LEREN VOOR JENAPLANONDERWIJS Het eerste traject van een lange reis Het levensverhaal van mensen is in de grond een geschiedenis van innerlijke veranderingen, geestelijke en sociale heroriëntaties, breuken en knikken. Het is een scheppende ontvouwing van de persoonlijk en sociale identiteit. Het is de geschiedenis van het eigen leren. Leven is leren. Onderwijzen is alleen verantwoord en vruchtbaar als je je richt op subjecten (personen) die bij voorbaat erkend worden als actief meewerkend, met een eigen leergeschiedenis, eigen behoeften, verwachtingen, zelfbeelden en competenties. Friedemann Maurer – Lebenssin und Lernen, Bad Heilbrunn, 1992 Ter inleiding: De reis als metafoor voor leren en onderwijzen Bovenstaand citaat – dat tevens gebruikt is als inleidend citaat op het hoofdstuk over ‘leren’ in ‘Jenaplan op weg naar de 21e eeuw’ - slaat op de kinderen en jongeren in de scholen, maar evenzeer op hun leraren. Kenmerkend voor Jenaplan en verwante concepten is de sterke parallellie tussen wat je met kinderen wilt en doet en wat de volwassenen in en rond de school met hun leven en werk willen en doen. Onderwijzen in een Jenaplanschool is dan ook steeds een zeer persoonlijke zaak, naast de professionele kant ervan. Zo sprak Peter Petersen bijvoorbeeld over het belang van de school als leef- en werkgemeenschap voor de ontmoeting tussen mensen (ook tussen leraren en kinderen/jongeren) als authentieke personen, als ‘Selbste’. En dat heeft – zie de actuele literatuur over het leraarschap – nog niets aan actualiteit ingeboet. Daarom wordt de ontwikkeling van leraren dan ook beschreven als een ‘persoonlijk-professionele ontwikkeling’ (zie Werkpapier Opleiding Jenaplanonderwijs nr. 4, 5 en 6). Wereldoriëntatie is – of: zou moeten zijn – het inhoudelijk hart van Jenaplanonderwijs. Het gaat daar om het leren leven in relaties – met de natuur, de mensenwereld en door mensen voortgebrachte dingen, met dat wat onze wereld te boven gaat (God, het ‘transcendente’, het geheim van de dingen of hoe je dat ook wilt omschrijven) en om het nadenken over deze relaties. In en door dat alles gaat het ook om het leren leven met en leren over je ‘zelf’. Om die reden omvat de leerstof voor wereldoriëntatie in de basisschool ook een ervaringsgebied ‘Mijn leven’, met als domeinen: ik, mens-zijn en ‘inspirerende mensen’ (‘lichtdragers’). De leidende metafoor voor dit ervaringsgebied is ‘het mensenleven als reis’. Levensverhaal als reis, dat geldt dan niet alleen voor kinderen en jongeren in de school, maar ook voor leraren, die een poosje reisgenoot zijn van de kinderen. Hun persoonlijk-professionele ontwikkeling is ook leren, is ook ontwikkeling, is ook een zoektocht, een ‘queeste’, kortom: een reis. In bovenstaand citaat is wel niet expliciet sprake van de levensreis, maar de tekst verwijst er impliciet wel naar. De metafoor van de reis is uitgangspunt voor het scholingsplan, dat gekoppeld is aan fasen van de persoonlijk-professionele ontwikkeling van leraren Jenaplan-basisonderwijs. Deze metafoor heeft de volgende voordelen: (1) Het integreert verschillende onderdelen in een kader dat herkenbaar en invoelbaar is, het geeft inhoudelijke en gevoelsmatige samenhang. (2) Het legt rechtstreekse verbanden tussen inhouden en didactiek van Jenaplan-basisonderwijs enerzijds en de opleiding tot leraar anderzijds. (3) Er worden verbanden gelegd tussen de fase van de opleiding en de daarop volgende fasen van de beroepsontwikkeling (de ‘volgende trajecten’ van de reis). (4) De metafoor kan ook en vooral voor de meerderheid van de PABO-studenten, in de levensfase waarin zij verkeren en waarin het zoeken naar een eigen identiteit nog een zeer belangrijke rol speelt, bruikbaar en ondersteunend zijn. Verschillende kwaliteiten van de reis Reizen verschillen sterk qua kwaliteit.