Psychiatrisering en de terreur van het perfecte kind Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Psychiatriseren = Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Het ‘moeilijke’ kind stelt de volwassene vragen: Wie is de volwassene is die hem of haar zo moeilijk vindt? Met welke ver(w)achtingen krijgt het kind vanuit zijn of haar omgeving te maken? Psychiatriseren wekt de schijn dat we een ziekte of een stoornis in het kind beoordelen. Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Meten is weten… VS: • 35 keer meer kinderen met een diagnose in 2007 dan in 1987; • volwassenen: 46% ooit een psychiatrische stoornis België: • bruto uitgaven psychoactieve geneesmiddelen tussen 1998 en 2004: van 232,6 miljoen EUR tot 454,0 miljoen EUR. • 1996: 390.000 personen gebruiken antidepressiva; 2006: 860.000. • Gebruik ADHD medicatie kinderen tussen 2004 en 2007: 387% gestegen is met (vooral jongens tussen 5 en 11 jaar). • West-Vlaanderen: 12% van de jongens neemt ADHD medicatie • Anti-psychotica: 9.066 minderjarige gebruikers in 2007;11.008 in 2010. plots heel veel meer mensen gestoord geworden? Of gaan wij als maatschappij op een problematische manier om met diagnoses en met medicatie? Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Tot welk weten leidt meten? Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ADHD – Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) A. Ofwel (1), ofwel (2) 1. Zes (of meer) van de volgende symptomen van aandachtstekort zijn gedurende ten minste zes maanden aanwezig geweest in een mate die onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau: Aandachtstekort 1.slaagt er vaak niet in voldoende aandacht te geven aan details of maakt achteloos fouten in schoolwerk, werk of bij andere activiteiten 2.heeft vaak moeite de aandacht bij taken of spel te houden 3.lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct aangesproken wordt 4.volgt vaak aanwijzingen niet op en slaagt er vaak niet in schoolwerk, karweitjes af te maken of verplichtingen op het werk na te komen (niet het gevolg van oppositioneel gedrag of van het onvermogen om aanwijzingen te begrijpen) 5.heeft vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten 6.vermijdt vaak, heeft een afkeer van of is onwillig zich bezig te houden met taken die een langdurige aandacht (langdurige geestelijke inspanning) vereisen (zoals school- of huiswerk) 7.raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken of bezigheden (bijvoorbeeld speelgoed, huiswerk, potloden, boeken of gereedschap) 8.wordt vaak gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels 9.is vaak vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ADHD –DSM (vervolg) 2.Zes (of meer) van de volgende symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit zijn gedurende ten minste zes maanden aanwezig geweest in een mate die onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau: Hyperactiviteit 1.beweegt vaak onrustig met handen of voeten, of draait in zijn/haar stoel 2.staat vaak op in de klas of in andere situaties waar verwacht wordt dat men op zijn plaats blijft zitten 3.rent vaak rond of klimt overal op in situaties waarin dit ongepast is (bij adolescenten of volwassenen kan dit beperkt blijven tot subjectieve gevoelens van rusteloosheid) 4.kan moeilijk rustig spelen of zich bezighouden met ontspannende activiteiten 5.is vaak "in de weer" of "draaft maar door" 6.praat vaak aan een stuk door Impulsiviteit 1.gooit het antwoord er vaak al uit voordat de vragen afgemaakt zijn 2.heeft vaak moeite op zijn/haar beurt te wachten 3.verstoort vaak bezigheden van anderen of dringt zich op (bijvoorbeeld mengt zich zomaar in gesprekken of spelletjes) Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ADHD –DSM (vervolg) B. Enkele symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit of onoplettendheid die beperkingen veroorzaken waren voor het zevende jaar aanwezig. C. Enkele beperkingen uit de groep symptomen zijn aanwezig op twee of meer terreinen (bijvoorbeeld op school {of werk} en thuis). D. Er moeten duidelijke aanwijzingen van significante beperkingen zijn in het sociale, school- of beroepsmatig functioneren. E. De symptomen komen niet uitsluitend voor in het beloop van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, schizofrenie of een andere psychotische stoornis en zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis (bijvoorbeeld stemmingsstoornis, angststoornis, dissociatieve stoornis of een persoonlijkheidsstoornis). Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Overzicht van de overeenkomst tussen allerlei soorten beoordelaars in hun diagnostische uitspraken over kinderen: (Meyer, G.J., Finn, S.E., Eyde, L.D., et al. (2001). Psychological Testing and Psychological Assessment. A Review of Evidence and Issues. American Psychologist, 56, 128-165.) - Ouders en leerkrachten bij beoordeling van algemene gedragsproblemen en emotionele problemen bij kinderen (n = 29163): correlatie tussen hun meningen = .29 8% gemeenschappelijkheid - Ouders en leerkrachten bij beoordeling van specifieke gedragsproblemen en emotionele problemen bij kinderen (n = 1161): correlatie tussen hun meningen = .16 4% gemeenschappelijkheid - Ouders en professioneel getrainde observatoren voor probleemgedrag bij kinderen (n = 279): correlatie tussen hun meningen =.27 7% gemeenschappelijkheid Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen En wat met professionals onderling? (Kirk, S.A., & Hsieh, D.K. (2004). Diagnostic consistency in assessing conduct disorder: an experiment on the effect of social context. American Journal of Orthopsychiatry, 74, 43-55.) fictieve beschrijving van een jongen die voldoet aan DSM de inclusiecriteria voor een gedragsstoornis. 1334 psychiaters, psychologen en sociaal werkers 29 verschillende DSM hoofddiagnoses; 45.5% diagnosticeert effectief een gedragsstoornis Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen In de beperking toont zich de meester ↔ reïficatie Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ADHD = paraplubegrip voor vormen van druk en onaandachtig gedrag Reïficeren = ADHD beschouwen als een aandoening die aanleiding geeft tot druk en onaandachtig gedrag. Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Voorlopig zijn er geen methodologisch goede studies die voor ADHD eenduidig een afwijkend breinproces of een genetisch defect kunnen vaststellen, en die overeind blijven wanneer ook contextuele factoren zoals medicatiegebruik, familiale problemen en maatschappelijke factoren in rekening worden gebracht, of wanneer andere onderzoekers deze bevindingen proberen te bevestigen. Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Rilatine werkt toch? Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen De rol van de context • Omgevingsinvloeden • Tijdsgeest Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen DUS… Welke invloed Welke invloed hebben sociale hebben factoren?maatschappelijke factoren? • • (Drukke) kinderen niet over één kam te scheren Volwassenen moeten dringend wat minder expert worden over (probleem-)kinderen, maar met kinderen onderzoeken hoe zij hun leven kunnen leven en eventueel op een betere manier kunnen vormgeven. Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen De onderzoekende professional als alternatief • Onaandachtig gedrag wijst erop dat een kind in de knoop zit: het zegt iets over dit kind in die omgeving en over de mismatch die zich op dat moment voordoet. • Geval per geval goed onderzoeken wat zich als probleem voordoet en hoe dat probleem zich stelt: ‘onderzoeker’ zijn i.p.v. ‘expert’. • Professioneel handelen beschouwen als een ontmoeting (tussen professional, kind en omgeving) waarbinnen andere ontmoetingen (tussen kind en omgeving) bestudeerd worden. • Druk en onaandachtig = een ‘probleem’, ≠ een ‘stoornis’. • Problemen beschouwen als gebeurtenissen die worden en werken met casusformulering. • Oplossingsgericht denken! Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Vragen? Blog: http://stijnvanheule.psychoanalysis.be Prof. Dr. Stijn Vanheule Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen