WOORDENLIJST Abalone: zeeoor Abdomen: abdomen, achterlijf Aboral: van de mond weg Acorn barnacle: geen Nederlandse naam, (acorn=eikel) Acorn worm: eikelworm Acron: acron Actin: actine Actin: actine Action potential: actiepotentiaal Adductor muscle: sluitspier (bij bivalven) Adipose tissue: vetweefsel, (adipeus weefsel) Adrenal medulla: bijniermerg Adrenal medulla: bijnierschors Adrenale medulla: merg (binnenste) van de bijnier Afflicted (male/female): zieke Agnathan: agnaath, kaakloze Albuminous material: eiwit (hier van een ei) Albuminous material: eiwit (van een ei) Alimentary canal: spijsverteringskanaal Alkila: alula; "vleugeltje" Allantois: allantois Allel (pl. alleles): allel (mv. Allelen) Allometric: allometrisch All-or-none phenomenon: alles of niets regel Alpha helix: alfa helix Alveolar duct: alveolaire gang Alveolar sac: alveolaire zak Alveolus: alveolus (mv. Alveoli), longblaasje Ambulacral groove: ambulacrale groef Ambulacral ridge: ambulacrale kam amino acid: aminozuur Ammonite: ammoniet Amnion: amnion Amniote: amnioot Amoeboid flow: amoeboïdale uitvloei Amphioxus: lancetvisje Amphipod: amfipood, vlokreeft (zoals de strandvlooien of strandspringers aan onze kust) Ampulla: ampulle, voetblaasje, ambulacraal blaasje Ancestral: ancestraal, voorouderlijk Ancestral: ancestraal, voorouderlijk Ancestral: voorouderlijk Anemia: anemie, bloedarmoede Animal kingdom: dierenrijk Animal pole: animale pool Annelid: annelide, gelede worm (cfr. pag. 693) Annelid: ringworm Ant: mier Antagonistic: antagonistisch ("tegenspelers") 1 Anterior, posterior lobe: voorste, achterste lob Anterior: anterior (vooraanzicht) Anthozoa: bloemdieren Antibody: antilichaam, antibody Antigen: antigen Ape: aap (zonder staart) Apex: apex, top Aphid: bladluis Apnea: apnea, tijdelijke stilstand van de ademhaling Appendage: aanhangsel Appendage: aanhangsel Appendage: aanhangsel (hier: poten of extremiteiten) Arachnid: arachnide, spinachtige Archenteron: archenteron, oerdarm Archinephric duct: (urine-)leider van de oernier Armadillo: gordeldier Arteriole: arteriool, slagadertje Artery: slagader, arterie Arthropod: arthropode, geleedpotige (cfr. pag. 715) Articular process: zijdelings uitsteeksel van een wervel dat articuleert met de aanpalende wervel (processus articularis) Articulating surface: gewrichtsoppervlak Aschelminths: Aschelminthes, ("ronde wormen") Ascidian: zakpijp, (een tunicaat) Asconoid form: asconvorm Asteroid: zeester Atoll: atol Atrium: atrium (boezem van hart) Atrophy: atrofiëren, verschrompelen, teloorgaan Auditory ossicle: gehoorbeentje Auditory tube: gehoorgang Auricle: aurikel, (hart-) boezem Autophagic vacuole: autofage vacuole (zelfmoordzakje) Autotrophs: autotrofen Axis: (lichaams-) as Axis: (lichaams-) as Axon knobs: axiale knoppen Axon: axon Backbone: ruggegraat Backcross: terugkruising Bailer: 'scheplepel' Banding: het ringen (van vogels) Barnacle: zeepok Barnacle: zeepok Barnacle: zeepok (cfr. pag.741) Barrier reef: barrièrerif Basal lamina: basaal membraan Basal metabolic rate: basaalmetabolisme Basal wall: basale wand, bodemplaat Basement membrane: basaalmembraan 2 Basket star: slangster Bat: vleermuis Bat: vleermuis Beach fleas: strandvlooien (amfipoden) Bedbug: bedwants Benthic: bentisch; behorend tot bentos; bentos=leven op bodem van aquatische ecosystemen Beta-pleated sheed: beta vouwblad Bilateral: bilateraal; tweezijdig symmetrisch Bile duct: galleider Bile ducts: galwegen Binary fission: celdeling Biramous: biraam, tweedelig, gespleten Bivalve: bivalv, tweekleppige (schelp bestaat uit twee kleppen),plaatkieuwige, mosselachtige Black-backed gull: mantelmeeuw Bladder worm: blaasworm Bladder: (urine-) blaas Blastocoel: blastocoel Blastomere: blastomeer Blastopore: blastoporus Blastula: blastula Blood fluke: bloedbot (cfr. pag.632) Blood fluke: bloedbot (Schistosoma) Blood vascular system: bloedvatenstelsel Blood vessel: bloedvat Blue crab: zwemkrab Blue-green algae: cyanobacteriën (zie daar; blauwwieren) Body cavity: lichaamsholte Body wall: lichaamswand Bone: been Brain case: hersendoos, cranium Branchial arch: kieuwboog Branchial muscles: branchiale- of kieuwspieren Brine shrimp: pekelkreeftje, Artemia (gekend bij aquariumliefhebbers) Brittle star: brokkelster Brittle star: slangster (cfr. pag. 783, Ophiuridae) Bronchiole: bronchiool, luchtpijptakje Bronchus: luchtpijptak, bronchus Bryozoan: bryozoo, mosdiertje Bryozoans: bryozoën, mosdiertjes Bubonic plague: pest Buccal