Teeltvoorbereiding B Bodem, bemesting en teeltplan

advertisement
27126_TB.fm Page 1 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Teeltvoorbereiding B
Bodem, bemesting en teeltplan
27126_TB.fm Page 2 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
27126_TB.fm Page 3 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bodem, bemesting en teeltplan
Theorie
Jan Broekhuizen
Theo de Geus
Wied Hendrix
Nico Vollebregt
eerste druk, 2003
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
3
27126_TB.fm Page 4 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Artikelcode: 27126.2
Colofon
Auteur(s): P. Admiraal, W. Franken, Th. de Geus, W. Hendrix, T. van der Hoorn, J. Janssen,
J. van den Langenberg, N. Vollebregt
Redactie: Studio Maan, Hans Pel
Illustraties: Verbaal - bureau voor visuele communicatie
Illustrator: Jan Cleijne (hfst. 15 t/m 19)
Onderwijskundige: Berlinda de Boer
© 2003 Ontwikkelcentrum, Ede, Nederland
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in
een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze,
hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier,
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Ontwikkelcentrum.
4
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 5 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Voorwoord
Deze uitgave bevat de onderwijseenheden ‘Voedzame bodem’ en ‘Rassenvariëteiten
en hulpmiddelen’ van de deelkwalificatie Teeltvoorbereiding B. Voor de
onderwijseenheid is er een uitgave met opdrachten en bronnen en een uitgave met
theorie.
Opdrachten
Aan het begin van elke opdracht staat het opdrachtdoel. Daar staat wat je aan het
einde van de opdracht moet kunnen. De opdrachten bevorderen de
zelfwerkzaamheid. Met de opdrachten kun je je kennis in de praktijk toetsen of
bepaalde vaardigheden trainen. Als je alle opdrachten met voldoende resultaat hebt
uitgevoerd, beheers je de stof.
Bronnenoverzicht
Om de opdrachten uit te voeren heb je informatie nodig. Hiervoor kun je het
bijbehorende theorieboek gebruiken. Maar je kunt ook andere bronnen raadplegen.
In het bronnenoverzicht staat waar je allemaal informatie kunt vinden over bodem,
bemesting en teeltplan. Dit kunnen boeken zijn, maar ook vakbladen, folders, video’s,
internet et cetera.
Theorie
Het theorieboek bevat de theorie die je het meest nodig hebt en die niet gauw
verandert. De hoofdstukken over bodembeheer en bemesting zijn gebaseerd op de
OC-uitgaven ‘Grond beheren’ en ‘Bemesting uitvoeren’ van Jan Broekhuizen.
Om het bestuderen en verwerken van de tekst gemakkelijker te maken kun je aan
het einde van een aantal paragrafen verwerkingsvragen maken.
Namens het auteursteam wensen wij je veel succes bij het werken met deze uitgave.
De auteurs,
Jan Broekhuizen
Theo de Geus
Wied Hendrix
Nico Vollebregt
❑ VOORWOORD
5
27126_TB.fm Page 6 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Inleiding
Uit de Griekse mythologie is het verhaal bekend van Sisyphus. Deze man wordt door
de oppergod Zeus gestraft, omdat hij hem verraden heeft. Als straf moet hij een zware
steen de berg op duwen. Telkens als hij de top bijna heeft bereikt, gaat het mis en
rolt de steen weer naar beneden, zodat hij opnieuw moet beginnen.
Fig. 0.1
… Sisyusarbeid
Grond beheren lijkt ook wel een soort Sisyfusarbeid. Je doet in het najaar je best om
de grond zo goed mogelijk de winter door te brengen door ploegen of cultivateren.
Misschien heb je nog een groenbemester verbouwd en mest uitgereden om het
organische stofgehalte op peil te brengen. In het voorjaar maak je een prachtig
zaaibed. Je probeert de structuur zo weinig mogelijk te beschadigen door een lage
bandenspanning of een trekker met dubbel lucht. En als je dan aan het eind van het
seizoen, vooral na rooien onder slechte omstandigheden, je verwoeste stukje grond
weer ziet met al die gewasresten en diepe sporen, dan weet je dat je weer helemaal
opnieuw moet beginnen.
Fig. 0.2
Vooral na natte perioden
en na rooien onder
slechte omstandigheden
kost het veel moeite om
de grond het volgend jaar
weer in goede staat te
brengen.
6
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 7 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Het prettige verschil met de situatie van Sisyphus is dat het werk dat jij verricht, niet
zinloos is. Er is ondertussen immers wel geoogst en je inspanning is niet voor niets
geweest. Bovendien geldt dat de resultaten beter zijn naarmate je harder hebt
gewerkt.
In de eerste vijf hoofdstukken komen de diverse aspecten van het beheren van de
bodem aan de orde. De hoofdstukken 6 tot en met 14 gaan dieper in op de bemesting.
Deze bundel wordt afgesloten met enkele hoofdstukken waarin het teeltplan wordt
behandeld in relatie met gewassen, mechanisatie/machines, bedrijfssaldo en arbeid.
❑ VOORWOORD
7
27126_TB.fm Page 8 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
8
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 9 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Inhoud
Voorwoord 5
Inleiding 6
❑ INHOUD
1
Grondonderzoek 13
1.1 Wat kan er mis zijn met de grond? 14
1.2 Vervuilde grond 14
1.3 Bodemziekten 15
1.4 Bodemprofiel en bodemstructuur 18
1.5 Resultaten van het onderzoek 21
1.6 Afsluiting 23
2
Zand, klei, humus en kalk 25
2.1 Zandgrond 25
2.2 Kleigrond en zavelgrond 29
2.3 Humus en kalk 32
2.4 Afsluiting 36
3
Structuur, profiel en groeiomstandigheden 37
3.1 Bodemstructuur 37
3.2 Groeifactoren 43
3.3 Oogsten en bewerken 44
3.4 Welke eisen stellen de gewassen? 45
3.5 Afsluiting 46
4
Beheer van de grond 48
4.1 Organische stof 49
4.2 Groenbemesters 52
4.3 Bodemleven 55
4.4 Afsluiting 59
5
Grond en grondbewerkingswerktuigen 60
5.1 Een goed zaai-, plant- of pootbed 61
5.2 Verschillende vormen van grondbewerking 64
5.3 Afsluiting 67
6
Plantenvoeding en voedingselementen 69
6.1 Plantaardige productie 70
6.2 Hoofdelementen en spoorelementen 71
6.3 Voedingsstoffen in de bodem 72
6.4 Opname door de plant 73
6.5 Voedingselementen in de bodem 75
6.6 Afsluiting 76
9
27126_TB.fm Page 10 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
7
Kali
7.1
7.2
7.3
7.4
7.5
7.6
7.7
78
Functie van kalium 78
Kaliumovermaat en kaliumtekort 79
Kaliopname en kalifixatie 81
Kalimeststoffen 82
Tijdstip van bemesten 83
Kaliadvies 84
Afsluiting 84
8
Fosfor 86
8.1 Functie voor de plant 86
8.2 Fosfaatovermaat en fosfaattekort 87
8.3 Processen in de bodem 88
8.4 Fosfaatmeststoffen 90
8.5 Hoeveelheid, tijdstip en wijze van bemesten 90
8.6 Afsluiting 91
9
Stikstof 93
9.1 Functie voor de plant 93
9.2 Stikstoftekort en stikstofovermaat 94
9.3 Processen in de bodem 94
9.4 N-bemestingsadvies 100
9.5 Aanvullende advisering 102
9.6 Meststoffen 103
9.7 Tijdstip van bemesten en hoeveelheid 104
9.8 Afsluiting 105
10 Overige voedingselementen 107
10.1 Magnesium 108
10.2 Zwavel 108
10.3 Spoorelementen 109
10.4 Afsluiting 112
11 Samengestelde en vloeibare meststoffen 113
11.1 Blends 113
11.2 Samengestelde meststoffen 115
11.3 Vloeibare meststoffen 116
11.4 Afsluiting 119
12 Organische meststoffen en bemonstering 120
12.1 Soorten organische bemesting 120
12.2 Werking van organische meststoffen 122
12.3 De wijze van toedienen van mest 125
12.4 Mestwetgeving 126
12.5 Afsluiting 132
10
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 11 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
13 Bemestingsplan opstellen 133
13.1 Grondonderzoek en het analyseformulier 133
13.2 Streefniveau 135
13.3 De begrippen zuur en basisch 136
13.4 De functie van calcium 136
13.5 Invloed pH op de opneembaarheid van voedingsstoffen 138
13.6 Gewenste pH 138
13.7 Verzuring van de grond 140
13.8 Kalkbalans 141
13.9 Meststoffen 141
13.10Tijdstip van bemesten 142
13.11Afsluiting 142
14 Mineralenbalans opstellen 144
14.1 Heffingen 144
14.2 Bedrijfsniveau 145
14.3 Forfaitaire aangifte of verfijnde aangifte 145
14.4 Afsluiting 147
15 Teeltplan en gewassen 149
15.1 De teelten op het bedrijf 149
15.2 Vruchtwisseling 151
15.3 Selectie 157
15.4 Afsluiting 165
16 Teeltplan en mechanisatie 167
16.1 Werken met bedieningssystemen 169
16.2 Toepassingen van bedieningssystemen 176
16.3 Onderhoud uitvoeren aan bedieningsorganen 181
16.4 Afsluiting 185
17 Teeltplan en machines 186
17.1 Inventariseren van machines en werktuigen 186
17.2 Logistiek in de berging 187
17.3 Machinekosten 188
17.4 Afsluiting 191
18 Teeltplan en saldo 192
18.1 De opbouw van het inkomen 192
18.2 Het saldo van een gewas 193
18.3 Algemene kosten en bedrijfssaldo 198
18.4 Afsluiting 199
19 Teeltplan en arbeid 200
19.1 Taaktijden 200
19.2 Arbeidsfilm 201
19.3 Optimaliseren 203
19.4 De bedrijfssituatie 204
19.5 Afsluiting 204
❑ INHOUD
11
27126_TB.fm Page 12 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bijlage 1
Effectieve organische stof van diverse gewassen 205
Bijlage 2
Effectieve organische stof van diverse mestsoorten 206
Bijlage 3
Bemestingsonderzoek groenteteelt 207
Bijlage 4
Bemestingsonderzoek boomteelt 208
Bijlage 5
Scheikundige namen van de voedingselementen 209
Bijlage 6
Enkelvoudige en samengestelde meststoffen 210
Bijlage 7
Spoorelementen-meststoffen 212
Bijlage 8
Kalkmeststoffen 213
Bijlage 9
Organische meststoffen 214
Bijlage 10
Stikstof als % van Ntot 215
Bijlage 11
Werking van stikstof 216
Bijlage 12
Werkzame meststof in opeenvolgende jaren 217
Bijlage 13
N-bemesting van spruitkool 218
Bijlage 14
Stikstof-bijmestmonster 219
Trefwoordenlijst 221
12
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 13 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
1
Grondonderzoek
Oriëntatie
De Nederlander rijdt graag en veel in de auto. De files bewijzen dat. En vaak krijgt
de auto vlak voor de reis naar Zuid-Frankrijk nog even een vakantiebeurt in de garage.
We willen er zeker van zijn dat alles het goed doet wanneer we zo’n lange reis gaan
ondernemen.
Omdat er zoveel auto’s rondrijden en het aantal verkeersongelukken nog steeds veel
te hoog is, vindt de overheid dat alle auto’s in goede staat moeten verkeren. Daarom
moeten auto’s jaarlijks een APK-keuring ondergaan. Koop geen tweedehands auto
zonder een keuringsrapport van een betrouwbare garage, waarin aangegeven staat
dat er met de auto niets mis is.
Met de grond waarop je gewassen gaat verbouwen, is het niet anders. Voordat je
een teelt start, wil je natuurlijk graag weten hoe de toestand van de grond is. Verbouw
je gewassen die elders verder geteeld worden (pootgoed, onderstammen of
plantmateriaal), dan wil de koper van dit materiaal zeker weten dat het opgekweekt
is op grond die geen besmettelijke ziekten bevat. De grond mag bijvoorbeeld absoluut
geen aaltjes bevatten. Dit kan aangetoond worden door onderzoek in een erkend
laboratorium.
Als blijkt dat je grond is vervuild met schadelijke stoffen, dan kun je daar als gebruiker
zelf last van krijgen. Als je je grond wilt verkopen, dan zal ook de nieuwe eigenaar
de garantie willen hebben dat de grond schoon is.
Fig. 1.1
We willen de garantie dat
de grond geen ziekten
bevat.
❑ GRONDONDERZOEK
13
27126_TB.fm Page 14 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
1.1
Wat kan er mis zijn met de grond?
De opbrengst van gewassen kan van jaar tot jaar en van bedrijf tot bedrijf erg
verschillen. Voor open teelten is het weer tijdens het groeiseizoen natuurlijk een hele
belangrijke factor. De vakbekwaamheid van de teler of kweker is ook van belang.
Maar de kwaliteit van de grond, dus de mate waarin de grond geschikt is voor jouw
teelt, bepaalt de opbrengst in hoge mate. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de
vakbekwaamheid van de teler of kweker vaak ook bepalend is voor de kwaliteit van
de grond.
kwaliteit van de grond
De
–
–
–
kwaliteit van de grond kun je onderscheiden naar de:
chemische kwaliteit;
fysische kwaliteit;
biologische kwaliteit.
Chemische kwaliteit
bodemvruchtbaarheid
De chemische kwaliteit van de grond wordt bepaald door de bodemvruchtbaarheid
en de mate van vervuiling met schadelijke stoffen. De bodemvruchtbaarheid kan van
nature goed zijn, zoals bijvoorbeeld bij jonge zeekleigronden, maar moet wel
onderhouden worden. Een van nature wat minder rijke grond kan door goede
bemesting wel op een hoger (streef)niveau gebracht worden. Deze zaken betreffende
bodemvruchtbaarheid kun je terugvinden in andere literatuur. Ze komen in dit boek
verder niet meer aan de orde.
Fysische kwaliteit
De fysische kwaliteit van de grond wordt door de samenstelling en de structuur van
de bodem beïnvloed. Het gaat hier onder andere om zaken als aan- en afvoer van
water, draagkracht en bewerkbaarheid.
Biologische kwaliteit
bodemleven
Voor de biologische kwaliteit van de grond is het bodemleven uiterst belangrijk. Een
goed ontwikkeld en gevarieerd bodemleven heeft een positieve werking op de grond.
Sommige aaltjes, schimmels, bacteriën of andere vormen van bodemleven hebben
juist een negatieve werking.
1.2
bodemverontreiniging
14
Vervuilde grond
Onder het motto ‘zand erover’ is er in het verleden veel rommel, waaronder chemisch
afval, onder de grond verdwenen. In 1980 werd bij Lekkerkerk een ernstig geval van
bodemverontreiniging ontdekt. Deze ontdekking was de eerste van een hele reeks
gevallen en was de aanleiding tot het opstellen van de Wet bodembescherming. Eén
van de gevolgen van deze wet is dat grondeigenaren verantwoordelijk zijn voor het
schoonmaken, het saneren, van vervuilde grond. De kosten daarvan kunnen bijzonder
hoog zijn (wel tot 40.000 euro per ha). Het is daarom ook logisch dat de koper van
een stuk grond zeker wil weten dat de grond niet verontreinigd is en daar een officieel
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 15 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
schonegrond-verklaring
bewijs van wil hebben. Dit bewijs, de zogenaamde schonegrond-verklaring, is ook
nodig wanneer een ondernemer een bouwvergunning aanvraagt voor zijn grond.
Naast de problemen bij aanvraag van vergunningen en de kosten voor sanering is het
natuurlijk onplezierig gewassen te verbouwen op vervuilde grond. Niet alle stoffen
zijn even schadelijk, maar in het ergste geval remmen ze de groei van je gewassen.
Het kan voor mens of dier soms zelfs schadelijk zijn om de gewassen op te eten! Een
bekend voorbeeld is de vervuiling met het element koper. Het voer voor mestvarkens
bevatte vroeger veel koper om een hogere voederconversie (rendement van het voer)
te krijgen. De mest van deze varkens was daarom ook relatief rijk aan koper. Als
grasland ermee werd bemest, bleek het gras een dusdanig hoog kopergehalte te
krijgen dat weidende schapen er ziek van werden en soms zelfs doodgingen.
1.3
Bodemziekten
Onder de ziekteverwekkers en plagen die kunnen optreden in open teelten, zijn veel
micro-organismen en insecten die kunnen overleven in de grond. De veroorzakers
van de ziekten kunnen bacteriën, schimmels of andere bodemorganismen zijn. Zo is
de aandacht al geruime tijd gericht op een nieuwe variant van de schimmel
Phytophthora, de veroorzaker van de aardappelziekte. Deze kan in tegenstelling tot
vorige varianten wél in de grond overleven.
plantparasitair
schadelijke
bodemorganismen
Vragen 1.1
Van de in de bodem levende organismen nemen de aaltjes een belangrijke plaats in.
Het overgrote deel van de aaltjes is onschadelijk en heeft een nuttige functie. Echter,
het kleine deel dat plantparasitair is, kan behoorlijk veel schade aanrichten,
voornamelijk aan de wortels. Aangezien veel aaltjes met levend materiaal of met
aanhangende grond van het ene naar het andere perceel verplaatst kunnen worden,
mag de grond waarop dergelijke gewassen verbouwd worden, geen schadelijke aaltjes
bevatten. Aaltjes komen veel voor en ze zijn redelijk goed aan te tonen. Daarom is
het zinvol de grond op het voorkomen ervan te laten onderzoeken.
Eén van de instanties die zich met het onderzoek naar schadelijke bodemorganismen
bezighoudt, is het Bedrijfslaboratorium voor grond- en gewasanalyse te Oosterbeek.
Zeker als je plantmateriaal verbouwt dat bedoeld is voor vermeerdering of voor export
is het verplicht grondonderzoek te doen naar bodemziekten. Maar ook als je gewassen
verbouwt die bedoeld zijn voor consumptie of verdere verwerking is het, als de
ontwikkeling van het gewas daartoe aanleiding geeft, verstandig onderzoek te laten
doen naar de aard van de ziekte. Er zijn vele mogelijkheden. Probeer te ontdekken
welke mogelijkheden er op dit gebied zijn bij het Bedrijfslaboratorium voor grond- en
gewasanalyse (Blgg) te Oosterbeek.
Ga naar de website (www.blgg.nl) en beantwoord de volgende vragen voor de sector
akker- en tuinbouw.
a
b
c
❑ BODEMZIEKTEN
Welke soorten onderzoeken kan het Blgg uitvoeren op het gebied van
bodemziekten?
Welke soorten aaltjes die voor jouw sector van belang zijn, kunnen aangetoond
worden?
Het Blgg is in staat de soort en de hoeveelheid aaltjes te bepalen. Wat kunnen
de onderzoekers jou als teler aan de hand daarvan nog meer vertellen?
15
27126_TB.fm Page 16 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
d
e
f
Wanneer kun je voor een schonegrond-verklaring volstaan met een summier
onderzoek naar bodemverontreiniging en wanneer is een uitgebreid onderzoek
vereist?
Noem eens twee voorbeelden van stoffen waarop de grond wordt onderzocht
voor een schonegrond-verklaring.
Vergelijk jouw antwoorden met die van een klasgenoot en probeer het over
eventuele verschillen eens te worden door nogmaals de website te bekijken.
De kans op schade door aaltjes is erg verschillend per gewas en per aaltjessoort.
Ook de mate waarin aaltjes zich op gewassen vermeerderen, varieert enorm.
Een overzicht daarvan is te zien in figuur 1.2.
16
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 17 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 1.2
Het aaltjesschema geeft
veel informatie.
Bij het opstellen van je bouwplan moet je terdege rekening houden met de
schade die aaltjes kunnen veroorzaken. Stel, er is aangetoond dat een bepaald
soort aaltje zich in jouw grond bevindt. Hoe kun je dan voorkomen dat deze
soort zich nog verder vermeerdert. En welke gewassen moet je dan zeker niet
❑ BODEMZIEKTEN
17
27126_TB.fm Page 18 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
op dat perceel verbouwen? Beantwoord aan de hand van het aaltjesschema van
figuur 1.2 de volgende vragen.
g
h
i
j
k
1.4
De gewassen peen en tulp worden nogal eens in een vruchtwisseling
opgenomen. Welke aaltjes kunnen zich in zo’n vruchtwisseling vermeerderen en
geven bovendien zware schade aan het gewas?
Spruitkool wordt nogal eens op akkerbouwbedrijven op kleigrond geteeld. Welk
probleem kun je verwachten als dat gewas wordt opgenomen in een traditioneel
bouwplan met aardappelen, bieten en graan?
In Nederland maken granen op de meeste bedrijven maar een klein percentage
van het bouwplan uit. In het buitenland zijn er streken waar graan op graan
wordt verbouwd. Wat zou daar eventueel mis kunnen gaan?
Sommige aaltjes zijn wat betreft hun voorkomen gebonden aan een grondsoort.
Welke aaltjessoort, die een groot aantal waardplanten kent, komt op klei weinig
voor?
Het is opmerkelijk dat een van de meest beperkte aaltjessoorten toch de meeste
aandacht trekt. Welk aaltje is dat?
Bodemprofiel en bodemstructuur
Elke ondernemer zou graag het beste stukje grond van Nederland onder zijn beheer
hebben. Dan zou hij verzekerd zijn van een goede opbrengst. Bovendien zou hij
waarschijnlijk weinig problemen tegenkomen tijdens de teelt en de oogst. Helaas
hebben niet alle telers grond van uitstekende kwaliteit. Toch proberen ze er allemaal
het beste van te maken. Waar liggen de oorzaken van de problemen met de grond?
Je kunt drie oorzaken onderscheiden:
–
een minder goede samenstelling van de grond (de grondsoort) voor de gewenste
teelt;
–
een minder goed bodemprofiel (de opbouw van de grond);
–
een minder goede structuur van de grond.
Samenstelling van de grond
diepploegen
18
De samenstelling van de grond, de grondsoort, is natuurlijk van groot belang voor
het welslagen van de teelt. Bepaalde teelten zijn sterk verbonden met een grondsoort.
Zo is de fabrieksaardappelteelt geconcentreerd op de dalgronden en de bollenteelt
op de zandgronden. Je vindt de aardappel- en bietenteelt vooral op zeeklei.
Genoemde teelten komen natuurlijk ook op andere grondsoorten wel voor.
Het verschil tussen de grondsoorten is erg belangrijk voor de bewerking ervan en de
groei en ontwikkeling van de gewassen.
Soms, als het profiel dat mogelijk maakt, kun je door diepploegen of met andere
methoden een lichtere grond boven halen en de zware grond wegploegen. De lichtere
grond maakt de verbouw van een groter aantal gewassen mogelijk vanwege minder
bewerkings- en oogstproblemen. Al deze bodemverbeteringen zijn ingrijpend en
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 19 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
meestal kostbaar. Een afweging van kosten en te verwachten baten bepaalt of
dergelijke ingrepen rendabel zijn.
Als illustratie van bovenstaande mogelijkheden volgt een beschrijving van de aanpak
van het probleem zoals dat in Noord-Holland voorkwam.
Omdat de bollenteelt in omvang toeneemt, worden daarvoor ook gronden gebruikt die
mindergeschikt zijn voor deze teelt. Bollen teel je bij voorkeur op lichte gronden. De
waterafvoer van gronden met een te hoog percentage lutum is slechter en de kans op
verslemping groot. Bovendien geven deze gronden bij de oogst veel problemen. Een
methode om de oogstproblemen te verkleinen is het telen in netten. Maar om een grond
blijvend geschikt te maken voor bollenteelt is de volgende werkwijze toegepast.
Stel, een grond bestaat uit een laag van 30 cm met 7 procent lutum, 3 procent organische
stof en 20 procent zeer fijn zand. Daaronder 60 cm matig fijn zand met 1 procent lutum,
5 procent zeer fijn zand en 1 procent organische stof. Door nu 15 cm van deze laag
intensief te mengen met de bovenste laag is het resultaat een bovengrond met:
(30/45 × 7 %) + (15/45 × 1 %) = 5 % lutum.
Het organische stofgehalte wordt dan:
(30/45 × 3 %) + (15/45 × 1 %) = 2 %.
Het percentage zeer fijn zand wordt, op dezelfde wijze berekend, 15 procent. Door een
vrij simpele ingreep wordt de grond beter geschikt voor bollen met als enige nadeel
een wat lager organische stofgehalte.
Is de bovenste laag een stuk dikker, of is het gehalte aan slib en/of fijn zand een stuk
hoger, dan is deze werkwijze geen oplossing. Een mogelijke aanpak is dan een deel
van de bovenste laag af te voeren (naar onderen te ploegen) en zand boven te ploegen.
Omdat de bouwvoor dan te schraal wordt, kan een deel van de oude toplaag gemengd
worden met het zand, zodat er toch nog een goede bouwvoor ontstaat. Deze vorm van
grondverbetering en allerhande variaties erop zijn veelvuldig toegepast om gronden
beter geschikt te maken voor de teelt.
Bodemprofiel
Een gewas moet ongestoord en diep kunnen wortelen in de bodem. Dat heeft enkele
belangrijke voordelen.
–
Het gewas kan uit een groot volume grond voedingsstoffen en water onttrekken.
Een grote buffervoorraad werkt positief op een regelmatige groei van een plant
en daardoor op de kwaliteit en opbrengst.
–
Bij een goede, diepe beworteling is de afstand van de wortels tot het grondwater
klein en is er meer capillaire nalevering.
grondverbetering
Een storende laag in het bodemprofiel kan de beworteling ernstig belemmeren en
moet indien mogelijk worden opgeheven. Of dat gemakkelijk kan, hangt af van de
oorzaak van die storende laag. Het opheffen van een storende laag komt maar een
enkele maal en soms zelfs maar eenmalig voor. Een dergelijke ingreep heet
grondverbetering. Zo kan een zandlaag in een kleigrond zeer storend zijn. Wortels
groeien gemakkelijker in klei dan in zand, omdat klei plastischer, kneedbaarder, is dan
de harde stugge zandkorrels. De wortels groeien dan ook liever opzij in de klei, dan
naar beneden in de zandlaag.
❑ BODEMPROFIEL EN BODEMSTRUCTUUR
19
27126_TB.fm Page 20 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 1.3
Bij klei-op-zandgronden
gaat de beworteling
dikwijls niet dieper dan
het kleidek.
doorwortelbaarheid
oerbank
Zo kan ook een zure venige laag belemmerend werken. Het mengen van dergelijke
lagen met elkaar zou de doorwortelbaarheid kunnen verbeteren. In kalkloze
zandgronden kan een zeer harde laag, de oerbank voorkomen. Deze is hard, omdat
de zandkorrels sterk aan elkaar zijn gekit door ijzer en/of uitgespoelde humus. Het
breken van een dergelijke laag met een woelpoot kan een grote verbetering
betekenen.
Bodemstructuur
Structuur is een veelgebruikte term, maar wat is het nou precies? In één zin
samengevat is het ‘de onderlinge rangschikking en de binding van de bodemdeeltjes’.
Onderlinge rangschikking
De verdeling van gronddeeltjes (klei, silt, zand, humus) en de poriën: welk deel van
de ruimte wordt ingenomen door de poriën en hoe is de verdeling tussen kleine en
grote poriën?
Binding
Kleideeltjes kunnen zeer sterk aan elkaar gebonden zijn, zeker bij droogte. Zandkorrels
hebben geen binding (‘los zand’). Humusdeeltjes hebben een bindende werking op
zand en verlagen de binding van klei.
Wanneer er iets mis is met de onderlinge rangschikking of binding van bodemdeeltjes
in de grond zijn allerlei bodemeigenschappen niet optimaal. Bij een te laag
poriëngehalte is er bijvoorbeeld te weinig lucht in de grond. Als er relatief te weinig
grote poriën in de grond aanwezig zijn, is er ook snel luchtgebrek, omdat de kleine
20
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 21 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
poriën veel water binden en er dus geen ruimte overblijft voor lucht. En vooral in het
voorjaar is het voor gewassen als aardappelen, gladiolen en tulpen belangrijk, dat er
zo’n 20 procent lucht in de grond zit.
1.5
grondanalyseformulier
schonegrond-verklaring
❑ RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
Resultaten van het onderzoek
Je hebt je grond laten onderzoeken of je hebt er zelf eens grondig naar gekeken. Wat
zijn nu de resultaten daar van? Het grondanalyseformulier is natuurlijk een belangrijke
bron van informatie voor plantenvoeding. De overige informatie die daarop te vinden
is, is het organische stofgehalte, de pH, het koolzure kalkgehalte en het percentage
lutum van de grond.
Een schonegrond-verklaring krijg je als uit onderzoek blijkt dat jouw grond een hele
reeks stoffen niet of in zeer lage concentratie bevat. Blijkt er toch te veel in te zitten,
dan is die informatie van belang voor het bedrijf dat de grond gaat saneren. In
figuur 1.4 zie je de uitslag van een onderzoek naar aaltjes.
21
27126_TB.fm Page 22 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 1.4
profielkuil
22
Een deel van het rapport van een aaltjesonderzoek
Een moeilijker onderzoek is dat naar de bodemstructuur. Je kunt zelf een schop grond
nemen en bekijken hoe de structuurelementen eruit zien. Je kunt op die manier je
bouwvoor beoordelen. Wil je een betere indruk krijgen van de ondergrond om
eventueel storende lagen te signaleren, dan moet je een profielkuil graven. Als je dan
een wand glad afsteekt met een schop, dan kun je wel een indruk krijgen van de
structuur. Maar het is beter de wand te ‘prepareren’ met een mes. Je moet dan
voorzichtig stukjes grond loswrikken, zodat ze via een natuurlijk breukvlak los raken
van de grond. Als je dat over de hele oppervlakte van het profiel doet, krijg je een
goed beeld van de structuur van het hele profiel.
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 23 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 1.5
Scherpe breukvlakken en
kale wortels wijzen op
een slechte structuur.
Vragen 1.2
Onderzoek van de bodem is goed en kost het nodige geld. Dat is niet erg, want zaken
waar je veel baat bij hebt, mogen geld kosten. Maar het is natuurlijk wel belangrijk,
dat je dan ook goed snapt, wat er onderzocht is en dat je er de maximale informatie
uit weet te halen.
Beantwoord aan de hand van de informatie uit figuur 1.4 de volgende vragen.
a
Met welk doel heeft meneer Plant dit onderzoek laten doen?
b
Hoe groot is het perceel dat bemonsterd is en hoeveel monsters zijn er genomen?
c
Is zijn hele perceel besmet en heeft dit consequenties voor zijn teelt?
d
Hij besluit zijn grond te ontsmetten, maar hij wil zijn portemonnee en het milieu
sparen. Kan hij gerichte maatregelen nemen?
e
Heeft hij wat betreft de teelt alleen maar gevaar te duchten voor zijn aardappels?
1.6
Afsluiting
Als je gewassen gaat verbouwen, wil je dat de grond in goede staat verkeert.
Problemen die kunnen optreden, kunnen van chemische, fysische of biologische aard
zijn. Vervuilde grond is een voorbeeld van een chemisch probleem. Behalve schade
aan gewassen geeft bodemvervuiling ook een probleem bij verkoop of gebruik van
het perceel als bouwgrond; een ‘schonegrond-verklaring’ is dan vereist. Een biologisch
probleem is het voorkomen van plantparasitaire aaltjes. Een laboratorium voor
onderzoek naar bodemziekten kan onderzoeken hoe ernstig de besmetting is en om
welke soort aaltjes het gaat. Fysische problemen ten slotte doen zich voor als de grond
niet de gewenste samenstelling heeft, de profielopbouw niet goed is of wanneer de
structuur van de grond niet aan de eisen voldoet.
De samenstelling van een grond is slechts te veranderen door lagen van een gunstiger
grondsoort die dieper in het profiel liggen, door ploegen of op een andere manier
naar boven te halen.
Het bodemprofiel kan storende lagen bevatten die de wortelgroei of de afvoer van
water kunnen hinderen. Een (eenmalige) ingreep in het profiel is dan de oplossing.
Dit noem je grondverbetering.
❑ AFSLUITING
23
27126_TB.fm Page 24 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Een structuur is niet optimaal als de verdeling van de ruimte tussen grond en poriën
niet goed is of wanneer de binding tussen gronddeeltjes onderling te sterk of te zwak
is.
Uit de uitslag van de diverse soorten onderzoek van de grond kun je aflezen wat er
aan de hand is en welke maatregelen je moet nemen. Inzicht in de profielopbouw en
de structuur krijg je door een profielkuil te graven en goed naar de horizonten en
structuurelementen te kijken.
Vragen 1.3
a
b
c
d
e
24
Gaat de vergelijking van de APK-keuring ook op met betrekking tot de
frequentie? Met andere woorden, moet je ook elk jaar je grond laten
onderzoeken?
Verklaar, waarom de chemische, fysische en biologische kwaliteit van een grond
ook afhankelijk kan zijn van de vakbekwaamheid van de teler.
Wat is een plantparasitair aaltje?
Waarom kan een zure laag in het profiel belemmerend werken op de
wortelgroei?
Is in alle gronden een oerbank aanwezig?
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 25 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
2
Zand, klei, humus en kalk
Oriëntatie
Als een boer van de zandgrond op bezoek is bij een boer op de kleigrond zegt hij
vaak: ‘Jullie hebben makkelijk praten met jullie grond; bij ons gaat het allemaal wel
even anders. Onze grond is een stuk armer en droogtegevoeliger en we hebben veel
meer last van eenjarig onkruid. En met een beetje pech hebben we ook meer last van
plagen.’ Om te begrijpen waarom deze boer dit zegt worden in dit hoofdstuk
zandgrond en kleigrond met elkaar vergeleken.
Fig. 2.1
Er bestaan grote
verschillen tussen klei en
zand.
Bekijk je wat zand, klei en wat veen dan merk je op het oog al grote verschillen.
Zandgrond voelt min of meer scherp aan als je hem tussen de vingers wrijft. Klei is
bruin of grijs. Als je klei wat vochtig maakt en tussen de vingers wrijft, smeert het.
Veen is diepzwart van kleur. Het smeert ook bij het wrijven tussen de vingers.
Het skelet van de zand- en kleigronden bestaat uit zandkorrels en kleideeltjes die door
kalk en humus bij elkaar worden gehouden. Over de eigenschappen van deze
bestanddelen zijn boeken vol geschreven. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste
kenmerken wel kort genoemd, maar niet uitgebreid beschreven. Er wordt ook nog
aandacht besteed aan de naamgeving. Waar het vooral om gaat, is wat deze
eigenschappen betekenen voor bodembeheer.
2.1
Zandgrond
Zandgrond bestaat uit kleine korrels kwarts. Graniet is een veelvoorkomend gesteente
dat is samengesteld uit andere gesteenten. Wanneer graniet verweert, blijven de
hardste delen, het kwarts, als laatste over. Via rivieren en wind worden deze deeltjes
verplaatst om uiteindelijk zandgrond te vormen. Zandkorrels zijn 50 µm à 2000 µm
groot (1 µm = 0,001 mm). Alles boven 2000 µm heet grind.
❑ ZAND, KLEI, HUMUS EN KALK
25
27126_TB.fm Page 26 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
afslibbaar
In figuur 2.2 staan de namen vermeld die in de Nederlandse bodemkunde worden
gebruikt. De termen zand, leem, slib en lutum (de bodemkundige naam voor klei)
worden het meeste gebruikt. Op analyseformulieren van bodemlaboratoria wordt van
het minerale deel van de bodem alleen het lutumgehalte vermeld. Tot voor kort werd
het gehalte afslibbaar (deeltjes van 0 tot 16 µm) ook gebruikt, maar dat is vervangen
door het gehalte lutum (deeltjes van 0 tot 2 µm).
Fig. 2.2
Namen en indeling van
de korrelgrootte van de
diverse fracties die in de
Nederlandse
bodemkunde worden
gebruikt.
Onaantastbare kristalbrokjes
Zandkorrels zijn zeer hard en moeilijk stuk te krijgen. Verwering door de temperatuur
of door activiteit van zuren in de bodem gaat uiterst langzaam. Zand verbindt zich
daardoor ook heel moeilijk met andere stoffen. Kalk of humus kunnen er wel als een
dun laagje omheen zitten, maar ze verbinden zich er niet mee. Het is meer een soort
‘eraan hangen’. Zandgronden zijn daardoor nogal kwetsbaar. De samenhang tussen
zand en humus wordt door een actief bodemleven sterk verbeterd.
grofkorrelige structuur
Door de grofkorrelige structuur kan zandgrond water snel afvoeren, het loopt er
gemakkelijk tussendoor. Mineralen die vrij in de grond aanwezig zijn, kunnen met dit
water naar diepere grondlagen spoelen en daardoor buiten het bereik van het gewas
terechtkomen. Dit maakt zand gevoelig voor mineralenverlies. Het is onder andere
hierom dat in de mestwetgeving het stikstofoverschot op bouwland (de zogenaamde
verliesnorm) op zandgronden op termijn maar 60 kg/ha mag zijn, terwijl het op
kleigronden 100 kg/ha mag zijn.
Vrije mineralen spoelen in een zandgrond dus gemakkelijker weg dan op kleigrond.
Daar komt nog bij dat een zandgrond relatief veel vrije mineralen heeft. De mineralen
uit organische mest en kunstmest, vooral kali en ammoniumstikstof, kunnen zich niet
binden aan zand. Daardoor zitten ze vrij in de bodem. Alleen binding aan humus of
opname door het bodemleven of het gewas kan mogelijke uitspoeling voorkomen.
Nitraat kan zich evenmin binden aan zand, maar ook slecht aan humus. Het spoelt
dus ook snel uit als het niet door het bodemleven wordt opgenomen en vastgelegd.
Door de losse structuur van zand kunnen insecten gemakkelijk eieren leggen en
kunnen larven zich zonder moeite bewegen. Wortelvlieg en uienvlieg zijn daar
voorbeelden van.
Zaadonkruiden ontkiemen op een zandgrond erg gemakkelijk. Gewasbescherming op
zandgronden vraagt daarom dikwijls een grotere inzet van actieve stof dan op
26
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 27 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
kleigrond. Een nadeel van kleigrond in dit opzicht is echter, dat actieve stof door
kleideeltjes wordt geadsorbeerd en daardoor minder goed werkt.
Een vroege grond
Tegenover de nadelen staat als voordeel dat een zandgrond snel opdroogt. In het
voorjaar is zandgrond door een goede draagkracht snel bewerkbaar en warmt snel
op. Een warme grond heeft ook een grotere mate van mineralisatie, het vrijkomen
van voedingsstoffen uit organische stof door vertering. In de zomer kan de
mineralisatie minder worden door droogte. In het najaar gaat de mineralisatie niet zo
lang door als op kleigrond. Zandgrond heeft daardoor een typisch voorjaarskarakter.
Een mooie grond om met de vroegste aardappelen of groenten van Nederlandse
grond te komen!
Mest hoef je niet in het najaar in te werken zoals op klei. Bemesten en ploegen gebeurt
pas op het einde van de winter. Dit beperkt het risico van mineralenverlies door
uitspoeling. Door de goede doorlatendheid voor water is zandgrond ’s winters beter
te berijden dan bijvoorbeeld kleigrond. Zandgrond is dan ook prima geschikt voor
gewassen die in die periode geoogst moeten worden zoals prei en schorseneren.
Kalkbehoefte en humusbehoefte
Kalk en humus kunnen zanddeeltjes bij elkaar houden. Bodemleven is daarbij
onmisbaar, omdat dit voor de vermenging en verkleving zorgt. De Nederlandse
zandgronden hebben een langere geschiedenis dan de kleigronden. Ze zijn langer
blootgesteld geweest aan uitspoeling en daardoor kalkarm of kalkloos. De lage pH
als gevolg hiervan is ongunstig voor het bodemleven en ongunstig voor de samenhang
van de deeltjes. Daardoor is zandgrond over het algemeen kwetsbaar.
Zandgrond kan snel van karakter veranderen wanneer met kalk of organische stof
aan verbetering wordt gewerkt. Een stijging van het percentage organische stof heeft
op zand veel sneller invloed dan op klei. Dit komt deels omdat de korrelstructuur van
zand gemakkelijk te beïnvloeden is.
❑ ZANDGROND
27
27126_TB.fm Page 28 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
In de naamgeving is de invloed van humus op zandgrond te herkennen. Zandgrond
met 2,5 tot 5 procent organische stof heet bodemkundig ‘matig humeus’. Zware
kleigrond moet 4 tot 8 procent organische stof bevatten om ‘matig humeus’ te heten.
De herkomst van zand, klei en kalk
Een groot deel van de Nederlandse bodem is aangevoerd door water en wind. Het
fundament is een pakket zeezand van 200 tot 400 meter dik. De rivieren hadden nog
geen dijken en stroomden vrij door het laagland. Door de Rijn, IJssel en Maas is een
laag van 100 tot 200 meter materiaal afgezet, bestaande uit rivierzand en oude rivierklei.
In de eerste van twee ijstijden die ons landschap hebben bepaald, is rivierzand door
gletsjers opgestuwd waardoor we nu bijvoorbeeld de Holterberg en de Veluwe hebben.
Een tweede, wat mildere, ijstijd ging gepaard met veel noordwestenwind waardoor
vanuit het Noordzeebekken wind over ons land werd verspreid. Vooral de zandgebieden
in het oosten zijn daardoor met een paar meter licht golvend zand verhoogd.
Het zand in Nederland komt van oorsprong dus met grote ‘oerrivieren’ uit Zuid- en
Oost-Europa. Dit is langer dan 10.000 jaar geleden. De klei in Nederland is daarna
afgezet door rivieren en de zee. Die is dus nog relatief jong. De oudste klei is ongeveer
10.000 jaar geleden afgezet.
Zand en klei zijn beide ontstaan door verwering van gesteenten. Een veelvoorkomend
gesteente is graniet. Dit harde gesteente lijkt onverwoestbaar, maar als weer, wind en
water maar lang genoeg de tijd krijgen valt het uiteen. Graniet bestaat uit de volgende
delen:
–
hoornblende en glimmer;
–
veldspaat;
–
kwarts.
Hoornblende en glimmer
Dit zijn respectievelijk donkere korrels en spiegelende korrels in graniet. Hoornblende
en glimmer lossen in de loop der jaren langzaam op. De opgeloste delen kunnen
opnieuw verbindingen aangaan in de vorm van klei of leisteen. Beide hebben een
gelaagde, kristalachtige structuur. Klei is dus een opnieuw ontstaan mineraal.
Veldspaat
Veldspaat bestaat uit grijze, witachtige of roodachtige korrels met een vettige glans.
Ze lossen gemakkelijk op. Calcium is een belangrijk element van veldspaat en het is
bijvoorbeeld terug te vinden in de skeletjes van waterdieren. Op deze manier is
veldspaat de bron van de kalk in de bodem.
Kwarts
Kwarts blijft over wanneer hoornblende, glimmer en veldspaat zijn opgelost. Het zijn
kleurloze of melkwitte korrels die zeer hard zijn. Het transport door water slijt ze wel
af, maar ze vallen niet uiteen. Uiteindelijk vormen ze de basis voor de zandgronden.
In een mooie grond komen alle bouwstenen van graniet via diverse wegen weer bij
elkaar: klei, kalk en zand - uiteraard door het bodemleven gemengd met humus - zijn
de basis voor de Nederlandse landbouwgronden.
28
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 29 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
2.2
Kleigrond en zavelgrond
Om te beginnen moeten we een mogelijke verwarring in woordgebruik uitsluiten:
kleigrond is niet hetzelfde als klei of kleideeltjes. Kleigrond is een mengsel van
kleideeltjes, zanddeeltjes, humus en kalk. Kleigrond wordt vaak kortweg ‘klei’
genoemd, omdat de kleideeltjes voor een belangrijk deel de eigenschappen van de
grond bepalen. In dit hoofdstuk wordt de term ‘kleigrond’ gebruikt als het om de
grondsoort gaat en de term ‘kleideeltje’ als het speciaal om het deeltje en de
eigenschappen daarvan gaat. ‘Klei’ wordt gebruikt als korte term voor kleideeltjes.
Een andere naam die voor klei wordt gebruikt is ‘lutum’. Lutum wordt bijvoorbeeld
sinds 1996 gebruikt op de bodemanalyse-formulieren van het Bedrijfslaboratorium
voor grond- en gewasanalyse te Oosterbeek om de zwaarte van de grond aan te
geven.
Naamgeving
textuurdriehoeken
❑ KLEIGROND EN ZAVELGROND
De naamgeving van grond is al eens behandeld. Een andere, ook in het buitenland
veelgebruikte manier van naamgeving is die met behulp van zogenaamde
textuurdriehoeken. Het woord textuur slaat op de samenstelling van de grond in
korrelgroottes.
Om die te gebruiken moet je gegevens hebben over de procentuele verdeling van de
korrelgroottes van de grond en wel van lutum (0 − 2 µm), silt (2 − 50 µm) en
zand (50 − 2000 µm).
Er worden in Nederland twee driehoeken gehanteerd, namelijk die voor eolische
afzettingen (door de wind) en niet-eolische afzettingen. De gehalten moeten worden
uitgezet langs de assen van de driehoek (het lijntje aan het eind van de pijlen geeft
aan, welke lijnen je moet volgen) en het kruispunt van de lijnen bepaalt de naam van
de grondsoort.
29
27126_TB.fm Page 30 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 2.3
Textuurdriehoeken voor water- (1) en windafzettingen (2), ook wel klei- en
leemdriehoek genaamd. In de grijze banen komen de meeste Nederlandse gronden
voor.
Héééél klein, maar wel sterk
chemische verwering
Fig. 2.4
Tekening van een
kleideeltje met daaraan
mineralen en een foto van
een kleideeltje gemaakt
met een
elektronenmicroscoop.
De plaatjesstructuur is
goed te zien.
(Bron: Bodemkunde van
Nederland)
Kleideeltjes zijn de minerale deeltjes in de bodem die 0 à 2 µm groot zijn. Dat is zo
klein dat je een microscoop met een flinke vergroting nodig hebt om ze te kunnen
zien. Klei is ontstaan uit chemische verwering van gesteente, bijvoorbeeld graniet. Dit
gesteente is in de loop van de aardeontwikkeling vergruisd en opgelost. De opgeloste
mineralen zijn vervolgens weer samengebonden: de kleideeltjes. In tegenstelling tot
zandkorrels, die door mechanische krachten zijn gevormd, zijn kleideeltjes dus
chemisch gevormd. Kalium is een belangrijke bouwsteen van kleideeltjes. Verder zit
er onder andere aluminium (Al), magnesium (Mg) en kiezel (Si) in.
Elektrische krachten
Door de chemische vorming hebben kleideeltjes een regelmatige, kristalachtige
structuur. Door die structuur ontstaan er kleine elektrische krachten in het deeltje.
Aan de buitenkant zijn ze daardoor licht negatief geladen, in de kern licht positief.
30
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 31 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
adsorptie
Omdat de negatieve kracht aan de buitenkant zit, bepaalt deze kracht de
eigenschappen van het deeltje. Kleideeltjes stoten elkaar daardoor onderling af.
Positieve mineralen, zoals opgelost calcium (Ca2+), kalium (K+) of magnesium (Mg2+),
kunnen zich aan de negatieve kleideeltjes binden. Dit noem je ook wel adsorptie. Ze
zijn ook in staat om een brug tussen twee kleideeltjes te vormen en op die manier de
structuur stabiel te maken.
Door de mineralenbinding van kleideeltjes spoelen kalium of ammonium op een
kleigrond veel minder snel uit dan op een zandgrond. Dit geldt ook voor alle andere
positief geladen mineralen. Dat is gunstig, want kleigronden worden meestal in het
najaar bemest met kali of met organische mest, dus de voedingsstoffen in die mest
krijgen nog een lange natte winter te verduren. De kleideeltjes voorkomen dan dat
het water de mineralen meeneemt.
Kleigrond
Kleigrond is grond waarvan de eigenschappen vooral door de kleideeltjes worden
bepaald. De kleideeltjes zijn klein en hebben een groot contactoppervlak waardoor
ze bij bewerking veel weerstand geven. De grond bewerkt zwaar. Alle gronden met
meer dan 25 procent kleideeltjes worden kleigronden genoemd. Boven de 35 procent
kleideeltjes is het al zware klei. Gronden met 100 procent klei komen in Nederland
niet voor.
Het is opvallend dat een grond al een kleigrond is als er 25 procent kleideeltjes in
zitten. Dan zijn er namelijk altijd nog 75 procent andere bestanddelen aanwezig,
voornamelijk silt en zand. Kleideeltjes hebben echter zulke sterke, bepalende
eigenschappen dat ze de grond het sterkst beïnvloeden. De eigenschappen van een
grond met veel klei zijn daarom ook niet snel te veranderen. Toevoegen van zand of
organische stof heeft alleen invloed als dat in grote hoeveelheden gebeurt.
De plaatjesstructuur van klei in combinatie met de zeer kleine deeltjes maakt kleigrond
zwaar en compact. Humus en kalk zorgen voor een groter percentage open ruimtes,
zodat watertransport mogelijk is.
Zavelgrond
capillaire opstijging
❑ KLEIGROND EN ZAVELGROND
Zavelgrond zit tussen zandgrond en kleigrond in. Het is een grond met een kleine
hoeveelheid kleideeltjes, tussen de 8 en 25 procent. Bij een grond met minder dan
8 procent lutum raken de zanddeeltjes elkaar en vult de lutum de ruimte tussen de
zanddeeltjes op. Een dergelijke zandgrond vertoont bij droogte dan ook nauwelijks
scheuren. Het aandeel zand en silt is in deze grond hoger dan in een kleigrond.
Zavelgrond combineert de gunstige eigenschappen van zand met die van klei. Het is
dus enerzijds een grond die relatief gemakkelijk water doorlaat en daardoor weer snel
kan worden bewerkt na een regenperiode. Aan de andere kant zorgen de kleideeltjes
ervoor dat de grond mineralen kan binden. In droge tijden zorgt de klei ervoor dat
water, dat in de grond is opgeslagen in natte tijden, ter beschikking komt van het
gewas. Zand en klei zorgen er samen voor dat grondwater voldoende snel omhoog
kan worden getransporteerd (capillaire opstijging). In natte tijden zorgt het zand voor
een voldoende open structuur om water snel af te voeren. Een grond met veel
mogelijkheden!
31
27126_TB.fm Page 32 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
slempgevoeligheid
Een nadeel van zavelgrond is de slempgevoeligheid. Slemp houdt in dat de bovenlaag
van de grond dichtslaat door regenval. Door de kracht van de regendruppels slaan
de kruimels en kluiten kapot. In de natte, kapotte bovenlaag van de grond gaan de
deeltjes ‘ontmengen’. Daardoor ontstaat er een wat grovere onderlaag en een
bovenlaag van fijne deeltjes. Na het opdrogen van de grond ontstaat door het laagje
fijne deeltjes een ondoordringbare korst. Deze is ondoordringbaar voor water, lucht
en voor kiemplantjes. Je moet dan ook vermijden de grond in het voorjaar al te fijn
te maken, omdat de kluitjes dan nog gemakkelijker kapotslaan.
