Het getuigschrift van de ouden Hebreeën 11

advertisement
Het getuigschrift van de ouden
Hebreeën 11
Gedachten over het geloof
J.L. den Toom
Inhoud:
10.
Gestorven zonder?
Hebreeën 11: 13a + 16
15
11.
Op de proef gesteld
Hebreeën 11: 17a
16
Voorwoord
2
Hebreeën 11: 1 – 40
3
1.
Geloven is..!!??
Hebreeën 11: 1 en 2
6
12.
Abraham: overwogen gehoorzaamheid
Hebreeën 11: 17b - 19
17
2.
Met andere ogen!
Hebreeën 11: 3
7
13.
Izak, Jakob, Jozef: van geslacht tot geslacht
Hebreeën 11: 20 - 22
18
3.
Abel, hoezo een beter offer?
Hebreeën 11: 4
8
14.
Mozes: wat echt telt!
Hebreeën 11: 23 - 26
19
4.
Henoch behaagde de Heere.
Hebreeën 11: 5
9
15.
Israël, door het geloof???
Hebreeën 11: 27 - 30
20
5.
Geloven dat Hij is.
Hebreeën 11: 6
10
16.
Rachab hoort er ook bij!
Hebreeën 11: 31
21
6.
Noach nam God serieus.
Hebreeën 11: 7
11
17.
En nog véél meer!
Hebreeën 11: 32
22
7.
Abraham: blinde gehoorzaamheid?
Hebreeën 11: 8
12
18.
Winnaars en/of verliezers?
Hebreeën 11: 34 - 38
23
8.
Abraham: een vreemdeling in een tent.
Hebreeën 11: 9 en 10 + 13b + 16a
13
19.
Niet zonder ons!
Hebreeën 11: 39 en 40
24
9.
Sara: vertrouwen waarop?
Hebreeën 11: 11 en 12
14
20.
Naschrift
Hebreeën 12: 1 - 2
25
Voorwoord:
Na zeven jaar werkzaam te zijn geweest als kerkelijk werker in de
Hervormde gemeente van Nieuwerkerk aan den IJssel, kwam er een
andere pastorale taak op mijn pad, waardoor ik mij genoodzaakt voelde
om mijn werkzaamheden in Nieuwerkerk te beëindigen.
Hierdoor komt er een einde een aan periode waarin ik met veel vreugde
mijn werk mocht doen in uw gemeente.
Naast het organiseren en begeleiden van het wijkwerk, bestond mijn
taak in de gemeente Nieuwerkerk voor het overgrote deel uit het
bezoeken van oudere gemeenteleden.
Tijdens deze bezoeken heb ik vele bijzondere gesprekken mogen voeren
over allerlei aspecten van het geloof in God.
Hoewel het toch onze taak is, als pastoraal bezoeker, om mensen tijdens
ons bezoek te steunen en te bemoedigen, is het zeer vaak voorgekomen
dat ik persoonlijk bemoedigd werd door de gesprekken die ik mocht
hebben.
De levenservaring en geloofservaring die mij vaak ter oren kwamen,
hebben mij er steeds weer van overtuigd dat de God, die wij mogen
belijden, nog steeds trouw is aan Zijn beloften.
Mensen die op Hem hun vertrouwen mogen stellen, worden niet
beschaamd.
Dit wil echter niet zeggen dat het leven van de gelovigen altijd zonder
moeiten en strijd verloopt. Veel getuigenissen die ik mocht horen,
vertellen van een God die ook juist in de moeiten van het leven, Zijn
nabijheid en troost laat ervaren.
Veel oudere gemeenteleden vertelden mij hun levensverhaal, waarin ze
dat ‘gaandeweg’ hebben mogen leren.
Terwijl ik luisterde naar deze levensverhalen moest ik vaak denken aan
de gesprekken die ik enkele jaren geleden op een Bijbelgesprekskring in
een andere gemeente had, rond het elfde hoofdstuk uit de Hebreeënbrief.
Tijdens het doorlezen van de genoemde ‘rij geloofsgetuigen’ mochten wij
met elkaar soms verrassende en waardevolle ontdekkingen
doen. De oude geschiedenissen die de Hebreeënschrijver ons voor de
geest brengt, bleken meermalen zeer actuele gedachten aan te reiken die
ook in onze tijd nog behulpzaam kunnen zijn in ons dagelijks
(geloofs)leven.
Omdat ‘goede gesprekken’ in onze drukke tijd, helaas weer snel naar de
achtergrond van onze herinnering kunnen verdwijnen, besloot ik destijds
om de gedachten die op deze kringavonden naar voren kwamen, aan het
papier toe te vertrouwen.
Deze gedachten bij Hebreeën 11, die ik de titel ‘het getuigschrift van de
ouden’ heb meegegeven, zijn opgetekend in kleine hoofdstukjes waarin
steeds één aspect van het geloof naar voren komt.
Ook is aan elk hoofdstukje een klein aantal vragen toegevoegd die een
bijdrage kunnen leveren aan de persoonlijke doordenking of een
groepsgesprek.
Ongeveer twee jaar geleden besloot ik om deze overdenkingen door
middel van de meditaties in De Kerkbode ook met u te delen.
Door mijn ‘voortijdig’ vertrek uit uw gemeente, is deze serie
overdenkingen echter nog niet afgerond.
Daarom wil ik dit boekje aanbieden aan alle gemeenteleden van de
Hervormde gemeente van Nieuwerkerk aan den IJssel, als blijk van
waardering en dankbaarheid voor het genoten vertrouwen dat ik mocht
ervaren gedurende de periode van 7 jaar dat ik in uw midden werkzaam
mocht zijn.
Mijn wens is dat deze studie u mag helpen beter zicht te krijgen op de
hoop die het Evangelie van Jezus Christus in onze harten wekt.
Giessen – Oudekerk, juli 2014
J.L. den Toom
Voor de weergave van Bijbelverzen is gebruik gemaakt van de Herziene Statenvertaling.
Hebreeën 11
Geloofsgetuigen
1 Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt, en
een bewijs van de zaken die men niet ziet.
2 Hierdoor immers hebben de ouden een goed getuigenis gekregen.
3 Door het geloof zien wij in dat de wereld tot stand gebracht is door
het Woord van God, en wel zo dat de dingen die men ziet, niet
ontstaan zijn uit wat zichtbaar is.
4 Door het geloof heeft Abel God een beter offer gebracht dan Kaïn.
Daardoor kreeg hij getuigenis dat hij rechtvaardig was; dit heeft God
met het oog op zijn gaven getuigd. En door dit geloof spreekt hij nog,
nadat hij gestorven is.
5 Door het geloof werd Henoch weggenomen, opdat hij de dood niet
zou zien. En hij werd niet gevonden, omdat God hem weggenomen
had. Vóór zijn wegneming kreeg hij namelijk het getuigenis dat hij God
behaagde.
6 Zonder geloof is het echter onmogelijk God te behagen. Want wie tot
God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij beloont wie Hem zoeken.
7 Door het geloof heeft Noach, toen hij een aanwijzing van God
ontvangen had van de dingen die nog niet te zien waren, uit ontzag
voor God de ark gebouwd, tot redding van zijn gezin. Daardoor heeft
hij de wereld veroordeeld en is hij een erfgenaam geworden van de
rechtvaardigheid die overeenkomstig het geloof is.
8 Door het geloof is Abraham, toen hij geroepen werd, gehoorzaam
geweest om weg te gaan naar de plaats die hij tot een erfdeel
ontvangen zou. En hij is weggegaan zonder te weten waar hij komen
zou.
9 Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land van de belofte
als in een vreemd land en heeft hij in tenten gewoond, met Izak en
Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelfde belofte.
10 Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, waarvan God
de Bouwer en Ontwerper is.
11 Door het geloof heeft ook Sara zelf kracht ontvangen om zwanger te
worden en een kind te baren, ondanks haar hoge ouderdom , omdat zij
Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd had.
12 Daarom zijn er zelfs uit één man en dat uit iemand wiens kracht al
gestorven was, zovelen geboren als de sterren van de hemel in menigte
en als het zand op het strand van de zee, dat niet te tellen is.
13 Deze allen zijn in het geloof gestorven. Zij hebben de vervulling van
de beloften niet verkregen, maar hebben die vanuit de verte gezien en
geloofd en begroet, en zij hebben beleden dat zij vreemdelingen en
bijwoners op de aarde waren.
14 Want wie zulke dingen zeggen, laten duidelijk blijken dat zij een
vaderland zoeken.
15 En als zij aan het vaderland gedacht hadden van waaruit zij
weggegaan waren, zouden zij gelegenheid gehad hebben om terug te
keren.
16 Maar nu verlangen zij naar een beter, dat is naar een hemels
vaderland. Daarom schaamt God Zich niet voor hen om hun God
genoemd te worden. Want Hij had voor hen een stad gereedgemaakt.
17 Door het geloof heeft Abraham, toen hij door God op de proef
gesteld werd, Izak geofferd. En hij, die de beloften ontvangen had,
heeft zijn eniggeborene geofferd.
18 Tegen hem was gezegd: Dat van Izak zal uw nageslacht genoemd
worden. Hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte was hem zelfs uit
de doden op te wekken.
19 En hij kreeg hem als het ware daaruit ook terug.
20 Door het geloof heeft Izak zijn zonen Jakob en Ezau gezegend, met
betrekking tot toekomstige dingen.
21 Door het geloof heeft Jakob bij zijn sterven ieder van de zonen van
Jozef gezegend en hij boog zich in aanbidding neer, terwijl hij leunde
op het uiteinde van zijn staf.
22 Door het geloof heeft Jozef bij zijn sterven melding gemaakt van de
uittocht van de Israëlieten en heeft hij een opdracht gegeven in
verband met zijn gebeente.
23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden
lang door zijn ouders verborgen, omdat zij zagen dat het een heel
bijzonder kindje was. En zij waren niet bevreesd voor het bevel van de
koning.
24 Door het geloof heeft Mozes, toen hij groot geworden was, geweigerd
een zoon van de dochter van de farao genoemd te worden.
25 Hij koos ervoor liever met het volk van God slecht behandeld te
worden dan voor een ogenblik het genot van de zonde te hebben.
26 Hij beschouwde de smaad van Christus als grotere rijkdom dan de
schatten in Egypte, want hij had het loon voor ogen.
27 Door het geloof heeft hij Egypte verlaten zonder bevreesd te zijn
voor de toorn van de koning. Want hij bleef standvastig, als zag hij de
Onzichtbare.
28 Door het geloof heeft hij het Pascha ingesteld en het besprenkelen
met het bloed, opdat de verderver van de eerstgeborenen hen niet zou
treffen.
29 Door het geloof zijn zij door de Rode Zee gegaan als over het droge.
Toen de Egyptenaren dat ook probeerden te doen, zijn ze verdronken.
30 Door het geloof zijn de muren van Jericho gevallen, nadat ze tot
zeven dagen toe omringd waren geweest.
31 Door het geloof is Rachab, de hoer, niet omgekomen met de
ongehoorzamen, omdat zij de verkenners met vrede had ontvangen.
32 En wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd ontbreekt mij om te
vertellen over Gideon, Barak, Simson, Jefta, David en Samuel en de
profeten.
33 Zij hebben door het geloof koninkrijken overwonnen, gerechtigheid
in praktijk gebracht, beloften verkregen, muilen van leeuwen gesloten.
