LINEAIRE ALGEBRA QUIZ 3 1. Als voor een matrix A geldt: mA (x) = x (x-1)2 (x-2)3 dan is A5 gelegen in Span(I,A,A2,A3,A4). 2. Als voor matrices A,B,C geldt dat ABC = 1 dan: ((AB)m Cl) = { m-l : in (AB)} 3. Voor elke inverteerbare vierkante nxn matrix A, met inverse B, en voor elke veelterm p bestaan er getallen ai zodat : n 1 p( B ) ai Ai i 0 4. Voor elke vierkante nxn matrix en voor elke veelterm p van graad n+1 bestaan er getallen ai zodat : n 1 p( A2 ) ai Ai i 0 5. Er bestaan complexe matrices A (verschillend van de 0-matrix) waarvoor A-I inverteerbaar is voor elke met || <= 1. 6. A Cmxn en Q is unitair in Cmxn. Welke van volgende gelijkheden is steeds voldaan: a) ||QA||1 = ||A||1 b) ||QA||2 = ||A||2 c) ||QA||∞ = ||A||∞ d) ||QA||F = ||A||F 7. Vormt de onderstaande afbeelding < , > : U -> R een inwendig product ? < u,v > = 2u1 u2 +3v1 v2 met u = (u1 ,u2 ) en v = (v1 ,v2 ) elementen van de vectorruimte U=R 2 8. Het product van twee unitaire matrices vormt opnieuw een unitaire matrix 9. Zij A een positief definiete matrix en B hermitisch dan bestaat (ABAB) enkel uit positieve getallen. 10. Zij T een lineaire afbeelding C3 -> C3 met T(x,y,z) = (-x,-z,y). Bepaal de eigenwaarden i van T. 11. De matrix A met cos( q ) A sin ( q ) 0 sin ( q ) cos( q ) 0 0 0 1 is een element van C3x3. Bepaal een unitaire matrix U (behorende tot C3x3), zodanig dat U-1AU een diagonaalmatrix is. n 12. L := lim A n Bepaal L. voor A 2 5 1 10 1 2 1 5 7 10 1 10 1 5 1 5 3 5 13. Bepaal de Gramse matrix van de basisvectoren Eij (met (Eij)kl = ik jl) van R2x2 waarbij het inproduct van A en B gedefinieerd is door trace(AT B). 14. Bepaal voor de onderstaande matrix A een bovendriehoeksmatrix B en een unitaire matrix Q zodanig dat B = QHAQ. 0 -2 1 0 0 -2 0 0 -19 2 A 0 0 5 5 0 0 -8 -11 5 5 15. Als voor matrices A,B,C geldt dat ABC = 1 dan: ((AB)m Cl) = { m-l : in (AB)} 16. Als voor een matrix A: kA (x)=(x-2)5, mA (x)=(x-2)3 en r2 =2 dan is, op een permutatie van de blokken na: 2 1 0 0 0 0 2 1 0 0 JA := 0 0 2 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 2 17. Als T een endomorfisme is op een vectorruimte V , p een veelterm uit R2 [x] en een reëel getal zodat p() een eigenwaarde is van p(T) dan is een eigenwaarde van T. 18. Als voor een matrix A geldt: kA (x) = x (x-1)2 (x-2)3 dan is A niet diagonaliseerbaar. 19. Als A en B behoren tot Rnxn dan hebben AB en BA dezelfde verzameling eigenwaarden en eigenvectoren 20. Vormt de onderstaande afbeelding < , > : U -> R een scalair product ? < p(x),q(x) > = a0 bn +a1 bn-1 +...+an-1 b1 +an b0 met p(x) = a0 +a1 x+...+an xn en q(x) = b0 +b1 x+...+bn xn elementen van U=Rn [x]. 21. Waar of vals: ||u vH||F = ||u||F. ||v||F voor alle u,v in Knx1, n>=2. 