Vragen 2.1
Als je het met iemand anders over een grondsoort hebt, is het belangrijk dat je allebei
precies weet, waar je over praat. De textuurdriehoeken zijn daarvoor een goed
hulpmiddel. Je moet natuurlijk wel weten hoe er mee om te gaan. Beantwoord de
volgende vragen.
a
Wat is 1 µm ook al weer?
b
Waarom heb je eigenlijk aan twee van de drie percentages voldoende?
c
Wat is de naam van de kleigrond met:
1
23 % lutum, 17 % silt en 60 % zand
2
23 % lutum, 60 % silt en 17 % zand
3
6 % lutum en 30 % zand
4
6 % lutum en 43 % silt
d
Wat is in de leemdriehoek de naam van een grond met:
1
8 % lutum, 70 % silt en 22 % zand
2
0 % lutum, 0 % silt en 100 % zand
3
6 % lutum en 11 % silt
4
21 % lutum en 63 % silt?
e
Hoeveel procent lutum kan matig zware klei bevatten?
f
Hoeveel procent zand kan zandige leem bevatten?
Lutum, silt en zand vormen samen het totaal van de bodemdeeltjes. In de
dagelijkse praktijk wordt de term silt niet zo vaak gebruikt. De term ‘leem’ wel.
Dat is natuurlijk niet hetzelfde, want % lutum + % silt = % leem.
g
Neem het volgende verhaal over en vul de lege plekken in. Je kunt kiezen uit de
woorden: zand, zavel en klei.
Na een flinke regenbui kun je het beste maar een … grond hebben, omdat je
het water snel kwijt wilt. Echter gedurende een lange droge periode is een
… grond weer gunstig, omdat die dat water beter vasthoudt. Een … grond bindt
het water ook wel goed, alleen bestaat er bij die grond in het voorjaar weer
slempgevaar. Je kunt wel spreken van …- en …deeltjes, maar niet van …deeltjes,
omdat de eerste twee behalve een grondsoort ook een naam zijn van een
gronddeeltje. Wil je een gelijkmatige grond die van alle goede eigenschappen
wat meepikt, dan kun je maar het beste een … grond hebben.
2.3
Humus en kalk
Humus en kalk zijn de bindende elementen in de bodem. Ze zijn dit in de ruimste zin
van het woord. Letterlijk zijn ze dit, omdat ze de klei- en zanddeeltjes aan elkaar
hechten. In ruimere zin zijn ze het, omdat ze de basis vormen van het leven in de
32
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 33 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
zuurgraad
bodem. Kalk zorgt ervoor dat de zuurgraad van de bodem voldoende hoog is om
bodemleven mogelijk te maken. Humus en verse organische stof vormen de
voedselvoorraad van het bodemleven.
Humus
samenhang in de bodem
Humus is een complexe en vooral stabiele organische stof. Humusdeeltjes die lang
overleven, kunnen 200 tot 8.000 jaar onveranderd in de bodem aanwezig zijn. In
bodems onder water kan dit nog langer zijn, wel tot 17.000 jaren! Het maakt niet uit
of de tropische bananenpalm of de granen in Nederland worden omgezet in humus.
In beide gevallen ontstaan stoffen met dezelfde structuur en eigenschappen. Door
mineralisatie en door het vermogen voedingsstoffen te binden is humus belangrijk
voor de plantenvoeding.
Naast voeding zorgt humus voor structuur en samenhang in de bodem. Het voert
overtollig water af, houdt water vast bij droogte, zorgt voor binding tussen de minerale
delen en speelt een rol in het verminderen van de overlevingskans van ziekten in de
bodem. Dus de lofzang op de waarde van humus is terecht. In de biologische
landbouw is humus de basis van de bodemvruchtbaarheid.
Humusopbouw
Humus is een organische stof die uit organische resten is opgebouwd. Dit zijn vooral
gewasresten, groenbemesters en organische mest. Ook afgestorven bodemleven kan
in humus worden opgenomen. Humus wordt geproduceerd door het bodemleven,
waarbij wormen en springstaarten de belangrijkste humusvormers zijn. De
uitscheidingsproducten die ontstaan bij het verteren van eiwitten en koolhydraten
bevatten veel humus.
De oorspronkelijke vorm van de organische stof, bijvoorbeeld loofresten van het
gewas, is in humus niet meer te herkennen. Humus is een nieuw gevormde stof en
bestaat voor 4 à 5 procent uit stikstof.
❑ HUMUS EN KALK
33
27126_TB.fm Page 34 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 2.5
Schematische
voorstelling van de
processen die een rol
spelen bij de opbouw en
afbraak van humus.
(Bron: Bodemkunde van
Nederland)
bindende activiteit
Voor planten, maar ook voor bacteriën is humus een soort ruilsupermarkt voor ionen.
Wanneer ze ionen kunnen gebruiken, halen ze die van de humus af. Wat ze over
hebben, gaat er weer naar terug. Deze bindende activiteit van humus komt ook naar
voren bij bodemverontreiniging. Humus kan zware metalen zodanig vastleggen dat
ze geen problemen meer geven. In de bodemsanering wordt hier gebruik van
gemaakt. Ook radioactieve stoffen kunnen via deze weg worden vastgelegd. Hiervan
maakt men onder andere gebruik bij besmette gebieden zoals die ontstaan zijn door
de ontploffing van de kerncentrale bij het Russische Tsjernobyl in 1986. Een bijzonder
stofje dus!
Humusopbouw en humusafbraak
Humusvorming (humificatie) en humusafbraak (mineralisatie) vinden gelijktijdig in de
bodem plaats. Humusafbraak gaat snel bij een temperatuur in de bodem boven 10 °C.
Humusopbouw vindt dan ook wel plaats, maar de humusafbraak overheerst. Bij een
lage bodemtemperatuur heeft de humusopbouw de overhand.
34
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 35 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 2.6
Humusopbouw en
humusafbraak bij
verschillende
bodemtemperaturen in
een zuurstofrijke grond.
Bij een lage
bodemtemperatuur vindt
netto humusopbouw
plaats (gestippelde vlak).
De afwisseling in humusopbouw (in de koude seizoenen) en afbraak (in het
groeiseizoen) zorgt ervoor dat de bodem in ons klimaat zeer stabiel is en tegelijkertijd
zeer productief kan zijn. Een afwisseling van gewassen die het ene jaar bijdragen aan
bodemopbouw, bijvoorbeeld granen met een groenbemester, en het andere jaar
interen, bijvoorbeeld uien, kan heel goed in ons klimaat. Je moet er echter scherp op
letten dat het humusgehalte van je grond op peil blijft. Met name voor de
bewerkbaarheid van zware kleigronden is dat van groot belang. De benodigde
trekkracht voor het ploegen of andere vormen van grondbewerking hangt sterk af
van dit gehalte. De binding tussen de kleideeltjes wordt immers een stuk minder. En
er is gebleken dat de afbraak van de humus in de grond redelijk vlot kan gaan,
bijvoorbeeld wanneer grasland wordt omgezet in bouwland. Maar het kost vele jaren
om een grond met een laag humusgehalte weer op een goed niveau te krijgen.
Kalk
calciumcarbonaat
Kalk in de eenvoudigste vorm is calciumcarbonaat (CaCO3). De rol van kalk is
drieledig. Ten eerste is het calcium in kalk een voedingsstof voor planten. Vervolgens
doet kalk dienst als structuurvormend element in de bodem. Tot slot draagt het
carbonaat bij in het tegengaan van verzuring.
pH
Voor een goede structuur moet de pH van de bodem niet te laag zijn. Een lage
zuurgraad betekent dat er veel zuurdeeltjes (H+) aanwezig zijn. Deze concurreren met
Ca2+. Daarnaast is een lage zuurgraad slecht voor de ontwikkeling van het
bodemleven. Voor klei is een pH boven 6,0 wenselijk, voor zand moet de pH liever
niet onder 5,0 komen.
Bekalken
Met het bekalken van een zure grond worden dus twee vliegen in één klap geslagen.
Het meest bekende resultaat is dat de pH stijgt, omdat een deel van het zuur wordt
geneutraliseerd. Dit is gunstig voor de ontwikkeling van het bodemleven en dus voor
de verbetering van de bodemstructuur. Het is echter net zo belangrijk dat het calcium
dat overblijft, de plaats inneemt van de H+ deeltjes en daardoor de structuur
stabiliseert.
Omdat zuurdeeltjes zitten gebonden aan humus en klei wordt in een bekalkingsadvies
ook rekening gehouden met het percentage organische stof en het lutumgehalte. Hoe
meer lutum en klei, hoe meer zuurdeeltjes daaraan worden gebonden, dus hoe meer
❑ HUMUS EN KALK
35
27126_TB.fm Page 36 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
zuur moet worden geneutraliseerd om de pH op de gewenste hoogte te krijgen. Dit
leidt tot een hoger giftadvies voor kalk.
2.4
Afsluiting
Zanddeeltjes zijn ontstaan door verwering van gesteenten als graniet en bestaan uit
korrels die zelf nauwelijks nog verweren. Een zandgrond laat door zijn structuur van
losse korrels moeiteloos water door. Omdat zand geen bindende werking heeft,
kunnen mineralen gemakkelijk uitspoelen. Door zijn geringe waterhoudende
vermogen en daardoor snelle opwarming en goede draagkracht is een zandgrond
vroeg in het voorjaar geschikt voor de verbouw van gewassen. Humus en kalk kunnen
zandgrond meer samenhang geven.
Klei is geen restproduct van verwering, maar ontstaat door nieuwvorming uit
opgeloste stoffen. Door de plaatjesstructuur en chemische samenstelling van klei kan
water goed gebonden worden en hechten mineralen zich, zodat er minder uitspoeling
is.
Zavelgronden hebben een geringe hoeveelheid klei en bestaan voornamelijk uit zand.
Een zavelgrond combineert de goede eigenschappen van zand- en kleigronden. Maar
een nadeel is de sterke slempgevoeligheid.
Een optimale grond is opgebouwd uit zand, klei, humus en kalk. Zand zorgt voor het
grove skelet en een losse structuur. Klei zorgt voor het vasthouden van water en
mineralen. Humus en kalk zijn het cement tussen klei en zand. Dit cement is poreus
en voedingrijk, zodat plantenwortels zich er goed door kunnen verplaatsen. Het schept
een goede leefomgeving voor het bodemleven. Wanneer zowel verse organische stof
als humus wordt afgebroken, levert het plantenvoeding. De afbraak van humus gaat
wel ten koste van de structuur.
De officiële naamgeving van klei en zandgronden kun je vinden door de gehalten
zand, silt en lutum uit te zetten in een textuurdriehoek.
Vragen 2.2
a
b
c
d
e
f
g
h
36
Waarom noem je zand ‘het skelet’ van de bodem?
Waarom warmt een zandgrond sneller op dan kleigrond?
Welke uiterste waarden van lutum komen voor in het merendeel van de
Nederlandse gronden?
In de grijze baan in de kleidriehoek van figuur 2.3 bevatten de monsters met het
hoogste lutumgehalte heel weinig zand. Verklaar dat.
Zavelgrond is goed in staat water van het grondwater naar boven naar de
wortelzone te transporteren; waarom kunnen zand en klei dat minder goed?
Waarom treedt slemp niet op bij grove zandgronden en zware kleigronden?
Wat zijn nu de goede eigenschappen die zand wel en klei niet heeft?
En welke goede eigenschappen heeft klei die zand niet heeft?
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 37 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
3
Structuur, profiel en
groeiomstandigheden
Oriëntatie
Piet krijgt de opdracht het land klaar te maken voor inzaaien. Hij houdt er van de
zaken grondig aan te pakken en stelt de rotorkopeg lekker diep af. Na één rondgang
is hij niet tevreden met het resultaat; de grond ligt er voor zijn gevoel nog te grof bij.
Hij bewerkt het stuk voor de tweede keer, verhoogt het toerental, verlaagt de
rijsnelheid en blikt na een tijdje nog eens achterom. Een fantastisch gezicht! De
bouwvoor is zo fijn als het maar kan.
Maar … van het gewas kwam niet veel terecht. De helft van de zaadjes verdroogde
na ontkieming en van de andere helft kwam het merendeel niet door de slempkorst
heen die na een fikse regenbui was ontstaan. Je moet natuurlijk wel weten wat je wil
bereiken met je grond!
Fig. 3.1
… de gewenste
bodemtoestand?!
3.1
Bodemstructuur
In teelthandleidingen van diverse gewassen staat dikwijls in het onderdeel ‘eisen aan
de grond’ dat de grond goed doorwortelbaar moet zijn en dat het gewas voldoende
vocht moet kunnen opnemen. Dat is logisch, omdat de groei van een plant afhankelijk
is van de beschikbaarheid van water, lucht, voedingselementen en warmte. Deze
hangen op hun beurt weer af van de samenstelling van de grond en vooral van de
structuur.
❑ STRUCTUUR, PROFIEL EN GROEIOMSTANDIGHEDEN
37
27126_TB.fm Page 38 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
kruimelige structuur
Een eerste indruk van de structuur krijg je al als je over de grond loopt. Voelt de grond
hard aan en hoor je een dof geluid, dan is de structuur dicht en vast. Zak je daarentegen
wat met je voeten in de grond weg (en dan hebben we het niet over pas geploegd
land!) en voelt de grond zacht aan, dan heb je te maken met een losse kruimelige
structuur.
Om een wat beter inzicht in de structuur van een grond te krijgen is het noodzakelijk
een profielkuil te beoordelen waarvan één wand voorzichtig ‘geprepareerd’ wordt.
Dat wil zeggen dat de grond door voorzichtig met een zakmes te wrikken los wordt
gemaakt, zodat de structuurelementen en de beworteling van het gewas goed te zien
zijn.
Daarbij let je op de volgende aspecten:
–
de vorm van de structuurelementen;
–
het aanwezige bodemleven;
–
het bewortelingspatroon;
–
de aanwezigheid van storende lagen;
–
kleur.
38
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 39 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 3.2
Een profielkluit uit een
kunstweide op kleigrond
in het voorjaar. In de
bovenste 10 cm is een
stabiele kruimelstructuur
te vinden. Daaronder zit
een vaste bouwvoor met
het begin van een diepere
kruimelontwikkeling.
Vorm van structuurelementen
hoekige structuren
❑ BODEMSTRUCTUUR
Aan de vorm en grootte van structuurelementen in de bodem is veel af te lezen. In
de bouwvoor duiden ronde, kruimelige structuren op een losse bodem waarin veel
bodemleven actief is. Scherpe breukvlakken en hoekige structuren duiden op een
tegengestelde situatie met weinig bodemleven en een slechte doorwortelbaarheid.
Als klei water opneemt zwelt een structuurelement enigszins. Tussen afgeronde,
‘bloemkoolachtige’ elementen blijft dan toch nog wel een ruimte over. Tussen
elementen met scherpe breuken kan in zo’n geval de ruimte weer verdwijnen. De
wortels kunnen wel tussen de kluitjes door groeien, maar kunnen niet in de kluitjes
dringen. Dus de daarin aanwezige voeding is onbereikbaar. Hoe groter de
structuurelementen zijn, hoe moeilijker de doorworteling verloopt en hoe kleiner de
39
27126_TB.fm Page 40 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
bereikbaarheid van voeding is. Kleine ronde structuurelementen noem je kruimels of
granulairen. De grotere elementen noem je blokken of kluiten. Ze kunnen afgerond
of scherp zijn.
Een ander kenmerk van een goede of slechte structuur is de aanblik van
plantenwortels. Zijn de wortels bij het doorbreken van een kluit omgeven door
wortelharen en kruimels, dan is dat een goed teken. Komen de wortels kaal te
voorschijn, dan duidt dat op een minder gunstige structuur.
Fig. 3.3
Van links naar rechts:
kruimels, afgeronde
blokvormige elementen
en scherpe blokvormige
elementen. Ronde
vormen zijn een teken
van een goede structuur.
kolommenstructuur
40
Ook de structuur van de ondergrond is voor de ontwikkeling van het gewas belangrijk.
Telers zijn vaak erg gericht op de bouwvoor, maar veel gewassen kunnen tot één
meter diep wortelen als ze daar gelegenheid toe krijgen. Op die manier bereiken ze
grondlagen, waarin grote hoeveelheden voeding beschikbaar kunnen zijn. Daarnaast
kan het gewas in de zomer met zijn wortels de dalende grondwaterspiegel volgen.
Door het gebruik van zware machines (door omstandigheden dikwijls op ongunstige
momenten) is de ondergrond in Nederland dikwijls verdicht. Op zand levert dit een
egale, betonachtige en ondoordringbare structuur op. Kleigrond heeft krimp- en
zwelwerking waardoor blokken en scheuren kunnen ontstaan. Wortels kunnen de
scheuren wel volgen, maar de blokken zelf zijn moeilijk doordringbaar. Als in de
ondergrond slechts verticale scheuren voorkomen en nauwelijks horizontale, spreek
je van een kolommenstructuur of prismastructuur.
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 41 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 3.4
Een zogenaamd
‘samengesteld glad
prisma met scherpe
blokvormige elementen’.
Dit is een voorbeeld van
een ondergrond die niet
helemaal
ondoordringbaar, maar
wel moeilijk toegankelijk
is.
sponsstructuur
Als in een grond een grote biologische activiteit heerst, is dat vaak zichtbaar door de
aanwezigheid van veel poriën in alle structuurelementen. Dat heet dan ook wel een
sponsstructuur.
Aanwezig bodemleven
Het bodemleven is een goede indicator van de kwaliteit van de bodem. Veel wormen
en wormgangen zijn een gemakkelijk zichtbaar teken van een losse structuur en de
aanwezigheid van organische stof. Ook kleiner bodemleven kan een indicatie zijn
voor de kwaliteit van de bodem.
Bewortelingspatroon en storende lagen
Het is een goede gewoonte om tijdens het seizoen de gewassen ook ondergronds te
bekijken. De manier waarop de wortels groeien zegt het meeste over de
doorwortelbaarheid. Hoekige en korte, dikke wortels duiden op een moeilijke
❑ BODEMSTRUCTUUR
41
27126_TB.fm Page 42 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
doorwortelbaarheid. De hoekigheid ontstaat, doordat de wortels hun weg om de
structuurelementen heen moeten zoeken.
Ter hoogte van de onderkant van de bouwvoor is als gevolg van het rijden van het
trekkerwiel in de open voor dikwijls een verdichte laag aanwezig: de ploegzool. In
een profielkuil is die laag vaak goed te onderscheiden door zijn dichtheid en door het
feit, dat je veel meer horizontale scheuren ziet dan verticale scheuren. Veel wortels
maken bij de aanwezigheid van een ploegzool een knik, op zoek naar een doorgang
naar de ondergrond. Probeer het ontstaan van een ploegzool te voorkomen. Is er al
een ploegzool, probeer deze op te heffen door bijvoorbeeld een ganzenvoetwoeler
aan de ploeg.
Overigens blijkt dat op zwaardere kleigronden er op den duur spontaan weer scheuren
ontstaan als gevolg van zwel en krimp. Voor lichte klei- en vooral voor zavelgronden
is een ploegzool een hardnekkiger probleem.
Fig. 3.5
Een profielkluit met
winterpeen in augustus
op zandgrond. De
beworteling neemt sterk
af na 17 cm diepte. Dit
was ook de
bewerkingsdiepte.
Kleur
roestvlekken
42
IJzer kleurt in de aanwezigheid van zuurstof en water rood en bij afwezigheid van
zuurstof wordt kleigrond blauwig grijs. Bij zandgrond zijn eveneens roestvlekken te
onderscheiden in een dergelijke situatie. Bij droge zandgronden is het zand geel
gekleurd. Onder invloed van water en zuurstofloosheid heeft het zand een bleke kleur.
Deze eigenschap biedt een handige indicator voor het beoordelen van de
aanwezigheid van zuurstof in de grond. Blauwig grijze vlekken of lagen in de grond
duiden op zuurstofgebrek. In de bovengrond komen ze bovendien voor in dichte
kluiten, vooral in de natte tijd van het jaar of rond mest of gewasresten die onder
zuurstofarme omstandigheden liggen te verteren. De ondergrond is vaak grijs vanaf
de laag die volledig is verzadigd met water. Roestvlekken in het bodemprofiel zijn
een aanwijzing, dat dat deel van het profiel afwisselend droog en nat is.
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 43 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
3.2
Groeifactoren
Het doel van elke teelt is het verkrijgen van een goede opbrengst en producten van
goede kwaliteit. Daartoe moeten alle omstandigheden in de bodem voor de groei van
de plant, de groeifactoren, optimaal zijn.
Wat is nu de invloed van de bodemstructuur op groeifactoren? Hier komen de
volgende groeifactoren aan de orde:
–
voedingsstoffen;
–
water;
–
warmte;
–
lucht.
Voedingsstoffen
De opname van voedingsstoffen is sterk afhankelijk van de mogelijkheid van wortels
om ongestoord de hele grond te doorgroeien om overal mineralen te kunnen
opnemen. Niet ieder element is daarvan even afhankelijk. Fosfaat is het meest
afhankelijk aangezien dit voedingselement door de wortels moet worden vrijgemaakt
in de bodem voordat de plant het kan opnemen. Maar voor alle elementen geldt dat
een regelmatige opname ervan meer gegarandeerd is, naarmate de wortels op meer
plaatsen in de bodem actief zijn. De plant heeft dan een grotere buffer. Een goede
ongestoorde groei en vertakking in de bouwvoor is het belangrijkst.
Water
sponsstructuur
De rol van de bodem met betrekking tot de groeifactor water heeft twee aspecten.
Er moet enerzijds altijd voldoende water in de bodem zijn, en anderzijds moet de
bodem een teveel aan water snel kunnen afvoeren.
De eisen die worden gesteld aan poriën voor het afvoeren en vasthouden en capillair
leveren van water zijn nogal verschillend. Waterafvoer vraagt poriën met een redelijke
diameter, dat wil zeggen groter dan 30 µm met een ongestoord verloop van boven
naar beneden. Wormgangen voldoen hieraan. Voor het vasthouden van water zijn
kleinere poriën gewenst. Maar ook weer niet kleiner dan 3 µm, omdat dan de binding
van water weer te sterk kan worden. Voor capillaire opstijging tenslotte is de ideale
situatie dat de poriën in de ondergrond groot zijn om het water snel te laten stijgen
en dat de poriën boven in het profiel kleiner worden om de uiteindelijke stijghoogte
zo groot mogelijk te maken. De afwezigheid van storende lagen en een sponsstructuur
zijn de eerste vereisten.
Lucht
Een plant heeft ook lucht nodig voor een goede groei. De wortels moeten kunnen
ademen. Dit betekent dat er met name in de bouwvoor voldoende grote poriën
moeten zijn die het water na een regenbui voldoende snel kunnen afvoeren.
❑ GROEIFACTOREN
43
27126_TB.fm Page 44 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Warmte
nachtvorstschade
Aan de factor warmte zijn twee aspecten verbonden:
–
goede opwarming van de bodem in het voorjaar voor een snelle groei;
–
het gevaar voor nachtvorstschade.
Voor opwarming van de bodem is een goede ontwatering noodzakelijk aangezien
een luchtige grond sneller warm wordt dan een dichte, vochtige grond.
Het voorkomen van nachtvorst stelt andere eisen aan de grond. De warmte van de
zon overdag wordt in de bodem opgeslagen en kan ’s nachts voorkomen dat gewassen
bevriezen. Belangrijk is daarbij dat de warmte zonder moeite vanuit diepere
grondlagen naar de bouwvoor wordt getransporteerd. Water transporteert
aanmerkelijk gemakkelijker warmte dan stilstaande lucht. Dus een heel erg luchtige
grond is in dit geval niet gunstig. Essentieel is vooral dat er niet een luchtige laag zit
tussen het gewas en de grond. Een strooisellaag of pas geschoffeld land is in dit geval
funest.
Verankering
Hoewel niet echt een groeifactor, is verankering van de plant in de bodem natuurlijk
wel een belangrijk gegeven. Een plant mag niet bij het minste of geringste zuchtje
wind omvallen, door oppervlakkige waterafvoer meegevoerd worden of tegen de
grond slaan na regeninslag. De wortels zorgen voor de hechting in en aan de grond.
Om dit zo goed mogelijk te realiseren moeten penwortels goed diep in de ondergrond
kunnen doordringen. Ook een goede ontwikkeling in de breedte en een goede
vertakking zijn essentieel. Er moeten geen storende lagen in de grond zitten.
3.3
fotosynthese
44
Oogsten en bewerken
De opbrengst en de kwaliteit van de grond hangen niet alleen af van genoemde
groeifactoren. Het tijdstip van bewerken van de grond en het moment van oogsten
bepalen de lengte van het groeiseizoen. Als er vroeg gepoot, geplant of gezaaid en
laat geoogst wordt, dan kan er maximaal gebruikgemaakt worden van de
fotosynthese.
Bewerkbaarheid en oogst zijn sterk gebonden aan de zwaarte en het vochtgehalte
van de grond. Daarnaast is de structuur natuurlijk ook van belang. Een zware grond
met een dichte structuur, storende lagen en een slechte waterafvoer is nog moeilijker
en later geschikt voor de voorjaarswerkzaamheden dan een zware grond met een
luchtige bouwvoor die rijk is aan organische stof.
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 45 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 3.6
In natte perioden kan het
oogsten van een gewas
problemen opleveren,
zoals hier bij maïs.
verkruimelen
Het klaarmaken van de grond voor de zaai-, poot- of plantbedbereiding houdt meestal
in dat je de grond moet verkruimelen. De mate waarin dat moet gebeuren, hangt af
van de toestand van de grond na de winter. Door strenge vorst kan de grond dikwijls
al heel fijn zijn. Elke grond heeft een specifiek vochtgehaltetraject waarbij
verkruimeling van de grond voor het maken van een zaaibed mogelijk is. Bij hogere
vochtgehalten worden gronden steeds plastischer (kneedbaarder). Bij klei- en
leemgronden neemt de kneedbaarheid zo toe dat de grond bij een bepaald
vochtgehalte niet langer wil breken, maar gaat smeren. Naarmate de grond
daarentegen droger wordt, neemt de kneedbaarheid af en de binding toe. Dat
betekent dat de grond wel wil breken, maar dat dit steeds meer energie kost naarmate
de grond droger wordt. Dus zowel bij te natte als te droge omstandigheden neemt
de verkruimelbaarheid af.
Lutumarme gronden zijn bij geen enkel vochtgehalte plastisch. Maar naarmate het
vochtgehalte daalt, treedt aanvankelijk wel een toenemende binding op. Wordt de
grond nog droger, dan neemt deze binding weer af en gaat de grond stuiven.
Naarmate de grond lutumrijker (en armer aan organische stof) is, neemt niet alleen
de verkruimelbaarheid zelf af, maar ook het bewerkbaarheidstraject. Lutum- en
leemarm zand en ook veen zijn praktisch bij elk vochtgehalte verkruimelbaar. De
bewerkbaarheid van deze gronden wordt uitsluitend door de draagkracht bepaald.
3.4
Welke eisen stellen de gewassen?
Je kunt bij alle gewassen vermelden dat het gewas onder ideale omstandigheden het
beste tot zijn recht komt. Maar elk gewas heeft weer specifieke zaken waarmee telers
in de praktijk het meeste rekening houden. Hier komen aan bod:
–
akkerbouw;
–
vollegrondsgroenteteelt;
–
bollenteelt;
–
boomteelt.
❑ WELKE EISEN STELLEN DE GEWASSEN?
45
27126_TB.fm Page 46 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Akkerbouw
De akkerbouwgewassen zijn niet onder één noemer te vangen. Zo hebben de
rooigewassen weer heel andere eisen dan bijvoorbeeld de granen. Voor rooigewassen
als bieten en aardappels is de lengte van het bewerkbaarheidstraject nogal van belang.
Het is niet bevorderlijk voor de opbrengst als genoemde gewassen vanwege de
zwaarte van de grond te laat gezaaid of gepoot worden. Evenmin als er vanwege de
omstandigheden vroeg gerooid moet worden.
Vollegrondsgroenteteelt
vroege teelt
De sector vollegrondsgroenteteelt is breed en kun je niet als één geheel beschouwen.
Voor een deel van de groenten geldt dat een vroege teelt noodzakelijk is om een
financieel aantrekkelijke opbrengst te krijgen. Daarvoor heb je een lichte grond met
een losse structuur nodig. Organische stofrijke gronden zijn daarvoor geschikt, omdat
die behalve luchtig ook donker van kleur zijn. Dat bevordert een snelle opwarming
in het voorjaar. Groentegewassen die minder gevoelig zijn voor vroegheid en ook niet
specifiek seizoensgebonden zijn, kun je in principe op alle grondsoorten verbouwen.
Een voorbeeld daarvan zijn de koolgewassen. Sommige koolgewassen, zoals
spruitkool, staan soms heel lang op het veld. Dat maakt een goede ontwatering
noodzakelijk, omdat het perceel ook laat in het jaar nog berijdbaar moet zijn.
Bollenteelt
Ook de gewassen die tot de bollenteelt gerekend worden, mag je niet over een kam
scheren. Zo zijn er gewassen die in de herfst geplant en in de vroege zomer gerooid
worden. Maar er zijn ook gewassen die in het voorjaar worden geplant en in het
najaar gerooid. Een punt van overeenkomst is wel dat het machinaal rooien van de
bollen een lichte grond met een losse structuur vereist. Een deel van de problemen
die kunnen optreden bij oogst op zware gronden kun je opvangen door de bollen in
netten te telen en te oogsten. Maar ook daarvoor geldt dat een losse structuur de
voorkeur verdient.
Boomteelt
Ook de sector boomteelt is zeer divers. Voor de meeste gewassen geldt dat ze meer
jaren op één stuk grond staan. De beworteling moet zich goed kunnen ontwikkelen.
En dus mag het grondwater niet te hoog staan in het herfst- en winterseizoen. Behalve
een goede waterafvoer is een goede bewortelingsmogelijkheid een eerste vereiste
voor deze teelt.
3.5
Afsluiting
Voor een goede groei van de gewassen is het van belang dat de structuur van de
grond optimaal is. Een indruk van de structuur van een grond kun je krijgen door een
profielkuil te graven en te kijken naar de structuurelementen. De kleine kruimels en
de afgeronde blokkige elementen wijzen op een goede structuur, terwijl de scherpe
blokkige en kolomachtige structuurelementen minder goed zijn voor de gewassen.
46
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 47 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Naast de vorm van de structuurelementen is ook de aanwezigheid van bodemleven
een gunstig teken. Een rijk en actief bodemleven resulteert vaak in een zeer poreuze
bodem met een zogenaamde sponsstructuur.
Aan het bewortelingspatroon van het gewas is heel goed te zien of er in de bodem
stagnerende lagen voorkomen. Een in de praktijk veel voorkomende laag is de
ploegzool, direct onder de bouwvoor. Door het gebrek aan verticale scheuren kan
deze laag een belemmering zijn voor de dieptegroei van wortels. Aan de kleur van
de grond ten slotte valt iets te zeggen over de doorluchting van de grond. Klei die
lange tijd verstoken blijft van zuurstof, krijgt een blauwgrijze kleur. Plaatsen met veel
waterbeweging hebben vaak roestplekken.
De kwaliteit van het product wordt mede beïnvloed door de manier van en de
omstandigheden waaronder is geoogst. De productiviteit van het gewas hangt ook
af van de kwaliteit van de grondbewerking. Voor klei- en zavelgronden geldt dat de
zwaarte van de grond en het vochtgehalte bepalend zijn voor het
bewerkbaarheidstraject van de grond. Zandgronden zijn wat betreft bewerkbaarheid
alleen afhankelijk van de draagkracht.
De groeifactoren voedingsstoffen, water aan- en afvoer, warmte en lucht zijn alle
gebaat bij een goede structuur. Daarbij hebben ze alle hun specifieke eisen.
Alle open teelten stellen ook specifieke eisen aan de zwaarte en aan de structuur van
de grond, hoewel er geen eenduidige eis per sector is. Daarvoor is er een te grote
variatie aan gewassen in iedere sector. Zo geldt voor de rooivruchten dat de bewerking
van de grond en de oogst onder goede omstandigheden moeten kunnen plaatsvinden.
Bij granen zijn daar minder grote problemen te verwachten. Voor de vroege
groentegewassen zijn een vroege bewerkbaarheid en een luchtige grond belangrijk,
terwijl dat voor de langer op het veld staande koolgewassen van minder belang is.
Goede ontwatering in najaar en winter is voor die gewassen belangrijker. Dat geldt
ook voor de meerjarige gewassen in de boomteelt.
Vragen 3.1
a
b
c
d
e
❑ AFSLUITING
Wanneer vind je in kleigrond een grijsblauwe kleur?
Een groter wortelstelsel geeft een buffer voor opname van voedingsstoffen.
Verklaar dit.
Waarom bevordert een donkere kleur een snelle opwarming van de grond in
het voorjaar?
Ideaal voor de grond is een ‘permanent heterogeen poriënstelsel’. Wat wordt
daarmee bedoeld?
Waarom moeten wortels kunnen ademen? Dat kan een plant toch ook via de
huidmondjes in het blad?
47
27126_TB.fm Page 48 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
4
Beheer van de grond
Oriëntatie
Een beheerder is een persoon die verantwoordelijk is voor bijvoorbeeld een gebouw
of een machinepark. In advertenties wordt nooit een grondbeheerder gevraagd, terwijl
grond, als basis voor onze plantaardige productie, wel degelijk een goed beheer nodig
heeft. Je kent zelf waarschijnlijk wel voorbeelden van grond die niet goed beheerd is.
Je kunt denken aan een niet-egaal perceel barstend van het onkruid en besmet met
alle vormen van bodemziekten. Of aan onvruchtbare, moeilijk bewerkbare grond met
een schrale bouwvoor. Of in de wat heuvelachtiger delen van ons land aan een perceel
waarvan de bouwvoor door erosie ernstig is aangetast.
Is beheer dan alleen het goed bewerken van grond? Nee, ook de organische stof- en
kalktoestand moeten onderhouden worden om de grond blijvend in goede staat te
houden.
Fig. 4.1
48
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 49 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
4.1
Organische stof
De bodemvruchtbaarheid, het bodemleven en de structuur van de grond hangen
nauw samen met een goed organische stofgehalte. Bovendien is behandeld hoe je
een beeld kunt krijgen van het verloop van het gehalte in de grond door een balans
te maken van aan- en afvoer van organische stof. In deze paragraaf gaan we wat
dieper in op de soort organische stof en het verschil in werking.
Je weet dat van de verse organische stof een groot deel na één jaar in de bouwvoor
mineraliseert en dat de rest wordt gehumificeerd, dus omgezet in humus.
Niet alle soorten organische stof zijn even snel afbreekbaar en hebben dus ook niet
dezelfde werking in de grond. Dat kun je zien in figuur 4.2.
Fig. 4.2
Restant van organische
stof (in percentage van
totaal toegediende
hoeveelheid) uit
verschillende
bodemverbeteraars in de
eerste 10 jaar na
toediening
%
100
stro
varkensdrijfmest
stalmest
80
champost
heide-/schorscompost
60
GFT-compost
40
20
0
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Jaar
humificatiecoëfficiënt
erosie
❑ ORGANISCHE STOF
Het percentage organische stof dat na één jaar nog in de bouwvoor aanwezig is, heet
de humificatiecoëfficiënt. Verse dierlijke mest heeft een humificatiecoëfficiënt van
30 à 60 procent, terwijl die van compost varieert tussen 70 en 80 procent. Compost
blijft dus langer actief als bodemverbeteraar dan mest, terwijl mest sneller
mineraliseert.
Maar wat wil je precies bereiken met je organische stofgiften? Dat is sterk afhankelijk
van je grondsoort. Zavel en kleigronden hebben dikwijls als probleem een matige
doorluchting en bewerkbaarheid. Langzaam verterende organische stof heeft hierop
een zeer positief effect. Humus en klei worden door het bodemleven intensief met
elkaar gemengd. De met de klei gemengde humus vermindert de bindingskrachten
tussen de kleideeltjes. Daardoor ontstaan er meer en grotere poriën en als gevolg
daarvan een betere beluchting, waterafvoer en bewerking. Bij zandgrond is het
probleem net andersom. Door de grotere korrels is de waterafvoer en beluchting
doorgaans wel voldoende, maar is de binding tussen de deeltjes zwak. Daardoor kan
stuif en erosie optreden. Snel verterende organische stof werkt weer positief op dit
probleem. Snel verteren betekent dat veel bodemorganismen deze organische stof
als voedingsbron hebben. De afbraakresten van de organische stof en de
49
27126_TB.fm Page 50 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
uitscheidingsproducten van deze bodemorganismen hebben een sterk kittende
werking. Daardoor zijn de deeltjes niet meer als ‘los zand’ aanwezig, maar als kleine
structuurelementjes. Op deze wijze kunnen de zanddeeltjes ook beter water binden.
kleihumuscomplex
Fig. 4.3
Wat betreft hun effect op de bodemvruchtbaarheid is er ook een duidelijk verschil in
werking tussen beide soorten organische stof. Snel verterende organische stof levert
door een grote mineralisatie in het eerste jaar van toediening veel voedingsstoffen.
Maar omdat er in de jaren daarna minder te verteren organische stof over is, is het
vermogen om regelmatig voedingsstoffen te blijven leveren, de buffercapaciteit,
minder. Ook draagt dit minder bij tot de vergroting van het kleihumuscomplex. De
langzaam verterende organische stof daarentegen levert niet direct veel
voedingsstoffen, maar blijft dit wel veel langer volhouden.
Welke vorm van organische stof voor jouw bedrijf het beste is, hangt dus af van de
problemen of wensen die je hebt met betrekking tot je grond. Een overzicht van de
eigenschappen van de organische stof zie je in figuur 4.3.
Keuzemogelijkheden van bodemverbeteraars afhankelijk van het doel waarvoor ze
kunnen worden ingezet.
Doel
Benodigde organische stof
Te gebruiken soort organische stof
- verbeteren vochtbindend
vermogen van zand- en
lichte zavelgronden
- verminderen gevoeligheid voor
water-erosie
- verminderen stuifgevoeligheid
- levering van relatief veel
voedingsstoffen
- stimulering van het bodemleven
snel verterende organische stof
- dunne mest
- vaste kippenmest
- gecomposteerd bermmaaisel
- champost
- verbeteren ontwatering van kleien zware zavelgronden
- verbetering van de beluchting
van de grond
- verhoging van het bindend
vermogen voor voedingsstoffen
- stimulering van het bodemleven
- verbetering van het
vochtbindend vermogen van zanden lichte zavelgronden
- levering van relatief weinig
voedingsstoffen
langzaam verterende organische
stof
- vaste rundveemest
- GFT-compost
- heidecompost
- schorscompost
- mengsel van veen en compost
Afbraak van organische stof
Doorgaans wordt uitgegaan van een afbraakpercentage van 2 procent. Dit getal is
algemeen geldig, maar in de praktijk blijken er toch afwijkingen voor te komen.
Kalkrijke jonge gronden kennen een grotere afbraaksnelheid en naarmate de grond
50
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 51 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
minder lutum bevat en het toegediende organische materiaal verser is, is de afbraak
ook groter. In de praktijk blijken vooral bollentelers op duinzand grote moeite te
hebben het organische stofgehalte van de grond op het niveau van 1 à 1,5 procent
te krijgen. Geschat wordt dat de afbraak daar wel 6 à 10 procent bedraagt. Een
vergelijking van de afbraak bij variërende bouwvoordikte, afbraaksnelheid, organische
stofgehalte en grondsoort is weergegeven in figuur 4.4.
2,0
1440
1800
2160
2520
2880
3,0
1920
2400
2880
3360
3840
4,0
1440
1800
2160
2520
2880
2,0
2160
2700
3240
3780
4320
3,0
2880
3600
4320
5040
5760
4,0
2080
2600
3120
3640
4160
2600
3250
3900
4550
5200
Zandgrond
3120
3900
4680
5460
6240
3120
3900
4680
5460
6240
900
4875
5850
6825
7800
4680
5850
7020
8190
9360
afbraaksnelheid 3%
afbraaksnelheid 2%
afbraaksnelheid 3%
organische stofgehalte van de grond
4,0
5,0
6,0
4,0
5,0
6,0
0960
1200
1440
1680
1920
1,5
2860
3570
4280
5000
5710
1,7
Duinzandgrond
1,3
2520
3150
3780
4410
5040
afbraaksnelheid 6%
2180
2730
3280
3820
4370
❑ ORGANISCHE STOF
BouwKleigrond
voordikte afbraaksnelheid 2%
20
25
30
35
40
Fig. 4.4
Jaarlijkse afname van de
hoeveelheid organische
stof in kg/ha in de
bouwvoor van klei-,
zand- en duinzandgrond
51
27126_TB.fm Page 52 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Zoals je weet, moet je voor de berekening van de afbraak van de organische stof ook
de omrekeningsfactor van m3 naar ton (het volumegewicht) weten. Er is in figuur 4.4
uitgegaan van 1,2 voor klei, 1,3 voor zand en 1,4 ton/m3 voor duinzand. Deze getallen
zijn gemiddelden. Per grondsoort kan dit getal nog erg verschillen als gevolg van
verdichting of juist een luchtige opbouw door een hoog humuspercentage.
Vragen 4.1
Als goede ondernemer moet je ervoor zorgen dat de aanvoer van organische stof op
jouw perceel in evenwicht is met de afvoer om een goede kwaliteit van de grond te
handhaven. Dat dat niet altijd meevalt, blijkt uit figuur 4.4. Om een beter inzicht te
krijgen in het effect van allerlei maatregelen moet je proberen de volgende
berekeningen te maken. De gegevens zijn te vinden in bijlage 1 en in bijlage 2.
Piet
–
–
–
–
–
heeft een bedrijf met het volgende bouwplan:
8 ha tulpen; 6 ton stro/ha;
4 ha bospeen;
8 ha wintertarwe;
8 ha consumptieaardappelen;
4 ha uien.
a
b
Bereken de gemiddelde aanvoer per ha van organische stof op zijn bedrijf.
Ontevreden met het resultaat besluit Piet wat meer aandacht te schenken aan
zijn organische stofaanvoer. Na de wintertarwe en de uien wordt als
groenbemester Engels raaigras verbouwd en na de bospeen bladrammenas. Op
de aardappelen wordt per ha 5 ton Vinassekali uitgereden en op 1/4 deel van
het bedrijf wordt 20 ton GFT-compost per ha uitgereden. Wat wordt nu de
gemiddelde aanvoer op het bedrijf?
Als dit op de lange termijn de gemiddelde aanvoer van het bedrijf zou zijn, op
welk organische stofgehalte komt Piet dan uit als zijn ploegdiepte 20 cm is en
hij op zandgrond zit met een afbraak van 2 %?
Maak eens een schatting van het organische stofgehalte dat Piet zou bereiken
als hij niet voor die extra aanvoer zou zorgen.
Stel dat Piet hetzelfde bouwplan zou hebben op duinzand met een
afbraaksnelheid van 6 %, wat zou dan op de lange duur het organische
stofgehalte van zijn grond worden?
Bedenk welke mogelijkheden Piet nog meer zou hebben om het organische
stofgehalte nog verder te verhogen. Vergelijk je antwoorden met die van je
klasgenoten.
c
d
e
f
4.2
Groenbemesters
Groenbemesters zijn gewassen die niet geteeld worden om ze te oogsten, maar om
ze onder te ploegen. Soms wordt een grasgroenbemester wel eens gebruikt voor
voederwinning of om er schapen op te laten weiden, maar dat is de uitzondering die
de regel bevestigt. De meest voorkomende groenbemesters zijn bladrammenas, gele
mosterd, facelia, (winter)rogge en grassen als Engels raaigras en Italiaans raaigras.
stikstofbinding
52
De rol van groenbemesters in de open teelten is nogal veranderd. Voor de komst van
de kunstmest was het vooral de bedoeling door stikstofbinding de vruchtbaarheid te
verhogen: dus vooral vlinderbloemige gewassen. In de biologische landbouw is dit
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 53 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
bodemziekten
ook nu een belangrijke functie van groenbemesters. Later werd structuurbehoud en
-verbetering van de grond belangrijker gevonden en lag het accent meer op goede
beworteling of hoge productiviteit. Tegenwoordig speelt ook een ander aspect een
belangrijke rol. Met de juiste keuze van een groenbemester kun je bepaalde
bodemziekten terugdringen.
We
–
–
–
–
–
–
zetten alle functies van groenbemesters nog eens op een rij:
toevoegen van extra organische stof aan de grond;
onderdrukken van onkruid;
verbeteren van de vochthuishouding;
voorkomen van slemp en erosie;
het vasthouden van stikstof en eventueel binding van luchtstikstof;
het tegengaan van bodemziekten.
Organische stof
effectieve organische stof
Van groenbemesters die ondergeploegd worden, verdwijnt binnen een jaar een groot
deel van de organische stof door vertering. Het deel dat overblijft, draagt blijvend bij
aan de verbetering van de structuur. Je noemt dat effectieve organische stof. Een
gemiddelde groenbemester levert 250 kg organische stof per ton droge stof. Wortels
voegen meer effectieve organische stof toe aan de grond dan stengel en blad.
Groenbemesters met veel wortelmassa zijn dus het geschiktst voor het op peil houden
van het organische stofgehalte. Hoe de verschillende soorten groenbemesters werken,
zie je in figuur 4.5.
Fig. 4.5
Verdeling van droge stof
over blad en wortel bij
enkele groenbemesters
Onkruid
Na de oogst van het hoofdgewas kan het onkruid zich weer ontwikkelen. Een snel
groeiende groenbemester kan het onkruid verstikken.
❑ GROENBEMESTERS
53
27126_TB.fm Page 54 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Vochthuishouding
Groenbemesters houden de grond in de herfst droger, omdat begroeide grond meer
water verdampt. Gangen die na het afsterven van diepgaande wortels achterblijven,
verbeteren de doorlatendheid van de grond. Door verbetering van het organische
stofgehalte is de grond in droge tijden beter in staat vocht te leveren.
Slemp en erosie
Slemp ontstaat wanneer kruimels en kluitjes in de bouwvoor gaan vervloeien nadat de
regeninslag ze kapot heeft geslagen. Na het opdrogen vormen de fijne deeltjes een
ondoordringbare korst. Doordat de groenbemester de grond tegen regeninslag
beschermt, wordt het risico van slemp, tenminste in de tijd dat de groenbemester nog
op het land staat, een stuk kleiner. Na het ploegen geeft het fijne, sterk vertakte
wortelstelsel van grassen nog veel samenhang aan de grond. Ook daardoor vermindert
het slempgevaar. Om dezelfde reden is ook het gevaar van erosie bij begroeide, maar
ook bij onbegroeide grond minder. Op zandgronden geeft de organische stof meer
binding aan de zandkorrels. Daardoor krijgt winderosie ook minder kans.
Vasthouden van stikstof en stikstofbinding
vlinderbloemigen
Alle stikstof die door het hoofdgewas niet is benut en alle stikstof die na de oogst van
het gewas nog mineraliseert, kan door groenbemesters gebruikt worden. Op die
manier voorkom je uitspoeling van stikstof. Maar je moet het effect ervan niet
overschatten. Zeker als de groenbemester kapot vriest of voor de winter
ondergeploegd wordt, komt slecht 25 procent van de opgenomen stikstof in de loop
van het volgende groeiseizoen weer ter beschikking aan een volggewas. Wordt de
groenbemester in het voorjaar ondergeploegd, dan kan die benutting oplopen tot
50 procent. Maak je gebruik van groenbemesters die behoren tot het geslacht van
de vlinderbloemigen, dan kan er een behoorlijk grote hoeveelheid stikstofgas
gebonden worden die aan volggewassen ten goede kan komen. Het effect van deze
binding is groter naarmate de groenbemester vroeger wordt gezaaid en later wordt
ondergeploegd.
Bodemziekten
directe invloed
indirecte invloed
54
Groenbemesters hebben, mits ze op tijd ingezaaid zijn en dus langer op het veld
gestaan hebben, een positieve invloed op het terugdringen van bodemziekten. Deze
invloed kan een direct gevolg zijn, omdat het gewas bepaalde organismen bestrijdt.
De directe invloed van bladrammenas en gele mosterd op het bietencysteaaltje is een
duidelijk voorbeeld van een direct bestrijdende werking. Het is echter niet alleen maar
positief wat er te melden valt. Inzet van de verkeerde groenbemester kan
bodemziekten juist stimuleren. Je moet dus goed uitkijken, wat je doet!
Er kan ook sprake zijn van indirecte invloed. Na de verbouw van een groenbemester
bijvoorbeeld is de grond in het voorjaar droger. Met name voor het gewas suikerbiet
is dit gunstig. Ziekten als Rhizomanie en, met name op lichte gronden, Rhizoctonia
komen dan minder voor. Groenbemesters bevorderen het bodemleven. Natuurlijke
vijanden van schimmels en aaltjes ontwikkelen zich en hebben een matigende invloed
op bodemziekten.
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 55 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Hoe de werking van diverse groenbemesters op bodemziekten is, staat weergegeven
in figuur 4.6.
Fig. 4.6
Afrikaantjes
Invloed van groenbemesters op bodemziekten
Een aparte vermelding verdient de groenbemester Tagetes patula, beter bekend onder
de naam Afrikaantjes. Als groenbemester is dit niet zo’n gebruikelijk gewas, maar als
je het verbouwt, doe je dat om daarmee het wortellesieaaltje te bestrijden.
4.3
Bodemleven
Van alle factoren die van invloed zijn op een goed functionerende bodem is het
bodemleven wel de meest onderschatte. Iedereen vindt het vanzelfsprekend dat in
het nieuwe groeiseizoen bijna alle gewasresten die na de oogst zijn blijven liggen en
zijn ondergeploegd, langzaam verdwijnen en worden omgezet in humus. Als je het
jaar erna weer ploegt, zie je er weinig van terug. Misschien kom je nog wat verhoute
of moeilijk verteerbare delen zoals koolstronken tegen. Weinig mensen hebben in de
gaten dat daarvoor een heel leger bodemorganismen heeft moeten werken. Dat komt,
omdat het bodemleven grotendeels onzichtbaar is. Pas als je bij het ploegen al die
meeuwen achter de ploeg ziet vliegen, besef je dat er blijkbaar meer in de grond zit
dan zand, klei en organische stof.
Natuurlijk ken je de aaltjes en schimmels die bodemziekten veroorzaken. Maar deze
vormen maar een klein percentage van de bodemorganismen in de bouwvoor.
❑ BODEMLEVEN
55
27126_TB.fm Page 56 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Soorten
De variatie aan bodemleven is enorm. Dat is tevens één van de sterke punten van
een goede grond, omdat er voor allerlei soorten functies en allerlei omstandigheden
wel een vorm van bodemleven te vinden is die het werk kan opknappen. De
bodembewoners staan in figuur 4.7 schematisch weergegeven.
Fig. 4.7
Onderverdeling flora en
fauna en naar grootte van
het bodemleven
Bacteriën
Rhizobium bij wortelknolletjes
Actinomyceten
Schurft op aardappelen
Schimmels
Rhizoctonia
Algen
Blauwwieren aan het grondoppervlak
Micro-fauna
Protozoën, eencellige diertjes
Meso-fauna
Aaltjes, mijten, springstaarten
Macro-fauna
Wormen, slakken, kevers...
