27126_TB.fm Page 1 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Teeltvoorbereiding B Bodem, bemesting en teeltplan 27126_TB.fm Page 2 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 27126_TB.fm Page 3 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bodem, bemesting en teeltplan Theorie Jan Broekhuizen Theo de Geus Wied Hendrix Nico Vollebregt eerste druk, 2003 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 3 27126_TB.fm Page 4 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Artikelcode: 27126.2 Colofon Auteur(s): P. Admiraal, W. Franken, Th. de Geus, W. Hendrix, T. van der Hoorn, J. Janssen, J. van den Langenberg, N. Vollebregt Redactie: Studio Maan, Hans Pel Illustraties: Verbaal - bureau voor visuele communicatie Illustrator: Jan Cleijne (hfst. 15 t/m 19) Onderwijskundige: Berlinda de Boer © 2003 Ontwikkelcentrum, Ede, Nederland Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Ontwikkelcentrum. 4 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 5 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Voorwoord Deze uitgave bevat de onderwijseenheden ‘Voedzame bodem’ en ‘Rassenvariëteiten en hulpmiddelen’ van de deelkwalificatie Teeltvoorbereiding B. Voor de onderwijseenheid is er een uitgave met opdrachten en bronnen en een uitgave met theorie. Opdrachten Aan het begin van elke opdracht staat het opdrachtdoel. Daar staat wat je aan het einde van de opdracht moet kunnen. De opdrachten bevorderen de zelfwerkzaamheid. Met de opdrachten kun je je kennis in de praktijk toetsen of bepaalde vaardigheden trainen. Als je alle opdrachten met voldoende resultaat hebt uitgevoerd, beheers je de stof. Bronnenoverzicht Om de opdrachten uit te voeren heb je informatie nodig. Hiervoor kun je het bijbehorende theorieboek gebruiken. Maar je kunt ook andere bronnen raadplegen. In het bronnenoverzicht staat waar je allemaal informatie kunt vinden over bodem, bemesting en teeltplan. Dit kunnen boeken zijn, maar ook vakbladen, folders, video’s, internet et cetera. Theorie Het theorieboek bevat de theorie die je het meest nodig hebt en die niet gauw verandert. De hoofdstukken over bodembeheer en bemesting zijn gebaseerd op de OC-uitgaven ‘Grond beheren’ en ‘Bemesting uitvoeren’ van Jan Broekhuizen. Om het bestuderen en verwerken van de tekst gemakkelijker te maken kun je aan het einde van een aantal paragrafen verwerkingsvragen maken. Namens het auteursteam wensen wij je veel succes bij het werken met deze uitgave. De auteurs, Jan Broekhuizen Theo de Geus Wied Hendrix Nico Vollebregt ❑ VOORWOORD 5 27126_TB.fm Page 6 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Inleiding Uit de Griekse mythologie is het verhaal bekend van Sisyphus. Deze man wordt door de oppergod Zeus gestraft, omdat hij hem verraden heeft. Als straf moet hij een zware steen de berg op duwen. Telkens als hij de top bijna heeft bereikt, gaat het mis en rolt de steen weer naar beneden, zodat hij opnieuw moet beginnen. Fig. 0.1 … Sisyusarbeid Grond beheren lijkt ook wel een soort Sisyfusarbeid. Je doet in het najaar je best om de grond zo goed mogelijk de winter door te brengen door ploegen of cultivateren. Misschien heb je nog een groenbemester verbouwd en mest uitgereden om het organische stofgehalte op peil te brengen. In het voorjaar maak je een prachtig zaaibed. Je probeert de structuur zo weinig mogelijk te beschadigen door een lage bandenspanning of een trekker met dubbel lucht. En als je dan aan het eind van het seizoen, vooral na rooien onder slechte omstandigheden, je verwoeste stukje grond weer ziet met al die gewasresten en diepe sporen, dan weet je dat je weer helemaal opnieuw moet beginnen. Fig. 0.2 Vooral na natte perioden en na rooien onder slechte omstandigheden kost het veel moeite om de grond het volgend jaar weer in goede staat te brengen. 6 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 7 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Het prettige verschil met de situatie van Sisyphus is dat het werk dat jij verricht, niet zinloos is. Er is ondertussen immers wel geoogst en je inspanning is niet voor niets geweest. Bovendien geldt dat de resultaten beter zijn naarmate je harder hebt gewerkt. In de eerste vijf hoofdstukken komen de diverse aspecten van het beheren van de bodem aan de orde. De hoofdstukken 6 tot en met 14 gaan dieper in op de bemesting. Deze bundel wordt afgesloten met enkele hoofdstukken waarin het teeltplan wordt behandeld in relatie met gewassen, mechanisatie/machines, bedrijfssaldo en arbeid. ❑ VOORWOORD 7 27126_TB.fm Page 8 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 8 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 9 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Inhoud Voorwoord 5 Inleiding 6 ❑ INHOUD 1 Grondonderzoek 13 1.1 Wat kan er mis zijn met de grond? 14 1.2 Vervuilde grond 14 1.3 Bodemziekten 15 1.4 Bodemprofiel en bodemstructuur 18 1.5 Resultaten van het onderzoek 21 1.6 Afsluiting 23 2 Zand, klei, humus en kalk 25 2.1 Zandgrond 25 2.2 Kleigrond en zavelgrond 29 2.3 Humus en kalk 32 2.4 Afsluiting 36 3 Structuur, profiel en groeiomstandigheden 37 3.1 Bodemstructuur 37 3.2 Groeifactoren 43 3.3 Oogsten en bewerken 44 3.4 Welke eisen stellen de gewassen? 45 3.5 Afsluiting 46 4 Beheer van de grond 48 4.1 Organische stof 49 4.2 Groenbemesters 52 4.3 Bodemleven 55 4.4 Afsluiting 59 5 Grond en grondbewerkingswerktuigen 60 5.1 Een goed zaai-, plant- of pootbed 61 5.2 Verschillende vormen van grondbewerking 64 5.3 Afsluiting 67 6 Plantenvoeding en voedingselementen 69 6.1 Plantaardige productie 70 6.2 Hoofdelementen en spoorelementen 71 6.3 Voedingsstoffen in de bodem 72 6.4 Opname door de plant 73 6.5 Voedingselementen in de bodem 75 6.6 Afsluiting 76 9 27126_TB.fm Page 10 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 7 Kali 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 78 Functie van kalium 78 Kaliumovermaat en kaliumtekort 79 Kaliopname en kalifixatie 81 Kalimeststoffen 82 Tijdstip van bemesten 83 Kaliadvies 84 Afsluiting 84 8 Fosfor 86 8.1 Functie voor de plant 86 8.2 Fosfaatovermaat en fosfaattekort 87 8.3 Processen in de bodem 88 8.4 Fosfaatmeststoffen 90 8.5 Hoeveelheid, tijdstip en wijze van bemesten 90 8.6 Afsluiting 91 9 Stikstof 93 9.1 Functie voor de plant 93 9.2 Stikstoftekort en stikstofovermaat 94 9.3 Processen in de bodem 94 9.4 N-bemestingsadvies 100 9.5 Aanvullende advisering 102 9.6 Meststoffen 103 9.7 Tijdstip van bemesten en hoeveelheid 104 9.8 Afsluiting 105 10 Overige voedingselementen 107 10.1 Magnesium 108 10.2 Zwavel 108 10.3 Spoorelementen 109 10.4 Afsluiting 112 11 Samengestelde en vloeibare meststoffen 113 11.1 Blends 113 11.2 Samengestelde meststoffen 115 11.3 Vloeibare meststoffen 116 11.4 Afsluiting 119 12 Organische meststoffen en bemonstering 120 12.1 Soorten organische bemesting 120 12.2 Werking van organische meststoffen 122 12.3 De wijze van toedienen van mest 125 12.4 Mestwetgeving 126 12.5 Afsluiting 132 10 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 11 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 13 Bemestingsplan opstellen 133 13.1 Grondonderzoek en het analyseformulier 133 13.2 Streefniveau 135 13.3 De begrippen zuur en basisch 136 13.4 De functie van calcium 136 13.5 Invloed pH op de opneembaarheid van voedingsstoffen 138 13.6 Gewenste pH 138 13.7 Verzuring van de grond 140 13.8 Kalkbalans 141 13.9 Meststoffen 141 13.10Tijdstip van bemesten 142 13.11Afsluiting 142 14 Mineralenbalans opstellen 144 14.1 Heffingen 144 14.2 Bedrijfsniveau 145 14.3 Forfaitaire aangifte of verfijnde aangifte 145 14.4 Afsluiting 147 15 Teeltplan en gewassen 149 15.1 De teelten op het bedrijf 149 15.2 Vruchtwisseling 151 15.3 Selectie 157 15.4 Afsluiting 165 16 Teeltplan en mechanisatie 167 16.1 Werken met bedieningssystemen 169 16.2 Toepassingen van bedieningssystemen 176 16.3 Onderhoud uitvoeren aan bedieningsorganen 181 16.4 Afsluiting 185 17 Teeltplan en machines 186 17.1 Inventariseren van machines en werktuigen 186 17.2 Logistiek in de berging 187 17.3 Machinekosten 188 17.4 Afsluiting 191 18 Teeltplan en saldo 192 18.1 De opbouw van het inkomen 192 18.2 Het saldo van een gewas 193 18.3 Algemene kosten en bedrijfssaldo 198 18.4 Afsluiting 199 19 Teeltplan en arbeid 200 19.1 Taaktijden 200 19.2 Arbeidsfilm 201 19.3 Optimaliseren 203 19.4 De bedrijfssituatie 204 19.5 Afsluiting 204 ❑ INHOUD 11 27126_TB.fm Page 12 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bijlage 1 Effectieve organische stof van diverse gewassen 205 Bijlage 2 