[1] Er zijn bijvoorbeeld grote verschillen in intensiteit en doelstelling tussen ‘sightseeing’ (‘doing Europe in two weeks’) en een pelgrimsreis. Een wandeling heeft een andere kwaliteit dan een vliegreis. Zo zijn er ook verschillen in de mate waarin de reis vastgelegd is, de mogelijkheid van verdwalen, etc. Het laatste is binnen de reis die ‘leven’ heet een regelmatig voorkomend verschijnsel en binnen Jenaplanonderwijs is er ruimte en aandacht voor risico’s en onzekerheden, ruimte om te dwalen en fouten te maken en daarvan te leren. De reis die hier bedoeld wordt heeft niets gemeen met een luxueuze cruise, waarbij (zogenaamd) niets mis kan gaan. Er zijn risicovolle trajecten en situaties, waarin vaak moeilijke problemen opgelost moeten worden. Steeds meer wordt geacht dat mensen ‘planbureau van hun eigen leven worden’, maar het leven heeft nu eenmaal ook verrassingen in petto, aangename en onaangename. Beslissingen die je neemt hebben soms onbedoelde en onverwachte gevolgen. Wat niet wil zeggen dat je niet moet plannen, maar wel dat er openheid is voor het onverwachte, voor dat wat zich aandient. Dat oplossen van problemen onderweg komt onder andere tot uiting in -een opleidingsmodel als ‘probleem gericht onderwijs’; -opvattingen over de leraar als onderzoeker. De zes kwaliteitscriteria van Jenaplanonderwijs [2]zijn ook verhelderend ten aanzien van de kwaliteiten van de reis naar een persoonlijke kwaliteit van leraarschap in een Jenaplanschool: a. Ervaringsgerichtheid – de reis als persoonlijke groei, de emotionele kant van het leren en onderwijzen (angst, schuld, triomf, kwetsbaarheid, vreugde, etc.), het op jezelf teruggeworpen worden (reflectie), zelfontdekking, je eigen (kern-)kwaliteiten leren kennen en je valkuilen; ‘de kortste weg naar jezelf is een reis om de wereld’ (Von Keyserling) , het zoeken naar je eigen identiteit en naar heelheid, de behoefte aan voldoende veiligheid en het omgaan met onzekerheid en avontuur. b. Ontwikkelingsgerichtheid – de uitdaging je grenzen te verkennen en wellicht zelfs te verleggen, het ontwikkelen van zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid, het ontwikkelen van vaardigheden en kennis (de ambachtelijke kant van het onderwijzen), van een objectieve kijk op de komende werkplek én van de verbeeldingskracht. c. Coöperatief (de leef- en werkgemeenschap) – samen met anderen onderweg zijn, van elkaar leren en voor elkaar zorgen, hulp kunnen geven en ontvangen, samen problemen oplossen, lief en leed delen, samen plezier maken (spelen en vieren), sociale- en communicatieve vaardigheden en verschillende ‘talen’ beheersen, aandacht voor belangen en belangenconflicten. [3] d. Wereldoriënterend – werkelijkheidsgerichtheid, zelf middenin de wereld staan, aandacht geven aan dingen en gebeurtenissen dichtbij en veraf, betrokkenheid bij en kennis van de wereld, van ruimte en tijd en kunnen omgaan met ruimte en tijd en verschillende relatievelden (=ervaringsgebieden), ontdekken en onderzoeken, nieuwsgierigheid en verwondering, verbondenheid en verantwoordelijkheid, ‘diep leren’- de ervaring van diep op de dingen ingaan (exemplarisch leren) en door de dingen geraakt worden, zowel individueel als in kleine groepen en met een grote groep; e. Kritisch – geconfronteerd worden met het ‘andere’ en het ‘vreemde’, nadenken over waarden en wat je zelf waardevol vindt; nadenken over je eigen plaats en die van de kinderen in de veranderende samenleving. f. Zinzoekend – een pelgrimsreis op zoek naar inspiratie en zin, de spirituele reis (‘de langste reis is de reis naar binnen’, Dag Hammarskjöld[4]) – bezinning, stilte, omgaan met alleen zijn en eenzaamheid, zoeken naar gemeenschap, zoeken naar je ‘levensroeping’. Parker Palmer schrijft over sprituele vragen of ‘diepe vragen’. Hij citeert dan de dichter Rilke, die in antwoord op een serieuze leerling die vraag na vraag op hem afvuurde schreef: ‘Wees geduldig tegenover al de onopgeloste vragen in je hart…. Probeer de vragen