan zien die de Heere gezonden heeft om Elisa te beschermen tegen de legermacht van Syrië. De ogen van het geloof richten zich niet alleen op de zichtbare werkelijkheid, maar juist ook op de onzichtbare realiteit van God. Juist dat is de basis voor onze toekomstverwachting. Hiervan spreekt ook de apostel Paulus in 2 Korinthe 4: 18: “Wij houden onze ogen immers niet gericht op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn van het ogenblik, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig.” Maar de ogen van het geloof verschaffen niet alleen zicht op de hele werkelijkheid en op de toekomstige dingen. Het geloof geeft ons ook inzicht. Dat wil zeggen, dat wij de werkelijkheid die onze ogen zien ook op een andere manier gaan begrijpen (NBG vertaling zegt: door het geloof verstaan wij). Bijzonder is het hoe Hebreeën 11: 3 ons hiermee brengt bij een zeer actueel onderwerp, namelijk het ontstaan van deze wereld en het leven op deze wereld. Tot welk inzicht komen wij door het geloof? “…dat de wereld tot stand gebracht is door het Woord van God, en wel zo dat de dingen die men ziet, niet ontstaan zijn uit wat zichtbaar is”. Hier vinden we een directe ontkenning van alles wat de evolutietheorie ons leert. Deze beweert immers dat al het zichtbare leven is voortgekomen uit een voorafgaand zichtbaar leven. Nee, zegt de Bijbel hier met nadruk, dit alles is door het Woord van God, tot stand gebracht: Hij sprak: “Er zij……” En er was…..”(Genesis 1) Waarom is dit alles zo belangrijk? Opnieuw: met het oog op onze toekomstverwachting! Stelt u zich eens voor dat God niet bij machte was om met één Woord het leven te scheppen zoals Genesis 1 dat beschrijft, maar dat daar miljarden jaren van evolutie voor nodig waren. Zal Hij dan wel bij machte zijn om eenmaal op die grote dag van de wederkomst van Zijn Zoon, alle dingen nieuw te maken en de doden uit het stof te laten herrijzen in een ondeelbaar ogenblik, zoals 1 Korinthe 15: 52 beschrijft ? Gelukkig mogen wij door het geloof zien en weten, dat het waar is wat Paulus schrijft in 1 Korinthe 2: 9: “Maar het is zoals geschreven staat: Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen mensenhart is opgekomen, dat is wat God bestemd heeft voor hen die Hem liefhebben.” Ook de geloofsgetuigen die in Hebreeën 11 genoemd worden hebben iets van die toekomst gezien. En dat ‘zien’ gaf hen de kracht om ondanks alle tegenslag te volharden in het geloof. 1. Noemt u voor uzelf eens een aantal dingen om u heen of gebeurtenissen die u zelf hebt meegemaakt, waarin u duidelijk hebt gezien dat God bestaat? 2. Wat is het verschil tussen overtuigen en getuigen? 3. Abel, hoezo een beter offer? Hebreeën 11: 4 4 Door het geloof heeft Abel God een beter offer gebracht dan Kaïn. Daardoor kreeg hij getuigenis dat hij rechtvaardig was; dit heeft God met het oog op zijn gaven getuigd. En door dit geloof spreekt hij nog, nadat hij gestorven is. De eerste die genoemd wordt in de rij van geloofsgetuigen is Abel. We kennen de geschiedenis natuurlijk wel. In Genesis 4: 1- 8 lezen we de ingrijpende gebeurtenis van de eerste mens die sterft, en dat door het geweld van zijn eigen broer. Aanleiding voor deze verschrikkelijke daad van Kaïn is zijn boosheid en jaloezie, omdat de Heere wel acht sloeg op het offer van zijn broer Abel en niet op het zijne. Kaïn zou ook met opgeheven hoofd een offer voor de Heere hebben mogen brengen, wanneer hij het goede deed. Kennelijk is er in het leven van Kaïn sprake van een verkeerde handel en wandel. Vandaar de verwijzing van de Heere naar de dreiging van de zonde en Kaïns verantwoordelijkheid daarin. Er is kennelijk geen overeenstemming tussen Kaïns godsdienstige praktijk en zijn dagelijks leven. Als wij deze gedachte op Abel betrekken zouden we hieruit kunnen opmaken dat dit bij Abel wel het geval was. Bij Abel waren ‘leer en leven’ met elkaar in overeenstemming. Dit wordt door de Heere opgemerkt, en daarom sloeg Hij acht op ‘Abel en zijn offer‘. God ziet niet alleen onze daden aan, maar vooral ook de gezindheid van ons hart waaruit deze daden voortkomen. Het geloof van Abel kenmerkt zich dus door de eenheid in belijden en beleven. De vraag komt naar voren, in welk opzicht bracht Abel de Heere nu een beter offer dan Kaïn? Lees Micha 6: 6 – 8 er eens op na. Dit gedeelte laat ons ook zien dat de Heere geen behoefte heeft aan offers die niet gepaard gaan met een oprecht leven. Verschillende uitleggers menen dat dit vooral te maken heeft met de ‘kwaliteit’ van het offer. Abel bracht de Heere immers een dieroffer terwijl Kaïn ‘slechts’ een deel van de opbrengst van de aardbodem aan de Heere offerde. De gedachte is dat een offer waarbij bloed vloeide door God hoger zou zijn gewaardeerd dan het graanoffer dat Kaïn bracht. 1. Hebt u ook wel eens het gevoel gehad dat de afwijzig van het offer van Kaïn een beetje oneerlijk was? 2. Herkent u het gevaar van het ‘dubbelleven’ van Kaïn? 3. Ziet u verband tussen Genesis 4: 7 - 8 en Jacobus 1: 13 – 15? Toch lezen we in Genesis 4 niets over dit mogelijke verschil in waarde van het offer van beide broers. Opvallend is dat er in vers 4 en 5 staat: “De Heere nu sloeg acht op Abel en zijn offer, maar op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen acht.” De Heere let dus niet alleen op de beide offers, maar juist ook op de persoon die het offer brengt. Dit wordt nog duidelijker wanneer we de reactie van de Here God op de verontwaardiging van Kaïn lezen in Genesis 4: 7: “Is het niet zo dat u, als u het goede doet, uw hoofd kunt opheffen? Maar als u het goede niet doet, ligt de zonde aan de deur. Naar u gaat zijn begeerte uit, maar u moet over hem heersen.” 4. Henoch behaagde de Heere. Hebreeën 11: 5 5 Door het geloof werd Henoch weggenomen, opdat hij de dood niet zou zien. En hij werd niet gevonden, omdat God hem weggenomen had. Vóór zijn wegneming kreeg hij namelijk het getuigenis dat hij God behaagde. Het vorige hoofdstuk besloten wij met een verwijzing naar Micha 6: 6 – 8. Het laatste vers van dit gedeelte brengt ons eigenlijk als vanzelf bij de volgende geloofsgetuige uit Hebreeën 11, Henoch. Micha zegt: “Hij heeft u, mens, bekendgemaakt wat goed is en wat de HEERE van u vraagt: niets anders dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God.” Voor wie enigszins bekend is met de Bijbel roept de naam Henoch namelijk direct de herinnering op aan Genesis 5: 22 en 25. Hoewel wij bijna niets weten over het leven van deze gelovige, wordt ons tot twee keer toe gemeld: “En Henoch wandelde met God”. Uit de herhaling van dit korte zinnetje kunnen wij opmaken dat het hier om een belangrijk kenmerk van het leven van Henoch gaat. De schrijver van de Hebreeënbrief verbindt hieraan een vergaande conclusie, namelijk dat Henoch God behaagde. Het woord behagen betekent volgens van Dale’s woordenboek dat het leven van Henoch aangenaam was voor de Heere. Met andere woorden de Heere beleefde vreugde aan het leven van Henoch. Ook Micha 6: 8 spreekt op die manier over het belang van wandelen met God, dat is immers wat de Heere van ons vraagt. Niet de veelheid van offers of onze godsdienstige disciplines, maar ons wandelen met Hem, dat is waar Hij naar verlangt. We kunnen zelfs constateren dat één van de vroegste omgangsvormen van de Heere met de mens is; het samen wandelen. Wanneer in Genesis 3 de mens in de eerste zonde is gevallen, lezen we dat de Heere in de namiddag wandelde in de hof (vers 8). Kennelijk was de Heere gewoon om die wandeling samen met de mens te maken. Als namelijk de mens zich voor Hem verborgen heeft vanwege zijn schaamte voor de zonde, wordt hij gemist en roept de Heere hem bij de naam: “Adam waar bent u?” Wanneer wij met iemand wandelen betekent dit dat wij met die persoon een soort vertrouwelijke omgang hebben. Wandelen heeft niet zozeer een bestemming; ik ga hier of daar naar toe. Wandelen is veel meer een doel op zich. Een jong paar gaat op een mooie zondagmiddag graag even wandelen, juist om even samen te zijn en samen te kunnen praten. Wandelen doe je vooral met iemand samen. Zo wil de Heere blijkbaar ook omgang hebben met de mens! Het geloof van Henoch kenmerkte zich door die vertrouwelijke omgang met God, en daaraan beleefde de Heere vreugde!! 