Effectieve organische stof van diverse mestsoorten 206 Bijlage 3 Bemestingsonderzoek groenteteelt 207 Bijlage 4 Bemestingsonderzoek boomteelt 208 Bijlage 5 Scheikundige namen van de voedingselementen 209 Bijlage 6 Enkelvoudige en samengestelde meststoffen 210 Bijlage 7 Spoorelementen-meststoffen 212 Bijlage 8 Kalkmeststoffen 213 Bijlage 9 Organische meststoffen 214 Bijlage 10 Stikstof als % van Ntot 215 Bijlage 11 Werking van stikstof 216 Bijlage 12 Werkzame meststof in opeenvolgende jaren 217 Bijlage 13 N-bemesting van spruitkool 218 Bijlage 14 Stikstof-bijmestmonster 219 Trefwoordenlijst 221 12 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 13 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 1 Grondonderzoek Oriëntatie De Nederlander rijdt graag en veel in de auto. De files bewijzen dat. En vaak krijgt de auto vlak voor de reis naar Zuid-Frankrijk nog even een vakantiebeurt in de garage. We willen er zeker van zijn dat alles het goed doet wanneer we zo’n lange reis gaan ondernemen. Omdat er zoveel auto’s rondrijden en het aantal verkeersongelukken nog steeds veel te hoog is, vindt de overheid dat alle auto’s in goede staat moeten verkeren. Daarom moeten auto’s jaarlijks een APK-keuring ondergaan. Koop geen tweedehands auto zonder een keuringsrapport van een betrouwbare garage, waarin aangegeven staat dat er met de auto niets mis is. Met de grond waarop je gewassen gaat verbouwen, is het niet anders. Voordat je een teelt start, wil je natuurlijk graag weten hoe de toestand van de grond is. Verbouw je gewassen die elders verder geteeld worden (pootgoed, onderstammen of plantmateriaal), dan wil de koper van dit materiaal zeker weten dat het opgekweekt is op grond die geen besmettelijke ziekten bevat. De grond mag bijvoorbeeld absoluut geen aaltjes bevatten. Dit kan aangetoond worden door onderzoek in een erkend laboratorium. Als blijkt dat je grond is vervuild met schadelijke stoffen, dan kun je daar als gebruiker zelf last van krijgen. Als je je grond wilt verkopen, dan zal ook de nieuwe eigenaar de garantie willen hebben dat de grond schoon is. Fig. 1.1 We willen de garantie dat de grond geen ziekten bevat. ❑ GRONDONDERZOEK 13 27126_TB.fm Page 14 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 1.1 Wat kan er mis zijn met de grond? De opbrengst van gewassen kan van jaar tot jaar en van bedrijf tot bedrijf erg verschillen. Voor open teelten is het weer tijdens het groeiseizoen natuurlijk een hele belangrijke factor. De vakbekwaamheid van de teler of kweker is ook van belang. Maar de kwaliteit van de grond, dus de mate waarin de grond geschikt is voor jouw teelt, bepaalt de opbrengst in hoge mate. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de vakbekwaamheid van de teler of kweker vaak ook bepalend is voor de kwaliteit van de grond. kwaliteit van de grond De – – – kwaliteit van de grond kun je onderscheiden naar de: chemische kwaliteit; fysische kwaliteit; biologische kwaliteit. Chemische kwaliteit bodemvruchtbaarheid De chemische kwaliteit van de grond wordt bepaald door de bodemvruchtbaarheid en de mate van vervuiling met schadelijke stoffen. De bodemvruchtbaarheid kan van nature goed zijn, zoals bijvoorbeeld bij jonge zeekleigronden, maar moet wel onderhouden worden. Een van nature wat minder rijke grond kan door goede bemesting wel op een hoger (streef)niveau gebracht worden. Deze zaken betreffende bodemvruchtbaarheid kun je terugvinden in andere literatuur. Ze komen in dit boek verder niet meer aan de orde. Fysische kwaliteit De fysische kwaliteit van de grond wordt door de samenstelling en de structuur van de bodem beïnvloed. Het gaat hier onder andere om zaken als aan- en afvoer van water, draagkracht en bewerkbaarheid. Biologische kwaliteit bodemleven Voor de biologische kwaliteit van de grond is het bodemleven uiterst belangrijk. Een goed ontwikkeld en gevarieerd bodemleven heeft een positieve werking op de grond. Sommige aaltjes, schimmels, bacteriën of andere vormen van bodemleven hebben juist een negatieve werking. 1.2 bodemverontreiniging 14 Vervuilde grond Onder het motto ‘zand erover’ is er in het verleden veel rommel, waaronder chemisch afval, onder de grond verdwenen. In 1980 werd bij Lekkerkerk een ernstig geval van bodemverontreiniging ontdekt. Deze ontdekking was de eerste van een hele reeks gevallen en was de aanleiding tot het opstellen van de Wet bodembescherming. Eén van de gevolgen van deze wet is dat grondeigenaren verantwoordelijk zijn voor het schoonmaken, het saneren, van vervuilde grond. De kosten daarvan kunnen bijzonder hoog zijn (wel tot 40.000 euro per ha). Het is daarom ook logisch dat de koper van een stuk grond zeker wil weten dat de grond niet verontreinigd is en daar een officieel ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 15 Monday, August 18, 2003 10:52 AM schonegrond-verklaring bewijs van wil hebben. Dit bewijs, de zogenaamde schonegrond-verklaring, is ook nodig wanneer een ondernemer een bouwvergunning aanvraagt voor zijn grond. Naast de problemen bij aanvraag van vergunningen en de kosten voor sanering is het natuurlijk onplezierig gewassen te verbouwen op vervuilde grond. Niet alle stoffen zijn even schadelijk, maar in het ergste geval remmen ze de groei van je gewassen. Het kan voor mens of dier soms zelfs schadelijk zijn om de gewassen op te eten! Een bekend voorbeeld is de vervuiling met het element koper. Het voer voor mestvarkens bevatte vroeger veel koper om een hogere voederconversie (rendement van het voer) te krijgen. De mest van deze varkens was daarom ook relatief rijk aan koper. Als grasland ermee werd bemest, bleek het gras een dusdanig hoog kopergehalte te krijgen dat weidende schapen er ziek van werden en soms zelfs doodgingen. 1.3 Bodemziekten Onder de ziekteverwekkers en plagen die kunnen optreden in open teelten, zijn veel micro-organismen en insecten die kunnen overleven in de grond. De veroorzakers van de ziekten kunnen bacteriën, schimmels of andere bodemorganismen zijn. Zo is de aandacht al geruime tijd gericht op een nieuwe variant van de schimmel Phytophthora, de veroorzaker van de aardappelziekte. Deze kan in tegenstelling tot vorige varianten wél in de grond overleven. plantparasitair schadelijke bodemorganismen Vragen 1.1 Van de in de bodem levende organismen nemen de aaltjes een belangrijke plaats in. Het overgrote deel van de aaltjes is onschadelijk en heeft een nuttige functie. Echter, het kleine deel dat plantparasitair is, kan behoorlijk veel schade aanrichten, voornamelijk aan de wortels. Aangezien veel aaltjes met levend materiaal of met aanhangende grond van het ene naar het andere perceel verplaatst kunnen worden, mag de grond waarop dergelijke gewassen verbouwd worden, geen schadelijke aaltjes bevatten. Aaltjes komen veel voor en ze zijn redelijk goed aan te tonen. Daarom is het zinvol de grond op het voorkomen ervan te laten onderzoeken. Eén van de instanties die zich met het onderzoek naar schadelijke bodemorganismen bezighoudt, is het Bedrijfslaboratorium voor grond- en gewasanalyse te Oosterbeek. Zeker als je plantmateriaal verbouwt dat bedoeld is voor vermeerdering of voor export is het verplicht grondonderzoek te doen naar bodemziekten. Maar ook als je gewassen verbouwt die bedoeld zijn voor consumptie of verdere verwerking is het, als de ontwikkeling van het gewas daartoe aanleiding geeft, verstandig onderzoek te laten doen naar de aard van de ziekte. Er zijn vele mogelijkheden. Probeer te ontdekken welke mogelijkheden er op dit gebied zijn bij het Bedrijfslaboratorium voor grond- en gewasanalyse (Blgg) te Oosterbeek. Ga naar de website (www.blgg.nl) en beantwoord de volgende vragen voor de sector akker- en tuinbouw. a b c ❑ BODEMZIEKTEN Welke soorten onderzoeken kan het Blgg uitvoeren op het gebied van bodemziekten? Welke soorten aaltjes die voor jouw sector van belang zijn, kunnen aangetoond worden? Het Blgg is in staat de soort en de hoeveelheid aaltjes te bepalen. Wat kunnen de onderzoekers jou als teler aan de hand daarvan nog meer vertellen? 15 27126_TB.fm Page 16 Monday, August 18, 2003 10:52 AM d e f Wanneer kun je voor een schonegrond-verklaring volstaan met een summier onderzoek naar bodemverontreiniging en wanneer is een uitgebreid onderzoek vereist? Noem eens twee voorbeelden van stoffen waarop de grond wordt onderzocht voor een schonegrond-verklaring. Vergelijk jouw antwoorden met die van een klasgenoot en probeer het over eventuele verschillen eens te worden door nogmaals de website te bekijken. De kans op schade door aaltjes is erg verschillend per gewas en per aaltjessoort. Ook de mate waarin aaltjes zich op gewassen vermeerderen, varieert enorm. Een overzicht daarvan is te zien in figuur 1.2. 