34 Zij hebben de kracht van het vuur geblust, zij zijn aan de scherpte
van het zwaard ontkomen, zij hebben in zwakheid kracht ontvangen,
zij zijn machtig geworden in de oorlog, legers van vreemden hebben zij
op de vlucht gejaagd.
35 Vrouwen hebben hun doden teruggekregen door opstanding uit de
dood. Maar anderen zijn gefolterd en namen de aangeboden verlossing
niet aan, opdat zij een betere opstanding verkrijgen zouden.
36 En weer anderen hebben spot en geselslagen verdragen, ja zelfs
boeien en gevangenis.
37 Zij zijn gestenigd, in stukken gezaagd, in verzoeking gebracht, met
het zwaard ter dood gebracht. Zij hebben rondgelopen in
schapenvachten en geitenvellen. Zij leden gebrek, werden verdrukt en
mishandeld.
38 De wereld was hen niet waard. Zij dwaalden rond in afgelegen
plaatsen en verbleven op bergen, in grotten en in holen in de aarde
39 En deze allen hebben, hoewel zij door het geloof een goed
getuigenis van God gekregen hebben, de vervulling van de belofte niet
verkregen,
40 daar God met het oog op ons iets beters voorzien had, opdat zij
zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen.
1. Geloven is..!?
kan ingaan. Hoop is één van de krachtigste drijfveren voor mensen om
in moeilijke omstandigheden te kunnen volhouden.
Hebreeën 11: 1 en 2:
1 Het geloof nu is een vaste grond van de dingen die men hoopt,
en een bewijs van de zaken die men niet ziet.
2 Hierdoor immers hebben de ouden een goed getuigenis
gekregen.
Niet voor niets is het symbool van de hoop een scheepsanker. Dankzij
het anker dat diep verborgen onder het water in de rotsbodem van de
zee vastligt, slaat het schip niet te pletter op de rotsen. Zelfs bij storm
en noodweer blijft het schip, dat behoorlijk heen en weer geslingerd
kan worden, vast en zeker op zijn plaats, dankzij het anker. Zo wordt
de hoop wel ‘het anker van de ziel’ genoemd.
‘Geloven doe je in de kerk, maar hier moet je het zeker weten’. Het is
een uitspraak die we allemaal wel kennen. Een uitspraak die
veronderstelt dat geloven, als het ware, het tegenovergestelde is van
zeker weten.
Als wij zeggen: “Ik geloof het wel”, dan wordt daarmee al snel bedoeld:
“Ik weet het niet helemaal zeker, maar ik meen wel dat dit of dat zo is”
Datzelfde geldt voor het woord hopen. Als wij zeggen: “Ik hoop het
wel”, dan bedoelen we daarmee dat we wensen dat iets zo is, of dat iets
zo zal gaan als wij graag willen, maar zekerheid hebben we daarover
nog niet. We hopen het slechts.
Zelfs onder gelovigen horen we regelmatig de uitspraak, vaak wanneer
wij het antwoord op moeilijke vragen schuldig moeten blijven; “Ja,
maar daarom heet het natuurlijk ook geloven, want verklaren kunnen
we dat natuurlijk niet.”
Toch spreken de bovengenoemde verzen en heel andere taal; ‘een vaste
grond…, een bewijs’.
Vanwaar die tegenstrijdigheid? Hoe kan iets dat niet gezien wordt, een
bewijs leveren?
De sleutel om deze schijnbare tegenstelling te begrijpen heeft te maken
met het verschil tussen ons hoofd en ons hart. Een vroegere predikant
leerde mij de uitspraak: “Het geloof moet in een mensenleven 30
centimeter zakken, van het hoofd naar het hart”.
Het hoofd kan alleen maar uit de voeten met bewezen feiten, het hart
kan zaken voor zeker aannemen die niet gezien worden.
Het woord hoop wijst ons ook in die richting, want is hoop niet bij
uitstek iets dat in het hart woont en wat soms dwars tegen de feiten
Al kan het behoorlijk stormen in ons (geloofs)leven, het geloof biedt
ons houvast en zekerheid, tegen de feiten in. Hiervan getuigen ook de
volgende Bijbelgedeelten: Johannes 20: 29; Romeinen 8: 18 – 26; 2
Korinthe 4: 18; 2 Korinthe 5: 7.
Op de weg van dit geloof en deze hoop, zijn velen ons voorgegaan en de
Bijbel heeft ons hun getuigschrift nagelaten. In de volgende
hoofdstukken willen we kijken wat de kern van dit getuigschrift van de
verschillende genoemde gelovigen is.
1. In hoeverre hebben de woorden van Jezus: “Voorwaar, Ik zeg u:
wie het Koninkrijk van God niet ontvangt als een kind, zal het
beslist niet binnengaan.” (Marcus 10: 15), betrekking op dit
thema?
2. Is kennis dus een vijand van het echte geloof?
3. Kent u persoonlijk het verschil tussen kennis van het hoofd en
kennis van het hart?
2. Met andere ogen!
Hebreeën 11: 3
3 Door het geloof zien wij in dat de wereld tot stand gebracht is
door het Woord van God, en wel zo dat de dingen die men ziet,
niet ontstaan zijn uit wat zichtbaar is.
Tegenover het niet zien van vers 1 staat het inzien van dit vers. Ook
hierbij word weer onderscheid gemaakt tussen wat onze natuurlijke
ogen kunnen waarnemen en het zien met de ogen van ons hart.
In de geschiedenis van Elisa in 2 Koningen 6: 12-17, wordt dat mooi
zichtbaar. Op het gebed van Elisa worden de ogen van zijn knecht
geopend, zodat hij ook de strijdwagens en de paarden kan zien die de
Heere gezonden heeft om Elisa te beschermen tegen de legermacht van
Syrië.
De ogen van het geloof richten zich niet alleen op de zichtbare
werkelijkheid, maar juist ook op de onzichtbare realiteit van God.
Juist dat is de basis voor onze toekomstverwachting. Hiervan spreekt
ook de apostel Paulus in 2 Korinthe 4: 18: “Wij houden onze ogen
immers niet gericht op de dingen die men ziet, maar op de dingen die
men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn van het ogenblik, maar
de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig.”
Maar de ogen van het geloof verschaffen niet alleen zicht op de hele
werkelijkheid en op de toekomstige dingen. Het geloof geeft ons ook
inzicht. Dat wil zeggen, dat wij de werkelijkheid die onze ogen zien ook
op een andere manier gaan begrijpen (NBG vertaling zegt: door het
geloof verstaan wij).
Bijzonder is het hoe Hebreeën 11: 3 ons hiermee brengt bij een zeer
actueel onderwerp, namelijk het ontstaan van deze wereld en het leven
op deze wereld.
Tot welk inzicht komen wij door het geloof? “…dat de wereld tot stand
gebracht is door het Woord van God, en wel zo dat de dingen die men
ziet, niet ontstaan zijn uit wat zichtbaar is”.
Hier vinden we een directe ontkenning van alles wat de evolutietheorie
ons leert. Deze beweert immers dat al het zichtbare leven is
voortgekomen uit een voorafgaand zichtbaar leven.
Nee, zegt de Bijbel hier met nadruk, dit alles is door het Woord van
God, tot stand gebracht: Hij sprak: “Er zij……” En er was…..”(Genesis
1)
Waarom is dit alles zo belangrijk?
Opnieuw: met het oog op onze toekomstverwachting!
Stelt u zich eens voor dat God niet bij machte was om met één Woord
het leven te scheppen zoals Genesis 1 dat beschrijft, maar dat daar
miljarden jaren van evolutie voor nodig waren.
Zal Hij dan wel bij machte zijn om eenmaal op die grote dag van de
wederkomst van Zijn Zoon, alle dingen nieuw te maken en de doden
uit het stof te laten herrijzen in een ondeelbaar ogenblik, zoals 1
Korinthe 15: 52 beschrijft ?
Gelukkig mogen wij door het geloof zien en weten, dat het waar is wat
Paulus schrijft in 1 Korinthe 2: 9: “Maar het is zoals geschreven staat:
Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen
mensenhart is opgekomen, dat is wat God bestemd heeft voor hen die
Hem liefhebben.”
Ook de geloofsgetuigen die in Hebreeën 11 genoemd worden hebben
iets van die toekomst gezien. En dat ‘zien’ gaf hen de kracht om
ondanks alle tegenslag te volharden in het geloof.
1. Noemt u voor uzelf eens een aantal dingen om u heen of
gebeurtenissen die u zelf hebt meegemaakt, waarin u duidelijk
hebt gezien dat God bestaat?
2. Wat is het verschil tussen overtuigen en getuigen?
3. Abel, hoezo een beter offer?
Hebreeën 11: 4
4 Door het geloof heeft Abel God een beter offer gebracht dan
Kaïn. Daardoor kreeg hij getuigenis dat hij rechtvaardig was; dit
heeft God met het oog op zijn gaven getuigd. En door dit geloof
spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.
De eerste die genoemd wordt in de rij van geloofsgetuigen is Abel. We
kennen de geschiedenis natuurlijk wel. In Genesis 4: 1- 8 lezen we de
ingrijpende gebeurtenis van de eerste mens die sterft, en dat door het
geweld van zijn eigen broer.
Aanleiding voor deze verschrikkelijke daad van Kaïn is zijn boosheid
en jaloezie, omdat de Heere wel acht sloeg op het offer van zijn broer
Abel en niet op het zijne.
Kaïn zou ook met opgeheven hoofd een offer voor de Heere hebben
mogen brengen, wanneer hij het goede deed. Kennelijk is er in het
leven van Kaïn sprake van een verkeerde handel en wandel. Vandaar
de verwijzing van de Heere naar de dreiging van de zonde en Kaïns
verantwoordelijkheid daarin. Er is kennelijk geen overeenstemming
tussen Kaïns godsdienstige praktijk en zijn dagelijks leven.
Als wij deze gedachte op Abel betrekken zouden we hieruit kunnen
opmaken dat dit bij Abel wel het geval was. Bij Abel waren ‘leer en
leven’ met elkaar in overeenstemming.
Dit wordt door de Heere opgemerkt, en daarom sloeg Hij acht op ‘Abel
en zijn offer‘. God ziet niet alleen onze daden aan, maar vooral ook de
gezindheid van ons hart waaruit deze daden voortkomen.
Het geloof van Abel kenmerkt zich dus door de eenheid in belijden en
beleven.
De vraag komt naar voren, in welk opzicht bracht Abel de Heere nu
een beter offer dan Kaïn?
Lees Micha 6: 6 – 8 er eens op na.
Dit gedeelte laat ons ook zien dat de Heere geen behoefte heeft aan
offers die niet gepaard gaan met een oprecht leven.
Verschillende uitleggers menen dat dit vooral te maken heeft met de
‘kwaliteit’ van het offer. Abel bracht de Heere immers een dieroffer
terwijl Kaïn ‘slechts’ een deel van de opbrengst van de aardbodem aan
de Heere offerde. De gedachte is dat een offer waarbij bloed vloeide
door God hoger zou zijn gewaardeerd dan het graanoffer dat Kaïn
bracht.
1. Hebt u ook wel eens het gevoel gehad dat de afwijzig van het
offer van Kaïn een beetje oneerlijk was?
2. Herkent u het gevaar van het ‘dubbelleven’ van Kaïn?
3. Ziet u verband tussen Genesis 4: 7 - 8 en Jacobus 1: 13 – 15?
Toch lezen we in Genesis 4 niets over dit mogelijke verschil in waarde
van het offer van beide broers.