1. Kunt u zich een voorstelling maken van hoe dit leven van Henoch; wandelend met God, eruit zag? 2. Op welke manier zou dit ook in ons leven werkelijkheid kunnen worden? Lees hierbij Galaten 5: 16 -26 5. Geloven dat Hij is. Hebreeën 11: 6 6 Zonder geloof is het echter onmogelijk God te behagen. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij beloont wie Hem zoeken. Naast het voorbeeld dat Henoch ons heeft nagelaten door zijn levenswandel en vertrouwelijke omgang met God, noemt dit vers ons nog een andere grond voor Gods (wel)behagen, namelijk ‘het geloof’ zelf. Opnieuw gaat de schrijver van de Hebreeënbrief wat dieper in op de vraag; wat is nu eigenlijk geloven? Het geloof kenmerkt zich niet alleen door verschillende aspecten in onze levenswandel. Het ware geloof heeft ook te maken met ons zicht op God, ons Godsbeeld. We kunnen in dit hoofdstukje niet ingaan op alle verschillende Godsbeelden die wij kunnen waarnemen in de diverse wereldgodsdiensten en religieuze bewegingen van deze tijd, dat zou veel te ver voeren. Wat we wel willen doen is ons afvragen welk Godsbeeld Hebreeën 11 ons voor ogen houdt. “…Want wie tot God komt moet geloven dat Hij is…” Op het eerste gezicht lijkt het dat de vertalers hier een wat merkwaardige woordkeus hebben gemaakt; geloven dat ‘Hij is’. Is de vertaling van het NBG(1951)en de NBV hier niet wat duidelijker? Deze vertalingen geven deze tekst als volgt weer: “…wie tot God komt moet geloven dat Hij bestaat...” Waarom toch gekozen voor deze vertaling: ‘Hij is’? Deze woordkeus is niet alleen de meest letterlijke vertaling van het Griekse woord dat de grondtekst weergeeft, het is ook een vertaling die ons herinnerd aan de naam waarmee de Heere zich bekend maakt aan Mozes, bij de brandende braamstruik (Exodus 3: 14). Daar noemt de Heere Zijn naam; IK BEN DIE IK BEN. Een naam die een bijzondere lading heeft. Juist omdat een toevoeging die wij zouden verwachten: IK BEN de grootste, IK BEN de Almachtige, IK BEN de sterkste enz. ontbreekt. Ten diepste betekent deze naam: IK BEN de gans Andere, zoals Ik is er geen, IK BEN de Onvergelijkbare!! IK BEN DIE IK BEN. Deze bijzondere lading van Gods naam in Exodus 3 klinkt ook door in deze woorden van Hebreeën 11: 6: “wie tot God komt moet geloven dat HIJ IS…” Nu zou je het gevoel kunnen krijgen dat deze God, waarover het hier gaat, niet alleen onvergelijkbaar is, maar ook onbereikbaar. Hij is immers met niets en niemand te vergelijken, oneindig hoog, heilig en ver verheven boven ons, zondige mensen. (Jesaja 55: 8 en 9) Daarom is het vervolg van vers 6 ook zo bijzonder. De Heere is namelijk niet alleen hoog verheven en Heilig, tegelijk maakt Hij Zich aan ons bekend als een God Die: “…beloont wie Hem zoeken” In heel de Bijbel en in het bijzonder in de komst van de Here Jezus Christus heeft Hij Zich aan ons bekend gemaakt als een God, Die zondaren liefheeft en redden wil uit hun verlorenheid. Allen die Hem zoeken, zullen Hem vinden!! (Mattheüs 7: 7) Het ware geloof kenmerkt zich door diepe eerbied voor een Heilig God, maar tegelijk door een vast vertrouwen dat die Heilige God Zich in Jezus getoond heeft als een liefdevolle Vader, Die niet wil dat zondaren verloren gaan maar geloven en leven!! 1. God zegt IK BEN. In Jezus toont Hij op een heel bijzondere manier wat dit IK BEN betekent. Zoek de verschillende IK BEN teksten eens op in het Johannes evangelie en denk eens na over wat deze woorden ons over God leren. (Johannes 5: 43; 6: 35; 8: 12; 10: 9; 10: 11; 11: 25; 14: 6; 15: 1; 16: 28) 2. Kunnen diep ontzag in Gods heiligheid en vertrouwelijk omgang samengaan? 6. Noach nam God serieus. Hebreeën 11: 7 7 Door het geloof heeft Noach, toen hij een aanwijzing van God ontvangen had van de dingen die nog niet te zien waren, uit ontzag voor God de ark gebouwd, tot redding van zijn gezin. Daardoor heeft hij de wereld veroordeeld en is hij een erfgenaam geworden van de rechtvaardigheid die overeenkomstig het geloof is. De beide kanten van het geloof, eerbied en vertrouwen, die in het vorige vers naar voren kwamen, kunnen we ook waarnemen in het leven van Noach. (Genesis 6 en 7) Noach leeft te midden van een wereld die in veel opzichten te vergelijken is met de onze; Genesis 6: 12+13a: “Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven; want alle vlees had een verdorven levenswandel op de aarde. Daarom zei God tegen Noach: Het einde van alle vlees is voor Mijn aangezicht gekomen, want de aarde is door hen vervuld met geweld” Kort samengevat: Noach leefde in een Godloze wereld, maar zelf leefde hij met God en vond genade in Zijn ogen (vers 8), omdat ook hij, net als Henoch, wandelde met God (vers 9). We moeten daarbij bedenken dat Noach leefde zonder het geschreven Woord van God. Hoe de Heere tot hem gesproken heeft is niet helemaal duidelijk. Sprak God tot Noach met een hoorbare stem, of was er een stille stem in zijn hart? We weten het niet, maar wat we wel weten is dat Noach de Heere ‘hoorde’ spreken. Sommige mensen zeggen: “Ik zou wel willen dat de Heere nog net zo tegen ons sprak als Hij dat tegen Noach deed. Is dat zo? Was Noach meer bevoorrecht dan wij? We lezen dat Noach een aanwijzing van God ontvangen had. Als we dit zo lezen, krijgen we niet de indruk dat de Heere veelvuldig tot Noach sprak. Noach kreeg ‘slechts’ een aanwijzing. Toch is de reactie van Noach op die aanwijzing zonder aarzeling. Hij gehoorzaamde het bevel van God en bouwde de ark, een jarenlang karwei dat hij ongetwijfeld onder veel spot en hoon van zijn tijdgenoten heeft verricht. Opmerkelijk, slechts één aanwijzing was genoeg om Noach in beweging te brengen. Tot ons spreekt God in de Schriften van het Oude– en Nieuwe Testament. Tegenover de sporadische aanwijzingen waarmee Noach de wil van God leerde kennen, staat de veelheid van woorden en geschiedenissen die aan ons zijn geopenbaard in de Bijbel. We kunnen ons daarbij wel de vraag stellen; hoe reageren wij op al die aanwijzingen? Hebreeën 11: 7 vertelt ons nog iets over Noach; “Hij heeft… uit ontzag voor God de ark gebouwd”. Het geloof van Noach kenmerkte zich ook door ontzag voor God. Noach heeft niet alleen oor voor de positieve woorden van God. Hij neemt ook de dreiging van het naderende oordeel serieus. Noach beseft dat als de Heere spreekt dat Hij de aarde zal gaan verdelgen, dit geen loze woorden zijn, maar de ernstige realiteit van een Heilig God voor wie de maat, van de ongerechtigheid van de mens, vol is. Een dreiging waarvan de mensen in de dagen van Noach echt niet wakker lagen. Wat een vergissing! Van de geschiedenis van Noach gaat een ernstige boodschap uit, die niet alleen voor de vroege mensheid actueel was. Eenmaal zal deze wereld opnieuw geoordeeld worden. Het Woord van God spreekt daarvan en roept ons op om ontzag te hebben voor God en ook die boodschap ernstig te nemen. Toch is het ook ten diepste een geschiedenis van redding, voor Noach en de zijnen. Redding die ook in onze tijd wordt aangeboden in het Evangelie van Jezus Christus. Hij spreekt immer Zelf: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie Mijn woord hoort en Hem gelooft Die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in de verdoemenis, maar is uit de dood overgegaan in het leven.” (Johannes 5: 24) 1. 2. Wat zou het betekenen dat er staat: “Daardoor heeft hij (Noach) de wereld veroordeeld.”? Is er in ons geloof en in de prediking voldoende ontzag en besef van het naderende oordeel, of vindt u dat maar bangmakerij? 7. Abraham, blinde gehoorzaamheid? Hebreeën 11: 8 8 Door het geloof is Abraham, toen hij geroepen werd, gehoorzaam geweest om weg te gaan naar de plaats die hij tot een erfdeel ontvangen zou. En hij is weggegaan zonder te weten waar hij komen zou. Ook voor Abraham geldt dat wij niet precies weten hoe hij de stem van God heeft gehoord, maar ook Abraham nam de woorden van de Heere serieus en gehoorzaamde Gods roepstem. In Genesis 12: 1 – 4 lezen we wat de Heere tegen Abraham zegt: “Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal. Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. Toen ging Abram op weg, zoals de HEERE tot hem gesproken had,” Het wordt ons in een paar zinnen verteld, maar de omvang van wat hier gebeurt is natuurlijk indrukwekkend. Stel je voor: “Gaat uit uw land en uw familiekring…”. Je zult maar op die manier geroepen worden. Hoe zouden wij daar op reageren? Alles achterlaten omwille van de roeping van God? Natuurlijk zal de stem van God grote indruk op Abraham hebben gemaakt, maar toch, zomaar alles achterlaten? Daarbij komt nog dat er op dat moment geen zekerheid was over het eindpunt van de reis: “…en Abraham vertrok, zonder te weten waar hij komen zou” Het gaat dus blijkbaar bij de roeping niet in eerste instantie om de duidelijkheid van de bestemming. Nee, het gaat vooral om de vraag of wij bereid zijn om de stem van God te gehoorzamen: “ga naar het land dat Ik u wijzen zal…” Abraham laat zich leiden door God, hij leeft vanaf dat moment op de aanwijzingen van de Heere. Hij is een volgeling geworden, op dezelfde manier als de discipelen van Jezus: “Volg mij, en zij lieten hun netten achter en volgden Hem.” Van die radicaliteit kunnen wij nog het nodige leren, want spelen wij niet vaak op zeker? Maar je vraagt je af: Is hier dan sprake van ‘blinde gehoorzaamheid’? Wat opvalt is dat het bij de roeping van Abraham niet alleen gaat om het blindelings volgen van de stem van God. Bij de opdracht om zijn land en familie te verlaten krijgt Abraham tegelijk een aantal rijke beloften. Een land als erfdeel, een groot nageslacht en de zegen van de Heere. Steeds wanneer de Heere een mens roept en een opdracht geeft, wordt die roeping vergezeld van beloften. Tenslotte: wat was nu eigenlijk het doel van de roeping van Abraham? In Genesis 12 kunnen wij al zien dat het bij deze roeping niet alleen om Abraham en zijn nageslacht gaat. Niet slecht één enkele man of één enkel volk aan wie de Heere Zijn zegen geven wil. De roeping (uitverkiezing) van het volk Israël is een roeping ‘met het oog op' de wereld: “in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden”. (vers 3b) 1. Welke gedachten roept het woord roeping bij u op? 2. Op welke manier(en) zou iemand in onze tijd de stem van God kunnen horen? En hoe kun je er zeker van zijn dat dit de stem van God is? 3. Wat is volgens 1 Petrus 2: 9 het doel van de ‘uitverkiezing’’? 8. Abraham, een vreemdeling in een tent? Hebreeën 11: 9 en 10 + 13b + 16a 9 Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land van de belofte als in een vreemd land en heeft hij in tenten gewoond, met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelfde belofte. 10 Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, waarvan God de Bouwer en Ontwerper is. 13 ….., en zij hebben beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op de aarde waren. 16 Maar nu verlangen zij naar een beter, dat is naar een hemels vaderland…. Als Abraham gehoor geeft aan Gods roepstem, verlaat hij zijn vertrouwde omgeving en gaat op weg. Vanaf het moment dat hij zijn land verlaat is hij nergens meer thuis. Hij woont voortaan in een vreemd land, is een vreemdeling in een tent. De symboliek hiervan is erg belangrijk, ook voor ons. Volgeling zijn van de Heere Jezus, betekent dat wij vreemdelingen worden in deze wereld. Dat ‘vreemdeling zijn’ komt van twee kanten. Jezus waarschuwt zijn discipelen voor de consequenties van het geloof. Regelmatig horen we hoe Hij Zijn discipelen erop wijst dat de ‘wereld’ hen niet langer zal verdragen. (Mattheüs 24: 8-10; Johannes 15: 18-17). Zoals zij Hem verstoten hebben zullen zij ook Zijn volgelingen verstoten, een realiteit die tot op de dag van vandaag door miljoenen gelovigen aan den lijve wordt ondervonden. De andere kant van die ‘vervreemding’ komt voort uit de keuzes van de gelovige zelf. Omdat hij/zij in gehoorzaamheid aan het Woord van God wil leven, zal er een bepaalde afstand ontstaan tussen de gelovige en de wereld. Dit laatste wordt door veel gelovigen in deze tijd steeds duidelijker ervaren. Nu christelijke waarden en normen steeds meer worden teruggedrongen in het publieke leven en geloof en kerkgang slechts een randverschijnsel lijkt te worden, kun je soms het gevoel krijgen een vreemde in je eigen land te worden. Geen prettig gevoel en de verleiding is dan ook groot om ons maar een beetje aan te passen, en de scherpe kantjes en beetje te vermijden. Toch waarschuwt van de apostel Paulus ons in Romeinen 12: 1 – 3, nadrukkelijk om niet gelijkvormig te worden aan deze wereld, maar te beseffen dat ons verlangen een ander verlangen dient te zijn dan dat van de ongelovige wereld. Ook het oude reformatorische devies is hier van betekenis: “Wij zijn wel IN de wereld, maar niet VAN de wereld”. Wat opvalt is dat in deze verzen met betrekking tot die vreemdelingschap van Abraham ook gesproken wordt over Izak en Jakob. Om in deze wereld staande te blijven in het geloof hebben wij ook elkaar nodig, als generaties, als gemeenschap. De gemeenschap van gelovigen die samen, in verbondenheid met de Heere, een weg mag gaan als pelgrims door de tijd. In 2 Korinthe 4: 16 – 5: 10 wordt het leven van de mens ook vergeleken met het wonen in een tent. Hier heeft deze vergelijking vooral te maken met de tijdelijkheid van dit leven. Hoewel het hier om een ander thema gaat dan de ‘vreemdelingschap’ van Abraham, is er ook veel overeenkomst tussen deze Bijbelgedeelten. Beide spreken zij van moeite en strijd, maar beide gedeelten getuigen ook van hoop en verwachting van dat andere leven, dat andere vaderland. In dat leven zullen wij niet langer als vreemdelingen en kwetsbare mensen in een tijdelijk verblijf (tent) wonen. Nee, daar is ons een stad met fundamenten bereid, een solide ‘eeuwige woning’, het Huis van de Vader!! 1. Herkent u iets van de ‘vreemdelingschap’ in uw leven in deze tijd? Hoe geeft u invulling aan dat oude devies: “Wij zijn wel IN de wereld, maar niet VAN de wereld” 2. Welke betekenis heeft de gemeente in uw ‘pelgrimsreis’ door de tijd? 3. Kent u iets van de ‘goede moed’ waarover Paulus in 2 Korinthe 4 schrijft? Als u dit moeilijk vindt, hoe zou dat komen? 9. Sara: vertrouwen, waarop? Hebreeën 11: 11 11 Door het geloof heeft ook Sara zelf kracht ontvangen om zwanger te worden en een kind te baren, ondanks haar hoge ouderdom, omdat zij Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd had. In dit vers krijgen wij meer informatie over het (geloofs)leven van Sara dan het Bijbelboek Genesis ons geeft. Wij weten niet beter dan dat Sara toen zij de aankondiging van de geboorte van een zoon vanachter het tentdoek hoorde, vol ongeloof bij zichzelf lachte. (Genesis 18: 9 -15) In tegenstelling tot dit ongelovige lachen getuigt de Hebreeënschrijver van een sterk geloof bij deze oude kinderloze vrouw. Hoe komt de schrijver aan deze informatie? We kunnen daar kort over zijn: “Dat weten we niet”. Hoewel dit getuigenis niet te controleren is, geloven wij dat ook dit ‘Woord van God’ betrouwbaar is. Het is immers dezelfde Geest die de beide schrijvers van Genesis en de Hebreeënbrief heeft geïnspireerd tot het schrijven van deze woorden. Een veel belangrijkere vraag is wat deze woorden ons te zeggen hebben. Ondanks haar hoge ouderdom ontvangt Sara kracht om een kind ter wereld te brengen. Waaraan ontleent zij die kracht? In een eerste reactie zijn wij geneigd om te antwoorden: “Aan haar geloof”. De kracht van het geloof was werkzaam in deze vrouw, vers 11 begint immers net als veel andere verzen in dit hoofdstuk met de woorden : “Door het geloof…” Toch lopen wij met deze redenering het gevaar om op het verkeerde spoor terecht te komen. Deze gedachte leidt ons teveel in de richting van de bewondering van de kracht van het geloof van de genoemde mensen. Wat een sterk geloof had die ….Henoch, Noach, Abraham, Sara …enz. De aandacht dreigt daardoor vooral bij de mensen in kwestie terecht te komen, terwijl