16 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 17 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 1.2 Het aaltjesschema geeft veel informatie. Bij het opstellen van je bouwplan moet je terdege rekening houden met de schade die aaltjes kunnen veroorzaken. Stel, er is aangetoond dat een bepaald soort aaltje zich in jouw grond bevindt. Hoe kun je dan voorkomen dat deze soort zich nog verder vermeerdert. En welke gewassen moet je dan zeker niet ❑ BODEMZIEKTEN 17 27126_TB.fm Page 18 Monday, August 18, 2003 10:52 AM op dat perceel verbouwen? Beantwoord aan de hand van het aaltjesschema van figuur 1.2 de volgende vragen. g h i j k 1.4 De gewassen peen en tulp worden nogal eens in een vruchtwisseling opgenomen. Welke aaltjes kunnen zich in zo’n vruchtwisseling vermeerderen en geven bovendien zware schade aan het gewas? Spruitkool wordt nogal eens op akkerbouwbedrijven op kleigrond geteeld. Welk probleem kun je verwachten als dat gewas wordt opgenomen in een traditioneel bouwplan met aardappelen, bieten en graan? In Nederland maken granen op de meeste bedrijven maar een klein percentage van het bouwplan uit. In het buitenland zijn er streken waar graan op graan wordt verbouwd. Wat zou daar eventueel mis kunnen gaan? Sommige aaltjes zijn wat betreft hun voorkomen gebonden aan een grondsoort. Welke aaltjessoort, die een groot aantal waardplanten kent, komt op klei weinig voor? Het is opmerkelijk dat een van de meest beperkte aaltjessoorten toch de meeste aandacht trekt. Welk aaltje is dat? Bodemprofiel en bodemstructuur Elke ondernemer zou graag het beste stukje grond van Nederland onder zijn beheer hebben. Dan zou hij verzekerd zijn van een goede opbrengst. Bovendien zou hij waarschijnlijk weinig problemen tegenkomen tijdens de teelt en de oogst. Helaas hebben niet alle telers grond van uitstekende kwaliteit. Toch proberen ze er allemaal het beste van te maken. Waar liggen de oorzaken van de problemen met de grond? Je kunt drie oorzaken onderscheiden: – een minder goede samenstelling van de grond (de grondsoort) voor de gewenste teelt; – een minder goed bodemprofiel (de opbouw van de grond); – een minder goede structuur van de grond. Samenstelling van de grond diepploegen 18 De samenstelling van de grond, de grondsoort, is natuurlijk van groot belang voor het welslagen van de teelt. Bepaalde teelten zijn sterk verbonden met een grondsoort. Zo is de fabrieksaardappelteelt geconcentreerd op de dalgronden en de bollenteelt op de zandgronden. Je vindt de aardappel- en bietenteelt vooral op zeeklei. Genoemde teelten komen natuurlijk ook op andere grondsoorten wel voor. Het verschil tussen de grondsoorten is erg belangrijk voor de bewerking ervan en de groei en ontwikkeling van de gewassen. Soms, als het profiel dat mogelijk maakt, kun je door diepploegen of met andere methoden een lichtere grond boven halen en de zware grond wegploegen. De lichtere grond maakt de verbouw van een groter aantal gewassen mogelijk vanwege minder bewerkings- en oogstproblemen. Al deze bodemverbeteringen zijn ingrijpend en ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 19 Monday, August 18, 2003 10:52 AM meestal kostbaar. Een afweging van kosten en te verwachten baten bepaalt of dergelijke ingrepen rendabel zijn. Als illustratie van bovenstaande mogelijkheden volgt een beschrijving van de aanpak van het probleem zoals dat in Noord-Holland voorkwam. Omdat de bollenteelt in omvang toeneemt, worden daarvoor ook gronden gebruikt die mindergeschikt zijn voor deze teelt. Bollen teel je bij voorkeur op lichte gronden. De waterafvoer van gronden met een te hoog percentage lutum is slechter en de kans op verslemping groot. Bovendien geven deze gronden bij de oogst veel problemen. Een methode om de oogstproblemen te verkleinen is het telen in netten. Maar om een grond blijvend geschikt te maken voor bollenteelt is de volgende werkwijze toegepast. Stel, een grond bestaat uit een laag van 30 cm met 7 procent lutum, 3 procent organische stof en 20 procent zeer fijn zand. Daaronder 60 cm matig fijn zand met 1 procent lutum, 5 procent zeer fijn zand en 1 procent organische stof. Door nu 15 cm van deze laag intensief te mengen met de bovenste laag is het resultaat een bovengrond met: (30/45 × 7 %) + (15/45 × 1 %) = 5 % lutum. Het organische stofgehalte wordt dan: (30/45 × 3 %) + (15/45 × 1 %) = 2 %. Het percentage zeer fijn zand wordt, op dezelfde wijze berekend, 15 procent. Door een vrij simpele ingreep wordt de grond beter geschikt voor bollen met als enige nadeel een wat lager organische stofgehalte. Is de bovenste laag een stuk dikker, of is het gehalte aan slib en/of fijn zand een stuk hoger, dan is deze werkwijze geen oplossing. Een mogelijke aanpak is dan een deel van de bovenste laag af te voeren (naar onderen te ploegen) en zand boven te ploegen. Omdat de bouwvoor dan te schraal wordt, kan een deel van de oude toplaag gemengd worden met het zand, zodat er toch nog een goede bouwvoor ontstaat. Deze vorm van grondverbetering en allerhande variaties erop zijn veelvuldig toegepast om gronden beter geschikt te maken voor de teelt. Bodemprofiel Een gewas moet ongestoord en diep kunnen wortelen in de bodem. Dat heeft enkele belangrijke voordelen. – Het gewas kan uit een groot volume grond voedingsstoffen en water onttrekken. Een grote buffervoorraad werkt positief op een regelmatige groei van een plant en daardoor op de kwaliteit en opbrengst. – Bij een goede, diepe beworteling is de afstand van de wortels tot het grondwater klein en is er meer capillaire nalevering. grondverbetering Een storende laag in het bodemprofiel kan de beworteling ernstig belemmeren en moet indien mogelijk worden opgeheven. Of dat gemakkelijk kan, hangt af van de oorzaak van die storende laag. Het opheffen van een storende laag komt maar een enkele maal en soms zelfs maar eenmalig voor. Een dergelijke ingreep heet grondverbetering. Zo kan een zandlaag in een kleigrond zeer storend zijn. Wortels groeien gemakkelijker in klei dan in zand, omdat klei plastischer, kneedbaarder, is dan de harde stugge zandkorrels. De wortels groeien dan ook liever opzij in de klei, dan naar beneden in de zandlaag. ❑ BODEMPROFIEL EN BODEMSTRUCTUUR 19 27126_TB.fm Page 20 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 1.3 Bij klei-op-zandgronden gaat de beworteling dikwijls niet dieper dan het kleidek. doorwortelbaarheid oerbank Zo kan ook een zure venige laag belemmerend werken. Het mengen van dergelijke lagen met elkaar zou de doorwortelbaarheid kunnen verbeteren. In kalkloze zandgronden kan een zeer harde laag, de oerbank voorkomen. Deze is hard, omdat de zandkorrels sterk aan elkaar zijn gekit door ijzer en/of uitgespoelde humus. Het breken van een dergelijke laag met een woelpoot kan een grote verbetering betekenen. Bodemstructuur Structuur is een veelgebruikte term, maar wat is het nou precies? In één zin samengevat is het ‘de onderlinge rangschikking en de binding van de bodemdeeltjes’. Onderlinge rangschikking De verdeling van gronddeeltjes (klei, silt, zand, humus) en de poriën: welk deel van de ruimte wordt ingenomen door de poriën en hoe is de verdeling tussen kleine en grote poriën? Binding Kleideeltjes kunnen zeer sterk aan elkaar gebonden zijn, zeker bij droogte. Zandkorrels hebben geen binding (‘los zand’). Humusdeeltjes hebben een bindende werking op zand en verlagen de binding van klei. Wanneer er iets mis is met de onderlinge rangschikking of binding van bodemdeeltjes in de grond zijn allerlei bodemeigenschappen niet optimaal. Bij een te laag poriëngehalte is er bijvoorbeeld te weinig lucht in de grond. Als er relatief te weinig grote poriën in de grond aanwezig zijn, is er ook snel luchtgebrek, omdat de kleine 20 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 21 Monday, August 18, 2003 10:52 AM poriën veel water binden en er dus geen ruimte overblijft voor lucht. En vooral in het voorjaar is het voor gewassen als aardappelen, gladiolen en tulpen belangrijk, dat er zo’n 20 procent lucht in de grond zit. 1.5 grondanalyseformulier schonegrond-verklaring ❑ RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK Resultaten van het onderzoek Je hebt je grond laten onderzoeken of je hebt er zelf eens grondig naar gekeken. Wat zijn nu de resultaten daar van? Het grondanalyseformulier is natuurlijk een belangrijke bron van informatie voor plantenvoeding. De overige informatie die daarop te vinden is, is het organische stofgehalte, de pH, het koolzure kalkgehalte en het percentage lutum van de grond. Een schonegrond-verklaring krijg je als uit onderzoek blijkt dat jouw grond een hele reeks stoffen niet of in zeer lage concentratie bevat. Blijkt er toch te veel in te zitten, dan is die informatie van belang voor het bedrijf dat de grond gaat saneren. In figuur 1.4 zie je de uitslag van een onderzoek naar aaltjes. 