zelf lief te hebben …. Zoek geen antwoorden, die niet te geven zijn, omdat je deze antwoorden niet zou kunnen leven – en waar het om gaat is: alles te leven. Leef nu de vragen. Misschien zal je dan geleidelijk, zonder het te merken, op de een of andere dag in de verre toekomst, de antwoorden binnenleven’. Uit: Parker J. Palmer – De geest in de school tot leven wekken, in: Mensenkinderen, mei 1999 Deze kwaliteitsdimensies leveren stuk voor stuk belangrijke inhouden en werkwijzen voor de opleiding voor Jenaplanonderwijs. Onmisbare aspecten van onderwijs en leraar-zijn zijn erin verwerkt, zoals: -Het samengaan van ‘verbeeldingskracht, discipline en zorg’ (zie Werkpapier Scholing Jenaplanonderwijs nr. 3). -De door Andy Hargreaves onderscheiden dimensies van het leraarschap: de emotionele, morele, technisch/ambachtelijke en politieke dimensie (zie Werkpapier Scholing Jenaplanonderwijs nr. 5). Enkele verdere aspecten van de reis We noemen enkele aspecten van de reis en geven bij elk ervan een korte toelichting met het oog op de Jenaplan-opleiding. a. Idealen en hoop, perspectief De reis wordt gemotiveerd – men komt in beweging – door een verlangen naar het nieuwe en andere, het betere. Dat is een belangrijke drijfkracht bij kinderen en jongeren– ‘groot worden’ – maar ook bij volwassenen is er sprake van een wenkend perspectief, een lokkende einder, die overigens steeds opschuift. De verbeeldingskracht speelt hierbij een belangrijke rol: mensen dromen van nieuwe mogelijkheden. Het Jenaplan-concept belichaamt zo’n perspectief – ‘soll es unter Menschen anders werden ……’ (Petersen), zie ook de basisprincipes Jenaplan; ieder vult dat verlangen naar heelheid, verbondenheid, rechtvaardigheid en vrede weer op een persoonlijke wijze in. Maar de onrust naar levensvervulling blijft. De Zelf Konfrontatie Methode kan helpen om zicht te krijgen op de grondmotieven in ons beleven, in onze levensreis.[5] Er zijn ook beelden van scholen, die inspiratiebron kunnen zijn – echte scholen en personen uit die scholen, inspirerende verhalen – beelden – beschouwingen uit de Jenaplantraditie, een ideaaltypisch beschreven school – De Rozentuin [6]– waaraan getoond wordt dat het kan. Niet om dat alles te imiteren of als een dogma aan te nemen, maar om je erdoor te laten inspireren. Er is een bepaald richtingsbesef en een drijfkracht om op weg te gaan. b. Afscheid nemen, terugverlangen, teleurstelling, weemoed Reizen betekent ook afscheid nemen en dingen achterlaten die je vertrouwd zijn en waaraan je gehecht bent en dat is vaak moeilijk (‘partir c’est mourir un peu’). Veranderen en groeien doet pijn. En de reis zelf zal vaak gepaard gaan met tegenslagen en onzekerheid, wat betekent dat men, ver nog van het beloofde land, terug verlangt naar de vleespotten van het slavenhuis Egypte. Wat je had en hebt, dat weet je, wat er zal komen is nog onzeker. Die onzekerheid geldt in bijzonder voor onderwijs, zeker in onze tijd. Lerarenopleiding betekent ook het voorbereiden op en leren omgaan met onzekerheid. Verschillende auteurs hebben erop gewezen dat de enige zekerheid over het onderwijs is, dat het onzeker is en zal blijven (hierover ook Werkpapier Scholing Jenaplan nr. 21, in voorbereiding). Het is een avontuur, samen met kinderen, collega’s en ouders en dat geldt zeker voor Jenaplanonderwijs. Het geeft openheid en vrijheid, maar kan ook gevoelens van angst oproepen en de behoefte aan vastigheden. Het herkennen en erkennen van deze onzekerheid en de daarmee verbonden emoties en het kunnen uiten en delen daarvan is essentieel – om te beginnen binnen de opleiding. En er is niets tegen het tijdelijk kunnen terugvallen op hulpstructuren, die meer overzicht en zekerheid bieden, als tussenfase. c. Verhalen Verhalen en de metafoor van de reis zijn nauw met elkaar verbonden. Allereerst op het niveau van de metafoor zelf, want ook worden mensen zelf ook als verhaal