Mega-fauna
Mollen, muizen...
Bodem
flora
Bodem
organismen
Bodem
fauna
Functies
Het
–
–
–
–
–
bodemleven heeft, zoals je al weet, een groot aantal nuttige functies.
mineralisatie en humificatie;
het in gang houden van kringlopen;
het beperken van ziekten en plagen;
de opbouw van de structuur van de grond;
goede groei van de gewassen.
Mineralisatie en humificatie
De afbraak van verse organische stof is typisch het gevolg van samenwerking in de
bodem. Het grove werk wordt door de grotere bodemdieren als wormen, kevers,
springstaarten en duizendpoten gedaan. De producten die zij uitscheiden worden
weer door andere organismen als mijten, algen, bacteriën en schimmels omgezet, wat
uiteindelijk resulteert in humusvorming. Toch gaat dat beeld niet helemaal op. Zo zijn
bijvoorbeeld schimmels zeer goed in staat houtig materiaal, zelfs omgevallen bomen
in het bos, af te breken. De houtstof lignine en cellulose, dat de celwanden van planten
versterkt, is door sommige schimmels om te zetten in andere verbindingen die wel
kunnen worden afgebroken door andere organismen.
In gang houden van kringlopen
Het bodemleven houdt een aantal processen in de stikstofkringloop in stand. Een paar
van deze processen hebben zowel een positieve als een negatieve kant. Mineralisatie
is nuttig zolang zij plaatsvindt in het groeiseizoen. De gewassen kunnen direct
56
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 57 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
profiteren van de vrijgekomen voedingsstoffen. Maar ook na de oogst van gewassen,
of op het moment dat een gewas moet afrijpen en geen behoefte meer heeft aan
extra stikstof, gaat de mineralisatie door. Het stopt als de temperatuur te laag wordt.
nitrificerende bacteriën
denitrificerende bacteriën
De nitrificerende bacteriën zorgen bij aanwezigheid van voldoende zuurstof voor het
omzetten van ammonium in het gemakkelijk opneembare nitraat. Dit is zeker niet
nadelig voor het gewas. Maar alle nitraat die niet benut wordt, spoelt ’s winters wel
uit, terwijl het ammonium gebonden blijft aan klei of humus. De denitrificerende
bacteriën veroorzaken bij zuurstoftekort verlies aan stikstof. Dit is natuurlijk niet
gunstig. Maar als deze stikstof anders naar het oppervlaktewater zou uitspoelen, is
deze vorm van verlies eigenlijk niet zo erg.
Van stikstofbindingen ten slotte is alleen maar iets positiefs te melden. De
Rhizobiumbacteriën, die dit doen in symbiose met een vlinderbloemige, kunnen voor
een behoorlijke stikstofaanvoer zorgen.
Beperken van ziekten en plagen
actinomyceet
Vele schadelijke bodemorganismen hebben hun natuurlijke vijand ook in de bodem.
Het meest bekende voorbeeld is de actinomyceet (een organisme, wat tussen
schimmel en bacterie in zit). In een vochtige grond worden allerlei bodemorganismen
geactiveerd die deze schurftveroorzaker kunnen bestrijden. In droge tijden kan
beregenen dus noodzakelijk zijn om schurft te voorkomen. Er wordt momenteel
onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de Rhizoctoniaschimmel met een
andere schimmel te bestrijden. Er zijn ook schimmels die aaltjes kunnen vangen.
Fig. 4.8
Aaltje gevangen door een
schimmel
Opbouw van de structuur van de grond
Het bodemleven heeft dus een belangrijke functie bij humusvorming. Humus heeft
een kittende werking die niet zo sterk is als die van lutumdeeltjes. Zodoende is de
binding op zandgronden dankzij humus sterker, op kleigrond minder sterk. Het
bodemleven zorgt ook voor een intensieve menging van de bodemdeeltjes zand en
klei met humus.
Bodembewoners maken poriën door hun bewegingen in de grond. Vooral wormen
spelen daarin een grote rol. De poriën die zij maken, zijn vaak buitengewoon stabiel,
omdat de wanden als het ware geplamuurd worden met slijmstoffen die ze
uitscheiden. Poriën die onder alle omstandigheden intact blijven en redelijk van
formaat zijn, zijn natuurlijk erg gunstig voor de afvoer van water.
❑ BODEMLEVEN
57
27126_TB.fm Page 58 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 4.9
Met humus bepleisterde
wormgang in een
bodemprofiel; de
plantenwortels maken
graag gebruik van deze
gangen.
Goede groei van de gewassen
VAM-schimmels
Vragen 4.2
58
Alle genoemde functies hebben natuurlijk een positieve werking op de groei van
gewassen. Maar een voorbeeld van een redelijk directe werking is die van de Vesiculair
Arbusculaire Mycorrhiza-schimmels die begrijpelijkerwijs bij voorkeur worden
aangeduid als de VAM-schimmels. Deze schimmels leven in symbiose met de meeste
hogere planten en zorgen met hun schimmeldraden voor een zeer effectieve
uitbreiding van het wortelstelsel. Vooral bij de opname van moeilijk oplosbare
voedingsstoffen zoals fosfaat, spelen ze een belangrijke rol.
Stikstof is een moeilijk grijpbaar voedingselement, omdat er diverse kringlopen van
stikstof bestaan. Omdat het zo’n belangrijk element is voor de gewasgroei, is het
goed inzicht te hebben in die kringloop.
Zet de volgende elementen van de kringloop in de juiste volgorde:
–
ammonium;
–
mineralisatie;
–
stikstofgas;
–
denitrificerende bacteriën;
–
eiwitvorming;
–
nitraat;
–
Rhizobiumbacteriën;
–
nitrificerende bacteriën.
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 59 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
4.4
Afsluiting
Om een grond in goede staat te brengen en te houden is het belangrijk het organische
stofgehalte van de grond goed in de gaten te houden. Maar ook het meer directe
effect van diverse soorten organische stof kan van belang zijn voor het gewenste
effect. Langzaam verterende organische stof is met name op klei- en zavelgronden
van belang om de grond luchtiger te maken. Bij zandgronden, waar de losse structuur
vaak de oorzaak is van verstuiving, heeft snel verterende organische stof juist een
betere werking. De deeltjes krijgen meer binding. Wat betreft de aanvoer van
mineralen heeft langzaam verterende organische stof ook een langzame werking,
terwijl de snel verterende door een snelle mineralisatie ook snel zijn mineralen afgeeft.
Niet in alle gronden is de afbraaksnelheid van organische stof hetzelfde. Kalkrijke,
luchtige jonge gronden hebben een hogere vertering dan de oude, dichtere gronden.
Een reëel probleem in dit opzicht vormen de kalkrijke duinzandgronden die een
afbraaksnelheid hebben die drie keer hoger ligt dan gemiddeld.
Groenbemesters die je voor de organische stofvoorziening verbouwt, hebben nog
veel andere voordelen zoals het onderdrukken van onkruid, het verbeteren van de
vochthuishouding, het voorkomen van slemp en erosie, het vasthouden van stikstof
en eventueel binding van luchtstikstof en het tegengaan van bodemziekten. Bij het
kiezen van een groenbemester moet je goed bedenken wat je er mee wil bereiken.
Met name op het gebied van bestrijding van bodemziekten moet je heel goed weten
wat er aan de hand is, omdat een verkeerde keuze zelfs averechts kan werken.
Het bodemleven speelt eveneens een belangrijke rol bij het beheer van de grond.
Hoewel onzichtbaar, verzet het veel werk zoals mineralisatie en humificatie van
organische stof en het opruimen van gewasresten na de oogst. Verder speelt het een
belangrijke rol bij het in gang houden van kringlopen, het beperken van ziekten en
plagen, de opbouw van de structuur van de grond en de goede groei van de gewassen.
Het is belangrijk een breed scala van bodemleven in de bouwvoor te hebben om voor
alle problemen een oplossing te hebben.
Vragen 4.3
a
b
c
d
e
f
g
h
❑ AFSLUITING
In figuur 4.4 zijn verschillende volumegewichten genomen voor klei-, zand- en
duinzandgrond. Kun je dat verklaren?
Op welk humusgehalte komt een akkerbouwer op kleigrond op de lange termijn
uit als hij met een bouwvoor van 25 cm steeds ongeveer 2.700 kg organische
stof toevoegt? Waar komt een bollenteler op duinzand op uit bij een zelfde
bouwvoordikte?
Wat is de humificatiecoëfficiënt van varkensdrijfmest? Ga uit van figuur 4.2.
Hoeveel kg humus heb je na 5 jaar nog over van een gift van 20 ton
varkensdrijfmest als je mag aannemen dat er 8 % organische stof in zit?
Beantwoord vraag c en d ook voor GFT-compost. Het o.s.-gehalte daarvan is
ongeveer 60 %.
In welke twee opzichten is bladrammenas te verkiezen boven gele mosterd als
groenbemester?
Welke twee vormen van erosie worden door groenbemesters tegengegaan en
waarom?
Waarom zijn wormgangen zo gunstig voor de afvoer van water?
59
27126_TB.fm Page 60 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
5
Grond en
grondbewerkingswerktuigen
Oriëntatie
In bepaalde delen van ons land wordt het woord ‘bouwen’ in het dialect gebruikt
voor ‘ploegen’. Een landbouwer is dus schijnbaar iemand die veel met een ploeg in
de weer is. Ook het woord ‘bouwvoor’ en het Duitse woord voor boer ‘Bauer’
verwijzen daar naar. Grondbewerking is inderdaad een van de hoofdactiviteiten van
de boer. Ga maar eens na hoe vaak een bepaald stuk grond per jaar wordt bewerkt.
Als het gaat om gewassen die in een jaar de hele cyclus doorlopen, zoals de meeste
akkerbouw-, bloembol-, en groentegewassen, dan gaat het al gauw om drie
bewerkingen of meer. Op grotere bedrijven is een heel scala aan
grondbewerkingswerktuigen te vinden: ploegen, al dan niet aangedreven eggen,
cultivatoren met triltanden of vaste tanden, rollen, frezen enzovoorts.
De teler of kweker moet uit alle mogelijkheden die er zijn op het gebied van
grondbewerkingswerktuigen die werktuigen kiezen, waarmee hij op zijn bedrijf uit de
voeten kan. Hij moet daarbij rekening houden met de gewassen die hij teelt en de
eisen die de verschillende gewassen aan de grond stellen.
60
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 61 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 5.1
5.1
Een goed zaai-, plant- of pootbed
Een gewas moet snel en gelijkmatig kunnen kiemen en na de kieming ongestoord
door kunnen groeien. Voor een vlotte kieming zijn warmte, vocht en een goede
luchthuishouding nodig.
capillaire opstijging
Het ideale zaaibed heeft een losse toplaag waardoor de zaden gemakkelijk zuurstof
kunnen krijgen en waardoor koolzuurgas kan worden afgevoerd. Kiemende zaden
ademen immers.
De losse toplaag zou net zo dik moeten zijn als de zaaidiepte. Als je een gewas zaait
op 2 centimeter diepte, dan moet de losse toplaag dus ook 2 centimeter dik zijn! In
de praktijk betekent dit dat je zo ondiep mogelijk gaat bewerken. Het perceel moet
dus al vlak liggen voordat je met de zaaibedbereiding begint. Goed ploegwerk is dus
belangrijk.
Onder de losse toplaag zit een bezakte ondergrond. Het kiemende zaad ligt op het
grensvlak van deze bezakte onderlaag en de losse toplaag. De kiemwortels maken
daardoor direct contact met de vochtige ondergrond. De kiemplant kan daardoor
ongestoord doorgroeien. Als je zaait in losse grond, dan is er in een droog voorjaar
kans op een slechte opkomst ten gevolge van een slechte vochtvoorziening. De
bezakte ondergrond maakt capillaire opstijging van vocht tot aan de kiemende zaden
mogelijk.
❑ EEN GOED ZAAI-, PLANT- OF POOTBED
61
27126_TB.fm Page 62 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 5.2
Een goed zaaibed bestaat
uit een bezakte
ondergrond en een losse
toplaag.
Het zaaibed mag niet te fijn zijn en ook niet te grof. Kiemende wortels kunnen niet
zo makkelijk in kluiterige grond doordringen en kunnen uit kluiterige grond moeilijk
voedingsstoffen en water opnemen. Gevolg: een stagnerende groei.
Als het zaaibed te fijn is, kan de grond bij zware regenval verslempen. Bij droogte
ontstaat een korst die de grond afsluit. Slemp remt de ademhaling en de kieming van
het zaad. Ook kunnen de kiemen niet gemakkelijk door de slempkorst heen groeien.
Haal maar eens voorzichtig een stukje verslempte korst weg op een perceel waar
zaden aan het kiemen zijn. Je zult zien dat de kiemen soms centimeters onder de korst
doorgroeien op zoek naar een plaats om ‘door te breken’. Bij extreme slemp lukt dat
vaak niet en sterven de kiemen af. Het gevolg is een slechte opkomst.
Fig. 5.3
Grondbewerking en
zaaien in één werkgang
De mate van verkruimeling van de grond hangt af van de zwaarte. Vooral lichtere
zavelgronden en lemige zandgronden kunnen gemakkelijk verslempen. Deze gronden
moet je dus niet te fijn bewerken.
ruggen
62
Stel, je gaat gewassen telen op ruggen of op bedden. Dan moet je wel genoeg losse
grond beschikbaar hebben om deze bedden of ruggen te maken. Bij deze gewassen
wordt voor het zaaien of planten een diepere grondbewerking uitgevoerd. Bij een
gewas als aardappelen hangt de hoeveelheid losse grond af van het moment van
rugopbouw. Als dit gebeurt door aanaarden vlak na het poten, moet er genoeg losse
grond zijn. Als de bedden later opgebouwd worden door middel van aanfrezen, dan
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 63 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
hoeft er alleen genoeg losse grond te zijn om de aardappelen bij het poten te
bedekken.
Ruggen worden ook wel eens een paar weken voor het zaaien gemaakt. Bij het zaaien
van wortelen(peen) en witlof op ruggen is dit zo. De ruggen moeten ruim voor het
zaaien gemaakt zijn, zodat de grond kan bezakken. Wanneer je namelijk zaait in een
niet-bezakte rug, is de kans groot dat het zaad niet of slecht kiemt, omdat het
verdroogt. Bij een niet-bezakte rug is er namelijk geen of onvoldoende capillaire
opstijging vanuit de vaste ondergrond.
Bloembollen werden tot ongeveer 1995 in grote oppervlakten op ruggen geteeld,
vooral op de zavel en lichte kleigronden. Ruggenteelt maakte machinaal oogsten
mogelijk. Het waren vooral de teelten van tulp, lelie en gladiool die op zavel en lichte
kleigronden op ruggen plaatsvond.
Machinaal oogsten maakt je minder afhankelijk van losse arbeidskrachten en je kunt
gemakkelijker lange dagen maken. Door de komst van de nettenplanters en rooiers
is de ruggenteelt sterk terug gelopen. Toch worden met name in Flevoland nog veel
tulpen op ruggen geteeld en dan vaak gerooid met een zelfrijdende rooier.
Fig. 5.4
Links: een goede
grondbewerking geeft
een goede structuur met
een goede beworteling
als resultaat. Rechts: een
slechte grondbewerking
geeft een slechte
structuur. Het resultaat is
een slechte beworteling.
Welke grondbewerkingswerktuigen een teler inzet bij de zaaibed- of
plantbedbereiding hangt af van het resultaat dat hij wil bereiken. Het resultaat is in
grote mate afhankelijk van het vochtgehalte in de grond. Ook de grondsoort speelt
hierbij een belangrijke rol.
In het algemeen worden op zwaardere gronden aangedreven werktuigen gebruikt en
op lichtere gronden zaaibed-combinaties met triltandcultivatoren of andere nietaangedreven grondbewerkingswerktuigen.
❑ EEN GOED ZAAI-, PLANT- OF POOTBED
63
27126_TB.fm Page 64 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
5.2
Verschillende vormen van grondbewerking
De ene grondbewerking is de andere niet. Met een ploeg wil de teler een ander
resultaat bereiken dan met een eg. Globaal kun je de volgende vormen van
grondbewerking onderscheiden:
–
kerende grondbewerking;
–
verkruimelen en vlakleggen.
Fig. 5.5
Goed ploegwerk: vroeg,
vlak en droog
Kerende grondbewerking
ploeg
spitmachine
Het meest gebruikte kerende werktuig is de ploeg. Ook met een spitmachine wordt
een kerende grondbewerking uitgevoerd. Het doel van een kerende grondbewerking
is het onderploegen van gewasresten en onkruiden en het herstel van de structuur
van de bouwvoor. In het groeiseizoen is de bouwvoor meestal min of meer verdicht
door het berijden. Ook door regen en beregening bezakt de grond. Met een kerende
grondbewerking wordt de bouwvoor weer losser en komt er meer lucht in de grond.
Regenwater kan weer gemakkelijker afgevoerd worden. De grond droogt dus sneller
op en is in het volgende groeiseizoen weer sneller in gebruik te nemen. Met ploegen
wordt uitsluitend de bouwvoor bewerkt. Het risico bestaat dat onder in de bouwvoor
een ploegzool ontstaat doordat ploegscharen de grond dichtsmeren of door het rijden
in de ploegvoor. Een trekkerwiel dat iets slipt, kan de ploegvoor al dichtsmeren.
Een spitmachine breekt als het ware brokken grond los van de ondergrond. De
afwateringsgangen in de ondergrond blijven daardoor onbeschadigd. Bij spitten krijg
je dus geen ploegzool. De kering van de grond is bij spitten wat minder. Gewasresten
en onkruid worden dus niet zo goed ondergewerkt.
Bij gewassen die in het najaar geoogst worden, is het belangrijk dat de grond over
voldoende draagkracht beschikt. Gewassen zoals suikerbieten, lelies, gladiolen en
verschillende koolgewassen worden wel tot in december geoogst. Er wordt dan met
zwaar materieel over de grond gereden. Bij onvoldoende draagkracht kan dit leiden
tot zeer diepe inspring. Er is dan veel pk (kWh) nodig om het geoogste product van
het land te krijgen.
64
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 65 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Verkruimelen en vlakleggen
Net voor het zaaien, planten of poten wordt vaak een grondbewerking uitgevoerd
met als doel de grond te verkruimelen en vlak te leggen. Welke werktuigen daarbij
ingezet worden, hangt sterk af van de grondsoort, het gewas en de tijd van het jaar.
Rotorkopeg
aangedreven eggen
Fig. 5.6
Bij voorjaarsinzaai op zwaardere gronden, dus op klei, löss en zavelgronden, maken
telers meestal gebruik van aangedreven eggen zoals de rotorkopeg.
De grond is meestal vóór de winter geploegd. Als dat netjes is uitgevoerd, ligt de
grond al vrij vlak. Na een winter met redelijk wat vorst is de grond doorgevroren. De
grotere bonken die bij het ploegen zijn ontstaan, zijn door het winterse weer verweerd.
Dit verweren gebeurt, omdat het water in de grond bevriest. Water zet bij ijsvorming
uit, de kluiten worden daardoor uit elkaar gedrukt. Na een strenge winter kan de teler
in het voorjaar soms met één bewerking met een aangedreven eg een mooi zaai- of
plantbed maken. Met de verkruimelrollen die aan de eg zitten, stel je de diepte in.
Na een zachte winter is het op zwaardere gronden moeilijker een goed zaaibed te
maken. De grond is niet doorgevroren. Na zo’n winter moet je meestal meer
bewerkingen met een aangedreven eg uitvoeren om toch een acceptabel zaaibed of
pootbed te krijgen.
Rotorkopeg met egalisatieplaat en drukrollen
Zaaibed-combinatiewerktuig
Op lichte grond, zoals zandgrond, ploegen telers voor gewassen die in het voorjaar
gezaaid, geplant of gepoot worden, ook in het voorjaar. Als er netjes geploegd is,
❑ VERSCHILLENDE VORMEN VAN GRONDBEWERKING
65
27126_TB.fm Page 66 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
kun je met een zaaibed-combinatiewerktuig in één werkgang een zaaibed maken.
Zo’n werktuig bestaat meestal uit cultivatortanden met verkruimel- en drukrollen. Bij
het planten van bloembollen op zandgrond worden na een grondbewerking sporen
gereden. Dit sporen-rijden wordt gedaan om gemakkelijker met een hogere snelheid
recht te kunnen rijden, maar vooral om meer draagkracht in de grond te hebben
wanneer je gaat planten. Een volle plantmachine en trekker wegen al gauw enkele
tonnen. Overigens, wanneer je met een overschietmachine plant, loopt de
trekkerchauffeur meestal achter de trekker om het plantbeeld te optimaliseren. Op
losliggend land lukt dit niet. Maar wanneer sporen zijn gereden, dan loopt de trekker
wel rechtuit.
Overschietmachine
Een overschietmachine is een machine die in één werkgang een plantbed uitgraaft en
het in de vorige werkgang geplante bed met het uitgegraven zand bedekt. Het grote
voordeel van deze machine is dat je het plantbeeld kunt corrigeren. Duurdere bollen
en bollen waarbij het plantbeeld heel belangrijk is om een goede groei mogelijk te
maken, worden zo geplant. Lelies en hyacinten worden vaak met de
overschietmachine geplant. Lelies kun je moeilijk verspreiden over het plantbed door
de wortels die aan de bollen zitten. Hyacinten groeien niet of nauwelijks wanneer ze
geplant worden met de wortelwal naar boven. Nadat de bollen zijn neergelegd is het
mogelijk correcties toe te passen voordat de bollen worden bedekt met grond. Je kunt
ze dus nauwkeuriger verdelen, met de wortelwal naar beneden leggen enzovoort.
Het nadeel van de machine is de geringere plantcapaciteit, namelijk ongeveer 1 ha
per dag.
Fig. 5.7
Overschietmachine die
lelies plant
Vorenpakker
Bij het ploegen op lichtere grond wordt vaak gebruikgemaakt van vorenpakkers. Een
vorenpakker kan tegelijk met het ploegen worden ingezet of deel uitmaken van een
combinatiewerktuig. Een vorenpakker bestaat uit een aantal zware ringen. Deze ringen
zakken weg in de losse, geploegde grond en zorgen ervoor dat het contact van de losse
toplaag met de vaste ondergrond weer wordt hersteld. De bouwvoor droogt dan minder
gemakkelijk uit. De kieming van gewassen verloopt daardoor beter. Op zandgronden
voorkomt het gebruik van een vorenpakker ook het stuiven van het zand.
66
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 67 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Spoor aan spoor aanrijden geeft weliswaar een verdichting van de bovengrond
waardoor de grond minder snel uitdroogt, maar de ondergrond blijft los. Het kiemende
zaad kan daardoor niet profiteren van capillaire opstijging.
Fig. 5.8
Een vorenpakker drukt de
losse, vers geploegde
grond aan. Hierdoor
ontstaat weer contact met
de bezakte ondergrond en
is er minder kans op
uitdrogen van de
bovengrond.
(Bron:
Cebeco Agritech bv)
5.3
Afsluiting
Een goed zaaibed heeft een losse toplaag en een bezakte ondergrond. De losse toplaag
zorgt ervoor dat warmte en zuurstof gemakkelijk bij het kiemende zaad komen. De
bezakte ondergrond voorkomt uitdroging van het kiemende zaad. De dikte van de
losse toplaag is gelijk aan de zaaidiepte van het gewas.
Voor gewassen die op bedden of ruggen worden geteeld, moet je genoeg losse grond
hebben om die bedden of ruggen te maken.
Bij grondbewerking kun je verschillende vormen onderscheiden. Ploegen en spitten
zijn kerende grondbewerkingen met als doel herstel van de structuur van de bouwvoor
en onderwerken van gewas en stoppelresten. Zware gronden ploeg je vóór de winter,
de grond kan dan doorvriezen. Daardoor krijg je in het voorjaar een betere structuur.
Lichte gronden worden na de winter geploegd, nadat organische mest is opgebracht.
Op lichte gronden wordt vaak een vorenpakker gebruikt. Deze drukt de grond aan
en zorgt voor herstel van de verbinding van bouwvoor met de onderliggende grond.
Op zware gronden gebruiken telers voor het verkruimelen en vlakleggen over het
algemeen aangedreven eggen. Op lichte gronden meestal zaaibed-combinaties die
bestaan uit cultivatortanden in combinatie met aandrukrollen. De fijnheid van het
zaaibed hangt af van het gewas dat ingezaaid wordt en van de grondsoort. Vooral
slempgevoelige gronden moeten niet te fijn gemaakt worden.
Vragen 5.1
a
b
❑ AFSLUITING
Teken het ideale zaaibed met losse toplaag en bezakte ondergrond voor een
gewas dat 4 cm diep gezaaid wordt.
Wat is de functie van de ‘losse’ toplaag en van de ‘bezakte’ ondergrond?
67
27126_TB.fm Page 68 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
c
d
e
f
g
68
Bij kerende grondbewerking kun je gebruikmaken van ploegen en van
spitmachines. Noem een voordeel en een nadeel van spitten ten opzichte van
ploegen.
Welke werktuigen worden op zware gronden gebruikt voor zaaibedbereiding en
welke op lichte grond?
Waarom moet het zaaibed op een lichte grond niet te fijn zijn?
Bij welke belangrijke bodemkundige processen spelen micro-organismen een rol?
Wat is de betekenis van deze processen?
Aan welke omstandigheden moet worden voldaan om in de grond een gezond
bodemleven te verkrijgen?
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 69 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
6
Plantenvoeding en
voedingselementen
Oriëntatie
Toen jij nog een baby was, kreeg je van je ouders voeding die zeer verantwoord was.
Tegen de tijd dat je sommige producten wat minder lekker begon te vinden, moest
je die van je ouders vaak toch eten. Later kreeg je te horen dat goede en gevarieerde
voeding zeker voor een opgroeiend kind, maar ook voor volwassenen heel belangrijk
is. Je moet er goed aan denken dat je van belangrijke voedingsstoffen als bijvoorbeeld
vitaminen en eiwitten voldoende binnenkrijgt. Vroeger, toen men nog niet zo veel
wist van voeding, was de kindersterfte als gevolg van onder andere slechte voeding
veel groter dan tegenwoordig.
Voor planten geldt hetzelfde. In het kiemplantstadium en ook in de rest van het
groeiseizoen moet er een voldoende aanbod zijn van veel voedingselementen om een
gezonde plant te krijgen. De groeiende kennis van de plantenvoeding heeft grote
gevolgen gehad voor de bedrijfsvoering in de landbouw. Goede en gevarieerde
voeding is belangrijk.
❑ PLANTENVOEDING EN VOEDINGSELEMENTEN
69
27126_TB.fm Page 70 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 6.1
In dit hoofdstuk krijg je uitleg over de benodigde elementen voor een ongestoorde
plantengroei en over de rol van de bodem bij bemesting.
Er zijn geen aparte opdrachten over dit onderwerp. In andere hoofdstukken zitten
opdrachten die ook over dit onderwerp gaan.
6.1
Plantaardige productie
Je hebt bij de lessen biologie geleerd, dat de fotosynthese het belangrijkste proces is
voor de plantaardige productie. En je weet ook nog wel dat daarvoor water,
koolzuurgas (CO2) en zonlicht nodig is. Zou dit het enige zijn, dan hoefde je als teler
alleen maar te zorgen voor voldoende water en te hopen op zonnig weer, want CO2gas zit voldoende in de lucht. Maar zo simpel is het nou ook weer niet, want in het
bladgroen van de plant, waarin de productie van droge stof plaatsvindt, moeten onder
andere ook de elementen stikstof (N), ijzer (Fe) en magnesium (Mg) aanwezig zijn
om het proces van de fotosynthese goed te laten verlopen. En om de geproduceerde
suikers door de plant te verplaatsen is onder andere kalium (K) nodig.
De plant gebruikt de bij de fotosynthese gevormde suikers voor drie dingen.
–
Voor energie. Energie komt vrij bij verbranding, ook wel dissimilatie genoemd.
–
Voor reserve. De suikers worden soms als suikers, maar ook wel als zetmeel
opgeslagen. Een verzamelnaam voor suikers en zetmeel is koolhydraten.
70
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 71 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
–
6.2
Voor groei. Voor de groei heeft een plant andere stoffen nodig zoals cellulose,
eiwitten, vetten, vitaminen, hormonen en dergelijke. Deze stoffen hebben een
heel andere samenstelling dan suiker. De plant gebruikt de suiker als
bouwmateriaal, dat soms in onderdelen uit elkaar gehaald wordt of gekoppeld
wordt aan voedingselementen als fosfor (P), mangaan (Mn), zwavel (S) en nog
een heleboel andere elementen om de genoemde stoffen te maken. Kortom,
voor een goede plantengroei is behalve de fotosynthese de aanwezigheid van
een groot aantal voedingselementen vereist.
Hoofdelementen en spoorelementen
Uit de praktijk ken je ongetwijfeld de meest bekende voedingselementen. Elke
akkerbouwer, bollenteler, vollegrondsgroenteteler en boomkweker strooit immers
stikstof, fosfaat en kali. Soms worden er nog andere stoffen toegediend, maar dan
vaak in kleinere hoeveelheden. Uit onderzoek is gebleken, dat elke plant van twaalf
voedingselementen voldoende moet kunnen opnemen om goed te kunnen groeien.
Deze twaalf elementen kun je onderverdelen in een groep hoofdelementen, ook wel
macro-elementen genoemd, waarvan relatief veel nodig is, en een groep
spoorelementen, ook wel micro-elementen genoemd waarvan relatief weinig nodig
is. Ze staan weergegeven in figuur 6.2. Wat de functie van al deze voedingselementen
is, komt later aan de orde.
Fig. 6.2
Een overzicht van de
hoofd- en
spoorelementen
Voedingselementen
Hoofdelementen
elementen waar de plant
relatief veel van opneemt
N
P
K
Ca
Mg
S
stikstof
fosfor
kalium
calcium
magnesium
zwavel
Spoorelementen
elementen waar de plant
relatief weinig van opneemt
Fe
B
Mo
Mn
Cu
Zn
ijzer
borium
molybdeen
mangaan
koper
zink
Het element natrium (Na) wordt in bovenstaande lijst niet genoemd. Elke plant kan
zonder Na groeien. Bekend is wel dat een gewas als bieten meestal meer produceert
als er voldoende Na aanwezig is. Verder zijn er nog elementen, zoals silicium (Si), die
door sommige gewassen zeker worden opgenomen, maar waarvan de functie niet
helemaal duidelijk is.
Ten slotte zijn er elementen die de plant opneemt, waarvan geen nuttige functie
bekend is en die, wanneer er veel van wordt opgenomen, zelfs schadelijk werken.
Voorbeelden hiervan zijn de elementen chloor (Cl) en aluminium (Al).
❑ HOOFDELEMENTEN EN SPOORELEMENTEN
71
27126_TB.fm Page 72 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Verwarring over grootheden
We leven in een tijd, waarin in alle opzichten geprobeerd wordt zaken uniform en
zelfs Europees te regelen. Het doel is dat iedereen precies weet waarover het gaat,
zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan. Echter op het gebied van de grootheid
die je gebruikt om het gehalte van een bepaald voedingselement weer te geven,
bestaat nog steeds geen eenduidigheid. Vroeger was het standaard om de gehalten
uit te drukken in massapercentage van het oxide van dat element. Dus had je het
over % MgO, % P2O5, % K2O enzovoort. Later werd dat veranderd in % Mg, % P,
% K, maar echt consequent is het nog niet, zodat er tegenwoordig af en toe sprake
is van enige verwarring. Beide systemen worden naast elkaar gebruikt, in het beste
geval alle twee vermeld en soms, wat het ergste is, wordt er bijvoorbeeld % P vermeld,
terwijl er P2O5 bedoeld wordt.
In dit boek geven we goed aan welk gehalte bedoeld wordt. Om vergelijkbare cijfers
te hebben moet je soms de twee systemen omrekenen.
% P = 0,44 × % P2O5
% P2O5 = 2,29 × % P
% K = 0,83 × % K2O
% K2O = 1,20 × % K
% Mg = 0,60 × % MgO
% MgO = 1,66 × % Mg
% Ca = 0,72 × % CaO
% CaO = 0,72 × % Ca
Ook in de naamgeving is dit verschil. Heb je het over de elementen P en K, dan spreek
je over fosfor en kalium. Heb je het over de gehalten in bodem of meststof, uitgedrukt
in % P2O5 en % K2O, dan praat je over fosfaat en kali.
Vragen 6.1
a
b
c
d
6.3
Welke twee andere termen worden gebruikt voor fotosynthese en ademhaling?
Hoe noem je elementen waar de plant relatief weinig van opneemt?
Noem de hoofdelementen.
Is het element natrium een voor de planten noodzakelijk voedingselement?
Voedingsstoffen in de bodem
Het is duidelijk dat je een plant voldoende voedingsstoffen moet aanbieden om goed
te groeien. Hoe komt een plant aan al die voedingsstoffen? Er zijn diverse
aanvoerbronnen:
–
grond;
–
organische stof;
–
neerslag;
–
kunstmest.
72
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 73 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Grond
mineralen
Grond bestaat uit een mengsel van deeltjes die in grootte en samenstelling verschillen.
De grote (zand)deeltjes zijn scheikundige verbindingen die voornamelijk bestaan uit
het element silicium, maar ook uit andere elementen die kunnen behoren tot de
voedingselementen. Deze verbindingen heten mineralen. In de verschillende
zandgronden in Nederland is er veel verschil in rijkdom aan mineralen. Door verwering
kunnen de voedingsstoffen vrijkomen en ter beschikking komen voor de plant. De
kleine (lutum)deeltjes, kleimineralen, bestaan ook voor het grootste deel uit silicium,
maar bevatten veel meer verweerbare mineralen dan zand. Een kleigrond is van nature
dan ook veel vruchtbaarder dan zandgrond.
Organische stof
Organische stof in de bodem is het resultaat van verschillende vormen van aanvoer
zoals plantendelen die niet mee geoogst worden, wortels die in de grond blijven zitten,
blad dat afsterft, ondergeploegde groenbemesters, compost en dierlijke mest. Het
bodemleven verteert deze organische stof en daarbij komen voedingselementen vrij.
Hoe snel die afbraak van het organisch materiaal plaatsvindt, hangt af van de soort.
Je kunt je wel voorstellen dat afbraak van houtige delen meer tijd vraagt dan van
bijvoorbeeld blad.
Bij planten die behoren tot de vlinderbloemigen, zoals erwten en klaver, kan in
samenwerking met een bacterie luchtstikstof gebruikt worden. De gewasresten van
deze planten zijn eiwitrijk en leveren bij vertering veel stikstof.
Neerslag
De lucht in Nederland kan voedingsstoffen bevatten. De ammoniak of NH3 die bij
veestallen en bij het uitrijden van mest vrijkomt, bevat N en is een voedingsstof. Ook
de uitlaatgassen van het verkeer en van fabrieken bevatten ondanks filtering
voedingselementen als stikstof en zwavel. Door neerslag kunnen deze stoffen in
oplossing in de bodem terechtkomen.
Het zoute zeewater bevat ook voedingselementen. Wind van zee kan op die manier
ook voedingsstoffen landinwaarts transporteren. Het vrij geringe effect daarvan is
dicht bij de kust het meest merkbaar.
Kunstmest
Kunstmest bestaat uit voedingszouten die na oplossen direct beschikbaar zijn voor de
plant. Er zijn ook kunstmeststoffen die bestaan uit matig oplosbare zouten en dus
langzaam vrijkomen en zo de voedingsstoffen druppelsgewijs vrijgeven.
6.4
Opname door de plant
De plant neemt de voedingsstoffen uit de bodem op via de wortels. Welke weg gaat
nu een voedingselement afkomstig van een kunstmestkorrel, organische mest of
gewasrest?
De plant neemt de elementen alleen op in opgeloste vorm. Een voedingselement dat
❑ OPNAME DOOR DE PLANT
73
27126_TB.fm Page 74 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
ion
opgelost is, heeft een positieve of negatieve lading en wordt ion genoemd. Zo kunnen
bijvoorbeeld in bodemvocht de ionen K+, Mg2+, NO3-, H2PO4- voorkomen. Een
overzicht van de scheikundige vormen van voedingselementen vind je in bijlage 5.
Hoe komen de voedingsionen bij de plantenwortel? Er zijn twee processen die
daarvoor verantwoordelijk zijn:
–
diffusie;
–
massastroom.
Diffusie
Diffusie is het verschijnsel dat stoffen die zich vrij kunnen mengen, zich gelijkmatig
door de ruimte verdelen. Zo lost suiker in een kopje koffie op en maakt na enige tijd
de koffie overal even zoet. Je gaat roeren, omdat je geen geduld hebt om het
natuurlijke proces z’n gang te laten gaan, want dan wordt de koffie koud. Maar het
hoeft eigenlijk niet. Zo verspreiden bijvoorbeeld kali-ionen die door verwering of door
het oplossen van kunstmest vrijkomen in de bodem, zich door de bodemoplossing en
komen zo ook in de nabijheid van plantenwortels.
Massastroom
osmose
dragermoleculen
dissimilatie
74
Een plant neemt water op door middel van osmose en in de waterstroom naar de
wortel toe worden ook vele opgeloste voedingselementen meegenomen.
Bij de wortel aangekomen moet deze de opgeloste voedingsionen opnemen. Osmose
kan alleen plaatsvinden, omdat de celwand van de wortels halfdoorlatend is: wel
doorlatend voor water, maar niet voor ionen.
Hoe komen die ionen dan de wortel binnen? In de celwand bevinden zich zogenaamde
dragermoleculen die de voedingsionen door de wand heen transporteren. Elk element
heeft zijn eigen dragermolecule die het element herkent als het in de buurt van de
wortel komt. Op het moment dat een positief ion de wortel binnenkomt, wordt er
een H+- ion naar buiten gewerkt; brengt een dragermolecule een negatief ion naar
binnen, dan wordt er een HCO3--ion naar buiten gewerkt. Wat is de oorzaak van dit
proces? De ionen die naar buiten gewerkt worden, dienen als compensatie. Zou een
plant bijvoorbeeld na het opnemen van een heleboel K+-ionen die H+-ionen niet naar
buiten werken, dan zou deze plant een overmaat aan positieve lading bevatten.
Hoe komt een plant nou aan die uitwisselionen H+ en HCO3-?
Bij ademhaling, de dissimilatie, verbrandt de plant een deel van zijn droge stof en bij
die ademhaling komt, net als bij mens en dier, water en koolzuurgas vrij: H2O en
CO2. Het koolzuurgas lost weer op in water waarbij de stoffen H+ en HCO3- ontstaan.
De energie die vrijkomt bij de ademhaling, kan de plant benutten om de
dragermoleculen te activeren. Opname van voedingsstoffen is dus een actief proces,
wat nogal wat energie kost.
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 75 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 6.3
Opname van positieve en
negatieve ionen
6.5
kleihumuscomplex
❑ VOEDINGSELEMENTEN IN DE BODEM
Voedingselementen in de bodem
De bodem is als standplaats voor gewassen en leverancier van voedingsstoffen zeer
belangrijk. Maar een andere, minstens zo belangrijke taak is het binden van
voedingsstoffen.
Kleimineralen hebben door hun scheikundige opbouw een overschot aan negatieve
lading en trekken dus positief geladen deeltjes aan. Humus heeft dezelfde eigenschap
en zelfs nog in sterkere mate dan klei. Samen heten die deeltjes die in staat zijn K+,
Mg2+ en dergelijke te binden het kleihumuscomplex. De binding van de ionen is
zodanig, dat ze niet met een waterstroom meegenomen worden, dus niet uitspoelen.
75
27126_TB.fm Page 76 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
De bezetting van het kleihumuscomplex is een afspiegeling van de concentratie van
ionen in het bodemvocht. Komen er bijvoorbeeld door bemesting heel veel K+-ionen
in het bodemvocht, dan hecht zich ook een groot deel daarvan aan het
kleihumuscomplex. Neemt een plant veel K+-ionen op uit het bodemvocht, dan daalt
de concentratie en staat het kleihumuscomplex weer K+-ionen af aan het bodemvocht.
buffer
Deze functie van de bodem als een soort buffer voor voedingselementen is voor een
gewas natuurlijk zeer gunstig, de dosering van voedingsstoffen wordt zo in de bodem
geregeld. Maar niet alle elementen worden gebonden. Negatief geladen ionen hebben
niets aan de werking van het kleihumuscomplex. Het element fosfor bijvoorbeeld
komt voor als H2PO4- en wordt dus niet gebonden; toch spoelt dit niet snel uit, want
het bindt zich aan kalk, ijzer of aluminium. Stikstof komt voor als NH4+ (ammonium),
maar vooral als NO3- (nitraat). Nitraat wordt in de grond nergens aan gebonden en
spoelt dus gemakkelijk uit.
Het bodemleven speelt een belangrijke rol bij de vertering van organische stof, maar
kan ook voedingsstoffen tijdelijk vastleggen voor eigen gebruik. Dit kan met name
invloed hebben op de beschikbaarheid van stikstof. Spoorelementen zijn wat betreft
hun oplosbaarheid sterk afhankelijk van de pH.
Fig. 6.4
Binding van
voedingselementen aan
kleideeltjes
Vragen 6.2
a
b
c
d
6.6
Waarom zitten in mest alle hoofd- en spoorelementen?
Wat versta je onder diffusie?
Wat is de functie van het kleihumuscomplex?
Hoe komen de voedingsionen in de wortel?
Afsluiting
Een plant moet voor groei en goede productie een aantal voedingselementen ter
beschikking hebben. Deze zijn te verdelen in hoofd- en spoorelementen.
De plant gebruikt deze elementen om samen met de fotosyntheseproducten stoffen
te vormen die essentieel zijn voor de plant zoals eiwitten, vetten, hormonen enzovoort.
Deze voedingselementen komen voor een deel in de grond voor als gevolg van
verwering van mineralen en voor een deel door vertering van organische stof.
Vlinderbloemige gewassen kunnen gebruikmaken van luchtstikstof. Ook neerslag kan
zorgen voor een geringe aanvoer van voedingsstoffen.
Een plant kan alleen opgeloste voedingsionen opnemen. Deze worden met
massastroom en/of diffusie naar de plantenwortel getransporteerd. Het opnemen in
de wortel doet de plant met behulp van zogenaamde dragermoleculen. Deze opname
kost energie die de plant krijgt door ademhaling.
76
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 77 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Positief geladen voedingsionen worden in de bodem gebonden aan het negatief
geladen kleihumuscomplex. Dit voorkomt uitspoeling van deze ionen en doseert de
plantenvoeding. Negatief geladen elementen worden aan andere stoffen gebonden
of spoelen gemakkelijk uit.
❑ AFSLUITING
77
27126_TB.fm Page 78 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
7
Kali
Oriëntatie
Van de zes hoofdelementen zijn stikstof, fosfor en kali de belangrijkste. In dit
hoofdstuk komt kali aan de orde. Dit voedingselement is wat betreft de processen in
de bodem tamelijk overzichtelijk en het is altijd prettig niet meteen met het moeilijkste
te beginnen.
Fig. 7.1
Liever niet meteen met
de moeilijkste beginnen!
Er zijn geen aparte opdrachten over dit onderwerp. In andere hoofdstukken zitten
opdrachten die ook over dit onderwerp gaan.
7.1
Functie van kalium
Kalium maakt een aantal enzymen actief die zich bezighouden met de vorming van
suikers en zetmeel. Kalium is vaak als K+-ion in het celvocht aanwezig en vervult in
die rol ook een aantal functies.
Belangrijke functies van kali zijn de volgende.
–
Kali bevordert de productie van koolhydraten. Dit is vooral van belang voor bolen knolgewassen.
–
Kali regelt het transport van koolhydraten uit de bladeren naar de andere delen
van de plant.
–
Kali regelt de wateropname (osmose), doordat het als ion in het celvocht
aanwezig is.
78
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 79 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
–
–
–
7.2
Kali maakt de gewassen beter bestand tegen de kou. Dat is vooral van belang
voor wintergewassen. Het effect is tweeledig: enerzijds voorkomt kali als zout
in het celvocht snelle bevriezing van het celvocht. Anderzijds zorgt kali voor een
goede wateropname. Vorstschade is namelijk dikwijls het verdrogen van de
plant.
De stevigheid van de gewassen neemt toe. Door de steviger celwanden zijn de
gewassen minder gevoelig voor - met name - aantasting door schimmels.
Kali heeft een grote invloed op de kwaliteit van producten. Het gaat dan om
geur, smaak en uiterlijk.
Kaliumovermaat en kaliumtekort
Bij een tekort aan kali worden alle bovengenoemde functies in mindere mate
uitgevoerd. De groei en opbrengst nemen af. Als de tekorten erg groot worden, spreek
je van kaligebrek. Kaligebrek heeft een paar algemene kenmerken. Het blad krijgt een
donkergroene kleur en de top en de rand van het blad verkleuren geel of bruin.
Fig. 7.2
Kaligebrek bij
aardappelen. Het
bladmoes tussen de
nerven bobbelt op, de
kleur wordt bronsachtig
en het blad gaat glimmen.
❑ KALIUMOVERMAAT EN KALIUMTEKORT
79
27126_TB.fm Page 80 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 7.3
Kaligebrek bij uien. De
pijpen zijn onregelmatig
van lengte, de
bladpunten veranderen in
geel tot geelbruine
wimpeltjes.
zoutschade
80
Overmaat aan kali heeft ook een paar algemene gevolgen. Allereerst leidt overmaat
tot een klein rendement. Je investeert in meststof zonder daar nou direct een hogere
opbrengst voor terug te krijgen. Bovendien spoelt, zeker op zandgronden, de niet
benutte kali ’s winters voor een deel uit. Kali is niet het meest vervuilende
voedingselement, maar de drinkwaternorm van 2 mg K+/l water overschrijd je snel.
Daarnaast kan een overmaat meststof een grote invloed uitoefenen op de osmose.
Voor wateropname door osmose is het immers nodig dat de concentratie ionen in
het celvocht hoger is dan die in het bodemvocht. Kalimeststoffen lossen goed op,
verhogen de ionenconcentratie in het bodemvocht en maken het de plant zo moeilijk
om water op te nemen. Dit verschijnsel heet zoutschade.
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 81 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 7.4
Een voorbeeld van
zoutschade bij tulp. De
wortels blijven kort,
groeien krom, hebben
soms verdikte uiteinden
en breken gemakkelijk.
kali-antagonisme
Naast zoutschade heeft die overmaat aan K+-ionen rond de plantenwortel nog een
ander nadelig effect. De K+-ionen hebben de neiging andere + geladen ionen tegen
te werken bij de opname. Elementen als magnesium, natrium en borium hebben daar
last van. Dit verschijnsel heet kali-antagonisme.
Planten zijn niet goed in staat zich te beperken in de kaliopname. Bied je meer kali
aan, dan neemt de plant ook meer op. Dit heet luxe consumptie en kan leiden tot
kwaliteitsverlies. Een daling van het drogestofgehalte van de plant is dikwijls het
gevolg.
7.3
Kaliopname en kalifixatie
De opname van kali verloopt als volgt: de in het bodemvocht opgeloste kali-ionen
kunnen door de plantenwortel worden opgenomen of hechten zich aan het
kleihumuscomplex. Als de plant ionen opneemt uit het bodemvocht wordt de
concentratie kali-ionen dus lager en gaat een deel van de ionen van het
kleihumuscomplex in de bodemoplossing. Vlak na een bemesting wordt het
kleihumuscomplex voor een groot deel bezet met kali-ionen.
Bij kleideeltjes hechten de ionen zich aan de buitenkant van de kleiplaatjes. Er zijn
kleisoorten waarbij kali-ionen tussen twee kleiplaatjes ‘gevangen worden’. Die binding
is dan zodanig sterk, dat de ionen niet meer opneembaar zijn voor de plant. In zo’n
geval spreek je van kalifixatie. Zie figuur 7.5. Deze fixatie tref je alleen aan op rivierklei.
❑ KALIOPNAME EN KALIFIXATIE
81
27126_TB.fm Page 82 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 7.5
Binding van kali-ionen
aan kleiplaatjes
Vragen 7.1
a
b
c
d
7.4
Waarom is een goede kalibemesting met name voor tweejarige gewassen van
belang?
Zoutschade wordt veroorzaakt door slecht bemesten, maar ook het weer kan
een rol spelen. Hoe?
Kun je op rivierklei in het najaar kali bemesten? Waarom wel/niet?
Wat versta je onder kali-antagonisme?
Kalimeststoffen
De kalimeststoffen zijn onder te verdelen in chloorhoudende kalimeststoffen en
chloorarme kalimeststoffen. Waarom deze twee soorten?
Kali wordt gewonnen in mijnen in Duitsland en Frankrijk. Daar is op grote diepte
(400 m tot 1200 m) kalizout in lagen aanwezig. Deze ‘ruwe kali’ komt daar voor als
KCl (kaliumchloride) en is vaak vermengd met andere zouten.
82
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 83 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 7.6
Kalizout zoals het
gewonnen wordt uit de
mijnen.
Om de kali gebruiksklaar te maken voor de praktijk is zuivering van ruwe kali vaak al
voldoende. Veel van de geteelde gewassen kunnen slecht tegen chloor. Het ene gewas
is wat gevoeliger dan de andere en ook blijkt er op zware grond minder schade te
zijn dan op lichte grond. Grassen en granen zijn niet gevoelig voor chloor. Voor
chloorgevoelige gewassen wordt de ruwe kali verder behandeld, waarbij de Clvervangen wordt door een ander negatief ion, meestal sulfaat (SO42-). Patentkali is
een voorbeeld van een chloorarme meststof.
vinassekali
Fig. 7.7
Overzicht van een aantal
kalimeststoffen
Ook de zouten waarmee ruwe kali gemengd is, hebben bemestende waarde. Er zijn
dus ook kalikunstmeststoffen die voor een deel andere elementen bevatten.
Een meststof die je ook kunt gebruiken en die bovendien chloorarm is, is vinassekali.
Deze meststof is een bijproduct van de verwerking van suikerbieten. Figuur 7.7 geeft
een overzicht van de meest gebruikte kalimeststoffen.
Naam
K2O-gehalte (%)
Cl-gehalte (%)
kali 60
kali 40+6
60
40
45
36
patentkali
kalisulfaat
vinassekali
30
50
10
<3
<3
<3
7.5
Overige bestanddelen
6% MgO, 4% Na2O,
12% SO3
10% MgO, 42% SO3
43 % SO3
kleine hoeveelheden N,
P2O5, MgO, SO3 en Na2O
Tijdstip van bemesten
Er zijn twee momenten in het jaar dat kalibemesting plaatsvindt: in het voorjaar of in
het najaar. Kali strooi je in het voorjaar als je te maken hebt met gronden die gevoelig
zijn voor uitspoeling. Alleen moet je er dan wel voor zorgen dat chloorgevoelige
gewassen een chloorarme meststof krijgen.
❑ TIJDSTIP VAN BEMESTEN
83
27126_TB.fm Page 84 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
In het najaar strooien heeft verschillende voordelen.
