L&V4-memo Contextualiseren Pieter Keesen (10303537) & Marion Stroeks-Philippens (10909729) Mei 2015. Inhoud 1. Inleiding........................................................................................................................................... 2 2. Literatuurstudie. ............................................................................................................................. 3 2.1. Context als kennis ................................................................................................................... 3 2.2. Contextualiseren en Historische-redeneren ........................................................................... 3 2.3. Vragenstellen .......................................................................................................................... 4 2.4. Referentiekaders ..................................................................................................................... 5 3. Naar aanleiding van de discussie bij V-demo.................................................................................. 6 4. Praktisch: werkvormen en onderwijs activiteiten. ......................................................................... 7 5. Triviant. ........................................................................................................................................... 9 Literatuurlijst..................................................................................................................................... 10 Bijlage Triviant spel. .......................................................................................................................... 12 1. Inleiding. Het activeren en toepassen van voorkennis is een belangrijke stap binnen het MDA model dat geldt voor alle vakken. Toch is het activeren van voorkennis bij het vak geschiedenis van een uitzonderlijk belang. Het begrip van leerlingen van historische ontwikkelingen en gebeurtenissen is sterk afhankelijk van de associaties en beelden die een vraag of presentatie van de docent geschiedenis oproepen. Het verleden krijgt pas betekenis wanneer deze een context wordt geplaatst. Bijvoorbeeld, leerlingen kunnen de opkomst van het humanisme pas waarderen als ze de kenmerken van het humanisme vergelijken met die van de belevingswereld van een middeleeuwer. De belevingswereld van een middeleeuw valt slechts te begrijpen wanneer men over een bepaalde hoeveelheid kennis beschikt hoe de wereld van een middeleeuwer er precies uitzag. Historische kennis staat kortom nooit op zich zelf. Het is de taak van de docent om te zorgen dat leerlingen over de juiste kennis en vaardigheden beschikken om nieuwe informatie in de juiste context te plaatsen. Het probleem is echter dat een historische context ook weer uit een groot aantal gebeurtenissen, ontwikkelingen, gewoontes en situaties bestaat. Waar moet je beginnen bij het introduceren van een nieuw onderwerp zoals een gebeurtenis of ontwikkeling? Het dilemma is dat het aanreiken van een nieuw onderwerp inclusief context ondoenlijk is binnen de gegeven lestijd, terwijl een leerlingen een historisch fenomeen niet kunnen begrijpen zonder context. Onze V-memo behandelt aan de hand van een aantal auteurs en onderwerpen, de begrippen historische contextkennis en de activiteit contextualiseren. Op basis van de gelezen literatuur suggereren wij een aantal leeractiviteiten voor het bevorderen van de vaardigheid contextualiseren en het aanreiken van historisch contextkennis. V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 2 2. Literatuurstudie. 2.1. Context als kennis Sam Wineburg heeft in 1991 het belang van de activiteit contextualiseren voor het geschiedenisonderwijs op de kaart gezet. Gelijk aan Lévesque (2008) is Wineburg van mening dat het creëren van een context waarbinnen leerlingen fenomenen duiden, bijdraagt aan betekenisvol geschiedenisonderwijs. Wineburg (1991) definieert contextualiseren als the act of creating a spatial and temporal context for an historical event; when contextualizing an historical phenomenon, we build an historical context of circumstances or facts that surround the particular historical phenomenon to render it more intelligible. In de eerste plaats, en met name voor leerlingen in de onderbouw, is deze ruimtelijk-temporaire context beperkt tot een sense of period. Barton en Levstik (2008) hebben onderzoek gedaan hoe lagere school leerlingen beelden uit het verleden identificeren en op tijdsvolgorde konden plaatsen. De leerlingen leken over een sense of period te beschikken waar het gaat om kleding en technologische ontwikkeling. Voor het ontwikkelen van een sense of period is het gebruik van afbeeldingen belangrijk gebleken. Dawson (2009) mentions the importance of developing a sense of period which is based upon visual images of concrete aspects as for instance clothes, buildings, and transport, but also the ideas, knowledge, and attitudes people had. 2.2. Contextualiseren en Historische-redeneren Feitenkennis is belangrijk bij het vak geschiedenis, maar het toepassen van deze kennis is het uiteindelijke doel. De activiteit contextualiseren is een brug tussen het opnemen van historische kennis, en het toepassen van deze kennis bij het uitvoeren van uiteenlopende taken. In het model Van Boxtel en Van Drie voor het analyseren van historisch redeneren, neemt contextualiseren daarom ook een prominente plaats in. Considering events or situations in their historical context (…) is an important component of historical reasoning (Leinhardt et al, 1994; Van Drie & Van Boxtel, 2008; Van Boxtel & Van Drie, 2012). Contextualiseren is naast het gebruik van meta- en substantieve concepten, bronnen, argumenteren en het stellen van vragen, essentieel voor het beschrijven van veranderingen, het maken van historische vergelijkingen en het leveren van verklaringen. Van Drie en van Boxtel (2013) identificeren drie niveaus van historisch redeneren op basis van de manier waarop leerlingen historische gebeurtenissen en ontwikkelingen contextualiseren. Het laagste niveau is wanneer leerlingen het handelen en denken van mensen als onbegrijpelijk ervaren. Leerlingen beredeneren het verleden vanuit het perspectief dat mensen vroeger niet beter wisten, dat mensen immoreel waren, onbekwaam en vaak gewoon niet beter wisten. Leerlingen bezien het verleden met de kennis van nu, en daarom als minderwaardig en vaak onbegrijpelijk. Het tweede niveau van historisch redeneren op basis van historisch context, wordt vertoond door leerlingen die het verleden wel kunnen verklaren, maar geen poging doen om het verleden ook echt te begrijpen. Historische gebeurtenissen en ontwikkelingen hebben vaak wel een tijd- en plaatsgebonden oorzaak, maar de manier waarop structurele oorzaken bijvoorbeeld van invloed waren op het handelen en denken van individuen wordt buiten beschouwing gelaten. Het hoogste niveau wordt door van Drie en van Boxtel contextual historical empathy genoemd. Leerlingen die deze vorm van historisch V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 3 redeneren vertonen op basis van hun kennis van de context waarbinnen een gebeurtenis of ontwikkeling zich afspeelden, kunnen het handelen en denken van een historisch persoon waarderen op basis van de toen geldende normen en waarden. 