21 27126_TB.fm Page 22 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 1.4 profielkuil 22 Een deel van het rapport van een aaltjesonderzoek Een moeilijker onderzoek is dat naar de bodemstructuur. Je kunt zelf een schop grond nemen en bekijken hoe de structuurelementen eruit zien. Je kunt op die manier je bouwvoor beoordelen. Wil je een betere indruk krijgen van de ondergrond om eventueel storende lagen te signaleren, dan moet je een profielkuil graven. Als je dan een wand glad afsteekt met een schop, dan kun je wel een indruk krijgen van de structuur. Maar het is beter de wand te ‘prepareren’ met een mes. Je moet dan voorzichtig stukjes grond loswrikken, zodat ze via een natuurlijk breukvlak los raken van de grond. Als je dat over de hele oppervlakte van het profiel doet, krijg je een goed beeld van de structuur van het hele profiel. ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 23 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 1.5 Scherpe breukvlakken en kale wortels wijzen op een slechte structuur. Vragen 1.2 Onderzoek van de bodem is goed en kost het nodige geld. Dat is niet erg, want zaken waar je veel baat bij hebt, mogen geld kosten. Maar het is natuurlijk wel belangrijk, dat je dan ook goed snapt, wat er onderzocht is en dat je er de maximale informatie uit weet te halen. Beantwoord aan de hand van de informatie uit figuur 1.4 de volgende vragen. a Met welk doel heeft meneer Plant dit onderzoek laten doen? b Hoe groot is het perceel dat bemonsterd is en hoeveel monsters zijn er genomen? c Is zijn hele perceel besmet en heeft dit consequenties voor zijn teelt? d Hij besluit zijn grond te ontsmetten, maar hij wil zijn portemonnee en het milieu sparen. Kan hij gerichte maatregelen nemen? e Heeft hij wat betreft de teelt alleen maar gevaar te duchten voor zijn aardappels? 1.6 Afsluiting Als je gewassen gaat verbouwen, wil je dat de grond in goede staat verkeert. Problemen die kunnen optreden, kunnen van chemische, fysische of biologische aard zijn. Vervuilde grond is een voorbeeld van een chemisch probleem. Behalve schade aan gewassen geeft bodemvervuiling ook een probleem bij verkoop of gebruik van het perceel als bouwgrond; een ‘schonegrond-verklaring’ is dan vereist. Een biologisch probleem is het voorkomen van plantparasitaire aaltjes. Een laboratorium voor onderzoek naar bodemziekten kan onderzoeken hoe ernstig de besmetting is en om welke soort aaltjes het gaat. Fysische problemen ten slotte doen zich voor als de grond niet de gewenste samenstelling heeft, de profielopbouw niet goed is of wanneer de structuur van de grond niet aan de eisen voldoet. De samenstelling van een grond is slechts te veranderen door lagen van een gunstiger grondsoort die dieper in het profiel liggen, door ploegen of op een andere manier naar boven te halen. Het bodemprofiel kan storende lagen bevatten die de wortelgroei of de afvoer van water kunnen hinderen. Een (eenmalige) ingreep in het profiel is dan de oplossing. Dit noem je grondverbetering. ❑ AFSLUITING 23 27126_TB.fm Page 24 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Een structuur is niet optimaal als de verdeling van de ruimte tussen grond en poriën niet goed is of wanneer de binding tussen gronddeeltjes onderling te sterk of te zwak is. Uit de uitslag van de diverse soorten onderzoek van de grond kun je aflezen wat er aan de hand is en welke maatregelen je moet nemen. Inzicht in de profielopbouw en de structuur krijg je door een profielkuil te graven en goed naar de horizonten en structuurelementen te kijken. Vragen 1.3 a b c d e 24 Gaat de vergelijking van de APK-keuring ook op met betrekking tot de frequentie? Met andere woorden, moet je ook elk jaar je grond laten onderzoeken? Verklaar, waarom de chemische, fysische en biologische kwaliteit van een grond ook afhankelijk kan zijn van de vakbekwaamheid van de teler. Wat is een plantparasitair aaltje? Waarom kan een zure laag in het profiel belemmerend werken op de wortelgroei? Is in alle gronden een oerbank aanwezig? ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 25 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 2 Zand, klei, humus en kalk Oriëntatie Als een boer van de zandgrond op bezoek is bij een boer op de kleigrond zegt hij vaak: ‘Jullie hebben makkelijk praten met jullie grond; bij ons gaat het allemaal wel even anders. Onze grond is een stuk armer en droogtegevoeliger en we hebben veel meer last van eenjarig onkruid. En met een beetje pech hebben we ook meer last van plagen.’ Om te begrijpen waarom deze boer dit zegt worden in dit hoofdstuk zandgrond en kleigrond met elkaar vergeleken. Fig. 2.1 Er bestaan grote verschillen tussen klei en zand. Bekijk je wat zand, klei en wat veen dan merk je op het oog al grote verschillen. Zandgrond voelt min of meer scherp aan als je hem tussen de vingers wrijft. Klei is bruin of grijs. Als je klei wat vochtig maakt en tussen de vingers wrijft, smeert het. Veen is diepzwart van kleur. Het smeert ook bij het wrijven tussen de vingers. Het skelet van de zand- en kleigronden bestaat uit zandkorrels en kleideeltjes die door kalk en humus bij elkaar worden gehouden. Over de eigenschappen van deze bestanddelen zijn boeken vol geschreven. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste kenmerken wel kort genoemd, maar niet uitgebreid beschreven. Er wordt ook nog aandacht besteed aan de naamgeving. Waar het vooral om gaat, is wat deze eigenschappen betekenen voor bodembeheer. 2.1 Zandgrond Zandgrond bestaat uit kleine korrels kwarts. Graniet is een veelvoorkomend gesteente dat is samengesteld uit andere gesteenten. Wanneer graniet verweert, blijven de hardste delen, het kwarts, als laatste over. Via rivieren en wind worden deze deeltjes verplaatst om uiteindelijk zandgrond te vormen. Zandkorrels zijn 50 µm à 2000 µm groot (1 µm = 0,001 mm). Alles boven 2000 µm heet grind. ❑ ZAND, KLEI, HUMUS EN KALK 25 27126_TB.fm Page 26 Monday, August 18, 2003 10:52 AM afslibbaar In figuur 2.2 staan de namen vermeld die in de Nederlandse bodemkunde worden gebruikt. De termen zand, leem, slib en lutum (de bodemkundige naam voor klei) worden het meeste gebruikt. Op analyseformulieren van bodemlaboratoria wordt van het minerale deel van de bodem alleen het lutumgehalte vermeld. Tot voor kort werd het gehalte afslibbaar (deeltjes van 0 tot 16 µm) ook gebruikt, maar dat is vervangen door het gehalte lutum (deeltjes van 0 tot 2 µm). Fig. 2.2 Namen en indeling van de korrelgrootte van de diverse fracties die in de Nederlandse bodemkunde worden gebruikt. Onaantastbare kristalbrokjes Zandkorrels zijn zeer hard en moeilijk stuk te krijgen. Verwering door de temperatuur of door activiteit van zuren in de bodem gaat uiterst langzaam. Zand verbindt zich daardoor ook heel moeilijk met andere stoffen. Kalk of humus kunnen er wel als een dun laagje omheen zitten, maar ze verbinden zich er niet mee. Het is meer een soort ‘eraan hangen’. Zandgronden zijn daardoor nogal kwetsbaar. De samenhang tussen zand en humus wordt door een actief bodemleven sterk verbeterd. grofkorrelige structuur Door de grofkorrelige structuur kan zandgrond water snel afvoeren, het loopt er gemakkelijk tussendoor. Mineralen die vrij in de grond aanwezig zijn, kunnen met dit water naar diepere grondlagen spoelen en daardoor buiten het bereik van het gewas terechtkomen. Dit maakt zand gevoelig voor mineralenverlies. Het is onder andere hierom dat in de mestwetgeving het stikstofoverschot op bouwland (de zogenaamde verliesnorm) op zandgronden op termijn maar 60 kg/ha mag zijn, terwijl het op kleigronden 100 kg/ha mag zijn. Vrije mineralen spoelen in een zandgrond dus gemakkelijker weg dan op kleigrond. Daar komt nog bij dat een zandgrond relatief veel vrije mineralen heeft. De mineralen uit organische mest en kunstmest, vooral kali en ammoniumstikstof, kunnen zich niet binden aan zand. Daardoor zitten ze vrij in de bodem. Alleen binding aan humus of opname door het bodemleven of het gewas kan mogelijke uitspoeling voorkomen. Nitraat kan zich evenmin binden aan