–
De chloorhoudende meststoffen, die doorgaans goedkoper zijn dan de
chloorarme, verliezen door uitspoeling de Cl-. De K+ wordt gebonden aan het
kleihumuscomplex en blijft zo ter beschikking van het gewas. Ook voor de
chloorgevoelige gewassen kun je op deze manier gebruikmaken van
chloorhoudende meststoffen. Een voorwaarde is natuurlijk wel dat de grond
voldoende in staat is de K+ te binden.
Behalve de grassen en granen zijn alle gewassen in zekere mate chloorgevoelig.
Maar de zwaarte van de grond speelt ook een rol. Hoe hoger het lutumgehalte
van de grond, hoe minder effect chloor op een gewas heeft. Soms wordt chloor
bewust gebruikt om het onderwatergewicht van consumptieaardappelen en
daarmee de blauwgevoeligheid wat terug te dringen.
–
Als je veel kali moet strooien en je zou dat allemaal in het voorjaar geven, dan
komt er wel een heleboel zout in één keer in de grond. De kans op zoutschade
is dan groot. Als je in het najaar strooit, is in het voorjaar de kali wat gelijkmatiger
in de grond verdeeld.
7.6
kaligetal
Kaliadvies
Op het grondanalyseformulier wordt de kalitoestand uitgedrukt in een zogenaamd
kaligetal. Je kunt de hoeveelheid kali in de grond bepalen. Maar omdat de
beschikbaarheid van kali ook afhangt van de hoeveelheid kleideeltjes, de pH en de
organische stof, worden deze factoren verrekend in het kaligetal. Kleigronden hebben
van nature een hoger kaligetal dan zandgronden. In de eerste plaats bevatten
kleimineralen kali. Door verwering kan dat vrijkomen voor het gewas. En door de
betere binding spoelt er ook minder kali uit.
Het advies op het formulier houdt rekening met de behoefte van de plant en het
streefgetal. Sommige planten hebben veel kali nodig en krijgen dus een hoog advies,
maar er zijn ook gewassen die kali minder gemakkelijk opnemen en dus een overmaat
kali aangeboden moeten krijgen.
Omdat telers hun grond wat betreft bemesting op het niveau van het streeftraject
willen hebben, past het advies zich daarop aan. Heb je een te laag kaligetal, dan wordt
er automatisch een overmaat kali geadviseerd om daarmee je bemestingsniveau te
verhogen. Heb je er geen behoefte aan om je bemestingsniveau te veranderen,
bijvoorbeeld in het geval van huurland, dan moet je dat van tevoren aangeven.
Vragen 7.2
a
b
c
d
7.7
Waarom zijn chloorarme meststoffen duurder dan chloorhoudende?
Waarom hebben kleigronden een hoger streeftraject dan zandgronden?
Wanneer kun je het beste Kali-60 op je land strooien? Waarom?
Noem een veelgebruikte chloorarme kalimeststof.
Afsluiting
Kalium behoort tot de belangrijkste van de hoofdelementen en vervult een aantal
belangrijke functies in de plant. De productie en het transport van koolhydraten wordt
door kali geregeld en kali zorgt ervoor dat gewassen minder vorst- en droogtegevoelig
84
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 85 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
zijn en wat ziektebestendiger. Verder heeft kali zowel bij een teveel als een tekort
invloed op de kwaliteit van een product.
Je kunt gewassen zowel in het najaar als in het voorjaar bemesten met kali. In het
najaar bemesten geeft het voordeel van een betere verdeling door de grond, zodat
de kans op zoutschade afneemt. Bovendien spoelt chloor, het element waaraan in de
meeste meststoffen kali gekoppeld is, ’s winters uit. Uitspoelingsgevoelige gronden
moet je in het voorjaar met kali bemesten en voor chloorgevoelige gewassen is dan
een chloorarme meststof vereist.
De keuze van de meststof kan ook beïnvloed worden door de nevenelementen die
sommige meststoffen bevatten.
Kali hecht zich in de bodem aan het kleihumuscomplex, zodat er op kleigronden en
humusrijke zandgronden niet veel uitspoelt. Bij een bepaalde rivierkleisoort is de
binding van kali dusdanig sterk, dat het niet meer beschikbaar is voor het gewas.
Het grondanalyseformulier geeft door een kaligetal informatie over de
bemestingstoestand van de grond. Het bemestingsadvies houdt rekening met de
behoefte en de kaliopname van het gewas en, indien nodig, met de verbetering van
de bemestingstoestand van de grond.
❑ AFSLUITING
85
27126_TB.fm Page 86 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
8
Fosfor
Oriëntatie
Fosfor is het meest besproken voedingselement van de laatste jaren. Vooral de
milieuvervuiling als gevolg van het overschot aan fosfaat stond in het middelpunt van
de belangstelling. Als gevolg daarvan werden mestwetten ingesteld, gebaseerd op
een fosfaatnorm. En huishoudens moesten fosfaatvrije wasmiddelen gaan gebruiken.
Over de bemestende waarde wordt dan niet gesproken. Toch is fosfor een uiterst
belangrijk element.
Er zijn geen aparte opdrachten over dit onderwerp. In andere hoofdstukken zitten
opdrachten die ook over dit onderwerp gaan.
8.1
Functie voor de plant
Fosfor is een bouwsteen van de eiwitten in de plant en speelt een rol bij de assimilatie
en de dissimilatie. Fosfaat heeft vooral invloed op:
–
de wortelgroei;
–
de jeugdgroei;
–
de knol-, wortel- en zaadvorming;
–
de afrijping.
Wortelgroei
In het voorjaar heeft fosfaat een zeer stimulerende rol bij de wortelgroei. Juist dan is
het belangrijk dat de wortelontwikkeling voorspoedig verloopt, omdat dit weer direct
van invloed is op de opname van water en voedingsstoffen.
Jeugdgroei
Planten nemen vooral in het jeugdstadium veel fosfaat op. Het is bekend dat wanneer
de plant nog maar 25 procent van zijn droge stof heeft geproduceerd, er al 75 procent
van de totale hoeveelheid fosfaat is opgenomen.
86
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 87 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 8.1
Fosfaat is belangrijk voor
de jeugdgroei.
Knolvorming, wortelvorming en zaadvorming
Dit vloeit voort uit de vorige functie. Door een vlotte begingroei krijgt de plant snel
voldoende stengels en blad voor fotosynthese en daardoor een goed producerend
vermogen.
Afrijping
Vooral voor gewassen die in ons klimaat maar moeilijk afrijpen, is een voldoende
fosfaatvoorziening erg belangrijk.
8.2
Fosfaatovermaat en fosfaattekort
Fosfaatovermaat is nog niet schadelijk gebleken voor gewassen, behalve als er meer
dan 500 kg/ha P2O5 gegeven wordt. Natuurlijk is een overdadige fosfaatgift
economisch niet verantwoord. De meerkosten die je maakt, worden niet
gecompenseerd door een meeropbrengst.
eutrofiëring
Heel erg schadelijk is fosfaatovermaat als dit leidt tot uitspoeling en zogenaamde
eutrofiëring van het oppervlaktewater. Het is gebleken dat een te grote hoeveelheid
fosfaat in het water aanleiding is tot enorme algengroei. De algen kunnen weer
schadelijk zijn, doordat ze zuurstof uit het water halen, waardoor het overige
❑ FOSFAATOVERMAAT EN FOSFAATTEKORT
87
27126_TB.fm Page 88 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
waterleven stikt. Dit kan smerige, stinkende sloten of andere watergangen tot gevolg
hebben.
Bij fosfaattekort ondervinden vooral gewassen die een kort groeiseizoen hebben,
schade, omdat met name voor die gewassen een goede beworteling en jeugdgroei
van belang zijn. Gewassen met een wat langer groeiseizoen hebben meer tijd zich te
herstellen en kunnen bovendien het tekort enigszins compenseren door verplaatsing
van fosfaat van oudere plantendelen naar jongere: recycling binnen de plant!
Fig. 8.2
Aardappelblad met
fosfaatgebrek
8.3
Processen in de bodem
Het gedrag van fosfaatmeststoffen lijkt in eerste instantie op dat van kali, maar na
verloop van tijd gaat het fosfaat-ion zich anders gedragen. Figuur 8.3 maakt dat
duidelijk.
88
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 89 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 8.3
Opname van fosfaat door de plant
Fosfaat wordt als goed oplosbare fosfaatmeststof op en in de grond
gebracht en lost door dauw, regen en/of bodemvocht langzaam op.
Het pas geplante of gekiemde plantje kan, met de nog niet zo sterk
ontwikkelde wortels, goed gebruik maken van het opgeloste fosfaat.
Fosfaat wordt in de vorm van H2PO4 -ion door de plant opgenomen.
Na verloop van tijd slaat het grootste deel van het fosfaat als een
slecht oplosbare verbinding met kalk neer in de grond.
Dit fosfaat is wel fijnverdeeld door de grond.
Als de plant een goed ontwikkeld wortelstelsel heeft, zijn de wortels
in staat naast het opgeloste fosfaat in de bodemoplossing ook het
neergeslagen fosfaat in hun nabije omgeving weer op te lossen en
te benutten. Door de groei van wortels door de grond heen kan steeds
opnieuw fosfaat van andere plaatsen in de grond opgenomen worden.
Bij de opname van fosfaat speelt het bodemleven ook een belangrijke rol. Sommige
schimmels zijn in staat slecht opneembare fosfaat om te zetten in opneembare fosfaat.
Schimmels en bacteriën bevinden zich in de bodem bij voorkeur in de nabije omgeving
van wortels. De stoffen die wortels uitscheiden, zijn vaak een voedingsbron voor het
bodemleven. Zo kan er een mooie samenwerking tot stand komen.
Als een plant fosfaat opneemt, scheidt deze als compensatie van de negatieve lading
van het H2PO4--ion ook een negatief ion uit en wel het HCO3--ion. Dit ion ontstaat
bij ademhaling van de plant.
❑ PROCESSEN IN DE BODEM
89
27126_TB.fm Page 90 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fosfaatfixatie
In gronden met een lage pH gedraagt fosfaat zich nog weer anders. Als de pH lager
dan 4,5 is, lossen de elementen ijzer en aluminium meer op in bodemwater dan bij
een hoge pH. Beide elementen kunnen een binding aangaan met fosfaat die zodanig
hecht is dat de plant het fosfaat niet meer kan opnemen. Dit verschijnsel noem je
fosfaatfixatie.
Op kalkrijke zand- en klei- en lössgronden heb je vanwege de hoge pH weinig last
van deze fixatie. Maar op zure zandgronden en veengronden moet je met je bemesting
met dit proces rekening houden.
Vragen 8.1
a
b
c
d
8.4
superfosfaat
tripelsuperfosfaat
polyfosfaat
90
Fosfaatmeststoffen
De keuze aan fosfaatmeststoffen is tamelijk beperkt. Fosfaat wordt dikwijls in
combinatie met stikstof en kali in een samengestelde meststof gegeven.
Als enkelvoudige meststoffen zijn alleen superfosfaat en tripelsuperfosfaat bekend
naast de vloeibare meststof polyfosfaat. Superfosfaat en tripelsuperfosfaat worden
gemaakt van het ruwe fosfaat dat als delfstof geïmporteerd wordt uit onder andere
Noord-Afrika. Dit fosfaat is slecht oplosbaar en dus ongeschikt voor bemesting. Net
als planten dit fosfaat door een zure omgeving oplosbaar kunnen maken, doet de
meststoffenindustrie dat ook. Door bewerking met zwavelzuur ontstaat superfosfaat
met 19 procent goed oplosbare fosfaat en als bijproduct gips. Voer je die bewerking
uit met fosforzuur, dan ontstaat de meststof tripelsuperfosfaat met 43 procent goed
oplosbaar fosfaat.
Polyfosfaat is een nog tamelijk nieuwe meststof die zijn waarde in de praktijk nog
moet bewijzen. De meststof wordt in vloeibare vorm in de grond geïnjecteerd. De
fosfaatvorm zoals die in polyfosfaat voorkomt, is niet direct opneembaar, maar moet
door de werking van vocht opneembaar worden. Het is gebleken dat de werking van
polyfosfaat van factoren afhankelijk is als structuur, pH en temperatuur. Een proef
met uien gaf een goed resultaat, maar bij herhaling van de proef, een jaar later, werd
geen verschil gevonden met normale bemesting. De tijd zal leren of polyfosfaat een
waardevolle aanvulling betekent van de fosfaatmeststoffen.
8.5
Pw-getal
Waarom is een slechte structuur van de grond in het voorjaar bij planten vaak
een symptoom van fosfaattekort?
Waarom is een late overbemesting met fosfaat weinig zinvol?
Op welke gronden heb je weinig last van fosfaatfixatie?
Noem twee redenen waarom een plant moet kunnen ademen om fosfaat op te
nemen.
Hoeveelheid, tijdstip en wijze van bemesten
De hoeveelheid fosfaat die gegeven moet worden, hangt natuurlijk af van de voorraad
in de bodem. Deze wordt uitgedrukt in een zogenaamd Pw-getal, dat de hoeveelheid
fosfaat opgelost in water aangeeft. Je kunt het als volgt vertalen: het Pw-getal geeft
het aantal kg fosfaat aan per 10 cm bouwvoor per ha. Een bouwvoor van 25 cm met
een Pw-getal van 32 heeft dus 2,5 × 32 = 80 kg fosfaat per ha.
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 91 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Dit getal geeft maar een fractie aan van de totale hoeveelheid fosfaat in de grond.
Het overige fosfaat is echter slecht tot zeer slecht oplosbaar en dus moeilijk te
ontsluiten voor een gewas in het voorjaar. Een gewas met een goed ontwikkeld
wortelstelsel zou hier natuurlijk wel gebruik van kunnen maken, maar je hebt meestal
te maken met een zaadje dat nog moet ontkiemen of een plantje met nog maar weinig
wortels en die moeten het hebben van gemakkelijk opneembaar fosfaat. En daar komt
nog bij, dat vooral in de beginfase van de groei fosfaat het meest nodig is.
rijenbemesting
Omdat de opname van fosfaat in de beginfase nog niet zo gemakkelijk gaat wordt
er voor sommige gewassen wel rijenbemesting toegepast. Tegelijk met het zaaien
wordt het fosfaat iets naast en onder het zaadje in de grond gebracht. De jonge
wortels kunnen dan al snel beschikken over een behoorlijke hoeveelheid fosfaat. Bij
gewoon breedwerpig strooien moet het fosfaat ongeveer een maand voordat het
gewas het benut toegediend worden. Er is dan voldoende tijd om op te lossen en het
fosfaat is dan nog niet door de kalk vastgelegd.
Een bedrijf met fosfaatfixerende grond moet daar met bemesting goed rekening mee
houden. Er moet bijvoorbeeld niet te veel tijd zitten tussen bemesten en zaaien,
planten of poten. Duurt dat namelijk te lang, dan is het fosfaat al vastgelegd voordat
de plant het wil opnemen.
Een andere mogelijkheid is rijenbemesting. Omdat het fosfaat geconcentreerd in de
grond voorkomt, komt fixatie minder sterk voor.
Ten slotte is er de mogelijkheid om de bemesting in de vorm van organische mest uit
te voeren. Het fosfaat komt geleidelijk vrij en kan dan direct door de plant worden
opgenomen.
Vragen 8.2
a
b
c
8.6
Een meerjarig gewas kan bij een laag Pw-getal meer fosfaat opnemen dan een
eenjarig gewas. Hoe komt dat?
Wat is het voordeel van rijenbemesting met een fosfaathoudende meststof?
Het ruwe fosfaat kan bewerkt worden met zwavelzuur en met fosforzuur. Hoe
heten de meststoffen die door deze bewerkingen ontstaan?
Afsluiting
Fosfaat is een bouwsteen van de eiwitten in de plant en heeft vooral een belangrijke
functie bij de wortelgroei, de jeugdgroei en de afrijping van de plant. Fosfaat wijkt
wat betreft zijn gedrag in de grond af van de andere elementen. Na verloop van tijd
wordt fosfaat onoplosbaar door een binding met kalk. De plant kan alleen
gebruikmaken van fosfaat, nadat dit onder invloed van de zure wortelomgeving weer
in oplosbare vorm is omgezet. Op fosfaatfixerende gronden - vooral gronden met
een pH < 4,5 - wordt fosfaat zodanig vastgelegd aan Fe of Al dat het gewas er geen
gebruik van kan maken.
De enkelvoudige meststoffen die je in de praktijk gebruikt, zijn super- en
tripelsuperfosfaat. Beide meststoffen zijn gemaakt door ruw fosfaat met een zuur te
behandelen waardoor goed opneembaar fosfaat ontstaat. Polyfosfaat is een vloeibare
meststof waarvan de praktische waarde nu nog onderzocht wordt.
❑ AFSLUITING
91
27126_TB.fm Page 92 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fosfaat moet je niet te lang strooien voor het zaaien, poten of planten, omdat het
moeilijk voor de plant opneembaar wordt door fixatie of onoplosbaar worden. In
sommige gevallen kan het goed werken om fosfaat in rijenbemesting toe te dienen.
Zeker op fixerende gronden kan dat goed werken net als het toedienen van organische
mest.
92
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 93 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
9
Stikstof
Oriëntatie
Stikstof wordt weliswaar pas als derde element behandeld, maar is toch verreweg het
belangrijkste voedingselement. Maar ook is stikstof het element, dat in de praktijk het
meeste problemen geeft. Stikstof kan met neerslag aangeleverd worden,
vervluchtigen, vastgelegd worden en vrijkomen in de bodem en deze processen zijn
sterk afhankelijk van factoren als vocht en temperatuur. En wat is het meest
veranderlijke in het dagelijkse leven? Juist, het weer!
Fig. 9.1
En waar praten
Nederlanders het meest
over …?
Er zijn geen aparte opdrachten over dit onderwerp. In andere hoofdstukken zitten
opdrachten die ook over dit onderwerp gaan.
9.1
Functie voor de plant
Gewassen die te weinig stikstof hebben gehad, zijn doorgaans zeer goed te
onderscheiden van goed bemeste planten. Dit hangt samen met de functie van stikstof.
Stikstof:
–
is een belangrijk bouwelement voor bladgroen;
–
is een belangrijk bouwelement voor eiwitten;
–
stimuleert de celdeling;
–
stimuleert de celstrekking.
❑ STIKSTOF
93
27126_TB.fm Page 94 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Gebrek aan bladgroen is snel te zien aan de kleur van het gewas. Eiwitten zijn erg
belangrijk in een plant, omdat deze de levensprocessen in de plant besturen.
Celstrekking en celdeling zorgen samen voor de groei van de plant. De opbrengst van
een gewas wordt dan ook voornamelijk door stikstof bepaald.
9.2
Stikstoftekort en stikstofovermaat
Stikstof is uiterst belangrijk voor de opbrengst van het product en een tekort aan
stikstof geeft dan ook zeker een opbrengstderving. Maar stikstof werkt ook weer niet
uitsluitend positief. Zo blijft een plant veel langer groen en productief bij een overmaat
aan stikstof. Dat is wel vervelend als je een afgerijpt product wilt oogsten. Een grote
massa stengel en blad - de welige groei die bij een overdadige stikstofbemesting
ontstaat - kan een doel zijn zoals bijvoorbeeld bij bladgroenten. Maar als het om een
ondergronds oogstproduct gaat, kan het ten koste gaan van de opbrengst. Bovendien
ontstaat er door veel blad een wat vochtiger microklimaat in het gewas, wat voor de
ontwikkeling van schimmels gunstig kan zijn. Er is dus een grotere kans op
schimmelziekten. Ook is een snel gegroeide plant ziektegevoeliger.
De kwaliteit van veel producten is dikwijls ook niet gebaat bij veel stikstof. Kortom,
je moet een gewas niet te weinig, maar zeker ook niet te veel stikstof geven!
Fig. 9.2
Stikstoftekort bij
spruitkool
9.3
Processen in de bodem
Wat kan er met stikstof zoal gebeuren? We proberen het duidelijk te maken door de
mogelijke veranderingen van stikstof eens te volgen.
Je gaat een gewas verbouwen en je wilt daar organische mest voor gebruiken. De
mest wordt uitgereden en je vindt dat het niet echt aangenaam ruikt. Eén van de
gassen die bij het uitrijden vrijkomt is ammoniakgas (NH3-gas).
De mest die je in de bodem hebt ingewerkt, bestaat voor een deel uit direct
opneembare stikstofammonium (NH4+) of nitraat (NO3-) die de planten voor een
94
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 95 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
immobilisatie
denitrificatie
nitrificatie
groot deel gebruiken voor de productie van eiwit. Maar een deel komt pas later of
zelfs veel later na vertering door het bodemleven vrij. Dit heet mineralisatie. Het
bodemleven heeft overigens, net als de gewassen, stikstof nodig voor zijn
levensprocessen. Voor dat doel onttrekken zij een deel van die stikstof. Dit proces
noem je immobilisatie.
Een paar dagen na het toedienen van de mest gaat het regenen. Als de mest in de
bodem onder zuurstofarme omstandigheden komt, door bijvoorbeeld een natte of
dichtgereden grond, zijn er bacteriën die de nitraatstikstof kunnen gebruiken voor
hun stofwisseling. Daarbij komt stikstofgas (N2-gas) vrij dat ook vervluchtigt. Dit
proces wordt denitrificatie genoemd. In het najaar komt denitrificatie door de natte
omstandigheden het meest voor.
De direct opneembare stikstof uit de mest bestaat voornamelijk uit ammonium. Maar
in het groeiseizoen zijn er in de bodem bacteriën actief die dit ammonium omzetten
in nitraat. Dit proces heet nitrificatie. Het voordeel daarvan is dat nitraat voor de
planten iets beter opneembaar is dan ammonium. Een nadeel is dat nitraat zich niet
kan hechten aan klei of humus en dus kan uitspoelen.
Een deel van de stikstof die jij met je mestgift hebt toegediend, is vervluchtigd, maar
een deel daarvan komt toch weer terug in de grond: de ammoniak kan oplossen in
water en zo met de regen als ammonium weer terugkomen in de grond.
Als er tussen de gewassen een vlinderbloemig gewas staat, kan dit het stikstofgas
binden en gebruiken voor eigen productie.
Hierna komen de volgende begrippen aan de orde:
–
ammoniakvervluchtiging;
–
nitrificatie;
–
denitrificatie;
–
mineralisatie;
–
immobilisatie;
–
stikstofbinding;
–
uitspoeling.
Ammoniakvervluchtiging
In mest en meststoffen komt stikstof vooral voor als ammonium: NH4+. Maar in
contact met de lucht en vooral in omstandigheden met een hoge pH wordt dit snel
omgezet in NH3: ammoniakgas. Dit betekent dat er verliezen aan stikstof kunnen
optreden bij het uitrijden van mest en bij het toedienen van mest of
ammoniumhoudende meststoffen aan kalkrijke gronden, omdat deze een hoge pH
hebben. Om de verliezen wat beperkt te houden is dan ook een onderwerkverplichting
ingevoerd. En dat is niet ten onrechte.
Komt de ammoniak weer in contact met water, bijvoorbeeld in de atmosfeer, dan lost
hij weer op en wordt weer omgezet in ammonium.
Nitrificatie
Nitrificatie is de omzetting van ammonium in nitraat. Dit proces vindt plaats in de
bodem door de activiteit van bacteriën.
❑ PROCESSEN IN DE BODEM
95
27126_TB.fm Page 96 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
De volgende reactie vindt plaats:
NH4+ + 2O2 → NO3- + 2H+ + H2O
Ammonium wordt bij aanwezigheid van voldoende zuurstof omgezet in nitraat,
waterstofionen en water.
Dit proces vindt plaats als er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
–
temperatuur > 50 °C (naarmate de temperatuur hoger is, verloopt het proces
sneller);
–
voldoende aanwezigheid van zuurstof;
–
voldoende vocht in de bodem;
–
een pH > 4,0 (naarmate de pH hoger is, verloopt het proces sneller).
Je mag stellen dat onder goede groeiomstandigheden de nitrificatie ook snel verloopt.
Het meeste ammonium is dan in een paar weken tijd omgezet in nitraat.
Nitrificatie heeft een aantal gevolgen.
–
Verzuring. Zoals je uit de reactievergelijking kunt zien, komen er H+-ionen vrij.
De grond verzuurt daardoor.
–
Een betere opname. De meeste gewassen nemen beter nitraat op dan
ammonium.
–
Meer uitspoeling. Nitraat spoelt door de negatieve lading sneller uit dan
ammonium.
Fig. 9.3
Nitrificatie
Denitrificatie
Andere bacteriën kunnen, als zij door omstandigheden weinig zuurstof ter beschikking
hebben, de zuurstof van nitraat gebruiken voor hun levensprocessen. Het nitraat
wordt ten slotte omgezet in N2-gas dat vervluchtigt. Het nadelige effect van dit proces
is dus het verlies van stikstof. Denitrificatie vindt niet plaats als de betreffende
bacteriën voldoende zuurstof hebben. Natte en dichtgereden grond levert dus
stikstofverlies op.
96
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 97 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 9.4
Denitrificatie
Mineralisatie
Verse organische stof, bijvoorbeeld blad- en oogstresten, is voedsel voor het
bodemleven net als humus die al wat langer in de grond zit. Bij deze afbraak komt
naast andere voedingsstoffen vooral stikstof vrij. Dit proces heet mineralisatie.
Naarmate de omstandigheden voor het bodemleven gunstiger zijn, vindt meer
mineralisatie plaats, dus vooral in een warme en vochtige zomer.
Mineralisatie levert ons stikstof, wat op zich gunstig is. Maar het nadeel daarvan is,
dat je moeilijk kunt schatten wanneer die stikstof vrijkomt en hoeveel. Zeker als aan
het eind van een groeiseizoen nog veel mineralisatie plaatsvindt, is dat niet gunstig.
Veel afrijpende gewassen krijgen weer een groeiimpuls en de stikstof, die niet benut
wordt, spoelt ’s winters uit.
Fig. 9.5
Mineralisatie
Immobilisatie
Bij het proces van mineralisatie vindt nog een ander proces plaats: een extra groei
van het bodemleven. Immers organische stof is voedsel! Bij die groei heeft dat
bodemleven ook stikstof nodig voor de aanmaak van eiwitten. Dus een deel van de
vrijgekomen stikstof wordt door het bodemleven ‘vastgelegd’ en het overschot aan
stikstof kan door het gewas benut worden. Als er nu organisch materiaal in de bodem
wordt gebracht, waar relatief weinig stikstof in zit, dan is er maar weinig tot geen
❑ PROCESSEN IN DE BODEM
97
27126_TB.fm Page 98 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
overschot aan stikstof. Sterker nog, het kan zelfs gebeuren dat het bodemleven
gebruikmaakt van de minerale stikstof in de bodem, zodat er nog minder stikstof voor
het gewas overblijft.
Dit proces heet immobilisatie (immobiel = niet beweeglijk).
Dat daarbij stikstof wordt weggehaald is natuurlijk niet gunstig voor de plant. Maar
je moet wel bedenken dat het maar tijdelijk is. In tijden van minder voedselaanbod
of andere ongunstige omstandigheden sterft een deel van het bodemleven af, waarna
die stikstof alsnog vrijkomt. Bovendien kan de stikstof die geïmmobiliseerd is, ’s winters
niet uitspoelen. Op die manier is de uitspoeling van nitraat kleiner.
Vooral stro en strorijke organische mest en mest met veel zaagsel hebben relatief
weinig stikstof. Doordat ze langzaam worden afgebroken en door immobilisatie geeft
deze organische stof zijn stikstof dus geleidelijk af. Bij het omzetten van stro in humus
is stikstof nodig. Dit wordt dus onttrokken aan de grond.
Stikstofbinding
symbiose
Een aantal planten die tot het geslacht vlinderbloemigen behoren, kan gebruikmaken
van N2-gas voor de stikstofvoorziening. Bekende voorbeelden daarvan zijn erwten,
bonen, klaver en luzerne. Dat doen ze niet alleen, maar in samenwerking met een
bacterie. Deze bacterie dringt binnen in de wortels van deze planten. Op die wortels
ontstaan vergroeiingen die je duidelijk kunt zien als je de wortels van zo’n plant bekijkt.
In die wortelknolletjes leven de bacteriën van de assimilatieproducten van de plant,
maar binden zij ook stikstof die vervolgens door de plant benut kan worden. Deze
vorm van samenwerking, waarbij beide partners van elkaar profiteren heet symbiose.
Voor biologische landbouw is deze vorm van stikstofbinding heel belangrijk. In een
biologische vruchtwisseling zit dan ook een groot percentage vlinderbloemigen.
Fig. 9.6
Via vlinderbloemigen
kun je extra stikstof in de
grond brengen.
Uitspoeling
Omdat nitraat door zijn negatieve lading niet gebonden wordt in de bodem, is dit
zeer beweeglijk en spoelt dus ook gemakkelijk uit. Door nitrificatie is de stikstof aan
het eind van het groeiseizoen voornamelijk in de vorm van nitraat aanwezig en spoelt
in een natte winter grotendeels uit. Maar ook in het groeiseizoen kan nitraat met het
waterfront mee dieper de grond inzakken. Dit betekent dat het niet meer opneembaar
is, omdat het buiten de wortelzone komt. Door capillaire opstijging kan het natuurlijk
wel weer binnen het bereik van de wortels komen.
98
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 99 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Omdat die uitspoeling zo gemakkelijk plaatsvindt, kan het nitraatgehalte van het
bodem- en oppervlaktewater snel toenemen. Aangezien nitraat gevaarlijk kan zijn
voor de gezondheid, moet uitspoeling zoveel mogelijk worden voorkomen. Als
drinkwaternorm wordt 50 ppm (= 50 mg NO3-/l water) gehanteerd. Om de
stikstofuitspoeling binnen de perken te houden is de aanvoer van stikstof dan ook
aan een maximum gebonden en opgenomen in de MINAS-wetgeving.
Al deze processen zijn nog eens in samenhang met elkaar weergegeven in figuur 9.7.
Fig. 9.7
Stikstofkringloop
Vragen 9.1
Je hebt nu een heleboel informatie gekregen over de veranderingen die plaats kunnen
vinden met betrekking tot stikstof. Neem de volgende zinnen over en maak de zinnen
compleet.
Maak daarbij gebruik van de volgende woorden: ammonium, nitraat, stikstofgas, eiwit
en ammoniakgas.
a
b
c
d
e
f
g
h
i
j
k
l
❑ PROCESSEN IN DE BODEM
Bij denitrificatie wordt … omgezet in …
De scheikundige formule NH4+ hoort bij de naam …
Vlinderbloemige gewassen maken gebruik van … en gebruiken dat onder andere
voor de vorming van …
De scheikundige formule N2 hoort bij de stof …
De vorm van stikstof die het meeste uitspoelt is …
Bij mineralisatie wordt organische stof omgezet in …
Het omzetten van in heet nitrificatie.
De scheikundige formule NO3- hoort bij de stof …
Met de regen komt in Nederland jaarlijks zo’n 30 - 50 kg stikstof per ha terecht.
Die stikstof is dan in de vorm van …
Stikstof kan vervluchtigen als … en …
De scheikundige formule NH3 hoort bij de stof …
Het proces immobilisatie is het (tijdelijk) vastleggen van … en … door het
bodemleven.
99
27126_TB.fm Page 100 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
9.4
startgift
N-bemestingsadvies
Omdat de juiste bemesting bij stikstof meer dan bij welk ander voedingselement zo
belangrijk is, is er voor elk gewas uitgezocht hoeveel stikstof je moet geven. Vaak
wordt geadviseerd de giften over meer keren te verdelen. De startgift aan het begin
van het groeiseizoen is voor de meeste gewassen afhankelijk van de voorraad N die
nog in de bodem aanwezig is. Er zijn veel instanties die je dat advies kunnen
verstrekken. Zij nemen een monster van jouw perceel of analyseren een door jou
genomen monster en geven het advies. De monstername wijkt af van die voor
elementen als fosfaat en kali. De diepte van de beworteling is per gewas verschillend
en omdat nitraat zich gemakkelijk door de grond beweegt, is de bewortelingsdiepte
het uitgangspunt van de bemonsteringsdiepte. Zo neem je voor gewassen die niet te
diep wortelen de laag van 0 tot 30 cm. Voor granen wordt zelfs tot 1 m gemonsterd.
De bemonstering vindt meestal eind februari - begin maart plaats. Als je mest
uitgereden hebt, is het aan te raden minstens zes weken tijd te nemen tussen mesten
en bemonsteren. De beschikbare mest is dan in je monster opgenomen. In figuur 9.8
is het stikstofadvies opgenomen van een aantal gewassen.
100
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 101 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 9.8
Gewas
Stikstofbemestingsadviezen voor diverse gewassen
N-gift (kg/ha)
najaar
zomertarwe, 1e gift
2e gift
wintertarwe, 1e gift
2e gift
brouwgerst
consumptieaardappelen
(klei/löss)
fabrieksaardappelen
(zand/dalgrond)
pootaardappelen
suikerbieten
zaaiuien
erwten
andijvie; 1e teelt
bloemkool
bos/waspeen
prei
stamslabonen
ijssla; 1e teelt
Bollenteelt
tulpen
30
lelies
150 - Nmin
irissen
30
gladiolen;
pitten
kralen
Boomteelt
coniferen; sterke groeikracht, 1e jr
2e jr
Ericaceae; zwakke groeikracht, 1e jr
2e jr
Laan- en parkbomen; onderstammen
Heesters; sterke groeikracht; winterstek
1e jr
2e jr
Bemonsteringsdiepte
Min. gift
Max. gift
120 - Nmin
170 - Nmin
140 - Nmin
170 - Nmin
90 - Nmin
285 - 1,1xNmin
60 cm
0
80
100 cm
20-30
100
275 - 1,8xNmin
30
140 - 0,6xNmin
200 - 1,7xNmin
100 - 120
60 - Nmin
190 - 1,4xNmin
225 - Nmin
80 - Nmin
120 - Nmin
150 - Nmin
190 - Nmin
60
60
30
30
30
60
60
60
30
30
175
80
125
250
150
30
30
30
30
voorjaar
- Nmin
- Nmin
- Nmin
- Nmin
60
60
90 - Nmin
110 - Nmin
60 - Nmin
80 - Nmin
60 - Nmin
30
80 - Nmin
110 - Nmin
30
30
60
30
30
Er zijn nog veel uitgebreidere lijsten beschikbaar en per gewas valt er dikwijls nog
meer te vertellen over de N-bemesting. Zo krijgen vroege aardappelen een heel ander
advies dan aardappelen die in de normale oogsttijd gerooid worden. Voor de
groentegewassen geldt het advies voor de basisgift. Later in het seizoen moet er
bijbemest worden. Verder is er variatie in rassen, zaai- en plantdata enzovoort.
❑ N-BEMESTINGSADVIES
101
27126_TB.fm Page 102 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 9.9
Je kunt zelf stikstof
meten met de nitracheck.
9.5
Aanvullende advisering
Behalve het vaststellen van de bodemvoorraad in het begin van het groeiseizoen en
een advies voor een basisgift en een of meer volggiften zijn er nog diverse andere
mogelijkheden om tot een nauwkeuriger advies te komen, zoals:
–
het N-bijmestsysteem (NBS);
–
bladsteeltjesonderzoek;
–
stikstofvenster.
N-bijmestsysteem
buffervoorraad
Met name in de vollegrondsgroenteteelt maken telers gebruik van het Nbijmestsysteem. De gewassen krijgen in het begin niet de totale gift aan N, maar een
gedeelte en in de loop van het groeiseizoen wordt bekeken hoeveel er nog bijbemest
moet worden. Als de omstandigheden goed zijn voor mineralisatie, kan het zijn dat
er wel voldoende voorraad in de grond zit.
In het groeiseizoen wordt dus enkele keren de bodemvoorraad bepaald en op grond
daarvan volgt een advies. Dat houdt ook rekening met de te verwachten opname en
een buffervoorraad.
Bladsteeltjesonderzoek
De benadering van het advies bij het bladsteeltjesonderzoek is anders dan bij de andere
methoden. Je gaat nu niet naar de grond kijken, maar naar het gewas: heeft het
gewas voldoende stikstof opgenomen? Het blijkt dat de hoeveelheid nitraat in de
bladstelen van het gewas een goede aanwijzing is. Je moet dan wel weten welke
gehalten voldoende zijn voor dat gewas, het normtraject. In figuur 9.10 zijn de
normtrajecten aangegeven voor consumptieaardappelen en voor
102
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 103 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
fabrieksaardappelen. Als je bijvoorbeeld 30 dagen na opkomst in het ras Bintje in de
bladstelen een gehalte van 120 g NO3-/kg droge stof meet, is er blijkbaar voldoende
stikstof beschikbaar.
Fig. 9.10
Normtraject voor het
nitraatgehalte in de droge
stof van bladstelen van
consumptieaardappelen
en fabrieksaardappelen
Stikstofvenster
Het stikstofvenster kun je goed toepassen in granen. Een kleine oppervlakte van het
graan krijgt wat minder stikstof (±30 kg) toegediend dan de rest van het gewas.
Zolang er op het oog geen verschil is tussen het venster en de rest, is er blijkbaar geen
N-tekort. Zo gauw er wel verschil is, kan er bijbemest worden. Het gewas krijgt dan,
omdat er nog een reserve van 30 kg is, geen tekort.
9.6
Meststoffen
Voor stikstofbemesting zijn er veel soorten kunstmest ontwikkeld. De meststof
kalkammonsalpeter (KAS) wordt het meest gebruikt. Ze zijn te vinden in bijlage 6.
Welke meststof je het beste kunt kiezen hangt van een aantal factoren af als:
–
de prijs;
–
de nevenbestanddelen;
–
de opnamesnelheid;
–
het effect op de pH.
Prijs
De prijs van de diverse kunstmeststoffen is moeilijk te vergelijken. Want behalve de
prijs per kg zuivere N spelen nog andere zaken een rol, zoals:
–
de waarde van de nevenbestanddelen;
–
de behoefte aan die nevenbestanddelen;
–
de kosten van het verspreiden van de meststof (strooien, spuiten, injecteren).
Kijk je echter uitsluitend naar de prijs per kg zuivere N, dan komen vloeibare ammoniak
en kalkammonsalpeter in aanmerking.
❑ MESTSTOFFEN
103
27126_TB.fm Page 104 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Nevenbestanddelen
Naast stikstof kunnen er andere nuttige voedingselementen voorkomen in een
meststof. Dat is het geval bij magnesammon en chilisalpeter.
Magnesammon
Magnesammon heet officieel stikstofmagnesia. Naast N komt in deze meststof ook
het element Mg voor. Indien Mg gestrooid wordt om de bemestingstoestand van de
grond te verbeteren of op peil te houden, is dit een prima meststof. Voor een snelle
werking van de Mg-meststof is het beter een meststof als bitterzout te gebruiken.
Chilisalpeter
Chilisalpeter bevat naast een behoorlijke hoeveelheid Natrium ook nog een beetje
Borium. Aangezien deze twee elementen beide voor suikerbieten belangrijk zijn, is
deze meststof voor bieten op zandgrond een prima bemesting.
Opnamesnelheid
Als je wilt dat een gewas snel reageert op een overbemesting, dan kun je ervoor
kiezen een vloeibare meststof toe te dienen op het blad, bijvoorbeeld ureum. Je kunt
in zo’n geval ook kunstmest strooien die uitsluitend nitraat bevat, bijvoorbeeld
kalksalpeter.
Effect op de pH
Vanwege het optreden van nitrificatie hebben ammoniumhoudende meststoffen een
verzurende werking op de grond. Dit effect kan gewenst zijn (bijvoorbeeld ter
voorkoming van schurft op aardappelen), maar ook ongewenst, omdat de pH weer
hersteld moet worden door een kalkgift. In de lijst met meststoffen kun je dit effect
nagaan door te kijken bij de kolom ‘neutraliserende waarde (nw)’. Is deze negatief,
dan heeft de meststof een verzurende werking.
9.7
Tijdstip van bemesten en hoeveelheid
Voor de meeste gewassen geldt dat je ze aan het begin van het groeiseizoen een
basisbemesting met N moet geven. Wanneer dat precies is, hangt af van het gewas
en de grondsoort. Een te vroege gift kan op natte gronden tot uitspoeling leiden.
Maar je zult ook willen vermijden om vlak voor zaaien, poten of planten veel met
machines over het land te rijden.
Gewassen die hun groei starten in de herfst, geef je doorgaans geen grote stikstofgift,
omdat er tot aan het voorjaar niet zo veel meer nodig is en de meeste niet gebruikte
N uitspoelt. Zo krijgen tulpen soms een startgift van 30 kg N.
De hoeveelheid wordt dus bepaald door je bodemvoorraad stikstof en door je manier
waarop je wilt bemesten. De berekende hoeveelheid kan in één keer gegeven worden
of als basisbemesting en een aantal bijbemestingen. Dit laatste kan verstandig zijn
wanneer je:
–
de basisgift niet te groot wil maken: bij een aantal gewassen bestaat gevaar voor
legering;
104
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 105 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
–
–
geen kans op zoutschade wil lopen: op kleigrond is dat risico kleiner dan op
zandgrond;
het gewas in bepaalde groeistadia wil stimuleren, bijvoorbeeld granen tijdens de
korrelvulling.
Daarnaast zijn de voorgeschiedenis en de toestand van het perceel ook van belang.
Is er veel organisch materiaal ondergeploegd, zoals gewasresten of een
groenbemester, dan mag je er van uitgaan dat daaruit N vrijkomt door mineralisatie.
Bevat de grond veel organische stof of is deze altijd zwaar bemest met organische
mest, dan mag je je giften ook wat beperken.
Is de structuur van de grond slecht, dan mag je ervan uitgaan dat de planten wat
slechter bewortelen en de meststoffen dus wat moeilijker opnemen. Een iets hogere
gift lijkt dan aan te raden.
Vragen 9.2
a
b
c
d
e
f
g
h
i
9.8
Wat is een buffer en waarom wordt er rekening mee gehouden bij het Nbemestingsadvies?
Boer Slim legt in zijn perceel zomergerst dicht bij de boerderij (lekker gemakkelijk)
op de kopakker een stikstofvenster aan. Waarom is dat niet slim?
Slim laat 50 dagen na opkomst van zijn consumptieaardappelen een
bladsteeltjesonderzoek doen. Er blijkt 110 g NO3- gemeten te worden. Moet hij
bijbemesten of niet?
Waarom spoelt er op zandgrond meer stikstof uit dan op kleigrond?
Op sommige plaatsen wordt de eerste kunstmestgift van het seizoen gestrooid
over bevroren grond. Wat is het voordeel daarvan? En wat het risico?
Moet je in een vochtige warme zomer meer of minder bijbemesten dan je gewend
bent?
Waarom krijgt een gewas als spinazie meer stikstof dan brouwgerst?
Wat is het verband tussen ammoniakvervluchtiging en zure regen?
De meststof KAS werkt bijna altijd onder alle omstandigheden. Hoe kan dat?
Afsluiting
Stikstof is het belangrijkste voedingselement. Dat komt vooral door de functies die
stikstof vervult: het is een belangrijk onderdeel van bladgroen en eiwit en stimuleert
celdeling en celstrekking. Een goed bemest gewas heeft dan ook veel meer blad- en
stengelmassa en een groenere kleur dan een gewas met een N-tekort. Te veel stikstof
is ook niet goed; de gewassen zijn doorgaans ziektegevoeliger en rijpen slecht af. Ook
de kwaliteit is niet gebaat bij te veel stikstof.
Het gedrag van stikstof in de bodem is niet eenvoudig te voorspellen. Er zijn veel
vormen van stikstof die kunnen voorkomen, zoals ammonium, nitraat, eiwit,
ammoniakgas, stikstofgas en ureum. En er zijn ook veel processen die ervoor zorgen
dat stikstof van de ene in de andere vorm overgaat, zoals nitrificatie en denitrificatie,
mineralisatie en immobilisatie, vervluchtiging en stikstofbinding. Al deze processen
vinden onder bepaalde omstandigheden in meer of mindere mate plaats en kunnen
eventueel leiden tot uitspoeling of vervluchtiging. Het is daarom moeilijk een goed
bemestingsadvies te geven.
Door het nemen van een grondmonster in het voorjaar kan een advies voor een
basisgift gegeven worden. Naarmate het groeiseizoen vordert kun je door het nemen
❑ AFSLUITING
105
27126_TB.fm Page 106 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
van een grond- of blad(steel)monster bekijken of en zo ja, hoeveel je moet
bijbemesten. In de graanteelt is een stikstofvenster hiervoor een goede methode.
Er zijn diverse soorten kunstmeststikstof te verkrijgen die variëren in prijs,
nevenbestanddelen, werking en invloed op de pH. Gewas, grondsoort en tijdstip van
het jaar bepalen mede de keuze. Bij de uiteindelijke vaststelling van de gift moet je
ook rekening houden met de structuur van de grond en eventueel ondergeploegde
gewasresten.
106
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 107 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
10
Overige voedingselementen
Oriëntatie
Stikstof, fosfor en kali zijn de drie belangrijkste voedingselementen. De overige negen
spelen een minder belangrijke rol en komen vaak in voldoende mate in de grond voor.
Toch moet je wel iets weten van deze elementen, omdat je sommige elementen toch
wel regelmatig moet toedienen en andere door omstandigheden in een te geringe
hoeveelheid kunnen worden opgenomen. En vaak valt ook de opbrengst van een
gewas tegen, omdat de teler het tekort aan een spoorelement niet herkende. En hoe
klein sommige voedingsstoffen ook mogen zijn, ze zijn beslist noodzakelijk. Al heeft
een gewas maar twee gram zink per ha nodig en zijn alle andere voedingsstoffen
volop aanwezig, zonder die twee gram Zn groeit er niets!
Fig. 10.1
Ook de kleinste is beslist
noodzakelijk.
❑ OVERIGE VOEDINGSELEMENTEN
107
27126_TB.fm Page 108 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
10.1 Magnesium
In de praktijk wordt er nogal verschillend omgegaan met de magnesiumbemesting.
Zo schenken bollentelers op lichte grond en groentetelers altijd veel aandacht aan de
bemesting met magnesiummeststoffen, terwijl akkerbouwers op zware gronden
eigenlijk nooit een tekort hebben.
Functie
De belangrijkste functie van magnesium is die van bouwsteen van het bladgroen. Bij
de meeste gewassen is magnesiumtekort dan ook te zien als een opvallende
geelverkleuring tussen de nerven in het blad. Verder hebben veel enzymen in de plant
magnesium als bouwsteen nodig. Bijvoorbeeld voor het omzetten van stikstof in eiwit.
Gebrek
koubont
Magnesiumgebrek komt vooral op zandgronden nogal eens voor. Kleigronden
hebben van nature doorgaans een voldoende magnesiumvoorraad. Het gebrek treedt
vooral op bij:
–
een lage pH;
–
bij lage temperatuur en droogte; bij irissen wordt dat verschijnsel koubont
genoemd;
–
op zandgronden met een hoog kalkgehalte of na een kalkgift;
–
na een hoge kaligift; dit heet antagonisme.
Meststoffen en bemesting
Er zijn twee veelgebruikte magnesiummeststoffen:
–
kieseriet;
–
bitterzout.
Magnesium komt ook voor in andere meststoffen zoals patentkali en magnesammon.
Een aantal samengestelde meststoffen hebben eveneens een extra toevoeging van
magnesium. Op zandgronden is onderzocht hoeveel de bodemvoorraad moet zijn
voor een goede gewasgroei. Op andere gronden wordt bemest als er sprake is van
tekort.
10.2 Zwavel
Zwavel is het element dat door de terugdringing van de milieuvervuiling minder in
neerslag wordt aangetroffen. Rond 1985 kwam er nog zo’n 70 kg S/ha met neerslag
mee. Aangezien de gemiddelde behoefte van de gewassen 20 tot 40 kg /ha bedraagt
was er toen nooit een tekort. Tegenwoordig is de aanvoer met neerslag teruggelopen
tot 15 kg S. Meer en meer verschijnen artikelen die een zwaveltekort voorspellen.
Zwavel gedraagt zich enigszins als stikstof. Na een natte periode kan een groot deel
van de zwavel uit de bouwvoor uitspoelen, zodat er bij te weinig aanvoer een tekort
kan optreden.
108
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 109 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 10.2
Functie
Zwavel is vooral van belang bij de stofwisseling van de plant. Het speelt een rol bij
de eiwitvorming. Met name koolgewassen zijn zwavelbehoeftig. Tekort aan zwavel
geeft een vergeling van het blad te zien. Het is dus niet gemakkelijk te herkennen
aangezien de tekortverschijnselen van meer elementen bestaan uit vergeling van het
blad.
Bemesting
Specifieke zwavelmeststoffen zijn er voor de vollegrondsteelten (nog) niet. Wel komt
zwavel voor als nevenelement in een aantal meststoffen zoals patentkali, superfosfaat,
kieseriet of bitterzout. Laatstgenoemde meststof kun je ook heel goed als
bladbemesting toedienen.
10.3 Spoorelementen
Van de spoorelementen zijn voor veel gewassen nauwelijks tekorten bekend. De
oorzaak kan zijn dat de grond voldoende voorraad heeft, het gewas een zeer kleine
behoefte heeft of dat er regelmatig aanvoer van spoorelementen plaatsvindt. Als je
je grond regelmatig organische mest toedient, bemest je ook met spoorelementen.
Ook bevatten sommige gewasbeschermingsmiddelen spoorelementen die in dat geval
een dubbel doel dienen. Toch is het zaak op je hoede te zijn voor de
gebreksverschijnselen, want ook gebrek aan een spoorelement kan leiden tot een
flinke opbrengstderving, hoe weinig er ook van nodig is.
Functies
enzymen
❑ SPOORELEMENTEN
De functie van spoorelementen is zeer uiteenlopend en het effect van een tekort op
diverse gewassen is ook zeer verschillend. Vaak vormen zij een bouwsteen van een
enzym of hormoon of hebben ze de functie van katalysator. Enzymen zijn stoffen die
bepaalde processen in de plant reguleren. Zo kan bijvoorbeeld een tekort aan
molybdeen de stikstofbinding bij vlinderbloemigen vertragen. In figuur 10.3 zijn de
functies en de gevolgen van tekort weergegeven. De verschijnselen van gebrek aan
een spoorelement zijn zeer uiteenlopend.
In figuur 10.4 zijn daarvan twee voorbeelden afgebeeld.
109
27126_TB.fm Page 110 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 10.3
De functie en de
verschijnselen van tekort
aan de spoorelementen
Element Functie
Tekort
Mn
bestanddeel enzymen
vorming bladgroen
bleekgroene bladkleur
steil, spits blad bij bieten
Cu
vorming eiwitten en koolhydraten bestanddeel enzymen
dode bladpunten bij granen
verstoring knopontwikkeling en bloei
B
transport van koolhydraten
celdeling
hartrot bij bieten
Fe
bestanddeel van enzymen, die een verkleuring blad tussen de nerven
rol spelen bij vorming bladgroen
Zn
bestanddeel van enzymen
vorming eiwit
dwerggroei
misvorming bladeren
Mo
speelt rol bij de N-binding
klemhart bij bloemkool
Overmaatverschijnselen zijn moeilijk als herkenbare verschijnselen weer te geven.