2.3. Vragenstellen In een artikel verschenen in 1998 benadrukt Wineburg naast een ruimtelijke-temporaire context, ook het belang van het stellen van vragen bij het contextualiseren van een historische bron. Contextualization is a complex activity that requires detailed factual knowledge, as well as the ability to identify gaps in one’s own knowledge, formulate questions, and mark information or conclusions as questionable (Wineburg, 1991, 1998). Doordat leerlingen over historische feitenkennis beschikken, en bekend zijn met de specifieke omstandigheden op een bepaalde tijd en plaats, kunnen zij hun voorkennis beter evalueren, gerichter vragenstellen, en kritischer naar bronnen kijken. Onderzoek toont namelijk aan, dat waar het de vaardigheden contextualiseren en vragenstellen aangaat, het mes aan twee kanten snijdt. Wineburg (1998) heeft de werkwijze onderzocht van twee historici die een onbekende primaire bron (een brief van Lincoln) bestudeerde en becommentarieerden. Een historicus was Civil-War specialist en de ander niet. Het bleek dat de specialist op basis van feitenkennis, meer voorkennis kon associëren met bronelementen. Toch was ook de ‘leek’ instaat om de bron te contextualiseren door het stellen van vragen en het categoriseren van bronelementen. Voor het coderen van het commentaar van de twee historici als contextinformatie, maakte Wineburg gebruik van zes subcategorieën. Hiervan is de eerste de eerder genoemde ruimtelijke-temporale context. Een professioneel historicus maakt echter gebruik van zeer vakspecifieke vaak academische context-informatie voor het duiden van bronelementen en het stellen van vragen. Het codeerschema van Wineburg kan daarom als voorbeeld dienen wat voor soort kennis komt kijken bij de activiteit contextualiseren op academisch niveau. 1. Spatio-temporal comments focused on the physical location of events and of human beings set against concrete geographical settings. Such comments related to the temporal sequence or chronology of events linked in time. Comments about a “mental picture” of events or seeing something in the “mind’s eye” also came under this code. 2. Social-rhetorical comments related to the social demands of situations in which actors sought to persuade others of their points of view. Under this category came comments that fleshed out an intellectual and ideological landscape in which people in the past wrote and spoke. 3. Biographic comments focused on the life histories of individuals, the events that shaped their personal thinking and behavior, their characteristic modes of response, and the kinds of beliefs that framed their conceptual universe. 4. Historiographic comments made reference to the body of historical writing (the “secondary literature”) about the past. 5. Linguistic comments addressed the historical meanings of words, terms, and phrases, including speculations about the range of meanings that differ from contemporary connotation and denotation. 6. Analogical comments sought to explain past events or behavior by drawing explicit comparisons to other historical periods. V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 4 2.4. Referentiekaders Een bepaalde kennisbasis moet aanwezig zijn voordat leerlingen ook maar kunnen beginnen met het dateren en interpreteren van historisch materiaal. De kennisbasis voor zowel het interpreteren en dateren van historische fenomenen wordt ook wel “frame of reference” of “historical overvieuw knowledge” genoemd (Lee, 2004; Lee & Howson, 2009; van Drie et al, 2009; Wilschut, 2009). Het gebruik van referentiekaders voor het ondersteunen van de activiteit contextualiseren wordt door meerdere vakdidactici betoogt, maar op uiteenlopende wijze vormgegeven. Zo benadrukt Howson (2007) het belang van een frame-of-reference, wat hij net als Seixtas een Bigpicture noemt. Het gebruik van een big-picture voor het contextualiseren van het verleden, maakt het volgens Howson mogelijk dat leerlingen substantieve kennis leren toepassen aan de hand van disciplinaire kennis. Onder disciplinaire kennis worden meta-concepten verstaan zoals verandering en continuïteit, het gebruik van bronnen, empathie en causaliteit. Substantieve kennis betreft vaak tijdsgebonden begrippen als communisme, standenmaatschappij, lijfeigenen, maar ook meer algemene begrippen als revolutie en slavernij. Een big-picture moet volgens Howson aan drie vereiste voldoen wil het leerlingen ondersteunen bij contextualiseren. Een frame-work is altijd thematisch zodat het verleden vereenvoudigd wordt in duidelijk herkenbare episodes, en leerlingen aanknopingspunten biedt voor het herkennen van veranderingen en continuïteit. Een frame-work heeft een progressieve structuur. Hiermee bedoelt Howson dat ieder onderdeel van het frame-work bijdraagt aan het narratief dat het frame-work voorstaat. Ten derde moet een frame-work een open en bruikbare structuur kennen, oftewel, het framework moet geen keurslijf zijn maar juist vragen oproepen. Gelijk aan Dawson (2004) stellen Shemilt en Howson dat het contextualiseren van informatie ondersteunt wordt door het aanbieden van een thematisch referentiekader. Een thematisch, ook wel een topic-centred frame-work genoemd, structureert kennis op basis van een specifiek onderwerp binnen een nationale of de wereldgeschiedenis. De onderwerpen kunnen uiteenlopen van de ontwikkeling van transportmiddelen, staatsvorming, de groei en ondergang van een rijk, democratisering. Een thematisch referentiekader is narratief waarmee leerlingen zich oriënteren in de tijd op basis van een historische (vaak nog lineaire) ontwikkeling. De activiteit contextualiseren kan ook ondersteund worden voor een conceptueel referentiekader. Twyman, McCleery, and Tindal (2006) beargumenteren dat historische concepten kunnen dienen als ankers binnen een cognitieve structuur van concepten, waardoor leerlingen beter instaat zijn hun kennis toe te passen voor het contextualiseren van informatie t.b.v. historisch redeneren. Leerlingen leren specifieke gebeurtenissen relateren aan bredere ontwikkelingen of trends door ‘colligation’. Colligatory historical concepts, begrippen die de op zich losse feiten samenbinden, zoals ‘de Verlichting’ en ‘Industriële Revolutie’, stellen leerlingen instaat een gebeurtenis of in een