het in Hebreeën 11 juist om een ander aandachtspunt gaat. Een gevaar dat zich ook in onze tijd nog regelmatig voordoet. Het is heel bijzonder om het getuigenis te horen van een mens die door veel gebed van anderen tot geloof kwam of mocht worden genezen van een ernstige ziekte. Toch wekt dit soort getuigenissen nogal eens de indruk dat de genoemde wonderen vooral tot stand gekomen zijn ‘door de kracht van het geloof’ van mensen. Hierdoor kunnen mensen die veel voor een bepaalde zaak gebeden hebben, geestelijk zeer in het nauw komen, als er vervolgens geen verhoring plaats vind. Maar dit is niet de boodschap van de bovengenoemde tekst. Het gaat hier namelijk niet om de kracht van het geloof van Sara, of over de volharding in haar gebeden. Het gaat hier over de kracht van de belofte. Toch is hier nog niet alles mee gezegd, want wat is een belofte waard? De waarde van de belofte is niet afhankelijk van ons en zelfs niet van de inhoud van de belofte. Iemand kan mij immers wel een miljoen Euro beloven, maar wat is deze belofte waard als de persoon die deze belofte doet algemeen bekend staat als een leugenaar? Niets toch? De ogen van Sara zijn niet gericht op de belofte alleen, maar vooral op Diegene die de Belofte gedaan heeft, de Heere; “omdat zij Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd had.” Door op Hem te zien is zij meer dan zeker van de vervulling van de belofte, “want Hij die het beloofd heeft is getrouw”(1 Thessalonicenzen 5: 24; Hebreeën 10: 23). 1. Kunt u voor uzelf nagaan wat het ‘centrum’ van uw verwachting is; de kracht van uw geloof, uw volharding in het gebed, de belofte van de Heere, of Hijzelf? 2. Kent u de angst dat uw geloof ‘te klein’ is om verhoord te worden? Wat zou de betekenis van het geloof hierin dan wel zijn? 3. Herkent u zich in de uitroep van de vader van die maanzieke jongen in Marcus 9: 24? 10. Gestorven zonder? Hebreeën 11: 13a + 16 13 Deze allen zijn in het geloof gestorven. Zij hebben de vervulling van de beloften niet verkregen, maar hebben die vanuit de verte gezien en geloofd en begroet…….. 16 Maar nu verlangen zij naar een beter, dat is naar een hemels vaderland. Daarom schaamt God Zich niet voor hen om hun God genoemd te worden. Want Hij had voor hen een stad gereedgemaakt. Wat een teleurstelling! Al die mensen die hun leven lang geloofd hebben en geleefd hebben in gehoorzaamheid aan God, “Deze allen zijn gestorven…” zonder. Bij het lezen van deze woorden hebben we de neiging om de Bijbel teleurgesteld dicht te doen, dus toch geen ‘happy end’. Is het geloof in de God van de Bijbel dan, net als zoveel andere godsdiensten en ideologieën, een utopie die eindigt in een geweldige teleurstelling? Als wij menen dat het geloof ons een lang en gelukkig leven belooft, zonder moeite en tegenslag en dat het geloof ons vooral voorspoed en gezondheid brengen zal, dan dreigt het gevaar dat wij ons ooit teleurgesteld van het geloof zullen afkeren. Immers ook gelovige mensen worden ziek en kunnen jong sterven, ook gelovige mensen kunnen hun baan verliezen, ook gelovige mensen kunnen door een natuurramp hun hele hebben en houden verliezen, denk maar aan de gelovigen op Haïti. We moeten het maar ronduit zeggen: “Het geloof is geen garantie voor een leven van rozengeur en maneschijn”. Het tegengestelde lijkt soms eerder het geval te zijn. Daarvan getuigt ook het laatste gedeelte van Hebreeën 11 volop. Wat is dan de waarde van het geloof in de God en Vader van onze Here Jezus Christus? Die waarde kunnen wij pas ervaren als wij beseffen dat Gods beloften zich niet allereerst richten op ons leven hier en nu, maar vooral betrekking hebben op een ander leven, een andere toekomst. De beloften van God overstijgen dit aardse bestaan en spreken van een toekomst over de grens van dit leven heen. Als de verwachting van ons geloof in de Here Jezus alleen gericht is op dit aardse leven noemt Paulus ons ‘de meest beklagenswaardige van alle mensen”(1 Korithe 15: 19). Maar er is meer, veel meer. Het is zoals die oude vrouw die met veel moeite in de stadsbus probeert te klimmen. Een paar opgeschoten jongens maken een spottende opmerking: “Nou die heeft ook haar beste tijd gehad..” Het oude dametje hoort de opmerking en reageert met een vriendelijke glimlach: “Nee jongens, mijn beste tijd komt nog…” De ogen van het geloof mogen zich vol verwachting richten op een andere toekomst, dat is ‘wat naar ons toe-komt’. De gelovigen die ons voorgingen hebben hier met de ogen van het geloof in de verte een glimp van mogen opvangen, een stad door God Zelf gereedgemaakt. Met het uitzicht op die belofte zijn zij gestorven. Hoe die stad, dat hemelse Jeruzalem, eruit zal zien beschrijft Johannes ons in Openbaring 21. Zij zullen zeker niet teleurgesteld worden en daarom schaamt God Zich niet voor hen om hun God genoemd te worden, want woorden schieten tekort om de heerlijkheid van die toekomst te beschrijven. 1. Welk deel van uw (dank)gebed heeft betrekking op ‘dit leven’ en welk deel op ‘het leven dat komt’? Is dit voldoende in evenwicht? 2. Kunt u zich echt verheugen in de dag van Zijn Komst? Zo niet, wat staat u daarin in de weg? Zo ja, waar verheugt u zich het meest in? 11. Op de proef gesteld. Hebreeën 11: 17a 17 Door het geloof heeft Abraham, toen hij door God op de proef gesteld werd, Izak geofferd. In dit vers stuiten wij op één van de meest ingrijpende geschiedenissen uit het leven van Abraham. Voor velen van ons eigenlijk een niet te verteren geschiedenis. Twee vragen komen op ons af. Ten eerste: “Hoe kan God nu zoiets van Abraham vragen?” De tweede vraag is: “Hoe kan Abraham ooit die opdracht gehoorzamen?” Waarom die opdracht? In tijden van tegenslag en verlies wellicht één van de meest gestelde geloofvragen, een vraag die maar zelden beantwoord wordt, de vraag naar het ‘waarom?’. Op de vraag naar het waarom van deze onmogelijke opdracht aan Abraham krijgen wij ook slechts een zeer beperkt antwoord; ”… God stelde Abraham op de proef…” Ook in Genesis 22, waar deze geschiedenis wordt verteld, beperkt zich tot deze reden. Die rust kunnen wij pas ervaren als wij beseffen wat de diepste inhoud van de gedachten van de Heere is. Daarover spreekt de profeet Jeremia. Luistert u maar : “Want Ik weet de gedachten, die Ik over u denk, spreekt de HEERE, gedachten des vredes, en niet des kwaads, dat Ik u geve het einde en de verwachting.” (Jeremia 29:11) De weg die Heere met Zijn kinderen gaat is altijd een weg ten goede:”… om u te geven het einde en de verwachting!” Zelfs met de beproeving heeft Hij in ons leven het goede op het oog, namelijk om ons geloof te versterken zodat wij mogen standhouden te midden van de tegenslagen van het leven. Jacobus schrijft hierover: “want gij weet, dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt.” (Jacobus 1: 3) Ook Romeinen 5: 2b - 5 laat ons iets zien van het doel van de beproeving: “...en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God. En dat niet alleen, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, omdat wij weten dat de verdrukking volharding teweegbrengt, en de volharding ondervinding (beproefdheid, vert. NBG 1951) en de ondervinding hoop. En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde van God in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons gegeven is.” Sommigen menen dat wij deze vraag niet mogen stellen. Het past ons immers niet om de Heere ter verantwoording te roepen. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Er kunnen zich immers in ons leven situaties voordoen, bij groot verlies of verdriet, waarin deze waarom vraag simpelweg uit ons hart naar boven komt. Of wij dat nu willen of niet die vraag dringt zich onstuitbaar op. En wat dan? Als God Abraham op de proef stelt is dit vooral om hem hierdoor op een bijzondere wijze in het geloof te versterken. Het probleem voor Abraham is alleen dat hij dit op het moment dat hij die opdracht krijgt, nog niet weet. Daarom gaan wij in het volgende hoofdstukje in op de vraag hoe Abraham op deze opdracht reageerde. Een enkele overweging: U kent waarschijnlijk wel de bekende verzen uit Jesaja 55: 7 en 8: “Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen luidt het woord des HEREN. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten dan uw gedachten.” 1. Kent u de vergelijking van Corrie Ten Boom, waarin zij het werk van God in het leven van Zijn kinderen vergelijkt met een borduurwerk waarvan wij slechts de onderkant zien? Kent u iets met dat beeld in uw eigen leven? 2. Wat is het verschil tussen beproeving en verzoeking? Vergelijk hierbij de geschiedenis van Abraham met die van Job. Gods gedachten oneindig boven ons verheven, dat begrijpen wij wel, maar daarmee vinden we nog geen rust in die moeilijke of verdrietige omstandigheden. 12. Abraham, overwogen gehoorzaamheid. Hebreeën 11: 17b - 19 17……En hij, die de beloften ontvangen had, heeft zijn eniggeborene geofferd. 18 Tegen hem was gezegd: Dat van Izak zal uw nageslacht genoemd worden. Hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken. 19 En hij kreeg hem als het ware daaruit ook terug. In het vorige hoofdstukje hebben we gezien dat de Heere Zijn kinderen beproeft om hun geloof en vertrouwen te versterken. Ook de beproeving van Abraham, waarover dit gedeelte uit Hebreeën 11 gaat, krijgt op die manier betekenis. Voor ons is deze conclusie gemakkelijk te trekken. Wij kennen het hele verhaal en bovendien kunnen wij vanuit het getuigenis van heel de Schrift, met verwondering, de ‘gouden draad’ van Gods Heilsplan hierin herkennen. Achteraf bezien zijn veel dingen te begrijpen. Als wij ons proberen te verplaatsen in de situatie van Abraham, die het zonder deze ‘kennis achteraf’ moest doen, dan is plotseling alle vanzelfsprekendheid en begrip verdwenen. Hoe is het mogelijk dat Abraham aan deze onvoorstelbare opdracht gehoorzaamde? Het kind, waarop hij zolang heeft moeten wachten. Het kind, waarop Gods belofte van een groot nageslacht rust. Over dat kind gaat die verpletterende opdracht van de Heere: “Neem toch uw zoon, uw enige, die u liefhebt, Izak, ga naar het land Moria, en offer hem daar als brandoffer op een van de bergen die Ik u noemen zal” (Genesis 22: 2) Wat gaat er op dat moment in het hart van die gelovige Abraham om? Wat bracht Abraham er toe om die lange tocht van drie dagreizen, met dit doel, aan te vangen? Twee opmerkelijke uitspraken in dit tekstgedeelte geven ons een kijkje in het hart van Abraham. Vers 17b: “……En hij, die de beloften ontvangen had,…” Abraham heeft de belofte ontvangen. Nu kan het woord ontvangen op twee manieren worden opgevat. We kunnen zeggen : ‘Abraham heeft de belofte gekregen’, maar we kunnen ook zeggen: ‘Abraham heeft de belofte in ontvangst genomen’. Deze laatste uitleg wordt ook weergegeven in de vertaling van het NBG(1951). Daar is vers 17b als volgt vertaald: “…en hij, die de beloften aanvaard had,…” Dit geeft weer hoe Abraham tegenover Gods beloften stond, hij heeft deze als het ware in het hart gesloten. Abraham heeft AMEN gezegd (het is vast en zeker) op Gods beloften. Op die manier zijn Gods beloften, voor hem, zekerheid geworden. Vers 18b: “Hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken.” Stelt u zich eens voor: Drie dagen zijn ze onderweg, drie dagen lang wordt Abraham gekweld door duizend en één vragen. Hoe is dit nu mogelijk? Hoe kan deze opdracht nu ooit passen in het plan van God? Zou God Zijn belofte vergeten zijn? Niet alleen zijn eigen vragen maken deze reis zwaar, ook de nieuwsgierige vraag van zijn geliefde zoon raken Abraham recht in het hart; “Vader, hier is het vuur en het hout, maar waar is het lam voor het brandoffer? (Genesis 22: 7) Toch laat Abraham zich niet leiden door al die onbeantwoorde vragen. Nee, zijn gedachten gaan verder. Hij denkt na, ‘overlegde bij zichzelf’. In gedachten zet de gelovige Abraham alles op een rij. De dingen die hij in zijn leven al ervaren heeft van Gods trouw en almacht. God, Die de belofte van een zoon, ondanks zijn hoge leeftijd, in vervulling liet gaan. God, Die zijn neef Lot, als gebedsverhoring, uit de verwoesting van Sodom heeft gered.(Genesis 18-19) Gaandeweg komt Abraham tot de conclusie: “Met deze Almachtige God durf ik het te wagen”. Een weloverwogen besluit! 1. Wat leert deze geschiedenis ons over de ‘toe-eigening’ van Gods beloften? Durft u AMEN te zeggen op Gods beloften? 2. Als u Gods werk in de wereldgeschiedenis en in uw persoonlijk leven, ‘op een rij zet’, is Hij dan uw vertrouwen waard? 3. Welke les leert Psalm 77: 11-21 ons in dit verband? 13. Izak, Jacob, Jozef: van geslacht tot geslacht. Hebreeën 11: 20 - 22 20 Door het geloof heeft Izak zijn zonen Jakob en Ezau gezegend, met betrekking tot toekomstige dingen. 21 Door het geloof heeft Jakob bij zijn sterven ieder van de zonen van Jozef gezegend en hij boog zich in aanbidding neer, terwijl hij leunde op het uiteinde van zijn staf. 22 Door het geloof heeft Jozef bij zijn sterven melding gemaakt van de uittocht van de Israëlieten en heeft hij een opdracht gegeven in verband met zijn gebeente. Gods belofte aan Abraham is in vervulling gegaan; Abraham, Izak, Jakob, Jozef, Efraïm….. De geslachten schakelen zich achter elkaar. Als het volk Israël ruim 400 jaar later uit het land Egypte wordt uitgeleid, telt het maar liefst 600.000 mannen, waarbij de vrouwen en kinderen nog niet zijn meegerekend. “…een volk, uit Abraham gesproten…” (Psalm 105: 4 ber.) Wij weten ook dat het volk Israël, na veel omzwervingen, het ’Beloofde Land’, in bezit mocht nemen. Toch gaat het bij Gods beloften aan Abraham niet alleen om de omvang van zijn nageslacht en het bezit van het land Kanaän voor zijn kinderen en kindskinderen. Kern van Gods belofte is: “Ik zal u zegenen en…..in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.” (Genesis 12: 2 en 3) De belofte van Gods zegen rust op Abraham en zijn nageslacht. De zegen van God, wil eigenlijk zeggen dat de Heere Zijn Naam, en Zijn nabijheid over Abraham en zijn kinderen uitspreekt. Zoals dat zo prachtig verwoord mocht worden door Aaron, die de opdracht krijgt om het volk te zegenen: “De HEERE zegene u en behoede u! De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig! De HEERE verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede!” (Numeri 6: 24-26) Nu wordt in dit gedeelte uit Hebreeën 11 gesproken over het geloof van Izak en Jakob, dat kenbaar wordt in het feit dat zij hun kinderen gezegend hebben. De beloofde zegen is een zegen ‘van geslacht tot geslacht’, maar dient wel te worden doorgegeven. Door het geloof mag de Naam van de Heere ook over het leven van de kinderen van de gelovigen worden uitgesproken. Het voorgeslacht heeft daarin een belangrijke taak. Daarbij denken we niet alleen aan het teken van het verbond, de doop. Ook is dit overdragen van de zegen niet iets dat alleen aan het eind van het leven plaatsvindt. Zoals Mozes het volk op het hart bindt om de geboden van God aan het nageslacht door te geven, zo dienen ook de zegen en de beloften van God aan de kinderen te worden overgedragen: “Daarom zult u de HEERE, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw kracht. Deze woorden, die ik u heden gebied, moeten in uw hart zijn. U moet ze uw kinderen inprenten en erover spreken, als u in uw huis zit en als u over de weg gaat, als u neerligt en als u opstaat. U moet ze als een teken op uw hand binden en ze moeten als een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn. U moet ze op de deurposten van uw huis en op uw poorten schrijven.” (Deut. 6: 5-9) De overdacht van de zegen heeft te maken met ons hele leven, ons ‘voor’leven, dag in, dag uit. Izak, Jakob en Jozef geven niet alleen de zegen door, ook spreken zij van de beloften van God.: “Door het geloof heeft Jozef bij zijn sterven melding gemaakt van de uittocht van de Israëlieten…” (vers 22) Heel Hebreeën 11 getuigt van het geloof, de hoop van de vaderen, maar ook wordt in deze verzen zichtbaar dat dit geloof, deze hoop mag/moet worden doorgegeven aan het nageslacht, zodat ook zij de Heere mogen leren kennen als de God van hun leven en hun toekomst. 