cavity: mondholte Buccal epithelium: mondepitheel Buccopharyngeal cavity: mond-keelholte Bud: knop (-vorming) Budding: knopvorming Bug: wants Burrow: (gegraven) gang (in het slib) Byssal secretion: byssus secreet, byssusdraden, baard van een mossel. Caeca: caeca (enk. Caecum),blindzakken Caecilian: wormsalamander 3 Canaliculus: canaliculus, kanaaltje Canine: hoektand Capillary bed: capillair bed Capillary: (bloed-) capillair Carapace: carapax, schild Carbohydrates: koolhydraten, koolwaterstoffen Cardiac muscle: hartspier Cardiac stomach: cardiale maag, ("maag"maag, niet gebruikte term, maag in enge betekenis) Cardinal vein: cardinale ader Carotene: caroteen Carpal bones: handwortelbeentjes, carpalia Cartilage: kraakbeen Cartileginous: kraakbenig Cassowary: kasuaris Castings: fecale propjes Caterpillar: rups Cave fish: grotvis Ceca (enk. cecum): blindzak Ceidoic egg: "gesloten ei", (zelden gebruikte term) Cellbody: cellichaam Centipede: duizendpoot Centrolecithal: centrolecithaal, (ei met dooier centraal) Centromere: centromeer Cephalisation: cefalisatie (kopvorming) Cephalochordate: cefalochordaat Cephalopod: cephalopode, inktvis, "koppotige" Cephalothorax: cephalothorax, kopborststuk Cerebellar hemisphere: cerebrale hemisfeer, hersenhemisfeer Cerebellum: cerebellum, kleine hersenen Cerebrospinal fluid: cerebrospinaal vocht Cerebrum: cerebrum, grote hersenen Chargas: chargas Chelicerate: cheliceraat ('chelicerendrager', niet gebruikte term) Cheliceres: cheliceren (haakvormige klauwen) Chelipeed: schaar Chinese liver fluke: Chinese leverbot Chiropterans: vleermuizen, chiropteren Chitin: chitine Chiton: chiton, keverslak Chloragogen cell: chloragogeencel Chloroplast: chloroplast, bladgroenkorrel Chondrichthyes: Chondrichthyes, (kraakbeenvissen) Chondrocyte: chondrocyt, kraakbeencel Chordate: chordaat, chordadier Chorion: chorion Chromatin: chromatine Chromatophore: chromatofoor (pigmentdragende cel) Chromosome components: homologe chromosomen Cilia: cilia (enk. cilium), ciliën, trilharen Ciliary locomotion: trilhaarbeweging 4 Ciliated channel: ciliair kanaal Circular muscles: circulaire spieren Cirrus: cirrus Cladistics: cladistiek (consequente fylogenetische systematiek) Cladogram: cladogram Clam: strandgaper, (bivalv, strandschelpje) Clam: strandschelpje (hier venusschelp of strandgaper) Clasper: clasper, grijporgaan Class: klasse, classis Cleavage: klieving, deling Cloaca: cloaca Clown fish: Clownvis, anemoonvis Cnidarians: neteldieren, cnidariën (cfr. pag. 595) Cnidocyte: cnidocyt, netelcel Coat protein: manteleiwit Coccidian: coccidium (mv.: -a) Cochlea: slakkenhuis, cochlea Cockle: kokkel Codfish: kabeljauw Coelom: coeloom, secundaire lichaamsholte Coelomate: coelomaat, (coeloomvorm) Coelomic cavity: coeloomholte Coenzyme: co-enzym Coenzyme: co-enzym Cofactor: co-factor Collagen: collageen (-bindweefsel) Collar cell: kraagcel, choanocyte Collar: kraag Collembolans: collembolen, springstaarten, (primitieve, vleugelloze insecten) Colon: colon, dikke darm Columella: columella Column of bone: beenbalkje Columnar epithelium: cilindrisch epitheel Commensal: commensaal; samenleven van twee soorten zonder wederzijds voor- of nadeel Commensalism: commensalisme Commissure: dwarsverbinding, commissuur (van zenuwstreng) Compact bone: compact been Compound eye: facetoog Concha: (neus-)schelp Cone: kegeltjescel in het oog Conjugation: conjugatie, (versmelting) Connective tissue: bindweefsel Contractile vacuole: contractiele vacuole Contromere: centromeer Copepod: copepode, éénoogkreeftje Coprolite: coproliet (gefossiliseerde (versteende) uitwerpselen) Cornea: cornea, hoornvlies Cowpox: koepokken Cowry: poseleinslak, (Cypraea) 5 Cranium: cranium, hersendoos, schedel Crayfish: rivierkreeft Cretaceous: Krijt Cricket: krekel Crinoid: zeelelie Crista: crista, kam Crop: krop (bij vogels) Crossopterygian: crossopterygiër, kwastvinnige Crustacean: crustacee, schaaldier (zoals kreeften en krabben) Cuboidal epithelium: kubisch epitheel Cutaneous gland: huidklier Cuticle: cuticula Cuticular covering: cuticulaire bedekking, cuticula Cuttlefish: zeekat, inktvis Cyanobacteria: cyanobacteriën (ook wel, ten onrechte, blauwwieren genoemd) Cytoplasmic organelles: cytoplasmatische organellen Cytoplasmic process: cytoplasmatisch uitsteeksel Cytostome: cytostoom (celmond) Delivery: bevalling Deltoid: deltavormig, (in de vorm van de Griekse hoofdletter delta, ) Dendrite: dendriet Dense connective tissue: dens bindweefsel Dentary bone: kaakbeen (os dentale, mandibula) Dentine: dentine, ("tandstof") Deposit feeders: detrituseters Dermal bone: dekbeen Dermal roof: (dak van het os dermale) Dermis: dermis, (lederhuid) Deuterostome: deuterostoom Devonian: Devoon Diaphragm: middenrif, diafragma Diatom: diatomee, kiezelwier Diencephalon: middenhersenen, diëncefalon Digestive diverticulum: divertikel van het spijsverteringskanaal, blindzak v. h. spijsvertk. Digestive enzyme: spijsverteringsenzym Digestive gland: spijsverteringsklier Digitigrade: teenganger Dimorphic: dimorf Dinoflagellate: dinoflagellaat (cfr. pag. 564) Dioecious: tweehuizig, gescheiden geslacht Diploblastic: diploblast Diplurans: dipluren, (primitieve, vleugelloze insecten) Disc: (tussenwervel-) schijf Distal: distaal, veraf, naar het uiteinde toe Dormancy: (winter)slaap Dorsal, ventral root: dorsale, ventrale wortel Dorsal: dorsaal (rugzijde) Dragon fly: libel Dragon: varaan, (in dit hoofdstuk uiteraard) Drone: dar (mannelijke bij) 6 Duck: eend Earthworm: regenworm Ecdysis: ecdysis, vervelling Echidna: mierenegel Echinoderm: echinoderm, stekelhuidige (cfr. pag. 777) Echinoid: zeeëgel Ectothermic: ectotherm, ("koudbloedig" is een foutieve benaming) Effector: effector (-orgaan) Elastic: elastisch (-bindweefsel) Elastin: elastine Elephantiasis: elefantiasis (cfr. fig. 28.13) Emu: emu Enamel: email Encysted: geëncysteerd, ingekapseld Endocrine gland: endocriene klier, hormoonklier Endocrine: endocrien, hormonaal Endostyle: endostyl Endothelium: endotheel, vaatwand Endotherm: endotherm, ("warmbloedig" is een foutieve benaming) Enterocoel: enterocoel Enteron: enteron, darm Enzyme-mediated step: enzymatisch gereguleerde stap (in een reactieketen) Eocrinoid: eocrinoïde, crinoïde = zeelelies en vedersterren (cfr. pag. 790) Epidermis: epidermis, epiderm (opperhuid) Epiglottis: huig, epiglottis Epiphysis: epifyse Epithelial cell: epitheel cel Epithelium: epitheel Erythrocyte: erythrocyt, rode bloedcel Esophagus: oesofagus, slokdarm Eukaryote: eukaryoot Euryhaline: euryhalien Eustachian tube: buis van Eustachius Eutely: eutelie, ( constant aantal cellen) Evaginate: evagineren, uitpuilen Eve: Eva Excretory tubule: excretiebuisje Excurrent canal: uitstroomkanaal Exhalant flow: uitstroom Exhalant: exhalerend, uitstroom Exocrine gland: exocriene klier Extension: strekken Extraembryonic membrane: vruchtvlies Exumbrella: exumbrella (umbrella="paraplu") Eye spot: oogvlek Facultative: facultatief Fairy shrimps: roeipootkreeftjes (leven in tijdelijke plassen, niet in België) Fat cell: vetcel Feather star: vederster Feedback system: terugkoppelingssysteem 7 Femur: dijbeen, femur Fenestration: venster Fiber: vezel Fibroblast: fibroblast Fibrous cartilage: vezelig kraakbeen Fibula: kuitbeen, fibula Fiddler crab: wenkkrab Filariasis: filariasis Fin ray: vinstraal Fin spine: vinstekel Finite: eindig Fission: (asexuele) deling Flagellum: flagel, zweephaar Flapping flight: met slaande vleugels vliegen Flatworm: platworm Flatworm: platworm (cfr. pag. 621) Flexion: buigen Fluke: bot Fold: plooi Follicle: follikel, zakje (hair follicle: haarwortel) Food groove: voedselgroeve Foramen magnum: achterhoofdsgat, (foramen magnum) Foregut: voordarm Fouling organisms: dieren die op substraten leven, zoals buizen,staketsels, scheepswanden. (geen Nederlandse term) Fringing reef: franjerif Frog: kikker Frontal: frontaal, kopkant Fulcrum: fulcrum Fungi: schimmels Funicular strand: funiculaire streng, ("kabelstreng", ongebruikte term) Gall: gal, (van galwesp) Gallbladder: galblaas Gamete: gameet, geslachscel Ganglion: ganglion, zenuwknoop Gastrodermis: gastrodermis (conform aan endodermis) Gastropod: gastropode, ("buikpotige"), slak Gastrovascular cavity: gastrovasculaire holte Gastrozooid: gastrozoïde (buikpoliep) Gastrula: gastrula Gastrulation: gastrulatie Gemmule: gemmula Generic name: geslachtsnaam Germ layer: kiemlaag Gestation period: dracht Ghostcrab: spookkrabbetje Gila monster: gila monster Gill pouch: kieuwkamer Gill: kieuw Gizzard: (spier-) maag 8 Gland cell: kliercel Gland: klier Glial cells: gliacellen Gluteal muscle: bilspier (musculus gluteus) Golden plover: goudpluvier Gonad: gonade, geslachtsklier Gonadotropic hormone: gonadotroop hormoon Gonoduct: gonoduct (afvoerkanaal of leider voor gonaden) Gonopore: gonoporus, geslachtsopening Gonozooid: gonozoïde ("gonadepoliep, reproductiepoliep") Goose, (mv. geese): gans Grasshopper: sprinkhaan Gray