Opvallend is dat er in vers 4 en 5 staat: “De Heere nu sloeg acht op
Abel en zijn offer, maar op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen acht.”
De Heere let dus niet alleen op de beide offers, maar juist ook op de
persoon die het offer brengt.
Dit wordt nog duidelijker wanneer we de reactie van de Here God op
de verontwaardiging van Kaïn lezen in Genesis 4: 7: “Is het niet zo dat
u, als u het goede doet, uw hoofd kunt opheffen? Maar als u het goede
niet doet, ligt de zonde aan de deur. Naar u gaat zijn begeerte uit, maar
u moet over hem heersen.”
4. Henoch behaagde de Heere.
Hebreeën 11: 5
5 Door het geloof werd Henoch weggenomen, opdat hij de dood
niet zou zien. En hij werd niet gevonden, omdat God hem
weggenomen had. Vóór zijn wegneming kreeg hij namelijk het
getuigenis dat hij God behaagde.
Het vorige hoofdstuk besloten wij met een verwijzing naar Micha 6: 6 –
8. Het laatste vers van dit gedeelte brengt ons eigenlijk als vanzelf bij
de volgende geloofsgetuige uit Hebreeën 11, Henoch.
Micha zegt: “Hij heeft u, mens, bekendgemaakt wat goed is en wat de
HEERE van u vraagt: niets anders dan recht te doen, goedertierenheid
lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God.”
Voor wie enigszins bekend is met de Bijbel roept de naam Henoch
namelijk direct de herinnering op aan Genesis 5: 22 en 25.
Hoewel wij bijna niets weten over het leven van deze gelovige, wordt
ons tot twee keer toe gemeld: “En Henoch wandelde met God”. Uit de
herhaling van dit korte zinnetje kunnen wij opmaken dat het hier om
een belangrijk kenmerk van het leven van Henoch gaat.
De schrijver van de Hebreeënbrief verbindt hieraan een vergaande
conclusie, namelijk dat Henoch God behaagde.
Het woord behagen betekent volgens van Dale’s woordenboek dat het
leven van Henoch aangenaam was voor de Heere. Met andere woorden
de Heere beleefde vreugde aan het leven van Henoch.
Ook Micha 6: 8 spreekt op die manier over het belang van wandelen
met God, dat is immers wat de Heere van ons vraagt. Niet de veelheid
van offers of onze godsdienstige disciplines, maar ons wandelen met
Hem, dat is waar Hij naar verlangt.
We kunnen zelfs constateren dat één van de vroegste omgangsvormen
van de Heere met de mens is; het samen wandelen.
Wanneer in Genesis 3 de mens in de eerste zonde is gevallen, lezen we
dat de Heere in de namiddag wandelde in de hof (vers 8). Kennelijk
was de Heere gewoon om die wandeling samen met de mens te maken.
Als namelijk de mens zich voor Hem verborgen heeft vanwege zijn
schaamte voor de zonde, wordt hij gemist en roept de Heere hem bij de
naam: “Adam waar bent u?”
Wanneer wij met iemand wandelen betekent dit dat wij met die
persoon een soort vertrouwelijke omgang hebben. Wandelen heeft niet
zozeer een bestemming; ik ga hier of daar naar toe. Wandelen is veel
meer een doel op zich. Een jong paar gaat op een mooie zondagmiddag
graag even wandelen, juist om even samen te zijn en samen te kunnen
praten. Wandelen doe je vooral met iemand samen.
Zo wil de Heere blijkbaar ook omgang hebben met de mens!
Het geloof van Henoch kenmerkte zich door die vertrouwelijke omgang
met God, en daaraan beleefde de Heere vreugde!!
1. Kunt u zich een voorstelling maken van hoe dit leven van
Henoch; wandelend met God, eruit zag?
2. Op welke manier zou dit ook in ons leven werkelijkheid kunnen
worden? Lees hierbij Galaten 5: 16 -26
5. Geloven dat Hij is.
Hebreeën 11: 6
6 Zonder geloof is het echter onmogelijk God te behagen. Want
wie tot God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij beloont wie
Hem zoeken.
Naast het voorbeeld dat Henoch ons heeft nagelaten door zijn
levenswandel en vertrouwelijke omgang met God, noemt dit vers ons
nog een andere grond voor Gods (wel)behagen, namelijk ‘het geloof’
zelf.
Opnieuw gaat de schrijver van de Hebreeënbrief wat dieper in op de
vraag; wat is nu eigenlijk geloven? Het geloof kenmerkt zich niet alleen
door verschillende aspecten in onze levenswandel. Het ware geloof
heeft ook te maken met ons zicht op God, ons Godsbeeld.
We kunnen in dit hoofdstukje niet ingaan op alle verschillende
Godsbeelden
die
wij
kunnen
waarnemen
in
de
diverse
wereldgodsdiensten en religieuze bewegingen van deze tijd, dat zou
veel te ver voeren. Wat we wel willen doen is ons afvragen welk
Godsbeeld Hebreeën 11 ons voor ogen houdt.
“…Want wie tot God komt moet geloven dat Hij is…”
Op het eerste gezicht lijkt het dat de vertalers hier een wat
merkwaardige woordkeus hebben gemaakt; geloven dat ‘Hij is’.
Is de vertaling van het NBG(1951)en de NBV hier niet wat duidelijker?
Deze vertalingen geven deze tekst als volgt weer: “…wie tot God komt
moet geloven dat Hij bestaat...”
Waarom toch gekozen voor deze vertaling: ‘Hij is’?
Deze woordkeus is niet alleen de meest letterlijke vertaling van het
Griekse woord dat de grondtekst weergeeft, het is ook een vertaling die
ons herinnerd aan de naam waarmee de Heere zich bekend maakt aan
Mozes, bij de brandende braamstruik (Exodus 3: 14). Daar noemt de
Heere Zijn naam; IK BEN DIE IK BEN.
Een naam die een bijzondere lading heeft. Juist omdat een toevoeging
die wij zouden verwachten: IK BEN de grootste, IK BEN de Almachtige,
IK BEN de sterkste enz. ontbreekt.
Ten diepste betekent deze naam: IK BEN de gans Andere, zoals Ik is er
geen, IK BEN de Onvergelijkbare!! IK BEN DIE IK BEN.
Deze bijzondere lading van Gods naam in Exodus 3 klinkt ook door in
deze woorden van Hebreeën 11: 6: “wie tot God komt moet geloven dat
HIJ IS…”
Nu zou je het gevoel kunnen krijgen dat deze God, waarover het hier
gaat, niet alleen onvergelijkbaar is, maar ook onbereikbaar. Hij is
immers met niets en niemand te vergelijken, oneindig hoog, heilig en
ver verheven boven ons, zondige mensen. (Jesaja 55: 8 en 9)
Daarom is het vervolg van vers 6 ook zo bijzonder. De Heere is
namelijk niet alleen hoog verheven en Heilig, tegelijk maakt Hij Zich
aan ons bekend als een God Die: “…beloont wie Hem zoeken”
In heel de Bijbel en in het bijzonder in de komst van de Here Jezus
Christus heeft Hij Zich aan ons bekend gemaakt als een God, Die
zondaren liefheeft en redden wil uit hun verlorenheid.
Allen die Hem zoeken, zullen Hem vinden!! (Mattheüs 7: 7)
Het ware geloof kenmerkt zich door diepe eerbied voor een Heilig God,
maar tegelijk door een vast vertrouwen dat die Heilige God Zich in
Jezus getoond heeft als een liefdevolle Vader, Die niet wil dat zondaren
verloren gaan maar geloven en leven!!
1. God zegt IK BEN. In Jezus toont Hij op een heel bijzondere
manier wat dit IK BEN betekent. Zoek de verschillende IK BEN
teksten eens op in het Johannes evangelie en denk eens na
over wat deze woorden ons over God leren. (Johannes 5: 43; 6:
35; 8: 12; 10: 9; 10: 11; 11: 25; 14: 6; 15: 1; 16: 28)
2. Kunnen diep ontzag in Gods heiligheid en vertrouwelijk
omgang samengaan?
6. Noach nam God serieus.
Hebreeën 11: 7
7 Door het geloof heeft Noach, toen hij een aanwijzing van God
ontvangen had van de dingen die nog niet te zien waren, uit
ontzag voor God de ark gebouwd, tot redding van zijn gezin.
Daardoor heeft hij de wereld veroordeeld en is hij een erfgenaam
geworden van de rechtvaardigheid die overeenkomstig het geloof
is.
De beide kanten van het geloof, eerbied en vertrouwen, die in het
vorige vers naar voren kwamen, kunnen we ook waarnemen in het
leven van Noach. (Genesis 6 en 7)
Noach leeft te midden van een wereld die in veel opzichten te
vergelijken is met de onze;
Genesis 6: 12+13a: “Toen zag God de aarde, en zie, zij was verdorven;
want alle vlees had een verdorven levenswandel op de aarde. Daarom
zei God tegen Noach: Het einde van alle vlees is voor Mijn aangezicht
gekomen, want de aarde is door hen vervuld met geweld”
Kort samengevat: Noach leefde in een Godloze wereld, maar zelf leefde
hij met God en vond genade in Zijn ogen (vers 8), omdat ook hij, net
als Henoch, wandelde met God (vers 9).
We moeten daarbij bedenken dat Noach leefde zonder het geschreven
Woord van God. Hoe de Heere tot hem gesproken heeft is niet
helemaal duidelijk. Sprak God tot Noach met een hoorbare stem, of
was er een stille stem in zijn hart? We weten het niet, maar wat we wel
weten is dat Noach de Heere ‘hoorde’ spreken.
Sommige mensen zeggen: “Ik zou wel willen dat de Heere nog net zo
tegen ons sprak als Hij dat tegen Noach deed.
Is dat zo? Was Noach meer bevoorrecht dan wij?
We lezen dat Noach een aanwijzing van God ontvangen had. Als we dit
zo lezen, krijgen we niet de indruk dat de Heere veelvuldig tot Noach
sprak. Noach kreeg ‘slechts’ een aanwijzing.
Toch is de reactie van Noach op die aanwijzing zonder aarzeling. Hij
gehoorzaamde het bevel van God en bouwde de ark, een jarenlang
karwei dat hij ongetwijfeld onder veel spot en hoon van zijn tijdgenoten
heeft verricht.
Opmerkelijk, slechts één aanwijzing was genoeg om Noach in beweging
te brengen.
Tot ons spreekt God in de Schriften van het Oude– en Nieuwe
Testament. Tegenover de sporadische aanwijzingen waarmee Noach de
wil van God leerde kennen, staat de veelheid van woorden en
geschiedenissen die aan ons zijn geopenbaard in de Bijbel. We kunnen
ons daarbij wel de vraag stellen; hoe reageren wij op al die
aanwijzingen?
Hebreeën 11: 7 vertelt ons nog iets over Noach; “Hij heeft… uit ontzag
voor God de ark gebouwd”. Het geloof van Noach kenmerkte zich ook
door ontzag voor God. Noach heeft niet alleen oor voor de positieve
woorden van God. Hij neemt ook de dreiging van het naderende
oordeel serieus. Noach beseft dat als de Heere spreekt dat Hij de aarde
zal gaan verdelgen, dit geen loze woorden zijn, maar de ernstige
realiteit van een Heilig God voor wie de maat, van de ongerechtigheid
van de mens, vol is. Een dreiging waarvan de mensen in de dagen van
Noach echt niet wakker lagen. Wat een vergissing!