beschouwd – een geleefd verhaal, dat je zelf vertelt en ‘schrijft’ en daarin steeds ook opnieuw interpreteert, vanuit een nieuwverworven perspectief in je leven. In die zin zijn beide metaforen voor een mensenleven vrijwel identiek. Het verhaal dat je bent wordt ook expliciet gemaakt in verhalen die je vertelt – over ervaringen en ontmoetingen ‘onderweg’. Dat geldt voor de kinderen en hun verhaal dat ter sprake komt in de opleiding – bijvoorbeeld in de kinderbiografie die studenten maken, in het samen met kinderen exploreren van het ervaringsgebied Mijn leven en andere ervaringsgebieden van WO, in het vertellen en lezen van verhalen binnen PABO en basisschool en in het zelf en met kinderen schrijven van verhalen, waaronder het (reis-)dagboek. Ook vindt een nadere verkenning van de reis-metafoor plaats door middel van het lezen en bespreken (leeskring) van reisverhalen, die licht kunnen werpen op de betekenis van reizen voor de groei van mensen (zie bovenstaande kwaliteitscriteria), inclusief reisverhalen uit niet-westerse culturen. We gaan ook op zoek naar verhalen die het levensverhaal als reis thematiseren, waaronder zeer verschillende voorbeelden als ‘Parcival’, ‘Een christenreis naar de eeuwigheid’ van John Bunyan en ‘Zwervend op de weg naar levensgeluk’ van Lord Baden Powell. We kunnen ons over dergelijke invullingen van de reismetafoor verbazen en sommige ervan zullen ons wellicht aanspreken. Ook visuele bronnen – foto’s bijvoorbeeld – die een verhaal presenteren en oproepen zijn in dit verband belangrijk, waaronder ook autobiografisch materiaal van studenten, docenten en basisschoolkinderen. d. Reflectie en documentatie Verhalen zijn ook een vorm van reflectie en documentatie. Leraren reflecteren in de eerste plaats op hun ervaringen door middel van het uitwisselen van verhalen. (zie Werkpapier Scholing Jenaplanonderwijs nr. 13: in voorber.). Dat kan verder uitgewerkt en verdiept worden in vormen als intervisie en incidentmethode. Het schrijven van een dagboek en het vastleggen door middel van foto’s en videobeelden kunnen daarbij ondersteunen. Documentatie van de eigen ontwikkeling en groei wordt vastgelegd in een persoonlijk portfolio, die zo een samenvatting vormt van het reisverhaal. Dat geldt voor zowel studenten, leraren en kinderen in de basisschool. Er moet tegen gewaakt worden dat manieren van reflectie door studenten beleefd worden als overbodig en als doel in zichzelf. Het gevaar bestaat dat reflectie zich vrijwel alleen richt op de technische kant van het onderwijzen, terwijl bij reflectie binnen een Jenaplan-opleiding recht gedaan moet worden aan alle dimensies van het leraarsberoep (ook emotioneel, moreel en politiek) en aan beide hersenhelften (zie hierover Werkpapier Opleiding Jenaplan nr. 9, in voorber. ). ‘Modellitis’ – het star omgaan met een model – is de dood in de pot. e. Een goede lichamelijke en geestelijke conditie Dit is van groot belang voor de reis. In het boekje ‘Het herstel van het gewone leven’ van pedagoog Wim ter Horst komt een vragenlijst voor, waarvan een van de eerste vragen luidt: ‘Is de opvoeder uitgeslapen?’ Zorg voor de eigen lichamelijke en geestelijke conditie – voorzover je dat in eigen hand hebt – is essentieel, in de opleidingsfase en later. Dat betekent ook het weten hebben van en trekken van grenzen – niet alles kan en helemaal niet allemaal tegelijkertijd. Het op een gezonde wijze omgaan met jezelf en je omgeving is een belangrijk(e) voorwaarde en leerdoel ineen. Een goed ritme van inspanning en ontspanning is niet alleen goed voor kinderen, maar ook voor lerarenin-opleiding. Het daadwerkelijk wandelen – alleen en samen, kan hiervan een uitdrukking zijn. f. Oriëntatiemiddelen: Hulpmiddelen bij het zoeken van de weg Bij alle onzekerheid over wat ons te wachten staat, staan we toch niet met lege handen. Er zijn middelen die ons helpen de weg te vinden. Allereerst