matter: grijze stof Green crab: strandkrab Ground substrate: matrix, intercellulaire stof Growth disc: groeischijf Grub: larve Guard hair: donshaar Guinea pig: guinees biggetje Gull: meeuw Gustatory receptor: smaakreceptor Gut cavity: darmholte Gut tube: darmkanaal Hagfish: prik, slijmprik Hatch: ontluiken Hatching: ontluiking (van juveniel uit ei) Haversian canal: kanaal van Havers Haversian system: systeem van Havers Hawk: valk Heart urchin: hartegel Hedgehog: egel Hemal sinus: hemale sinus, bloedsinus Heme: heem (-groep), een bouwsteen van hemoglobine Hemipteran bug: wants (hier bedoeld: bedwants) Hemophilia: hemofilie, bloederziekte Hepatic artery, -vein: leverslagader, -ader Hepatic portal vein: nierpoortader Hermaphroditic: hermafrodiet, (tweeslachtig) Hermit crab: heremietkreeft Heron: reiger Heterocercal: heterocercaal Heterodont: heterodont ('met heterogene tanden') Heterotrophs: heterotrofen Hibernation: overwintering, winterslaap Hindgut: achterdarm Hind-gut: einddarm Histone: histon (eiwit) Holoblastic: holoblast Holonephros: holonefros Holothuroid: zeekomkommer 9 Homeostasis: homeostasis Homocercal: homocercaal Homoiothermic: homoiotherm Homology: homologie Hoockworm: mijnworm Hormone-receptor complex: hormoon-receptor complex Horny scale: hoornige schub Horseshoe crab: degenkrab Host: gast (heer) Hovering flight: ter plaatse vliegen, in de lucht blijven hangen op één plaats Humerus: humerus, opperarmbeen Humming bird: kolibri Humoral response: humorale respons Hyaline cartilage: hyalien kraakbeen Hydra: hydra, (zoetwater-) poliep Hyoid arch: tongbeenboog, hyoidboog Hypoosmotic: hyposmotisch Hypothalamus: hypothalamus (onderdeel van de hersenen) Iguana: leguaan Ilium: heupbeen, heiligbeen, ilium Imaginal disc: imagoschijf Immune response: immuun respons Impulse (nerve-): (zenuw-) puls, impuls, prikkel Inbreeding: inteelt Incisor: snijtand Incurrent pore: instroomopening Induction: inductie Inhalant: inhalerend, instroom Innate: aangeboren, (momentaan) Insertion: insertie, aanhechting Inside out: binnenste buiten Instar: instar, ('stadium') Integument: integument Interalveolar septum: alveolair tussenschot, interalveolair septum Intermediate host: tussengastheer Interneuron: interneuron, schakelneuron Interstitial cell: interstitiële cel ("tussenstandige cel") Interstitial fauna: interstitiële fauna (de fauna tussen de bodempartikels) Interstitial fluid: interstitiële vloeistof, tussencellige vloeistof Intertentacular organ: intertentaculair orgaan Intertidal zone: getijdengebied Intestinal cavity: darmholte Intestinal sac: spijsverteringszak Intestine: (dunne) darm Invagination: instulping, invaginatie Irritability: prikkelbaarheid Isolecithal: isolecithaal Isometric: isometrisch Isopod: isopood, pissebed Isosmotic: isosmotisch 10 Jaw: kaak Jelly fish: kwal Joint: gewricht Jurassic: Jura Kala-azar: kala-azar, zwarte koorts, (tropische ziekte) Keeled: gekield, voorzien van een kam Keratin: keratine Kidney tubule: nierbuisje Kidney: nier Kinetochore: kinetochoor Kingdom: rijk Kiwi: kiwi Labial palp: labiale palp ("lipflap", geen bruikbare term) Lactate: lactaat (melkzuurderivaat) Lactic acid: melkzuur Lacuna: lacune Lagging strand: achterop lopende streng Lamella: (been-)lamel Lamellibranch: lamellibranch ("bladkieuwigen, geen bruikbare term) Lamprey: prik, lamprei Lancelet: lancetvisje Lantern: lantaarn (van Aristoteles); mondopening met tanden van een zeeëgel Larynx: larynx, strottenhoofd Lateral canal: lateraal kanaal Lateral line system: zijlijnsysteem Lateral line: zijlijn Lateral: lateraal (zijkant) Leading strand: vooroplopende streng Leaf hopper: cycade Leech: bloedzuiger Lemur: lemur, (halfaap) Lens placode: (oog-)lens placode Leuconoid form: leuconvorm Leukocyte: leukocyt, witte bloedcel Lice: luizen Lichen: korstmos Lifespan: levensduur Ligament: ligament, gewrichtsband Limbs: ledematen Limpet: Patella, Chinees hoedje, napjesslak, (zeeslak) Linoleic acid: linolzuur Lipids: lipiden, vetten Liposome: liposoom ("vetlichaampje") Lizard: hagedis Lobe fin: kwastvin Lobe-finned fish: kwastvinnige vis, vis met kwastvinnen Lobster: (grote) kreeft Locomotor organ: voortbewegingsorgaan Longitudinal muscles: longitudinale spieren Loop of Henle: lus van Henle (van de nier, cfr. Fig. 16.10, pag. 356) 11 Loose connective tissue: losmazig bindweefsel Lophophore: lofofoor Low aspect ratio: lengte/breedte verhouding van een vleugel; vleugelslankheid Lugworm: zeepier