Van de geschiedenis van Noach gaat een ernstige boodschap uit, die
niet alleen voor de vroege mensheid actueel was.
Eenmaal zal deze wereld opnieuw geoordeeld worden. Het Woord van
God spreekt daarvan en roept ons op om ontzag te hebben voor God
en ook die boodschap ernstig te nemen.
Toch is het ook ten diepste een geschiedenis van redding, voor Noach
en de zijnen. Redding die ook in onze tijd wordt aangeboden in het
Evangelie van Jezus Christus. Hij spreekt immer Zelf: “Voorwaar,
voorwaar, Ik zeg u, wie Mijn woord hoort en Hem gelooft Die Mij
gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in de verdoemenis,
maar is uit de dood overgegaan in het leven.” (Johannes 5: 24)
1.
2.
Wat zou het betekenen dat er staat: “Daardoor heeft hij (Noach) de
wereld veroordeeld.”?
Is er in ons geloof en in de prediking voldoende ontzag en besef
van het naderende oordeel, of vindt u dat maar bangmakerij?
7. Abraham, blinde gehoorzaamheid?
Hebreeën 11: 8
8 Door het geloof is Abraham, toen hij geroepen werd,
gehoorzaam geweest om weg te gaan naar de plaats die hij tot
een erfdeel ontvangen zou. En hij is weggegaan zonder te weten
waar hij komen zou.
Ook voor Abraham geldt dat wij niet precies weten hoe hij de stem van
God heeft gehoord, maar ook Abraham nam de woorden van de Heere
serieus en gehoorzaamde Gods roepstem.
In Genesis 12: 1 – 4 lezen we wat de Heere tegen Abraham zegt: “Gaat
u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar
het land dat Ik u wijzen zal. Ik zal u tot een groot volk maken, u
zegenen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn. Ik zal
zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u
zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. Toen ging
Abram op weg, zoals de HEERE tot hem gesproken had,”
Het wordt ons in een paar zinnen verteld, maar de omvang van wat
hier gebeurt is natuurlijk indrukwekkend.
Stel je voor: “Gaat uit uw land en uw familiekring…”. Je zult maar op
die manier geroepen worden.
Hoe zouden wij daar op reageren? Alles achterlaten omwille van de
roeping van God?
Natuurlijk zal de stem van God grote indruk op Abraham hebben
gemaakt, maar toch, zomaar alles achterlaten?
Daarbij komt nog dat er op dat moment geen zekerheid was over het
eindpunt van de reis: “…en Abraham vertrok, zonder te weten waar hij
komen zou”
Het gaat dus blijkbaar bij de roeping niet in eerste instantie om de
duidelijkheid van de bestemming. Nee, het gaat vooral om de vraag of
wij bereid zijn om de stem van God te gehoorzamen: “ga naar het land
dat Ik u wijzen zal…”
Abraham laat zich leiden door God, hij leeft vanaf dat moment op de
aanwijzingen van de Heere. Hij is een volgeling geworden, op dezelfde
manier als de discipelen van Jezus: “Volg mij, en zij lieten hun netten
achter en volgden Hem.” Van die radicaliteit kunnen wij nog het nodige
leren, want spelen wij niet vaak op zeker?
Maar je vraagt je af: Is hier dan sprake van ‘blinde gehoorzaamheid’?
Wat opvalt is dat het bij de roeping van Abraham niet alleen gaat om
het blindelings volgen van de stem van God. Bij de opdracht om zijn
land en familie te verlaten krijgt Abraham tegelijk een aantal rijke
beloften. Een land als erfdeel, een groot nageslacht en de zegen van de
Heere.
Steeds wanneer de Heere een mens roept en een opdracht geeft, wordt
die roeping vergezeld van beloften.
Tenslotte: wat was nu eigenlijk het doel van de roeping van Abraham?
In Genesis 12 kunnen wij al zien dat het bij deze roeping niet alleen
om Abraham en zijn nageslacht gaat. Niet slecht één enkele man of
één enkel volk aan wie de Heere Zijn zegen geven wil. De roeping
(uitverkiezing) van het volk Israël is een roeping ‘met het oog op' de
wereld: “in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend
worden”. (vers 3b)
1. Welke gedachten roept het woord roeping bij u op?
2. Op welke manier(en) zou iemand in onze tijd de stem van God
kunnen horen? En hoe kun je er zeker van zijn dat dit de stem
van God is?
3. Wat is volgens 1 Petrus 2: 9 het doel van de ‘uitverkiezing’’?
8. Abraham, een vreemdeling in een tent?
Hebreeën 11: 9 en 10 + 13b + 16a
9 Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land van de
belofte als in een vreemd land en heeft hij in tenten gewoond,
met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelfde
belofte. 10 Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft,
waarvan God de Bouwer en Ontwerper is.
13 ….., en zij hebben beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners
op de aarde waren.
16 Maar nu verlangen zij naar een beter, dat is naar een hemels
vaderland….
Als Abraham gehoor geeft aan Gods roepstem, verlaat hij zijn
vertrouwde omgeving en gaat op weg.
Vanaf het moment dat hij zijn land verlaat is hij nergens meer thuis.
Hij woont voortaan in een vreemd land, is een vreemdeling in een tent.
De symboliek hiervan is erg belangrijk, ook voor ons.
Volgeling zijn van de Heere Jezus, betekent dat wij vreemdelingen
worden in deze wereld.
Dat ‘vreemdeling zijn’ komt van twee kanten. Jezus waarschuwt zijn
discipelen voor de consequenties van het geloof. Regelmatig horen we
hoe Hij Zijn discipelen erop wijst dat de ‘wereld’ hen niet langer zal
verdragen. (Mattheüs 24: 8-10; Johannes 15: 18-17). Zoals zij Hem
verstoten hebben zullen zij ook Zijn volgelingen verstoten, een realiteit
die tot op de dag van vandaag door miljoenen gelovigen aan den lijve
wordt ondervonden.
De andere kant van die ‘vervreemding’ komt voort uit de keuzes van de
gelovige zelf. Omdat hij/zij in gehoorzaamheid aan het Woord van God
wil leven, zal er een bepaalde afstand ontstaan tussen de gelovige en
de wereld.
Dit laatste wordt door veel gelovigen in deze tijd steeds duidelijker
ervaren. Nu christelijke waarden en normen steeds meer worden
teruggedrongen in het publieke leven en geloof en kerkgang slechts
een randverschijnsel lijkt te worden, kun je soms het gevoel krijgen
een vreemde in je eigen land te worden. Geen prettig gevoel en de
verleiding is dan ook groot om ons maar een beetje aan te passen, en
de scherpe kantjes en beetje te vermijden.
Toch waarschuwt van de apostel Paulus ons in Romeinen 12: 1 – 3,
nadrukkelijk om niet gelijkvormig te worden aan deze wereld, maar te
beseffen dat ons verlangen een ander verlangen dient te zijn dan dat
van de ongelovige wereld. Ook het oude reformatorische devies is hier
van betekenis: “Wij zijn wel IN de wereld, maar niet VAN de wereld”.
Wat opvalt is dat in deze verzen met betrekking tot die
vreemdelingschap van Abraham ook gesproken wordt over Izak en
Jakob. Om in deze wereld staande te blijven in het geloof hebben wij
ook elkaar nodig, als generaties, als gemeenschap. De gemeenschap
van gelovigen die samen, in verbondenheid met de Heere, een weg mag
gaan als pelgrims door de tijd.
In 2 Korinthe 4: 16 – 5: 10 wordt het leven van de mens ook
vergeleken met het wonen in een tent. Hier heeft deze vergelijking
vooral te maken met de tijdelijkheid van dit leven.
Hoewel het hier om een ander thema gaat dan de ‘vreemdelingschap’
van Abraham, is er ook veel overeenkomst tussen deze Bijbelgedeelten.
Beide spreken zij van moeite en strijd, maar beide gedeelten getuigen
ook van hoop en verwachting van dat andere leven, dat andere
vaderland. In dat leven zullen wij niet langer als vreemdelingen en
kwetsbare mensen in een tijdelijk verblijf (tent) wonen. Nee, daar is
ons een stad met fundamenten bereid, een solide ‘eeuwige woning’, het
Huis van de Vader!!
1. Herkent u iets van de ‘vreemdelingschap’ in uw leven in deze
tijd? Hoe geeft u invulling aan dat oude devies: “Wij zijn wel IN
de wereld, maar niet VAN de wereld”
2. Welke betekenis heeft de gemeente in uw ‘pelgrimsreis’ door de
tijd?
3. Kent u iets van de ‘goede moed’ waarover Paulus in
2
Korinthe 4 schrijft? Als u dit moeilijk vindt, hoe zou dat
komen?
9. Sara: vertrouwen, waarop?
Hebreeën 11: 11
11 Door het geloof heeft ook Sara zelf kracht ontvangen om
zwanger te worden en een kind te baren, ondanks haar hoge
ouderdom, omdat zij Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd
had.
In dit vers krijgen wij meer informatie over het (geloofs)leven van Sara
dan het Bijbelboek Genesis ons geeft.
Wij weten niet beter dan dat Sara toen zij de aankondiging van de
geboorte van een zoon vanachter het tentdoek hoorde, vol ongeloof bij
zichzelf lachte. (Genesis 18: 9 -15)
In tegenstelling tot dit ongelovige lachen getuigt de Hebreeënschrijver
van een sterk geloof bij deze oude kinderloze vrouw. Hoe komt de
schrijver aan deze informatie?
We kunnen daar kort over zijn: “Dat weten we niet”. Hoewel dit
getuigenis niet te controleren is, geloven wij dat ook dit ‘Woord van
God’ betrouwbaar is. Het is immers dezelfde Geest die de beide
schrijvers van Genesis en de Hebreeënbrief heeft geïnspireerd tot het
schrijven van deze woorden.
Een veel belangrijkere vraag is wat deze woorden ons te zeggen
hebben.
Ondanks haar hoge ouderdom ontvangt Sara kracht om een kind ter
wereld te brengen. Waaraan ontleent zij die kracht?
In een eerste reactie zijn wij geneigd om te antwoorden: “Aan haar
geloof”. De kracht van het geloof was werkzaam in deze vrouw, vers 11
begint immers net als veel andere verzen in dit hoofdstuk met de
woorden : “Door het geloof…”
Toch lopen wij met deze redenering het gevaar om op het verkeerde
spoor terecht te komen. Deze gedachte leidt ons teveel in de richting
van de bewondering van de kracht van het geloof van de genoemde
mensen. Wat een sterk geloof had die ….Henoch, Noach, Abraham,
Sara …enz.
De aandacht dreigt daardoor vooral bij de mensen in kwestie terecht te
komen, terwijl het in Hebreeën 11 juist om een ander aandachtspunt
gaat.
Een gevaar dat zich ook in onze tijd nog regelmatig voordoet. Het is
heel bijzonder om het getuigenis te horen van een mens die door veel
gebed van anderen tot geloof kwam of mocht worden genezen van een
ernstige ziekte. Toch wekt dit soort getuigenissen nogal eens de indruk
dat de genoemde wonderen vooral tot stand gekomen zijn ‘door de
kracht van het geloof’ van mensen. Hierdoor kunnen mensen die veel
voor een bepaalde zaak gebeden hebben, geestelijk zeer in het nauw
komen, als er vervolgens geen verhoring plaats vind.