verhalen en andere materialen uit de Jenaplantraditie, die ons richtinggevoel kunnen scherpen en ons ervoor kunnen behoeden met alle winden mee te waaien en de laatste modes te volgen. Belangrijk zijn ook de Basisprincipes Jenaplan, het belangrijkste kompas en middel om ontwikkelingen te toetsen en nieuwe wegen te zoeken. Ook de kwaliteitscriteria voor Jenaplan-basisonderwijs (hierboven al genoemd), het actuele basisschoolconcept en De Rozentuin – beeld van een Jenaplanschool zoals die kan zijn – vormen zulke oriëntatiemiddelen en bieden een kaart van het gebied dat we zullen doorkruisen. Kaarten van een dynamisch gebied zijn al verouderd op het moment dat ze uitkomen en dat geldt ook voor genoemde middelen. Maar ze bieden wel oriëntatie. Dat geldt ook voor beproefde leer-leefvormen uit het Jenaplan, die steun en oriëntatie bieden. Heel belangrijk is het verwerven van een taal om over onderwijs te spreken. De taal die we gebruiken vormt ons denken, voelen, waarderen en handelen. Kritische reflectie op de taal die we gebruiken als we het over onderwijs en kinderen hebben en die we tegenover kinderen gebruiken is daarom nodig. Welke beelden van kinderen, mensen in het algemeen, van de samenleving, van opvoeding en onderwijs zijn daarin ‘verpakt’? Verder is het belangrijk dat er verschillende soorten talen gehanteerd kunnen worden, zowel actief als receptief, met name muzisch-esthetische talen zoals de taal van beelden (tekenen, schilderen, avmedia), lichaamstaal en drama (mimiek, iets uitspelen), muziek en dans, poëzie, verhalend proza, de taal van symbolen – rituelen – tekens, de taal van de stilte. Daarin leren we de kinderen, de werkelijkheid om ons heen en onszelf weer op andere manieren kennen. g. Bagage (1) – Houdingen, c.q. waarden Onder wat je verder moet ‘meekrijgen’ aan bagage op de verdere reis nemen houdingen, c.q. waarden een belangrijke plaats in. Daartoe horen onder andere: -een onderzoekende geest ten opzichte van de eigen praktijk; -de bereidheid en potentie tot reflectie op de eigen emoties betreffende de praktijk; -een overtuiging en die willen verdedigen, gepaard aan luisterbereidheid; -de bereidheid verantwoordelijkheden te dragen op het niveau van de school; solidariteit met collega’s; -voldoende zelfbewustzijn om je kwetsbaar te kunnen en willen opstellen, bijvoorbeeld in het delen van ervaringen in het team, openheid voor kritiek; -je ‘advocaat’ van de aan jouw zorg toevertrouwde kinderen weten; --doelgerichtheid, discipline en flexibiliteit, ontvankelijkheid, openheid voor het onverwachte, creativiteit, aandacht, nieuwsgierigheid en verwondering als belangrijke houdingen, die je nodig hebt en die je ontwikkelt. In dit alles ben je ook voorbeeld voor de kinderen in de manier waarop je leert en met vragen omgaat. Deze zaken zullen reeds tijdens de opleiding volop aandacht moeten krijgen, in het voorbeeld van de PABO-docenten, in de omgang met elkaar, het intensief leren van elkaar, in het omgaan met de praktijk in de school, etc. Mentoren dienen zoveel mogelijk ook geschoold te worden voor deze manier van leren. h. Bagage (2): Vragen, kennis en vaardigheden Uiteraard moet je beschikken over kennis en vaardigheden om een stamgroep te kunnen leiden en op schoolniveau je partij te kunnen meeblazen, maar belangrijker nog zijn vragen die je meeneemt en waarop je antwoorden zoekt. Het gaat om vragen die een leraarsleven lang meegaan en dus steeds terugkomen, zoals onderstaande. Vragen op de levensreis Op de levensreis en in het bijzonder in het traject dat de Jenaplan-opleiding beslaat, worden we steeds vergezeld door vragen, zoals: -wie ben ik? -waar kom ik vandaan? -wat wil ik met mijn leven? -voor wie ben ik belangrijk? -wie zijn voor mij belangrijk? -hoe zie ik mens-zijn? -hoe kijk ik naar kinderen en heeft dat ook te maken met mijn eigen ervaringen als kind? -hoe sta ik in de school? -wat draagt