context te plaatsen waardoor deze gebeurtenis betekenis krijgt (Lévèsque, 2008). V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 5 3. Naar aanleiding van de discussie bij V-demo. Na onze V-demo kwamen we terug op de vraag welke kennisbasis een leerlingen instaat, stelt tot contextualiseren. Marcel van Riessen maakte daarbij en onderscheid tussen fingertip knowledge en residu knowledge. In het artikel ‘Historical knowledge and historical skills, a distracting dichotomy’ gaat Christine Counsell nader in op het verschillen en wisselwerking tussen fingertip knowledge en residu knowledge. Fingertip knowledge is volgens Counsell (context)kennis over een specifieke periode, kennis die leerlingen opdoen door zich te verdiepen in een specifiek onderwerp of historische periode. Het is kennis die leerlingen op dat moment nodig hebben om te kunnen contextualiseren. Residu knowledge is (overzicht)kennis die onthouden wordt nadat leerlingen een onderwerp of periode bestudeerd hebben. Deze kennis t.a.v. details en de grote lijnen van een verhaal, zijn volgens Counsell de ingrediënten waaruit leerlingen een sense of period ontwikkelen. In onze V-Demo hebben we veel aandacht besteed aan frame-works of referentie kaders. De vraag blijft hoe het aanleren van een frame-work bijdraagt aan een basis van overzichtskennis waarmee leerlingen bronnen of nieuwe informatie kunnen contextualiseren? Volgens Counsel verkrijgen leerlingen geen overzichtskennis door alleen te werken met historische overzichten. Het is eerder de wisselwerking tussen specifieke (context) kennis (fingertip knowledge) en overzichtskennis (residu knowledge) binnen een schema die leerlingen in staat stellen tot historisch redeneren. Frame-works en overzichtskennis zijn dus geen doel op zich. Frame-works lijken eerder een instrument voor het plannen en organiseren van het curriculum, zodat leerlingen zo vroeg mogelijk een enigszins compleet beeld krijgen van de structuur en basisbeginselen van het vak (Wilschut et al, 2012). Een tijdvak bakent niet alleen een historisch periode af, maar ook een lesperiode en een fase in het geschiedenisonderwijs van de leerlingen. Het streven is dat het gebruik van een frame-work, maakt dat een curriculum trapsgewijs bijdraagt aan een kennisbasis die leerlingen in toenemende mate instaat stellen tot contextualiseren. Het inrichten van het curriculum op basis van een frame-work waarmee leerlingen hun kennis structureren, beantwoord echter niet de vraag welke contextkennis leerlingen meenemen als residu knowledge na het bestuderen van periode of tijdvak. Het antwoord op deze vraag hangt naar onze mening sterk af van de leergang en het leerjaar, en lijkt afhankelijk van de denkwijze en de culturele achtergrond van de leerlingen. Zo lijkt de sense of period van onderbouw leerlingen nog romantisch, en gericht op de onmiddellijke leefomgeving van mensen en de rol van historische personages. In de bovenbouw hebben leerlingen idealiter al een sense of period ontwikkeld waarmee zij een begin kunnen maken in het beantwoorden van vragen van een meer filosofische aard. Leerlingen leren aspecten en gebeurtenissen uit de verschillende tijdvakken vergelijken. De sense of period van een bovenbouw leerling moet zodanig evalueren, zodat de leerling uiteindelijk instaat is een bron te contextualiseren, niet alleen door gebruik te maken van ruimtelijke-temporale en biografische context-informatie, maar de bron ook kan contextualiseren aan de hand van kennis van sociaalretorische en analogische aspecten. Hierdoor kunnen leerlingen niet alleen gebeurtenissen uit het verleden verklaren, maar zich ook inleven in de omstandigheden waarin mensen handelden en dachten. Volgens van Drie en van Boxtel (2013) is het juist contextual historical empathy dat leerlingen instaat stelt tot historisch redeneren op een hoog niveau. V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 6 4. Praktisch: werkvormen en onderwijs activiteiten. Zoals boven beargumenteerd, kan leren het beste plaats vinden als nieuwe kennis kan worden verbonden aan een (referentie) kader. Daarbij levert een (dominant) chronologisch aanbod van historische informatie minder grip op historische kennis op, omdat daardoor kennis niet meer wordt herhaald. Wilschut et al (2012) adviseert daarom om voor leerlingen expliciet gebruik te maken van het onderscheid tussen fingertip knowledge en residu knowledge. Duidelijk moet zijn voor leerlingen dat deze kennis verschillend wordt gewaardeerd (bijvoorbeeld in toetsen) én dat residu knowledge in het curriculum steeds terug moet komen. Deze residu knowledge moet beperkt per onderwerp zijn en worden gekoppeld aan aansprekende gebeurtenissen. Door het werken met diachronische aspecten of thema’s worden vorige onderwerpen herhaald. Vergelijkingen tussen verschillende periodes of tussen verleden en heden versterkt de oriëntatiekennis. Het werken met de tien tijdvakken en de kenmerkende aspecten ondersteund dit. Het leren van nieuwe kennis start met betekenis te geven aan nieuwe informatie. Dit lukt alleen door deze informatie te vergelijken met de kennis die we al hebben. Begrijpen van nieuwe kennis kan alleen als er een verbinding kan worden gemaakt tussen nieuwe kennis en voorkennis én als men zich realiseert waarin/waardoor deze kennis afwijkt van datgene dat men al weet. Het taxonomisch model van Huijgen et al (2014), laat zien dat er een opbouw in het contextualiseren te zien is. Van ‘herkennen en beschrijven’ via ‘uitleggen’, ‘beredeneren, beoordelen, inleven’ naar ‘kunnen uitvoeren historisch onderzoek’. 4.1. Knelpunten. Voordat werkvormen en onderwijsactiviteiten behandelen, willen we eerst enkele knelpunten c.q. valkuilen aangeven waar leerlingen tegen aanlopen. 4.1.1. Presentisme (‘Rare jongens die Romeinen’) en anachronisme. Presentisme (het óf zien van het verleden als een onvermijdelijke ontwikkeling die leidt tot vooruitgang óf het verleden beoordelen vanuit het contemporain perspectief) is iets wat leerlingen sneller doen als ze te weinig kennis hebben over een periode of als ze de vaardigheid van historische empathie onvoldoende beheersen. Bij gebrek aan voldoende kennis, kleuren leerlingen ‘the big picture’ met hun bestaande kennis en mores in. Hieraan gekoppeld is anachronisme (het onjuist koppelen van personen, gebeurtenissen, ideeën etc. aan een tijdvlak). Het hardop laten verwoorden van wat ze weten of zien is daarom belangrijk. Leerlingen moeten ook beschikken over vaardigheden als classificeren, analyseren, vergelijken etc. (Van Riessen et al, 2009). De moeilijkheid voor leerlingen is dat binnen de geschiedenis geen twee gebeurtenissen gelijk zijn. Ze kunnen alleen uitgaan van analogieën. 