1. Hoe stelt u zich dat voor; uw kinderen zegenen? 2. Welke beloften zou u aan uw kinderen willen overdragen? 3. Wat zegt 1 Petrus 3: 15 en 16 over de kern van ons getuigenis naar onze kinderen en onze omgeving? 14. Mozes: wat echt telt! Hebreeën 11: 23 - 26 23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang door zijn ouders verborgen, omdat zij zagen dat het een heel bijzonder kindje was. En zij waren niet bevreesd voor het bevel van de koning. 24 Door het geloof heeft Mozes, toen hij groot geworden was, geweigerd een zoon van de dochter van de farao genoemd te worden. 25 Hij koos ervoor liever met het volk van God slecht behandeld te worden dan voor een ogenblik het genot van de zonde te hebben. 26 Hij beschouwde de smaad van Christus als grotere rijkdom dan de schatten in Egypte, want hij had het loon voor ogen. Leven in een Godloze cultuur, waarin men met God noch gebod rekening houdt, waarin allerlei afgoden vereerd mogen worden, behalve de God van Israël, de God en Vader van onze Here Jezus Christus. Een cultuur waarin het openlijk geloofsgetuigenis een mens duur kan komen te staan, zo duur zelfs dat het je je leven kan kosten. Geloofsvervolging, het is van alle tijden. Wie leeft in een dergelijke cultuur, staat voor een ingrijpende keuze; meegaan in de stroom van de tijd en onderduiken in de anonimiteit, of openlijk voor je geloof uitkomen, met alle gevolgen van dien. Mozes stond voor diezelfde keuze; het luxe leven (zonder God) als de zoon van de dochter van farao, of zich kenbaar maken als een zoon van het volk van de God van Israël, en daardoor alle voorrechten en bescherming die zijn positie hem bood, los te laten en voortaan als een verschoppeling te leven. Mozes koos voor het laatste en weigerde net als Daniël om zich met de zonden en de gebruiken van het heidense volk waartussen hij leefde, te verontreinigen. (Daniël 1: 8). Ook in onze tijd hebben vele broeders en zusters véél te verliezen als zij in het land waarin zij leven het Evangelie van de Here Jezus Christus belijden en aanhangen. Uitstoting uit hun familie geen recht op een goede opleiding of baan, sociaal isolement, geldboetes of gevangenisstraf, lichamelijke bedreigingen en zelfs de doodstraf kan hen boven het hoofd hangen. En toch, maken miljoenen ook in onze tijd dezelfde keuze als Mozes; “Zij worden liever met het volk van God slecht behandeld dan voor een ogenblik het genot van de zonde te hebben” Wat geeft hen hiervoor de kracht en de moed? Dit; Zij weten zich in dit lijden en in deze vervolging, verbonden met hun Heer en Heiland! Zoals Mozes het lijden in Egypte beschouwde als de ‘smaad van Christus’. Jezus zelf heeft immers gesproken: “Herinner u het woord dat Ik u gezegd heb: Een slaaf is niet meer dan zijn heer. Als zij Mij vervolgd hebben, zullen zij ook u vervolgen”, (Johannes 15: 20) en: “Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat u in Mij vrede zult hebben. In de wereld zult u verdrukking hebben, maar heb goede moed: Ik heb de wereld overwonnen”(Johannes 16: 33). De diepe overtuiging dat zelfs: “Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard ons niet zal kunnen scheiden van de liefde van Christus? (Romeinen 8: 35), geeft hen de kracht om dit alles te ondergaan. Het getuigenis van de Chinese voorganger Samuel Lam, die zelf ruim 20 jaar gevangen zat in een strafkamp, is kort maar krachtig. Toen men hem vroeg waarom hij, na zijn vrijlating uit het strafkamp, meteen zijn gemeente bijeen riep en zijn taak als voorganger weer oppakte, ondanks het gevaar opnieuw gearresteerd te worden, was zijn antwoord: “Het kostbaarste wat ik mag bezitten zal niemand mij ooit kunnen afnemen…” Het volgen van de Here Jezus Christus kan betekenen dat wij véél moeten verliezen, maar in Hem zijn wij ‘meer dan overwinnaars’ omdat wij alles mogen winnen! Mozes koos voor wat echt telt! 1. Weet u uit ervaring wat het betekent om keuzes te maken als volgeling van Jezus, waardoor je ‘schade’ oploopt’? 2. Kunt u zich voorstellen dat Paulus een ‘welbehagen heeft in vervolgingen en benauwdheden om Christus’ wil? (2 Korinthe 12: 10) 3. Wij weten niet of nauwelijks wat vervolging is. Hoe zouden wij ons goed kunnen voorbereiden op andere tijden? 15. Israël, door het geloof??? Hebreeën 11: 27 – 30 27 Door het geloof heeft hij Egypte verlaten zonder bevreesd te zijn voor de toorn van de koning. Want hij bleef standvastig, als zag hij de Onzichtbare. 28 Door het geloof heeft hij het Pascha ingesteld en het besprenkelen met het bloed, opdat de verderver van de eerstgeborenen hen niet zou treffen. 29 Door het geloof zijn zij door de Rode Zee gegaan als over het droge. Toen de Egyptenaren dat ook probeerden te doen, zijn ze verdronken. 30 Door het geloof zijn de muren van Jericho gevallen, nadat ze tot zeven dagen toe omringd waren geweest. Mozes krijgt opdracht van de Heere om het eerste Pascha voor te bereiden. We kunnen hierover lezen in Exodus 12. Gehoorzaam volgt Mozes de instructies van God op; Een mannelijk lam, zonder enig gebrek moet hij slachten, het bloed van dit dier moet hij aanbrengen aan de beide deurposten en de bovendorpel van de deuren van de huizen van de Israëlieten. Dit alles zodat het strafgericht, waarmee de Heere de Egyptenaren zal treffen, aan de eerstgeborenen van Israël voorbij zal gaan. Met nadruk gebiedt de Heere dat de Israëlieten dit feest moeten vieren als een altoosdurende inzetting. Mozes zal wel begrepen hebben dat er weer een grote plaag over het land van Egypte zou komen, zoals de Heere de farao van Egypte al negen keer eerder had gestraft voor zijn weigering Zijn volk te laten gaan. Wat Mozes ook duidelijk werd was dat de Heere hier Zijn volk een uitweg bood aan dat oordeel dat Egypte zou treffen. Wat Mozes niet kon vermoeden en voorzien was dat dit Pascha vooruit wees naar de belangrijkste gebeurtenis in de Heilsgeschiedenis. Het bloed van “het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt” (Johannes 1: 29). Zonder het te weten, mocht hij deel uitmaken van een véél groter plan; Gods verlossingplan van deze, in zonden gevallen, wereld. Het vlekkeloos Lam dat geslacht zou worden, wiens bloed vergoten zou worden tot verzoening van de zonden en ongerechtigheid van de gehele wereld. Aan ieder die mag schuilen achter dit bloed, zal het oordeel voor de zonden, voorbijgaan. Toch tonen deze verzen ons nog iets anders. In verschillende voorbeelden wordt verteld hoe de Heere Zijn volk Israël door grote wonderen en tekenen uit Egypte heeft verlost en in het ‘Beloofde land’ heeft binnengeleid. Hij beschermde Zijn volk, terwijl Hij de Egyptenaren grote slagen toebracht voor hun volhardende weigering om Zijn volk te laten gaan. Hij leidde hen door de Rode Zee op wonderlijke wijze. De muren van het machtige Jericho vielen als lego-blokjes, door Zijn krachtige hand. Opvallend is dat steeds het geloof van Mozes en het volk wordt genoemd; “4 x Door het geloof..…”. De vraag zou kunnen opkomen: “Zouden deze grote wonderen en tekenen zonder het geloof van Israël niet tot stand gekomen zijn? De Hebreeënschrijver wekt hier immers de indruk dat deze wonderen tot stand gekomen zijn, mede door het geloof van het volk. We weten wel beter. De hele woestijnreis kenmerkt zich immers door het mopperende en klagende volk dat steeds weer twijfelt aan de goede afloop van deze hele Exodus-onderneming van Mozes. Wat wij hieruit in ieder geval kunnen leren is dat de Heere Zijn weg gaat met Zijn volk, niet dankzij hun geloof, maar ondanks hun ongeloof. Steeds weer laat Hij hen beschaamd erkennen dat Hij hun geloof en vertrouwen meer dan waard is! Israël geloofde…met vallen en opstaan. 1. De oud-testamentische offerdienst is vol van symboliek. Welke symbolen in onze erediensten spreken u het meest aan? Wat hebben ze u dan te zeggen? 2. Kunt u uit uw eigen leven voorbeelden noemen waar de Heere uw zwakke geloof heeft beschaamd? 3. Heeft dat u geholpen om de groeien in geloof? 