Maar dit is niet de boodschap van de bovengenoemde tekst.
Het gaat hier namelijk niet om de kracht van het geloof van Sara, of
over de volharding in haar gebeden. Het gaat hier over de kracht van
de belofte.
Toch is hier nog niet alles mee gezegd, want wat is een belofte waard?
De waarde van de belofte is niet afhankelijk van ons en zelfs niet van
de inhoud van de belofte. Iemand kan mij immers wel een miljoen
Euro beloven, maar wat is deze belofte waard als de persoon die deze
belofte doet algemeen bekend staat als een leugenaar? Niets toch?
De ogen van Sara zijn niet gericht op de belofte alleen, maar vooral op
Diegene die de Belofte gedaan heeft, de Heere; “omdat zij Hem getrouw
heeft geacht Die het beloofd had.”
Door op Hem te zien is zij meer dan zeker van de vervulling van de
belofte, “want Hij die het beloofd heeft is getrouw”(1 Thessalonicenzen
5: 24; Hebreeën 10: 23).
1. Kunt u voor uzelf nagaan wat het ‘centrum’ van uw
verwachting is; de kracht van uw geloof, uw volharding in het
gebed, de belofte van de Heere, of Hijzelf?
2. Kent u de angst dat uw geloof ‘te klein’ is om verhoord te
worden? Wat zou de betekenis van het geloof hierin dan wel
zijn?
3. Herkent u zich in de uitroep van de vader van die maanzieke
jongen in Marcus 9: 24?
10. Gestorven zonder?
Hebreeën 11: 13a + 16
13 Deze allen zijn in het geloof gestorven. Zij hebben de
vervulling van de beloften niet verkregen, maar hebben die
vanuit de verte gezien en geloofd en begroet……..
16 Maar nu verlangen zij naar een beter, dat is naar een hemels
vaderland. Daarom schaamt God Zich niet voor hen om hun God
genoemd te worden. Want Hij had voor hen een stad
gereedgemaakt.
Wat een teleurstelling!
Al die mensen die hun leven lang geloofd hebben en geleefd hebben in
gehoorzaamheid aan God, “Deze allen zijn gestorven…” zonder.
Bij het lezen van deze woorden hebben we de neiging om de Bijbel
teleurgesteld dicht te doen, dus toch geen ‘happy end’.
Is het geloof in de God van de Bijbel dan, net als zoveel andere
godsdiensten en ideologieën, een utopie die eindigt in een geweldige
teleurstelling?
Als wij menen dat het geloof ons een lang en gelukkig leven belooft,
zonder moeite en tegenslag en dat het geloof ons vooral voorspoed en
gezondheid brengen zal, dan dreigt het gevaar dat wij ons ooit
teleurgesteld van het geloof zullen afkeren. Immers ook gelovige
mensen worden ziek en kunnen jong sterven, ook gelovige mensen
kunnen hun baan verliezen, ook gelovige mensen kunnen door een
natuurramp hun hele hebben en houden verliezen, denk maar aan de
gelovigen op Haïti.
We moeten het maar ronduit zeggen: “Het geloof is geen garantie voor
een leven van rozengeur en maneschijn”. Het tegengestelde lijkt soms
eerder het geval te zijn. Daarvan getuigt ook het laatste gedeelte van
Hebreeën 11 volop.
Wat is dan de waarde van het geloof in de God en Vader van onze Here
Jezus Christus?
Die waarde kunnen wij pas ervaren als wij beseffen dat Gods beloften
zich niet allereerst richten op ons leven hier en nu, maar vooral
betrekking hebben op een ander leven, een andere toekomst.
De beloften van God overstijgen dit aardse bestaan en spreken van een
toekomst over de grens van dit leven heen.
Als de verwachting van ons geloof in de Here Jezus alleen gericht is op
dit aardse leven noemt Paulus ons ‘de meest beklagenswaardige van
alle mensen”(1 Korithe 15: 19).
Maar er is meer, veel meer. Het is zoals die oude vrouw die met veel
moeite in de stadsbus probeert te klimmen. Een paar opgeschoten
jongens maken een spottende opmerking: “Nou die heeft ook haar
beste tijd gehad..” Het oude dametje hoort de opmerking en reageert
met een vriendelijke glimlach: “Nee jongens, mijn beste tijd komt
nog…”
De ogen van het geloof mogen zich vol verwachting richten op een
andere toekomst, dat is ‘wat naar ons toe-komt’.
De gelovigen die ons voorgingen hebben hier met de ogen van het
geloof in de verte een glimp van mogen opvangen, een stad door God
Zelf gereedgemaakt. Met het uitzicht op die belofte zijn zij gestorven.
Hoe die stad, dat hemelse Jeruzalem, eruit zal zien beschrijft
Johannes ons in Openbaring 21.
Zij zullen zeker niet teleurgesteld worden en daarom schaamt God
Zich niet voor hen om hun God genoemd te worden, want woorden
schieten tekort om de heerlijkheid van die toekomst te beschrijven.
1. Welk deel van uw (dank)gebed heeft betrekking op ‘dit leven’
en welk deel op ‘het leven dat komt’? Is dit voldoende in
evenwicht?
2. Kunt u zich echt verheugen in de dag van Zijn Komst? Zo
niet, wat staat u daarin in de weg? Zo ja, waar verheugt u
zich het meest in?
11. Op de proef gesteld.
Hebreeën 11: 17a
17 Door het geloof heeft Abraham, toen hij door God op de proef
gesteld werd, Izak geofferd.
In dit vers stuiten wij op één van de meest ingrijpende geschiedenissen
uit het leven van Abraham. Voor velen van ons eigenlijk een niet te
verteren geschiedenis. Twee vragen komen op ons af. Ten eerste: “Hoe
kan God nu zoiets van Abraham vragen?” De tweede vraag is: “Hoe
kan Abraham ooit die opdracht gehoorzamen?”
Waarom die opdracht?
In tijden van tegenslag en verlies wellicht één van de meest gestelde
geloofvragen, een vraag die maar zelden beantwoord wordt, de vraag
naar het ‘waarom?’.
Op de vraag naar het waarom van deze onmogelijke opdracht aan
Abraham krijgen wij ook slechts een zeer beperkt antwoord; ”… God
stelde Abraham op de proef…”
Ook in Genesis 22, waar deze
geschiedenis wordt verteld, beperkt zich tot deze reden.
Die rust kunnen wij pas ervaren als wij beseffen wat de diepste inhoud
van de gedachten van de Heere is. Daarover spreekt de profeet
Jeremia.
Luistert u maar : “Want Ik weet de gedachten, die Ik over u denk,
spreekt de HEERE, gedachten des vredes, en niet des kwaads, dat Ik u
geve het einde en de verwachting.” (Jeremia 29:11)
De weg die Heere met Zijn kinderen gaat is altijd een weg ten goede:”…
om u te geven het einde en de verwachting!”
Zelfs met de beproeving heeft Hij in ons leven het goede op het oog,
namelijk om ons geloof te versterken zodat wij mogen standhouden te
midden van de tegenslagen van het leven.
Jacobus schrijft hierover: “want gij weet, dat de beproefdheid van uw
geloof volharding uitwerkt.” (Jacobus 1: 3)
Ook Romeinen 5: 2b - 5 laat ons iets zien van het doel van de
beproeving: “...en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God. En
dat niet alleen, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, omdat wij
weten dat de verdrukking volharding teweegbrengt, en de volharding
ondervinding (beproefdheid, vert. NBG 1951) en de ondervinding hoop.
En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde van God in onze harten
uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons gegeven is.”
Sommigen menen dat wij deze vraag niet mogen stellen. Het past ons
immers niet om de Heere ter verantwoording te roepen. Dat is
makkelijker gezegd dan gedaan. Er kunnen zich immers in ons leven
situaties voordoen, bij groot verlies of verdriet, waarin deze waarom
vraag simpelweg uit ons hart naar boven komt. Of wij dat nu willen of
niet die vraag dringt zich onstuitbaar op. En wat dan?
Als God Abraham op de proef stelt is dit vooral om hem hierdoor op
een bijzondere wijze in het geloof te versterken.
Het probleem voor Abraham is alleen dat hij dit op het moment dat hij
die opdracht krijgt, nog niet weet. Daarom gaan wij in het volgende
hoofdstukje in op de vraag hoe Abraham op deze opdracht reageerde.
Een enkele overweging:
U kent waarschijnlijk wel de bekende verzen uit Jesaja 55: 7 en 8:
“Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet
mijn wegen luidt het woord des HEREN. Want zoals de hemelen hoger
zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn
gedachten dan uw gedachten.”
1. Kent u de vergelijking van Corrie Ten Boom, waarin zij het
werk van God in het leven van Zijn kinderen vergelijkt met een
borduurwerk waarvan wij slechts de onderkant zien? Kent u
iets met dat beeld in uw eigen leven?
2. Wat is het verschil tussen beproeving en verzoeking? Vergelijk
hierbij de geschiedenis van Abraham met die van Job.
Gods gedachten oneindig boven ons verheven, dat begrijpen wij wel,
maar daarmee vinden we nog geen rust in die moeilijke of verdrietige
omstandigheden.
12. Abraham, overwogen gehoorzaamheid.
Hebreeën 11: 17b - 19
17……En hij, die de beloften ontvangen had, heeft zijn
eniggeborene geofferd.
18 Tegen hem was gezegd: Dat van Izak zal uw nageslacht
genoemd worden. Hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte
was hem zelfs uit de doden op te wekken.
19 En hij kreeg hem als het ware daaruit ook terug.
In het vorige hoofdstukje hebben we gezien dat de Heere Zijn kinderen
beproeft om hun geloof en vertrouwen te versterken. Ook de
beproeving van Abraham, waarover dit gedeelte uit Hebreeën 11 gaat,
krijgt op die manier betekenis.
Voor ons is deze conclusie gemakkelijk te trekken. Wij kennen het hele
verhaal en bovendien kunnen wij vanuit het getuigenis van heel de
Schrift, met verwondering, de ‘gouden draad’ van Gods Heilsplan
hierin herkennen. Achteraf bezien zijn veel dingen te begrijpen.
Als wij ons proberen te verplaatsen in de situatie van Abraham, die het
zonder deze ‘kennis achteraf’ moest doen, dan is plotseling alle
vanzelfsprekendheid en begrip verdwenen. Hoe is het mogelijk dat
Abraham aan deze onvoorstelbare opdracht gehoorzaamde?
Het kind, waarop hij zolang heeft moeten wachten. Het kind, waarop
Gods belofte van een groot nageslacht rust. Over dat kind gaat die
verpletterende opdracht van de Heere: “Neem toch uw zoon, uw enige,
die u liefhebt, Izak, ga naar het land Moria, en offer hem daar als
brandoffer op een van de bergen die Ik u noemen zal” (Genesis 22: 2)
Wat gaat er op dat moment in het hart van die gelovige Abraham om?
Wat bracht Abraham er toe om die lange tocht van drie dagreizen, met
dit doel, aan te vangen?
Twee opmerkelijke uitspraken in dit tekstgedeelte geven ons een kijkje
in het hart van Abraham.