4.1.2. Intentionalisme (analyseren wisselwerking omgeving-individu) V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 7 Leerlingen kunnen bepaalde ontwikkelingen of gebeurtenissen lineair toeschrijven aan het bewust handelen van een persoon (‘Hitler zorgde voor de Holocaust’). Leerlingen moeten zich ervan bewust worden dat er een wisselwerking is tussen individu en omgeving. Als docent zou je vragen kunnen stellen om dergelijke opvattingen te falsificeren (“En als Hitler niet had geleefd, was er dan geen Holocaust geweest?”). Ervaring leert dat leerlingen dit eerst: “stomme vragen,” vinden, maar dat ze dit later gebruiken om te achterhalen of ze zelf wel op het ‘goede spoor’ zitten. 4.2. Oplossingen. Analoog aan Howson kan worden gesteld dat kennis, vaardigheden en houding nodig zijn om oriëntatiekennis te verwerven. Om met het laatste te beginnen. Hoe zorg je dat je leerlingen weet te binden en te boeien? Aan oriëntatiekennis kleeft toch vaak het imago van saai en vervelend. “Dat moet je van buiten knallen”, zoals een leerling dit verwoordt. Welke werkvormen en activiteiten kunnen worden ingezet, zodat leerlingen de leerstof aantrekkelijk vinden en willen weten wat er is gebeurd en bereid zijn zich te verplaatsen in tijd en personen. 4.2.1. Onderwijsleergesprek: uitdagen tot verwonderen. Voor ons begint contextualiseren met vragen stellen. Vragen over de kennis die leerlingen hebben over een onderwerp, beelden die volgens leerlingen daarbij horen, welke ordening ze gebruiken binnen hun bestaande kennis, ‘ankers’ die leerlingen in eerste instantie benoemen. Daardoor wordt de voorkennis bij een onderwerp geactiveerd. Vervolgens moet de nieuwe informatie worden georganiseerd en geïntegreerd worden. Leerlingen moeten als het ware worden uitgedaagd zelf een bouwwerk met een eigen plattegrond en eigen beeldmerken te ontwerpen. Zelf een ‘big picture’ (Dawson, 2004) samen te stellen. Worden uitgedaagd om deze constructie aan medeleerlingen en docent zichtbaar te maken. Evaluatieve vraag volgens van Drie stellen. Er over (durven) te praten. Leerlingen een woordveld, mindmap of concept map laten maken. De andere werkvormen die we behandelen, zijn gebaseerd op deze uitgangspunten. 4.2.2. Gebruik van historische atlassen. Historische atlassen lijken vaak een ondergeschoven kindje in het geschiedonderwijs. Atlassen zijn prijzig en moeten regelmatig worden vernieuwd. Echter ze bieden leerlingen een goede oriëntatie, een goed referentiekader op ‘de wereld’ ten tijde van het tijdvlak dat wordt behandeld. Dat de wereld niet altijd ze heeft uitgezien, zoals nu. Afbeeldingen kunnen worden geprojecteerd en met leerlingen kan worden besproken wat hen opvalt, wat anders is, wat ze niet hadden verwacht. In een les over Duits Nationalisme in een 5 vwo klas heb ik twee kaarten laten zien: één die het gebied liet zien dat hoorde bij de groot Duitse gedachte en één bij de ‘Noordelijke bond’. Leerlingen gaven aan dat hen toen pas duidelijk werd dat Duitsland door de groot Duitse gedachte als een bedreiging werd gezien. Van te voren dachten ze over Duitsland als Duitsland anno 2015. V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 8 4.2.3. Anchoring strategie. Leerlingen hebben bepaalde ideeën, opvattingen en kennis die ze voor ‘waar’ aannemen. Het is een cognitief construct dat hen helpt kennis over zichzelf en de wereld te duiden. Deze ‘ankers’ zijn vaak stukjes informatie over een onderwerp of ontwikkeling dat ze het ‘eerst’ hebben gezien c.q. geleerd. Daarop worden nieuwe beslissingen of oordelen gebaseerd. Nieuwe informatie wordt gerelateerd aan de eerdere informatie en op basis daarvan beoordeeld. Ankers kunnen vaker tot vooroordelen leiden aangaande gebeurtenissen. Echter door op een positieve manier gebruik te maken van deze cognitieve bias, bieden we leerlingen een stevige kapstok waaraan nieuwe informatie opgehangen kan worden. De tien tijdvakken en de kenmerkende aspecten zijn bijvoorbeeld zulke ‘ankers’. 4.2.4. Diachronische thema's: werken met sleutelbegrippen. Met diachronische ordening worden bepaalde thema’s door de tijd heen behandeld. Bijvoorbeeld de ontwikkeling van de geneeskunst, de ontwikkeling van oorlog. Daardoor leren leerlingen een bepaald thema steeds in een andere context te beoordelen. Colligatory historical concepts en sleutelbegrippen lijken hiervoor geschikte onderwerpen. Uit ervaring met het werken met het sleutelbegrip ‘nationalisme’ is gebleken dat leerlingen het prettig vinden zo te werken: “omdat je zo de verbanden ziet.” 4.2.5. Tijdbalken. Het werken met tijdbalken is één van de eerste vaardigheden die leerlingen leren. Het maken van tijdbalken kan worden uitgebreid met plaatjes, begrippen en beschrijvingen. Tijdbalken kunnen het gevaar met zich meebrengen dat leerlingen geschiedenis zien als een lineair lopende ontwikkeling. Het gebruik van meerdere tijdbalken (één voor fingertip knowledge en één voor de residu knowledge bijvoorbeeld) helpt leerlingen te begrijpen dat er een ‘ongelijktijdigheid van het gelijktijdig’ bestaat. Een residu knowledge tijdbalk zou dan voor een langere periode Geschiedenisplein.nl bijgehouden moeten worden. 5. Triviant. Als werkvorm hebben wij gekozen voor een Triviant spel met vragen over een specifiek tijdvak (zie bijlage 1). Wij zien het spelen van een triviantspel aan het begin van een lessenserie over een tijdvak als een manier om contextkennis te introduceren en/of te herhalen. Door het lezen en beantwoorden van vragen over de historische context van een periode, activeren leerlingen hun voorkennis, en introduceren de triviantvragen nieuwe kennis die leerlingen nodig hebben voor het contextualiseren van bronnen uit de des betreffende periode. Voor ieder tijdvak heeft het Triviant aparte vragen, maar voor ieder tijdvak zijn de categorieën gelijk. Begrippen; Personen c.q. iconen; Conflicten; Dagelijks leven; Politieke en maatschappelijke ontwikkelingen V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 9 Cultureel, mentaal. Daarnaast kan men er nog voorkiezen om de triviant vragen te differentiëren in moeilijkheids graad. Hierbij kan men rekeninghouden hoe het geschiedenisonderwijs de sense of period van leerlingen vormt. Makkelijke vragen voor onderbouw leerlingen hebben voornamelijk betrekking op oriëntatie kennis. Leerlingen moeten jaartallen noemen, belangrijke gebeurtenissen plaatsen in de tijd, of personen identificeren. Moeilijke vragen voor onderbouw leerlingen hebben betrekking op contextkennis over de menselijke conditie. Als het spel gespeeld wordt voor het activeren en introduceren van contextkennis in de bovenbouw, dan hebben de makkelijke vragen betrekking tot oriëntatie kennis en kennis van de menselijke conditie. Moeilijke vragen worden gesteld over de ontwikkeling van ideeën. Voor een spel is gekozen, niet alleen omdat leerlingen het spelen van spelletjes leuk vinden. De meerwaarde van een bordspel