Mogelijke effecten kredietcrisis Op basis van de inzichten van een aantal medewerkers van de verschillende NZa-directies wordt hieronder een beeld gegeven van de mogelijke effecten van de kredietcrisis voor de zorgsector. De informatie in dit memo is globaal, op hoofdlijnen en (nog) niet bij derden gecheckt. De effecten van de kredietcrisis vallen in eerste instantie in een vijftal elementen uiteen: hogere rente herwaardering risico’s mogelijkheden aantrekken vreemd vermogen lagere beleggingsrendementen tegoeden bij banken in de problemen Op deze elementen wordt hieronder nader ingegaan. Hogere rente Een reële mogelijkheid is dat de kredietcrisis leidt tot een hogere rente voor vreemd vermogen. Dit leidt tot hogere zorguitgaven, aangezien het grootste deel van de zorgsector onder een vorm van budgettering valt. Daarbij wordt veelal een normatieve rentevergoeding toegepast: de rentevergoeding in de budgetten volgt de marktrente. Het tempo waarin een renteverhoging doorwerkt in de kosten van instellingen is op sectorniveau afhankelijk van de verhouding lang en kort vreemd vermogen. Uit de financiële barometer gezondheidszorg 2008 van Ernst &Young is naar voren gekomen dat de vaste activa in de gezondheidszorg in belangrijke mate met kortlopende schulden worden gefinancierd. Dat betekent dat een stijging van de (korte) rentetarieven vrij snel tot hogere kosten kan leiden. Voor de care-sector wordt de verhouding lang en kort vreemd vermogen overigens jaarlijks gemonitord door de NZa (vermogensenquetes). Enkele jaren geleden is de regulering van de verhouding lang/kort vreemd vermogen afgeschaft en tot de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf gemaakt. Voor de omvang van het effect op het BKZ is van belang dat de totale rentelast in ziekenhuizen momenteel ca. 4% van de totale omzet bedraagt. In de care-sector ligt dat nog iets hoger. Bekend is dat in 2005-2006 de ziekenhuissector een vreemd vermogen had van 12 mrd. Dit betekent dat iedere stijging van gemiddeld 100 basispunten (1%) 120 mln. kost. Bij lange financiering worden deze meerkosten geleidelijk gerealiseerd. Als 30% kort is gefinancierd (3,6 mrd) kost het op korte termijn (binnen twee jaar) dus tenminste € 36 mln per jaar. Voor de care-sector is uit de rak-enquete bekend dat het totale vreemd vermogen ca. 14,8 mrd bedroeg, waarvan 7,5 mrd. kort gefinancierd. Op korte termijn kost een rentestijging van 1% derhalve ca. 75 mln. per jaar. Een deel hiervan zullen instellingen via de nacalculatie ten laste van de AWBZ brengen (ca. 50 mln.); een ander deel zullen instellingen binnen hun exploitatie moeten opvangen (niet nacalculeerbaar, ca. 25 mln.). De invoering van DBC’s in de curatieve zorg en in de GGZ heeft geleid tot een structureel grotere financieringsbehoefte bij aanbieders. Dit wordt veroorzaakt door de gemiddeld lange doorlooptijden van DBC’s. Deze liquiditeit wordt veelal kort gefinancierd. In de curatieve zorg heeft voor het A-segment ook financiering via de opbrengstoverschotten plaatsgevonden, maar die zijn door de NZa versneld afgebouwd (op verzoek van de ziekenhuizen zelf). De NZa heeft geen informatie in hoeverre dit ertoe heeft geleid dat ziekenhuizen nu met kort vreemd vermogen hun werkkapitaal en onderhanden werk financieren; eventuele overschotten ziet de NZa pas bij nacalculatie. In dit kader is overigens relevant dat er in de ziekenhuizen en nu ook voor de GGZ een beleidsregel is die het aanbieders mogelijk maakt een extra renteopslag in rekening te brengen bij de verzekeraar als de verzekeraar weigert te bevoorschotten. Voor de AWBZ is een dergelijke beleidsregel niet nodig, zolang er per dag gedeclareerd kan blijven worden. Alleen als aanbieders pas na langere perioden kunnen declareren is er aanleiding een vergelijkbare regel in te voeren. Herwaardering ‘risico’s’ Naast een rentestijging kan ook een specifieke herwaardering van het begrip ‘risico’ bij vermogensverstrekking aan de zorgsector plaatsvinden. Tot op heden wordt de zorg gezien als redelijk ‘veilig’. Ontwikkelingen in dossiers als kapitaallasten, invoering van een meer persoonvolgende financiering, uitbreiding B-segment ziekenhuizen in 2009 kunnen – in combinatie met een of meer casussen – tot een bijstelling van dit profiel leiden. Dit kan gevolgen hebben voor de risico-opslag die banken hanteren. Het kan ook een argument zijn voor het veld om ontwikkelingen naar meer marktwerking tegen te houden. Ook VWS en de NZa zouden op basis van een risico analyse het tempo van herziening van de bekostigingsystemen wellicht moeten heroverwegen. In elk geval zal de NZa moeten volgen of de marktontwikkelingen op enig moment aanleiding geven om de normatieve risico-opslag aan te passen. Mogelijkheden aantrekken nieuw vreemd vermogen Schaarste aan financiële ruimte zal ook leiden tot strengere risicoselectie door banken. Instellingen met een lage