zand, maar ook slecht aan humus. Het spoelt dus ook snel uit als het niet door het bodemleven wordt opgenomen en vastgelegd. Door de losse structuur van zand kunnen insecten gemakkelijk eieren leggen en kunnen larven zich zonder moeite bewegen. Wortelvlieg en uienvlieg zijn daar voorbeelden van. Zaadonkruiden ontkiemen op een zandgrond erg gemakkelijk. Gewasbescherming op zandgronden vraagt daarom dikwijls een grotere inzet van actieve stof dan op 26 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 27 Monday, August 18, 2003 10:52 AM kleigrond. Een nadeel van kleigrond in dit opzicht is echter, dat actieve stof door kleideeltjes wordt geadsorbeerd en daardoor minder goed werkt. Een vroege grond Tegenover de nadelen staat als voordeel dat een zandgrond snel opdroogt. In het voorjaar is zandgrond door een goede draagkracht snel bewerkbaar en warmt snel op. Een warme grond heeft ook een grotere mate van mineralisatie, het vrijkomen van voedingsstoffen uit organische stof door vertering. In de zomer kan de mineralisatie minder worden door droogte. In het najaar gaat de mineralisatie niet zo lang door als op kleigrond. Zandgrond heeft daardoor een typisch voorjaarskarakter. Een mooie grond om met de vroegste aardappelen of groenten van Nederlandse grond te komen! Mest hoef je niet in het najaar in te werken zoals op klei. Bemesten en ploegen gebeurt pas op het einde van de winter. Dit beperkt het risico van mineralenverlies door uitspoeling. Door de goede doorlatendheid voor water is zandgrond ’s winters beter te berijden dan bijvoorbeeld kleigrond. Zandgrond is dan ook prima geschikt voor gewassen die in die periode geoogst moeten worden zoals prei en schorseneren. Kalkbehoefte en humusbehoefte Kalk en humus kunnen zanddeeltjes bij elkaar houden. Bodemleven is daarbij onmisbaar, omdat dit voor de vermenging en verkleving zorgt. De Nederlandse zandgronden hebben een langere geschiedenis dan de kleigronden. Ze zijn langer blootgesteld geweest aan uitspoeling en daardoor kalkarm of kalkloos. De lage pH als gevolg hiervan is ongunstig voor het bodemleven en ongunstig voor de samenhang van de deeltjes. Daardoor is zandgrond over het algemeen kwetsbaar. Zandgrond kan snel van karakter veranderen wanneer met kalk of organische stof aan verbetering wordt gewerkt. Een stijging van het percentage organische stof heeft op zand veel sneller invloed dan op klei. Dit komt deels omdat de korrelstructuur van zand gemakkelijk te beïnvloeden is. ❑ ZANDGROND 27 27126_TB.fm Page 28 Monday, August 18, 2003 10:52 AM In de naamgeving is de invloed van humus op zandgrond te herkennen. Zandgrond met 2,5 tot 5 procent organische stof heet bodemkundig ‘matig humeus’. Zware kleigrond moet 4 tot 8 procent organische stof bevatten om ‘matig humeus’ te heten. De herkomst van zand, klei en kalk Een groot deel van de Nederlandse bodem is aangevoerd door water en wind. Het fundament is een pakket zeezand van 200 tot 400 meter dik. De rivieren hadden nog geen dijken en stroomden vrij door het laagland. Door de Rijn, IJssel en Maas is een laag van 100 tot 200 meter materiaal afgezet, bestaande uit rivierzand en oude rivierklei. In de eerste van twee ijstijden die ons landschap hebben bepaald, is rivierzand door gletsjers opgestuwd waardoor we nu bijvoorbeeld de Holterberg en de Veluwe hebben. Een tweede, wat mildere, ijstijd ging gepaard met veel noordwestenwind waardoor vanuit het Noordzeebekken wind over ons land werd verspreid. Vooral de zandgebieden in het oosten zijn daardoor met een paar meter licht golvend zand verhoogd. Het zand in Nederland komt van oorsprong dus met grote ‘oerrivieren’ uit Zuid- en Oost-Europa. Dit is langer dan 10.000 jaar geleden. De klei in Nederland is daarna afgezet door rivieren en de zee. Die is dus nog relatief jong. De oudste klei is ongeveer 10.000 jaar geleden afgezet. Zand en klei zijn beide ontstaan door verwering van gesteenten. Een veelvoorkomend gesteente is graniet. Dit harde gesteente lijkt onverwoestbaar, maar als weer, wind en water maar lang genoeg de tijd krijgen valt het uiteen. Graniet bestaat uit de volgende delen: – hoornblende en glimmer; – veldspaat; – kwarts. Hoornblende en glimmer Dit zijn respectievelijk donkere korrels en spiegelende korrels in graniet. Hoornblende en glimmer lossen in de loop der jaren langzaam op. De opgeloste delen kunnen opnieuw verbindingen aangaan in de vorm van klei of leisteen. Beide hebben een gelaagde, kristalachtige structuur. Klei is dus een opnieuw ontstaan mineraal. Veldspaat Veldspaat bestaat uit grijze, witachtige of roodachtige korrels met een vettige glans. Ze lossen gemakkelijk op. Calcium is een belangrijk element van veldspaat en het is bijvoorbeeld terug te vinden in de skeletjes van waterdieren. Op deze manier is veldspaat de bron van de kalk in de bodem. Kwarts Kwarts blijft over wanneer hoornblende, glimmer en veldspaat zijn opgelost. Het zijn kleurloze of melkwitte korrels die zeer hard zijn. Het transport door water slijt ze wel af, maar ze vallen niet uiteen. Uiteindelijk vormen ze de basis voor de zandgronden. In een mooie grond komen alle bouwstenen van graniet via diverse wegen weer bij elkaar: klei, kalk en zand - uiteraard door het bodemleven gemengd met humus - zijn de basis voor de Nederlandse landbouwgronden. 28 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 29 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 2.2 Kleigrond en zavelgrond Om te beginnen moeten we een mogelijke verwarring in woordgebruik uitsluiten: kleigrond is niet hetzelfde als klei of kleideeltjes. Kleigrond is een mengsel van kleideeltjes, zanddeeltjes, humus en kalk. Kleigrond wordt vaak kortweg ‘klei’ genoemd, omdat de kleideeltjes voor een belangrijk deel de eigenschappen van de grond bepalen. In dit hoofdstuk wordt de term ‘kleigrond’ gebruikt als het om de grondsoort gaat en de term ‘kleideeltje’ als het speciaal om het deeltje en de eigenschappen daarvan gaat. ‘Klei’ wordt gebruikt als korte term voor kleideeltjes. Een andere naam die voor klei wordt gebruikt is ‘lutum’. Lutum wordt bijvoorbeeld sinds 1996 gebruikt op de bodemanalyse-formulieren van het Bedrijfslaboratorium voor grond- en gewasanalyse te Oosterbeek om de zwaarte van de grond aan te geven. Naamgeving textuurdriehoeken ❑ KLEIGROND EN ZAVELGROND De naamgeving van grond is al eens behandeld. Een andere, ook in het buitenland veelgebruikte manier van naamgeving is die met behulp van zogenaamde textuurdriehoeken. Het woord textuur slaat op de samenstelling van de grond in korrelgroottes. Om die te gebruiken moet je gegevens hebben over de procentuele verdeling van de korrelgroottes van de grond en wel van lutum (0 − 2 µm), silt (2 − 50 µm) en zand (50 − 2000 µm). Er worden in Nederland twee driehoeken gehanteerd, namelijk die voor eolische afzettingen (door de wind) en niet-eolische afzettingen. De gehalten moeten worden uitgezet langs de assen van de driehoek (het lijntje aan het eind van de pijlen geeft aan, welke lijnen je moet volgen) en het kruispunt van de lijnen bepaalt de naam van de grondsoort. 29 27126_TB.fm Page 30 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 2.3 Textuurdriehoeken voor water- (1) en windafzettingen (2), ook wel klei- en leemdriehoek genaamd. In de grijze banen komen de meeste Nederlandse gronden voor. Héééél klein, maar wel sterk chemische verwering Fig. 2.4 Tekening van een kleideeltje met daaraan mineralen en een foto van een kleideeltje gemaakt met een elektronenmicroscoop. De plaatjesstructuur is goed te zien. (Bron: Bodemkunde van Nederland) Kleideeltjes zijn de minerale deeltjes in de bodem die 0 à 2 µm groot zijn. Dat is zo klein dat je een microscoop met een flinke vergroting nodig hebt om ze te kunnen zien. Klei is ontstaan uit chemische verwering van gesteente, bijvoorbeeld graniet. Dit gesteente is in de loop van de aardeontwikkeling vergruisd en opgelost. De opgeloste mineralen zijn vervolgens weer samengebonden: de kleideeltjes. In tegenstelling tot zandkorrels, die door mechanische krachten zijn gevormd, zijn kleideeltjes dus chemisch gevormd. Kalium is een belangrijke bouwsteen van kleideeltjes. Verder zit er onder andere aluminium (Al), magnesium (Mg) en kiezel (Si) in. Elektrische krachten Door de chemische vorming hebben kleideeltjes een regelmatige, kristalachtige structuur. Door die structuur ontstaan er kleine elektrische krachten in het deeltje. Aan de buitenkant zijn ze daardoor licht negatief geladen, in de kern licht positief. 