is vooral dat door het spelen leerlingen gezamenlijk de vragen en de antwoorden bespreken. Als een leerlingen een antwoord niet weet, dan kan een andere leerling misschien wel het antwoord geven. Als een leerlingen meer kennis heeft over een onderwerp, deelt hij deze kennis met de andere spelers van het spel. En vraag kan in een spelsituatie ook tot een discussie leiden. Door het stellen van verassende vragen, wordt de nieuwsgierigheid van leerlingen geprikkeld. Tijdens het uitvoeren van de V-Demo haalde menig speler zijn I-Phone of I-pad uit zijn zak om een antwoord te controleren, of meer informatie te vinden. Literatuurlijst Van Boxtel, Carla, and Jannet Van Drie. (2004) “Historical Reasoning: A Comparison of How Experts and Novices Contextualise Historical Sources.” International Journal of Historical Learning, Teaching and Research 4(2). Van Boxtel, C., en van Drie, J. (2012) ‘“That’s in the Time of the Romans!” Knowledge and Strategies Students Use to Contextualize Historical Images and Documents.’ Cognition and Instruction, 30 (2), 113-145. Counsell, C., ‘Historical knowledge and historical skills, a distracting dichotomy’, in; Issues in History Teaching, Arthur, J., Phillips, R. (eds.), (2009) Howson, J. (2007) ‘Is it the Tuarts and then the Studors or the other way round? The importance of developing a usable big picture of the past’, Teaching History, 127. Van Hout-Wolters, Bernadette (2011). Meer aandacht voor denkvaardigheid van leerlingen. (Alphen aan de Rijn). V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 10 Huijgen, T., Holthuis, P. & Warmelink-Balt, A. (2014) Wat beheerst de leerling al? Een taxonomisch model voor historische vaardigheden. Kleio 6. Reisman, A. & Wineburg, S. (2008) Teaching the skill of contextualizing in history, The Social Studies, 99 (5), 202-207. Van Riessen, M., Logtenberg, A., Van der Meijden, B. (2009). Oriëntatiekennis toetsen. Analyse en handreikingen. (Amsterdam) Van Rijn, J., Jacobi, W., Huijgen, T. & Holthuis, P. Meer lesuren betekent beter contextualiseren. Resultaten grootscheepsonderzoek Noordelijke provincies. Kleio 06. Shemilt, D. (2009) ‘Drinking an Ocean and pissing a cupful’ in Symcox, L. & Wilschut, A. (eds.) National History Standards. The Problem of the Canon and the Future of Teaching History, Charlotte. Wilschut, A., Van Straaten, D., Van Riessen, M. (2012) Geschiedenisdidactiek. Handboek voor de vakdocent. (Bussum). Wineburg, S. (1998) ‘Reading Abraham Lincoln: An expert/expert study in the interpretation of historical text. Cognitive Science, 22 (3), 319-246. V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 11 Bijlage Triviant spel. Triviant. Vragen en antwoorden. I. Dagelijks leven 53. De tijd van burgers en stoommachines was een tijd van grote technische vooruitgang. Zet de onderstaande uitvindingen uit de 19de eeuw op chronologische volgorde: Telefoon - telegraaf – spoortrein – auto - gloeilamp Spoortrein (1829) – de telegraaf (1837) – Telefoon (1876) de gloeilamp (1879)– de auto (1885) 54. De eerste spoorweg van Nederland werd aangelegd door de ‘Hollandse IJzeren Spoorweg Maatschappij’ en was in 1842 gereed. Welk traject volgde de eerste spoorweg van Nederland? A. Amsterdam – Rotterdam B. Den Haag – Leiden C. Utrecht – Amsterdam D. Amsterdam – Haarlem D 55. Er werd gestart met de aller hoogste snelheid, sneller dan een vogel. Je kunt je niet indenken hoe de sensatie van het doorklieven van de lucht was. Ik ging rechtop staan en met mijn hoed af dronk ik de lucht in. Als ik mijn ogen sloot was het gevoel van vliegen overheerlijk. Bron: vrouwelijke treinpassagier, Liverpool augustus 1830 Met welke snelheid reden de eerste treinen rond 1830? A. 10 km per uur B. 25 km per uur C. 50 km per uur D. 75 km per uur C V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 12 56. Welke Amsterdamse arbeiderswijk wordt hier afgebeeld? de Jordaan 57. Welk vervoersmiddel werd niet uitgevonden in de 19de eeuw? A. Luchtballon B. Fiets C. Automobiel D. Trein A (1783) 58. De industriële revolutie veroorzaakte een trek van het platteland naar de stad. Steden groeide uit hun voegen en er ontstonden krottenwijken waar arbeiders onder erbarmelijke omstandigheden leefden. De grootste en belangrijkste wereldstad in de 19de eeuw was London, de hoofdstad van het Britse Rijk. In 1800 telde London 1 miljoen inwoners. Hoeveel inwoners, afgerond in miljoenen, had Londen in het jaar 1900? 6.7 miljoen (afgerond dus 7 miljoen) 59. In 1851 werd in Londen de eerste Wereld Tentoonstelling georganiseerd. Verschillende landen lieten op deze tentoonstelling de nieuwste technische ontwikkelingen zien. Het gebouw waarin de tentoonstelling plaats vond was al een voorbeeld van technische vooruitgang. Het gebouw was gemaakt van staal en glas, twee nieuwe bouwmaterialen uit de 19de eeuw. Wat was de naam van deze tentoonstellingshal. Chrystal Hall V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 13 60. In Londen staat de zomer van 1858 ook wel bekend als ‘The Great Stink’. De groeiende steden in de eerste helft van de 19de eeuw hadden vaak geen riolering, en afval en ontlasting werd gewoon op straat of in de rivier gedumpt. Dit leidde niet alleen tot veel stankoverlast, maar ook het verspreiden van ziektes. Een ziekte was bijzonder gevreesd onder de stedelijke bevolking van Europa in de 19de eeuw, … welke? Cholera 61. In de 19de eeuw droegen mannen nog een hoed. Welke hoed hoort niet in de 19de eeuw thuis? a C b c 62. De gemiddelde levensduur van Nederlanders is tegenwoordig 79 jaar. De levensduur van mensen was in de 19de eeuw veel korter door een hoge zuigelingensterfte, primitieve gezondheidszorg, en slechte woon- en arbeidsomstandigheden. Wat was de gemiddelde levensduur van een Nederlandse man in 1885? A. 25 jaar B. 45 jaar C. 55 jaar D. 65 jaar B 63. Voedsel was duur in de tijd van burgers en stoommachines. Arbeiders konden zich geen gevarieerd menu veroorloven, en aten hetzelfde voedsel voor ontbijt, lunch en avondeten. Welk product uit het onderstaande rijtje konden arbeiders zich vaak niet veroorloven: Aardappels – gort – groenten - brood Groenten 64. Waar of niet waar? Kinderarbeid was normaal in de tijd van burgers en stoommachines. Pas in 1874 werd kinderarbeid in Nederland verboden. Dit tot groot genoegen van de arbeidersklasse. Niet waar. Sommige ouders waren helemaal niet blij dat hun kinderen nu naar school moesten. Zij hadden het geld dat hun kinderen verdiende hard nodig. V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 14 65. De 19de eeuw werd gekenmerkt door de opkomst van emancipatiebewegingen. Feministen eisten gelijken rechten voor vrouwen, socialisten kwamen op voor de rechten van arbeiders, en abolitionisten eisten het afschaffen van de slavernij. In Europese koloniën en in Rusland en de Verenigde