Overmaat komt maar weinig voor en is vaak het gevolg van een zeer lage pH of een
bemestingsfout.
Overmaat leidt dan tot ‘vergiftigingsverschijnselen’. Zo kan mangaanovermaat leiden
tot vergroeide wortels en koperovermaat tot ijzertekort.
Fig. 10.4
Gebreksverschijnselen:
links boriumgebrek bij
koolraap (‘bruin’), rechts
mangaangebrek bij gerst
110
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 111 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bemesting en meststoffen
Niet van alle spoorelementen is een advies op basis van de bodemvoorraad
beschikbaar, alleen van koper, borium en mangaan. En van de laatste alleen een advies
voor zavel en kleigronden.
Bemesting met spoorelementen is meestal bedoeld om het gebrek bij gewassen op
te heffen of te voorkomen en zelden om de bodemtoestand te verbeteren.
Het blijkt dat het gebrek aan een element niet zozeer te wijten is aan een te geringe
bodemvoorraad, maar aan een ongunstige pH, waardoor het element slecht oplosbaar
is. Ook kunnen droogte, kou of een te grote hoeveelheid van een ander element de
oorzaak zijn van een slechte opname. Het verband tussen pH en beschikbaarheid van
spoorelementen is weergegeven in figuur 10.5. Naarmate de balk in die figuur dikker
is, is de beschikbaarheid van deze elementen groter. Zo is calcium pas bij pH 5,5 volop
beschikbaar voor de plant, terwijl ijzer en aluminium al bij pH 4 beschikbaar zijn.
Fig. 10.5
De invloed van de pH op
de beschikbaarheid van
elementen
Er zijn voor alle spoorelementen meststoffen verkrijgbaar en er zijn een paar
mengmeststoffen die alle spoorelementen in een bepaalde verhouding bevatten. De
meeste meststoffen zijn vloeibaar en bedoeld voor bladbemesting.
Naast de specifieke spoorelementenmeststoffen zijn er ook meststoffen die een
spoorelement als nevenelement hebben. Bovendien voeg je ook spoorelementen aan
de bodem toe, als je regelmatig gebruikmaakt van organische meststoffen. Hoeveel
precies is moeilijk te zeggen, omdat die gehalten zeer sterk variëren. Van de meeste
mestsoorten zijn die gehalten dan ook niet bekend.
Vragen 10.1
a
b
c
d
e
❑ SPOORELEMENTEN
Wat zijn twee veelgebruikte magnesiummeststoffen?
Wat versta je onder koubont bij irissen?
Hoe werkt een katalysator?
Stel, je krijgt het advies om 1,5 kg per ha koper te strooien op je perceel en je
kopermeststof bevat 30 procent koper. Wat kun je in dat geval het beste doen?
Noem enkele gewasbeschermingsmiddelen die ook een bemestende waarde
hebben.
111
27126_TB.fm Page 112 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
10.4 Afsluiting
Naast de hoofdelementen stikstof, fosfaat en kali moet je ook aandacht besteden aan
magnesium en zwavel en aan de spoorelementen. Magnesium speelt een belangrijke
rol in de vorming van bladgroen. Door ongunstige omstandigheden als droogte, kou
en een hoge kalk- of kaligift kan er op zandgronden gemakkelijk een tekort optreden.
Zwavel is een bouwsteen van eiwitten. Het zwaveltekort dat de laatste jaren begint
op te treden, is een gevolg van de schonere lucht. Voor zowel magnesium als zwavel
zijn er meststoffen, maar ze worden ook vaak als nevenelement van andere
meststoffen toegediend.
De spoorelementen hebben een kleine maar belangrijke rol in de plant. Als bouwsteen
van vitamines, hormonen of enzymen beïnvloeden ze veel andere processen in de
plant. Een tekort wordt dikwijls veroorzaakt door een te hoge pH. Bemesting van
spoorelementen is meestal bedoeld om tekort in de plant te voorkomen en niet zozeer
om de bodemvoorraad te vergroten.
112
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 113 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
11
Samengestelde en vloeibare
meststoffen
Oriëntatie
Vroeger waren er in een stad uitsluitend gespecialiseerde winkels. Je moest voor je
levensmiddelen naar de bakker, de slager, de groenteboer, de melkboer en de
kruidenier. Het leven is daarna wat jachtiger geworden en om de mensen wat tijd te
besparen bij het boodschappen doen zijn de supermarkten ontstaan. Alles wat je zoekt
onder één dak. Supermarkten zijn niet meer weg te denken uit ons leven, maar de
meeste speciaalzaken bestaan toch ook nog steeds. Blijkbaar hebben ze door het grote
assortiment op hun gebied en door een betere service ook nog bestaansrecht.
Op vergelijkbare wijze zijn er samengestelde meststoffen ontwikkeld, meststoffen die
twee of meer voedingsstoffen bevatten. Het gebruik ervan is efficiënt, maar in
sommige situaties is het gebruik van enkelvoudige meststoffen beter. Een andere
manier van toedienen is het spuiten van een meststof. Vooral wanneer je maar heel
weinig van een meststof per ha moet geven, is het oplossen en verspuiten ervan een
goede methode.
Fig. 11.1
11.1 Blends
Omdat veel gewassen aan het begin van het groeiseizoen vaak de hoofdelementen
N, P en K moeten hebben, is het voor de hand liggend dat deze meststoffen
tegelijkertijd gestrooid worden. Je kunt daarmee tijd besparen. Bovendien geldt dat
je in het voorjaar zo min mogelijk op het land moet rijden om structuurbederf te
voorkomen. Het mengen van de benodigde hoeveelheden van een N-, een P-, en
een K-meststof, het maken van zogenaamde blends, is een mogelijkheid, maar
daaraan zijn ook bezwaren verbonden.
Belangrijk is namelijk dat de meststoffen zeer goed gemengd worden. Anders kan het
gebeuren dat op de ene plaats te veel N en op de andere plaats helemaal geen K
terechtkomt. En als de meststoffen wel goed gemengd zijn, kan het ook nog mis gaan
❑ SAMENGESTELDE EN VLOEIBARE MESTSTOFFEN
113
27126_TB.fm Page 114 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
door ontmenging. Als de verschillende korrels waaruit de meststoffen bestaan, niet
dezelfde vorm of soortelijke massa hebben, kan het door het schudden van de machine
gebeuren dat een deel langzaam naar beneden zakt. In het begin is de verdeling dan
nog wel goed, maar als de kunstmeststrooier bijna leeg is, is er nog maar één soort
meststof over. Zeker wanneer je over harde (bevroren) grond rijdt en alles schudt en
trilt, is dit risico groot.
Omdat het maken van blends toch aantrekkelijk is - je kunt namelijk de meststoffen
precies in de gewenste verhouding strooien - is onderzocht, welke meststoffen redelijk
goed mengbaar zijn. Zie figuur 11.2.
Fig. 11.2
Mengingsvierkant voor
minerale meststoffen
Waar in figuur 11.2 aangegeven staat dat de meststoffen niet of beperkt mengbaar
zijn, is niet alleen gelet op de vorm en grootte van korrels, maar vooral ook op de
114
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 115 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
hygroscopiteit
hygroscopiteit. Als een meststof hygroscopisch is, heeft deze de neiging water te
binden. Als je twee meststoffen mengt die daarin verschillend zijn, verhardt de meest
hygroscopische meststof en vormt harde kluiten. Dit komt de strooibaarheid niet ten
goede. Ook is het mogelijk dat meststoffen scheikundig reageren.
11.2 Samengestelde meststoffen
getalcode
Samengestelde meststoffen zijn meststoffen waarin in elke korrel de gewenste
voedingselementen in een vaste verhouding vertegenwoordigd zijn. In de praktijk
worden ze vaak mengmeststoffen genoemd. De meststoffen worden aangeduid met
een getalcode die de gehalten N, P2O5 en K2O aangeeft, meestal gescheiden door
een ‘+’, bijvoorbeeld 12+10+18. Ontbreekt één van de meststoffen, dan moet dat
aangegeven worden met een 0, bijvoorbeeld 23+23+0.
Fig. 11.3
De veelgebruikte
samengestelde meststof
26+14+0
Zoals er bij de kalimeststoffen chloorhoudende en chloorarme meststoffen waren, zo
geldt dat ook voor deze meststoffen. In bijlage 6 staat dat aangegeven met
< 2 procent Cl. Zoals je weet, zijn chloorarme kalimeststoffen duurder dan
chloorhoudende. Dit geldt eveneens voor de samengestelde meststoffen. Als het dus
niet echt nodig is, gebruikt een teler deze meststoffen niet. In de praktijk doet een
teler dan ook dikwijls het volgende: het perceel waarop hij het volgend seizoen een
chloorgevoelig gewas wil verbouwen, krijgt in de herfst een bemesting met een
chloorhoudende kalimeststof. In het voorjaar voert hij de rest van de bemesting uit
met een NP-meststof als bijvoorbeeld 26+14+0.
voordeel
nadelen
❑ SAMENGESTELDE MESTSTOFFEN
Het voordeel van samengestelde meststoffen ten opzichte van blends is, dat de
verdeling van de voedingsstoffen overal hetzelfde is. Een plantenwortel komt dan ook
overal in de grond de gestrooide elementen in juiste verhouding tegen, mits de
meststof goed verdeeld is natuurlijk.
Het gebruik van samengestelde meststoffen heeft niet uitsluitend voordelen, er zijn
ook een paar nadelen aan verbonden. Het eerste nadeel is dat ze in het algemeen
een zuurdere werking hebben dan enkelvoudige meststoffen. De verklaring daarvoor
is dat bij de fabricage van deze meststoffen er relatief veel ammonium en weinig
nitraat gebruikt wordt. Een tweede nadeel is dat het moeilijk is de meststof te vinden
die precies de juiste verhouding van de elementen heeft, die jij zoekt. In de meeste
115
27126_TB.fm Page 116 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
gevallen moet je van één of twee van de elementen wat te veel of te weinig strooien.
Dat is niet erg als de bemestingstoestand van de grond maar voldoende is. Ten slotte
kan het nadelig zijn wanneer een gewas alle meststoffen voor het groeiseizoen in één
gift aangeboden krijgt. Er wordt dan ineens een behoorlijke hoeveelheid meststof
toegediend en dat kan zoutschade veroorzaken.
De genoemde nadelen hoeven niet groot te zijn. Is een grond kalkrijk, dan is het effect
van een zure werking van de meststof niet groot. Bij een niet al te grote gift is ook
de kans op zoutschade niet groot. En heeft de grond bijvoorbeeld een lage
kalitoestand, dan is het zeker niet erg als er noodgedwongen door de keuze van een
meststof wat meer kali bemest wordt dan het advies aangeeft.
11.3 Vloeibare meststoffen
Een vorm van bemesting die in de kassenteelt heel gewoon is, namelijk het toedienen
van meststoffen in oplossing, is in de open teelten minder gebruikelijk. Vloeibare
meststoffen worden gebruikt in de volgende gevallen:
–
een bemesting met vloeibare ammoniak, de goedkoopste stikstofmeststof;
–
een combinatie van een regelmatige bemesting en vochtvoorziening: fertigatie;
–
een bemesting van kleine hoeveelheden van een meststof met name bij
spoorelementen;
–
het toedienen van meststoffen met een andere werking.
Injectie van ammoniak
Injectie van ammoniak wordt in Nederland buiten de fabrieksaardappelenteelt weinig
toegepast. In het buitenland wordt deze vorm van bemesting meer gebruikt.
Fertigatie
druppelsgewijs
116
Fertigatie is niet in alle vormen van de open teelten in gebruik. In de boom- en
groenteteelt komt dit het meeste voor. Wat is fertigatie precies?
Het is een systeem van bemesten waarbij de plant tegelijkertijd water en
voedingsstoffen krijgt aangeleverd. Met behulp van een pomp en een systeem van
buizen en slangen wordt water met daarin opgelost een combinatie van alle benodigde
voedingsstoffen in de juiste verhouding druppelsgewijs aan de plant aangeboden. In
de kasteelten is fertigatie al lang bekend. In de open teelten is het afhankelijk van het
gewas of dit een renderende werkwijze is. Behalve een investering in het materiaal
vraagt het ook veel arbeid voor aanleg van het systeem en controle. Er zijn de laatste
jaren proeven gedaan om te zien of fertigatie rendabel is bij de teelt van
pootaardappelen.
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 117 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 11.4
Fertigatie toegepast in
prei
Bladbemesting
Normaal worden meststoffen via de bodem toegediend. Maar een plant kan
meststoffen ook via het blad opnemen. De meerwaarde van toediening via het blad
is de snelle werking. Constateer je een gebrek van een bepaald voedingselement, dan
kun je door bladbemesting grote schade voorkomen. Voor spoorelementen is dit een
goede werkwijze, omdat je de oorzaak van het gebrek dikwijls moet zoeken in de
grond, bijvoorbeeld een te hoge of te lage pH. Door bladbemesting omzeil je het
probleem dan. Bladbemesting moet echter zeker niet gezien worden als een vervanger
van de normale manier van bemesten. De hoeveelheden die je kunt toedienen per
keer zijn beperkt in verband met de kans op bladverbranding. Bovendien kun je op
deze manier nooit de bodemvoorraad op peil brengen of de volledige bemesting van
de hoofdelementen uitvoeren. Daarvoor is de hoeveelheid toe te dienen meststof veel
te groot.
❑ VLOEIBARE MESTSTOFFEN
117
27126_TB.fm Page 118 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 11.5
Bladbespuiting
chelaten
In de praktijk veelgebruikte vormen van bladbemesting zijn het toedienen van ureum
voor een stikstofoverbemesting, zwavelzure kali, mangaansulfaat en
magnesiumsulfaat. Ook kun je gebruikmaken van zogenaamde chelaten. Dit zijn
organische verbindingen waarbinnen de elementen worden vastgehouden. De plant
neemt deze chelaten op en dan pas komen de voedingselementen vrij. Chelaten zijn
uitstekend geschikt voor bemesting van stoffen waarvan maar kleine hoeveelheden
nodig zijn. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld Luxan mangaanchelaat.
Bij bladbemesting moet je je aan de volgende regels houden.
–
Spuit altijd op een droog gewas.
–
Spuit niet bij fel zonnig weer.
Bladbemesting kan soms gecombineerd worden met gewasbeschermingsmiddelen.
Je moet daar wel voorzichtig mee zijn, omdat de hoeveelheid water niet altijd
overeenkomstig is en middelen in sommige gevallen met elkaar kunnen reageren.
Meststoffen met een andere werking
De meststof polyfosfaat moet je in vloeibare vorm toedienen. Momenteel worden er
ook proeven uitgevoerd met vloeibare meststoffen die wat betreft de samenstelling
aangepast worden aan het gewas en de bemestingstoestand van de grond. De
verschillende voedingselementen komen daarbij door wisselwerking met de bodem
vrij in een vooraf bepaalde volgorde en snelheid. Dit systeem kan een besparing aan
meststoffen opleveren, wat natuurlijk met het oog op de MINAS-wetgeving zeer
gewenst is. Net als voor polyfosfaat geldt dat praktijkonderzoek moet uitmaken of
deze bemestingswijze toekomst heeft.
118
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 119 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Vragen 11.1
a
b
c
d
Waarom zou je bij bladbemesting op een droog gewas moeten spuiten?
Als je een samengestelde meststof gebruikt in plaats van enkele enkelvoudige
wordt de kans op zoutschade groter. Waarom?
Wanneer moet je een P-K-meststof als 0-25-35 toedienen?
Noem een voordeel van samengestelde meststoffen ten opzichte van blends.
11.4 Afsluiting
Omdat je de meeste gewassen elk jaar moet bemesten met stikstof, fosfaat en kali is
het praktisch om dat in één werkgang te doen. Je kunt dat op een aantal manieren
doen. Het mengen van de benodigde meststoffen - het maken van blends - is een
goede methode, mits er geen gevaar bestaat voor ontmenging of een reactie tussen
de verschillende meststoffen.
Dit risico wordt vermeden bij samengestelde meststoffen. Daar zit in elke korrel een
vaste verhouding tussen de betreffende elementen. De samengestelde meststoffen
worden altijd aangeduid met drie getallen die de gehalten aan stikstof, fosfaat en kali
aangeven.
Een andere manier van bemesten is het toedienen van vloeibare meststoffen. Dit
kunnen enkelvoudige meststoffen zijn, maar ook samengestelde. Je kunt ze toedienen
door fertigatie, door injectie en door bladbespuiting. Fertigatie is vanwege de kosten
en de arbeid nog niet erg algemeen toegepast in de open teelten. Injectie wordt
toegepast bij het gebruik van vloeibare ammoniak. Bladbemesting kun je toepassen
als je kleine hoeveelheden meststof wilt toedienen zoals bijvoorbeeld spoorelementen.
Een systeem van toediening van vloeibare meststoffen is momenteel in onderzoek en
zal zijn praktische waarde de komende jaren moeten bewijzen.
❑ AFSLUITING
119
27126_TB.fm Page 120 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
12
Organische meststoffen en
bemonstering
Oriëntatie
Recyclen is een term die voortgekomen is uit het groeiende milieubewustzijn van de
mens. Het weggooien van spullen vergroot de afvalberg. En waarom zou je dat doen
als die spullen voor iemand anders nog van nut kunnen zijn. De kringloopwinkels
hebben de laatste jaren een grote ontwikkeling doorgemaakt.
Bij organische mest is er ook sprake van recyclen: in dit geval van voedingselementen.
Naast het nuttig hergebruik van die voedingsstoffen heeft organische mest de planten
nog wat extra’s te bieden ten opzichte van kunstmest. Een keerzijde van het gebruik
van organische mest is, dat verkeerd of overmatig gebruik juist weer schade kan
toebrengen aan het milieu.
Fig. 12.1
Door het gebruik van
mest worden
voedingsstoffen
gerecycled.
12.1 Soorten organische bemesting
Bij de term organische bemesting denk je in eerste instantie aan mest van vee. Deze
categorie zorgt inderdaad voor de grootste aanvoer van organische meststoffen, maar
er zijn meer soorten zoals:
–
gewasresten en groenbemesters;
–
compost en andere organische bodemverbeterende materialen;
–
afvalproducten van de industrie;
–
dierlijke mest.
120
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 121 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Gewasresten en groenbemesters
Na de oogst van een gewas blijven delen van het gewas zoals blad, stengel en
wortelresten in of op de grond liggen en ze worden later weer ingewerkt.
Groenbemesters worden als nagewas geteeld onder andere ter verbetering van het
organische stofgehalte van de grond. Je ploegt ze voor de winter of in het voorjaar
onder. Bij de vertering ervan komen voedingsstoffen vrij.
Compost en andere organische bodemverbeterende materialen
Compost is het resultaat van vertering van organische stof. Een hoeveelheid organisch
materiaal is onder gunstige omstandigheden (voldoende lucht, water en warmte) door
micro-organismen omgezet waarbij gemakkelijk verteerbaar materiaal is afgebroken.
Veelgebruikte vormen hiervan zijn GFT-compost en champost. In de boomteelt wordt
soms gebruikgemaakt van andere organische en venige materialen als tuinturf en
boomschors. Deze leveren slechts weinig voedingsstoffen die door de langzame
vertering druppelsgewijs vrijkomen.
Fig. 12.2
Compost is het resultaat
van een goed geslaagd
verteringsproces.
Afvalproducten van de industrie
De suikerfabrieken kennen veel restproducten die onder andere in veevoer worden
verwerkt. Maar er zijn ook producten die een bemestende waarde hebben zoals
vinassekali en betacal. Deze producten komen elders in dit boek nader aan bod.
Dierlijke mest
Mest afkomstig van vee is van oudsher belangrijk geweest voor bemesting. De variatie
in mestsoort is enorm. Dat heeft verschillende oorzaken.
–
De diersoort. Elk dier heeft een andere spijsvertering en dus een andere
samenstelling van de mest.
❑ SOORTEN ORGANISCHE BEMESTING
121
27126_TB.fm Page 122 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
–
–
De samenstelling van het voer. Zo krijgt vleesvee ander voer dan melkvee. De
mest is dan ook anders van samenstelling.
De hoeveelheid stro, zaagsel of ander materiaal, dat wordt gemengd met de
mest. Ook de verdunning van mest door spoelwater heeft effect.
Een tabel met de gehalten aan voedingsstoffen van diverse mestsoorten is opgenomen
in bijlage 6.
12.2 Werking van organische meststoffen
Naast het leveren van voedingselementen hebben organische meststoffen een aantal
andere functies.
–
Ze verbeteren de structuur van de grond.
–
Ze verbeteren het vochthoudend vermogen van de grond.
–
Ze zorgen voor meer humus in de grond. Daardoor worden meer voedingsstoffen
gebonden.
–
Ze stimuleren het bodemleven.
bemestende waarde
Is de bemestende waarde van organische stoffen gelijk te stellen aan die van
kunstmest? In sommige gevallen is dat inderdaad het geval, maar meestal is de
werking minder goed in te schatten. Hoe komt dat? Je hebt te maken met drie
processen:
–
mineralisatie;
–
uitspoeling;
–
vervluchtiging.
Mineralisatie
Mest, plantenresten en compost bestaan uit organische verbindingen die al
gedeeltelijk verteerd zijn of een zodanige vorm hebben dat ze pas na enige tijd
verteren. Die vertering vindt plaats door de samenwerking van het bodemleven: van
de grote soorten als wormen en kevers tot de kleinste soorten als schimmels en
bacteriën. Zij zetten gezamenlijk de organische stof om in humus. Daarbij komen ook
voedingsstoffen vrij.
Dit proces heet mineralisatie. Dat betekent dat ook de voedingsstoffen voor een deel
direct en voor een deel pas na verloop van tijd vrijkomen. Voor de drie belangrijkste
elementen geldt het volgende: kali is vrijwel meteen beschikbaar, fosfor is voor het
grootste deel direct beschikbaar, maar in sommige mestsoorten komt een deel wat
later vrij. Het vrijkomen van stikstof uit mest is sterk afhankelijk van de hoeveelheid
stro en zaagsel die erin zit.
Uitspoeling
De voedingsstoffen die vrijkomen en niet direct door een gewas worden opgenomen,
lopen in de winter gevaar uit te spoelen. De kans op uitspoeling is afhankelijk van het
weer, het maakt immers nogal wat uit of er veel water door het bodemprofiel stroomt
of dat de grond van november tot maart bevroren is. Ook de grondsoort is van belang.
In zandgrond met een klein kleihumuscomplex en een gering waterhoudend
vermogen spoelt meer uit dan uit een zware kleigrond met een humusrijke bouwvoor.
122
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 123 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
werkingscoëfficiënt
Fig. 12.3
Werkingscoëfficiënt van
fosfaat in mest in %
Stikstof is het meest uitspoelingsgevoelig, fosfaat het minst, omdat dit element zich
vrij snel bindt en daardoor onoplosbaar wordt en dus niet met de waterstroom
meeloopt. Een aparte categorie zijn de fosfaatverzadigde gronden. In deze gronden
zijn alle mogelijkheden om fosfaat te binden al benut, zodat fosfaat in dat geval wel
kan uitspoelen.
Voor kali zijn de verliezen op klei en zavelgronden zeer gering. Op lichtere gronden
zijn er ook nauwelijks verliezen als je de mest na half maart uitrijdt. Doe je dat voor
de winter, dan zijn er wel wat verliezen. Het getal dat aangeeft hoeveel procent van
de meststof in de mest werkzaam is, noem je een werkingscoëfficiënt. De werking
van fosfaat in mest is weergegeven in figuur 12.3.
Mest-soort
In het jaar
van toediening
Over een
langjarige periode
rundvee
varkens
kippen
60
100
70
100
100
100
In figuur 12.3 wordt gesproken over een langjarige periode. Omdat fosfaat normaal
gesproken niet uitspoelt, maar over een aantal jaren vrijkomt, mag je op lange termijn
100 procent werking rekenen.
Vervluchtiging
Stikstof kan vervluchtigen in de vorm van ammoniakgas. Het uitrijden van mest is het
moment bij uitstek van verliezen door vervluchtiging. Het onmiddellijk inwerken in
één werkgang geeft al weer een betere benutting dan onderwerken na één uur. Op
zandgronden zijn die verliezen eens gemeten.
De resultaten van die meting zie je in figuur 12.4.
Fig. 12.4
Effect van de wijze van
toediening op
ammoniakvervluchtiging
op zandgronden
Toedieningstechniek
Aantal dagen na uitrijden
NH3 vervluchtiging in %
bovengronds uitrijden
< 1 uur
/2 dag
1
2
3
5
10
15
5
20
35
50
60
70
85
95
-
0-5
1
mestinjecteur
Het berekenen van de hoeveelheid werkzame stikstof uit mest is wat minder
eenvoudig dan bij kali of fosfaat. In bijlage 9 wordt het N-gehalte weergegeven als
Ntotaal, Nmineraal en Norganisch. Nmin is dat deel van de stikstof, wat direct na het toedienen
❑ WERKING VAN ORGANISCHE MESTSTOFFEN
123
27126_TB.fm Page 124 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
beschikbaar is voor het gewas. Norg is stikstof die in de loop van de jaren vrijkomt.
Ntot is het totaal van de N in de mest en is de som van Nmin en Norg.
Najaarstoediening
Als je mest in het najaar toedient, is het zeer afhankelijk van het weer hoeveel van
de Nmin er in het voorjaar nog in de grond zit. Door uitspoeling en vervluchtiging kan
een groot deel verloren gaan. In het voorjaar meet je in het grondmonster ook de
hoeveelheid stikstof die overgebleven is. Als je geen monster neemt, is het moeilijk
daar een schatting van te maken.
Waar je dan nog wel mee te maken hebt is de werking van Norg. Hoeveel daarvan
werkt, is ook weer afhankelijk van het weer gedurende het groeiseizoen en de lengte
van het groeiseizoen. Je kunt een redelijke schatting maken met behulp van bijlage 10.
Voorjaarstoediening
Het voordeel van een voorjaarstoediening is, dat een groot deel van de verliezen die
in de winter geleden worden, voorkomen kunnen worden. Het verlies dat optreedt,
is ook dan weer sterk afhankelijk van de wijze van toediening. Dit valt te berekenen
met bijlage 11.
Voor mest die je in het voorjaar toedient, moet je dus de werking van de Nmin
(bijlage 10) bij die van Norg (bijlage 11) optellen.
Een voorbeeld
Een akkerbouwer brengt in het voorjaar 20 ton zeugendrijfmest op zijn
fabrieksaardappelen. Hij wil deze in november rooien. De mest wordt in februari
toegediend en met de cultivator ingewerkt.
Van de Nmin werkt dan ongeveer 61 procent, dus
61% × 20 ton × 2,5 kg/ton = 30,5 kg (bijlage 9 en bijlage 11).
Later in het seizoen komt door mineralisatie nog vrij: 19 procent van Ntot, dus
19 % × 20 ton × 4,2 kg/ton = 16 kg. De totale werking van de stikstof in de mest is
dan ongeveer 46 kg.
Wil je een ruwe schatting maken van de stikstof die beschikbaar komt uit de mest,
dan kun je dat met figuur 12.5 doen.
Fig. 12.5
Werking van stikstof in
mest in % van Ntot bij
toediening in najaar en
voorjaar
124
Mestsoort
Tijdstip van toediening
najaar
voorjaar
dunne mest
rundvee
varkens
kippen
8 - 16
10 - 20
10 - 20
50 - 70
45 - 75
45 - 75
vaste mest
rundvee
kippen, slachtkuikens
gier, alle mestsoorten
10 - 20
10 - 25
0 - 40
20 - 40
40 - 60
60 - 90
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 125 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Je ziet dat er een grote variatie in werking is. Het hoogste getal neem je, wanneer
alle omstandigheden gunstig zijn voor een goede werking van de mest: dus wanneer
je de mest direct en grondig hebt ondergewerkt, er ’s winters niet zoveel neerslag is
gevallen en je een gewas verbouwt dat een lang groeiseizoen heeft.
Omdat het in de boomkwekerij vaak om tweejarige teelt gaat, zijn daarvoor andere
tabellen opgesteld die een schatting geven van de werking in het eerste en tweede
jaar na toediening. Zie bijlage 12.
Vragen 12.1
a
b
c
d
e
Wat betekenen de letters G, F en T in GFT-compost en wat is champost?
Waarom moet je een composthoop regelmatig omzetten?
Wat versta je onder de werkingscoëfficiënt van een meststof?
Waarom moet je de mest na het uitrijden op bouwland direct onderwerken?
De N uit Norg komt in een aantal jaren vrij. Waar hangt het van af, in hoeveel
jaren dat proces plaatsvindt?
12.3 De wijze van toedienen van mest
Als vroeger op de televisie aandacht werd besteed aan de mestproblematiek,
verscheen er steevast de mesttank met ketsplaat in beeld die de drijfmest hoog de
lucht in joeg. Daarmee werd voor de niet-agrariër zeer beeldend de
ammoniakvervluchtiging geschetst. Het toedienen van mest is tegenwoordig sterk
aan regels gebonden. Zo mag er tussen 1 september en 31 januari geen mest worden
uitgereden op gronden die gevoelig zijn voor nitraatuitspoeling; dit zijn zand-, dalen lössgronden. Op andere gronden is geen uitrijbeperking van kracht.
Fig. 12.6
Het in één werkgang
uitrijden en onderwerken
van mest
emissiearm
❑ DE WIJZE VAN TOEDIENEN VAN MEST
Het meest efficiënte moment van uitrijden is het voorjaar. De uitspoeling is dan het
geringst. Anderzijds is het voorjaar minder aantrekkelijk om met de zware machines
op het land te komen. De structuur van de grond wordt daar doorgaans niet beter
van en dat is zeker voor pas gezaaide, geplante of gepote gewassen niet gunstig.
Mest moet altijd emissiearm worden toegediend, dat wil zeggen in sleufjes van
maximaal 5 cm breed of in twee werkgangen, waarbij je de mest onderwerkt of
vermengt met de grond.
125
27126_TB.fm Page 126 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
12.4 Mestwetgeving
Het op het verkeerde moment uitrijden van mest kan tot vervuiling van atmosfeer en
oppervlaktewater leiden. Maar ook een overmaat aan meststoffen komt het milieu
niet ten goede. Als je elk jaar te veel bemest, bevat de grond een steeds grotere
voorraad meststoffen en neemt de uitspoeling voortdurend toe. Er moet dus een
redelijk evenwicht zijn tussen de aanvoer en afvoer van mineralen. De afvoer van
mineralen op open teeltbedrijven bestaat uit de oogst van de producten. De aanvoer
bestaat uit organische mest en kunstmest.
MINAS
Vanaf januari 2001 is iedere akkerbouwer en tuinder met meer dan 3 ha land verplicht
de mineralenstromen op het bedrijf te registreren via het mineralenaangiftesysteem,
kortweg MINAS genaamd. Door deze registratie kan de hoeveelheid mest op de
bedrijven binnen de perken gehouden worden.
Bgdm
mestnummer
Het Besluit gebruik dierlijke meststoffen (Bgdm) handelt over het uitrijden van mest
en de toegestane toedieningsmethoden.
Ieder bedrijf dat mest produceert of mest ontvangt krijgt een nummer, het
zogenaamde mestnummer. Dit mestnummer staat op de afleveringsbewijzen die
gebruikt worden om de mineralenstroom te registreren. Voor die registratie moet de
mest bemonsterd en gewogen worden. Als de mest uitgereden wordt op het eigen
bedrijf hoeft de mest meestal niet gewogen en bemonsterd te worden. Ook is dan
geen afleveringsbewijs nodig.
Wegen en bemonsteren
Een
–
–
–
loonwerker krijgt te maken met het wegen en bemonsteren van de mest als:
er mest verplaatst wordt van het ene mestnummer naar het andere mestnummer;
de mest opgeslagen wordt in een geregistreerde silo;
de loonwerker eigenaar wordt van de mest.
Voor het nemen van monsters moet je een opleiding gevolgd hebben. Bovendien
moet de bemonsteringsapparatuur geregistreerd zijn. In figuur 12.7 zie je een
bemonsteringsapparaat voor vloeibare mest.
126
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 127 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 12.7
Bemonsteringsapparatuur moet geregistreerd
zijn.
Van vaste mest moet het monster uit de inhoud van de containerbak genomen
worden. Dit is niet zonder risico! De mest moet, net als bij de vloeibare mest, in
speciale potten gedaan worden.
❑ MESTWETGEVING
127
27126_TB.fm Page 128 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 12.8
Met een steeklans kun je
monsters nemen van
vaste mest.
Voor het wegen zijn er verschillende mogelijkheden:
–
een vast opgestelde weegbrug;
–
een verplaatsbare weegbrug;
–
een aan-boord-weegsysteem.
Afleveringsbewijs
Het invullen van het afleveringsbewijs levert in de praktijk veel problemen op. Om
het afleveringsbewijs in te vullen heb je een boekje en tabellen nodig. Het boekje heet
Toelichting afleveringsbewijs dierlijke meststoffen. De tabellen zijn te vinden in de
tabellenbrochure. Zowel het boekje als de tabellenbrochure is verkrijgbaar bij het
Bureau Heffingen.
Figuur 12.9 geeft je een beeld van het afleveringsbewijs. In figuur 12.10 zie je een
tabel die je nodig kunt hebben om het afleveringsbewijs in te vullen.
128
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 129 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 12.9
❑ MESTWETGEVING
De chauffeur krijgt een afleveringsbewijs mee van de varkenshouder.
129
27126_TB.fm Page 130 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 12.10
Om het afleveringsbewijs in te kunnen vullen heb je tabellen nodig.
Omdat het voor een goede bemesting en ook in verband met de wetgeving belangrijk
is dat je precies weet hoeveel stikstof, fosfaat en kali de mest bevat, is het werken
met mestmonsters een oplossing. Deze zijn dikwijls voorhanden, omdat de
mestleverancier ook verplicht is precies te werken. Een voorbeeld van een
mestanalyseformulier is weergegeven in figuur 12.11.
130
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 131 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 12.11
❑ MESTWETGEVING
Een voorbeeld van een mestanalyseformulier
131
27126_TB.fm Page 132 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Vragen 12.2
a
b
c
Wat is de gunstigste tijd om mest uit te rijden?
Wat wil zeggen: de mest moet emissiearm worden toegediend?
Welke bedrijven hebben een mestnummer?
12.5 Afsluiting
Organische mest is belangrijk voor open teelten. Organische mest verhoogt het
humusgehalte van de grond en verbetert daardoor de structuur, het waterbindend
vermogen en het vermogen om voedingsstoffen te binden. Daarnaast bevat
organische mest voedingsstoffen die soms direct en soms gedurende langere tijd door
planten kunnen worden benut. Het vrijmaken van voedingselementen uit mest heet
mineralisatie en wordt door het bodemleven uitgevoerd. Voor het bodemleven zelf
is organische mest een belangrijke voedingsbron. De bemestende waarde van
organische mest is moeilijk te berekenen, het is eerder een schatting. De snelheid van
vertering van mest en de gehalten van voedingsstoffen in mest is nogal variabel en
niet altijd even goed in te schatten.
Het gebruik van organische mest heeft niet alleen maar positieve punten. Bij het
uitrijden van mest gaat door vervluchtiging ammoniak verloren. Omdat daarmee
stikstof verloren gaat en de ammoniak bovendien slecht is voor het milieu (zure regen),
moet je er bij het uitrijden van mest voor zorgen dat er zo weinig mogelijk emissie
plaatsvindt. Alle stikstof die niet direct benut wordt, loopt kans in de herfst en de
winter uit te spoelen in de vorm van nitraat. Ook nitraat in het oppervlaktewater is
sterk milieuvervuilend. Om deze vormen van vervuiling te beperken zijn er wettelijke
beperkingen gesteld aan het tijdstip van uitrijden en moet je de mest emissiearm
toedienen. De hoeveelheid mest die je op je bedrijf mag uitrijden wordt geregeld in
de MINAS-wetgeving. Deze wet beoordeelt of er een redelijke verhouding is tussen
de aanvoer van mineralen en de afvoer door oogst.
132
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 133 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
13
Bemestingsplan opstellen
Oriëntatie
Je laat een uitgebreid bemestingsonderzoek meestal uitvoeren voordat je met een
nieuwe teelt begint. Als de uitslag van het bemestingsonderzoek binnen is, moet je
ermee gaan werken. Je moet het verslag van het bemestingsonderzoek, ook wel
analyseformulier genoemd, goed lezen. Aan de hand van dit analyseformulier ga je
berekenen wat de nieuw te starten teelt aan voedingsstoffen (mineralen) nodig heeft.
Soms is voordat de teelt begint bekalking van de bodem noodzakelijk. Kalk is voor
de plant minder van belang, maar speelt wel een heel belangrijke rol in de bodem.
Kalk heeft met name invloed op de zuurgraad van de bodem en op de bodemstructuur.
Je kunt pas een goed kalkadvies opstellen, als je ook weet welke andere meststoffen
je strooit.
13.1 Grondonderzoek en het analyseformulier
Het is prettig als je de bemestingstoestand van de grond kent wanneer je een gewas
gaat verbouwen. Het is in ons land met zijn intensieve grondgebruik gewoon dat een
ondernemer zijn hele bedrijf elke 4 à 5 jaar een keer laat analyseren. Na 5 jaar kan er
behoorlijk wat veranderd zijn. Voor het element stikstof neem je vaak elk jaar een
monster.
Als je een grondanalyse laat maken komt er iemand een monster nemen (of je doet
het zelf) en na verloop van tijd krijg je de resultaten thuisgestuurd. Zo’n verslag van
grondonderzoek bevat niet alleen de resultaten van de metingen die verricht zijn,
maar doorgaans ook een aantal adviezen.
❑ BEMESTINGSPLAN OPSTELLEN
133
27126_TB.fm Page 134 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 13.1
134
Een grondanalyseformulier voor de groenteteelt
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 135 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
13.2 Streefniveau
Op de analyseformulieren kun je de term ‘streefniveau’ lezen. Dat dat iets is om naar
te streven ligt voor de hand, maar wat is het nou precies? Dit valt het best te begrijpen
aan de hand van figuur 13.2.
Fig. 13.2
Bemesting en het
streefniveau
kaligetal
❑ STREEFNIVEAU
Twee telers verbouwen hetzelfde gewas op precies dezelfde grondsoort. Grond A
bevat wat meer fosfaat dan grond B. Dus moet teler B iets meer bijbemesten dan A
om dezelfde hoeveelheid beschikbare fosfaat te krijgen voor het gewas. Na de oogst
van het gewas blijkt A toch een hogere opbrengst te krijgen dan B. Blijkbaar is het
voor een plant beter meststoffen op te nemen uit een grond met een goede
bodemvoorraad dan uit een grond met een lage bodemvoorraad en veel extra aanvoer
van meststoffen.
Het is daarom aan te raden je grond wat betreft bemesting op dat hogere niveau te
brengen, het streefniveau. Een streefniveau gaat uit van de optimale situatie. De
kosten die je moet maken om dat goede bemestingsniveau te bereiken, mogen de
meeropbrengsten die je krijgt door een betere kwaliteit product of een hogere
opbrengst, zeker niet overtreffen. De hoogte van de streefniveaus zijn dan ook per
sector verschillend. Het streefniveau van fosfaat en kali bij groentegewassen en
boomteelt ligt hoger dan bij bijvoorbeeld akkerbouw. Hoe hoog dat niveau moet zijn,
hangt ook af van de grondsoort en de gewassen, die je verbouwt. In figuur 13.2 is
dat aangegeven door de grijze balk.
Voor kali is ook onderzocht wat het effect van de bodemvoorraad is op de opbrengst.
Dit effect is weergegeven in figuur 13.3. De bodemvoorraad K is uitgedrukt in een
zogenaamd kaligetal.
135
27126_TB.fm Page 136 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 13.3
Het verband tussen Kgetal en relatieve
opbrengst met en zonder
kalibemesting bij
suikerbieten op zeeklei
Vragen 13.1
a
b
Voor welke voedingselementen bestaat er een streefniveau?
Om de hoeveel jaar zou je de bemestingstoestand van een perceel moeten laten
analyseren?
13.3 De begrippen zuur en basisch
pH
Met zuurgraad wordt bedoeld het aantal H+-ionen dat in het bodemvocht aanwezig
is. Hoe meer H+-ionen er in een liter bodemvocht zitten, hoe zuurder de grond. Om
de zuurgraad aan te geven gebruik je het begrip pH. Hoe lager de pH, hoe zuurder
de grond. De pH kan in theorie variëren van 0 tot 14 en daarbij kun je de volgende
termen gebruiken: zuur, neutraal en basisch. De bijbehorende waarden zijn:
–
zuur: pH 0-7;
–
neutraal: pH 7;
–
basisch: pH 7-14.
Het merendeel van de Nederlandse gronden heeft een pH tussen de 4,0 en 7,5.
13.4 De functie van calcium
De termen kalk en calcium worden te pas en te onpas gebruikt. Hoe zit het nu precies?
Het voedingselement Ca, calcium, tref je in de praktijk zeer vaak aan in verbindingen
die de naam ‘kalk’ dragen. De meest voorkomende soorten ‘kalk’ zijn
calciumcarbonaat of CaCO3, calciumoxide of CaO, (ook wel ongebluste kalk
genoemd) en calciumhydroxide of Ca(OH)2 (ook wel gebluste kalk genoemd).
136
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 137 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 13.4
Gebluste kalk
De functies van calcium voor de plantenvoeding kun je weer onderverdelen in functies
van het element Ca en functies van Ca als onderdeel van kalk.
Het element Ca heeft als Ca2+-ion een grote invloed op de structuur van met name
kleigronden, maar heeft geen invloed op de zuurgraad van de bodem. Kalk heeft
daarop wel invloed. Kalk is in staat H+-ionen te binden, zodat ze geen invloed meer
hebben op de zuurgraad. De volgende reactie maakt dat duidelijk:
CaCO3 + 2H+ → Ca2+ + H2O + CO2
In woorden: kalk bindt twee waterstofionen waarbij een calcium ion, water en
koolzuurgas ontstaat.
neutraliserende waarde
Dit vermogen om H+ te neutraliseren wordt ook wel neutraliserende waarde (nw)
genoemd. De werking van een kalkmeststof wordt dan uitgedrukt in kg nw per 100 kg
of per ton. Vroeger heette dat de zuurbindende waarde (zbw): 1 kg nw = 1 kg zbw.
Niet alle kalkmeststoffen hebben dezelfde samenstelling. De werkzaamheid van de
diverse kalkmeststoffen wordt uitgedrukt in kg nw per 100 kg meststof. De meststof
Dolokal heeft bijvoorbeeld 54 kg nw per 100 kg en Winterswijkse ultradolomiet
44 kg nw per 100 kg. Een stikstofmeststof als KAS heeft, ondanks de kalk die eraan
toegevoegd is, -15 kg nw per 100 kg en werkt dus zuur.
Het effect van calcium op de structuur is als volgt te verklaren. Veel Ca2+-ionen in de
grond heeft tot gevolg dat er zich veel aan het kleihumuscomplex hechten. De
kleideeltjes blijken zich daardoor minder sterk aan elkaar te hechten, waardoor de klei
❑ DE FUNCTIE VAN CALCIUM
137
27126_TB.fm Page 138 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
verslemping
minder stug is en beter verkruimelt. Kortom, een betere toestand van de grond bij
het klaarmaken voor het zaaien of poten en ook bij het oogsten van het product. Ook
blijken lichte zavelgronden minder snel last te hebben van verslemping.
Planten hebben van het element calcium relatief weinig nodig. Zo wordt er met 9 ton
tarwe ongeveer 7 kg CaO afgevoerd. De meeste Nederlandse gronden hebben
voldoende calcium voor gewasgroei.
Voor mens en dier speelt Ca een belangrijke rol in de stevigheid, ons skelet bestaat
voor een groot deel uit kalk. Voor de plant heeft kalk een vergelijkbare functie. Het
verstevigt de celwanden en speelt als zodanig ook een rol in selectiviteit bij de opname
van andere voedingsionen. Daarnaast heeft kalk in de plant een functie die het ook
in de bodem heeft, namelijk het neutraliseren van zuren.
Vragen 13.2
a
b
c
d
e
Bij welke pH noem je een grond neutraal?
Tussen welke waarden beweegt zich de pH van de meeste Nederlandse gronden?
Wat versta je onder neutraliserende waarde?
Naast het positieve effect van Ca op de structuur van de grond heeft Ca ook
nog een positief effect bij gebruik ervan op lichte zavelgronden. Wat is dat
positieve effect?
Zet nog eens alle functies van calcium en kalk op een rij.
13.5 Invloed pH op de opneembaarheid van
voedingsstoffen
Voor een goede gewasgroei moet de pH voor de meeste planten tussen de pH 4,5
en 7 liggen. Daarbuiten ontstaan nadelige effecten op de groei, zowel direct als
indirect. De directe invloed is merkbaar bij de wortels: een te lage pH (< 4,0)
belemmert een goede wortelgroei. Minstens zo belangrijk is de indirecte invloed van
de pH. Een te hoge of te lage pH in het wortelmilieu belemmert de opname van
voedingselementen door de plant. Je bent dit al tegengekomen bij de opname van
fosfaat. Bovendien heb je dit effect voor een aantal daarvoor gevoelige elementen
gezien in figuur 10.5.
Bodemleven
Ook indirect heeft kalk invloed op de beschikbaarheid van voedingsstoffen en wel
door het bodemleven. Het bodemleven vindt een hoge pH doorgaans prettiger dan
een lage. Bij een hoge pH vertoont het een verhoogde activiteit waardoor er meer
organische stof wordt gemineraliseerd. Er komen daardoor dus meer voedingsstoffen
vrij. Een verhoogde activiteit van het bodemleven heeft natuurlijk ook verder een
goede invloed op de groeiomstandigheden van de plant. Dat het ook weer niet altijd
gunstig is, blijkt onder meer uit het feit dat de straalschimmels, die verantwoordelijk
zijn voor schurft op aardappelen, ook houden van een hoge pH.
13.6 Gewenste pH
Welke pH voor jouw grond en teelt de beste is, hangt af van verschillende factoren.
We maken een onderscheid tussen kleigrond en zandgrond.
138
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 139 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Klei- en lössgrond
Op kleigrond is bewerkbaarheid een zodanig belangrijke factor dat dit bepalend is
voor de hoeveelheid kalk die je moet strooien. Aangezien kalk ook de pH verhoogt,
wordt het structuuradvies eigenlijk als een pH-advies gepresenteerd. Op het
grondanalyseformulier staat naast het resultaat van de pH-meting dan ook een
streefniveau. Aangezien veel lutumdeeltjes ook veel kalk nodig hebben, is dit
streefniveau afhankelijk van het lutumgehalte van de grond. Organische stof heeft
een structuurverbeterende werking. Is een kleigrond rijk aan organische stof, dan is
er dus minder kalk nodig om een goede structuur te krijgen. Voor akkerbouw en
vollegrondsgroenteteelt op klei- of zavelgrond doet het bouwplan dus verder niet ter
zake. Veel jonge zeekleigronden in Nederland zijn zeer kalkrijk, ze bevatten soms tot
10 procent kalk. Het kalkadvies is hier verder niet aan de orde.
Fig. 13.5
Zeker op zware kleigrond
is naast goede
grondbewerking
bekalking noodzakelijk
voor een goede structuur.
Boomtelers passen hun teelt aan de pH van de grond aan. Bomen die het best gedijen
in een wat zure grond, kweken ze niet op een kalkrijke zavelgrond.
Zand- en dalgrond
Omdat op zandgrond en veenkoloniale dalgrond de structuur een minder belangrijke
rol speelt dan op kleigrond, wordt hier meer gekeken naar de ideale pH voor de
gewassen. Heb je slechts met één gewas te maken, dan is de ideale pH gemakkelijk
vast te stellen. Heb je een akkerbouw-, bollen- of vollegrondsgroentebedrijf dan heb
je met meer gewassen te maken. De verschillende gewassen hebben allemaal een
verschillende optimale pH. Je moet dus een advies krijgen gebaseerd op de gemiddelde
optimale pH.
reparatiebekalking
❑ GEWENSTE PH
Is bij grondonderzoek gebleken dat de pH van een perceel niet voldoet aan het
streefniveau, dan kun je op het formulier aflezen hoeveel kg nw je moet strooien om
wel de goede zuurgraad te verkrijgen, tenminste als je pH te laag is. Dit noem je dan
een reparatiebekalking. Een voorbeeld daarvan is te zien in figuur 13.1. De optimale
pH voor de gewassen die daarop aangegeven staan is 5,7. De pH van de grond is 5,4
en moet dus verhoogd worden. In het advies zie je staan, dat er 630 kg nw (daar nog
aangegeven als kg zbw) gestrooid moet worden.
139
27126_TB.fm Page 140 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
13.7 Verzuring van de grond
Het is dus zaak voor een teler om zijn bodem op de meest ideale pH te brengen en
te houden. Het is helaas niet zo, dat een eenmaal op de juiste pH gebrachte grond
die zuurgraad behoudt. De zuurgraad verandert in de loop van de tijd bijvoorbeeld
door:
–
opname van kalk door de gewassen;
–
uitspoeling van kalk;
–
zure werking van meststoffen.
Kalkopname door gewassen
De opname van calcium door gewassen is, zoals al vermeld werd, niet zo groot en
afhankelijk van gewas en opbrengst. Omdat het niet zinvol is dat precies te berekenen
wordt met een gemiddelde gewerkt. Deze factor is opgenomen in het getal dat
vermeld staat in figuur 13.6.
Uitspoeling van kalk
Kalk lost weliswaar niet erg goed op in water, maar is toch één van de best oplosbare
gesteenten. Jaarlijks verdwijnt er door uitspoeling toch een redelijke hoeveelheid kalk.
Deze uitspoeling is wel afhankelijk van de grondsoort. Van de diverse grondsoorten
is de gemiddelde uitspoeling gemeten. De resultaten daarvan vind je weergegeven in
figuur 13.6.
Zure werking van meststoffen
De uitspoeling wordt bovendien bevorderd door zure omstandigheden in de bodem.
Planten die veel positieve voedingsionen opnemen, zorgen door uitwisseling voor een
toename van de hoeveelheid H+-ionen in het bodemvocht. De neutralisatie van deze
H+ door kalk zorgt ervoor dat de matig oplosbare kalk omgezet wordt in goed
oplosbare Ca2+, die daarna gemakkelijk kan uitspoelen. Als een meststof sterk
verzurend werkt, zoals ammoniumhoudende meststoffen, dan is de invloed op de pH
dus sterk negatief. Deze meststof heeft dan een negatieve neutraliserende waarde.
In de kunstmest- en mesttabellen in bijlage 6 en bijlage 9 staat bij elke meststof telkens
vermeld welk effect dit heeft op de pH van de grond.
Fig. 13.6
Globale jaarlijkse
verliezen aan kalk door
uitspoeling en opname
door gewassen
Vragen 13.3
140
Grondsoort
Jaarlijkse verliezen aan kalk in kg nw./ha
klei en zavel
löss
zandgrond (0 - 5 % humus)
zandgrond (> 5 % humus)
400 - 1000
225
150
250
a
b
c
Welke gronden zijn in Nederland kalkrijk?