16. Rachab hoort er ook bij! Hebreeën 11: 31: 31 Door het geloof is Rachab, de hoer, niet omgekomen met de ongehoorzamen, omdat zij de verkenners met vrede had ontvangen. Henoch, Abraham, Mozes… Als we spreken over de geloofshelden van het Oude Testament, dan kunnen hun namen natuurlijk niet ontbreken, maar in vers 31 komen we een naam tegen die we in deze rij van ‘groten’ in het geloof toch zeker niet zouden verwachten. Rachab, een vrouw met een niet al te beste reputatie. De schrijver van deze brief windt er geen doekjes om, Rachab was een hoer, een vrouw die op het gebied van de zedelijke normen en waarden ver over de schreef ging. In Jozua 2 en 6 lezen we de geschiedenis van Rachab, hoe zij de verspieders van Israël verborg en een vluchtweg bood. Deze heidense vrouw had gehoord over dit volk Israël dat op een bijzondere manier onder de bescherming van hun God op weg was om het land Kanaän te gaan veroveren. Zij gelooft dat de Heere hen het land in bezit zal geven (Jozua 2: 9) Rachab besluit de kant van de verspieders te kiezen en vraagt hen vervolgens om bescherming als de stad Jericho in de handen van Israël zal zijn gevallen. Zij, en haar familie worden ook inderdaad gespaard en hebben een plaats gekregen te midden van het volk van God (Jozua 6: 25) Wat ons hier vooral duidelijk wordt is dat afkomst en verleden van een mens geen belemmering zijn om de genade van de Heere te kunnen ontvangen en door Hem aangenomen te worden. Zelfs voor een vrouw als Rachab is er plaats! Niemand van ons hoeft te zeggen: “Ja, maar ik heb dit of dat gedaan, of mijn familie staat zo slecht bekend en daarom zal er voor mij wel geen plaats zijn in het Koninkrijk van God”. Nee, de apostel Paulus schrijft in één van zijn brieven: “Dit is een betrouwbaar woord en alle aanneming waard dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaars zalig te maken,…” (1 Timotheüs 1: 15) Ook de woorden van onze Here Jezus zelf wijzen ons hier steeds weer op: “Want de Zoon des mensen is gekomen om zalig te maken wat verloren is “. (Mattheüs 18: 11) Nu zouden wij verwachten dat deze Rachab, nadat zij mocht toetreden tot het volk Israël, wel een bescheiden plaats zal hebben ingenomen. Inderdaad komen we haar naam in de rest van de geschiedschrijving van het Oude Testament ook niet meer tegen. Toch is niets minder waar. Naast Hebreeën 11 komen we haar naam namelijk nog één keer tegen in de Bijbel, en wel in Mattheüs 1: 5-6: “Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï; Isaï verwekte David, de koning; David, de koning, verwekte Salomo bij haar die de vrouw van Uria was” In het geslachtsregister van Jezus Christus, komen we de naam Rachab opnieuw tegen, samen met Ruth de Moabitische, en de vrouw van Uria (Bathseba). Drie vrouwen, waar in de ogen van religieuze mensen nogal wat op aan te merken was, hebben een plaats gekregen in de lijn van de geslachten waaruit de Heiland der wereld, de zoon van God geboren is. In Zijn afkomst is Hij ook in alles aan de mensen gelijk geworden (Filippenzen 2: 7 en 8). Dit toont ons de vernedering die Hij, de Rechtvaardige, wilde ondergaan toen Hij in het menselijk vlees naar deze aarde kwam. Maar ook zegt het ons veel over het feit dat er bij de Heer geen aanzien des persoon is. (Romeinen 2: 11; Efeze 6: 9 ; 1 Petrus 1: 17) Zelfs voor de grootste van de zondaren is er een plaats in Zijn rijk en in Zijn plan. Rachab hoort er ook bij! 1. Welk verband ziet u in psalm 122: 6 -9 met deze geschiedenis van Rachab? 2. Kunt u zich voorstellen dat mensen met een ‘dubieus’ verleden niet zo snel als ambtsdrager gekozen worden? Is dat terecht? 3. Wat is de plaats van beleden zonden? Psalm 103: 12; Jesaja 38: 17; Micha 7:18 en 19; 17. En nog véél meer! Hebreeën 11: 32 32 En wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd ontbreekt mij om te vertellen over Gideon, Barak, Simson, Jefta, David en Samuel en de profeten. Het is nog maar het topje van een ijsberg. De schrijver van Hebreeën 11 zou nog bladzijden lang door kunnen schrijven, het ene getuigschrift na het andere. Steeds weer nieuwe verhalen over mensen die gewandeld hebben in geloof, in vertrouwen op de God van Israël, de Vader van onze Here Jezus Christus. Door de namen die tot nu toe genoemd zijn en de namen die ook in dit vers naar voren komen, tekent de schrijver het leven en geloof van een groot aantal mensen, een veelkleurige tekening. Een veelkleurige tekening van mensen die ieder op een eigen manier in het geloof hebben gestaan; - gelovigen met een groot vertrouwen (Abraham) - gelovigen met een dubieuze reputatie of afkomst (Rachab) - gelovigen die aarzelend hun weg gaan (Gideon) - gelovigen die overmoedig struikelen over hun eigen kracht (Simson) - gelovigen die regelmatig geconfronteerd worden met hun zwakheid en zonden (David) - en nog veel meer….. Met deze mensen gaat de Heere een weg. Dit vers is een vers met een open einde. De rij met namen van geloofsgetuigen is nog niet afgesloten. De genoemde namen zijn slechts een illustratie van het werk dat de Heere in de tijd verricht, in mensenlevens. Niet alleen in de tijd van de aartsvaders, de richters of de koningen van Israël, nee in alle tijden. Als we de geschiedenis van onze kerk overzien, dan zouden we nog vele namen kunnen noemen van mensen in wiens leven Hij bijzondere dingen heeft gedaan; de twaalf apostelen, Augustinus, Luther, Calvijn, Hudson Taylor, Dietrich Bonhoeffer, Corrie ten Boom, Martin Luther King….. “En wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd ontbreekt mij om te vertellen over….” Het open einde van deze rij getuigen is voor ons van grote betekenis. Gods werk gaat immers door tot op de dag van vandaag. Het strekt zich ook uit naar onze tijd, naar ons leven. Hij, de Eeuwige God: “de Vader der lichten, bij Wie er geen verandering is, of schaduw van omkeer” (Jacobus 1: 17), Hij is en blijft altijd Dezelfde. Zijn werk onder mensen verandert niet. Voor ons best een vraag: “Leven wij wel in de levende verwachting dat de Heere ook met ons een weg wil gaan, zoals Hij dat deed met de genoemde gelovigen in Hebreeën 11” De bedoeling van dit hoofdstuk is niet om ons, als bezoekers van “Madame Tussauds”, vol ontzag en verwondering, naar de ‘groten’ in het geloof te laten staren. Alsof hen een bijzonder leven ten deel is gevallen, dat voor ons gewone gelovigen ver buiten ons bereik ligt. Nee, dit hoofdstuk toont ons een lange rij met namen van gewone mensen, mensen zoals u en ik, maar wel mensen in wiens leven de Heere een groot werk heeft gedaan, door het geloof in hun harten te leggen en te versterken op Zijn veelkleurige en ondoorgrondelijke manier. 1. Durft u uw naam aan de rij van geloofsgetuigen in Hebreeën 11 toe te voegen, of vindt u dat ‘te hoog gegrepen’? 2. Als u uw levensweg of geloofsweg overziet, kunt u dan Gods hand daarin herkennen? Probeer hiervan eens een persoonlijk getuigenis op de schrijven (al is het alleen maar voor uzelf). 3. Is er een persoon, al dan niet in Hebreeën 11 genoemd, in wiens leven u zich herkent of die u juist tot voorbeeld is? 18. Winnaars en/of verliezers? Hebreeën 11: 34 - 38 Twee fragmenten: 34 Zij hebben de kracht van het vuur geblust, zij zijn aan de scherpte van het zwaard ontkomen,….. 