22. Het begrip "orthogonaal equivalent" vormt een equivalentierelatie op Rn × n. 23. Als A een normale matrix is en p een polynoom dan geldt: ||p(A)||F = p(||A||F) 24. Zij T een lineaire afbeelding C3 -> C3 met T(x,y,z) = (3 x+z,3y-z,3z-y). Bepaal de eigenwaarden i van T. 1 25. Bepaal een matrix Q zodat Q AQ gelijk is aan een diagonaalmatrix A3 0 -1 3 0 -2 -1 -1 1 26. Bereken m.b.v. de stelling van Cayley-Hamilton de volgende elementen van B = An als 1 1 0 2 2 1 1 A := 0 2 2 1 1 0 2 2 a) B2,2 b) B3,1 c) B2,3 27. Zij P [-1,1] de verzameling van veeltermfuncties met reële coëfficiënten die gedefinieerd zijn op het interval [-1,1]. Ga na dat 1 p, q p( t ) q ( t ) d t -1 een inwendig product definieert op P [-1,1]. Als P0 (x)=1, construeer dan stapsgewijs veeltermen P1 (x), P2 (x), P3 (x) van 1ste, 2de en 3de graad, zó dat Pi (1)=1 en zó dat (P0 , ..., P3 ) een orthogonaal stel vormt. a. Gevraagd: P1 b. Gevraagd: P2 c. Gevraagd: P3 28. Als voor een matrix A geldt: mA (x) = x (x-1)2 (x-2)3 Span(I,A,A2,A3,A4,A5). dan is A6 gelegen in 29. Als A een anti-symmetrische matrix is dan is de som van de eigenwaarden van A gelijk aan 0. 30. Als voor een matrix A geldt: mA (x) = x (x-1)2 (x-2)3 Span(I,A,A2,A3,A4). dan is A5 gelegen in 31. Een matrix is inverteerbaar als 0 geen wortel is van de minimale veelterm 32. Elke unitaire benedendriehoeksmatrix is diagonaal 33. Zij V een vectorruimte en (m ≥ 2) f: Vm -> C: (v1 ,v2 ,...,vm ) -> i≠j <vi ,vj > dan is U unitair a.s.a. f(Uv1 ,Uv2 ,...,Uvm ) = f(v1 ,v2 ,...,vm ), Voor alle v1 ,v2 ,...,vm in V. 34. Als A een normale matrix is en p een polynoom dan geldt: ||p(A)||2 = p(||A||2) 35. -2 -1 B -2 -1 2 1 -4 -2 -1 2 0 1 0 1 2 -2 2 0 -2 Zij V de eigenruimte van B horend bij =-2. Bepaal een basis v1 ,v2 van V 1 1 A := 1 1 en C(A) = {B behorende tot R2x2 | BA = AB} een deelruimte van R2x2. De vectorruimte R2x2 36. wordt voorzien van het inproduct < X,Y > = tr(XtY). Aan welke gelijkheden voldoen de elementen van de matrix x X := z y u opdat de orthogonale projectie van X op de deelruimte C(A) gelijk is aan A ? Geef de vergelijkingen in de vorm {x=...,y=...,...}. 37. Bepaal voor de onderstaande matrix A een bovendriehoeksmatrix B en een unitaire matrix Q zodanig dat B = QHAQ 1 -9 2 2 A := -7 -1 2 2 38. De som van een diagonaalmatrix en een diagonaliseerbare matrix is diagonaliseerbaar 39. Als een matrix A inverteerbaar is met inverse B, dan hebben A en B dezelfde eigenvectoren. 40. Zij V een vectorruimte en (m ≥ 2) f: Vm -> C: (v1 ,v2 ,...,vm ) -> i≠j <vi ,vj > dan is U unitair a.s.a. f(Uv1 ,Uv2 ,...,Uvm ) = f(v1 ,v2 ,...,vm ), Voor alle v1 ,v2 ,...,vm in V. 41. ||u vH||F = ||u||F. ||v||F voor alle u,v in Knx1, n>=2. 