Hoe gaan boomtelers in het algemeen om met de pH van de grond?
Schrijf ten minste twee zaken op die er mede verantwoordelijk voor zijn dat de
zuurgraad van de grond in de loop van de tijd verandert.
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 141 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
d
Noem twee zaken waarop een verhoogde activiteit van het bodemleven een
gunstige invloed heeft.
13.8 Kalkbalans
Wanneer de juiste pH in de grond is bereikt, moet je ervoor zorgen dat die ook zo
blijft. Een middel om dat te bewerkstelligen is het opstellen van een kalkbalans: het
registreren van verlies en winst aan nw.
Aan de aanvoerkant staan dan:
–
eventueel gestrooide kalkmeststoffen;
–
andere meststoffen met een positieve nw.
Aan de verlieskant staan:
–
het jaarlijkse verlies aan nw door opname en uitspoeling;
–
meststoffen met een zure werking, dus met een negatieve nw.
Blijkt de balans elk jaar negatief te zijn, dan moet je door te bekalken de balans weer
in evenwicht brengen.
13.9 Meststoffen
Er zijn diverse soorten kalkmeststoffen in de handel. Bij het maken van een keuze
moet je letten op:
–
fijnheid;
–
werking;
–
nevenelementen;
–
prijs.
Een overzicht van een aantal meststoffen is gegeven in bijlage 8.
Fijnheid
Kalk lost niet zo goed op, dus hoe fijner de meststof die je gebruikt, hoe beter de
werking.
Werking: hoeveelheid nw per 100 kg
Sommige kalkmeststoffen zijn sterk gezuiverd en hebben een goede werking. Als je
pH flink moet stijgen, is het aan te raden een meststof met een hoge nw te nemen.
Nevenelementen
Een voedingselement dat je veel in kalk aantreft, is magnesium. Als je grond behoefte
heeft aan Mg, kun je daar met de keuze van je kalkmeststof rekening mee houden.
Het magnesium in deze meststof werkt doorgaans traag, dus voldoet niet als
gewasbemesting, maar meer om de bodemtoestand te verbeteren.
❑ KALKBALANS
141
27126_TB.fm Page 142 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Prijs
Gezuiverde meststof werkt dan misschien wel snel, maar is ook duurder. Voor een
kleine pH-stijging kan een wat minder zuivere meststof ook prima voldoen. Ook goed
werkt betacal, een afvalproduct van de suikerindustrie. Deze meststof kun je zowel
in vaste vorm als vloeibaar toedienen.
13.10 Tijdstip van bemesten
Voor een goede werking moet kalk goed door de grond worden verdeeld. De grond
mag daarvoor niet te nat zijn. Aangezien het een tijdje duurt voordat de bemesting
effect heeft, moet je ook niet vlak voor het nieuwe groeiseizoen strooien. Toepassing
in de herfst is dan eigenlijk te verkiezen, maar onder natte omstandigheden is het
toch beter dan maar te wachten tot het drogere voorjaar.
Fig. 13.7
Kalkstrooier aan het werk
Vragen 13.4
a
b
c
Wat is de functie van een kalkbalans?
Waarop moet je letten bij het maken van een keuze uit de verschillende
kalkmeststoffen?
Kies uit de meststoffentabel de meststof met de beste werking en de meststof
met het hoogste Mg-gehalte per kg nw.
13.11 Afsluiting
Om inzicht te krijgen in de bemestingstoestand van de grond is het mogelijk een
analyse van de grond uit te laten voeren. Behalve een bemestingsadvies kun je op
een analyseformulier ook aflezen welk niveau van bemesting voor de grond
nagestreefd moet worden. Dat heet het streefniveau.
De zuurgraad of pH van de bodem hangt af van de concentratie H+-ionen in het
bodemvocht. Door kalk kan de grond minder zuur worden, anders gezegd: kan de
pH stijgen.
De pH is van belang, omdat die de opneembaarheid van een aantal voedingsstoffen
bepaalt. Bij een hoge pH is er ook meer activiteit van het bodemleven.
142
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 143 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Kalk is op klei en zavelgronden belangrijk voor de structuur. Kalkrijke klei verkruimelt
beter en is beter bewerkbaar.
De gewenste pH hangt op zand- en dalgronden af van het bouwplan. De diverse
gewassen hebben alle een andere optimale pH. Op kleigronden is de structuur het
belangrijkst. Naarmate de grond zwaarder is, moet de grond kalkrijker zijn. Dit wordt
dan vertaald naar een hoger pH-advies.
Een grond verliest kalk door uitspoeling, opname door het gewas en door de zure
werking van meststoffen. Er zijn ook meststoffen die een positieve werking op de pH
hebben. Het effect op de pH wordt uitgedrukt in een zuurbindende waarde (zbw).
Als je deze effecten berekent en naast elkaar zet, spreek je van een kalkbalans. De
conclusie van zo’n balans kan zijn dat je kalk bij moet strooien.
Er zijn veel soorten kalkmeststof. Al naar gelang je bedrijf zijn de fijnheid, de werking,
de nevenelementen of de prijs van belang bij het maken van een keuze.
Kalkmeststoffen kun je het best in de herfst onder goede omstandigheden toedienen.
❑ AFSLUITING
143
27126_TB.fm Page 144 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
14
Mineralenbalans opstellen
Oriëntatie
Het Mineralen Aangifte Systeem (MINAS) kennen we nog niet zo lang in Nederland.
In 1998 is dit systeem van start gegaan. MINAS is in de plaats gekomen van de
mineralenboekhouding. Het doel van de MINAS-wetgeving is om nutriëntenverliezen
vanuit de landbouw naar het milieu te beperken. Daarmee moet voldaan worden aan
de EU-richtlijnen. In de wet is in normen vastgelegd welke hoeveelheden maximaal
verloren mogen gaan. Verliezen van stikstof en fosfaat in de bodem en de lucht zijn
moeilijk te meten. Daarom is ervoor gekozen de verliezen te berekenen uit het verschil
tussen de aan- en afvoer van nutriënten op het bedrijf. Als het verlies groter is dan
de vastgestelde norm moet de ondernemer een heffing betalen.
14.1 Heffingen
Het MINAS legt voor de agrarische sector de regels vast voor de aangifte van het
aan- en afgevoerde stikstof en fosfaat in veevoer, meststoffen en landbouwproducten.
In de komende jaren zullen de verliesnormen verder worden aangescherpt. Vanaf
2004 zullen de scherpste MINAS-normen gelden. Als teler kun je dan minder stikstof
en fosfaat aanvoeren, tenzij je bereid bent een heffing te betalen. Deze aanscherping
is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de EU-richtlijnen voor stikstof en fosfaat
in oppervlakte- en grondwater. In 2008 zullen de telers naar verwachting maximaal
265 kg stikstof en 85 kg fosfaat per ha mogen aanvoeren. Vanaf 2001 mag er 290 kg
stikstof en 100 kg fosfaat per ha aangevoerd worden. Over het te veel aangevoerde
stikstof en fosfaat moet een heffing betaald worden.
Een heffing wordt opgelegd als de aanvoer van mineralen groter is dan de som van
de afvoer en de verliesnorm. In het algemeen zullen de financiële verliezen door
onvoldoende bemesting bij goed renderende teelten groter zijn dan de kosten van
een heffing.
GLP
144
De meeste telers bemesten grotendeels volgens de adviezen. Bemest je meer, dan
kost je dat al gauw geld. Bij bemesting volgens de adviezen van de GLP (Goede
Landbouw Praktijk: dit houdt in dat de adviezen voor de teelt, de bemesting en de
gewasbescherming worden gevolgd in de bedrijfsvoering) kunnen de heffingen vanaf
2002 oplopen tot maximaal € 90,90. Bij de afvoernormen lopen de heffingen op tot
maximaal € 136,36 in 2002 en € 272, 72 in 2008.
Vooral bij het gebruik van dierlijke mest zijn heffingen te verwachten. Ondanks
bemesting volgens de adviezen zullen de verliesnormen dus nog steeds worden
overschreden. Daarnaast zijn de kosten van bemesting volgens GLP hoger dan die
van de huidige bemesting.
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 145 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
14.2 Bedrijfsniveau
In het MINAS wordt de mineralenbalans nu niet beoordeeld op gewasniveau maar
op bedrijfsniveau. De gevolgen van het MINAS moeten daarom op bedrijfsniveau
worden bekeken en berekend.
Grond in gebouwen en groeimedia gelden niet als landbouwgrond.
Glastuinbouwbedrijven zijn daarom vrijgesteld voor het MINAS, indien met dierlijke
mest niet meer dan 460 kg fosfaat en 800 kg stikstof per kalenderjaar per ha wordt
aangevoerd. Rolkassen en tunnels komen niet in aanmerking voor de
vrijstellingsregeling voor glastuinbouwbedrijven, omdat zij verplaatst kunnen worden
en dus niet duurzaam verbonden zijn met de grond.
Er moet nog veel onderzoek gedaan worden om te komen tot een zo efficiënt
mogelijke inzet van nutriënten. Beddenbemesting en fertigatie bieden mogelijkheden.
Ook zijn er mogelijkheden voor bladbemesting. Met betere waarnemingen en
registratie, met gerichte adviezen en afstemming op de watergift moet besparing
mogelijk zijn. De vraag is echter of de methoden in de praktijk goed toepasbaar zullen
zijn. Van nitrificatieremmers, langzaam werkende meststoffen en verdieping van de
wortelzone is nog slecht te zeggen of ze besparingen opleveren.
Fig. 14.1
Structuur van MINAS
14.3 Forfaitaire aangifte of verfijnde aangifte
Bedrijven die aangifteplichtig zijn, kunnen verfijnd of forfaitair aangifte doen. Bij de
verfijnde aangifte ga je uit van de werkelijke hoeveelheden aangevoerde en
afgevoerde stikstof en fosfaat. Bij de forfaitaire aangifte doet een bedrijf aangifte op
basis van tevoren vastgestelde getallen voor bijvoorbeeld dierlijke mest. De afvoer in
de forfaitaire boekhouding is gebaseerd op een gemiddeld areaal (afkomstig van de
grondkaart), dit in tegenstelling tot de verfijnde aangifte. De verliesnormen voor
stikstof en fosfaat zijn in beide aangiftes hetzelfde. Hierna wordt een voorbeeld
uitgewerkt.
Voorbeeld
Er worden in oktober 6 ha dahlia’s gerooid.
De dahlia's zijn afkomstig van huurland met een grondgebruikersverklaring van mei
tot en met oktober, dit is 6 maanden.
❑ BEDRIJFSNIVEAU
145
27126_TB.fm Page 146 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
De afvoer in de verfijnde aangifte is:
–
voor N: 6 ha × 165 kg N/ha = 990 kg N.
–
voor P: 6 ha × 65 kg P2O5/ha = 390 kg P2O5.
De afvoer voor de forfaitaire aangifte is in dit geval:
–
6 mnd : 12 mnd × 6 ha × 125 kg N/ha = 375 kg N.
–
6 mnd : 12 mnd × 6 ha × 50 kg P2O5/ha = 150 kg P2O5.
stikstofruimte
In de verfijnde aangifte zijn de afvoercijfers voor een gewas 40 kg N/ha en
15 kg P2O5/ha hoger dan in de forfaitaire aangifte. Tevens is het mogelijk om in de
verfijnde aangifte een stikstofsaldo op te bouwen. Eventuele stikstofruimte die op
bedrijfsniveau overblijft, neemt het bedrijf mee naar het volgende jaar. De verfijnde
aangifte heeft dus diverse voordelen.
Bij verfijnde aangifte moet de organische mest die je gebruikt, bemonsterd zijn. Zit er
bij de aanvoer één partij die niet bemonsterd is, dan valt het bedrijf terug in de
forfaitaire aangifte.
Overigens vallen paardenmest, zwarte grond en onbemeste veenproducten nog niet
onder het MINAS. De verfijnde boekhouding bestaat uit een heel pakket formulieren.
De belangrijkste daarvan zijn voor een teler de grondkaart en de afvoerkaart akker
en tuinbouwproducten. De afvoerkaart geldt dus alleen voor de verfijnde aangifte.
De afvoer voor de forfaitaire aangifte is gebaseerd op de grondkaart. Bij de verfijnde
boekhouding bepaalt de teler met de grondkaart de verliesnorm en met de afvoerkaart
de afvoer. Door de afvoer van het gewas bij de verliesnorm op te tellen berekent hij
hoeveel stikstof en fosfaat hij mag aanvoeren zonder een heffing te betalen.
In het jaar 2002 is de afvoernorm voor fosfaat 65 kg/ha en verliesnorm 30 kg/ha.
Voor stikstof is de afvoernorm 165 kg/ha en de verliesnorm afhankelijk van de grond
110 kg/ha. Ligt het land binnen een kalenderjaar een half jaar of langer
aaneengesloten braak, dan is er geen afvoernorm, maar alleen de verliesnorm.
Fig. 14.2
MINAS-normen 2002 en
2003
Verliesnorm P2O5 bouwland
Verliesnorm N bouw land
- klei/veen
- overig
- droog zand/löss
Heffingen N:
eerste 40 kg
overige kilo’s
Heffingen P 2O5
eerste 10 kg
overige kilo’s
Afvoer akker- en tuinbouwproducten bij verfijnde aangifte
fosfaat (kg per ha)
stikstof (kg per ha)
Opname door gewas bouwland bij forfaitaire aangifte
fosfaat (kg per ha)
stikstof (kg per ha)
2002
30
150
110
100
€ 1,13
€ 2,27
€ 9,09
€ 9,09
2003
20
100
100
60
€ 2,27
€ 2,27
€ 9,09
€ 9,09
65
165
65
165
50
125
50
125
Hierna krijg je een opzet voor een mineralenaangifte voor een bedrijf op de klei dat
de volgende gewassen teelt:
–
15 ha pootaardappelen;
–
9 ha suikerbieten;
–
5 ha wintertarwe;
146
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 147 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
–
–
–
–
BRP
6 ha graszaad (is op 11 oktober geploegd; komt jaarlijks terug; wordt in
september gezaaid);
7 ha braak (van 15 februari tot september en dan bollen erop geplant);
12 ha jaarlijks verhuurd voor bollenteelt (BRP 1 oktober t/m 31 juli);
15 ha land gehuurd voor pootaardappelen (BRP 1 april t/m BRP 31 augustus;
de BRP is ingestuurd op 1 juni).
BRP staat voor Basis Registratie Percelen.
Aankoop anorganische mest in 2002: 13.000 kg N en 3500 kg P.
Organische mest: in maart is er 100 m3 paardenmest uitgereden: 12 kg N en
15 kg P2O5 per m3.
Fig. 14.3
Grondkaart
Maanden
januari
februari
maart
april
mei
juni
juli
augustus
september
oktober
november
december
Totalen
MINAS-begroting 2002 voor een voorbeeldbedrijf
Bouwland
15+9+5+7 = 36
15+9+5+7 = 36
15+9+5 = 29
15+9+5 = 29
15+9+5 = 29
29+15 = 44
29+15 = 44
44+12 = 56
56 – 15 + 7 = 48
48 – 12- 6 =30
30+6 = 36
36
453
Grasland
Braak
6
6
6
6
6
6
6
6
6
12
6
6
78
Natuur
Totaal
42
42
42
42
42
57
57
69
54
42
42
42
573
7
7
7
7
7
7
42
Verliesnorm
bouwland
453 :12 = 37,75 ha
30 P
grasland
78 : 12 = 6,5 ha
25 P
braak land
42 : 12 = 3,5 ha
30 P
natuur
-------10 P
Afvoernorm: 35 ha beteelde oppervlakte 65 P en 165 N
Toegestane aanvoer
Reeds aangevoerd
MINAS-ruimte tot 31 december 2002
150
220
150
50
N
N
N
N
P
1132,5
162,5
105
------2275
3675
3500
175
N
5662,5
1430
525
----5775
13.392,5
13.000
392,5
Opmerking: de paardenmest hoeft in de berekening niet te worden meegenomen , omdat deze mest
niet onder het MINAS valt.
Vragen 14.1
a
b
c
Wat is de betekenis van de afkorting MINAS?
Wat houdt het telen op basis van GLP in?
Stel, je moet een mineralenaangifte doen. Zou je dit dan doen op basis van de
forfaitaire aangifte of op basis van de verfijnde aangifte? Motiveer je antwoord.
❑ FORFAITAIRE AANGIFTE OF VERFIJNDE AANGIFTE
147
27126_TB.fm Page 148 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
14.4 Afsluiting
In 1998 is het mineralenaangiftesysteem van start gegaan. Het doel van de MINASwetgeving is om de verliezen aan nutriënten in de landbouw naar het milieu te
beperken. Daarmee moet voldaan worden aan de EU-richtlijnen. In de wet is in
normen vastgelegd wat maximaal verloren mag gaan. Er is voor gekozen de verliezen
te berekenen uit het verschil tussen de aan- en afvoer van nutriënten van het bedrijf.
Als het verlies groter is dan de vastgestelde norm moet je een heffing betalen.
Het MINAS legt voor de agrarische sector de regels vast voor de aangifte van het
aan- en afgevoerde stikstof en fosfaat in veevoer, meststoffen en landbouwproducten.
In de komende jaren zullen daarin de verliesnormen verder worden aangescherpt.
Vanaf 2004 zullen de scherpste MINAS-normen gelden.
Een heffing wordt opgelegd als de aanvoer van mineralen groter is dan de som van
afvoer en verliesnorm.
GLP staat voor Goede Landbouw Praktijk. Dit houdt in dat in de bedrijfsvoering de
adviezen voor de teelt, de bemesting en de gewasbescherming worden gevolgd. In
het MINAS wordt de mineralenbalans nu niet beoordeeld op gewasniveau maar op
bedrijfsniveau.
Bedrijven die aangifteplichtig zijn, kunnen verfijnd of forfaitair aangifte doen. Bij de
verfijnde aangifte ga je uit van de werkelijke hoeveelheden aangevoerde en
afgevoerde stikstof en fosfaat. Bij de forfaitaire aangifte doet een bedrijf aangifte op
basis van tevoren vastgestelde getallen voor bijvoorbeeld dierlijke mest. De afvoer in
forfaitaire boekhouding is gebaseerd op een gemiddeld areaal (afkomstig van de
grondkaart).
Er moet nog veel onderzoek gedaan worden om nutriënten zo doelmatig mogelijk in
te zetten. Beddenbemesting en fertigatie bieden mogelijkheden. Ook zijn er
mogelijkheden voor bladbemesting. Met betere waarnemingen en registratie, met
gerichte adviezen en afstemming op de watergift moeten besparingen mogelijk zijn.
Het is nog de vraag of de methoden in de praktijk goed toepasbaar zullen zijn.
148
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 149 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
15
Teeltplan en gewassen
Oriëntatie
Het zoeken naar de gewassen die het meest geschikt zijn voor het bouwplan en het
bedrijf dateert echt niet van de laatste tijd. Al eeuwenlang kiezen mensen bewust
voor bepaalde gewassen. Bij de keuze van gewassen spelen diverse factoren een rol
zoals bodemziekten en de hoeveelheid handwerk die nodig is bij de verzorging en de
oogst van het gewas. Telers worden soms gedwongen om gewassen te kiezen die
minder arbeid vergen. De kostprijs van het ‘arbeidsintensieve’ product is soms zo
hoog, dat het niet meer loont om het product te telen. De productie gaat dan naar
lagelonenlanden. Of er komen andere teeltsystemen, waarop de plant dan weer
aangepast moet worden. Een voorbeeld daarvan is de spruitkool. Ongeveer een eeuw
geleden konden telers slechts een derde van de plant tegelijk oogsten (handmatig).
Tegenwoordig wordt de plant in één keer machinaal geoogst. Hiervoor is een systeem
van selectie nodig. Maar selecteren is duur. Kwekers proberen de markt te beschermen
door nieuwe variëteiten slechts op beperkte schaal te laten telen en er dus een hoge
prijs voor te maken. Hierdoor is niet altijd voldoende uitgangsmateriaal voor iedere
teler aanwezig.
In dit hoofdstuk behandelen we het kiezen van gewassen voor een teeltbedrijf.
Fig. 15.1
Het maken van een
goede vruchtwisseling is
een heel gepuzzel.
15.1 De teelten op het bedrijf
De meeste bedrijven telen verschillende gewassen. Een belangrijke reden daarvoor is,
dat je daardoor minder kans hebt op bodemgebonden ziekten en plagen, maar ook
minder kans op onkruid. Verder heeft een teler met diverse gewassen soms meer
mogelijkheden om kleinere teelten af te zetten op de veiling.
❑ TEELTPLAN EN GEWASSEN
149
27126_TB.fm Page 150 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
De rol van de consument
Tot nu toe is de rol van de consument weinig aan bod gekomen. En toch draait alles
om die consument. Je kunt de prachtigste producten telen, maar als de consument
ze niet kent en niet koopt, dan heeft dat geen zin.
De consument heeft bepaalde wensen omtrent een product, of het nu gaat om prei,
aardappelen, auto’s of een telefoon. Hij heeft vertrouwen in het product en verwacht,
eist, een bepaalde kwaliteit. Hoe beter een product voldoet aan de verwachtingen
van de consument, hoe groter de afzet zal zijn.
In de praktijk komt het vaak voor dat de producent of de teler eigenlijk niet weet wat
de consument wil. Doordat hij zo druk is met het telen van zijn producten, gunt hij
zich doorgaans te weinig tijd om zich in de wensen van de consument te verdiepen.
Dat is niet slim. Uiteindelijk beslist de consument welke producten hij koopt. Dit noem
je met een modern woord schappendemocratie.
Fig. 15.2
Schappendemocratie
Het landbouwbeleid van Europa
Er zijn veel spelers op het veld van het landbouwbeleid. Mondiale afspraken, Europese
regelgeving, de nationale overheid, de wetgever, de standsorganisatie LTONederland, het ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij: allemaal sturen ze de
landbouw een bepaalde richting op. Het geheel wordt hierdoor behoorlijk complex.
Voor de akkerbouwmatig geteelde gewassen betekent een groei van de beteelde
oppervlakte van bijvoorbeeld 10 procent het volgende.
–
Sterk op de export gerichte markten moeten zich ook indekken in het binnenland.
Als de export even stagneert, moet de teler niet direct met zijn producten blijven
zitten.
–
De vraag en het aanbod bepalen de prijs. Als het aanbod van bijvoorbeeld prei
te groot is en de vraag blijft achter, dan is de prijs laag of moet het product zelfs
vernietigd worden.
150
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 151 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
ketenbeheersing
De controle op de ketenbeheersing (IKB) moet betrouwbaar blijven, ook wanneer er
meer telers komen. Tegenwoordig spelen economische motieven een steeds grotere
rol. Daardoor wordt de kans dat telers de regels overtreden ook groter. Een goede
controle hierop moet dit voorkomen.
Bij het kiezen van nieuwe gewassen of het maken van het bouwplan moet je rekening
houden met een groot aantal factoren. Voor de ene sector gelden heel andere normen
dan voor de andere sector. Een teler van zetmeelaardappelen heeft doorgaans weinig
met de voedselveiligheid te doen, een groenteteler met huisverkoop des te meer.
Hieronder staat een aantal van die factoren.
–
wensen van de consument;
–
voedselveiligheid;
–
milieueffecten;
–
saldo van een gewas, kostprijs product, verbetering inkomen;
–
arbeidsbehoefte en arbeidspieken;
–
mechanisatie en inrichting gebouwen, investeringen;
–
grondsoort;
–
klimaat, nachtvorst, luizen, plagen;
–
vruchtopvolging;
–
behouden verbetering bodemvruchtbaarheid;
–
afzet;
–
wettelijke bepalingen, EU-richtlijnen en keuringseisen NAK;
–
grondgebonden ziekten en plagen;
–
onkruidbestrijding;
–
kennis en ervaring van de teler.
Een en ander zal duidelijk worden als je een ter zake doende video over dit onderwerp
bekijkt.
Vragen 15.1
a
b
Waarom telen de meeste telers meerdere gewassen?
Waardoor wordt de prijs van een afzetproduct van een teeltbedrijf bepaald?
15.2 Vruchtwisseling
Veel akkerbouwers telen 1 op 3 aardappelen. Ze telen dus eenmaal in de drie jaar
aardappelen op hetzelfde perceel. Anders gezegd: een derde deel van het bedrijf is
beteeld met aardappelen. Dat levert aan geld meer dan een derde deel op van de
inkomsten. Een teeltbedrijf zal dus om economische redenen zo vaak mogelijk
aardappelen willen telen op een perceel. Maar dat levert zeker problemen op zoals
een slechte structuur van de bodem, ziekten en plagen die de wortels aantasten en
uitbreiding van bepaalde onkruiden. Die problemen zijn op te lossen met intensieve
grondbewerking, toepassing van kunstmest en chemische bestrijding van ziekten,
plagen en onkruiden. Maar als gevolg van de groeiende zorg om het milieu is een
limiet gesteld aan het gebruik van chemische stoffen. Uit onderzoek is gebleken dat
het toch mogelijk is om een gezond gewas te telen van goede kwaliteit met een
redelijke opbrengst in kilo’s.
Hoe dat met een uitgekiende vruchtwisseling kan, leer je in deze paragraaf.
❑ VRUCHTWISSELING
151
27126_TB.fm Page 152 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Voorkomen is beter dan genezen
productiefactoren
De goede verzorging van een gewas is vaak een arbeidsintensieve aangelegenheid.
Een slimme teler gaat daarbij zo te werk dat hij zo weinig mogelijk aan het gewas
hoeft te doen, nadat dit gezaaid of geplant is. Hij moet dus proberen zo veel mogelijk
problemen in het gewas te voorkomen. In de landbouw moet de bodem daarom
centraal staan, als een van de belangrijkste productiefactoren. De bodem moet zorgen
voor voedingsstoffen en water. Een gezond bodemleven kan ervoor zorgen dat de
plant minder snel wordt aangetast door bodemgebonden ziekten en plagen. Door de
juiste teeltmaatregelen kun je de onkruiddruk van de grond verminderen.
In het innovatieproject voor Eko-akkerbouw en -groenteteelt werd op tien bedrijven
in Flevoland een biologisch bedrijfssysteem ontwikkeld. Daarbij probeerde men in
bedrijfsverband de problemen in de biologische teelt op te lossen. Een van de
uitgangspunten van dat bedrijfssysteem is het Multifunctioneel Vruchtwisselings
Model (MVM). In figuur 15.4 is het MVM schematisch weergegeven. Het model is
zo gemaakt dat door de afwisseling van gewassen problemen met ziekten, plagen,
onkruiden en structuurbederf zo veel mogelijk worden voorkomen. Ook wordt ervoor
gezorgd dat er efficiënt met meststoffen wordt omgegaan. Met de golflijnen is
aangegeven of de ‘boer’ dan wel het ‘gewas’ zorgt voor bijvoorbeeld de
bodemstructuur. Met name de rooivruchten zoals suikerbieten bederven de
bodemstructuur en de teler moet die weer op orde brengen. Tarwe zorgt zelf voor
structuurverbetering, de teler hoeft daar niet veel aan te doen. Het systeem is zo
opgezet dat een teler binnen bepaalde grenzen kan kiezen voor een grote variëteit
aan gewassen, zodat hij ook snel op de markt kan inspelen.
Voorkomen van ziekten en plagen
Om ziekten en plagen te voorkomen hanteert het MVM de volgende uitgangspunten.
–
Gewassen mogen in het MVM maximaal 1 op 6 worden geteeld, gewassen uit
dezelfde familie 1 op 3, waarbij een groenbemester telt voor een half gewas.
–
Een groenbemester moet van een andere familie zijn dan het voorgaande gewas
en het volggewas, anders kunnen ziekten en plagen die groenbemester
gebruiken als ‘brug’ naar het volgende jaar.
–
De gewassen moeten jaarlijks verder verplaatst worden dan het aangrenzende
perceel om te verhinderen dat ziekten en plagen meegaan.
–
Uiteraard moet opslag zoveel mogelijk worden voorkomen en bestreden
(mechanisch, chemisch) anders wordt de vruchtwisseling in feite krapper.
–
Ook moet veel aandacht worden besteed aan bedrijfshygiëne, anders wordt een
deel van het effect van de vruchtwisseling tenietgedaan. Verslepen van ziekten
moet worden voorkomen. Belangrijk is ook dat er geen ziekten en plagen met
zaaizaad, plant- en pootgoed (Rhizoctonia!) meekomen.
waardplant
152
Door de ruime vruchtwisseling worden problemen met de meeste bodemgebonden
ziekten en plagen voorkomen. De meeste ziekten en plagen kunnen namelijk niet zo
lang overleven in de grond zonder waardplant. Soms tasten ziekten en plagen
verschillende gewassen uit dezelfde familie aan. Daarom zijn ook aan het toepassen
van gewassen en groenbemesters uit dezelfde familie regels gesteld. Dat
groenbemesters voor een half gewas tellen, komt omdat ze relatief kort op het land
staan en ziekteverwekkers zich maar beperkt kunnen ontwikkelen.
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 153 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
polyfage aaltjes
Wel kunnen nog problemen ontstaan met polyfage aaltjes. Dat zijn aaltjes die veel
verschillende gewassen kunnen aantasten. Voorbeelden van zulke aaltjes zijn:
wortelknobbelaaltje (Meloidogyne hapla), wortellesieaaltje (Pratylenchus penetrans)
en het vrijlevende wortelaaltje (Paratrichodorus teres). Als deze aaltjes optreden moet
je gewassen en groenbemesters kiezen waarin deze aaltjes zich niet kunnen
vermeerderen. Soms heeft een gewas een bewezen bestrijdingseffect op de
aaltjespopulatie. Een voorbeeld hiervan is Tagetes patula, het afrikaantje.
In de loop der jaren is veel onderzoek gedaan naar de wenselijkheid van opvolging
van gewassen. Resultaten hiervan kun je aflezen in tabellen.
Fig. 15.3
Vruchtopvolgingsschema
❑ VRUCHTWISSELING
153
27126_TB.fm Page 154 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Voorkomen van onkruidproblemen
Niet alle onkruiden kan en mag je chemisch bestrijden. Onkruiden die veel op het
gewas lijken, kun je vaak niet met een spuitmiddel te lijf gaan. Daarnaast ontsnappen
er altijd onkruiden aan de machinale bestrijding. Preventie is daarom erg belangrijk.
Door relatief open gewassen (rooigewassen) af te wisselen met dichtere gewassen
(granen), kun je de onkruiddruk beperken. Het kiezen van rassen met een snelle
grondbedekking (snel groeiende of goed uitstoelende variëteiten) kan aanvullend
werken. Door in verschillende gewassen verschillende typen onkruidbestrijding toe te
passen voorkom je dat bepaalde onkruiden zich ontwikkelen tot probleemonkruid. In
het ene gewas schoffel je bijvoorbeeld en in een ander gewas maak je een vals zaaibed.
Een groenbemester moet pas gezaaid worden als het perceel vrij is van onkruiden.
Voorkomen van structuurbederf
Om structuurbederf te voorkomen moet je de volgende vuistregels hanteren.
–
Rooivruchten mogen maximaal 1 op 2 geteeld worden.
–
Er worden zo veel mogelijk groenbemesters toegepast.
De teelt van rooivruchten maakt de structuur van de grond slechter. Je kunt dit effect
beperken door afwisseling met maaivruchten. Als je kiest voor vroege rassen,
voorkiemen of planten in plaats van zaaien kun je vroeg oogsten. Dat voorkomt dat
je op nat land moet werken.
Door een maximale toepassing van groenbemesters en een groot aandeel
maaivruchten is er een forse toevoer van organisch materiaal in de grond. Dit
stimuleert het bodemleven en maakt zo de kans op aantasting door bodemgebonden
ziekten en plagen kleiner. De organische stof verbetert ook de structuur van de grond
en daarmee de aan- en afvoer van water, zodat het gewas dieper kan wortelen. Dat
geeft weer minder kans op verdroging. Door een diepe beworteling heeft de plant
ook een groot volume aan grond beschikbaar om voedingsstoffen uit te halen en
spoelt er minder uit.
154
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 155 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 15.4
Het Multifunctioneel Vruchtwisselings Model (MVM)
Voorkomen van gebrek en overmaat aan voeding
Veel van de meststoffen komen tegenwoordig uit dierlijke mest. Bij een laag Pw-getal
kun je zoveel dierlijke mest toedienen dat daarmee aan de N-behoefte wordt voldaan.
Het toedienen van kunstmest is dan niet gewenst. Behalve dat dit een belasting is
voor het milieu, bevordert een hoge N-gift ook aantasting door bladschimmels en
bladluizen.
De behoefte aan voedingsstoffen verschilt van gewas tot gewas. Rooivruchten hebben
meestal meer nodig dan maaivruchten. Door deze gewassen af te wisselen maak je
efficiënt gebruik van voedingsstoffen (nalevering door langzame afbraak van de
organische stof). De rooivruchten krijgen de grootste mestgift en de maaivruchten
profiteren hier in het daaropvolgende jaar nog van mee.
❑ VRUCHTWISSELING
155
27126_TB.fm Page 156 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Gewaskeuze
Op de akkerbouwbedrijven zijn de rooivruchten in het algemeen de gewassen die het
meeste geld opbrengen. Om een hoger bedrijfssaldo te krijgen kiezen telers soms
voor allerlei bijgewassen zoals groenten. Op een groenteteeltbedrijf ligt het
zwaartepunt natuurlijk op de groentegewassen. In verband met de arbeidsorganisatie
en bodemvruchtbaarheid zal een deel van de oppervlakte gebruikt worden voor
maaivruchten. Een overzicht van gewasgroepen en rooi- of maaivruchten vind je in
figuur 15.5.
Fig. 15.5
Overzicht van
gewasgroepen
156
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 157 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
In een ruim bouwplan zijn er voldoende mogelijkheden om gewassen te kiezen. Deze
flexibiliteit is ook nodig om in te kunnen spelen op de markt. Een ander aspect is het
in de hand houden van polyfage aaltjes, je moet dan gewassen gaan kiezen waarop
deze aaltjes zich niet vermeerderen.
Vragen 15.2
a
b
c
d
e
f
Waarom is het gebruik van chemische stoffen aan banden gelegd?
Geef een omschrijving van het MVM.
Wat zijn polyfage aaltjes?
Noem enkele voorbeelden van polyfage aaltjes.
Hoe kun je onkruidgroei tegengaan?
Verklaar dat uit een bodem met een goede structuur weinig voedingsstoffen
uitspoelen.
15.3 Selectie
In de natuur vindt altijd selectie plaats. Darwin heeft dit al beschreven in zijn bekende
werk ‘The survival of the fittest’. Plantenteelt is ongeveer tienduizend jaar geleden
ontstaan en met de landbouw deed ook meteen de selectie of het uitkiezen van zaden
zijn intrede. De mensen moesten immers zaai- of plantgoed overhouden voor de
volgende oogst en daarvoor kozen ze de nakomelingen van de ‘beste’ planten uit.
De plantenveredeling is eigenlijk niet meer dan een wetenschappelijk verantwoorde
selectie.
Plantenveredeling
Je kunt plantenveredeling het best omschrijven als ‘het totaal van inspanningen die
erop gericht zijn dat voortdurend planten met een betere erfelijke aanleg beschikbaar
komen, voor de voorziening in de menselijke behoeften’. Dit wordt geprobeerd door
het kweken (werkzaamheden die erop gericht zijn om nieuwe rassen te verkrijgen)
en het veredelen (onderzoekingen om de teler nieuwe methoden en uitgangsmateriaal
te verschaffen om efficiënt nieuwe rassen te kunnen telen). Het veredelen wordt langs
verschillende wegen vormgegeven. De volgende doelstellingen staan daarbij voor
ogen:
–
verhoging van de opbrengst;
–
verbetering van de kwaliteit;
–
verhoging van de oogstzekerheid door bijvoorbeeld een betere ziekteresistentie;
–
tijdstip van de oogst: primeurs (de hele vroege) en desneurs (de hele late) worden
over het algemeen beter betaald;
–
lagere teeltkosten: dit kan door machinaal oogsten, éénmalige oogst (spruiten),
of een betere ziekteresistentie waardoor het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen verminderd kan worden.
Naast veredelen is het selecteren een goed middel om de productie op te voeren.
Selectie
Selectie betekent eigenlijk het uitzoeken van planten. De selecteur kiest de planten
die verwijderd of aangehouden worden. Meestal zal hij de afwijkende planten
❑ SELECTIE
157
27126_TB.fm Page 158 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
genotype
fenotype
verwijderen. De afwijkingen kunnen een gevolg zijn van het genotype of het fenotype
van de plant.
–
Genotype: het totaal van alle erfelijke eigenschappen. In hoeverre de erfelijke
eigenschappen waarneembaar zijn, is afhankelijk van de milieuomstandigheden
waarin de individuele plant opgroeit.
–
Fenotype: het totaal van de uiterlijke kenmerken of eigenschappen die een plant
heeft. Dit zijn de eigenschappen die waarneembaar zijn door zien, meten, wegen,
proeven enzovoorts. Het fenotype wordt bepaald door de erfelijke aanleg
(genotype) en de invloed van het milieu (de omstandigheden waarin de plant
opgroeit).
In de land- en tuinbouw streven telers naar een optimale productie door een zo goed
mogelijk fenotype. Ze kunnen dit bereiken door:
–
planten te kiezen die een zeer goede erfelijke aanleg bezitten: het genotype;
–
de omstandigheden zo goed mogelijk te maken, dus een optimaal milieu te
scheppen (vocht, voedingsstoffen, temperatuur enzovoorts).
modificatie
mutatie
Ondanks de inspanningen van de selectiebedrijven en de telers zijn de planten niet
altijd optimaal. Dit komt onder andere door modificatie en mutatie. Modificatie is
een verandering van het uiterlijk, maar deze verandering is niet blijvend. Dit is dus
een verandering van het fenotype. De verandering is afhankelijk van de
milieuomstandigheden (groeiplaats, goede of slechte grond, grondsoort,
plantdichtheid, kas of vollegrond, belichting, vochtvoorziening of bemesting).
Mutatie is een spontaan optredende erfelijke verandering, die blijvend is. Het is dus
een verandering in het genotype. Andere benamingen voor dit verschijnsel zijn sport
of verloping.
Bij de mutatie kan de plant twee richtingen opgaan.
–
Winstmutatie. Dit is een verbetering of waardevolle variatie op het reeds
bestaande genotype. Van nature treden er vele mutaties op. Maar slechts in een
heel speciaal geval betekent dit ook een verbetering van de bestaande
eigenschappen. (Dit is ook het geval met de kunstmatig verwekte mutaties.) Uit
winstmutatie wordt veel geselecteerd.
–
Verliesmutatie. Hierbij gaan een of meerdere waardevolle eigenschappen
verloren. In de praktijk wordt met deze lijn niet verder gewerkt.
Fig. 15.6
Tulp Rococo: van mutant
naar cultivar
158
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 159 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Voorbeelden van winstmutaties zijn:
–
bloemkleur. Tulp: Murillo is roze wit. De mutatie Willemsoord is rood + witte
rand;
–
bloemvorm. Tulp: Parkiet- en gefranjerde tulpen. Maar ook komen dubbele
tulpen voor;
–
bloemgrootte. De max- en record-tulpen;
–
vruchtkleur. Appel: Jonagold-Wilmuta (Rode Jonagold);
–
loofblad. Bij de tulp komt normaal een groen loofblad voor. Mutanten hebben
een zilverbont of goudbont loofblad;
–
opbrengst. Via stamselectie partijen voortbrengen die beter groeien (en dus beter
leverbaar zijn);
–
groeikracht. Appel: gewone Golden Delicious of Golden Auvil Spur.
Het kweken van nieuwe rassen of variëteiten vindt (bijna) altijd plaats op
gespecialiseerde bedrijven. Naast het maken van kruisingen of onderkennen van
mutanten moet er heel veel geselecteerd worden.
Selectiemethoden
De selecteur kiest de planten die verwijderd of aangehouden moeten worden
doorgaans in dezelfde aanplant. Er wordt dan beoordeeld:
–
welke typen van verdere vermeerdering worden uitgesloten;
–
welke typen juist voor verdere vermeerdering worden bestemd.
Hiermee wordt het doel nagestreefd om een zo goed mogelijk product te kunnen
aanbieden. In veel gevallen voeren verschillende wegen naar hetzelfde doel. Zo is het
ook met selectie. Je kunt verschillende selectiemethoden toepassen. Ze voeren alle
meer of minder snel en doeltreffend naar het beoogde doel. Als in een veld alle planten
aan elkaar gelijk zijn, is het onmogelijk daarin te selecteren. Om een keuze te kunnen
maken moeten dus verschillen tussen de planten aanwezig zijn; ze moeten variëren.
Dan kun je gewenste en ongewenste typen onderscheiden. Indien in een aanplant
veel variatie voorkomt, spreek je van een onzuivere partij.
De variatie kan het gevolg zijn van twee geheel verschillende oorzaken:
1
van de uitwendige omstandigheden;
2
van de genetische samenstelling.
Het fenotype, dus het uiterlijk van de plant, is afhankelijk van de genetische
samenstelling en van de uitwendige omstandigheden (genotype + milieu = fenotype).
Staat een plant toevallig op een iets beter plekje dan een buurplant, dan zal de
eerstgenoemde zich beter ontwikkelen en een hogere opbrengst geven dan de laatste.
Maar het genotype van beide planten kan wel precies gelijk zijn. Oogst je in zo’n
geval van beide planten het zaad apart, dan zal na uitzaai blijken dat de nakomelingen
van de beste plant en die van de minder goede aan elkaar gelijk zijn. Je bent dan op
het oude peil gebleven en niets vooruit gegaan. Daar de twee uitgangsouders erfelijk
geheel gelijk waren, zijn ook de nakomelingen aan elkaar gelijk. Hieruit blijkt dus dat
verschillen die het gevolg zijn van uitwendige omstandigheden (dus modificaties) niet
overgaan op de nakomelingen.
❑ SELECTIE
159
27126_TB.fm Page 160 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 15.7
Tulpen van een gelijk
fenotype
Aan de planten in het veld kun je het fenotype direct herkennen. De plant toont zich
daar zoals het genotype op het milieu reageert. Het genotype, dus de erfelijke
samenstelling van een plant, kun je niet zonder meer aan het uiterlijk zien. Om dit te
ontdekken moet je een bepaalde methode toepassen. Stel dat je in een veld enkele
goede planten gemerkt hebt. Je oogst en bewaart dan de zaden van elke plant apart.
In het volgende seizoen kun je de zaadpartijtjes ieder apart zaaien. Als er dan verschil
optreedt in de nakomelingschappen van de diverse geselecteerde planten, kun je
aannemen dat ze berusten op erfelijke eigenschappen. De beste nakomelingschappen
zullen niet alleen dan, maar ook na verdere vermeerdering in volgende generaties
beter resultaat geven dan die van de minder goede eigenschappen. Op een dergelijke
wijze kun je het genotype beoordelen.
Bij de selectie kun je eigenlijk maar twee methoden onderscheiden:
–
massaselectie, waarbij de uitgezochte planten gezamenlijk worden
voortgekweekt;
–
stamselectie, waarbij de uitgezochte planten individueel (ieder apart) worden
voortgekweekt.
Bij beide methoden kan de werkwijze meer of minder streng worden uitgevoerd door
de bestuiving al of niet te regelen.
Massaselectie
Onder massaselectie versta je selectie op fenotype waarbij de voor zaadproductie
bestemde planten gezamenlijk, dus in massa, worden voortgekweekt. Het is de
eenvoudigste selectiemethode. Door bepaalde maatregelen te nemen kun je de
bestuiving min of meer regelen. Hierdoor kan de methode iets verfijnd worden. Dit
houdt dan in dat de kans bestaat iets spoediger, of een wat beter, resultaat te bereiken.
Al naar de beheersing van de bestuiving wordt deze methode onderverdeeld in twee
groepen: negatieve en positieve massaselectie. De laatste kun je dan nog weer
verdelen in een vrije en een gereguleerde bestuiving. In feite kunnen dus drie
mogelijkheden worden genoemd die onderling iets verschillen.
160
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 161 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Negatieve massaselectie
Bij het toepassen van negatieve massaselectie worden de slechtste (meest afwijkende)
typen uit de aanplant verwijderd. De rest van de planten blijft staan en bloeit
gezamenlijk af. Alle planten van het veld kunnen aan de bestuiving deelnemen. Dit
houdt in dat zeer goede planten bestoven kunnen worden door stuifmeel van wat
minder goede planten, als het tenminste een kruisbestuivend gewas betreft. Ook is
natuurlijk het tegenovergestelde mogelijk. Maar elke partij zal slechts enkele zeer
goede planten bevatten en vele minder goede. Daardoor is het stuifmeel van die
minder goede planten verre in de meerderheid, wat tot gevolg heeft dat het ook
sterker aan de bestuiving deelneemt dan het goede stuifmeel. Bij negatieve
massaselectie komt het veelal daarop neer, dat betrekkelijk weinig planten worden
verwijderd en dan nog wel de meest duidelijk afwijkende typen. Het percentage
planten dat voor de zaadproductie behouden blijft, is zeer hoog. Het is bijna niet
mogelijk om op deze manier een selectie te verbeteren. Maar toch wordt deze
methode nog altijd toegepast. Het is dan niet zo zeer om een verbetering begonnen,
maar om te grote afwijkers in de nakomelingschap te voorkomen. Daarom is deze
methode goed bruikbaar in velden waarop de laatste vermeerdering van zaaizaad
plaatsvindt of in die waarvan de productie voor handelszaad bestemd is.
Positieve massaselectie
Bij positieve massaselectie met vrije bestuiving worden, evenals bij negatieve
massaselectie, eerst de slechtste planten uit het veld verwijderd. Daarna worden de
extra goede planten gemerkt, bijvoorbeeld met een stok. Verder blijven alle planten
staan en bloeien ze gezamenlijk af. Als het een kruisbestuivend gewas betreft kunnen
de extra goede planten voor een groot gedeelte bestoven worden door stuifmeel van
minder goede planten.
Het zaad van de gemerkte, extra goede planten wordt als één partijtje geoogst. Het
wordt bestemd om het volgend jaar als zaaizaad voor een nieuw selectieveld te dienen.
Of het wordt nog één of meermalen vermeerderd om zaaizaad te leveren voor de
productie van handelszaad.
De zaadoogst van de niet gemerkte planten kan worden bestemd voor handelszaad
of dienen als zaaizaad voor de productie daarvan. Door volgens deze methode te
werken is het wel mogelijk de selectie langzaam iets op te voeren. Maar bij
kruisbestuivers kun je in de nateelt dikwijls iets merken van de invloed die het stuifmeel
van minder goede planten kan uitoefenen. De selectie is wat dat betreft ‘nooit eens af’.
ruimtelijke isolatie
❑ SELECTIE
Als je positieve massaselectie met gereguleerde bestuiving wilt toepassen, worden
ook eerst weer de minst gewenste typen verwijderd. Daarna worden de extra goede
planten opgenomen en bij elkaar op een apart veldje uitgeplant. Er wordt tevens voor
gezorgd dat dit veldje voldoende ver van het grote veld en andere velden met
hetzelfde gewas verwijderd is, zodat die extra goede planten niet door andere, minder
goede bestoven kunnen worden. Dit heet ruimtelijke isolatie. Het is duidelijk dat je
deze maatregelen alleen moet nemen als het een kruisbestuivend gewas betreft. Bij
extreme zelfbestuivers heeft isolering weinig zin. Deze methode is alleen mogelijk als
de planten, na de selectie, nog verplant kunnen worden. Bij deze methode kunnen
dus alleen de extra goede planten aan de bestuiving deelnemen. Daardoor bestaat er
een kans dat de nakomelingen van het geïsoleerde veldje iets beter zijn dan hun
ouders.
De partij zaad die je oogst van het geïsoleerde veldje, wordt gedeeltelijk bestemd voor
de opzet van een nieuw selectieveld, terwijl de rest kan dienen om te worden
161
27126_TB.fm Page 162 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
vermeerderd tot zaaizaad voor de productie van handelszaad. Bij toepassing van
positieve massaselectie met gereguleerde bestuiving mag je na verloop van enkele
jaren wel enige verbetering van de selectie verwachten. Maar door op deze wijze te
werken kom je niet tot topprestaties.
Ontegenzeggelijk zijn er aan massaselectie voordelen verbonden:
–
goedkoop uit te voeren;
–
geen speciale apparatuur vereist;
–
er valt weinig of niets op te schrijven;
–
kan gemakkelijk toegepast worden;
–
er zullen niet gauw waardevolle typen verloren gaan.
Tegenover de voordelen van massaselectie staan echter ook bepaalde nadelen.
–
Als je al vooruitkomt, gaat dat heel langzaam.
–
Omdat uitsluitend op fenotype geselecteerd wordt, vind je niet:
•
de zogenaamde modificaties, dat zijn planten die er goed uitzien als gevolg
van de invloed van het milieu;
•
de goede genotypen;
•
de planten die voor de gewenste eigenschappen homo- of heterozygoot
zijn.
–
Als je de bestuiving niet reguleert, kunnen bij kruisbestuivers ook minder
gewenste typen aan de bestuiving deelnemen.
Door de nadelen is massaselectie eigenlijk alleen maar bruikbaar voor het
instandhouden van een reeds bestaand ras, dus niet voor het verbeteren. Je voorkomt
ermee dat er al te grote afwijkingen optreden.
Toch is het wel mogelijk om op deze wijze na verloop van jaren, zelfs bij een
kruisbestuivend gewas, een betere selectie te krijgen. Maar het is en blijft dan toch
nog maar een selectie die bestaat uit planten met een verschillend genotype, ofwel
een populatie.
Het percentage niet gewenste planten wordt wel steeds minder, maar je raakt ze op
deze wijze nooit helemaal kwijt. Maar pas je één keer stamselectie toe, dan kan het
recessieve (ongewenste) kenmerk gemakkelijk en snel uitgeschakeld worden.
Stamselectie
Massaselectie bepaalt zich tot het fenotype. Zien de planten er goed uit, dan worden
ze bestemd voor vermeerdering. In de nakomelingen worden de afwijkers elk jaar
opnieuw verwijderd en de extra goede planten al of niet gemerkt. Daar van alle
gemerkte planten het zaad als één partij geoogst wordt, is het niet mogelijk de
nakomelingen van elke afzonderlijke plant te beoordelen. Het komt er dus op neer
dat bij massaselectie de ouders uitsluitend naar hun uiterlijk en niet naar hun innerlijk
worden beoordeeld.
Daarentegen worden bij stamselectie de ouders niet alleen fenotypisch beoordeeld,
maar wordt ook getracht aan de verschijningsvorm van de nakomelingen het
genotype te bepalen. Je let dus niet alleen op het uiterlijk, maar probeert ook het
innerlijk te leren kennen. Hiertoe is het nodig van ieder van de uitgekozen extra goede
planten het zaad apart te oogsten; zoveel planten, zoveel partijtjes zaad dus.
Deze methode brengt met zich mee dat je met meerdere zaadpartijtjes moet werken.
