Infoblad winterslaap en winterrust In de herfst worden de dagen langzaamaan korter en kouder. De meeste bomen en struiken reageren in de herfst op de verminderde lichtintensiteit en de lagere temperaturen door hun bladeren af te werpen. Zeer veel kruidachtige planten sterven bovengronds af en overleven door ondergrondse bollen, knollen of wortelstokken. Ook op dieren heeft de winter een grote invloed. Planteneters vinden dan immers veel minder voedsel en voor de insecteneters blijft er bijna geen voedsel over. Hierop reageren dieren door in winterslaap of in winterrust te gaan of door weg te trekken. Andere dieren passen zich aan koudere temperaturen aan door een dikke wintervacht te krijgen. Zowel warmbloedige als koudbloedige dieren kunnen een winterslaap houden. Bij koudbloedige dieren spreekt je echter beter over winterverstarring of gedwongen winterslaap. Koudbloedige dieren hebben geen constante lichaamstemperatuur maar nemen ongeveer de temperatuur van de omgeving over. Als de omgevingstemperatuur daalt neemt de activiteit van deze dieren af. Vanaf een bepaalde temperatuur vallen alle activiteiten stil en verstart het dier waardoor het dood lijkt. Het dier kan bij zeer strenge vorst bevriezen als het niet voldoende beschermd zit. Het heeft geen enkel verweer tegen de daling van zijn lichaamstemperatuur. Meestal kruipen de dieren bij dalende temperatuur op tijd weg in schuilplaatsen in de grond, in holten van boomstammen, in de modder of tussen boomwortels om zich tegen de ergste koude te beschermen. Pas als de omgevingstemperatuur stijgt, houdt de winterverstarring op, krijgt het dier zijn beweeglijkheid terug en komt het uit zijn schuilplaats gekropen. Warmbloedige dieren, zoogdieren en vogels, zijn dieren met een constante lichaamstemperatuur: hun lichaamstemperatuur is onafhankelijk van de uitwendige temperatuur. In de winter verbruiken ze meer energie om hun lichaamstemperatuur op peil te houden, wanneer de buitentemperatuur laag is. Zoogdieren die geen winterslaap of winterrust houden krijgen meestal een typische wintervacht, waarbij het zomerhaar uitvalt en vervangen wordt door langer winterhaar. De zwaardere en dikkere wintervacht biedt een betere bescherming tegen koude. Dit is het geval voor het konijn, de haas, de vos, de mol, het schaap, de pony, de hond,... Bij zoogdieren die wel slaapgedrag vertonen maken we een onderscheid tussen dieren die een echte winterslaap houden en dieren met een winterrust. Zoogdieren met een echte winterslaap eten in de herfst hun buik kogelrond om vervolgens een winterslaap te houden. Bij het in winterslaap gaan gedragen deze dieren zich precies zoals koudbloedige dieren: ze laten hun lichaamstemperatuur dalen met die van de omgeving tot enkele graden boven nul. De hartslag en de ademhaling van deze dieren vertragen waardoor ze dood lijken. Daalt de omgevingstemperatuur echter nog meer, dan begint het dier in zijn slaap te bewegen en weet zich daardoor de noodzakelijke warmte te verschaffen. Gedurende korte tijd slaat het hart dan weer sneller en wordt de ademhaling intensiever. Ze overleven tijdens de winterslaap op de vetreserves die tijdens de actieve warme maanden werden opgeslagen. Het duurt een lange tijd voor het dier om wakker te worden en in beweging te komen. Lange koude periodes of verstoring tijdens de winterslaap kunnen dodelijk zijn: de energievoorraad wordt dan te snel opgebruikt en de dieren sterven door de honger en de kou. Dieren die een echte winterslaap houden zijn de vleermuis en de egel. Sommige dieren, zoals de beer, staan bekend als winterslapers, maar zijn dat niet echt! We spreken hier beter van winterrust in plaats van winterslaap. Bij dieren die een winterrust houden vertraagt de hartslag, maar hun lichaamstemperatuur blijft vrij constant. Hij kan dan ook gemakkelijk wakker worden gemaakt. Hoewel ze niet zo druk in de weer zijn, werkt hun lichaam gewoon zoals in de zomer. Ze moeten dus wel eten en drinken. Daarvoor hebben ze in de zomer en in de herfst voedsel verzameld of gehamsterd. Ze slapen wel veel in de winter, maar het is een gewone slaap. Voorbeelden van dieren die een winterrust houden zijn buiten de beer en de hamster ook de eekhoorn, de das,... De winter is ook voor vogels een ongunstig jaargetijde. Om de winter door te komen zijn er vogels die een vetreserve aanleggen, tijdelijk op ander voedsel overschakelen en hier blijven. Dit worden standvogels genoemd. Deze vogels blijven het hele jaar hier: mussen, merels, lijsters, koolmezen, pimpelmezen, vinken, eksters, kraaien,... Andere vogels vinden het veiliger om weg te trekken naar het warmere zuiden en komen terug als de lente aanbreekt. Zwaluwen, kievitten, ooievaars, ganzen,... zijn trekvogels