30 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 31 Monday, August 18, 2003 10:52 AM adsorptie Omdat de negatieve kracht aan de buitenkant zit, bepaalt deze kracht de eigenschappen van het deeltje. Kleideeltjes stoten elkaar daardoor onderling af. Positieve mineralen, zoals opgelost calcium (Ca2+), kalium (K+) of magnesium (Mg2+), kunnen zich aan de negatieve kleideeltjes binden. Dit noem je ook wel adsorptie. Ze zijn ook in staat om een brug tussen twee kleideeltjes te vormen en op die manier de structuur stabiel te maken. Door de mineralenbinding van kleideeltjes spoelen kalium of ammonium op een kleigrond veel minder snel uit dan op een zandgrond. Dit geldt ook voor alle andere positief geladen mineralen. Dat is gunstig, want kleigronden worden meestal in het najaar bemest met kali of met organische mest, dus de voedingsstoffen in die mest krijgen nog een lange natte winter te verduren. De kleideeltjes voorkomen dan dat het water de mineralen meeneemt. Kleigrond Kleigrond is grond waarvan de eigenschappen vooral door de kleideeltjes worden bepaald. De kleideeltjes zijn klein en hebben een groot contactoppervlak waardoor ze bij bewerking veel weerstand geven. De grond bewerkt zwaar. Alle gronden met meer dan 25 procent kleideeltjes worden kleigronden genoemd. Boven de 35 procent kleideeltjes is het al zware klei. Gronden met 100 procent klei komen in Nederland niet voor. Het is opvallend dat een grond al een kleigrond is als er 25 procent kleideeltjes in zitten. Dan zijn er namelijk altijd nog 75 procent andere bestanddelen aanwezig, voornamelijk silt en zand. Kleideeltjes hebben echter zulke sterke, bepalende eigenschappen dat ze de grond het sterkst beïnvloeden. De eigenschappen van een grond met veel klei zijn daarom ook niet snel te veranderen. Toevoegen van zand of organische stof heeft alleen invloed als dat in grote hoeveelheden gebeurt. De plaatjesstructuur van klei in combinatie met de zeer kleine deeltjes maakt kleigrond zwaar en compact. Humus en kalk zorgen voor een groter percentage open ruimtes, zodat watertransport mogelijk is. Zavelgrond capillaire opstijging ❑ KLEIGROND EN ZAVELGROND Zavelgrond zit tussen zandgrond en kleigrond in. Het is een grond met een kleine hoeveelheid kleideeltjes, tussen de 8 en 25 procent. Bij een grond met minder dan 8 procent lutum raken de zanddeeltjes elkaar en vult de lutum de ruimte tussen de zanddeeltjes op. Een dergelijke zandgrond vertoont bij droogte dan ook nauwelijks scheuren. Het aandeel zand en silt is in deze grond hoger dan in een kleigrond. Zavelgrond combineert de gunstige eigenschappen van zand met die van klei. Het is dus enerzijds een grond die relatief gemakkelijk water doorlaat en daardoor weer snel kan worden bewerkt na een regenperiode. Aan de andere kant zorgen de kleideeltjes ervoor dat de grond mineralen kan binden. In droge tijden zorgt de klei ervoor dat water, dat in de grond is opgeslagen in natte tijden, ter beschikking komt van het gewas. Zand en klei zorgen er samen voor dat grondwater voldoende snel omhoog kan worden getransporteerd (capillaire opstijging). In natte tijden zorgt het zand voor een voldoende open structuur om water snel af te voeren. Een grond met veel mogelijkheden! 31 27126_TB.fm Page 32 Monday, August 18, 2003 10:52 AM slempgevoeligheid Een nadeel van zavelgrond is de slempgevoeligheid. Slemp houdt in dat de bovenlaag van de grond dichtslaat door regenval. Door de kracht van de regendruppels slaan de kruimels en kluiten kapot. In de natte, kapotte bovenlaag van de grond gaan de deeltjes ‘ontmengen’. Daardoor ontstaat er een wat grovere onderlaag en een bovenlaag van fijne deeltjes. Na het opdrogen van de grond ontstaat door het laagje fijne deeltjes een ondoordringbare korst. Deze is ondoordringbaar voor water, lucht en voor kiemplantjes. Je moet dan ook vermijden de grond in het voorjaar al te fijn te maken, omdat de kluitjes dan nog gemakkelijker kapotslaan. Vragen 2.1 Als je het met iemand anders over een grondsoort hebt, is het belangrijk dat je allebei precies weet, waar je over praat. De textuurdriehoeken zijn daarvoor een goed hulpmiddel. Je moet natuurlijk wel weten hoe er mee om te gaan. Beantwoord de volgende vragen. a Wat is 1 µm ook al weer? b Waarom heb je eigenlijk aan twee van de drie percentages voldoende? c Wat is de naam van de kleigrond met: 1 23 % lutum, 17 % silt en 60 % zand 2 23 % lutum, 60 % silt en 17 % zand 3 6 % lutum en 30 % zand 4 6 % lutum en 43 % silt d Wat is in de leemdriehoek de naam van een grond met: 1 8 % lutum, 70 % silt en 22 % zand 2 0 % lutum, 0 % silt en 100 % zand 3 6 % lutum en 11 % silt 4 21 % lutum en 63 % silt? e Hoeveel procent lutum kan matig zware klei bevatten? f Hoeveel procent zand kan zandige leem bevatten? Lutum, silt en zand vormen samen het totaal van de bodemdeeltjes. In de dagelijkse praktijk wordt de term silt niet zo vaak gebruikt. De term ‘leem’ wel. Dat is natuurlijk niet hetzelfde, want % lutum + % silt = % leem. g Neem het volgende verhaal over en vul de lege plekken in. Je kunt kiezen uit de woorden: zand, zavel en klei. Na een flinke regenbui kun je het beste maar een … grond hebben, omdat je het water snel kwijt wilt. Echter gedurende een lange droge periode is een … grond weer gunstig, omdat die dat water beter vasthoudt. Een … grond bindt het water ook wel goed, alleen bestaat er bij die grond in het voorjaar weer slempgevaar. Je kunt wel spreken van …- en …deeltjes, maar niet van …deeltjes, omdat de eerste twee behalve een grondsoort ook een naam zijn van een gronddeeltje. Wil je een gelijkmatige grond die van alle goede eigenschappen wat meepikt, dan kun je maar het beste een … grond hebben. 2.3 Humus en kalk Humus en kalk zijn de bindende elementen in de bodem. Ze zijn dit in de ruimste zin van het woord. Letterlijk zijn ze dit, omdat ze de klei- en zanddeeltjes aan elkaar hechten. In ruimere zin zijn ze het, omdat ze de basis vormen van het leven in de 32 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 33 Monday, August 18, 2003 10:52 AM zuurgraad bodem. Kalk zorgt ervoor dat de zuurgraad van de bodem voldoende hoog is om bodemleven mogelijk te maken. Humus en verse organische stof vormen de voedselvoorraad van het bodemleven. Humus samenhang in de bodem Humus is een complexe en vooral stabiele organische stof. Humusdeeltjes die lang overleven, kunnen 200 tot 8.000 jaar onveranderd in de bodem aanwezig zijn. In bodems onder water kan dit nog langer zijn, wel tot 17.000 jaren! Het maakt niet uit of de tropische bananenpalm of de granen in Nederland worden omgezet in humus. In beide gevallen ontstaan stoffen met dezelfde structuur en eigenschappen. Door mineralisatie en door het vermogen voedingsstoffen te binden is humus belangrijk voor de plantenvoeding. Naast voeding zorgt humus voor structuur en samenhang in de bodem. Het voert overtollig water af, houdt water vast bij droogte, zorgt voor binding tussen de minerale delen en speelt een rol in het verminderen van de overlevingskans van ziekten in de bodem. Dus de lofzang op de waarde van humus is terecht. In de biologische landbouw is humus de basis van de bodemvruchtbaarheid. Humusopbouw Humus is een organische stof die uit organische resten is opgebouwd. Dit zijn vooral gewasresten, groenbemesters en organische mest. Ook afgestorven bodemleven kan in humus worden opgenomen. Humus wordt geproduceerd door het bodemleven, waarbij wormen en springstaarten de belangrijkste humusvormers zijn. De uitscheidingsproducten die ontstaan bij het verteren van eiwitten en koolhydraten bevatten veel humus. De oorspronkelijke vorm van de organische stof, bijvoorbeeld loofresten van het gewas, is in humus niet meer te herkennen. Humus is een nieuw gevormde stof en bestaat voor 4 à 5 procent uit stikstof. ❑ HUMUS EN KALK 33 27126_TB.fm Page 34 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 2.5 Schematische voorstelling van de processen die een rol spelen bij de opbouw en afbraak van humus. (Bron: Bodemkunde van Nederland) bindende activiteit Voor planten, maar ook voor bacteriën is humus een soort ruilsupermarkt voor ionen. Wanneer ze ionen kunnen gebruiken, halen ze die van de humus af. Wat ze over hebben, gaat er weer naar terug. Deze bindende activiteit van humus komt ook naar voren bij bodemverontreiniging. Humus kan zware metalen zodanig vastleggen dat ze geen problemen meer geven. In de bodemsanering wordt hier gebruik van gemaakt. Ook radioactieve stoffen kunnen via deze weg worden vastgelegd. Hiervan maakt men onder andere gebruik bij besmette gebieden zoals die ontstaan zijn door de ontploffing van de kerncentrale bij het Russische Tsjernobyl in 1986. Een bijzonder stofje dus! Humusopbouw en humusafbraak Humusvorming (humificatie) en humusafbraak (mineralisatie) vinden gelijktijdig in de bodem plaats. Humusafbraak gaat snel bij een temperatuur in de bodem boven 10 °C. Humusopbouw vindt dan ook wel plaats, maar de humusafbraak overheerst. Bij een lage bodemtemperatuur heeft de humusopbouw de overhand. 