de school bij aan de ontwikkeling van kinderen? -wat zal de school moeten bijdragen aan de ontwikkeling van deze kinderen? -hoe zien anderen mij (imago)? en hoe zie ik mijzelf (zelfbeeld)? -hoe sta ik tegenover Jenaplan? -wat betekenen ‘leren’ en ‘ontwikkeling’ voor mij? -wat is mijn plaats in de maatschappij en welke keuzes maak ik m.b.t. mijn plek in de maatschappij? -hoe ga ik om met macht en onmacht? -wat zijn voor mij inspiratiebronnen (zingeving)? -wat drijft en bezielt mij? -wat hoop ik? -wat vrees ik? -hoe ga ik om met tragische situaties, met schuldgevoelens en andere ervaringen van het menselijk tekort en machteloosheid? (zie Werkpapier Scholing Jenaplanonderwijs nr. 17) -welke ontmoetingen hebben mij beslissend beïnvloed? -wie waren en zijn mijn leermeersters/leermeesteressen en wat heb ik daarvan geleerd? -wat voor leerling was en ben ik? i. Reisgenoten In het voorgaande zijn al reisgenoten genoemd: mede-studenten, docenten, mentoren, mensen die specifiek opgezocht worden om daarvan te leren. De studenten en leraren zijn ook reisgenoten van de kinderen en omgekeerd. We lopen een korter of langer stuk van onze reis met elkaar op. Soms loop je ook een poosje alleen en ook dat is goed. Wie alleen-zijn kent en zelfs weet wat eenzaamheid is kan dikwijls een beter lid van een gemeenschap zijn dan degene die nooit alleen kan zijn en afhankelijk is van anderen. Reisgenoten zijn niet alleen ‘mensen zoals ik/wij’, maar ook en juist ‘anderen’. Er is een opvatting dat je overal weer in anderen je eigen ‘schaduw’ zult tegenkomen, die datgene in jezelf vertegenwoordigt waaraan je een hekel hebt, je eigen ‘valkuil .[7] Met zulke mensen moeten we dus ook leren omgaan. Ware gemeenschap heeft niets van doen met klefheid, maar cultiveert verschillen en kent ook tegenstellingen en conflicten. De cultuur van de groep, het leren samen-werken en voor elkaar zorgen, vragen om gerichte aandacht gedurende de opleiding en om continuïteit en overzichtelijkheid (langere tijd in kleinere, zelforganiserende groepen samenwerken, spreken, spelen en vieren). Zie ook noot 2 van dit stuk. j. De tijd Elke reis kent per definitie een tijdsdimensie en zeker de levensreis. Het nadenken over onze levenstijd, over continuïteiten en breuken, over eindigheid, hoort erbij, naast het rationeel omgaan met de tijd (tijdmanagement). Het reflecteren over de eigen tijdsbeleving en het omgaan met de tijd wordt verbonden met de langlopende leerlijn Tijd binnen het leerplan voor wereldoriëntatie en dus met inhoud en didactiek van het basisonderwijs. Dat omvat onder andere het leven met de seizoenen en andere vormen van cyclische tijd, het vieren van feesten, het ritmisch vormgeven van de tijd, het ontwikkelen van tijdsbesef- en begrip-, het ontwikkelen van een historisch besef, het kunnen plannen, het kritisch nadenken over het tijdsregime in de samenleving, in de school en in het eigen leven. k. Landschappen en plekken Hier moeten we denken aan de fysieke ruimte, de landschappen en ruimte waar we doorheen trekken en die we bewonen en waarin we werken, maar ook aan mentale – voorgestelde, beleefde en gedroomde – ruimten. Andy Hargreaves spreekt over ‘emotionele geografieën van het onderwijzen’(zie Werkpapier Scholing Jenaplan nr. 25, in voorber.) en anderen over de landschappen van de beroepskennis van leraren – ‘Teachers’ Professional Knowledge Landscapes’ [8], met plekken waar zij zich veilig voelen en plekken waar zij zich bekeken en beoordeeld weten. Dat leidt tot heel verschillende soorten verhalen die zij vertellen – de ‘heilige verhalen’ (die weerspiegelen hoe je hoort te denken, bijvoorbeeld het Jenaplanverhaal[9]), verhalen in en over de praktijk tussen collega’s die elkaar niet beoordelen (vaak concurrerend met de ‘heilige verhalen’), en die in open conflict kunnen komen met het ‘heilige verhaal’, waarbij leraren soms ook schijnverhalen