Staten, was slavernij nog heel gebruikelijk in het begin van de 19de eeuw. Aan het eind van de eeuw was slavernij in meeste landen afgeschaft. Zet de onderstaande landen op volgorde. Begin met het land waar de slavernij als eerst werd verboden, en eindig met het land dat als laatste de slavernij afschaften. Verenigde Staten – Groot Brittannië – Nederland – Rusland – Frankrijk Groot Brittannië (1833) – Frankrijk (1848) – Rusland (1861) – Verenigde Staten (1865) – Nederland (1863-1873) 66. Het moderne voetbal is ontstaan in de 19de eeuw. Vooral de arbeidersklasse beleefde veel plezier aan het spelletje. Arbeiders werkte 6 dagen per week en maakte lange dagen. Een potje voetbal was dus een welkome afleiding. In 1863 werd in Engeland de Football Association opgericht. Voetbal was voor de oprichting van deze voetbalbond een ongeorganiseerde bende. Zo waren er vaak geen spelregels of scheidsrechters, stonden er soms meer dan 100 spelers op het veld, en monde een wedstrijd regelmatig uit in een massale vechtpartij. Vraag: wat is de oudste Nederlandse profclub? Sparta (1888) 67. Door innovaties in de productie van papier en de drukpers, nam de hoeveelheid kranten, tijdschriften en boeken enorm toe in de 19de eeuw. Vaak waren het journalisten of schrijvers die sociale misstanden aan de kaak stelden. Zo werd in Nederland in 1860 de roman Max Havelaar uitgegeven. Dit boek bekritiseerde het koloniale bewind van Nederland in Nederlands Indië. Wie is de schrijver van dit belangrijke en beroemde boek? Multatuli/Eduard Douwes Dekker 85. Wanneer is de dag van de arbeid ontstaan? 1 mei 1890 – In verschillende landen vindt voor het eerst de Dag van de Arbeid plaats. De vieringen van de socialistische en communistische arbeidersbewegingen zal uitgroeien tot een jaarlijkse traditie, die in de hele Westerse wereld ook nu nog uitbundig wordt gevierd. 86. Wanneer is door wie de gloeilamp uitgevonden? T.A. Edison vond in 1879 de gloeilamp uit. 87. Wanneer ontdekt Armauer Hansen de Lepra bacterie? februari 1873 88. Wat betekent ‘anarchisme’? Anarchisme is een stroming die elke vorm van centraal gezag afwijzen, omdat ‘gezag leidt tot onderdrukking’. V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 15 II. Iconen. 70. Aletta Jacobs was een van de eerste en belangrijkste Nederlandse feministe. Zo streed zij voor het vrouwenkiesrecht. Zij was ook de eerste vrouw die een universitaire studie afronden. Wat studeerde Aletta Jacobs? Medicijnen 71. Wie was het langst regerend staatshoofd van Nederland in de 19de eeuw? Koning Willem III (1849-1890) 72. Wat was de eerste moderne politieke partij van Nederland? Antirevolutionaire Partij (1879) Wien Neêrlandsch bloed door d'aderen vloeit, Van vreemde smetten vrij, Wiens hart voor land en koning gloeit, Verheff' den zang als wij: Hij stell' met ons, vereend van zin, Met onbeklemde borst, Het godgevallig feestlied in Voor vaderland en vorst. 73. Vanaf 1815 was Wien Neêrlandsch bloed het volkslied van Nederland. In welk jaar werd het Wilhelmus het volkslied van Nederland? 1933 74. In de 19de eeuw veroverde Nederland grote delen van het gebied dat tegenwoordig Indonesië heet. Vooral in de provincie Atjeh op Sumatra heeft er jaren lang (1873-1904) een oorlog gewoed tussen het Nederlandse leger en lokale opstandelingen. Een Nederlandse generaal is buitengewoon beroemd en berucht geworden tijdens de Atjeh-oorlog. Wie? Generaal van Heutz V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 16 75. Welke revolutionair zie je op de bovenstaande foto? Michail Bakoenin 76. Het jaar 1848 staat bekend als het Revolutie jaar. Onder invloed van de ideeën van het liberalisme en nationalisme, braken er in verschillende Europese hoofdsteden opstanden uit. Het volk eiste meer vrijheden en verdergaande democratisering. Ook in Nederland was het onrustig. Toch kwam het niet tot een revolutie. Dit kwam voornamelijk omdat Koning Willem II besloot om een commissie aan te stellen die een nieuwe grondwet moest ontwerpen. De grondwet van 1848 legde de basis voor de huidige constitutionele parlementaire democratie van Nederland. Wie was de voorzitter van deze commissie, en toekomstig minister president? Johan Rudolf Thorbecke 77. In 1871 wordt het Duitse Keizerrijk uitgeroepen in de Spiegelzaal te Versailles. Wie was de ‘architect’ van de Duitse eenwording? Dat was de politicus en staatsman Otto von Bismarck (1815-1898). Bismarcks politiek was die van IJzer en Bloed: Duitsland zou verenigd worden niet door praten, maar met oorlog voeren. Door het aansturen op drie oorlogen -in periode 1863-1871- wist Bismarck Duitsland te verenigen onder leiding van Pruisen. Met welke drie landen voerde de Noord-Duitse staten oorlog? Denemarken, Oostenrijk, Frankrijk 78. De Gouden eeuw kent veel zeehelden: Michiel de Ruyter, Cornelis Tromp, Witte de With. Tijdens de Belgische opstand wist de Nederlandse kapitein van kanonneerboot V zich onsterflijk te maken, door zichzelf en zijn schip op te blazen toen deze bestormd werd door opstandelingen in de haven van Antwerpen. Toen de Belgen het schip dreigde te kapen, ontstak de kapitein met een lont het kruidmagazijn. Wat was de naam van deze 19de eeuwse held? V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 17 Jan van Speijk 79. Tijdens de Krimoorlog speelde een vrouw een belangrijke rol bij de verzorging van soldaten. Wie was zij? Florence Nightingale. 80. Tijdens zijn leven werd Vincent van Gogh niet erkend als groot schilder. Nu kosten zijn schilderijen kapitalen. Waar, in welke plaats in Frankrijk, stierf deze schilder? Saint Remy de Provence. 81. Wie was in 1872 de eerste vrouwelijke presidentskandidaat in de geschiedenis van de Verenigde Staten? Victoria Woodhull III. ‘Begrippen’ 39. Wat betekent het begrip ‘verzuiling’? Verzuiling is de verdeling van een samenleving in groepen op levensbeschouwelijke of sociaaleconomische basis, waarbij de groepen in bepaalde mate van elkaar zijn afgeschermd. Dit kan worden bereikt door het oprichten van op de levensbeschouwing gebaseerde instituties als scholen, verenigingen, partijen, vakbonden, omroeporganisaties, kranten en ziekenhuizen. 40. Wat betekent het begrip ‘Ideologie’? Politieke ideeën of filosofie, vastgelegd in geschriften. 41. Wat betekent het begrip ‘imperialisme’? Het overheersen van andere volken en gebieden / het vormen van een groot wereldrijk. 42. Is het begrip ‘Imperialisme’ abstract of concreet? Abstract. V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 18 43. Wat betekent het begrip ‘grondwet’? Een wet waarin de grondbeginselen van een staat en de rechten en plichten van de burger en overheid staan. 44. Wat betekent het begrip ‘rationalisme’? Het boven alles stellen van het verstand (de rede, de ratio). 45. Wat betekent het begrip ‘industriële revolutie’? De overgang van het maken van producten met de hand naar een fabrieksmatige productie. 