34 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 35 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 2.6 Humusopbouw en humusafbraak bij verschillende bodemtemperaturen in een zuurstofrijke grond. Bij een lage bodemtemperatuur vindt netto humusopbouw plaats (gestippelde vlak). De afwisseling in humusopbouw (in de koude seizoenen) en afbraak (in het groeiseizoen) zorgt ervoor dat de bodem in ons klimaat zeer stabiel is en tegelijkertijd zeer productief kan zijn. Een afwisseling van gewassen die het ene jaar bijdragen aan bodemopbouw, bijvoorbeeld granen met een groenbemester, en het andere jaar interen, bijvoorbeeld uien, kan heel goed in ons klimaat. Je moet er echter scherp op letten dat het humusgehalte van je grond op peil blijft. Met name voor de bewerkbaarheid van zware kleigronden is dat van groot belang. De benodigde trekkracht voor het ploegen of andere vormen van grondbewerking hangt sterk af van dit gehalte. De binding tussen de kleideeltjes wordt immers een stuk minder. En er is gebleken dat de afbraak van de humus in de grond redelijk vlot kan gaan, bijvoorbeeld wanneer grasland wordt omgezet in bouwland. Maar het kost vele jaren om een grond met een laag humusgehalte weer op een goed niveau te krijgen. Kalk calciumcarbonaat Kalk in de eenvoudigste vorm is calciumcarbonaat (CaCO3). De rol van kalk is drieledig. Ten eerste is het calcium in kalk een voedingsstof voor planten. Vervolgens doet kalk dienst als structuurvormend element in de bodem. Tot slot draagt het carbonaat bij in het tegengaan van verzuring. pH Voor een goede structuur moet de pH van de bodem niet te laag zijn. Een lage zuurgraad betekent dat er veel zuurdeeltjes (H+) aanwezig zijn. Deze concurreren met Ca2+. Daarnaast is een lage zuurgraad slecht voor de ontwikkeling van het bodemleven. Voor klei is een pH boven 6,0 wenselijk, voor zand moet de pH liever niet onder 5,0 komen. Bekalken Met het bekalken van een zure grond worden dus twee vliegen in één klap geslagen. Het meest bekende resultaat is dat de pH stijgt, omdat een deel van het zuur wordt geneutraliseerd. Dit is gunstig voor de ontwikkeling van het bodemleven en dus voor de verbetering van de bodemstructuur. Het is echter net zo belangrijk dat het calcium dat overblijft, de plaats inneemt van de H+ deeltjes en daardoor de structuur stabiliseert. Omdat zuurdeeltjes zitten gebonden aan humus en klei wordt in een bekalkingsadvies ook rekening gehouden met het percentage organische stof en het lutumgehalte. Hoe meer lutum en klei, hoe meer zuurdeeltjes daaraan worden gebonden, dus hoe meer ❑ HUMUS EN KALK 35 27126_TB.fm Page 36 Monday, August 18, 2003 10:52 AM zuur moet worden geneutraliseerd om de pH op de gewenste hoogte te krijgen. Dit leidt tot een hoger giftadvies voor kalk. 2.4 Afsluiting Zanddeeltjes zijn ontstaan door verwering van gesteenten als graniet en bestaan uit korrels die zelf nauwelijks nog verweren. Een zandgrond laat door zijn structuur van losse korrels moeiteloos water door. Omdat zand geen bindende werking heeft, kunnen mineralen gemakkelijk uitspoelen. Door zijn geringe waterhoudende vermogen en daardoor snelle opwarming en goede draagkracht is een zandgrond vroeg in het voorjaar geschikt voor de verbouw van gewassen. Humus en kalk kunnen zandgrond meer samenhang geven. Klei is geen restproduct van verwering, maar ontstaat door nieuwvorming uit opgeloste stoffen. Door de plaatjesstructuur en chemische samenstelling van klei kan water goed gebonden worden en hechten mineralen zich, zodat er minder uitspoeling is. Zavelgronden hebben een geringe hoeveelheid klei en bestaan voornamelijk uit zand. Een zavelgrond combineert de goede eigenschappen van zand- en kleigronden. Maar een nadeel is de sterke slempgevoeligheid. Een optimale grond is opgebouwd uit zand, klei, humus en kalk. Zand zorgt voor het grove skelet en een losse structuur. Klei zorgt voor het vasthouden van water en mineralen. Humus en kalk zijn het cement tussen klei en zand. Dit cement is poreus en voedingrijk, zodat plantenwortels zich er goed door kunnen verplaatsen. Het schept een goede leefomgeving voor het bodemleven. Wanneer zowel verse organische stof als humus wordt afgebroken, levert het plantenvoeding. De afbraak van humus gaat wel ten koste van de structuur. De officiële naamgeving van klei en zandgronden kun je vinden door de gehalten zand, silt en lutum uit te zetten in een textuurdriehoek. Vragen 2.2 a b c d e f g h 36 Waarom noem je zand ‘het skelet’ van de bodem? Waarom warmt een zandgrond sneller op dan kleigrond? Welke uiterste waarden van lutum komen voor in het merendeel van de Nederlandse gronden? In de grijze baan in de kleidriehoek van figuur 2.3 bevatten de monsters met het hoogste lutumgehalte heel weinig zand. Verklaar dat. Zavelgrond is goed in staat water van het grondwater naar boven naar de wortelzone te transporteren; waarom kunnen zand en klei dat minder goed? Waarom treedt slemp niet op bij grove zandgronden en zware kleigronden? Wat zijn nu de goede eigenschappen die zand wel en klei niet heeft? En welke goede eigenschappen heeft klei die zand niet heeft? ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 37 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 3 Structuur, profiel en groeiomstandigheden Oriëntatie Piet krijgt de opdracht het land klaar te maken voor inzaaien. Hij houdt er van de zaken grondig aan te pakken en stelt de rotorkopeg lekker diep af. Na één rondgang is hij niet tevreden met het resultaat; de grond ligt er voor zijn gevoel nog te grof bij. Hij bewerkt het stuk voor de tweede keer, verhoogt het toerental, verlaagt de rijsnelheid en blikt na een tijdje nog eens achterom. Een fantastisch gezicht! De bouwvoor is zo fijn als het maar kan. Maar … van het gewas kwam niet veel terecht. De helft van de zaadjes verdroogde na ontkieming en van de andere helft kwam het merendeel niet door de slempkorst heen die na een fikse regenbui was ontstaan. Je moet natuurlijk wel weten wat je wil bereiken met je grond! Fig. 3.1 … de gewenste bodemtoestand?! 3.1 Bodemstructuur In teelthandleidingen van diverse gewassen staat dikwijls in het onderdeel ‘eisen aan de grond’ dat de grond goed doorwortelbaar moet zijn en dat het gewas voldoende vocht moet kunnen opnemen. Dat is logisch, omdat de groei van een plant afhankelijk is van de beschikbaarheid van water, lucht, voedingselementen en warmte. Deze hangen op hun beurt weer af van de samenstelling van de grond en vooral van de structuur. ❑ STRUCTUUR, PROFIEL EN GROEIOMSTANDIGHEDEN 37 27126_TB.fm Page 38 Monday, August 18, 2003 10:52 AM kruimelige structuur Een eerste indruk van de structuur krijg je al als je over de grond loopt. Voelt de grond hard aan en hoor je een dof geluid, dan is de structuur dicht en vast. Zak je daarentegen wat met je voeten in de grond weg (en dan hebben we het niet over pas geploegd land!) en voelt de grond zacht aan, dan heb je te maken met een losse kruimelige structuur. Om een wat beter inzicht in de structuur van een grond te krijgen is het noodzakelijk een profielkuil te beoordelen waarvan één wand voorzichtig ‘geprepareerd’ wordt. Dat wil zeggen dat de grond door voorzichtig met een zakmes te wrikken los wordt gemaakt, zodat de structuurelementen en de beworteling van het gewas goed te zien zijn. Daarbij let je op de volgende aspecten: – de vorm van de structuurelementen; – het aanwezige bodemleven; – het bewortelingspatroon; – de aanwezigheid van storende lagen; – kleur. 