Lumbar rib: lenderib Lumen: lumen, holte Lymph: lymfe Machilids: machiliden, zilvervisjes, (primitieve, vleugelloze insecten) Macrophage: macrofaag Madreporite: madreporenplaat Maggot: made Malaria: malaria, moeraskoorts Malpighian tubule: buisje van Malpighi Mammary gland: melkklier Mandible: mandibel, ('bovenkaak') Mandibular arch: kaakboog Mantle: mantel Manubrium: manubrium Marrow: merg Marsupial mole: buidelmol Marsupial: buideldier Marsupium: marsupium, (broedbuidel) Matrix: matrix, intercellulaire stof Maxilla: maxilla, (onderkaak') Maxillipeds: maxillipeden, ('kaakpoten') Mayfly: ééndagsvlieg, haft Medulla: medulla, hersenstam, verlengde merg Medullary cavity: mergholte Medusa: meduse, kwal Meiose: meiose, reductiedeling Meroblastic: meroblast Mesenchyme: mesenchym Mesentery: mesenterium, tussenschot Mesentery: mesenteron Mesoderm: mesoderm Mesoglea: mesoglea Metabolic pathway: metabolische keten, reactieketen Metacarpal bones: middenhandbeentjes, metacarpalia Metamere: metameer, segment Metameric: gesegmenteerd, metameer Metamerism: metamerisatie, geleding Metanephridium: metanefridium Metatarsals: middenvoetbeentjes, metatarsalia Metazoan: meercellige; Metazoa (meercelligen) staan t.o.v. Protozoa (Eéncelligen). Micelle: micel Microtubule: microtubulus ("microbuisjes") Microvilli: microvilli (enk. microvillus) Midgut: middendarm Midsagittal: midsagittaal Millipede: miljoenpoot 12 Minnow: voorn Mite: mijt Mite: mijt Mitochondrial Eve: "mitochondriale Eva" Mitosis: mitose, celdeling, somatische deling Moa: moa Molar: maaltand, molaar, kies Mollusc: weekdier Molt: (hier) ruien, (bij insecten, reptielen e.d.: vervellen) Molt: vervelling Monkey: aap (met staart) Monoecious: éénhuizig, hermafrodiet Monophyletic: monofyletisch Monotreme: monotreem; eierleggend ('primitief') zoogdier Motor neuron: motorisch neuron, efferent neuron Motor unit: motorische eenheid Mucous gland cell: slijmbekercel Mucous gland: slijmklier Mucus: mucus, slijm Muscular dystrophy: spierdystrofie, spierzwakte Muscular foot: gespierde voet Mutualism: mutualisme Myelin sheath: myelineschede Myelinated: gemyeliniseerd, voorzien van myelineschede Myoepithelial cell: myo-epitheelcel Myofibril: myofibril, spiervezel Myofilament: myofilament Myomere: myomeer Myosin: myosine Myotome: myotoom Nacre: parelmoer, paarlemoer Nacreous layer: paarlemoerlaag Naid: najade, (weinig gebruikte term, popstadium van ééndagsvlieg of libel) Nasal sac: reukzakje, (neuszakje) Naupliar larva: naupliuslarve, nauplius Nautilus: nautilus Nematode: nematode, (draadworm) Neoteny: neotenie Nephric ridge: nefridiale lijst Nephridiopore: nefridioporus, nefridiopoor Nephridium: nefridium (mv. nefridia) Nephron: nefron (excretie-eenheid) Nephrostome: nefrostoom Nerve cell: zenuwcel, neuron Nerve chord: zenuwstreng Nerve collar: zenuwring Nerve cord: zenuwstreng Nerve net: neuraal netwerk Nerve plexus: zenuwplexus Nervous tissue: zenuwweefsel 13 Neural arch: neurale boog (van een wervel) Neural crest: neurale kam Neural fold: neurale wal Neural groove: neurale goot Neural plate: neurale plaat Neural tube: neurale buis Neuroglyal cell: neurogliacel Neuromast: neuromast Neuron: neuron, zenuwcel Neurosecretory cell: neurosecretorische cel Neurulation: neurulatie Node of Ranvier: knoop van Ranvier Nostril: neusgat Notochord: notochord Nuchal area: nekstreek Nuclear envelope: kernmembraan Nuclear membrane: kernmembraan Nuclear pore: kernporie Nucleic acid: nucleïnezuur Nucleosome: nucleosoom Nucleus: kern Nymph: nymf Obligate: obligaat Occlusor: afsluiter Ocellus: oogvlek, ocel Ocellus: puntoog, ocellus, enkelvoudig oog Octopod: octopus Odontophore: odontofoor, ("tanddrager", geen bruikbare term) Oleic acid: oliezuur Olfactory bulb: bulbus olfactorius, reukcentrum Olfactory cell: reukcel, olfactorische cel Olfactory sensillum: reukhaar Olfactory: olfactorisch Oligodendrocyte: oligodendrocyte Oncosphere: oncosfeer Opercular chamber: kieuwkamer Operculum: operculum, kieuwdeksel, deksel, ("deurtje" om huisje af te sluiten) Ophiurid: slangster Opossum: opossum, buidelrat Optic cup: oogbekertje Optic vesicle: oogblaasje Orbit: orbita, oogkas Organ system: stelsel Orifice: opening Origin: oorsprong Osculum: osculum, uitstroomopening Osmoconformer: osmoconformer Osprey: visarend Ossicle: kalkplaatje Ossified: verbeend 14 Osteichthyes: Osteichthyes, (beenvissen) Osteocyte: osteocyt, beencel Ostium: ostium, opening (o.a. in bloedvat) Ostracod: ostracode, mosselkreeftje Ostracoderm: ostracoderm, kaakloze "vis" (p296) Ostrich: struisvogel Otolith: otolith, gehoorsteentje (enkel voor geologen te kennen) Oviduct: eileider, oviduct Oxytocin: oxytocine Oyster reef: oesterbed Pacinian corpuscule: lichaampje van Pacini Paedomorphic: paedomorf Paedomorphosis: paedomorfose ('kind vorm) Palate: gehemelte Pallial line: mantellijn Palmitic acid: palmitinezuur Palolo worm: paloloworm (polychaet in de Stille Oceaan, cfr. fig. 30.11) Pancreas: pancreas, alvleesklier Panthing: hijgen Papilla: papil Papula: papil Parapodium: parapodium, schijnvoet(je) Parenchyma: parenchym, losmazig bindweefsel Parietal eye: parietaal oog; onpaar oog op het schedeldak Parietal muscle: pariëtale spier, wandspier Parthenogenesis: parthenogenese, ongeslachtelijke vermenigvuldiging Pectoral fin: borstvin Pectoral: pectoraal, van de schoudergordel, borststreek Pedal cord: voet(zenuw-)streng Pedal disc: voetschijf Pedal: van de voet Pedicellaria: pedicellaria, beweeglijke stekel, tangetje Pedicle: voetstuk Pedipalp: pedipalp, ('poottaster', niet gebruikte term) Pelage: pels Pellicle: pellicula, celwand van ééncellige Pelvic fin: buikvin Pelvic girdle: bekkengordel Pelvis: bekken, pelvis Pentamerous: pentameer, vijfdelig Peptide bond: peptidebinding Perch: baars Pericard: pericard, hartzakje Pericardial cavity: pericard, hartzakje Pericardial sinus: pericardiale sinus Pericardium: pericard, hartzakje, pericardium Perichondrium: perichondrium, (een bindweefselvlies) Periosteum: periost (bindweefselvlies) Peristomial membrane: peristome membraan, ("rond de mond") Peritoneal tissue: peritoneaal weefsel, ("buikvliesweefsel", ongebruikte term) 15 Peritoneum: peritoneum, (bekleding van de coeloomholte) Peritoneum: peritoneum, buikvlies Phagocyte: fagocyt (een witte bloedcel) Phagocytic cell: fagocyterende cel Phagocytose: fagocytose Phalanges: teenkootjes, falangen Pharyngeal pouches: kieuwzakjes, die kieuwspleten zullen worden (zie fig. 22.10) Pharyngeal region: keelstreek Pharyngial pouch: kieuwzakje Pharyngial slit: kieuwspleet Pharynx: slokdarm, farynx Phenotype: fenotype Pheromone: feromoon Phospholipid bilayer: fosfolipide dubbellaag Phylogeny: fylogenie Phylum: fylum Pia mater: pia mater, één van de hersenvliezen Pigment cup: oogbekertje (o.a. bij platwormen) Pill bug: oprolpissebed, oproller (isopood, Armadillidium) Pineal eye: pineaal oog, (derde oog, een relict van dit oog bij de zoogdieren is het "pineaal orgaantje" in de hersenen, of met de juiste naam, de epifyse of pijnappelklier, in het Engels pineal gland of epiphysis) Pinnule: pinnula, vleugeltje Pinocytotic vesicle: pinocytoseblaasje Pituitary gland: hypofyse Placenta: placenta, moederkoek (uitgegroeid baarmoederslijmvlies) Placode: placode (groepje embryonale cellen die ontstaan geven aan de kopzintuigen: neus, oog, oor) Placode: placode, ("schijf") Planarian: planaria, trilhaarworm Plantigrade: zoolganger Planula: planula Plasma: plasma, bloedvloeistof Plastron: plastron, (onderkant van het schild van een schildpad) Platelets: bloedplaatjes Platypus: eendvogelbekdier Pleopods: pleopoden, (zwempoten) Pleura: borstvlies Pleural cavity: pleurale holte, borstholte Podium: voetje, ambulacraal voetje Poikilothermic: poikilotherm Poison gland: gifklier Pole: pool Polymorphism: polymorfisme Polyp: poliep Pore: porus, (opening) Porpoise: bruinvis, (dolfijn) Portunid crab: zwemkrabbetje Posterior: posterior (achteraanzicht) Pouch: buidel 16 Pouched marsupial: buideldier Premolar: voorkies, premolaar, voorste maaltand Pride: troep (leeuwen) Primary host: eindgastheer Primary: primair, oorspronkelijk Primer: primer Prismatic layer: kristallaag Proboscis: proboscis, "slurf" Process: uitsteeksel Proglottid: proglottide Prokaryote: prokaryoot Pronghorn: gaffelantiloop Protandry: proterandrie Proteoglycan: Proteolytic enzyme: proteolytisch enzym ("proteïne afbrekend"), verteringsenzym Protoctistans: protisten (ééncelligen) Protogyny: proterogynie Protonephridium: protonefridium Protractor: protractor (spier) (" naar voor brenger", geen bruikbare term) Protrusible: naar voor uitklapbaar Protuberance: (uitsteeksel) gewrichtsknobbel Proturans: proturen, (primitieve, vleugelloze insecten) Proximal: proximaal, dichtbij,naar de basis toe Pseudocoel: pseudocoel Pseudopodium: pseudopodium (schijnvoetje) Pubis: pubis, schaambeen Pulmonate: longslak, pulmonaat Pulp cavity: pulpa, (tand-)holte Pupa: pop Pupal stage: popstadium, pop