46. Wat betekent het begrip ‘liberalisme’? Het liberalisme heeft als uitgangspunt zo veel mogelijk vrijheid van het individu zolang hij de vrijheid van anderen niet beperkt. Liberalen streven naar een samenleving waarin burgers grote vrijheden genieten, zoals de burgerrechten die het individu beschermen en de macht van de staat en de kerk beperken. Ook streeft het liberalisme naar een vrije markt waarin de overheid zich terughoudend opstelt. Ander speerpunt van het liberalisme is de scheiding van kerk en staat (onder andere als voorwaarde voor godsdienstige tolerantie). Ook willen liberalen dat de staatsinrichting wordt vastgelegd in een grondwet waarin ook de grondrechten van de burger staan. Van de overheid werd slechts verlangd dat ze alleen die bestuurs domeinen voor haar rekening zou nemen, die onmogelijk door het individu behartigd konden worden, zoals openbare functies, openbare werken en landsverdediging. 47. In welke ideologie heeft het begrip ‘proletariaat’ een centrale rol? Het communisme. 48. Wat wordt verstaan onder industriële samenleving? Met een industriële samenleving wordt een samenleving bedoeld waarin de meeste goederen in fabrieken worden gemaakt en veel mensen in steden wonen. Basisvoorwaarden voor het ontstaan van een industriële samenleving zijn de aanwezigheid van kapitaal en arbeid. In een industriële samenleving is verder meestal sprake van een snelle groei van zowel de fabrieken als de stedelijke bevolking en het ontstaan van verschillende sociale klassen zoals de arbeidersklasse. 49. Wat is het censuskiesrecht? Van censuskiesrecht is sprake als bij verkiezingen het stemrecht is voorbehouden aan personen die vermogend genoeg zijn om minimaal een bepaald bedrag aan belastingen te betalen. 50. Wat betekent het begrip ‘bourgeoisie’? Welgestelde burgers, vaak mensen die de politieke macht en de productiemiddelen bezaten. 51. Hoe heet de stroming waarvan de aanhangers hun politieke en maatschappelijke opvattingen baseren op hun godsdienstige overtuiging? Confessionalisme. 52. Welk woord hoort hier niet thuis: Feminisme – liberalisme – emancipatiebeweging – socialisme. V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 19 Liberalisme 82. Wat betekent het begrip ‘confessionalisme’? Confessionalisme is de ideologie die stelt dat religie als principe binnen de politiek ten uitvoer gebracht dient te worden. 83. Wat was de Romantiek? De romantiek was een stroming in de westerse cultuur die zich vooral aan het eind van de 18e en in de 19e eeuw sterk deed gelden in de kunst en het intellectuele leven van met name Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, maar ook in België en Nederland. Het was voor alles een tegenreactie op de Verlichting, die eraan vooraf was gegaan. Tijdens de Romantiek werd de subjectieve ervaring als uitgangspunt genomen. Hierdoor kwamen introspectie, intuïtie, emotie, spontaniteit en verbeelding centraal te staan. 84. Wat wordt er bedoeld met ‘nachtwakersstaat’? Dat de overheid zich zo min mogelijk bemoeit met de economie van een land. 85. Wanneer publiceerde wie zijn boek On the origin of species waarin hij zijn evolutietheorie uiteen zet? In 1859 publiceerde Charles Darwin dit boek. IV. Ideeën en ideologieën. 1. Welke ideologie hangen de aanhangers van deze partij aan? Het socialisme. 2. Voor welke idee komt dit affiche op? Gelijkheid mannen en vrouwen. V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 20 3. Noem twee verschillen tussen het Europese imperialisme in de 16de en 17de eeuw en het imperialisme in de 19de eeuw. Aan de kuste nederzettingen / bezetten hele gebieden; Kolonies als afzetgebied industrie; Kolonies om op grote schaal grondstoffen te verwerven; Besturen gebieden; Beschaving brengen. 4. Welke symboliek herken je in deze afbeelding? De samenwerking van kerk en ondernemers bij het onderdrukken van arbeiders. Het voorhouden van ‘het geloof’ als worst aan de arbeiders om zich te schikken in hun situatie. 5. Waarom zegt Koning Willem II maart 1848 “Ik ben in 24 uur van zeer conservatief zeer liberaal geworden”? Februari 1848: revoluties in Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland, Italië, enz. =>Volksopstanden gericht tegen bestaande, conservatieve politiek als gevolg van crisis (hongersnood, ziekte). Hij vreest voor revolutie in Nederland. 6. Wie is de schrijver van het Communistisch Manifest (1848) en Das Kapital (1867). Karel Marx. 7. Wie is deze ideoloog en schrijver uit de 19de eeuw? Friederich Engels. 8. Wie wordt met dit standbeeld uitgebeeld? V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 21 Ferdinand Domela Nieuwenhuis, leider van de Sociaal Democratische Bond (SDB): opgericht in 1881. 9. Welke ideologie hingen de leden van de ‘Burschenschaften’ in Duitsland aan? Nationalisme. 10. Wat hebben het moderne imperialisme, de Industriële Revolutie en het nationalisme met elkaar te maken? De industrialisatie leidde er toe dat landen in de 19de eeuw op zoek waren naar afzetgebieden en grondstoffen. Vanuit het nationalisme in de 19de eeuw werd de idee gevoed, dat een grote natie macht en invloed moest hebben, zoals t.t.v. de Romeinen het Imperium Romanum. T.t.v. het moderne imperialisme vanaf 1850 streefden West Europese landen naar het bezit van koloniën als leveranciers van grondstoffen, afzetmarkten voor industriële producten, als strategische steunpunten of om het prestige van de kolonisator te vergroten. 11. Van wie is de uitspraak: “Deutschland. Aber wo liegt es? Ich weis das Land nicht zu finden.“? Goethe. 12. Op welke denkwijze is de romantiek van de 19de eeuw een reactie? Op het rationalisme van de Verlichting. 13. Waar werd de Duitse eenheidstaat uitgeroepen in 1871? In Versailles bij Parijs. 14. Waarom nam door nationalisme en Romantiek het interesse voor geschiedenis toe in de 19 de eeuw? Omdat beide zich baseerden op de geschiedenis om hun argumenten kracht bij te zetten. 15. Welke drie soorten nationalisme zijn er? Het streven om de macht van de eigen staat te vergroten, door het eigen volk en eigen staat overdreven te prijzen. Het streven van volkeren in een veelvolkerenstaat naar politieke onafhankelijkheid of naar het ontwikkelen van een eigen culturele identiteit. Het streven van verspreid levende leden van een volk om zich te verenigen in één nationale staat. V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 22 1. Door de invloed van het nationalisme veranderde de kaart van Europa dramatisch in de 19de eeuw. Kies uit het onderstaande rijtje het land wat geen onafhankelijke natiestaat werd in de periode 1800-1900. België – Griekenland – Duitsland – Italië - Noorwegen Noorwegen werd pas een onafhankelijk land in 1905. 