vertellen, die beleidsmensen, etc. graag willen horen, hun ervaringen anders/‘mooier’ maken dan zij zelf beleven. Deze onderscheidingen zijn uiterst relevant voor de opleiding en nascholing! Ze beschrijven mogelijkheden en grenzen van de groei van mensen in hun vak – eerlijk kunnen zijn tegenover jezelf en veilige plekken hebben om dat met anderen te kunnen delen zijn onmisbare voorwaarden voor groei. Soms betreden we ‘terra incognita’ en kunnen we niet of nauwelijks terugvallen op vertrouwde oriëntatiepunten. Van tijd tot tijd zijn er ook uitkijkpunten, waar je een afgelegd traject kunt overzien en daarop reflecteren. De afgelegde (leer-)weg kan ook in kaart gebracht worden – ‘ik heb geleerd dat ……’ , ‘ik heb geleerd dat ik ……’ en ‘ik heb geleerd dat ik niet ……’. Als we bij de fysieke ruimte blijven, gaat het om de volgende vragen: Waar voelen we ons thuis en waarom? Hoe kunnen we onze ruimte inrichten? Hoe kunnen we de ruimtes die we ervaren leren ‘lezen’ op hun geschiedenis (natuurlijk en cultureel?). Hoe kunnen we leerlandschappen inrichten in en om het gebouw van PABO en basisschool? Waar valt er allemaal nog meer te leren? Excursies nemen hier een belangrijke plaats in. Hier komen het biografische en het antropologische binnen de opleiding en leerstofinhouden en didactiek van de basisschoolpraktijk samen. Een buitenland-stage of stage in een grotestadsschool (als je niet in de Randstad woont) of omgekeerd leveren indringende ruimtelijke en sociale ervaringen op. Het is belangrijk attent te zijn op de waarschijnlijk groeiende internationalisering van de Jenaplan-scholing, die nieuwe mogelijkheden opent. [10] l. Communicatiemiddelen In een tijd van satelieten en computers komen andere communicatiemiddelen dan gesprek, nonverbale communicatievormen en dergelijke vormen van face to face – communicatie nadrukkelijk in beeld. We kunnen bijvoorbeeld ‘real time’-contacten hebben met iemand die in Australië een fietstocht maakt, en ook binnen de reis die de persoonlijk- professionele ontwikkeling van (a.s.) leraren in Jenaplanscholen is zullen de nieuwe media een eigen en specifieke plek krijgen, in aanvulling op de lijfelijke ontmoeting. Discussies kunnen voorbereid worden door discussiegroepen op het internet, je kunt zo ook met je dagboekmaatje tot uitwisseling komen, etc. Ook docenten zullen mede via de media van elkaar leren.[11] m. Pleisterplaatsen Van tijd tot tijd wordt er gerust, wordt er – al of niet samen met reisgenoten uit de opleiding – gevierd, wordt ervaren dat je ook van ophouden moet weten. Dit is ook een aspect van het omgaan met tijd en ruimte en is dan ook voorwerp van studie en reflectie. Ook het deelnemen aan landelijke NJPV-conferenties kan zo’n pleisterplaats zijn. n. Ontmoetingen Ontmoetingen kunnen ‘toevallig’ zijn, dat wil zeggen niet gepland. Dergelijke ontmoetingen zijn soms de belangrijkste, meest verrassende. Ze zijn vaak ook gepland, op grond van individuele keuzes en/of vooraf gepland als programma-onderdeel voor elke student. Authentieke ontmoetingen onderweg zijn meestal de belangrijkste leermomenten, ook en vooral met mensen die ‘anders’ zijn. o. De grenzen van de metafoor? Reizen, op weg gaan, is van alle tijden. Het is een beeld van ontwikkeling en groei, van bevrijdingsprocessen en leren. In een cultuur als onze moderne westerse cultuur is het fysieke reizen heel nadrukkelijk aanwezig, vanwege de technische mogelijkheden en de welvaart van de meeste van ons. Bij ons neemt het vaak excessieve vormen aan, waarbij kanttekeningen te plaatsen zijn, onder andere vanuit milieu-overwegingen.[12] De reis als metafoor is soms ook verbonden met een naïef westers vooruitgangsgeloof, zoals dat bijvoorbeeld tot uiting komt in een bekend historisch werk met de titel ‘De pelgrimstocht der mensheid’. Na de gewelddadige 20e eeuw zijn we daar voorzichtiger in geworden (al hoeft dat nog niet tot cultuurpessimisme en cynisme te leiden). Er zijn mensen bekend die nauwelijks fysiek reisden, maar via andere middelen een heel heldere visie op het wereldgebeuren hadden en hebben.