Vers 17b: “……En hij, die de beloften ontvangen had,…”
Abraham heeft de belofte ontvangen. Nu kan het woord ontvangen op
twee manieren worden opgevat. We kunnen zeggen : ‘Abraham heeft
de belofte gekregen’, maar we kunnen ook zeggen: ‘Abraham heeft de
belofte in ontvangst genomen’. Deze laatste uitleg wordt ook
weergegeven in de vertaling van het NBG(1951). Daar is vers 17b als
volgt vertaald: “…en hij, die de beloften aanvaard had,…”
Dit geeft weer hoe Abraham tegenover Gods beloften stond, hij heeft
deze als het ware in het hart gesloten. Abraham heeft AMEN gezegd
(het is vast en zeker) op Gods beloften. Op die manier zijn Gods
beloften, voor hem, zekerheid geworden.
Vers 18b: “Hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte was hem zelfs
uit de doden op te wekken.”
Stelt u zich eens voor: Drie dagen zijn ze onderweg, drie dagen lang
wordt Abraham gekweld door duizend en één vragen. Hoe is dit nu
mogelijk? Hoe kan deze opdracht nu ooit passen in het plan van God?
Zou God Zijn belofte vergeten zijn?
Niet alleen zijn eigen vragen maken deze reis zwaar, ook de
nieuwsgierige vraag van zijn geliefde zoon raken Abraham recht in het
hart; “Vader, hier is het vuur en het hout, maar waar is het lam voor het
brandoffer? (Genesis 22: 7)
Toch laat Abraham zich niet leiden door al die onbeantwoorde vragen.
Nee, zijn gedachten gaan verder. Hij denkt na, ‘overlegde bij zichzelf’.
In gedachten zet de gelovige Abraham alles op een rij.
De dingen die hij in zijn leven al ervaren heeft van Gods trouw en
almacht. God, Die de belofte van een zoon, ondanks zijn hoge leeftijd,
in vervulling liet gaan. God, Die zijn neef Lot, als gebedsverhoring, uit
de verwoesting van Sodom heeft gered.(Genesis 18-19)
Gaandeweg komt Abraham tot de conclusie: “Met deze Almachtige God
durf ik het te wagen”. Een weloverwogen besluit!
1. Wat leert deze geschiedenis ons over de ‘toe-eigening’ van Gods
beloften? Durft u AMEN te zeggen op Gods beloften?
2. Als u Gods werk in de wereldgeschiedenis en in uw persoonlijk
leven, ‘op een rij zet’, is Hij dan uw vertrouwen waard?
3. Welke les leert Psalm 77: 11-21 ons in dit verband?
13. Izak, Jacob, Jozef: van geslacht tot geslacht.
Hebreeën 11: 20 - 22
20 Door het geloof heeft Izak zijn zonen Jakob en Ezau gezegend,
met betrekking tot toekomstige dingen.
21 Door het geloof heeft Jakob bij zijn sterven ieder van de zonen
van Jozef gezegend en hij boog zich in aanbidding neer, terwijl
hij leunde op het uiteinde van zijn staf.
22 Door het geloof heeft Jozef bij zijn sterven melding gemaakt
van de uittocht van de Israëlieten en heeft hij een opdracht
gegeven in verband met zijn gebeente.
Gods belofte aan Abraham is in vervulling gegaan; Abraham, Izak,
Jakob, Jozef, Efraïm….. De geslachten schakelen zich achter elkaar.
Als het volk Israël ruim 400 jaar later uit het land Egypte wordt
uitgeleid, telt het maar liefst 600.000 mannen, waarbij de vrouwen en
kinderen nog niet zijn meegerekend. “…een volk, uit Abraham
gesproten…” (Psalm 105: 4 ber.)
Wij weten ook dat het volk Israël, na veel omzwervingen, het ’Beloofde
Land’, in bezit mocht nemen.
Toch gaat het bij Gods beloften aan Abraham niet alleen om de
omvang van zijn nageslacht en het bezit van het land Kanaän voor zijn
kinderen en kindskinderen.
Kern van Gods belofte is: “Ik zal u zegenen en…..in u zullen alle
geslachten van de aardbodem gezegend worden.” (Genesis 12: 2 en 3)
De belofte van Gods zegen rust op Abraham en zijn nageslacht.
De zegen van God, wil eigenlijk zeggen dat de Heere Zijn Naam, en Zijn
nabijheid over Abraham en zijn kinderen uitspreekt. Zoals dat zo
prachtig verwoord mocht worden door Aaron, die de opdracht krijgt
om het volk te zegenen: “De HEERE zegene u en behoede u! De HEERE
doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig! De HEERE verheffe
Zijn aangezicht over u en geve u vrede!” (Numeri 6: 24-26)
Nu wordt in dit gedeelte uit Hebreeën 11 gesproken over het geloof van
Izak en Jakob, dat kenbaar wordt in het feit dat zij hun kinderen
gezegend hebben.
De beloofde zegen is een zegen ‘van geslacht tot geslacht’, maar dient
wel te worden doorgegeven.
Door het geloof mag de Naam van de Heere ook over het leven van de
kinderen van de gelovigen worden uitgesproken. Het voorgeslacht heeft
daarin een belangrijke taak. Daarbij denken we niet alleen aan het
teken van het verbond, de doop. Ook is dit overdragen van de zegen
niet iets dat alleen aan het eind van het leven plaatsvindt.
Zoals Mozes het volk op het hart bindt om de geboden van God aan
het nageslacht door te geven, zo dienen ook de zegen en de beloften
van God aan de kinderen te worden overgedragen: “Daarom zult u de
HEERE, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met
heel uw kracht. Deze woorden, die ik u heden gebied, moeten in uw
hart zijn. U moet ze uw kinderen inprenten en erover spreken, als u in
uw huis zit en als u over de weg gaat, als u neerligt en als u opstaat. U
moet ze als een teken op uw hand binden en ze moeten als een
voorhoofdsband tussen uw ogen zijn. U moet ze op de deurposten van
uw huis en op uw poorten schrijven.” (Deut. 6: 5-9)
De overdacht van de zegen heeft te maken met ons hele leven, ons
‘voor’leven, dag in, dag uit.
Izak, Jakob en Jozef geven niet alleen de zegen door, ook spreken zij
van de beloften van God.: “Door het geloof heeft Jozef bij zijn sterven
melding gemaakt van de uittocht van de Israëlieten…” (vers 22)
Heel Hebreeën 11 getuigt van het geloof, de hoop van de vaderen,
maar ook wordt in deze verzen zichtbaar dat dit geloof, deze hoop
mag/moet worden doorgegeven aan het nageslacht, zodat ook zij de
Heere mogen leren kennen als de God van hun leven en hun toekomst.
1. Hoe stelt u zich dat voor; uw kinderen zegenen?
2. Welke beloften zou u aan uw kinderen willen overdragen?
3. Wat zegt 1 Petrus 3: 15 en 16 over de kern van ons getuigenis
naar onze kinderen en onze omgeving?
14. Mozes: wat echt telt!
Hebreeën 11: 23 - 26
23 Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie
maanden lang door zijn ouders verborgen, omdat zij zagen dat
het een heel bijzonder kindje was. En zij waren niet bevreesd
voor het bevel van de koning.
24 Door het geloof heeft Mozes, toen hij groot geworden was,
geweigerd een zoon van de dochter van de farao genoemd te
worden.
25 Hij koos ervoor liever met het volk van God slecht behandeld
te worden dan voor een ogenblik het genot van de zonde te
hebben.
26 Hij beschouwde de smaad van Christus als grotere rijkdom
dan de schatten in Egypte, want hij had het loon voor ogen.
Leven in een Godloze cultuur, waarin men met God noch gebod
rekening houdt, waarin allerlei afgoden vereerd mogen worden,
behalve de God van Israël, de God en Vader van onze Here Jezus
Christus. Een cultuur waarin het openlijk geloofsgetuigenis een mens
duur kan komen te staan, zo duur zelfs dat het je je leven kan kosten.
Geloofsvervolging, het is van alle tijden.
Wie leeft in een dergelijke cultuur, staat voor een ingrijpende keuze;
meegaan in de stroom van de tijd en onderduiken in de anonimiteit, of
openlijk voor je geloof uitkomen, met alle gevolgen van dien.
Mozes stond voor diezelfde keuze; het luxe leven (zonder God) als de
zoon van de dochter van farao, of zich kenbaar maken als een zoon
van het volk van de God van Israël, en daardoor alle voorrechten en
bescherming die zijn positie hem bood, los te laten en voortaan als een
verschoppeling te leven. Mozes koos voor het laatste en weigerde net
als Daniël om zich met de zonden en de gebruiken van het heidense
volk waartussen hij leefde, te verontreinigen. (Daniël 1: 8).
Ook in onze tijd hebben vele broeders en zusters véél te verliezen als
zij in het land waarin zij leven het Evangelie van de Here Jezus
Christus belijden en aanhangen. Uitstoting uit hun familie geen recht
op een goede opleiding of baan, sociaal isolement, geldboetes of
gevangenisstraf, lichamelijke bedreigingen en zelfs de doodstraf kan
hen boven het hoofd hangen. En toch, maken miljoenen ook in onze
tijd dezelfde keuze als Mozes; “Zij worden liever met het volk van God
slecht behandeld dan voor een ogenblik het genot van de zonde te
hebben”
Wat geeft hen hiervoor de kracht en de moed? Dit; Zij weten zich in dit
lijden en in deze vervolging, verbonden met hun Heer en Heiland!
Zoals Mozes het lijden in Egypte beschouwde als de ‘smaad van
Christus’.
Jezus zelf heeft immers gesproken: “Herinner u het woord dat Ik u
gezegd heb: Een slaaf is niet meer dan zijn heer. Als zij Mij vervolgd
hebben, zullen zij ook u vervolgen”, (Johannes 15: 20) en: “Deze dingen
heb Ik tot u gesproken, opdat u in Mij vrede zult hebben. In de wereld
zult u verdrukking hebben, maar heb goede moed: Ik heb de wereld
overwonnen”(Johannes 16: 33).
De diepe overtuiging dat zelfs: “Verdrukking, of benauwdheid, of
vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard ons niet zal
kunnen scheiden van de liefde van Christus? (Romeinen 8: 35), geeft
hen de kracht om dit alles te ondergaan.
Het getuigenis van de Chinese voorganger Samuel Lam, die zelf ruim
20 jaar gevangen zat in een strafkamp, is kort maar krachtig. Toen
men hem vroeg waarom hij, na zijn vrijlating uit het strafkamp,
meteen zijn gemeente bijeen riep en zijn taak als voorganger weer
oppakte, ondanks het gevaar opnieuw gearresteerd te worden, was zijn
antwoord: “Het kostbaarste wat ik mag bezitten zal niemand mij ooit
kunnen afnemen…”
Het volgen van de Here Jezus Christus kan betekenen dat wij véél
moeten verliezen, maar in Hem zijn wij ‘meer dan overwinnaars’ omdat
wij alles mogen winnen! Mozes koos voor wat echt telt!
1. Weet u uit ervaring wat het betekent om keuzes te maken als
volgeling van Jezus, waardoor je ‘schade’ oploopt’?
2. Kunt u zich voorstellen dat Paulus een ‘welbehagen heeft in
vervolgingen en benauwdheden om Christus’ wil? (2 Korinthe
12: 10)
3. Wij weten niet of nauwelijks wat vervolging is. Hoe zouden wij
ons goed kunnen voorbereiden op andere tijden?
15. Israël, door het geloof???
Hebreeën 11: 27 – 30
27 Door het geloof heeft hij Egypte verlaten zonder bevreesd te
zijn voor de toorn van de koning. Want hij bleef standvastig, als
zag hij de Onzichtbare.