2. De 19de eeuw was een tijd van imperialisme. Europeanen overheerste de wereld. In 1884 hielden Europese mogendheden een conferentie waar ze Afrika onder elkaar verdeelden. Waar vond deze conferentie plaats? Berlijn V. Conflicten 16. Waarom wordt de Krim oorlog een moderne oorlog genoemd? Door het tactisch gebruik van spoorwegen en de telegraaf en de verbeterde verpleging van soldaten. 17. Tegen welk land voerde Pruisen in 1866 oorlog? Oostenrijk. 18. Wat is het verschil tussen de oorlogen van Pruisen in 1864 tegen Denemarken en de oorlog van 1870/71 tegen Frankrijk? De eerste oorlog was een oorlog van staten c.q. dynastieën en de tweede een oorlog van volkeren tegen elkaar. 19. Wie versloegen de Russen bij de slag om Sinop in 1853. De Ottomanen. 20. Welke oorlog in het midden van de 18de eeuw toon de aan dat de tijd van de adel in het VK voorbij was en versterkte de positie van de middenklassen? De Krim oorlog (1853-1856). 21. Wat is de Emser Depesche? De Emser Depesche of het Ems-telegram was een, door de Pruisische kanselier Otto von Bismarck gemanipuleerd telegram (depesche). Het telegram was hem door zijn medewerker Heinrich Abeken vanuit Bad Ems toegestuurd en zou een gewild doorslaggevend element vormen voor het laten uitbreken van de Frans-Pruisische Oorlog. 22. Waardoor kon de pokkenepidemie, die aan 500.000 mensen het leven kostte, zich in het 4de kwart van de 19de eeuw zo snel verspreiden? V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 23 De Frans-Pruisische Oorlog veroorzaakte een pokkenepidemie. Door het transporteren van Franse krijgsgevangenen en het meenemen van uniformen van dode soldaten kon de ziekte zich in Duitsland en onder de Franse krijgsgevangenen verspreiden. Bij repatriëring van de krijgsgevangenen namen ze de ziekte mee naar Frankrijk. 23. Zet in de juiste volgorde: Gebaksoorlog – Chileense onafhankelijkheidsoorlog – Texaanse onafhankelijkheidsoorlog – Argentijnse onafhankelijkheidsoorlog – Mexicaanse onafhankelijkheidsoorlog - Bleeding Kansas. 1810 - 1818: Argentijnse Onafhankelijkheidsoorlog 1810 - 1826: Chileense Onafhankelijkheidsoorlog 1810 - 1821: Mexicaanse Onafhankelijkheidsoorlog 1835 - 1836: Texaanse Onafhankelijkheidsoorlog 1838 - 1839: Gebakoorlog 1854 - 1860: Bleeding Kansas 24. Tot welke oorlog leidde de ‘Kwestie Sleeswijk – Holstein”? Tot de Tweede Duits-Deense Oorlog (1864).Denemarken wilde de hertogdommen Sleeswijk en Holstein integreren. Dit was echter in strijd met de Protocol van Londen (1852): daarin stond namelijk vast dat beide hertogdommen bij Denemarken hoorden, maar wel als zelfstandige staten moesten worden behandeld. Bismarck verklaarde toen samen met Oostenrijk de oorlog aan Denemarken. 25. Welke reden gaf Nederland om de Atjehoorlog (1873-1914) te voeren? De Atjehoorlog was een koloniale oorlog die het Koninkrijk der Nederlanden voerde met het aanvankelijk oogmerk om de zeevaart door Straat Malakka te beveiligen tegen zeerovers uit Atjeh. Later was het doel het Sultanaat Atjeh onder Nederlands koloniaal gezag te brengen en te houden. 26. Van welk volk c.q. land was dit de aanvoerder? Hij was de aanvoerder van de Zoeloe’s in de Zoeloe-oorlog in het jaar 1879 tussen het Verenigd Koninkrijk en het Zoeloekoninkrijk. De Zoeloes verloren de oorlog, waardoor het Zoeloerijk onder Brits gezag kwam. 27. Hoe werden de nationalisten genoemd in onderstaande afbeelding in de opstand van 1899-1901? V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 24 Boksers, vandaar de naam Boksteropstand. Ze kwamen voort uit een geheim politiek/religieus genootschap, de Vuisten der Gerechtigheid en Eensgezindheid (vandaar de westerse benaming Boksers). De Boksers kenmerkten zich door hun ongenoegen over de Westerse inmenging en de Chinese keizerlijke dynastie die het allemaal maar liet gebeuren. De aanhangers beoefenden een oude, taoïstisch geïnspireerde vorm van scherm- en verdedigingskunst, met blote vuisten of met lansen en lange messen. Deze oefeningen werden gekoppeld aan primitieve religieuze opvattingen, tegen de moderne techniek gerichte sentimenten, een magisch geloof in onkwetsbaarheid voor kogels en haatgevoelens tegen vreemdelingen en christenen. Ze propageerden dan ook het verdrijven van zowel de westerse kolonisten als de keizerlijke dynastie. Ze groeiden uit tot een soort volksmilitie. VI. Maatschappij: 28. Nederland was in 1815: Een republiek - Een koninkrijk - Een vorstendom - Een keizerrijk. Een koninkrijk. 29. Waarom groeide in de 19de eeuw steden in aantal en omvang? Mensen gingen in de buurt van hun werk wonen, zo dicht mogelijk bij de fabrieken. 30. Welke emancipatiebewegingen waren belangrijk in de 19de eeuw? Voor vrouwen, arbeiders, nationaliteiten, geloof. 31. Waarom begon de parlementaire democratie van Nederland echt in 1848? Ministeriele verantwoordelijkheid, instellen Tweede Kamer. 32. Wat waren de belangrijkste maatschappelijke groeperingen in Nederland in de 19de eeuw? Burgers en arbeiders. 33. Welke tegenstelling tussen welke klassen komt uit de volgende foto’s naar voren? V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 25 De tegenstelling tussen arbeidersklasse en bourgeoisie. 34. Wanneer is dit affiche (ongeveer) uitgebracht? 1911, om steun te verwerven voor algemeen kiesrecht. 35. Wat is de sociale kwestie? Het vraagstuk van de armoede en de slechte werk- en leefomstandigheden van de arbeidersklasse en de discussie over de integratie van de arbeiders in de samenleving. 36. Wat is een industriële samenleving? Een samenleving waarin de mensen in fabrieken werken en in steden wonen. 37. Wat was de schoolstrijd? De strijd om de vrijheid en financiering van het bijzonder onderwijs. 38. Wat is een emancipatiebeweging? Maatschappelijke groeperingen die zich inzetten voor gelijke rechten voor een bepaalde groep. In de 19de eeuw waren dat arbeiders, vrouwen en confessionelen die streefden naar politieke rechten. 39. Welke rol speelde het feminisme in de 19de eeuw? Het feminisme zijn maatschappelijke en politieke stromingen of bewegingen die ongelijke (machts-)verhoudingen tussen mannen en vrouwen kritisch analyseren en vrouwenemancipatie nastreven. Na 1870 streefden ze in de westerse wereld naar het verwerven van kiesrecht voor vrouwen om de positie van vrouwen via de parlementaire weg te verbeteren. V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 26 V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 27 V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 28 V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 29 V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 30 V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 31 V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 32 V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 33 V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 34 V-memo P. Frederik & M. Stroeks-Philippens 35