[13] Bovendien is er door al dat gereis ook sprake van een ‘verlies van plaats’, van een specifieke kennis van en verbondenheid met plekken, waarbij de werkelijkheid vervluchtigt.[14] ‘Overal thuis en steeds ontheemder’, zo drukte de dichteres Ellen Warmond dat uit. Omgekeerd worden we ons door confrontatie met het ‘andere’ en ‘vreemde’ juist bewust van het ‘eigene’. We moeten ook leren om de aarde te bewonen. ‘We shall not cease from exploration and the end of all our exploring shall be: to arrive where we started, and see the place for the first time’ T.S. Elliott [1] Fraaie, fenomenologisch getinte beschouwingen over ‘reizen’ zijn: Plokker, J.H. (1966), Reizen, in: Wending, jrg. 21, nr. 7 (sept.), p. 345, e.v.; Lemaire, T. (1970), Filosofie van het landschap, Bilthoven: Ambo, hfst. II.2 (p. 98, e.v.); Lemaire, T. (1988), Binnenwegen. Essays en excursies, Ambo: Baarn. Met name hoofdstuk 6: Waartoe op reis? [2] Zie hiervoor: Both, K. (1997), Jenaplan op weg naar de 21e eeuw. Een cincept voor Jenaplan-basisonderwijs, Amersfoort: CPS, hoofdstuk 4 [3] Het gaat hier uiteraard over scholen en niet over gezinnen, maar het is toch zeer instructief dat de oorspronkelijke betekenis van ‘gezin’ betekent ‘reisgenoten’. Dat geldt zeker voor een school die met ‘gezinsgroepen’ werkt! [4] Deze uitdrukking komt uit het geestelijk dagboek van Hammarskjöld, dat na zijn dood werd gevonden en dat in het Nederlands werd vertaald onder de titel ‘Merkstenen’ (Gottmer, Haarlem). Zie hierover ook: Beumer, J. (1998), De langste reis is de reis naar binnen, Baarn: Ten Have. [5] Een heldere inleiding in de ZKM is: Hermans, H.J.M./E. Hermans-Jansen (1999), Het verdeelde gemoed. Over de grondmotieven in ons dagelijks leven, Baarn: Nelissen [6] Both, K./J. Meijer/H. Veneman (1999), De Rozentuin. Een beeld van een Jenaplanschool, Schagen: Nederlandse Jenaplanvereniging. [7] Zie hierover: Parker, J. Palmer (1990), The Company of Strangers, San Francisco: Jossey Bass; kort hierover: Palmer, Spiritualiteit en sociale verandering, vertaald door Kees Both, behorend tot de materialen voor opleiding en nascholing. Uitvoeriger: Palmer, P.J. (2000), Let your life speak, San Francisco: Jossey Bass – samengevat in Werkpapier Scholing Jenaplan nr. 24 [8] Clandinin, D.J./Conelly, F.M. (1995), Teachers’ Professional Knowledge Landscapes’, New York/London: Teachers College Press [9] Een concept als Jenaplan kan ook zo gehanteerd worden dat er ‘conceptdwang’ ontstaat, waarbij mensen elkaar de ‘Jenaplan-maat’ nemen. Dat moet tot elke prijs voorkomen worden – het is dodelijk voor de ontwikkeling van mensen (reflectie wordt geblokkeerd) en van de school. [10] Hier kunnen de artikelen over ‘internationaal leren’ ondertsteunend zijn, geschreven door Kees Both en verschenen in Mensen-kinderen van jan., maart en mei 1994 [11] Zie als voorbeeld: Lomax, P., e.a. (1999), Knowing Ourselve as Teacher Educators: joint self-study through electronic mail, in: Educational Action Reseach, Vol. 7, nr. 2, p. 235-257 [12] Reijnders, L. (2000), Reislust – Op naar het paradijs en andere bestemmingen, Amsterdam: Van Gennep [13] Dit is bijvoorbeeld het geval bij Thomas Merton, trappisten-monnik, die na zijn intrede zijn abdij in de USA nauwelijks verliet, maar zeer goed op de hoogte was van wat er speelde en een grote invloed had op talloze mensen. Bij hem speelde de metafoor van de levensreis nadrukkelijk een rol, zie zijn geschriften. Over Merton en de opvoeding: Del Prete, Th. (1990), Thomas Merton and the Education of the Whole Person, Birmingham (Al.): Religious Education Press [14] Zie hierover verschillende hoofdstukken in: Both, K. (red.) (1992), Ruimte en Jenaplanschool, Amersfoort: CPS, met name in rubriek F