28 Door het geloof heeft hij het Pascha ingesteld en het
besprenkelen met het bloed, opdat de verderver van de
eerstgeborenen hen niet zou treffen.
29 Door het geloof zijn zij door de Rode Zee gegaan als over het
droge. Toen de Egyptenaren dat ook probeerden te doen, zijn ze
verdronken.
30 Door het geloof zijn de muren van Jericho gevallen, nadat ze
tot zeven dagen toe omringd waren geweest.
Mozes krijgt opdracht van de Heere om het eerste Pascha voor te
bereiden. We kunnen hierover lezen in Exodus 12. Gehoorzaam volgt
Mozes de instructies van God op; Een mannelijk lam, zonder enig
gebrek moet hij slachten, het bloed van dit dier moet hij aanbrengen
aan de beide deurposten en de bovendorpel van de deuren van de
huizen van de Israëlieten. Dit alles zodat het strafgericht, waarmee de
Heere de Egyptenaren zal treffen, aan de eerstgeborenen van Israël
voorbij zal gaan.
Met nadruk gebiedt de Heere dat de Israëlieten dit feest moeten vieren
als een altoosdurende inzetting.
Mozes zal wel begrepen hebben dat er weer een grote plaag over het
land van Egypte zou komen, zoals de Heere de farao van Egypte al
negen keer eerder had gestraft voor zijn weigering Zijn volk te laten
gaan. Wat Mozes ook duidelijk werd was dat de Heere hier Zijn volk
een uitweg bood aan dat oordeel dat Egypte zou treffen.
Wat Mozes niet kon vermoeden en voorzien was dat dit Pascha vooruit
wees naar de belangrijkste gebeurtenis in de Heilsgeschiedenis. Het
bloed van “het Lam van God dat de zonde van de wereld wegneemt”
(Johannes 1: 29). Zonder het te weten, mocht hij deel uitmaken van
een véél groter plan; Gods verlossingplan van deze, in zonden gevallen,
wereld.
Het vlekkeloos Lam dat geslacht zou worden, wiens bloed vergoten zou
worden tot verzoening van de zonden en ongerechtigheid van de gehele
wereld. Aan ieder die mag schuilen achter dit bloed, zal het oordeel
voor de zonden, voorbijgaan.
Toch tonen deze verzen ons nog iets anders.
In verschillende voorbeelden wordt verteld hoe de Heere Zijn volk
Israël door grote wonderen en tekenen uit Egypte heeft verlost en in
het ‘Beloofde land’ heeft binnengeleid. Hij beschermde Zijn volk, terwijl
Hij de Egyptenaren grote slagen toebracht voor hun volhardende
weigering om Zijn volk te laten gaan. Hij leidde hen door de Rode Zee
op wonderlijke wijze. De muren van het machtige Jericho vielen als
lego-blokjes, door Zijn krachtige hand.
Opvallend is dat steeds het geloof van Mozes en het volk wordt
genoemd; “4 x Door het geloof..…”. De vraag zou kunnen opkomen:
“Zouden deze grote wonderen en tekenen zonder het geloof van Israël
niet tot stand gekomen zijn? De Hebreeënschrijver wekt hier immers
de indruk dat deze wonderen tot stand gekomen zijn, mede door het
geloof van het volk.
We weten wel beter. De hele woestijnreis kenmerkt zich immers door
het mopperende en klagende volk dat steeds weer twijfelt aan de goede
afloop van deze hele Exodus-onderneming van Mozes.
Wat wij hieruit in ieder geval kunnen leren is dat de Heere Zijn weg
gaat met Zijn volk, niet dankzij hun geloof, maar ondanks hun
ongeloof. Steeds weer laat Hij hen beschaamd erkennen dat Hij hun
geloof en vertrouwen meer dan waard is!
Israël geloofde…met vallen en opstaan.
1. De oud-testamentische offerdienst is vol van symboliek. Welke
symbolen in onze erediensten spreken u het meest aan? Wat
hebben ze u dan te zeggen?
2. Kunt u uit uw eigen leven voorbeelden noemen waar de Heere
uw zwakke geloof heeft beschaamd?
3. Heeft dat u geholpen om de groeien in geloof?
16. Rachab hoort er ook bij!
Hebreeën 11: 31:
31 Door het geloof is Rachab, de hoer, niet omgekomen met de
ongehoorzamen, omdat zij de verkenners met vrede had
ontvangen.
Henoch, Abraham, Mozes… Als we spreken over de geloofshelden van
het Oude Testament, dan kunnen hun namen natuurlijk niet
ontbreken, maar in vers 31 komen we een naam tegen die we in deze
rij van ‘groten’ in het geloof toch zeker niet zouden verwachten.
Rachab, een vrouw met een niet al te beste reputatie. De schrijver van
deze brief windt er geen doekjes om, Rachab was een hoer, een vrouw
die op het gebied van de zedelijke normen en waarden ver over de
schreef ging.
In Jozua 2 en 6 lezen we de geschiedenis van Rachab, hoe zij de
verspieders van Israël verborg en een vluchtweg bood.
Deze heidense vrouw had gehoord over dit volk Israël dat op een
bijzondere manier onder de bescherming van hun God op weg was om
het land Kanaän te gaan veroveren. Zij gelooft dat de Heere hen het
land in bezit zal geven (Jozua 2: 9) Rachab besluit de kant van de
verspieders te kiezen en vraagt hen vervolgens om bescherming als de
stad Jericho in de handen van Israël zal zijn gevallen. Zij, en haar
familie worden ook inderdaad gespaard en hebben een plaats gekregen
te midden van het volk van God (Jozua 6: 25)
Wat ons hier vooral duidelijk wordt is dat afkomst en verleden van een
mens geen belemmering zijn om de genade van de Heere te kunnen
ontvangen en door Hem aangenomen te worden. Zelfs voor een vrouw
als Rachab is er plaats!
Niemand van ons hoeft te zeggen: “Ja, maar ik heb dit of dat gedaan,
of mijn familie staat zo slecht bekend en daarom zal er voor mij wel
geen plaats zijn in het Koninkrijk van God”. Nee, de apostel Paulus
schrijft in één van zijn brieven: “Dit is een betrouwbaar woord en alle
aanneming waard dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om
zondaars zalig te maken,…” (1 Timotheüs 1: 15)
Ook de woorden van onze Here Jezus zelf wijzen ons hier steeds weer
op: “Want de Zoon des mensen is gekomen om zalig te maken wat
verloren is “. (Mattheüs 18: 11)
Nu zouden wij verwachten dat deze Rachab, nadat zij mocht toetreden
tot het volk Israël, wel een bescheiden plaats zal hebben ingenomen.
Inderdaad komen we haar naam in de rest van de geschiedschrijving
van het Oude Testament ook niet meer tegen.
Toch is niets minder waar.
Naast Hebreeën 11 komen we haar naam namelijk nog één keer tegen
in de Bijbel, en wel in Mattheüs 1: 5-6: “Salmon verwekte Boaz bij
Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï; Isaï
verwekte David, de koning; David, de koning, verwekte Salomo bij haar
die de vrouw van Uria was”
In het geslachtsregister van Jezus Christus, komen we de naam
Rachab opnieuw tegen, samen met Ruth de Moabitische, en de vrouw
van Uria (Bathseba).
Drie vrouwen, waar in de ogen van religieuze mensen nogal wat op aan
te merken was, hebben een plaats gekregen in de lijn van de
geslachten waaruit de Heiland der wereld, de zoon van God geboren is.
In Zijn afkomst is Hij ook in alles aan de mensen gelijk geworden
(Filippenzen 2: 7 en 8). Dit toont ons de vernedering die Hij, de
Rechtvaardige, wilde ondergaan toen Hij in het menselijk vlees naar
deze aarde kwam.
Maar ook zegt het ons veel over het feit dat er bij de Heer geen aanzien
des persoon is. (Romeinen 2: 11; Efeze 6: 9 ; 1 Petrus 1: 17) Zelfs voor
de grootste van de zondaren is er een plaats in Zijn rijk en in Zijn
plan. Rachab hoort er ook bij!
1. Welk verband ziet u in psalm 122: 6 -9 met deze geschiedenis
van Rachab?
2. Kunt u zich voorstellen dat mensen met een ‘dubieus’ verleden
niet zo snel als ambtsdrager gekozen worden? Is dat terecht?
3. Wat is de plaats van beleden zonden? Psalm 103: 12; Jesaja
38: 17; Micha 7:18 en 19;
17. En nog véél meer!
Hebreeën 11: 32
32 En wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd ontbreekt mij om
te vertellen over Gideon, Barak, Simson, Jefta, David en Samuel
en de profeten.
Het is nog maar het topje van een ijsberg. De schrijver van Hebreeën
11 zou nog bladzijden lang door kunnen schrijven, het ene
getuigschrift na het andere.
Steeds weer nieuwe verhalen over mensen die gewandeld hebben in
geloof, in vertrouwen op de God van Israël, de Vader van onze Here
Jezus Christus.
Door de namen die tot nu toe genoemd zijn en de namen die ook in
dit vers naar voren komen, tekent de schrijver het leven en geloof van
een groot aantal mensen, een veelkleurige tekening. Een veelkleurige
tekening van mensen die ieder op een eigen manier in het geloof
hebben gestaan;
- gelovigen met een groot vertrouwen (Abraham)
- gelovigen met een dubieuze reputatie of afkomst (Rachab)
- gelovigen die aarzelend hun weg gaan (Gideon)
- gelovigen die overmoedig struikelen over hun eigen kracht
(Simson)
- gelovigen die regelmatig geconfronteerd worden met hun
zwakheid en zonden (David)
- en nog veel meer…..
Met deze mensen gaat de Heere een weg.
Dit vers is een vers met een open einde. De rij met namen van
geloofsgetuigen is nog niet afgesloten.
De genoemde namen zijn slechts een illustratie van het werk dat de
Heere in de tijd verricht, in mensenlevens. Niet alleen in de tijd van de
aartsvaders, de richters of de koningen van Israël, nee in alle tijden.
Als we de geschiedenis van onze kerk overzien, dan zouden we nog
vele namen kunnen noemen van mensen in wiens leven Hij bijzondere
dingen heeft gedaan; de twaalf apostelen, Augustinus, Luther, Calvijn,
Hudson Taylor, Dietrich Bonhoeffer, Corrie ten Boom, Martin Luther
King….. “En wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd ontbreekt mij om
te vertellen over….”
Het open einde van deze rij getuigen is voor ons van grote betekenis.
Gods werk gaat immers door tot op de dag van vandaag. Het strekt
zich ook uit naar onze tijd, naar ons leven.
Hij, de Eeuwige God: “de Vader der lichten, bij Wie er geen verandering
is, of schaduw van omkeer” (Jacobus 1: 17), Hij is en blijft altijd
Dezelfde. Zijn werk onder mensen verandert niet.
Voor ons best een vraag: “Leven wij wel in de levende verwachting dat
de Heere ook met ons een weg wil gaan, zoals Hij dat deed met de
genoemde gelovigen in Hebreeën 11”
De bedoeling van dit hoofdstuk is niet om ons, als bezoekers van
“Madame Tussauds”, vol ontzag en verwondering, naar de ‘groten’ in
het geloof te laten staren. Alsof hen een bijzonder leven ten deel is
gevallen, dat voor ons gewone gelovigen ver buiten ons bereik ligt.
