Oefenopdrachten Europa hoofdstuk 3

advertisement
Oefenopdrachten Wereldeconomie hoofdstuk 5
Opdracht 5.1
In een land zijn in een bepaald jaar de overheidsuitgaven € 200 miljard, waarvan € 5 miljard
aflossingen op de staatsschuld. De overheidsinkomsten zijn € 180 miljard. Het BBP bedraagt
in dat jaar € 500 miljard. Aan het begin van het jaar bedroeg de staatsschuld € 250 miljard.
a. Bereken de nieuwe staatsschuld op het eind van het betreffende jaar.
b. Bereken de staatschuldquote op het eind van het betreffende jaar.
c. Wat gebeurt er met de staatsschuld wanneer er een overheidstekort is?
d. Wat gebeurt er met de staatsschuld wanneer de overheidsinkomsten gelijk zijn aan de
overheidsuitgaven?
Opdracht 5.2
Vul de open plaatsen in.
2003
2004
2005
2006
2007
Staatschuld begin van het jaar
350
370
….
385
….
Overheidstekort in dat jaar
….
15
….
-2
Opdracht 5.3 Noord en Zuid (CE 2014, tijdvak 2)
In een artikel op een economische opiniesite geeft politicus Nordholt een analyse van de
ontwikkeling van de Economische Unie (EU) tot een Economische en Monetaire Unie
(EMU). Hij wijst op grote verschillen in de (verwachte) economische ontwikkeling tussen de
noordelijke lidstaten (Noord) en de zuidelijke lidstaten (Zuid). Deze zijn weergegeven in
onderstaande tabel. De economie van Noord groeit sterker dan die van Zuid.
Noord
Zuid
−
lage rente t.o.v. Zuid
−
hoge rente t.o.v. Noord
fase 1
−
lage inflatie t.o.v. Zuid
−
hoge inflatie t.o.v. Noord
vóór euro
−
wisselkoersen stijgen t.o.v. Zuid −
wisselkoersen dalen t.o.v. Noord
−
convergentie van rentestand
fase 2
−
convergentie van tempo van loon- en prijsstijging
met euro
−
geen sprake van onderlinge koersen: één munt
fase 3
−
lage rente t.o.v. Zuid
−
hoge rente t.o.v. Noord
met euro −
lage inflatie t.o.v. Zuid
−
hoge inflatie t.o.v. Noord
De rente op staatsobligaties is in een land direct van invloed op de hoogte van de rente op de
kapitaalmarkt (bijvoorbeeld voor hypothecaire leningen) in dat land. In de tabel wordt steeds
kortweg gesproken over de rente.
De rente op staatsobligaties is in een land direct van invloed op de hoogte van de rente op de
kapitaalmarkt (bijvoorbeeld voor hypothecaire leningen) in dat land. In de tabel wordt steeds
kortweg gesproken over de rente.
Met de invoering van de euro (fase 2) breekt een periode aan waarin bedrijven en overheden
van Zuid bij beleggers uit Noord kunnen lenen tegen aanvankelijk relatief lage rentetarieven.
Dit stimuleert de economische groei en maakt het mogelijk bezuinigingen op de
overheidsbegrotingen in Zuid uit te stellen.
In fase 3 neemt in Zuid de inflatie toe terwijl deze in Noord juist afneemt. De
concurrentiepositie van Zuid verzwakt, zowel op de interne markt van de EMU als op de
wereldmarkt. De concurrentiepositie van Noord wordt nu juist sterker.
Oefenopdrachten Wereldeconomie hoofdstuk 5
1.
Verklaar het verschil in gemiddelde koersontwikkeling van de munteenheden van de
beide groepen landen in fase 1. Maak hierbij gebruik van het in de tabel beschreven
verschil in de economische situatie tussen Noord en Zuid in fase 1.
Volgens politicus Zangaro uit een van de zuidelijke lidstaten draagt de zwakke economische
positie van Zuid in fase 3 bij aan de sterke economische groei van Noord. Hij stelt: “Noord
heeft Zuid nodig om te voorkomen dat de euro op de valutamarkt te sterk wordt en daarmee
de concurrentiepositie van Noord weer verzwakt.”
2.
Leg de stelling van politicus Zangaro uit.
Een econome voegt toe: “Na invoering van de euro (fase 2) betaalden overheden in Zuid in
vergelijking met fase 1 een lage rente aan beleggers in Noord. De relatief lage rente op de
kapitaalmarkt die hierdoor in Zuid ontstond leidde tot een hoge productie in de bouwsector.”
Daarnaast merkt ze op: “Als overheden van Noord in fase 3 steeds garanties blijven geven aan
overheden van Zuid voor leningen om overheidstekorten te dekken, geeft dit kans op moral
hazard (moreel wangedrag).”
3.
Leg uit op welke manier de lage rente in fase 2 in Zuid heeft geleid tot een hoge
productie van onroerend goed.
4.
Leg de tweede opmerking van de econome uit.
Uitwerking opdracht 5.1
a. De overheidsuitgaven exclusief de aflossingen zijn € 195 miljard. De overheidsinkomsten
zijn € 180 miljard. Het tekort van de overheid is dus € 15 miljard. De staatsschuld wordt
dan € 250 + € 15 is € 265 miljard.
b. De staatsschuldquote = (265 / 500) × 100% = 53%.
c. De staatsschuld stijgt.
d. De staatsschuld blijft gelijk.
Uitwerking opdracht 5.2
2003
2004
2005
2006
2007
Staatschuld begin van het jaar
350
370
385
385
383
Overheidstekort in dat jaar
20
15
0
-2
Uitwerking opdracht 5.3
1. Voorbeelden van een juiste verklaring zijn:
− Een verklaring waaruit blijkt dat de verbetering van de internationale
concurrentiepositie van Noord als gevolg van de relatief lage inflatie leidt tot een stijging
van de export en daarmee van de vraag naar de munt ten opzichte van het aanbod,
waardoor de muntkoersen van Noord gemiddeld stijgen ten opzichte van die van Zuid.
− Een verklaring waaruit blijkt dat de verslechtering van de internationale
concurrentiepositie van Zuid als gevolg van de relatief hoge inflatie leidt tot een daling
van de export en daarmee van de vraag naar de munt ten opzichte van het aanbod,
waardoor de muntkoersen van Zuid gemiddeld dalen ten opzichte van die van Noord.
Oefenopdrachten Wereldeconomie hoofdstuk 5
2.
Voorbeelden van een juiste uitleg zijn:
− Een uitleg waaruit blijkt dat de sterkere concurrentiepositie van Noord leidt tot een
grotere vraag naar de euro zodat deze in koers stijgt, maar dat deze stijging tegengegaan
wordt door de kleinere vraag naar de euro die het gevolg is van de verslechtering van de
concurrentiepositie op de wereldmarkt van Zuid. Hierdoor behoudt Noord uiteindelijk
zijn sterke concurrentiepositie.
− Een uitleg waaruit blijkt dat de sterkere concurrentiepositie van Noord leidt tot een
grotere vraag naar de euro zodat deze in koers stijgt, maar dat deze stijging tegengegaan
wordt door de kleinere vraag naar de euro doordat beleggers minder vertrouwen hebben
in de euro. De vraag naar de euro daalt hierdoor, wat een neerwaarts effect heeft op de
koers. Hierdoor behoudt Noord zijn sterke concurrentiepositie.
3.
Een voorbeeld van een juiste uitleg is:
Een uitleg waaruit blijkt dat de lagere rente de vraag naar krediet versterkt, waarmee de
aankoop van onroerend goed gefinancierd wordt. Deze stijging van de vraag heeft geleid
tot een hoge productie in de bouwsector.
4.
Een voorbeeld van een juiste uitleg is:
Een uitleg waaruit blijkt dat indien Zuid verzekerd is van financiële steun van Noord,
overheden van Zuid in de verleiding komen om onverantwoord grote tekorten op hun
begroting te laten ontstaan.
Download