Vanzelfsprekend is hieraan een bepaalde administratie verbonden, waarin de
162
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 163 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
bijzondere kenmerken van elke uitgekozen plant worden aangetekend. Daartoe is het
nodig dat de planten op het veld worden genummerd en dat dit nummer ook later
op de zaadzakjes wordt genoteerd. Als je de administratie niet nauwkeurig bijhoudt,
kun je er later de juiste weg niet in vinden en bestaat de kans dat al het werk op niets
uitloopt.
Bij stamselectie kun je drie methoden onderscheiden: lijnselectie, familieselectie met
vrije-bestuiving en familieselectie met gereguleerde bestuiving.
Voor- en nadelen van stamselectie
Het voordeel van lijnselectie is dat je snel en doeltreffend tot een resultaat kunt komen,
als het een zelfbestuivend gewas betreft. Bij kruisbestuivers brengt deze methode het
nadeel mee dat een bepaalde outillage nodig is om zelfbestuiving te garanderen.
Verder bestaat met toepassing van lijnselectie bij kruisbestuivers de kans op
inteeltverzwakking. Zelfs kan nog inteeltverzwakking optreden als familieselectie te
streng is doorgevoerd, waardoor de verwantschap van het materiaal te nauw wordt.
Ook bestaat, vooral bij stamselectie, een kans dat genen verloren gaan. Als bij de
selectie op een bepaald kenmerk gelet wordt, kan het soms voorkomen dat andere,
toch ook wel waardevolle eigenschappen daar niet mee samengaan. Wanneer dit
tijdens het selectiewerk niet opgemerkt is, zie je dit verlies plotseling in de
nakomelingschap optreden. Je merkt dan dat de greep niet zo goed is geweest. Om
dan weer snel de verloren eigenschappen in het materiaal te kunnen brengen, moet
je op de uitgangspopulatie terug kunnen grijpen. Daarom is het gewenst, zowel bij
lijn- als bij familieselectie, wat zaad van het uitgangsmateriaal in reserve te houden.
Ook is het aan te bevelen steeds wat zaad van elke familie te reserveren.
In figuur 15.8 en figuur 15.9 zie je een overzicht van de behandelde selectiemethoden.
Fig. 15.8
Soorten nakomelingen
Nakomelingen van één plant
Genotype
kloon
vegetatief
blijvend
lijn
generatief na zelfbe vruchting
al of niet blijvend
zuivere lijn
generatief na zelfbe vruchting van een homoz ygote plant
blijvend
familie
generatief na kruisbestuiving
al of niet blijvend
Fig. 15.9
Kenmerkende
handelingen van
selectiemethoden
voortkweking
ongewenste typen
selectie op
zeer goede planten
aantal zaadpa rtijen
administratie
Massaselectie
gezame nlijk
verwijde ren
fenotype
al of niet merken
al of niet isoleren
hoogstens twee
weinig of niets
Stamse lectie
individueel
verwijde ren
genotype
merken
al of niet isoleren
meerdere
veel
Hybriden
Een plant als maïs is een kruisbestuiver die, zoals hierboven geschetst, veredeld kan
worden via massaselectie of stamselectie. Men ontdekte echter rond 1900 dat maïs
❑ SELECTIE
163
27126_TB.fm Page 164 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
heterosiseffect
ook zelfbestoven kan worden en dat daaruit inteeltlijnen ontstonden die veel aan
groeikracht verloren. Het kruisen van die verzwakte inteeltlijnen leidde in een aantal
gevallen tot nakomelingen met uitzonderlijke prestaties: het befaamde heterosiseffect.
Hybriden hebben een aantal bijkomende eigenschappen. Ze zijn bijvoorbeeld uniform.
Dat heeft verschillende voordelen.
–
De mechanisatie is gemakkelijker, want de planten hebben allemaal dezelfde
afmetingen en vorm.
–
Het afrijpen gebeurt in een korte periode.
–
Het verpakken en verhandelen gaat beter, want het product is eenvormig.
Die uniformiteit is alleen in de eerste (F1) generatie aanwezig. Een generatie verder
(F2) vindt er weer een genetische uitsplitsing plaats en deze generatie wordt weer
even variabel als de beginpopulatie: weg uniformiteit, weg het heterosiseffect. Dit
heeft tot gevolg dat de teler ieder jaar nieuw zaaizaad moet kopen om maximaal te
profiteren van de voordelen van hybriden.
Lang niet elke combinatie van inteeltlijnen levert een goede hybride, het zijn
uitzonderingen die goed scoren. Het vinden van de goede combinaties is een heel
karwei dat veel tijd, geld, land en menselijke organisatie vraagt en dus duur is.
Fig. 15.10
164
F1-hybride van courgette: cilindrische vruchten, gladde goudgele schil, open
plantvorm
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 165 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Nieuwe ontwikkelingen
dwerg-gen
In een aantal graangewassen is een dwerg-gen ontdekt. Dat is een gen dat ervoor
zorgt dat de planten kort blijven. Korte planten blijven gewoonlijk beter recht staan
in weer en wind. Als de planten steviger worden, kunnen ze ook meer stikstof
verdragen en veel stikstof betekent een grotere opbrengst. Lange planten worden
slapper en vallen om als het waait en regent. En dat gaat ten koste van de opbrengst
en kwaliteit. Daarom is het dwerg-gen ingekruist in de meeste graangewassen, wat
leidde tot grote opbrengstverhoging.
Dat heeft wel gevolgen.
–
Er is sprake van een verhoogd gebruik van meststoffen voor een hogere
opbrengst.
–
Door de goede groei komen er ook meer belagers in het gewas, dus zijn er meer
biociden (gewasbeschermingsmiddelen tegen beestjes) nodig.
–
Korte gewassen blijken gevoeliger voor schimmelziekten in de aren, waardoor
meer fungiciden (gewasbeschermingsmiddelen tegen schimmels) nodig zijn.
In het kader van een verlaagd gebruik van chemicaliën in de landbouw is het gebruik
van landrassen (de oude vertrouwde, maar minder producerende variëteiten) beter.
Ook in de ontwikkelingslanden, met weinig kapitaal om de nieuwe variëteiten te telen,
moeten de minder productieve landrassen blijven bestaan.
De laatste jaren hoor je steeds meer over genetisch gemanipuleerde gewassen. Dit is
in wezen niets anders dan de natuur ‘een handje helpen’: de lang gehoopte mutatie
wordt gemaakt door het erfelijk materiaal (verantwoordelijk voor het genotype)
zodanig te veranderen, dat het past in het wensenpakket. Een bekend en omstreden
voorbeeld is de soja. In het erfelijk materiaal is een gen zo veranderd dat de plant
ongevoelig is voor glyfosaat (het hoofdbestanddeel van Round up), een middel dat
het bladgroen afbreekt, waardoor de plant doodgaat. Helaas komen er ook
onvermoede bijwerkingen voor. Bij maïs bijvoorbeeld heeft men een gen veranderd
om het gewas minder gevoelig tot ongevoelig te maken voor de stengelboorder. Maar
ook andere insecten, met name de larve van een bedreigde vlindersoort, gingen eraan
dood. De maatschappelijke discussie over genetische manipulatie in de landbouw is
nog lang niet afgerond.
Vragen 15.3
a
b
c
d
e
Wat versta je onder het fenotype van een plant?
Wat is een mutatie in de plantenwereld?
Omschrijf het verschil tussen massaselectie en stamselectie.
Omschrijf het begrip heterosiseffect.
Wat is genetische manipulatie?
15.4 Afsluiting
In dit hoofdstuk heb je kennis kunnen maken met een andere manier van denken
binnen de reguliere open teelten. Koos men vroeger voor een gewassencombinatie
die wel paste op het bedrijf en bij de ondernemer, nu houden telers terdege rekening
met de wensen van de consument. Deze zijn niet mals met betrekking tot de kwaliteit,
diversiteit en omgeving.
❑ AFSLUITING
165
27126_TB.fm Page 166 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Daarnaast moet de gewaskeuze natuurlijk wel passen binnen het bedrijf en het gevolg
zijn van een goed doordacht vruchtwisselingsplan. Dit is nodig om te voorkomen dat
er grondgebonden ziekten en plagen optreden. Kon je als teler die ongemakken tot
voor kort nog te lijf met listig uitgedachte chemicaliën, de kritische consument en het
overheidsbeleid staan dat tegenwoordig niet meer toe. De agrarische ondernemer is
een planner bij uitstek geworden. Hij kan nu in alle omstandigheden een
uitgebalanceerd bouwplan maken. Hij wordt daarbij geholpen door de resultaten van
de selectie van landbouwgewassen. Hierdoor heeft hij meer keus uit goed
producerende gewassen van een kwaliteit die door de consument gewenst wordt. Als
bijkomend voordeel heeft hij nu ook de mogelijkheid om gewasgebonden ziekten en
plagen in de hand te houden.
166
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 167 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
16
Teeltplan en mechanisatie
Oriëntatie
Je hebt een lange werkdag voor de boeg. Je opent de deur van de trekker en klimt
de cabine in. Je gaat zitten, trapt de koppeling in en start de motor. Voordat je wegrijdt,
hef je de kunstmeststrooier. Je rijdt de trekker de schuur uit en draait het erf op.
Plotseling moet je afremmen voor je kleine broertje dat op het erf speelt.
Ga eens na welke handelingen je in de bovenstaande gebeurtenis allemaal zou hebben
verricht. Je hebt:
–
de deur van de trekker geopend, maar niet met eigen handen de vergrendelpal
verplaatst;
–
je hebt de koppeling ingetrapt, maar niet zelf het druklager verplaatst;
–
je hebt de motor gestart, maar niet zelf de krukas rondgedraaid;
–
je hebt de knop voor het heffen bediend, maar niet zelf de stuurschuif verplaatst;
–
je hebt een bocht gedraaid en afgeremd zonder aan de wielen van de trekker
te komen.
Met andere woorden: je hebt talloze onderdelen bediend zonder deze zelfs maar aan
te raken, je hebt in alle gevallen gebruikgemaakt van mechanische, elektrische of
hydraulische overbrengingen.
Vroeger bediende je vrijwel alles met mechanische overbrengingen, zoals hendels en
stangen. Tegenwoordig doe je dit vooral met drukknoppen of schakelaars die
gemakkelijk vanaf de bestuurderszitplaats bereikbaar zijn. Dat is gemakkelijk en
bovendien kan het achterraam van de cabine dan gesloten blijven waardoor er minder
geluid en stof in de cabine komen. Natuurlijk wordt nog altijd niet alles met knoppen
en schakelaars op afstand bediend. Ook mechanische en hydraulische overbrengingen
komen nog steeds veelvuldig voor. In dit hoofdstuk leer je de belangrijkste
bedieningsmogelijkheden. Ook leer je welk onderhoud je aan deze onderdelen moet
uitvoeren, zodat alles goed blijft functioneren.
❑ TEELTPLAN EN MECHANISATIE
167
27126_TB.fm Page 168 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 16.1
168
Bedieningsorganen trekker
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 169 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
16.1 Werken met bedieningssystemen
Er zijn diverse bedieningssystemen. We bespreken hier de belangrijkste.
Bediening via hendels en stangen
Op trekkers vindt de bediening van de hefinrichting nog vaak plaats via een
bedieningshendel die naar voren en naar achteren kan worden geschoven. Ook
pedalen zijn nog wel eens via stangenstelsels verbonden met de andere onderdelen
van de trekker. Als de cabine ten opzichte van de andere te bedienen onderdelen
moet kunnen bewegen worden in plaats van de nogal starre stangen vaak flexibele
bowdenkabels toegepast.
Fig. 16.2
Bediening van een
mechanische
hefinrichting
Bowdenkabels
Een bowdenkabel bestaat uit een stalen binnenkabel (de bedieningskabel) in een met
kunststof afgewerkte buitenmantel die de binnenkabel beschermt tegen vuil en water.
Ook op een mountainbike en een bromscooter tref je bowdenkabels aan. Denk maar
aan de versnellings- en remkabel of aan de kabel die van de gashendel naar de motor
loopt.
❑ WERKEN MET BEDIENINGSSYSTEMEN
169
27126_TB.fm Page 170 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 16.3
Bowdenkabel voor
bediening van de
koppeling
De belangrijkste voordelen van het gebruik van bowdenkabels zijn:
–
een flexibele en trillingsvrije overbrenging;
–
de onafhankelijkheid van een stroombron of een hydraulische pomp.
De
–
–
–
nadelen zijn:
de snelle slijtage;
de onderhoudsgevoeligheid;
de tamelijk zware bediening.
Bediening via het hydraulische systeem van de trekker
Vanuit de trekker worden veel werktuigen via de hydrauliek van de trekker bediend.
Fig. 16.4
Bedieningshendels in
trekker voor de
hydraulische ventielen
Hiervoor bevinden zich stuurschuiven in de cabine (3 en 4). Moderne trekkers maken
gebruik van de joystick (1), zodat met een hendel twee stuurschuiven kunnen worden
bediend. Met een grendelkraag (2) kunnen ze worden geblokkeerd. Om verwisseling
te voorkomen, worden vaak kleuren gebruikt. De kleur van de hendel komt overeen
met de kleur van de snelkoppeling op de achterzijde van de trekker. Figuur 16.5 geeft
een voorbeeld.
170
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 171 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 16.5
Kleuren voorkomen
verwisseling
constant-volumesysteem
Soort
Positie
Kleur
Ventiel nummer
Joystick (1)
V
Voor
Achter
Groen
I
Joystick (1)
Links
Rechts
Blauw
II
Hendel (3)
Rechts
Bruin
III
Hendel (4)
Links
Zwart
IIII
Voor de bediening is het van belang dat je als gebruiker weet met welk hydraulisch
systeem de trekker werkt. Zo stroomt bijvoorbeeld bij trekkers met het zogeheten
constant-volume-systeem de olie continu rond.
Fig. 16.6
Aansluitingen en
afstelmogelijkheden
hydraulische ventielen
Kijk naar figuur 16.6.
–
Op de bovenste snelaansluiting (1) sluit je de slang aan die naar de zuigerzijde
van de cilinder gaat.
–
Bij enkelwerkende cilinders blijft de onderste aansluiting (2) vrij.
–
Bij dubbelwerkende cilinders sluit je op de onderste aansluiting (2) de slang naar
de stangzijde aan.
–
Met behulp van de doorstroomklep (4) regel je de snelheid van bewegen.
–
Bij hydromotoren moet je de drukleiding op de onderste (2) en de retourleiding
op de bovenste aansluiting (1) bevestigen.
–
Met behulp van de doorstroomklep (4) regel je de snelheid van draaien.
–
Bij het stoppen van de hydromotor beweeg je eerst de joystick of de hendel naar
de zweefstand om piekdrukken te voorkomen. Pas daarna ga je naar de neutrale
stand.
–
Met de aanslagschroef (3) kun je de afstelling van de joystick of hendel
corrigeren.
constant-druk-systeem
❑ WERKEN MET BEDIENINGSSYSTEMEN
De bediening van de stuurschuiven van het constant-druk-systeem of loadsensing
systeem is dezelfde. Echter, bij het gelijktijdig gebruiken van meerdere ventielen zal
de variabele pomp juist zoveel olie leveren als er wordt gevraagd, totdat de maximale
171
27126_TB.fm Page 172 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
opbrengst is bereikt. Hiervoor moet je wel de kleppen op gedeeltelijke doorstroming
afstellen omdat anders de meeste olie door een klep gaat en de overige gebruikers
geen of te weinig olie krijgen, waardoor ze niet of niet optimaal functioneren.
Elektrisch bediening hydraulische stuurschuiven
magneetventielen
Hierbij wordt de schuif niet door een stang of kabel bediend, maar door
magneetventielen.
Elektrische bediening voor de types 175 S en 200 S
Als optie is voor de SILOSPECHT’ type 175 S en 200 S een elektrohydraulische
afstandsbediening leverbaar.
Het bedieningspaneel bevat dezelfde funkties als die van de mechanische bediening.
Controleer of alle functies juist zijn aangesloten.
172
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 173 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 16.7
Bedieningskast elektrisch
bediende stuurschuif
Als je op de spoel van het magneetventiel 12 volt gelijkspanning zet, wordt deze een
krachtige magneet. Deze elektromagneet trekt dan de ventielschuif aan. Als je de
spanning uitschakelt, duwt een veer de schuif weer terug in de neutrale positie. De
elektrische bediening vindt plaats door middel van een relais, waardoor de
bedieningskabels klein van doorsnede kunnen blijven. Voor noodgevallen zoals
stroomuitval is het mogelijk de stuurschuif via een speciale stift met de hand te
bedienen.
❑ WERKEN MET BEDIENINGSSYSTEMEN
173
27126_TB.fm Page 174 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 16.8
Doorsnede elektrisch
bediende stuurschuif
Elektrische bediening elektromotoren
Bij elektrisch bediende elektromotoren kun je elke gewenste positie instellen. Via
elektronica is dit zeer nauwkeurig aan te sturen. Voorbeelden hiervan zijn de elektrisch
bediende toevoerschuif van kunstmeststrooiers, drukregelaars en kranen bij spuiten,
ventilatiekleppen in bewaarplaatsen en kassen.
Fig. 16.9
Kunstmeststrooier met
elektronisch
doseersysteem
Boordcomputer
In de boordcomputer is de bediening en regeling van het werktuig bij elkaar gebracht.
Hierdoor is het mogelijk het proces bijna volledig te automatiseren. Sensoren of voelers
meten de gegevens. In de computer worden de gemeten gegevens vergeleken met
de opgegeven of berekende waarden. Wijken deze twee van elkaar af dan wordt de
dosering via een regelklep of stuurschuif aangepast. Dit is in figuur 16.10
weergegeven.
174
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 175 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 16.10
Correctieschema
Gemeten waarde
Vergelijken
Corrigeren
Ingestelde waarde
radarsensor
Afhankelijk van het soort werktuig zijn er verschillende typen sensoren. Voor trekkers
en werktuigen is de rijsnelheidssensor erg belangrijk. Via deze opnemer in het wiel of
op een tandwiel kan de boordcomputer de rijsnelheid meten. Het aantal pulsen per
omwenteling van het wiel of tandwiel is om te rekenen tot de afgelegde weg. In
combinatie met de tijd berekent de computer de rijsnelheid. Is er sprake van slip, dan
is een radarsensor van belang.
Fig. 16.11
De radarsensor
flowmeter
Voor het meten van de doorstroomsnelheid van vloeistoffen wordt de flowmeter of
doorstroommeter gebruikt. In het leidingsysteem is een schoepenwieltje opgenomen
dat door de stromende vloeistof aan het draaien wordt gebracht. Het aantal
omwentelingen per seconde is een maat voor de hoeveelheid vloeistof die door de
leiding stroomt. Kalibratie is noodzakelijk om de computer te vertellen hoeveel liter
er per minuut of per uur door de flowmeter gaat.
Fig. 16.12
De flowsensor
Er zijn veel meer soorten sensoren waarmee je waarden kunt meten, zoals de
weegsensor, de druksensor, de temperatuursensor en de lichtsensor. Zijn de waarden
bekend, dan kun je via regelkleppen en schuiven het proces corrigeren. Vooral bij
nauwkeurige closeringen worden de processen geautomatiseerd. Voorbeelden
hiervan bij werktuigen zijn de elektronisch bediende hefinrichting, de strooicomputer,
de spuitcomputer, de mengmestdoseercomputer, de computergestuurde
regeninstallatie en weegsensoren.
❑ WERKEN MET BEDIENINGSSYSTEMEN
175
27126_TB.fm Page 176 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Vragen 16.1
a
b
c
d
e
f
g
h
i
j
k
Welke mogelijkheden zijn er om werktuigen vanaf trekkers te bedienen?
Welke voordelen heeft het om alles vanuit de cabine te kunnen bedienen?
Wanneer pas je bowdenkabels toe?
Wat is een joystick?
Waarvoor dienen de kleuren op de bedieningshendels?
Waarom moet je bij de bediening van hydromotoren de stuurschuif eerst op de
zweefstand zetten en dan pas op neutraal?
Waarom moet je de doorstroming aanpassen bij het werken met een constante
druk of loadsensing systeem?
Wat is de functie van een magneetspoel?
Welke noodvoorziening is op een elektrisch bediende stuurschuif aanwezig?
Hoe werkt een boordcomputer?
Noem enkele sensoren.
16.2 Toepassingen van bedieningssystemen
In deze paragraaf krijg je informatie over de toepassing van diverse
bedieningssystemen.
Elektronisch bediende hefinrichting
In de pennen van de onderste trekstangen zit een meetpen die iets kan buigen. De
meetpen staat in verbinding met de computer. De computer weet via de positiesensor
waar de hef staat. Als je de trekkracht of mengregeling inschakelt, zal de stand van
de hef bijgeregeld worden zodra de trekkracht verandert. Wanneer en met welke
snelheid dit gebeurt, is afhankelijk van hoe gevoelig de regeling en de snelheid is
ingesteld. Bij positieregeling stuurt de computer de hef naar de gewenste stand. Ook
is dit afhankelijk van de ingestelde waarden van de maximale en minimale hefhoogte.
Het voordeel van de computer is dat deze met veel factoren rekening kan houden en
die factoren continu kan meten en corrigeren.
176
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 177 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 16.13
De elektronische
bediende hefinrichting
Strooicomputer
Via een sensor op het wiel van de trekker of van een getrokken kunstmeststrooier
wordt de afgelegde weg gemeten. Voordat er begonnen kan worden met strooien,
moet eerst een afdraaiproef worden gedaan. De doorstroomsnelheid in kilogram per
minuut wordt dan bepaald. Verder wordt via de display de werkbreedte en de
gewenste hoeveelheid ingevoerd. Met deze gegevens kan de computer de
hoeveelheid kunstmest per hectare vrij nauwkeurig regelen door de toevoerschuif
verder of juist minder ver te openen. In combinatie met elektronische weegapparatuur
kan de afdraaiproef vervallen, omdat deze het gewicht continu meet.
Spuitcomputer
Ook bij een spuitcomputer wordt de rijsnelheid via een sensor op het wiel van de
trekker of van de getrokken spuit gemeten. Bij grote trekkers en zelfrijdende spuiten
wordt ook wel gebruikgemaakt van de radar om de rijsnelheid te meten. De
doorstroomhoeveelheid wordt met een flowmeter bepaald, een druksensor meet de
druk. Met een elektrisch bediende kraan of drukregelaar wordt, afhankelijk van de
werkbreedte en hoeveelheid liters per hectare, de juiste spuitdruk ingesteld. Tijdens
het spuiten zijn tal van gegevens oproepbaar. Tevens kunnen met de
geheugenfuncties allerlei gegevens worden opgeslagen. Via een chipkaart kun je deze
gegevens zelfs weer uitwisselen met management- of factureringsprogramma’s.
❑ TOEPASSINGEN VAN BEDIENINGSSYSTEMEN
177
27126_TB.fm Page 178 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 16.14
178
Schematische afbeelding van een spuitmachine met spuitcomputer
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 179 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Mengmestdoseercomputer
De mengmestdoseercomputer werkt vrijwel hetzelfde als de spuitcomputer. Het
verschil tussen beide zit in het bereik van de sensoren en de afmetingen van leidingen
en kleppen.
Fig. 16.15
Schematische afbeelding
van een
mengmestinjecteur met
elektronisch
doseersysteem
❑ TOEPASSINGEN VAN BEDIENINGSSYSTEMEN
179
27126_TB.fm Page 180 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Computergestuurde regeninstallatie
Bij een computergestuurde regeninstallatie zijn de druk en de liters per minuut van
belang om het aantal millimeters regenwater in te kunnen stellen. Via een druk- en
een flowmeter wordt een en ander gemeten. Door de werkbreedte, de gewenste
hoeveelheid en toegepaste sproeiermond in te voeren in de computer kan deze de
juiste oprolsnelheid van de haspel regelen.
Fig. 16.16
Schematische afbeelding
van een regeninstallatie
met elektronisch
regelsysteem
180
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 181 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Weegapparatuur
meetpen
De weegsensor wordt al heel lang gebruikt. Bij werktuigen wordt deze steeds meer
toegepast. De meetpen in een elektronisch bediende hef is vergelijkbaar van bouw.
Tot nu toe werd er vaak alleen maar gemeten en kon je de waarde op een display
aflezen. Tegenwoordig wordt deze weegsensor of meetpen steeds vaker gekoppeld
aan een computer, zodat het proces kan worden geautomatiseerd. Een voorbeeld
hiervan is de strooicomputer met weegapparatuur, waar we het al eerder over hadden.
Fig. 16.17
Apparatuur met
uitgebreid weegsysteem
en elektronisch
doseersysteem
Vragen 16.2
a
b
c
d
e
f
g
h
i
Welke twee sensoren zijn nodig op een elektronische hefinrichting?
Noem enkele instelmogelijkheden van een elektronische hefinrichting.
Welke meetgegevens moeten in een strooicomputer zijn ingevoerd om ermee
te kunnen werken?
De spuitcomputer heeft minimaal drie sensoren. Welke zijn dit?
Hoe wordt bij de spuit de druk geregeld?
Hoe is uitwisseling met een managementprogramma of factureringsprogramma
mogelijk?
Wat meet een computer op een regeninstallatie?
Hoe past de computer de hoeveelheid aan bij een haspelinstallatie?
Noem enkele werktuigen met een weegsensor.
16.3 Onderhoud uitvoeren aan bedieningsorganen
Bedieningsorganen moeten worden onderhouden om storingen te voorkomen.
Hieronder komt het onderhoud van een aantal bedieningsorganen (en onderdelen
daarvan) aan de orde.
❑ ONDERHOUD UITVOEREN AAN BEDIENINGSORGANEN
181
27126_TB.fm Page 182 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Hendels en stangenstelsels
Bij hendels en stangenstelsels is het van belang dat alle draaipunten goed worden
schoon gehouden. Waar smeernippels zitten, moet je volgens het onderhoudsschema
doorsmeren. Verder moet je letten op de speling van de draaipunten. Is de speling te
groot of te klein, dan moet je die bijstellen als dat mogelijk is. Als dat niet (meer) kan,
zul je het onderdeel moeten vervangen. Ook aan de bedieningskant is het van belang
dat de speling goed is afgesteld. Denk aan de vrije slag van pedalen en schakelhendels.
Fig. 16.18
Smeerschema
schakelverbindingen
Bowdenkabels
De smering en het bijstellen van de lengte zijn de belangrijkste onderhoudspunten
van de bowdenkabel. De meeste bowdenkabels zijn stof- en waterdicht uitgevoerd.
Controleer de buitenmantel dus regelmatig op beschadigingen, want vuil en vocht
zijn de grootste vijanden van de binnenkabel: ze veroorzaken al gauw roestvorming
of kabelbreuk. Smeer de draaipunten zorgvuldig en houd de schroefdraad schoon en
gangbaar voor het bijstellen van de kabellengte.
Fig. 16.19
Afstelling bowdenkabel
trekkerkoppeling
Bowdenkabels worden altijd iets langer tijdens het gebruik. Na verloop van tijd moet
de lengte van de kabels dus opnieuw worden gecontroleerd. Als ook de stuurschuiven
met bowdenkabels worden bediend, dan moeten deze eveneens regelmatig worden
182
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 183 Monday, August 18, 2003 11:08 AM
gecontroleerd. Wanneer een stuurschuif niet meer goed in de neutrale positie komt,
blijft een cilinder of motor gewoon doordraaien. Je kunt je voorstellen hoe gevaarlijk
dit is!
Bediening via het hydraulische systeem van de trekker
De bediening van een trekker gaat meestal met stuurschuiven in de trekkercabine.
Vaak zijn het hendels, maar de handige joystick zie je steeds meer. Hiermee kunnen
namelijk twee stuurschuiven tegelijk worden bediend. Belangrijk is de afstelling en
speling van deze hendels. Zitten ze rechtstreeks op de stuurschuif via een
stangenstelsel, controleer dan of de schuif goed terug komt in de neutrale positie. Ga
na of de beweging soepel gaat en of de eventuele arrêtering goed werkt. Als de
hendel vastzit aan een bowdenkabel is een juiste afstelling van de lengte daarvan erg
belangrijk.
Elektrische (hydraulische) bediening
Stekkers en contrastekkers naar de bedieningskasten en naar relais geven mogelijk
storingen. Controleer of er pennen verbogen zijn of roestvorming vertonen. Stof en
vocht zijn vijanden van elektriciteit. Zorg daarom dat de kabels goed in de stekker of
contrastekker zitten met bijbehorende stofafdichtingen en
(condens)waterafdichtingen. Zorg er voor dat bij schoonspuiten van de werktuigen
deze onderdelen worden afgedekt of verwijderd. Richt nooit met de hogedrukreiniger
op elektrische onderdelen. Controleer bij storing eerst de zekering. Controleer kabels
op breuk en beschadigingen. Vervang loszittende kabelschoenen. Door slechte en
verroeste contacten werken schakelaars gebrekkig of zelfs helemaal niet meer.
Verbranding en kortsluiting kunnen het gevolg zijn.
Wielsensoren
De wielsensor werkt op een veranderend magnetisch veld. Meestal passeert de sensor
een ring met bouten of een metalen ring met uitsparingen of uitstulpingen. Hierdoor
verandert het magnetisch veld en telt de computer het aantal veranderingen per
tijdseenheid. Over een bepaalde afgelegde weg, bijvoorbeeld 20 of 100 meter, telt
de computer het aantal pulsen en berekent op die manier de snelheid. De sensor kan
trouwens ook op de tandwielen van de starterkrans of van de transmissie worden
gericht om het toerental te meten.
Fig. 16.20
Speling wielsensor
2-6 mm
❑ ONDERHOUD UITVOEREN AAN BEDIENINGSORGANEN
183
27126_TB.fm Page 184 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Het is belangrijk dat de sensor op de juiste afstand staat. Meet dus van tijd tot tijd de
speling en stel eventueel de sensor met behulp van de stelschroeven bij. Voor een
goede werking is het ook belangrijk dat de sensor schoon blijft. Controleer verder de
bedrading op beschadigingen en bepaal regelmatig de pulswaarde of ijkwaarde. Dat
laatste is nodig omdat bijvoorbeeld door een andere spanning van de band of door
andere bodemomstandigheden slip optreedt. Hierdoor wijkt de werkelijke snelheid af
van de gemeten waarde.
Radar
De radar werkt door middel van elektromagnetische golven. Deze worden met een
zeer hoge frequentie uitgezonden. De ontvanger van het radarapparaat vangt de
weerkaatste golven weer op. De apparatuur meet de tijd die tussen het uitzenden en
het terugontvangen van het signaal ligt. Omdat de snelheid van de radargolven
bekend is, kan daarmee ook de afstand tot het terugkaatsende voorwerp (reflector)
worden bepaald. Doordat tijdens het rijden telkens weer de afstand tot de reflector
wordt gemeten, kan de computer de rijsnelheid berekenen.
Let op! Je mag nooit in de radar kijken terwijl deze werkt, omdat je ogen daardoor
beschadigd raken. Controleer dus regelmatig of de radar nog goed is afgeschermd.
Belangrijk is de juiste afstelling van de hoek van de radar met de grond. Zorg er voor
dat de radar goed is geborgd. Vuil verstoort de werking van de radar. Maak deze
daarom regelmatig schoon.
Doorstroommeter
De meeste doorstroommeters werken met behulp van een schoepenrad. Het aantal
omwentelingen per minuut wordt met behulp van een sensor geteld. Meestal worden
de doorstroommeters op de fabriek geijkt en ingesteld. Na verloop van tijd treedt
echter slijtage aan lagers op. Ook door aanslag op het schoepenrad verandert de
draaiweerstand van het schoepenrad. Reinig de doorstroommeter en controleer de
speling op de lagers regelmatig. Het is goed de doorstroommeter van tijd tot tijd te
kalibreren en het kalibratiegetal te vergelijken met de ingestelde waarde.
Druksensor
manometer
Vragen 16.3
In de druksensor zit een elektronische drukopnemer. Kalibratie is na verloop van tijd
noodzakelijk. Daarvoor is een geijkte manometer nodig. Omdat die meestal niet op
een agrarisch bedrijf aanwezig is, zal het kalibreren uitbesteed moeten worden aan
een mechanisatiebedrijf of een keuringsstation. Vergeet niet om regelmatig aanslag
te verwijderen en de bedrading te controleren.
a
b
c
d
e
f
g
h
184
Noem de onderhoudspunten voor hendels en stangenstelsels.
Hoe kun je bowdenkabels bijstellen?
Waarom is deze afstelling belangrijk?
Waarom is water of condens ongewenst?
Welke storingen kunnen ontstaan bij slecht onderhoud aan elektrische
bedrading?
Hoe werkt een wielsensor?
Wat moet je regelmatig controleren bij een wielsensor?
Welk onderhoud heeft een radar nodig?
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 185 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
i
j
k
Hoe werkt een doorstroommeter?
Wat is een kalibratiegetal?
Op welke werktuigen zit een druksensor?
16.4 Afsluiting
De bediening van trekkers en werktuigen kan onder meer verlopen via hendels en
stangen en bowdenkabels. En via het hydraulische systeem van de trekker. De
boordcomputer en diverse sensoren spelen een essentiële rol bij de bediening van veel
werktuigen.
Het toepassen van bedieningssystemen vereist nogal wat kennis. Deze systemen
moeten goed worden onderhouden om storingen te voorkomen. Een groot deel van
het onderhoud kun je zelf doen.
❑ AFSLUITING
185
27126_TB.fm Page 186 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
17
Teeltplan en machines
Oriëntatie
Op school is het gebruik van machines en werktuigen ongetwijfeld regelmatig ter
sprake gekomen. Je hebt toen waarschijnlijk altijd gedacht aan het werken met deze
apparaten. In dit hoofdstuk gaan we enkele andere aspecten van het gebruik van
machines en werktuigen bekijken.
–
Welke machines en werktuigen heb je nodig op een bedrijf?
–
Hoe moet ik de machines en werktuigen stallen buiten het werkseizoen?
–
Wat kosten de machines en werktuigen eigenlijk?
Het is duidelijk dat deze vragen niet in theorie beantwoord kunnen worden. Voor
ieder bedrijf, in iedere omstandigheid zullen de antwoorden verschillend zijn. Dit
hoofdstuk probeert daarom wat handvatten aan te reiken om op een teeltbedrijf de
nodige gegevens op te halen. Werkopdrachten zijn daarom een essentieel onderdeel
van deze lesstof.
17.1 Inventariseren van machines en werktuigen
Om te bepalen welke machines of werktuigen je gaat gebruiken voor een bepaald
werk, moet je eerst weten welke machines en werktuigen op een bedrijf aanwezig
zijn. Je moet dus eerst een inventarisatie maken. Een teeltbedrijf is een goede plaats
om dit te doen. Ieder bedrijf is totaal verschillend wat opzet en werkzaamheden
betreft. Een standaardmachinepark is dus niet te bepalen. Leren in de praktijk is ook
hier een goede manier. Omdat we in de komende hoofdstukken ook gegevens over
de machines nodig hebben maken we gelijk een uitgebreide inventarisatie.
Bij het maken van de inventarisatie moet je belangrijke zaken noteren. Was dat tot
nu toe bijvoorbeeld de werkbreedte of de capaciteit, nu hebben we belangstelling
voor de volgende zaken:
–
hoofdgroep: hieronder vallen: algemeen, belangrijkste gewas, tweede gewas,
derde gewas et cetera;
–
per hoofdgroep de naam van de machine of het werktuig;
–
per machine of werktuig de volgende gegevens:
•
aantal;
•
vervangingswaarde (wat kost een nieuwe machine op dit moment);
•
bouwjaar en bedrijfswaarde (boekwaarde);
•
afschrijvingspercentage;
•
percentage voor onderhoud en verzekering;
•
aantal m2 vloeroppervlak.
KWIN
186
In een aantal gevallen kan of wil de bedrijfsleider van het teeltbedrijf de (economische)
gegevens niet geven. Je kunt dan volstaan met standaardwaarden. Gemiddelde
waarden vind je in KWIN (voor de akkerbouw of, als die aanwezig is, van je eigen
sector).
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 187 Monday, August 18, 2003 11:30 AM
Het maken van een inventarisatie is niet compleet als je de gegevens niet overzichtelijk
rangschikt. Dat rangschikken gaat uitstekend met een computer. Gebruik voor
rekengegevens altijd een rekenvel.
Fig. 17.1
Voorbeeld van een rekenvel voor inventarisatie
Inventarisatie van bedrijf AOC Nederland
Rapporteur: J. Boekhouder
Type bedrijf:
Bollenteelt
Vervangings Bedrijfswaarde
Omschrijving
Afschrijving
Onderh en verz
Vloeropp
%
bedrag
m2
aantal waarde
bouwjaar
bedrag
%
bedrag
Trekker 65 kW
2
90000
1999
60500
7,5 6750,00
4
3600,00
10
Kipwagen 8 ton
1
11345
2001
9999
5,6
2
226,90
14
Algemeen:
Vragen 17.1
a
b
635,32
Waarom is er geen standaardmachinepark voor een teeltbedrijf?
Waar kun je standaardwaarden vinden voor een teeltbedrijf?
17.2 Logistiek in de berging
Als je in een agrarisch gebied op de erven rondkijkt, zie je nogal eens machines en
werktuigen buiten staan. Weer en wind hebben grote invloed op het functioneren
van de onderdelen. Als je de machines niet gebruikt, moet je ze beschermen tegen
de elementen. Dat kan het beste in een goed geventileerde, droge ruimte: de
werktuigenberging.
Neem de proef op de som. Kies een werktuig dat in de grond gewerkt heeft en een
mooi glad en spiegelend oppervlak heeft (een ploegrister, een schoffel, de bek van
een rooier). Laat die machine één nacht buiten staan. Tien tegen een dat je de
volgende morgen al lichte roestsporen zult ontdekken. Zet de machine nu in een
goede berging en de roestvorming gaat veel trager. Nog beter is het om de blanke
delen even in te vetten met (biologisch afbreekbare) olie of vet.
Benodigd oppervlak
Hoe groot moet de berging zijn? In ieder geval moeten alle machines onder dak
kunnen staan. Een goede indicatie krijg je door in het rekenvel van figuur 17.1 de
benodigde vloeroppervlakten bij elkaar op te tellen. Je krijgt dan de minimale
oppervlakte. Alle machines staan dan tegen elkaar aan. Tot op zekere hoogte is dat
wel mogelijk. Je kunt zelfs machines boven op werktuigen zetten: een zaaimachine
op een kipwagen bijvoorbeeld. Beter is het om wat meer ruimte te plannen, zodat je
in de berging kunt rijden.
First in, first out
Welke machines zet je het eerste in de berging? Meestal zijn dat grondbewerkingsen zaai/pootmachines. Later komen de andere machines aan de beurt. Maar welke
machines moet je in het nieuwe seizoen weer als eerste uit de berging halen? De
❑ LOGISTIEK IN DE BERGING
187
27126_TB.fm Page 188 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
machines die je het eerst in de berging geplaatst hebt, en die dus meestal achteraan
staan! Datgene wat je er het eerste inzet, moet er ook weer als eerste uit kunnen.
Met een mooie uitdrukking heet dat: first in, first out. Je moet daar rekening mee
houden. Dat kan door een goed rijpad in het midden of door toegangsdeuren te
plaatsen aan beide gevels van de berging.
Plattegrond
Een goede indeling maken van de berging is niet gemakkelijk. Je moet daarbij de juiste
hulpmiddelen toepassen. Een van de hulpmiddelen is het maken van een plattegrond.
Je kunt daarin de plaatsing van de machines en werktuigen aangeven. Je kunt dan
gelijk controleren of het first in, first out-principe toe te passen is.
Een goede plattegrond van de berging bestaat uit een tekening op schaal van de vloer
van het gebouw waarin:
–
de vaste opstelling is aangegeven: kantoor, werkbank of toegangsdeuren;
–
de maten (in mm of m) zijn ingevuld;
–
de richting van het noorden met een pijl is aangegeven;
–
de schaalverhouding staat vermeld.
De tekening wordt gemaakt met een liniaal of met de computer, zodat rechte lijnen
ook echt recht zijn. Met de liniaal is het ook niet zo moeilijk om de schaalverhoudingen
goed aan te houden.
Maak altijd een paar kopieën van de plattegrond voordat je begint met intekenen.
Dat gaat in het begin altijd fout! Je moet dan liever niet met je originele tekening
werken.
Vragen 17.2
a
b
Geef een praktische omschrijving van het begrip first in, first out.
Waarom is het van belang om op schaal te werken bij het maken van een
plattegrond?
17.3 Machinekosten
Een machine kost niet alleen geld bij de aanschaf. Ook tijdens het gebruik zijn er aan
een machine kosten toe te rekenen. In deze paragraaf kijken we naar de jaarlijkse
kosten van machines en werktuigen.
Vervangingswaarde
afschrijven
188
Duurzame slijtende productiemiddelen, zoals gebouwen, machines, werktuigen en
vaste installaties moeten na verloop van tijd als gevolg van slijtage of veroudering
vervangen worden. Je moet ieder jaar geld reserveren om deze zaken te kunnen
vervangen. Dit reserveren noem je afschrijven. Bij prijsstijgingen is het zo
gereserveerde bedrag uit de afschrijvingen onvoldoende om het productiemiddel te
kunnen vervangen.
Stel dat je een machine aanschaft voor € 6000,-. Je schrijft € 1000,- per jaar af. Na
zes gebruiksjaren kost een soortgelijke machine geen € 6000,- maar € 7000,-. Je
hebt dus € 1000,- te weinig afgeschreven om die nieuwe machine te kunnen betalen.
Het bedrag dat ontbreekt, moet je uit je eigen vermogen halen.
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 189 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Wil je wel over voldoende afschrijvingsgelden beschikken, dan moet je dus anders
afschrijven. Om rekening te houden met prijsstijgingen is het begrip
vervangingswaarde geïntroduceerd.
De vervangingswaarde is de prijs die je zou moeten betalen om een productiemiddel
dat in bedrijf is, te vervangen door een overeenkomstig productiemiddel.
De vervangingswaarde kan gelijk worden gesteld aan de nieuwwaarde van het nieuwe
exemplaar dat het oude productiemiddel moet vervangen. Als het productiemiddel
vervangen wordt door een tweedehands product, dan moet je de tweedehands
waarde aanhouden. Het kan zelfs gebeuren dat de vervangingswaarde nul is. Dat
komt voor als het huidige productiemiddel niet meer wordt gebruikt en dus ook niet
meer wordt vervangen.
Levensduur
Het antwoord op de vraag over hoeveel jaren de kosten moeten worden verdeeld,
hangt af van de levensduur van het productiemiddel. We maken onderscheid tussen
de technische levensduur en de economische levensduur.
Technische levensduur
De periode waarin het productiemiddel technisch in staat is de prestaties te leveren
waarvoor het gemaakt werd, heet de technische levensduur. De technische levensduur
wordt bepaald door de aard en omvang van het gebruik, en de mate van onderhoud.
Ook de weersinvloeden zoals zon, regen, wind en luchtvochtigheid zijn van invloed
op de technische levensduur.
Vaak laten al voor het einde van de technische levensduur de hoeveelheid en kwaliteit
van de prestaties te wensen over.
Economische levensduur
In de landbouw worden steeds vaker productiemiddelen buiten bedrijf gesteld voordat
de technische levensduur verstreken is. Dat is het gevolg van de grote vooruitgang
in de techniek en van wijzigingen in de marktomstandigheden. Het moment van
buitengebruikstelling wordt bepaald door de economische levensduur. De
economische levensduur is de periode waarin het productiemiddel bedrijfseconomisch
doelmatig in het bedrijf kan worden ingezet. De economische levensduur van een
productiemiddel is dus voorbij als het uit kostenoogpunt niet meer verantwoord is om
ermee te blijven werken.
De economische levensduur is altijd gelijk aan, of korter dan de technische levensduur.
Als een productiemiddel technisch versleten is, heeft het ook economisch geen waarde
meer.
Het zal duidelijk zijn dat de levensduur van productiemiddelen nogal verschillend kan
zijn.
Enkele verschillende voorbeelden zijn:
–
25 jaar: stenen bedrijfsgebouwen, erfverharding;
–
15 jaar: installaties;
–
10 jaar: werktuigen;
–
4 jaar: bedrijfsregistratiecomputer.
❑ MACHINEKOSTEN
189
27126_TB.fm Page 190 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Afhankelijk van de gestelde levensduur wordt er sneller of langzamer afgeschreven.
Hoe langer de levensduur is, des te kleiner is het afschrijvingspercentage. Vaak schrijf
je werktuigen niet verder af dan tot een bepaalde restwaarde, omdat werktuigen bij
vervanging meestal nog een bepaalde inruilwaarde hebben. Bij gebouwen en drainage
is geen sprake van restwaarde.
Restwaarde
De restwaarde is de waarde die een productiemiddel nog heeft op het moment dat
het wordt vervangen.
Een voorbeeld.
Iemand schaft aan het begin van het jaar voor € 40.000,- een trekker aan. Bij de
afschrijving volgens een vast percentage van de aanschafwaarde gaat hij uit van een
restwaarde na de economische levensduur van 5 jaar van € 10.000,-.
Om de hoogte van het afschrijvingsbedrag per jaar te bepalen gebruik je de volgende
formule:
afschrijving = (aanschafwaarde − restwaarde) / levensduur
De afschrijving per jaar zal dan bedragen:
(€ 40.000,- − € 10.000,-) / 5 jaar = € 6000,-.
Om het afschrijvingspercentage te berekenen gebruik je de volgende formule:
afschrijvingspercentage = (afschrijvingsbedrag per
jaar) / 1 % van de aanschafwaarde
In het voorbeeld is dat:
(€ 6.000,- / 1 % van € 40.000,-) = 15 %.
Onderhoud en verzekering
Iedere machine vertoont slijtage. Het is verstandig om de machine op gezette tijden
te controleren en de onderdelen te vervangen die niet meer tot de volgende
controlebeurt voor 100 procent zullen werken. Dat kost natuurlijk geld, niet alleen
aan nieuwe onderdelen, maar ook aan arbeidsloon. Toch kun je beter niet wachten
tot de onderdelen helemaal versleten zijn, want dan gaan vaak ook andere onderdelen
stuk. Bovendien kan een storing alle werkzaamheden stilleggen, inclusief de
(ingehuurde) arbeid. En dan ben je nog duurder uit!
Het machinepark vertegenwoordigt een behoorlijke waarde. Een verzekering tegen
onheil is niet overbodig. De premie moet echter wel betaald worden. Meestal wordt
er een standaardpercentage van de nieuwprijs berekend voor het onderhoud en voor
de verzekeringspremie. Zie hiervoor de KWIN.
Rente
Berekende rente hoort ook tot de kosten van een machine of werktuig. Of de
ondernemer nu wel of geen rente betaalt, doet er niet toe. Als de ondernemer eigen
190
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 191 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
vermogen heeft en hiervan machines gekocht heeft, kan hij met dat geld niet iets
anders doen. Als hij het op een spaarrekening zou zetten, zou hij er rente over
ontvangen.
Voor het gemiddeld geïnvesteerde vermogen (GGV) moet je dus de geldende rente
rekenen.
GGV = (aanschafwaarde + restwaarde) / 2
In het voorbeeld van de trekker: GGV = (€ 40.000,- + € 10.000,-) / 2 = € 25.000,-.
Stel de gemiddelde rentevoet op 6 procent, de berekende rente voor de trekker is
dan € 1500,-.
Wat de trekker dan per jaar kost, zie je in figuur 17.2.
Fig. 17.2
De jaarlijkse kosten van
een trekker van
€ 40.000,-
Vragen 17.3
Post
afschrijving
onderhoud + verzekering
rente
brandstof
Totaal
a
b
c
d
Bedrag in euro
6000
1600
1500
pm
9100
Opmerkingen
(4% van 40.000)
+ brandstofkosten
Omschrijf het begrip vervangingswaarde.
Omschrijf het begrip economische levensduur.
Waarom is het per saldo goedkoper om onderdelen tijdig te vervangen dan te
wachten tot ze helemaal versleten zijn?
Wat is het GGV en hoe bereken je het GGV?
17.4 Afsluiting
Machines gebruiken is meer dan de afstelling goed in orde hebben en snel met het
werktuig kunnen werken. Voor een goed machinegebruik is het noodzakelijk dat je
inzicht hebt in alle aspecten van de machines.
Het blijkt dat de meeste machines veel op elkaar lijken, dat ze vaak vergelijkbaar werk
kunnen doen, mits ze wat aangepast en goed afgesteld worden. Je gebruikt een
machine ook zelden alleen, een combinatie van machines en werktuigen zorgt ervoor
dat er een goed stuk werk afgeleverd wordt.
Machines zijn een kostbaar bezit. Je moet ze daarom ook buiten het seizoen goed
beschermen tegen weersinvloeden. De werktuigenberging neemt daarbij een centrale
plaats in.
Het gebruik van het werktuigenpark op een teeltbedrijf is niet los te zien van de
economie: je moet goed werk afleveren tegen aanvaardbare kosten. Bij de berekening
van de machinekosten heb je te maken met afschrijving, vervangingswaarde,
levensduur, restwaarde, onderhoudskosten, verzekeringspremie en rente.
❑ AFSLUITING
191
27126_TB.fm Page 192 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
18
Teeltplan en saldo
Oriëntatie
Je weet hoe je een gewas goed en verantwoord kunt telen. Je kunt het oogsten en
afzetten. Maar hiermee ben je er nog niet. Het gaat in de agrarische sector natuurlijk
niet alleen om een goed gevoel of om de winst voor natuur en milieu. Het moet ook
voldoende opleveren in de portemonnee. Je kunt nog zo hard werken, als je geen
geld verdient, houd je het niet lang vol. In dit hoofdstuk gaan we de opbrengsten en
kosten analyseren.
18.1 De opbouw van het inkomen
Je kunt de werktuigen en machines in kaart brengen en de mechanisatiekosten
berekenen. Nu gaan we bekijken wat de opbrengsten en andere kosten zijn op het
bedrijf. Waar het allemaal om draait, is het nettobedrijfsresultaat dat de teler uit zijn
bedrijf haalt.
Hoe komt zo’n bedrijfsresultaat nu tot stand?
Een teler verkoopt zijn producten aan derden en krijgt daar een bepaald bedrag per
ha, per kg of per fusteenheid voor. Dat geld komt binnen. Daarnaast kan de teler
eventueel gebruikmaken van subsidieregelingen. Als hij de aanvragen correct indient,
komt dat geld ook binnen. De teler heeft natuurlijk kosten om het product te
produceren. Deze kosten worden gemaakt om juist dat product te telen. Voorbeelden
daarvan zijn kosten voor zaai- of plantgoed, losse arbeid voor oogst, onkruid wieden
of voor de afzet. Voor ieder gewas zijn deze kosten anders.
Daarnaast heeft hij kosten die niet echt bij één bepaald gewas thuishoren.
Voorbeelden zijn grond- en waterschapslasten, kosten voor gebouwen, machines
(trekker, wagen) en koeling, en kosten voor algemene arbeid zoals onderhoud en
administratie. Dit zijn kosten die de ondernemer altijd moet maken, of hij nu peen of
zonnebloemen teelt.
gewassaldo
gemiddelde bedrijfssaldo
nettobedrijfsresultaat
De gangbare methode om het nettobedrijfsresultaat te bepalen is als volgt.