37 Zij zijn gestenigd, in stukken gezaagd, in verzoeking gebracht, met het zwaard ter dood gebracht….. Wat zijn er veel getuigenissen bekend over de wonderlijke kracht waarmee de Heere zijn kinderen bevrijding schenkt. Vervolgde gelovigen door alle tijden heen hebben ervan gesproken. Handelingen 16: 24-34 maakt ons deelgenoot van de wonderbaarlijke bevrijding van Paulus en Silas, uit de gevangenis van Filippi. Dit getuigenis kan worden aangevuld met honderden, zo niet duizenden verhalen, uit de geschiedenis van de Kerk. De Heere maakt zijn beloften waar: “Die de gevangenen uitleidt in voorspoed“ (Psalm 68:7; Psalm 146:7; Jesaja 42:7; Jesaja 61:1; Lucas 4:19 enz.) Zo mogen ook wij vertrouwen dat Hij ons in gevaren zal beschermen en bevrijden! Toch is hiermee niet alles gezegd. Wanneer wij in Handelingen 12: 316 lezen hoe Petrus uit de gevangenis van Jeruzalem wordt bevrijd, lijkt dit de bovengenoemde beloften ook te bevestigen. Als wij echter Handelingen 12: 2 erbij lezen is plotseling alle vanzelfsprekendheid verdwenen: “En hij (Herodes) doodde Jakobus, de broer van Johannes, met het zwaard” Terwijl de gemeente aanhoudend voor hen bidt (vers 5), wordt Jakobus gedood en Petrus uit de gevangenis bevrijd. Diezelfde tegenstelling komen wij tegen in de genoemde verzen uit Hebreeën 11; vers 34: “ontkomen aan het zwaard”; vers 37: “met het zwaard ter dood gebracht” Dit roept bij ons mensen natuurlijk grote vragen op: “Waarom de een gered en de ander niet?” Vragen die niet alleen met bevrijding uit de gevangenis te maken hebben, maar op veel andere levensterreinen gesteld kunnen worden: “Waarom de een genezen en de ander niet?”; “Waarom de een voorspoed en de ander een leven in armoe en zorg?” Tientallen vragen zouden we hieraan kunnen toevoegen. Vragen die ons behoorlijk bezig kunnen houden. Vragen waarop wij het antwoord schuldig moeten blijven. Wat Hebreeën 11 ons laat zien is dat het leven en het geloof van beide groepen gelovigen, zij die bevrijdt mochten worden en zij die hun geloof met de dood hebben moeten bekopen, voor ons een geloofsgetuigenis nalaat dat spreekt tot op de huidige dag. Menig martelaar is zingend en getuigend de brandstapel opgegaan en beschouwde het een eer om als volgeling van Christus te lijden. Het is aan de Heere om met iedere gelovige, volgens Zijn wil en besluit, een weg te gaan. Hij geeft ons daarvan geen rekenschap. Toch mogen wij te midden van die onzekerheid en vragen verzekerd zijn van Zijn liefde en trouw die ons niet loslaat, maar ons door alles heen de beloften van Zijn overwinning voor ogen stelt. De apostel Paulus heeft meerdere keren in zijn leven de dood op zich af zien komen (2 Korinthe 11: 23-27) Ondanks deze dreiging en onzekerheid kan hij getuigen: “Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons heeft liefgehad. Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch krachten, noch de tegenwoordige, noch de toekomstige dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heere.” (Romeinen 8: 37-39) 1. Zijn er voor u onbeantwoorde vragen die uw geloof in de weg staan? 2. Als Paulus zou mogen kiezen; leven of sterven, waarvoor kiest hij dan? (Filippenzen 1: 19-26) 3. Kunt u bovengenoemde redenering van Paulus begrijpen? Wat voor gevoel roept dat op? 19. Niet zonder ons! met ons en wil niet dat enigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen.” Hebreeën 11: 39 - 40 39 En deze allen hebben, hoewel zij door het geloof een goed getuigenis van God gekregen hebben, de vervulling van de belofte niet verkregen, 40 daar God met het oog op ons iets beters voorzien had, opdat zij zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen. Wij weten de dag niet, noch het uur, dat onze Heiland zal terugkomen. Wat wij wel weten is dat dit een dag van heerlijkheid en vreugde zal zijn voor allen die Hem hebben mogen volgen en liefhebben, maar ook dat het een dag van oordeel zal zijn voor hen die Zijn liefde hebben verworpen en genegeerd. Het uitblijven van de vervulling van de belofte heeft alles te maken met de liefde van God voor een gevallen mensheid. Hij wil allen behouden en daarom is de tijd waarin wij leven nog genadetijd. ”Nog is er tijd, de Heer geeft gena…!!!” (Joh. de Heer lied 890) Deze verzen beginnen met dezelfde ‘teleurstellende’ conclusie als vers 13: “deze allen….hebben de vervulling van de belofte niet verkregen” Bij het lezen van vers 13 hebben we gezien dat de belofte dan wel niet verkregen is, maar wel uit de verte mocht worden gezien, met de ogen van het geloof. Het uitzicht op die Grote Dag, gaf de gelovigen de kracht en de moed om te blijven volhouden. Geloof en volharding gaan hierbij hand in hand. De genoemde gelovigen wisten: “Zij zal ons niet berouwen, de keus van ’t smalle pad…” Toch is er nog een andere reden waarom de Heere de belofte nog niet in vervulling deed gaan. Die reden wordt ons in deze twee slotverzen van Hebreeën 11 duidelijk. Waarom hebben de genoemde gelovigen de belofte nog niet verkregen? Het antwoord: “…daar God met het oog op ons iets beters voorzien had, opdat zij zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen.” Kort samengevat: “…met het oog op ons!!” Hier ontdekken we opnieuw de ruimte die er is in het Hart van de Heere. De eeuwige heerlijkheid, die Hij bereid heeft door het verlossende werk van Zijn Zoon, is niet bestemd voor een kleine groep uitverkorenen, nee, het Heil is voor de hele wereld! (Johannes 3: 16) De geschiedenis van deze wereld is nog niet ten einde omdat de Heere wil dat nog meer mensen het Heil mogen leren kennen en ontvangen. Daarvan spreken de woorden in Lucas 14: 23: “Ga eropuit naar de landwegen en heggen en dwing hen binnen te komen, opdat mijn huis vol wordt” Ook 2 Petrus 3: 9 getuigt daarvan: “ De Heere vertraagt de belofte niet (zoals sommigen dat als traagheid beschouwen), maar Hij heeft geduld Zij die ons zijn voorgegaan op de weg van het geloof, en inmiddels gestorven zijn, zullen eenmaal een nieuw en verheerlijkt lichaam en leven ontvangen. Die belofte is vast en zeker, want Hij die het beloofd heeft is getrouw!! Het is het verlangen van de Heere dat zij niet zonder ons die volmaaktheid zullen binnengaan, maar met ons en vele anderen: “die de Heere er toe roepen zal.” (Handelingen 2: 39) Dat is ook wat de apostel Paulus in ‘een Woord van de Heere’ mocht doorgeven: “Want dit zeggen wij u met een woord van de Heere, dat wij die levend zullen overblijven tot de komst van de Heere, de ontslapenen beslist niet zullen voorgaan. Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem van een aartsengel en met een bazuin van God neerdalen uit de hemel. En de doden die in Christus zijn, zullen eerst opstaan. Daarna zullen wij, de levenden die overgebleven zijn, samen met hen opgenomen worden in de wolken, naar een ontmoeting met de Heere in de lucht. En zo zullen wij altijd bij de Heere zijn.” (1 Thessalonicenzen4: 15-17) 1. Wat heeft Jesaja 49: 6 ons in dit verband te zeggen? 2. Herkent u het ‘dubbele’ gevoel; verlangen naar Zijn komst tegenover de hoop dat dit nog niet zover is, omwille van mensen die de Here Jezus nog niet kennen? Hoe gaat u daar in het gebed mee om? 20. Naschrift Hebreeën 12: 1 - 2 1 Welnu dan, laten ook wij, nu wij door zo'n menigte van getuigen omringd worden, afleggen alle last en de zonde, die ons zo gemakkelijk verstrikt. En laten wij met volharding de wedloop lopen die voor ons ligt, 2 terwijl wij het oog gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van het geloof. Hij heeft om de vreugde die Hem in het vooruitzicht was gesteld, het kruis verdragen en de schande veracht en zit nu aan de rechterhand van de troon van God. Van waar die lange rij met geloofsgetuigenissen? Dit alles heeft maar één doel, namelijk dat wij daarmee ons voordeel zullen doen. Dat wij de lessen die het leven en geloof van de genoemde gelovigen ons heeft nagelaten ter harte zullen nemen. Daarom klinkt de oproep van de schrijver van deze brief dan ook met nadruk : “…laten ook wij…!!! De geloofsgetuigen roepen ons als het ware toe vanuit dit hoofdstuk : “Kom ga met ons en doe als wij…!!”(Psalm 122: 1 berijmd). Wandelen in geloof, gehoorzaamheid en volharding, dat hebben zij ons voorgedaan, met hun oog gericht op de beloften van God. Wij mogen diezelfde weg gaan, maar ons is veel meer gegeven dan alleen een belofte. Wij, die achter een groot deel van Gods geschiedenis staan, wij weten van de vervulling van die Ene belofte: de komst van Gods Eniggeboren Zoon in deze wereld. Hij heeft ons niet alleen een voorbeeld nagelaten, nee Hij is voor ons uitgegaan als een wegbereider. De weg terug naar onze hemels Vader, die door onze zonden en schuld een onbegaanbare weg was, is door Hem weer vrij gemaakt. Hij, de Voleinder van ons geloof, heeft voor ons ingestaan en wil ook ons door Zijn Woord en Geest leiden tot ook wij in dat eeuwige Vaderhuis mogen binnengaan om voor altijd voor Zijn troon te zingen. “Duizend, duizendmaal, o Heer zij U daarvoor dank en eer!!”