42. Als A en B normale matrices zijn dan geldt: A + B normaal a.s.a. Im(ABH)=Im(AHB). Met Im(A) de beeldruimte van A. 43. Gegeven : T : R2x2 -> R2x2 met T(A) = AT. a. Bepaal de eigenwaarden i van deze lineaire transformatie b. Duid nu de elementen aan van R2x2 die geen eigenvectoren zijn van T: 1 a := 0 0 2 1 b := 1 1 1 1 1 c := -1 1 1 d := 1 2 2 44. Duid aan wat correct is: de matrix 1 A := 0 0 2 2 0 3 3 3 is: diagonaliseerbaar over R en C diagonaliseerbaar over C en niet over R niet diagonaliseerbaar 45. Zijn S1 en S2 de matrixvoorstellingen van de reflecties t.o.v. de vlakken 1 en 2 met respectievelijke vergelijkingen x-2z = 0 en –2x-2y+z = 0. a. Toon aan dat S2 o S1 een rotatie is. Bepaal de rotatie-as v en de rotatie-hoek . b. bepaal cos() 46. Als 0 in T 4 dan is 0 in T . 47. Er bestaan antisymmetrische matrices A in R2x2 zodat A12 – 2 A² + 5 = 0 48. Als T een endomorfisme is op een vectorruimte V , p een veelterm uit R2 [x] en een reëel getal zodat p() een eigenwaarde is van p(T) dan is een eigenwaarde van T. 49. Opdat een endomorfisme T diagonaliseerbaar zou zijn moet T twee aan twee verschillende eigenwaarden hebben 50. Elke unitaire benedendriehoeksmatrix is diagonaal 51. Bestaat er een reële symmetrische matrix met eigenvectoren [ 1, 2, 2 ], [ 2,-2, 1] en [-2,-1, 3] ? 52. Duid aan wat correct is: de matrix 1 1 A := 0 0 is: diagonaliseerbaar over R en C diagonaliseerbaar over C en niet over R niet diagonaliseerbaar 1 0 0 0 0 0 1 2 0 0 2 1 OPLOSSINGEN 1. vals 2. waar 3. waar 4. waar 5. waar 6. b en d 7. nee 8. waar 9. waar 10. i, -i, -1 11. 1 2 2 U-1 I 2 2 0 12. 1 4 7 L 20 2 5 13. 1 0 0 1 0 0 0 0 14. 0 0 1 -1 I 2 2 1 2 2 0 1 4 7 20 2 5 0 0 1 0 1 4 7 20 2 5 0 0 0 1 -3 0 0 -2 0 -2 1 0 B := 0 0 -2 0 0 0 0 -3 15. waar 16. vals 17. vals 18. vals 19. vals 20. nee 21. waar 22. waar 23. vals 24. 2, 3, 4 0 0 1 Q := 5 5 2 5 5 1 0 0 1 0 0 0 0 0 0 2 5 1 5 5 5 25. 26. a. 1 Q0 3 -3 -3 5 -2 1 1 1 ( -1 ) n 3 1 3 2 ( n1 ) 26. b. 1 1 ( -1 ) n 3 3 2n 26. c. 1 1 ( -1 ) n 3 3 2n 27. a. x 27. b. 3 x 21 2 2 27. c. 5 3 3 x x 2 2 28. waar 29. waar 30. waar 31. waar 32. waar 33. waar 34. vals 35. -1, 1, 0, 1 2 [ 1, 0, 1, 0 ] 36. { x = x, y = y, u = 2-x, z= 2-y } 37. -4 -1 B := 0 -4 1 2 2 Q := 1 2 2 1 2 2 1 2 2 38. vals 39. waar 40. waar 41. waar 42. vals 43. a. –1, 1, 1, 1 43. b. c en d 44. Teacher's answer is: diagonaliseerbaar over R en C diagonaliseerbaar over C en niet over R niet diagonaliseerbaar 45. a. [ 4, 3, -2 ] 45. b. –13 / 45 . 46. waar 47. vals 48. vals 49. vals 50. waar 51. nee 52. Teacher's answer is: diagonaliseerbaar over R en C diagonaliseerbaar over C en niet over R niet diagonaliseerbaar .