Purkinje cell: Purkinje cel Pygostyle: pygostyl, staartbeentje (van een vogel) Pyloric ceca: pylorische blindzakken Pyloric stomach: portiermaag Quahog: een soort mossel Quail: kwartel Rachis: schacht van een vogelveer Radial canal: radiaal kanaal Radial: radiaal, straalsgewijs Radial: radiaal, straalvormig (symmetrisch) Radula: radula, rasptong Rail: ral (een watervogel) Rate of growth: groeisnelheid Rate: snelheid Ratite: ratiet; vogel zonder kam op het borstbeen (o.a. struisvogel) Raw materials: grondstoffen Ray fin: stralige vin Ray: rog Ray-finned fish: vis met straalvinnen Razor clam: "messchede", "zwaardschede", een strandschelp, ook bij ons 17 Reception: receptie Receptor: receptor Rectal cecum: rectale blindzak, rectaal caecum Rectum: rectum, einddarm Reflex arc: reflexboog Relapsing fever: geen Nederlandse naam, (infectieziekte met herhaalde koortsaanvallen) Renal artery, -vein: nierslagader, -ader Renal portal vein nierpoortader Renal tubule: nierbuisje Response: respons Resting potential: rustpotentiaal Retina: retina, netvlies (van het oog) Retractor muscle: retractor(spier), ("terugtrekker", niet gebruikte term) Retroperitoneal: retroperitoneaal Rhea: nandoe Ring canal: ringkanaal Roach: kakkerlak Robin: roodborst Rod: staafjescel in het oog Rodent: knaagdier Rotifer: rotifeer, raderdiertje (cfr. pag 643) Rough endoplasmic reticulum: ruw endoplasmatisch reticulum Roundworm: rondworm, draadworm, nematode (cfr. pag. 646) Ruminant: herkauwer Sacral vertebra: sacrale wervel, (heiligbeenwervel, ter hoogte van het bekken) Sacral vertebrae: heiligbeenwervels Sacrum: heiligbeen, (os sacrum), deel van het bekken Sagittal crest: kam in het midden van het lichaam Sagittal: sagittaal Salivary gland: speekselklier Samoan: van de Samoa-eilanden in de Stille Oceaan Sand dollar: zanddollar, (een zeeëgel) Sandfly: zandvliegje Sarcolemma: sarcolemma Sarcomere: sarcomeer Scale: schub Scallop: kamschelp, zoals sint Jacobsschelp Scanning electron micrograph: raster-elektronenmicroscopische foto Scaphopod: scafopode, olifantstandje Scar: imprint, merkplaats Scavanger: aaseter Scent gland: reukklier Schistosomiasis: schistosomiasis Schizocoel: schizocoel Schizogamy: schizogamie (asexuele vermenigvuldiging door delen) Schwann cell: Schwanncel Scleractinial corals: Scleractinia, steenkoralen Sclerotized: gesclerifieerd, verhard Scolex: scolex ("kop") Scrotum: scrotum, balzak 18 Sea cucumber: zeekomkommer Sea lilies: zeelelies Sea star: zeester Sea urchin: zeeëgel Seal: rob, zeehond Sebaceous gland: talgklier Secondary palate: secundair gehemelte Secretory granules: secretorische granules, secretiekorrels Secretory organ: secretie orgaan Secundary: secundair, afgeleid Segment: segment, metameer Self-pollinating: zelfbestuiving Semen: sperma (zaadvloeistof; niet verwarren met zaadcel=sperm) Seminal receptacle: receptaculum seminis, zaadzakje Seminal vesicle: vesicula seminalis, zaadblaas Sense organ: zintuigorgaan Sensory neuron: sensiebel neuron, afferent neuron Septum (mv. -a): septum, tussenschot Serpent star: slangster Sessile: sessiel, zittend Seta: seta, borstelhaar Shaft: beenschacht, diafyse Shark teeth: haaientanden Shark: haai Sheath: schede, schacht Shell gland: schaalklier Shell: schelp Shipworm: paalworm Shrew: spitsmuis Shrimp: garnaal, (kleine) kreeft Silverfish: zilvervisje, (suikergast) Simple epithelium: enkelvoudig epitheel Sinus: sinus, holte Siphon: sifo, buis Siphonoglyph: sifonoglyf Siphuncle: sifunkel Sister chromatid: zusterchromatide Skin: huid Skink: skink Skull: schedel Sleeping sickness: slaapziekte Slime molds: slijmzwammen Slipper shell: muiltje (Crepidula) Slit: spleet Slug: naaktslak Smallpox: pokken Smooth muscle tissue: glad spierweefsel Smouth endoplasmic reticulum: glad endoplasmatisch reticulum Snail: slak Soaring (static -, dynamic): opstijgen, hoogte winnen 19 Sodium-potassium pump: natrium-kalium pomp Somatic cel: lichaamscel, somatische cel Somatic skeleton: somatisch skelet ("rompskelet") Somite: somiet Sparrow: mus Specific name: soortnaam Sperm: zaadcel, spermatozoïde (niet verwarren met sperma=semen=zaadvloeistof) Spermatophore: spermatofoor Sphincter: sfincter, ringspier, sluitspier Spicule: spicula, naald Spider crab: spinkrab Spinal cord: ruggemerg Spinal ganglion: spinaal ganglion Spinal nerve: ruggemergzenuw, spinale zenuw Spindle: spoelfiguur Spine: stekel, vaste stekel Spiny anteater: mierenegel Spiracle: spiraculum, stigma, ('opening') Spiral