solvabiliteit kunnen dan problemen ondervinden hetzij bij converteren van kortdurende leningen naar langlopende leningen (bijvoorbeeld in nieuwbouwsituaties) dan wel bij het aantrekken van vreemd vermogen in zijn totaliteit. Dit geldt te meer voor (al te) risicovolle investeringen die niet worden geborgd door het Waarborgfonds Zorgsector (Wfz). Relevant is dat een aanzienlijk deel van de instellingen momenteel niet voldoet aan de minimumvermogenseis van het Wfz. Zwak presterende instellingen zullen het mogelijk moeilijk krijgen bij het aantrekken van (nieuwe) leningen. Meer specifiek kan in het B segment van de ziekenhuizen een stijgende rente leiden tot hogere prijzen, afhankelijk van de mate waarin aanbieders de hogere kosten kunnen doorberekenen aan verzekeraars; dat zou dan weer kunnen leiden tot eerder inzetten van het prijsbeheersingsinstrument, tenzij we kunnen aantonen dat het gaat om onvermijdbare kosten. Daarnaast kan bij de care de combinatie van de turbulentie op de financiële markten met de afschaffing van het bouwregime per 2009 en onduidelijkheid over de hoogte van het integrale tarief per 2011 (inclusief kapitaallasten) tot problemen leiden voor instellingen die nieuwbouw willen plegen, bijvoorbeeld bij zogenaamde rode en oranje gebouwen (gehandicaptensector) of bij meerpersoonskamers (ouderenzorg). Lager rendement beleggingen Niet alleen de aanbieders zullen de gevolgen van de kredietcrisis ervaren. Zo bestaat het risico dat lagere rendementen leiden tot hogere premies voor het (PGGM-) pensioen van werknemers in de zorg. Ook voor de verzekeringspremies kan de kredietcrisis gevolgen hebben. Zorgverzekeraar DSW heeft op 23 september jl. als eerste zijn ZVWpremie 2009 bekend gemaakt. Vraag is of de andere (grote) verzekeraars de kredietcrisis al in hun premies 2009 vertalen of dat dit zichtbaar wordt vanaf 2010. Verzekeraars Uvit en Menzis hebben in de pers voorspeld dat de premies voor de ziektekostenverzekeringen omhoog zullen gaan (artikel Zorgvisie d.d. 7 oktober 2008, bijgevoegd). Tegelijkertijd geldt dat de beleggingsrendementen in 2008 nog geen 1,5% van de opbrengsten uit de nominale premies waren, zo blijkt uit een interne NZa-berekening. 2 Bij de zorgverzekeraars is wel de relatie tussen de kredietcrisis en hun solvabiliteit van belang. Zorgverzekeraars staan onder prudentieel toezicht van De Nederlandse Bank. Dit wijkt in beginsel niet af van het toezicht op alle andere particuliere schadeverzekeraars. Op grond van hun risicoprofiel geldt voor zorgverzekeraars volgens Europese richtlijnen momenteel een solvabiliteitseis van 8% van de gemiddelde bruto schaden in de afgelopen drie jaar. Voor een reguliere schadeverzekeraar geldt een solvabiliteitseis van 24%, omdat die een hoger risicoprofiel hebben. Stelselwijzigingen kunnen (op termijn) het risicoprofiel van zorgverzekeraars beïnvloeden, met name wanneer de risicodragendheid toeneemt. Als de solvabiliteitsratio gelijk blijft, vereist meer risico een hoger rendement. Dit kan worden bereikt door selectievere contractering en/of door hogere premies. Op dit moment bedraagt de marge boven de minimum-eis inzake de solvabiliteit ongeveer € 222 per verzekerde, variërend per verzekeraar tussen de € 100 tot € 450. Gemiddeld is bij de verzekeraars 25% van het vermogen belegd in aandelen (en overige niet vastrentende waarden). Tegoeden bij banken in de problemen Een laatste element is de vraag in welke mate zorginstellingen getroffen worden door problemen bij (buitenlandse) banken. Of en in welke mate zorginstellingen bij deze banken tegoeden aanhielden, is niet bekend. Het is ook niet geheel duidelijk of instellingen deze informatie desgevraagd moeten verstrekken en zo ja welke instantie de bevoegdheid heeft om hierover informatie op te vragen bij instellingen (indien beleidsmatig gewenst). Formeel lijkt op grond van de WTZi de Inspectie voor de Volksgezondheid de meest aangewezen instantie. Al kan ook geredeneerd worden dat de DNB hier een taak heeft, in het verlengde van het prudentieel toezicht op de zorgverzekeraars. En wellicht dat ook het Waarborgfonds Zorgsector hierin een rol speelt / kan spelen voorzover instellingen hieraan deelnemen 1 . Evenmin is er specifiek preventief toezicht op de wijze waarop zorgaanbieders hun vermogen beheren (a la de Wet Fido bij decentrale overheden). De NZa monitort op dit moment alleen de omvang van het vermogen en niet of slechts zeer beperkt de wijze waarop dit is belegd en/of ondergebracht bij financiële instellingen. Alleen bij het vreemd vermogen geven instellingen periodiek een overzicht van hun leningen per kredietverstrekker gespecificeerd, inclusief rentepercentage. De NZa heeft geen regels c.q. toetsingskader om beleggingen van instellingen of leningen aan derden te kunnen beoordelen. 1 Op 10 oktober 2008 waren bij het Wfz 328 instellingen aangesloten als deelnemer. 3