Nee, dit hoofdstuk toont ons een lange rij met namen van gewone
mensen, mensen zoals u en ik, maar wel mensen in wiens leven de
Heere een groot werk heeft gedaan, door het geloof in hun harten te
leggen en te versterken op Zijn veelkleurige en ondoorgrondelijke
manier.
1. Durft u uw naam aan de rij van geloofsgetuigen in Hebreeën 11
toe te voegen, of vindt u dat ‘te hoog gegrepen’?
2. Als u uw levensweg of geloofsweg overziet, kunt u dan Gods
hand daarin herkennen? Probeer hiervan eens een persoonlijk
getuigenis op de schrijven (al is het alleen maar voor uzelf).
3. Is er een persoon, al dan niet in Hebreeën 11 genoemd, in
wiens leven u zich herkent of die u juist tot voorbeeld is?
18. Winnaars en/of verliezers?
Hebreeën 11: 34 - 38
Twee fragmenten:
34 Zij hebben de kracht van het vuur geblust, zij zijn aan de
scherpte van het zwaard ontkomen,…..
37 Zij zijn gestenigd, in stukken gezaagd, in verzoeking
gebracht, met het zwaard ter dood gebracht…..
Wat zijn er veel getuigenissen bekend over de wonderlijke kracht
waarmee de Heere zijn kinderen bevrijding schenkt. Vervolgde
gelovigen door alle tijden heen hebben ervan gesproken. Handelingen
16: 24-34 maakt ons deelgenoot van de wonderbaarlijke bevrijding van
Paulus en Silas, uit de gevangenis van Filippi.
Dit getuigenis kan worden aangevuld met honderden, zo niet
duizenden verhalen, uit de geschiedenis van de Kerk. De Heere maakt
zijn beloften waar: “Die de gevangenen uitleidt in voorspoed“ (Psalm
68:7; Psalm 146:7; Jesaja 42:7; Jesaja 61:1; Lucas 4:19 enz.)
Zo mogen ook wij vertrouwen dat Hij ons in gevaren zal beschermen
en bevrijden!
Toch is hiermee niet alles gezegd. Wanneer wij in Handelingen 12: 316 lezen hoe Petrus uit de gevangenis van Jeruzalem wordt bevrijd,
lijkt dit de bovengenoemde beloften ook te bevestigen. Als wij echter
Handelingen 12: 2 erbij lezen is plotseling alle vanzelfsprekendheid
verdwenen: “En hij (Herodes) doodde Jakobus, de broer van Johannes,
met het zwaard”
Terwijl de gemeente aanhoudend voor hen bidt (vers 5), wordt Jakobus
gedood en Petrus uit de gevangenis bevrijd.
Diezelfde tegenstelling komen wij tegen in de genoemde verzen uit
Hebreeën 11; vers 34: “ontkomen aan het zwaard”; vers 37: “met het
zwaard ter dood gebracht”
Dit roept bij ons mensen natuurlijk grote vragen op: “Waarom de een
gered en de ander niet?”
Vragen die niet alleen met bevrijding uit de gevangenis te maken
hebben, maar op veel andere levensterreinen gesteld kunnen worden:
“Waarom de een genezen en de ander niet?”; “Waarom de een
voorspoed en de ander een leven in armoe en zorg?” Tientallen vragen
zouden we hieraan kunnen toevoegen.
Vragen die ons behoorlijk bezig kunnen houden. Vragen waarop wij
het antwoord schuldig moeten blijven.
Wat Hebreeën 11 ons laat zien is dat het leven en het geloof van beide
groepen gelovigen, zij die bevrijdt mochten worden en zij die hun geloof
met de dood hebben moeten bekopen, voor ons een geloofsgetuigenis
nalaat dat spreekt tot op de huidige dag. Menig martelaar is zingend
en getuigend de brandstapel opgegaan en beschouwde het een eer om
als volgeling van Christus te lijden.
Het is aan de Heere om met iedere gelovige, volgens Zijn wil en besluit,
een weg te gaan. Hij geeft ons daarvan geen rekenschap.
Toch mogen wij te midden van die onzekerheid en vragen verzekerd
zijn van Zijn liefde en trouw die ons niet loslaat, maar ons door alles
heen de beloften van Zijn overwinning voor ogen stelt.
De apostel Paulus heeft meerdere keren in zijn leven de dood op zich
af zien komen (2 Korinthe 11: 23-27)
Ondanks deze dreiging en onzekerheid kan hij getuigen: “Maar in dit
alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons heeft liefgehad.
Want ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen,
noch overheden, noch krachten, noch de tegenwoordige, noch de
toekomstige dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel
ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze
Heere.” (Romeinen 8: 37-39)
1. Zijn er voor u onbeantwoorde vragen die uw geloof in de weg
staan?
2. Als Paulus zou mogen kiezen; leven of sterven, waarvoor kiest
hij dan? (Filippenzen 1: 19-26)
3. Kunt u bovengenoemde redenering van Paulus begrijpen? Wat
voor gevoel roept dat op?
19. Niet zonder ons!
met ons en wil niet dat enigen verloren gaan, maar dat allen tot
bekering komen.”
Hebreeën 11: 39 - 40
39 En deze allen hebben, hoewel zij door het geloof een goed
getuigenis van God gekregen hebben, de vervulling van de belofte
niet verkregen,
40 daar God met het oog op ons iets beters voorzien had, opdat
zij zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen.
Wij weten de dag niet, noch het uur, dat onze Heiland zal terugkomen.
Wat wij wel weten is dat dit een dag van heerlijkheid en vreugde zal
zijn voor allen die Hem hebben mogen volgen en liefhebben, maar ook
dat het een dag van oordeel zal zijn voor hen die Zijn liefde hebben
verworpen en genegeerd.
Het uitblijven van de vervulling van de belofte heeft alles te maken met
de liefde van God voor een gevallen mensheid. Hij wil allen behouden
en daarom is de tijd waarin wij leven nog genadetijd. ”Nog is er tijd, de
Heer geeft gena…!!!” (Joh. de Heer lied 890)
Deze verzen beginnen met dezelfde ‘teleurstellende’ conclusie als vers
13: “deze allen….hebben de vervulling van de belofte niet verkregen”
Bij het lezen van vers 13 hebben we gezien dat de belofte dan wel niet
verkregen is, maar wel uit de verte mocht worden gezien, met de ogen
van het geloof. Het uitzicht op die Grote Dag, gaf de gelovigen de
kracht en de moed om te blijven volhouden. Geloof en volharding gaan
hierbij hand in hand. De genoemde gelovigen wisten: “Zij zal ons niet
berouwen, de keus van ’t smalle pad…”
Toch is er nog een andere reden waarom de Heere de belofte nog niet
in vervulling deed gaan. Die reden wordt ons in deze twee slotverzen
van Hebreeën 11 duidelijk.
Waarom hebben de genoemde gelovigen de belofte nog niet verkregen?
Het antwoord: “…daar God met het oog op ons iets beters voorzien had,
opdat zij zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen.”
Kort samengevat: “…met het oog op ons!!”
Hier ontdekken we opnieuw de ruimte die er is in het Hart van de
Heere. De eeuwige heerlijkheid, die Hij bereid heeft door het
verlossende werk van Zijn Zoon, is niet bestemd voor een kleine groep
uitverkorenen, nee, het Heil is voor de hele wereld! (Johannes 3: 16)
De geschiedenis van deze wereld is nog niet ten einde omdat de Heere
wil dat nog meer mensen het Heil mogen leren kennen en ontvangen.
Daarvan spreken de woorden in Lucas 14: 23: “Ga eropuit naar de
landwegen en heggen en dwing hen binnen te komen, opdat mijn huis
vol wordt”
Ook 2 Petrus 3: 9 getuigt daarvan: “ De Heere vertraagt de belofte niet
(zoals sommigen dat als traagheid beschouwen), maar Hij heeft geduld
Zij die ons zijn voorgegaan op de weg van het geloof, en inmiddels
gestorven zijn, zullen eenmaal een nieuw en verheerlijkt lichaam en
leven ontvangen. Die belofte is vast en zeker, want Hij die het beloofd
heeft is getrouw!!
Het is het verlangen van de Heere dat zij niet zonder ons die
volmaaktheid zullen binnengaan, maar met ons en vele anderen: “die
de Heere er toe roepen zal.” (Handelingen 2: 39)
Dat is ook wat de apostel Paulus in ‘een Woord van de Heere’ mocht
doorgeven: “Want dit zeggen wij u met een woord van de Heere, dat wij
die levend zullen overblijven tot de komst van de Heere, de ontslapenen
beslist niet zullen voorgaan. Want de Heere Zelf zal met een geroep, met
de stem van een aartsengel en met een bazuin van God neerdalen uit
de hemel. En de doden die in Christus zijn, zullen eerst opstaan.
Daarna zullen wij, de levenden die overgebleven zijn, samen met hen
opgenomen worden in de wolken, naar een ontmoeting met de Heere in
de lucht. En zo zullen wij altijd bij de Heere zijn.” (1 Thessalonicenzen4:
15-17)
1. Wat heeft Jesaja 49: 6 ons in dit verband te zeggen?
2. Herkent u het ‘dubbele’ gevoel; verlangen naar Zijn komst
tegenover de hoop dat dit nog niet zover is, omwille van
mensen die de Here Jezus nog niet kennen? Hoe gaat u daar in
het gebed mee om?
20. Naschrift
Hebreeën 12: 1 - 2
1 Welnu dan, laten ook wij, nu wij door zo'n menigte van
getuigen omringd worden, afleggen alle last en de zonde, die
ons zo gemakkelijk verstrikt. En laten wij met volharding de
wedloop lopen die voor ons ligt,
2 terwijl wij het oog gericht houden op Jezus, de Leidsman en
Voleinder van het geloof. Hij heeft om de vreugde die Hem in het
vooruitzicht was gesteld, het kruis verdragen en de schande
veracht en zit nu aan de rechterhand van de troon van God.
Van waar die lange rij met geloofsgetuigenissen?
Dit alles heeft maar één doel, namelijk dat wij daarmee ons voordeel
zullen doen. Dat wij de lessen die het leven en geloof van de genoemde
gelovigen ons heeft nagelaten ter harte zullen nemen.
Daarom klinkt de oproep van de schrijver van deze brief dan ook met
nadruk : “…laten ook wij…!!!
De geloofsgetuigen roepen ons als het ware toe vanuit dit hoofdstuk :
“Kom ga met ons en doe als wij…!!”(Psalm 122: 1 berijmd).
Wandelen in geloof, gehoorzaamheid en volharding, dat hebben zij ons
voorgedaan, met hun oog gericht op de beloften van God.
Wij mogen diezelfde weg gaan, maar ons is veel meer gegeven dan
alleen een belofte. Wij, die achter een groot deel van Gods geschiedenis
staan, wij weten van de vervulling van die Ene belofte: de komst van
Gods Eniggeboren Zoon in deze wereld.
Hij heeft ons niet alleen een voorbeeld nagelaten, nee Hij is voor ons
uitgegaan als een wegbereider. De weg terug naar onze hemels Vader,
die door onze zonden en schuld een onbegaanbare weg was, is door
Hem weer vrij gemaakt.
Hij, de Voleinder van ons geloof, heeft voor ons ingestaan en wil ook
ons door Zijn Woord en Geest leiden tot ook wij in dat eeuwige
Vaderhuis mogen binnengaan om voor altijd voor Zijn troon te zingen.
“Duizend, duizendmaal, o Heer
zij U daarvoor dank en eer!!”
Download