valve: spiraalklep Spleen: milt Spongy bone: spongieus been Sport: (hier p22) afwijking, mutatie Squamosal bone: wandbeen Squamous epithelium: plat- of plavei-epitheel Squid: pijlinktvis Stalk: steel Starch: zetmeel Starling: spreeuw Statocyst: statocyst (evenwichtsorgaan) Stenohaline: stenohalien Sternal artery: sternale slagader Sternum: borstbeen, sternum Stinging cell: netelcel Stolon: stolon Stone canal: steenkanaal Stonefly: steenvlieg, plecopteer Stratified epithelium: meerlagig epitheel Stratum corneum: stratum corneum, hoornlaag Striated muscle tissue: dwars gestreept spierweefsel Strobila: strobila Stromatolites; stromatolieten Sturgeon: steur Style: stift Subcutanic: onderhuids, subcutaan Substratum: substraat Subumbrella: subumbrella Sucker: zuignap Sun star: zonnester Supporting cell: steuncel Swallow: zwaluw 20 Sweat gland: zweetklier Swift:gierzwaluw Swim blatter: zwemblaas Syconoid form: syconvorm Synaps: synaps Synaptic cleft: synaptische spleet Synaptic transmission: synaptische transmissie (overdracht) van impuls (prikkel) Synaptic vesicle: synaptisch blaasje Syncytial: in de vorm van een syncytium Syncytium: syncitium (een versmelting van cellen tot een veelkernig functioneel geheel) Synovial fluid: synoviaal vocht Tadpole: dikkopje, kikkervisje Tanning: getaand (gelooid) Tapeworm: lintworm (cfr. pag 634) Target: doelwit (-orgaan) Tarsals: voetwortelbeentjes, tarsalia Tear gland: traanklier Tegmen: tegmen, ("dak") Tegument: tegument ("bedekking") Teleost: beenvis, teleost Teleostei: Teleostei, beenvissen Telolecithal: thelolecithaal Telson: telson, ('staartstuk') Temporal fenestra: temporaal venster, (fenestra temporale) Tendon: pees Tenrec: tenrec Tergum: tergum Tern: stern Test: schaal Thalamus: thalamus (onderdeel van de hersenen) Thorax: borst(streek), thorax Threshold: drempelwaarde Thyroid gland: schildklier Tibia: scheenbeen, tibia Tick: teek, parasitaire mijt Tinamou: tinamou Toad: pad Trachea: bij insecten: trachea, luchtpijp Tracheal system: tracheastelsel ("buizenstelsel") Transmission: transmissie Transverse: dwars, transversaal (fout getoond in fig. Focus 10.1) Tree shrew: boomspitsmuis Trichinosis: trichinose Trilobite: trilobiet Triploblastic: triploblast Trituration: vermaling Trochophore: trochofora Trunk: romp Tsetse fly: tsé-tsé vlieg Tube feet: ambulacraalvoetjes 21 Tuber: knol Tubule: buisje Tunicate: tunicaat, manteldier, zakpijp Turgid cell: cel met turgorspanning, (onder osmotische druk) Turkey vulture: kalkoengier Tympanic ear: tympaan oor, trommolvlies Typhlosole: tyflosolis, tyflosool Typhoid fever: tyfoïde koorts, (bacteriële infectie van Salmonella typhosa) Umbilical cord: navelstreng Umbilical vessel: bloedvat van de navelstreng Umbo: top, umbo Ungulate: hoefdier (Ungulata=hoefdieren) Unguligrade: teentopganger Uni-, bi-, multipolar neuron: uni-, bi-, miltipolair neuron Unmyelinated: niet gemyeliniseerd, niet voorzien van myelineschede Urea: ureum Ureter: ureter, urineleider Urethra: urethra, urinebuis Uric acid: urinezuur Uropods: uropoden, (staartpoten) Uropygeal gland: staartklier Uterine lining: baarmoederwand, baarmoederslijmvlies Valve: klep (van de schelp van een bivalv of tweekleppige) Valve: klep (van hart) Vas deferens: zaadleider, vas deferens Vector: vector, ('overdrager') Vegetative pole: vegetatieve pool Vein: ader, vene Veliger: veliger Velum: velum, membraan Ventral: ventraal (buikzijde) Ventricle: ventrikel (kamer van hart) Venule: adertje, venule vergeet niet de wetenschappelijke namen in te studeren van alle groepen die je moet kennen. Dit geldt niet alleen voor deze les, maar voor alle lessen! Vertebra: wervel Vertebrate: vertebraat, gewervelde Vesicle: vesikel, blaasje (vb. Endo- exocytoseblaasje) Vesicular membrane: vesiculaire membraan Vessel: vat Villi: darmvlokken, villi (enk. villus) Viscera: ingewanden Visceral arch: kieuwboog Visceral skeleton: visceraal skelet ("ingewandsskelet") Visceral: visceraal, van de ingewanden Vitreous body: glasachtig lichaam (in het oog)0 Vomeronasal organ: vomeronasaal orgaan (vomer=gehemelte) Vulture: gier Water flea: watervlooi Water fleas: watervlooien 22 Water vascular system: watervatenstelsel, ambulacraalstelsel Wax: was Whale: walvis Whelk: wulk, kinkhoorn Whisker: snorhaar White matter: witte stof Wood duck: carolina eend Woodlice: pissebedden (isopoden) Yolk gland: dooierklier Yolk sac: dooierzak Yolk: dooier Zebra clam: zebramossel Zooid: zoïde 23