1
Bereken de saldi van de gewassen. Bereken het eerst per hectare en
vermenigvuldig het daarna met het aantal hectaren. Dit is het gewassaldo.
2
Bereken vervolgens het gemiddelde van alle gewassaldi, dit is het gemiddelde
bedrijfssaldo.
3
Bereken de algemene kosten voor het bedrijf.
4
Verminder het bedrijfssaldo met de algemene kosten. Dit is het
nettobedrijfsresultaat.
In figuur 18.1 zie je een voorbeeld weergegeven.
192
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 193 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 18.1
Berekening
nettobedrijfsresultaat
Als het nettobedrijfsresultaat negatief is, hoeft dat niet te betekenen dat je beter met
je bedrijf kunt stoppen. Een agrarische ondernemer heeft naast het bedrijfsresultaat
ook nog andere inkomsten uit zijn bedrijf. Voorbeelden hiervan zijn:
–
rente-inkomsten uit het geïnvesteerde vermogen;
–
berekende arbeid.
Daarnaast zijn er nog andere inkomsten mogelijk:
–
inkomsten uit de (deeltijd)baan van de partner;
–
inkomsten uit een parttimebaan elders van de ondernemer zelf;
–
inkomsten uit nevenactiviteiten, zoals een zorgboerderij of een SVR-camping.
In de volgende drie paragrafen komen de opbrengsten en kosten van een bedrijf aan
bod. Dit is nodig voor het maken van een boekhouding (een overzicht achteraf) en
van een planning (onderzoeken of een verandering ook een verbetering is).
Vragen 18.1
a
b
c
Noem een aantal inkomstenposten voor een teler.
Noem een aantal kostenposten voor een teler.
Wat is het verschil tussen een boekhouding en een planning?
18.2 Het saldo van een gewas
LEI
Fig. 18.2
Een eenvoudige
saldoberekening
rubriek
LEI-cijfers
❑ HET SALDO VAN EEN GEWAS
In een uitgave van het LEI (Landbouw Economisch Instituut) komt het overzicht voor
dat je ziet in figuur 18.2.
Jaar
zaaiuien kg opbrengst per ha
opbrengstprijs per 100 kg
geldopbrengst per ha
toegerekende kosten per ha
saldo per ha
95/96
43630
5,24
2286,21
1145,45
1140,76
96/97
53750
6,06
3257,25
1209,10
2048,15
97/98
56580
18,40
10410,72
1263,64
9147,08
98/99
40820
7,93
3237,03
1331,82
1905,21
Hoe komt het LEI aan dit overzicht en wat betekenen de genoemde posten?
Van een aantal bedrijven maakt het LEI een nauwkeurig overzicht van alle inkomsten
en uitgaven. Deze gegevens van alle bedrijven worden in een soort boekhouding op
rubrieken gezet. Een rubriek is een soort opbrengsten of een soort kosten. Voor alle
bedrijven wordt dezelfde indeling gebruikt, hierdoor zijn ze te vergelijken. Het
gemiddelde van deze rubrieken wordt gepubliceerd als de LEI-cijfers voor een bepaald
jaar in een bepaalde streek. De bedrijven die aan het LEI-onderzoek meewerken,
hebben er niet veel extra werk mee, het is een manier van werken. De meeste
(computer)managementprogramma’s werken op deze wijze. Eigenlijk zou ieder bedrijf
193
27126_TB.fm Page 194 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
zo’n rubriekboekhouding moeten voeren. Je kunt dan snel een vergelijking maken
met de LEI-cijfers.
De saldomethode
toegerekende kosten
vlottende
productiemiddelen
niet-toegerekende kosten
duurzame
productiemiddelen
Wij gaan de bedrijfsboekhouding maken volgens de saldomethode. Daarvoor moet
je de kosten splitsen in toegerekende kosten en niet-toegerekende kosten. Als je een
kostensoort direct kunt toerekenen aan een bepaalde teelt, dan spreek je van
toegerekende kosten. Vaak zijn dit ook variabele kosten. Dat wil zeggen dat ze stijgen
of dalen bij een kleine stijging of daling van de teeltomvang.
In de landbouw zijn dit kosten van vlottende productiemiddelen. Vlottende
productiemiddelen zijn productiemiddelen die je gedurende een productieproces
verbruikt … (bijvoorbeeld zaaizaad, pootgoed of gewasbeschermingsmiddelen).
Als je een kostensoort moet verdelen over meerdere teelten en/of meerdere jaren,
spreek je van niet-toegerekende kosten. Dit zijn meestal ook de vaste kosten: ze blijven
gelijk bij een kleine verandering van de teeltomvang. In de landbouw zijn dit de kosten
van de duurzame productiemiddelen, arbeid en algemene kosten. Duurzame
productiemiddelen zijn productiemiddelen die langer dan één productieproces
meegaan (trekker, gebouw).
De bewerkingskosten (arbeid, machines, loonwerk) zijn voor een deel wel
toegerekende kosten en voor een deel niet-toegerekende kosten. De verhouding
tussen wel- en niet-toegerekende kosten op dit onderdeel verschilt per bedrijf. Om
een uniforme werkwijze te krijgen spreken we af dat alle bewerkingskosten bij de
niet-toegerekende kosten worden gerekend.
Volgens de saldomethode wordt eerst het saldo berekend: het saldo is dan de
opbrengst van een bepaalde teelt min de toegerekende kosten. De saldo’s van
verschillende teelten samen noem je het bedrijfssaldo.
De saldoberekening
saldo Eigen Mechanisatie
In de open teelt zijn er meerdere saldo’s. Ten eerste het saldo Eigen Mechanisatie
(EM). Dit saldo gebruik je als je een saldo wilt vergelijken met saldo’s van andere
bedrijven.
saldo EM = opbrengst − toegerekende kosten behalve loonwerk
saldo Loonwerk
Vervolgens is er het saldo Loonwerk (LW). Dit saldo gebruik je als je de verschillende
saldo’s op hetzelfde bedrijf met elkaar wilt vergelijken.
saldo LW = opbrengst − toegerekende kosten inclusief loonwerk
saldo
En tot slot heb je het saldo.
saldo = opbrengsten − toegerekende kosten
Je krijgt nu nog nadere informatie over de opbrengsten en de toegerekende kosten.
194
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 195 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Opbrengsten
De opbrengsten komen voort uit het hoofdproduct, de bijproducten en subsidies.
Hoofdproduct
De verwachte productie kan per periode (jaar) vermeld worden. Voor de
prijsverwachting van de producten kun je de gegevens uit Kwantitatieve Informatie
gebruiken. De productie in kg of stuks vermenigvuldigd met de prijs geeft dan de
geldopbrengst.
Bijproduct
Hier worden de opbrengsten van eventuele bijproducten vermeld zoals bijvoorbeeld
de opbrengst van de laatste oogst bij groentegewassen (vaak tweede of derde
kwaliteit) of stro bij de teelt van tarwe.
Subsidies
Subsidies (zoals de Mc Sharry-subsidie) en gewasverzekeringsuitkeringen
(bijvoorbeeld een uitkering bij hagelschade).
De bruto-opbrengst is de optelsom van het hoofdproduct, de bijproducten en de
subsidies.
In figuur 18.3 zie je een uitgebreide saldoberekening.
❑ HET SALDO VAN EEN GEWAS
195
27126_TB.fm Page 196 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 18.3
Een uitgebreide
saldoberekening
Bedrijf:
AOC terra
Teeltjaar:
2003/04
Gewas:
Stamslabonen
Teeltwijze:
biologisch
Oppervlakte: 4 ha
Ras:
Rapporteur: Vollebregt
Saldo per ha bij eigen mechanisatie (em)
5494,26
saldo per ha bij loonwerk
Bruto opbrengsten
7600,00
Toegerekende kosten
2105,75
Toegerekend loonwerk
kg; kuub; liter/keer prijs/eenh
Opbrengsten
hoofdprodukt
8000
0,95
bedrag
7600,00
bijprodukt
subsidies
..................
Bruto opbrengsten
7600,00
Toegerekende kosten
zaaizaad/pootgoed
niet ontsmet zaad
code
Bemesting
3,5
basis
Onkruidbestrijding
371,00
8,5
127,50
vervolggift
1 orgamest, kuub
code
106
15
aantal x
2 schoffelen
2
2
16
64,00
1 handwieden
1
7
7,2
50,40
3 volvelds wieden
1
10
5,1
51,00
4 onkruid eggen
2
1
16
32,00
197,40
code
Gewasbescherming
Diversen
aantal x
percentage/aantal
bedrag
Verzekering
0,15
7600,00
Berekende rente
6,50
313
20,35
Bemiddeling
1
200
200,00
Heffingen
0
19,29
11,40
Overige kosten
1
19,29
Palletverhuur
17
1,23
20,91
Vrachtkosten
17
21
357,00
7600
0,06
456,00
SKAL
Omzetprovisie
Totaal toegerekende kosten
196
2105,75
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 197 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Toegerekende kosten
Onder de toegerekende kosten vallen de kosten die je kunt toerekenen aan een
specifieke teelt. Ze worden hier beknopt behandeld.
Uitgangsmateriaal
De kosten voor het uitgangsmateriaal zijn toegerekende kosten als je ze slechts één
jaar kunt gebruiken (tarwezaaizaad, poot- en plantgoed) of als ze voor een specifieke
teelt worden gebruikt (onderstammen). De aankoopwaarde is voor de teelt een
kostenpost.
Meststoffen
Hieronder vallen de kosten van kunstmest en van organische mest.
Gewasbeschermingsmiddelen
Hieronder vallen de kosten van biologische en chemische gewasbescherming.
Grondontsmettingsmiddelen voor een teelt worden ook meegenomen (granulaten).
Verzekering
De premie die je moet betalen om het gewas te verzekeren. Je kunt dit bedrag uit de
Kwantitatieve Informatie halen. Deze wordt berekend als percentage van de brutoopbrengst.
Rente te velde staande gewassen
Gedurende het jaar dat het gewas op het land staat, doe je vele uitgaven om dat
gewas te kunnen telen (bijvoorbeeld zaaizaad en kunstmest). Dit geld had je ook op
de bank kunnen zetten en er rente voor kunnen ontvangen. Dit renteverlies moet
hier worden ingevuld, omdat het geld niet op de bank staat, maar gebruikt is voor
het telen van het gewas. Over dit geld ontvang je geen rente. Je vult hier dus het
bedrag aan rente in wat je niet ontvangt. Dit bedrag kun je vinden in de Kwantitatieve
Informatie.
Rente bij bewaring
Dit zijn de gederfde rente-inkomsten in het geval dat je een product gaat bewaren.
Als je een product direct verkoopt, dan kun je dat geld op de bank zetten en krijg je
er rente voor. Maar bewaar je het product, dan krijg je hiervoor geen rente. Dit
renteverlies moet je hier invullen. Hiervoor kun je ook weer in de Kwantitatieve
Informatie kijken.
Keuring/plombering/heffingen
Voor het telen van bijvoorbeeld pootgoed moet je keuringskosten betalen. Deze
kosten kun je dus toerekenen aan het gewas en moeten dus in mindering worden
gebracht op de bruto-opbrengst (zie de Kwantitatieve Informatie).
Drogen/schonen
Een aantal producten moet na de oogst nog gedroogd en geschoond worden. Enkele
voorbeelden hiervan zijn: tarwe, zaai-erwten, bollen, tulpen en uien.
❑ HET SALDO VAN EEN GEWAS
197
27126_TB.fm Page 198 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Opslag
Hier gaat het om de kosten voor de opslag van een product bij derden, bijvoorbeeld:
loonopslag en loonkoeling.
Touw/afdekmateriaal
Sommige producten worden bewaard onder plastic (suikerbieten in vorstperioden) of
moeten worden geperst (tarwe). Ook de kosten voor acryldoek voor een snellere
kieming of het afdekken van winterpeen vallen hieronder.
Afleveren
Soms moet je betalen voor het afvoeren en veilen van een gewas. Een goed voorbeeld
hiervan zijn groentegewassen. Deze moet je vaak zelf transporteren naar de veiling
en dan moet je ook nog veilingkosten betalen.
Totaal toegerekende kosten
Dit is de som van alle toegerekende kosten zoals ze hierboven staan. De arbeidskosten
voor een gewas horen ook in dit onderdeel thuis. Het maakt nogal wat uit of je
aardbeien teelt of tarwe. De kosten van de gewasbegeleiding en (handmatige) oogst
zijn dus ook toegerekende kosten.
Het is duidelijk dat je zo’n overzicht in een rekenblad maakt en de computer zoveel
mogelijk laat uitrekenen. Een sjabloon voor een saldoberekening vind je in de KWIN.
We kijken nu nog even naar het saldo per ha EM en het saldo per ha LW.
Saldo per ha EM (Eigen Mechanisatie)
Dit is het saldo van het gewas als alle werkzaamheden met arbeid en machines van
het bedrijf zelf gebeuren. Onder saldo per ha EM is een opsomming te zien van allerlei
bewerkingen die een bedrijf kan laten uitvoeren. Als er door derden bewerkingen
gedaan worden die je kunt toerekenen aan een gewas, dan moet je deze hier noteren.
Saldo per ha LW
Dit is het saldo dat uiteindelijk overblijft, als je alle toegerekende kosten, inclusief
loonwerk, van de bruto-opbrengst aftrekt.
Vragen 18.2
a
b
c
Wat is het verschil tussen duurzame en vlottende productiemiddelen?
Wat versta je onder het saldo van een gewas?
Waarom is de rente van te velde staande gewassen een kostenpost?
18.3 Algemene kosten en bedrijfssaldo
In paragraaf 18.2 heb je het saldo berekend per hectare gewas. Dit saldo per hectare
vermenigvuldigd met het aantal hectares geeft het totaalsaldo.
Tel je de totaalsaldo’s van de verschillende activiteiten (bijvoorbeeld
consumptieaardappelen, gladiolen en broccoli) bij elkaar op, dan krijg je het
bedrijfssaldo.
bedrijfssaldo = totale bruto-opbrengst − totale toegerekende kosten.
198
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 199 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
ondernemersoverschot
Het ondernemersoverschot kun je nu berekenen door het bedrijfssaldo te verminderen
met de niet-toegerekende kosten.
De niet-toegerekende kosten bestaan hoofdzakelijk uit kosten van grond, gebouwen,
werktuigen, arbeid. Het zijn met andere woorden de algemene kosten.
ondernemersoverschot = bedrijfssaldo − niet-toegerekende kosten.
In figuur 18.4 zie je hoe je het ondernemersoverschot uitrekent.
Fig. 18.4
Voorbeeldberekening
ondernemersoverschot
nettobedrijfsresultaat
Vragen 18.3
totale bruto opbrengst
totaal toegerekende kosten
bedrijfssaldo
totaal niet toegerekende kosten
ondernemersoverschot
€ 180.000
€ - 5 0. 00 0
€ 130.000
€ -12 5.00 0
5.000
€
Je hebt nu gezien dat je het bedrijfssaldo moet verminderen met de niet-toegerekende
kosten om te komen tot het ondernemersoverschot. Het ondernemersoverschot noem
je ook wel nettobedrijfsresultaat.
a
b
c
Omschrijf het begrip bedrijfssaldo.
Geef een ander woord voor nettobedrijfsresultaat.
Wat is de KWIN?
18.4 Afsluiting
In het Nederlands bestaat een mooie uitdrukking: ‘per saldo heeft hij het aardig
gedaan’. Ook in de open teelten draait alles om het saldo. Dat houdt in: de prijs, die
je kunt maken door de verkoop van een of alle gewassen verminderd met de kosten
om die gewassen te telen. Als de verkoopprijs lager is dan de kostprijs, moet je naar
wat anders uitzien.
Om een verantwoord saldo te maken heb je geleerd om de opbrengsten te bepalen.
Niet alleen de opbrengst in gewicht of stuks, maar veel belangrijker is de opbrengst
in euro’s. Hierbij rekenen we naast de verkoopopbrengst van hoofd- en bijproducten
ook toegekende subsidies en verzekeringsuitkeringen.
Naast opbrengsten zijn er natuurlijk ook kosten om een gewas te telen. Een deel
daarvan kun je direct aan een bepaald gewas toerekenen, voor andere kosten ligt dat
moeilijker. Een aardige scheidslijn is: stel dat ik een ander gewas teel, welke kosten
veranderen dan?
Een saldo moet je niet alleen achteraf maken, belangrijker is misschien wel de
saldobegroting vooraf. In dat geval moet je werken met aannamen of kentallen. De
meeste van deze gegevens kun je vinden in de KW(antitatieve) IN(formatie) van de
sector (als er een recente versie aanwezig is). Anders moet je gegevens van studieclubs,
regionale productschappen of handelsfirma’s raadplegen.
❑ AFSLUITING
199
27126_TB.fm Page 200 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
19
Teeltplan en arbeid
Oriëntatie
Je kunt een gewas goed en verantwoord telen. Je kunt het oogsten en verkopen. Je
bent kostenbewust en hebt uitzicht op een goed bedrijfssaldo. Maar kun je al dat
werk wel aan? Er zijn tijden dat er maar weinig arbeid gevraagd wordt in de open
teelten. Een goed voorbeeld is de winter. Maar ook in de andere seizoenen zijn er
tijden met veel en tijden met minder vraag naar arbeid. Dit hoofdstuk behandelt de
vraag naar arbeid.
19.1 Taaktijden
Hoelang mag je over een bepaald werk doen? Meestal zal het antwoord zijn: zo kort
mogelijk. Toch is dat niet reëel. Je moet de tijd hebben om een werk met de nodige
aandacht uit te voeren. Je spreekt in dit verband van taaktijden. Een taaktijd is de tijd
die een gezond en geoefend persoon nodig heeft voor het uitvoeren van een
bewerking volgens een bepaalde werkmethode.
Hoe kun je een reële taaktijd vaststellen? Dat kan door op een aantal bedrijven
arbeidstijden te verzamelen. De bedrijfsleiders houden bijvoorbeeld gedurende drie
weken bij hoeveel tijd ze hebben besteed aan de meest voorkomende
werkzaamheden. Deze zijn van tevoren onderscheiden en omschreven. Uit de
resultaten kun je taaktijden afleiden.
Deze taaktijden zijn in tabellen verzameld en gepubliceerd. In de KW(antitatieve)
IN(formatie) van de sector zijn deze tabellen opgenomen.
Belangrijke begrippen in het kader van taaktijden zijn:
–
bewerking of werkzaamheid: een samenhangend geheel van handelingen van
mensen en werktuigen, waardoor een verandering wordt aangebracht in de
toestand van de grond, het gewas of het product;
–
werkmethode: een te onderscheiden wijze van uitvoering van een bewerking op
basis van technische aspecten, werkopstelling, grootte van de werkploeg, et
cetera;
–
taaktijd: de menstijd die voor een uit te voeren bewerking nodig is bij een
bepaalde werkmethode en uitgaande van een standaard werktempo, voldoende
vaardigheid en voldoende gelegenheid voor rust en persoonlijke verzorging;
–
werktijd: de totale tijdsduur voor het uitvoeren van een bewerking, inclusief de
aan- en aflooptijd, storingstijd et cetera.
Taaktijden kun je gebruiken bij het maken van arbeidsbegrotingen en bij het nemen
van bepaalde bedrijfsbeslissingen, personeelsbeoordelingen en dergelijke.
200
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 201 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 19.1
Taaktijd
Met behulp van deze taaktijden kun je uitrekenen hoeveel arbeidstijd je nodig hebt
om een gewas te verzorgen. Dit is ook de basis voor het berekenen van
loonwerktarieven of onderlinge verrekening van werkzaamheden.
Vragen 19.1
a
b
c
Geef een definitie van het begrip taaktijd.
Uit welke onderdelen is een taaktijd opgebouwd?
Waarom is het aan te raden om te werken met taaktijden?
19.2 Arbeidsfilm
Wanneer moet je een bepaald werk uitvoeren? In de open teelten is de periode van
uitvoering sterk bepaald door de fase van het groeiseizoen. De hoofdgrondbewerking
voer je niet uit tussen de onkruidbestrijding en het oogsten in.
Om volledig te zijn moet een saldoberekening eigenlijk ook de werktijden bevatten.
De werktijden kun je halen uit de tabellen van de Kwantitatieve Informatie of uit eigen
waarneming (gecorrigeerd voor speciale omstandigheden). En om de informatie
helemaal volledig te maken moet je ook vermelden in welke periode van het jaar de
werkzaamheden uitgevoerd moeten worden. De periode kun je vermelden in
weeknummer of in halve maand. Voorbeelden van notatie zijn: wk 5-6 of feb-1.
In figuur 19.2 zie je een voorbeeld.
❑ ARBEIDSFILM
201
27126_TB.fm Page 202 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Fig. 19.2
Taaktijden voor de
verzorging van
(biologische)
stamslabonen
Werkzaamheden
bemesten
ploegen
cultiveren
zaaibed maken
zaaien
onkruideggen
onkruid wieden schoffelen
onkruid eggen
onkruid wieden schoffelen
onkruid wieden handwerk
onkruid wieden handwerk
oogsten machinaal
gewasresten onderwerken
Periode
maart 2
april 1
mei 1
mei 1
mei 2
juni 1
juni 1
juni 2
juni 2
juli 1
augustus 1
augustus 2
september 3
Uren/ha
2,5
2
0,5
0,33
0,5
1,2
3
1,2
3
15
15
5
2
In je opleiding heb je al meerdere malen gezien dat getallen in een tabel niet zoveel
zeggen. Een getal is maar een getal. Voor een goed begrip is een grafiek (blokdiagram)
meestal duidelijker. Het is daarom aan te raden om deze getallen om te werken naar
een grafiek. Dat hebben we gedaan met de getallen uit figuur 19.2. Het resultaat zie
je in figuur 19.3.
Arbeidsfilm per ha
uren per 14 dagen
Fig. 19.3
Taaktijden voor de
verzorging van
(biologische)
stamslabonen
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
n
ja
1
b
fe
2
r1
ap
ei
m
1
n
ju
1
g
au
1
p
se
2
t2
ok
c
de
1
Net als met het saldo moet je de werktijden ook bekijken per gewas. In het
bovenstaande is een berekening gemaakt voor één hectare. Voor de arbeidstijden per
gewas moet je de gegevens vermenigvuldigen met de beteelde oppervlakte.
Bijna alle telers telen meerdere gewassen. Als je de arbeidstijden van de geteelde
gewassen optelt, krijg je een overzicht van de gevraagde arbeid. De bedrijfsleider kan
aan de hand van dit overzicht bepalen of het werk in eigen beheer uitgevoerd kan
worden of dat hij arbeid of loonwerk moet inhuren. Aan de andere kant maakt het
overzicht ook duidelijk waar een arbeidsoverschot ontstaat (verborgen
werkeloosheid).
Vragen 19.2
202
a
b
Wat is een arbeidsfilm?
Noem enkele voordelen van het maken van een arbeidsfilm.
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 203 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
19.3 Optimaliseren
Arbeid is duur en gekwalificeerde arbeid is niet altijd op afroep beschikbaar. In de
arbeidsgrafiek is duidelijk te zien dat er drukke tijden en minder drukke tijden zijn.
Arbeid staat echter niet alleen, ook andere punten zijn van belang. De kunst van het
samenstellen van een bouwplan is de zorgvuldige afweging van de volgende punten.
–
Het bouwplan moet ruim genoeg zijn om de grondgebonden ziekten en plagen
te vermijden.
–
Het bouwplan moet een afwisseling van gewassen inhouden, zodat de
bodemvruchtbaarheid in stand gehouden wordt of, nog beter, toeneemt
(organische stoftoevoer, voedingsstoffen).
–
De gewaskeuze moet een goede afzet mogelijk maken.
–
De gewasgebonden werkzaamheden moeten met de beschikbare arbeid
uitgevoerd kunnen worden.
–
Het bedrijf moet een economisch rendement hebben (positief bedrijfssaldo).
–
De vakkennis om de gewassen te telen moet aanwezig zijn.
–
De werkzaamheden moeten met de beschikbare mechanisatie uit te voeren zijn.
–
Er mag niet te veel overschot aan arbeid ontstaan in de rustige perioden. Je moet
wel rekening houden met werkuren voor reparatie en herstel, met bijscholing,
vakantie et cetera.
Fig. 19.4
Taaktijden voor de gewasgebonden werkzaamheden
Uren
Arbeidsfilm
80
80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0 jan1
feb1
mrt1
apr1
apr3
mei2
jun2
jul2
aug2
sep2
okt1
nov1
dec1
0
Periode
totaal bedrijf
Bekijk figuur 19.4. In dit bedrijf is het onmogelijk om met één arbeidskracht te
volstaan. Een eenmalige piekbelasting van 60 uur per 14 dagen is redelijk. Normaal
moet je ervan uitgaan dat voor de meeste gewasgebonden werkzaamheden de
weersomstandigheden in 50 procent van de werktijd niet gunstig zijn. De nietgewasgebonden werkzaamheden op een bedrijf, zoals opruimen, repareren of
administratie kunnen op de overige uren uitgevoerd worden.
❑ OPTIMALISEREN
203
27126_TB.fm Page 204 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Vragen 19.3
a
b
Noem zo veel mogelijk punten die je moet betrekken bij het samenstellen van
een bouwplan.
Waarom is een hoeveelheid benodigde werkuren van 80 uren/14 dagen te veel
voor één persoon?
19.4 De bedrijfssituatie
Je hebt al veel kunnen leren van allerlei deelaspecten van het teeltbedrijf. De praktijk
blijkt vaak weerbarstiger te zijn. Niet alles wat in theorie klopt, kun je in de
praktijksituatie zonder meer toepassen. Wat doe je als de praktijk anders blijkt te zijn
dan de theorie? Er zijn twee opties mogelijk.
1
Je denkt: die theorie klopt voor geen meter en ik doe het gewoon op mijn gevoel.
De kans dat je na een jaar hard werken met een economische kater blijft zitten
is groot, omdat je een aantal dingen over het hoofd hebt gezien.
2
Je denkt: die theorie is een goede leidraad. Ik probeer de zaak volgens deze lijn
te organiseren. Waar ik tegen (deel)problemen aanloop, pas ik de onderdelen
aan, zodat ze in het schema passen.
Voordeel van de tweede methode is dat je het proces en de knelpunten in kaart
brengt. Je kunt dan tijdig bijsturen of maatregelen nemen.
Vragen 19.4
Waarom is het maken van een arbeidsbegroting nuttig, terwijl je weet dat de planning
toch niet uitkomt door bijvoorbeeld het weer?
19.5 Afsluiting
Op een teeltbedrijf is altijd wel wat te doen. Soms is het er heel druk, soms heerlijk
rustig. Dit heeft te maken met het seizoen en de groeifase van de gewassen.
Als je van tevoren plant wanneer er veel arbeid nodig is, kun je tijdig arbeid of
werkzaamheden inhuren. Bijkomend voordeel is dat je je vakantiereis ook al vroegtijdig
kunt boeken.
Om deze planning zichtbaar te maken werk je met taaktijden en gewasgebonden
werkzaamheden. Je kunt de getallen zichtbaar maken in een grafiek. Door grafieken
op een goede manier in elkaar te schuiven (werkzaamheden goed te plannen) kom
je niet om in het werk. Toch moet je creatief zijn in het maken van een goede planning,
omdat de praktijk de theorie zelden precies volgt.
204
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 205 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bijlage 1 Effectieve organische stof van diverse
gewassen
Fig. B1.1
Gegevens over de
effectieve organische stof
van diverse gewassen
Gewas
Effectieve
organische stof
aardappelen
suikerbieten
wintertarwe
wintergerst
zomertarwe
zomergerst
haver
erwten/veldbonen
koolzaad
graszaad, 1e jaars
graszaad, 2e jaars
kunstweide; jaar inzaai
kunstweide, 1e jaar
kunstweide, 2e jaar
kunstweide, >2 jaar
lucerne, overjarig
lucerne, 3-jarig
uien
vlas
karwij
knolselderij
bloem-/savooien-/bewaar-kool
boerenkool
spruitkool
Chinese kool
bruine bonen
prei met blad
stamslabonen
peen
bospeen
winterwortelen
witlof
snijmaïs
tulpen
tulpen/ton opgebracht stro
irissen
gladiolen
lelies
Italiaans raai
Engels raai
rode klaver
witte klaver
hopperupsklaver
bladramenas
gele mosterd
andijvie
asperge (loof)
ijssla
koolrabi
knolvenkel
schorseneren
spinazie
0.875
0.375
1.640
1.570
1.630
1.310
1.570
0.170
0.975
1.175
2.575
0.450
1.175
2.575
3.975
1.350
2.050
0.150
0.100
1.275
0.400
1.500
0.750
1.300
0.450
0.650
0.450
0.170
0.250
0.100
0.700
0.600
0.675
0.450
0.250
0.500
1.050
0.375
1.255
1.155
1.165
0.850
0.790
0.850
0.850
0.450
1.000
0.450
0.300
0.750
0.600
0.300
❑ EFFECTIEVE ORGANISCHE STOF VAN DIVERSE GEWASSEN
Inclusief extra’s
1.275 (met blad + kop)
2.630 (met stro)
2.350
,,
2.590
,,
1.940
,,
2.470
,,
1.000
,,
2.000 met stammen
650 met loof
205
27126_TB.fm Page 206 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bijlage 2 Effectieve organische stof van diverse
mestsoorten
Fig. B2.1
Gegevens over de
effectieve organische stof
van diverse mestsoorten
206
Mestsoort Effectieve
organische stof in kg/ton
mestkuikenmest
kippendrijfmest
kippenstrooiselmest
vaste droge kippenmest
vaste slachtkuikenmest
varkensdrijfmest
vaste varkensmest
rundveedrijfmest
rundvee vaste mest
GFT-compost
champost
Vinassekali
155
030
175
185
215
017
080
030
070
158
100
400
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 207 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bijlage 3 Bemestingsonderzoek groenteteelt
Fig. B3.1
Bemestingsonderzoek groenteteelt
❑ BEMESTINGSONDERZOEK GROENTETEELT
207
27126_TB.fm Page 208 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bijlage 4 Bemestingsonderzoek boomteelt
Fig. B4.1
208
Bemestingsonderzoek boomteelt
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 209 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bijlage 5 Scheikundige namen van de
voedingselementen
Fig. B5.1
Scheikundige namen van
de voedingselementen
Voedingselementen
Naam
Symbool
In
opgeloste
vorm (ion)
Naam
Gehalte,
uitgedrukt
in
stikstof
stikstof
fosfor
kalium
calcium
magnesium
zwavel
natrium
N
N
P
K
Ca
Mg
S
Na
NH4+
NO3H2PO4K+
Ca2+
Mg2+
SO42Na+
ammonium
nitraat
fosfaat
kali
calcium
magnesia/magnesium
sulfaat
natrium
N
N
P2O5
K2O
CaO
MgO
SO3
Na2O
Overige stoffen
Naam
Scheikundige formule
zuurstof
koolzuurgas
waterstof ion
kalk
carbonaat
waterstofcarbonaat
O2
CO2
H+
CaCO3
CO3HCO3-
❑ SCHEIKUNDIGE NAMEN VAN DE VOEDINGSELEMENTEN
209
210
Ca3(PO4)2
Ca(H2PO4)2
zacht natuurfosfaat
superfosfaat
K2SO4
KNO3
n.v.t.
vinassekali
K2SO4
patentkali
multi-K Mg
KCl + MgSO4
K40 + 6
kaliumsulfaat
KCl
K-60
Kalimeststoffen
Ca(H2PO4)2
tripelsuperfosfaat
Fosfaatmeststoffen
Ca(NO3)2
kalksalpeter
NH4NO3
stikstofmagnesia (MAS)
(NH4)2SO4
NH4NO3 +(NH4)2SO4
ammoniumsulfaatsalpeter
NaNO3
NH4NO3
kalkammonsalpeter(KAS)
chilisalpeter
NH4NO3+CO(NH 2)2
urean
zwavelzure Ammoniak
CO(NH2)2
ureum
3,8
12
0
0
0
0
0
0
0
15,5
16
21
22
26
27
30
46
> 82
NH3
vloeibare ammoniak
tot
N
Hoofdbestanddeel
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1,1
0
21
11
7
13,5
7-8
0
>82
NN4+
0
0
0
0
0
0
0
0
0
14,4
16
0
11
19
13,5
7-8
0
0
NO3-
0,5
0
0
0
0
0
19-20
27
45
0
0
0
0
0
0
0
0
0
P2O5
10
42
50
30
40
60
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0,1
4
0
10
6
0
0
19-24
0
0
0
7
0
0
0
0
0
MgO
Gehalte in %
K2O
0
0
0
0
0
25-34
37
19-24
26,3
0
0
11-12
6-12
0
0
0
CaO
1,9
0
0
0
4
0
0
0
35
0
0
0
0
0
0
0
NaO
1,7
0
43
42
12
32-34
0
2-5
0
60
0
35
0
0
0
0
SO3
+17
0
1,2% Cl
0
-2
0
0
+3
+26
0 - +3
+11
+17
-63
-2 - 0
-51
-15
-30
< -46
< -82
kg nw.
< 2% Cl
< 2% Cl
< 2% Cl
36% Cl
45% Cl
0
0
0 - 0,2% B
0,2% B
0
0
0
0
0
0
0
overige
bestanddelen
Fig. B6.1
Overzicht van een aantal
enkelvoudige en
samengestelde
meststoffen
Stikstofmeststoffen
Productnaam
27126_TB.fm Page 210 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bijlage 6 Enkelvoudige en samengestelde
meststoffen
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
❑ ENKELVOUDIGE EN SAMENGESTELDE MESTSTOFFEN
MgSO4.7H2O
MgSO4 + MgCO3
bitterzout
sulfamag 35
0
0
0
17
15
15
13
12
16
12
12
7
26
26
23
20
18
0
0
17+17+17
15+15+15
15+12+24
13+13+21
12+12+17
16+10+20
12+10+18
12+5+18
7+14+28
26+14+0
26+7+0
23+23+0
20+34+0
18+46+0
0+25+25
0+20+30
0
18
18+7+7
0+15+30
20
20+10+10
NPK, NP, NK, PK en andere samengestelde meststoffen
MgSO4.4H2O
kieseriet
Magnesium- en zwavelmeststoffen
0
0
18
15,5
14-15,4
14
14-15,7
5
9,5
7-12
9-9,5
7
8-10,5
8,5-9,5
8,5-12,5
10-11
9,5-10
11
0
0
0
0
0
0
4,5
7,6-9
12
10,3-12
2
2,5
0-5
6,5-7
5
2,5-5
5,5-6,5
2,5-6,5
6-7
8-8,5
9
0
0
0
15
20
25
46
34
23
7
14
14
5
10
10
12
13
12
15
17
7
10
0
0
0
30
30
25
0
0
0
0
0
28
18
18
20
17
21
24
15
17
7
10
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
7
0
35
16
27
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
6-11
2-5
1-4
0
0
0
0
0
25
-
19
17
6
5
1
4
1
14
4
37
32
54
> 2% Cl
< 2% Cl
< 2% Cl
< 2% Cl
< 2% Cl
> 2% Cl
> 2% Cl
> 2% Cl
> 2% Cl
> 2% Cl
> 2% Cl
> 2% Cl
0
0
< 2% Cl
+12
+10
+5
-36
-34
-34
-29
-32
+4
+4
-5
-8
-8
-6
-5
-12
-14
-7
-21
-1
-1 - +5
-3
27126_TB.fm Page 211 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
211
27126_TB.fm Page 212 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bijlage 7 Spoorelementen-meststoffen
Fig. B7.1
Spoorelement
borium
koper
mangaan
Overzicht van een aantal spoorelementen-meststoffen
Product
naam
Chemische
verbinding
Gehalte
hoofdbestanddeel
Gehalte nevenbestanddelen
N
MgO
Na2O
Gebruik
Solubor DF
natriumboraat
17,4
0
0
10
blad
Borax
natriumboraat
11
0
0
0
bodem
Coptrel
koperoxychloride
30
0
0
0
blad
Hydro plus
kopernitraat
kopernitraat
12
5,3
0
0
blad
Top trace mangaan
nitraat
mangaannitraat
13,5
6,9
0
0
blad
Mangaan
vloeibaar extra
mangaansulfaat
11,5
0
0
0
blad
Luxan
mangaanchelaat
mangaan EDTA
5,0
0
0
0
blad
molybdeen
Molytrac 250
15,5
0
0
0
blad
zink
Zinkflow 700
40
0
0
0
blad
Sporumix B
0,60% B, 0,05% Co, 0,70% Cu, 0,60% Mn,
0,025% Mo, 0,10% Zn, 25% MgO
212
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 213 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bijlage 8 Kalkmeststoffen
Fig. B8.1
Overzicht van een aantal
kalkmeststoffen
❑ KALKMESTSTOFFEN
Productnaam
Hoofdbestanddeel
nw (=z-bw)
Gehalte MgO %
Dolokal
Dolokal extra
Dolokal supra
Magkal
Emkal
Winterswijkse ultradolomiet
Betacal flow
CaCO3.MgCO3
CaCO3.MgCO3
CaCO3.MgCO3
CaCO3.MgCO3
CaCO3
CaCO3.MgCO3
CaCO3
54
55
57
54
53
44
20
5
10
19
17
0
10
0,8 ( + 0,% 2 N,
0,8% P2O5)
213
27126_TB.fm Page 214 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bijlage 9 Organische meststoffen
Fig. B9.1
Mestsoort
Overzicht van organische meststoffen
Gehalte in kg per 1000 kg product
droge Ntot
stof
Nmin
Norg
P2O5
K2O
MgO
Na2O
SO3
kg nw.
per
1000 kg
Dichtheid
kg/m3
Gier
rundvee
vleesvarkens
zeugen
25
20
10
4,0
6,5
2,0
3,8
6,1
1,9
0,2
0,4
0,1
0,2
0,9
0,9
8,0
4,5
2,5
0,2
0,2
0,2
1,0
1,0
0,2
2,0
1,8
-
-3
-7
-
1030
1010
-
Dunne mest
rundvee
vleesvarkens
zeugen
kippen
90
90
55
145
4,9
7,2
4,2
10,2
2,6
4,2
2,5
5,8
2,3
3,0
1,7
4,4
1,8
4,2
3,0
7,8
6,8
7,2
4,3
6,4
1,3
1,8
1,1
2,2
0,8
0,9
0,6
0,9
1,8
1,6
2,2
-1
+1
-2
+4
1005
1040
-
Vaste mest
rundvee
kippen(strooisel)
vleeskuikens
235
640
605
6,9
19,1
30,5
1,6
8,6
5,5
5,3
10,5
25,0
3,8
24,2
17,0
7,4
13,3
22,5
2,1
5,3
6,5
0,9
4,2
3,0
0,6
8,3
9,0
0
+11
-1
900
600
605
Compost
champost
GFT-compost
300
660
5,0
10,4
0,3
1,0
5,5
9,4
3,6
4,4
6,7
5,6
2,4
1,9
0,9
-
13,6
-
+41
550
643
214
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 215 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bijlage 10 Stikstof als % van Ntot
Fig. B10.1
Overzicht van de hoeveelheid stikstof als percentage van Ntot die na 1 maart
mineraliseert uit dierlijke mest
Toegediend
Drijfmest
rundvee
1
1
1
1
1
1
1
1
1
juli
augustus
september
oktober
november
december
januari
februari
maart
Vaste mest
varkens
kippen
slachtkuikens,
kalkoenen, kippen
rundvee,
champignonmest
A*
B*
C*
A
B
C
A
B
C
A
B
C
5
6
8
9
10
10
11
11
12
7
9
10
12
13
14
14
15
16
9
11
13
15
16
17
18
18
19
6
8
10
13
14
16
16
17
18
8
10
13
16
19
20
22
23
24
9
12
16
19
22
24
25
27
28
7
9
11
14
16
17
18
19
20
9
11
15
18
21
22
24
25
26
10
13
17
21
24
26
28
29
31
9
10
12
14
16
16
17
18
18
12
14
17
19
21
22
23
24
25
14
17
20
23
25
27
28
29
30
*De letters A, B en C staan voor een groeiseizoen van 1 maart tot respectievelijk 30 juni, 31 juli en 31 augustus.
❑ STIKSTOF ALS % VAN NTOT
215
27126_TB.fm Page 216 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bijlage 11 Werking van stikstof
Fig. B11.1
Overzicht van de werking
van stikstof in % van Nmin
bij voorjaarstoediening
van dunne rundvee-,
kalver-, varkens- en
kippenmest
216
Toedieningstehniek
injecteur, ploeg
aangedreven werktuig
cultivator
In één werkgang
Later inwerken
(na ± 1 uur)
febr-maart
april
febr-maart
april
78
73
61
97
91
76
70
65
61
87
81
76
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 217 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bijlage 12 Werkzame meststof in opeenvolgende
jaren
Fig. B12.1
Overzicht van de werking van de werkzame meststof (kg/ha) in het 1e en 2e jaar na
eenmalige toediening van 1000 kg dierlijke mest in maart/april
Werkzame meststof (kg/ha)
eerste jaar
N
dunne mest
rundvee
vleesvarkens
kippen
vaste mest
rundvee
varkens
leghennen
kippenstrooisel
vleeskuikens
P2O5
K2O
2,2
3,6
6,1
0,8
1,9
3,5
4,1
4,3
3,8
0,7
0,9
1,1
1,0
1,7
6,3
2,4
2,6
13,3
10,5
16,8
1,7
4,1
8,5
10,9
7,7
4,4
2,1
5,1
8,0
13,5
1,1
1,3
2,5
2,7
3,3
1,8
3,0
11,0
16,0
-
❑ WERKZAME MESTSTOF IN OPEENVOLGENDE JAREN
MgO
tweede jaar
CaO
N
P2O5
K2O
MgO
CaO
0,5
0,7
1,0
0,8
1,9
3,5
2,7
2,9
2,6
0,7
0,9
1,1
1,0
1,7
6,3
0,7
0,8
2,4
1,9
4,6
1,7
4,1
8,5
10,9
7,7
3,0
1,4
7,6
5,3
9,0
1,1
1,3
2,5
2,7
3,3
1,8
3,0
11,0
16,5
-
217
27126_TB.fm Page 218 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bijlage 13 N-bemesting van spruitkool
Fig. B13.1
N-bemesting van
spruitkool. De Nbemesting van spruitkool
is afhankelijk van de
stevigheid van het ras. Er
wordt onderscheid
gemaakt in vier
categorieën: matig stevig,
vrij stevig, stevig en
winter stevig (spruitkool
voor overwintering).
De N-bemesting van spruitkool is afhankelijk van de stevigheid van het ras.
Er wordt onderscheid gemaakt in 4 categorieën: matig stevig, vrij stevig, stevig
en winter stevig (spruitkool voor overwintering).
N-advies spruitkool kl eigronden
Stevigheid
N-advies
Basisbemesting
Bijbemesting
matig stevig
210 - 1 x Nmin
90 - 1 x Nmin
50 + 70 kg N
vrij stevig
240 - 1 x Nmin
120 - 1 x Nmin
50 + 70 kg N
stevig
270 - 1 x Nmin
150 - 1 x Nmin
50 + 70 kg N
winter stevig
250 - 1 x Nmin
125 - 1 x Nmin
-
N-advies spruitkool za nd - en dalgronden
Stevigheid
218
N-advies
Basisbemesting
Bijbemesting
matig stevig
210 - 1 x Nmin
90 - 1 x Nmin
2-3 x 40 kg N
vrij stevig
240 - 1 x Nmin
120 - 1 x Nmin
2-3 x 40 kg N
stevig
270 - 1 x Nmin
150 - 1 x Nmin
2-3 x 40 kg N
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 219 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Bijlage 14 Stikstof-bijmestmonster
Fig. B14.1
Lezen van een stikstof-bijmestmonster
(Bron: Boomkwekerij 24 mei 2002)
❑ STIKSTOF-BIJMESTMONSTER
219
27126_TB.fm Page 220 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
220
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 221 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
Trefwoordenlijst
A
capillaire opstijging 31, 61
aangedreven eggen 65
champost 121
actinomyceet 57
chelaten 118
adsorptie 31
chemische kwaliteit 14
afleveringsbewijs 128
chemische verwering 30
afrijping 87
chilisalpeter 104
Afrikaantjes 55
compost 121
afschrijven 188
computergestuurde regeninstallatie 180
afslibbaar 26
constant-druk-systeem 171
afvalproducten 121
constant-volume-systeem 171
akkerbouw 46
consument 150
algemene kosten 198
ammoniakvervluchtiging 95
D
analyseformulier 133
denitrificatie 95, 96
arbeidsfilm 201
denitrificerende bacteriën 57
diepploegen 18
B
dierlijke mest 121
bedieningssystemen 176
diffusie 74
bedrijfssaldo 198
directe invloed 54
bekalken 35
dissimilatie 74
bemestende waarde 122
doorstroommeter 175, 184
bewortelingspatroon 41
doorwortelbaarheid 20
Bgdm 126
dragermoleculen 74
bijproduct 195
druksensor 184
bindende activiteit 34
duurzame productiemiddelen 194
biologische kwaliteit 14
dwerg-gen 165
bladbemesting 117
bladsteeltjesonderzoek 102
E
blends 113
economische levensduur 189
bodemleven 14, 55, 138
effectieve organische stof 53
bodemprofiel 19
elektrische krachten 30
bodemstructuur 20, 37
emissiearm 125
bodemverontreiniging 14
enzymen 109
bodemvruchtbaarheid 14
erosie 49, 54
bodemziekten 15, 53, 54
eutrofiëring 87
bollenteelt 46
boomteelt 46
F
boordcomputer 174
fenotype 158
bowdenkabels 169, 182
fertigatie 116
BRP 147
first in, first out 187
buffervoorraad 102
flowmeter 175
forfaitaire aangifte 145
❑ TREFWOORDENLIJST
C
fosfaatfixatie 90
calciumcarbonaat 35
fosfaatmeststoffen 90
221
27126_TB.fm Page 222 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
fosfaatovermaat 87
K
fosfaattekort 87
kali 78
fosfor 86
kaliadvies 84
fotosynthese 44
kali-antagonisme 81
fysische kwaliteit 14
kalifixatie 81
kaligetal 84, 135
G
kalimeststoffen 82
gemiddelde bedrijfssaldo 192
kaliopname 81
genotype 158
kalium 78
getalcode 115
kaliumovermaat 79
gewaskeuze 156
kaliumtekort 79
gewasresten 121
kalk 35
gewassaldo 192
kalkbalans 141
GFT-compost 121
kalkbehoefte 27
glimmer 28
kerende grondbewerking 64
GLP 144
ketenbeheersing 151
groeifactoren 43
kleigrond 29, 31
groenbemesters 52, 121
kleihumuscomplex 50, 75
grofkorrelige structuur 26
knolvorming 87
grondanalyseformulier 21, 84
kolommenstructuur 40
grondonderzoek 133
koubont 108
grondverbetering 19
kristalbrokjes 26
kunstmest 73
H
kwaliteit van de grond 14
heffingen 144
kwarts 28
heterosiseffect 164
KWIN 186
hoekige structuren 39
hoofdelementen 71
L
hoofdproduct 195
LEI 193
hoornblende 28
LEI-cijfers 193
humificatie 56
levensduur 189
humificatiecoëfficiënt 49
loadsensing systeem 171
humus 33
logistiek 187
humusafbraak 34
humusbehoefte 27
M
humusopbouw 33
machinekosten 188
hybriden 163
magneetventielen 172
hydraulische stuurschuiven 172
magnesammon 104
hygroscopiteit 115
magnesium 108
manometer 184
I
massaselectie 160
IKB 151
massastroom 74
immobilisatie 95, 97
meetpen 181
indirecte invloed 54
mengmestdoseercomputer 179
ion 74
mestnummer 126
mestwetgeving 126
J
MINAS 126
jeugdgroei 86
mineralen 73
mineralisatie 56, 97, 122
222
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
27126_TB.fm Page 223 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
modificatie 158
reparatiebekalking 139
mutatie 158
restwaarde 190
rijenbemesting 91
N
roestvlekken 42
naamgeving 29
rotorkopeg 65
nachtvorstschade 44
rubriek 193
najaarstoediening 124
ruggen 62
N-bemestingsadvies 100
ruimtelijke isolatie 161
N-bijmestsysteem 102
neerslag 73
S
negatieve massaselectie 161
saldo 194
nettobedrijfsresultaat 192, 199
saldo Eigen Mechanisatie 194
neutraliserende waarde 137
saldo Loonwerk 194
nevenbestanddelen 104
saldoberekening 194
niet-toegerekende kosten 194
saldomethode 194
nitrificatie 95
samengestelde meststoffen 115
nitrificerende bacteriën 57
samenhang in de bodem 33
nw 137
schadelijke bodemorganismen 15
schappendemocratie 150
O
schonegrond-verklaring 15, 21
oerbank 20
selectie 157
onderhoud 190
selectiemethoden 159
ondernemersoverschot 199
slemp 54
onkruid 53
slempgevoeligheid 32
opbrengsten 195
spitmachine 64
opnamesnelheid 104
sponsstructuur 41, 43
organische stof 49, 53, 73
spoorelementen 71, 109
osmose 74
spuitcomputer 177
overschietmachine 66
stamselectie 162
stangenstelsels 182
P
startgift 100
pH 35, 136, 138
stikstof 54, 93
plantenveredeling 157
stikstofbinding 52, 54, 98
plantparasitair 15
stikstofovermaat 94
plattegrond 188
stikstofruimte 146
ploeg 64
stikstoftekort 94
polyfage aaltjes 153
stikstofvenster 103
polyfosfaat 90
storende lagen 41
positieve massaselectie 161
streefniveau 135
prijs 103
strooicomputer 177
productiefactoren 152
structuurbederf 154
profielkuil 22
structuurelementen 39
Pw-getal 90
stuif 49
subsidies 195
R
superfosfaat 90
radar 184
symbiose 98
radarsensor 175
❑ TREFWOORDENLIJST
rente 190
T
rente bij bewaring 197
taaktijden 200
rente te velde staande gewassen 197
technische levensduur 189
223
27126_TB.fm Page 224 Monday, August 18, 2003 10:52 AM
textuurdriehoeken 29
voorjaarstoediening 124
toegerekende kosten 194, 197
vorenpakker 66
tripelsuperfosfaat 90
vroege grond 27
vroege teelt 46
U
vruchtwisseling 151
uitspoeling 98, 122
W
V
waardplant 152
VAM-schimmels 58
weegapparatuur 181
veldspaat 28
werkingscoëfficiënt 123
verankering 44
Wet bodembescherming 14
verfijnde aangifte 145
wielsensoren 183
verkruimelen 45, 65
wortelgroei 86
verslemping 138
wortelvorming 87
vervangingswaarde 188
224
vervluchtiging 123
Z
verzekering 190
zaadvorming 87
vinassekali 83
zaaibed-combinatiewerktuig 65
vlakleggen 65
zandgrond 25
vlinderbloemigen 54
zavelgrond 29, 31
vloeibare meststoffen 116
zbw 137
vlottende productiemiddelen 194
zoutschade 80
vochthuishouding 54
zuurbindende waarde 137
voedingsstoffen 43
zuurgraad 33
vollegrondsgroenteteelt 46
zwavel 108
❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN
Download