36 Toepassing van groeifactoren voor witte bloedcellen

advertisement
Drs. P.F. Ypma
Inleiding
De behandeling van multipel myeloom en de ziekte van Waldenström heeft nogal eens tot gevolg
dat voor kortere of langere tijd de aanmaak van bloedcellen in het beenmerg wordt verstoord.
Onder bepaalde omstandigheden kan worden overwogen de aanmaak van witte bloedcellen te
stimuleren.
Tekort aan witte bloedcellen
Bij de aanpak van de ziekte multipel myeloom zijn de afgelopen jaren de nieuwe medicijnen thalidomide, bortezomib en lenalinomide geïntroduceerd. Deze medicijnen zijn heel effectief, maar altijd
moeten eventuele bijwerkingen tegen de werking worden afgewogen. Tekort aan witte bloedcellen
(neutropenie) veroorzaakt een verhoogd risico op infecties en werd - toen de nieuwere middelen
nog niet werden toegepast - vooral gezien bij conventionele chemotherapie, zoals bijvoorbeeld
melfalan. In het tijdperk van de nieuwe middelen komt neutropenie minder vaak voor, in het bijzonder bij thalidomide en bortezomib (Velcade), tenzij de medicijnen echter worden gecombineerd
met 'echte' chemotherapie zoals melfalan. Lenalidomide echter veroorzaakt als bijwerking juist wel
vaak neutropenie. Zo’n 35 procent van de patiënten met multipel myeloom die met lenalidomide
worden behandeld krijgt een ernstige mate van neutropenie. Dit is een van de redenen dat wordt
geadviseerd bij het starten van de behandeling met dit medicijn (lenalidomide) het bloed frequent
te controleren (bijvoorbeeld eens per twee weken of zelfs wekelijks). Door de verminderde aanmaak
van witte bloedcellen treedt een (tijdelijke) toename van de kans op infecties op. Deze infecties
treden vaker op naarmate de duur van de afweerstoornis toeneemt. Als de slechte weerstand een
week aanhoudt, is er een licht verhoogde kans op infecties. Een neutropenie van meer dan een week
veroorzaakt een aanzienlijk hoger risico op het ontstaan van infecties. Andere risicofactoren voor
het ontstaan van neutropenie behoudens de medicijnen die zijn toegediend zijn: hoge leeftijd van de
patiënt, slechte voedingstoestand, laag gewicht, grote hoeveelheid zieke beenmergcellen bij beenmergonderzoek (hoog percentage), recidief ziekte (terugkeer van ziekte na de eerste behandeling),
eerdere of gelijktijdige bestralingstherapie.
Voorbeelden van chemotherapieschema’s die een relatief hoog risico op neutropenie met zich meebrengen zijn:
- Bortezomib-adriamycine-dexamethason (PAD)
- Cyclofosfamide-bortezomib-dexamethason (CVD)
- Melfalan-prednison-bortezomib (MPV)
- Bortezomib-thalidomide-dexamethason (VTD)
- Bortezomib-lenalidomide-dexamethason (VRD)
- Melfalan-prednison-lenalidomide (MPR), enz.
36 Toepassing van groeifactoren voor witte bloedcellen
36 Toepassing van groeifactoren
voor witte bloedcellen
105
36 Toepassing van groeifactoren voor witte bloedcellen
106
Behandeling van neutropenie kan bestaan uit het aanpassen van de dosering van de medicijnen of
aanpassing van het interval van de kuren. Dit wil zeggen dat de kuur of de afzonderlijke medicijnen
minder vaak worden toegediend zodat er meer tijd is voor herstel uit de neutropenie. Een andere
behandeling bestaat uit de toediening van medicijnen die het herstel van de afweer stimuleren
(groeifactoren).
Behandeling
Wanneer de laagte van de bloedgetallen, in het bijzonder de witte bloedcellen meer dan een week
aanhoudt en/of wanneer dit verwacht wordt en/of als er in een eerdere soortgelijke fase een (ernstige) infectie is opgetreden, kan worden overwogen de aanmaak te stimuleren. Dit kan door toediening van filgrastim (Neupogen®), ook wel G-CSF genoemd. G-CSF is de afkorting voor granulocyt-kolonie stimulerende factor. Er bestaat ook een langwerkende vorm van G-CSF, pegfilgrastim
(Neulasta®), die gedurende ongeveer twee weken werkt. Die hoeft dus niet dagelijks, maar meestal
eenmalig gegeven te worden. Filgrastim en pegfilgrastim zijn factoren die selectief de aanmaak van
witte bloedcellen (en dus de afweer) in het beenmerg stimuleren. Hiermee wordt in het algemeen
de periode van slechte afweer met twee tot drie dagen bekort. Het risico op infecties kan dan
kleiner zijn. Sommige patiënten krijgen overigens nooit een infectie (ook zonder G-CSF) en sommige patiënten maken een infectie door ondanks het gebruik ervan. Gebruik van groeifactoren voor
witte bloedcellen geeft dus zeker geen garantie op het uitblijven van infecties. De toediening van
deze groeifactoren mag pas starten wanneer de chemotherapie niet meer in het bloed aanwezig is,
meestal wordt gestart na 24 tot 72 uur na de voltooiing van de chemotherapietoediening.
Een andere toepassing van dit type groeifactor (G-CSF) is het tijdelijk vrijmaken van stamcellen uit
het beenmerg na een chemokuur. Dit kan worden gedaan als voorbereiding op een stamceltransplantatie. Meestal wordt dan een iets hogere dosering groeifactoren gebruikt. Het oogsten van de
stamcellen, als die vrijkomen uit het beenmerg, gebeurt meestal na 9 tot 12 dagen vanaf de eerste
dag van de chemokuur.
Bij gebruik van Neupogen® of Neulasta® kunnen een aantal bijwerkingen optreden, zoals spier- en
botpijn en allergische reacties. Deze bijwerkingen zijn van tijdelijke aard en verdwijnen direct na
staken van het medicijn of wanneer het medicijn is uitgewerkt. Wanneer het wordt voorgeschreven
dient eerst een machtiging tot vergoeding te worden aangevraagd bij de ziektekostenverzekeraar.
Download