38 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 39 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 3.2 Een profielkluit uit een kunstweide op kleigrond in het voorjaar. In de bovenste 10 cm is een stabiele kruimelstructuur te vinden. Daaronder zit een vaste bouwvoor met het begin van een diepere kruimelontwikkeling. Vorm van structuurelementen hoekige structuren ❑ BODEMSTRUCTUUR Aan de vorm en grootte van structuurelementen in de bodem is veel af te lezen. In de bouwvoor duiden ronde, kruimelige structuren op een losse bodem waarin veel bodemleven actief is. Scherpe breukvlakken en hoekige structuren duiden op een tegengestelde situatie met weinig bodemleven en een slechte doorwortelbaarheid. Als klei water opneemt zwelt een structuurelement enigszins. Tussen afgeronde, ‘bloemkoolachtige’ elementen blijft dan toch nog wel een ruimte over. Tussen elementen met scherpe breuken kan in zo’n geval de ruimte weer verdwijnen. De wortels kunnen wel tussen de kluitjes door groeien, maar kunnen niet in de kluitjes dringen. Dus de daarin aanwezige voeding is onbereikbaar. Hoe groter de structuurelementen zijn, hoe moeilijker de doorworteling verloopt en hoe kleiner de 39 27126_TB.fm Page 40 Monday, August 18, 2003 10:52 AM bereikbaarheid van voeding is. Kleine ronde structuurelementen noem je kruimels of granulairen. De grotere elementen noem je blokken of kluiten. Ze kunnen afgerond of scherp zijn. Een ander kenmerk van een goede of slechte structuur is de aanblik van plantenwortels. Zijn de wortels bij het doorbreken van een kluit omgeven door wortelharen en kruimels, dan is dat een goed teken. Komen de wortels kaal te voorschijn, dan duidt dat op een minder gunstige structuur. Fig. 3.3 Van links naar rechts: kruimels, afgeronde blokvormige elementen en scherpe blokvormige elementen. Ronde vormen zijn een teken van een goede structuur. kolommenstructuur 40 Ook de structuur van de ondergrond is voor de ontwikkeling van het gewas belangrijk. Telers zijn vaak erg gericht op de bouwvoor, maar veel gewassen kunnen tot één meter diep wortelen als ze daar gelegenheid toe krijgen. Op die manier bereiken ze grondlagen, waarin grote hoeveelheden voeding beschikbaar kunnen zijn. Daarnaast kan het gewas in de zomer met zijn wortels de dalende grondwaterspiegel volgen. Door het gebruik van zware machines (door omstandigheden dikwijls op ongunstige momenten) is de ondergrond in Nederland dikwijls verdicht. Op zand levert dit een egale, betonachtige en ondoordringbare structuur op. Kleigrond heeft krimp- en zwelwerking waardoor blokken en scheuren kunnen ontstaan. Wortels kunnen de scheuren wel volgen, maar de blokken zelf zijn moeilijk doordringbaar. Als in de ondergrond slechts verticale scheuren voorkomen en nauwelijks horizontale, spreek je van een kolommenstructuur of prismastructuur. ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 41 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 3.4 Een zogenaamd ‘samengesteld glad prisma met scherpe blokvormige elementen’. Dit is een voorbeeld van een ondergrond die niet helemaal ondoordringbaar, maar wel moeilijk toegankelijk is. sponsstructuur Als in een grond een grote biologische activiteit heerst, is dat vaak zichtbaar door de aanwezigheid van veel poriën in alle structuurelementen. Dat heet dan ook wel een sponsstructuur. Aanwezig bodemleven Het bodemleven is een goede indicator van de kwaliteit van de bodem. Veel wormen en wormgangen zijn een gemakkelijk zichtbaar teken van een losse structuur en de aanwezigheid van organische stof. Ook kleiner bodemleven kan een indicatie zijn voor de kwaliteit van de bodem. Bewortelingspatroon en storende lagen Het is een goede gewoonte om tijdens het seizoen de gewassen ook ondergronds te bekijken. De manier waarop de wortels groeien zegt het meeste over de doorwortelbaarheid. Hoekige en korte, dikke wortels duiden op een moeilijke ❑ BODEMSTRUCTUUR 41 27126_TB.fm Page 42 Monday, August 18, 2003 10:52 AM doorwortelbaarheid. De hoekigheid ontstaat, doordat de wortels hun weg om de structuurelementen heen moeten zoeken. Ter hoogte van de onderkant van de bouwvoor is als gevolg van het rijden van het trekkerwiel in de open voor dikwijls een verdichte laag aanwezig: de ploegzool. In een profielkuil is die laag vaak goed te onderscheiden door zijn dichtheid en door het feit, dat je veel meer horizontale scheuren ziet dan verticale scheuren. Veel wortels maken bij de aanwezigheid van een ploegzool een knik, op zoek naar een doorgang naar de ondergrond. Probeer het ontstaan van een ploegzool te voorkomen. Is er al een ploegzool, probeer deze op te heffen door bijvoorbeeld een ganzenvoetwoeler aan de ploeg. Overigens blijkt dat op zwaardere kleigronden er op den duur spontaan weer scheuren ontstaan als gevolg van zwel en krimp. Voor lichte klei- en vooral voor zavelgronden is een ploegzool een hardnekkiger probleem. Fig. 3.5 Een profielkluit met winterpeen in augustus op zandgrond. De beworteling neemt sterk af na 17 cm diepte. Dit was ook de bewerkingsdiepte. Kleur roestvlekken 42 IJzer kleurt in de aanwezigheid van zuurstof en water rood en bij afwezigheid van zuurstof wordt kleigrond blauwig grijs. Bij zandgrond zijn eveneens roestvlekken te onderscheiden in een dergelijke situatie. Bij droge zandgronden is het zand geel gekleurd. Onder invloed van water en zuurstofloosheid heeft het zand een bleke kleur. Deze eigenschap biedt een handige indicator voor het beoordelen van de aanwezigheid van zuurstof in de grond. Blauwig grijze vlekken of lagen in de grond duiden op zuurstofgebrek. In de bovengrond komen ze bovendien voor in dichte kluiten, vooral in de natte tijd van het jaar of rond mest of gewasresten die onder zuurstofarme omstandigheden liggen te verteren. De ondergrond is vaak grijs vanaf de laag die volledig is verzadigd met water. Roestvlekken in het bodemprofiel zijn een aanwijzing, dat dat deel van het profiel afwisselend droog en nat is. ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 43 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 3.2 Groeifactoren Het doel van elke teelt is het verkrijgen van een goede opbrengst en producten van goede kwaliteit. Daartoe moeten alle omstandigheden in de bodem voor de groei van de plant, de groeifactoren, optimaal zijn. Wat is nu de invloed van de bodemstructuur op groeifactoren? Hier komen de volgende groeifactoren aan de orde: – voedingsstoffen; – water; – warmte; – lucht. Voedingsstoffen De opname van voedingsstoffen is sterk afhankelijk van de mogelijkheid van wortels om ongestoord de hele grond te doorgroeien om overal mineralen te kunnen opnemen. Niet ieder element is daarvan even afhankelijk. Fosfaat is het meest afhankelijk aangezien dit voedingselement door de wortels moet worden vrijgemaakt in de bodem voordat de plant het kan opnemen. Maar voor alle elementen geldt dat een regelmatige opname ervan meer gegarandeerd is, naarmate de wortels op meer plaatsen in de bodem actief zijn. De plant heeft dan een grotere buffer. Een goede ongestoorde groei en vertakking in de bouwvoor is het belangrijkst. Water sponsstructuur De rol van de bodem met betrekking tot de groeifactor water heeft twee aspecten. Er moet enerzijds altijd voldoende water in de bodem zijn, en anderzijds moet de bodem een teveel aan water snel kunnen afvoeren. De eisen die worden gesteld aan poriën voor het afvoeren en vasthouden en capillair leveren van water zijn nogal verschillend. Waterafvoer vraagt poriën met een redelijke diameter, dat wil zeggen groter dan 30 µm met een ongestoord verloop van boven naar beneden. Wormgangen voldoen hieraan. Voor het vasthouden van water zijn kleinere poriën gewenst. Maar ook weer niet kleiner dan 3 µm, omdat dan de binding van water weer te sterk kan worden. Voor capillaire opstijging tenslotte is de ideale situatie dat de poriën in de ondergrond groot zijn om het water snel te laten stijgen en dat de poriën boven in het profiel kleiner worden om de uiteindelijke stijghoogte zo groot mogelijk te maken. De afwezigheid van storende lagen en een sponsstructuur zijn de eerste vereisten. Lucht Een plant heeft ook lucht nodig voor een goede groei. De wortels moeten kunnen ademen. Dit betekent dat er met name in de bouwvoor voldoende grote poriën moeten zijn die het water na een regenbui voldoende snel kunnen afvoeren. ❑ GROEIFACTOREN 43 27126_TB.fm Page 44 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Warmte nachtvorstschade Aan de factor warmte zijn twee aspecten verbonden: – goede opwarming van de bodem in het voorjaar voor een snelle groei; – het gevaar voor nachtvorstschade. Voor opwarming van de bodem is een goede ontwatering noodzakelijk aangezien een luchtige grond sneller warm wordt dan een dichte, vochtige grond. Het voorkomen van nachtvorst stelt andere eisen aan de grond. De warmte van de zon overdag wordt in de bodem opgeslagen en kan ’s nachts voorkomen dat gewassen bevriezen. Belangrijk is daarbij dat de warmte zonder moeite vanuit diepere grondlagen naar de bouwvoor wordt getransporteerd. Water transporteert aanmerkelijk gemakkelijker warmte dan stilstaande lucht. Dus een heel erg luchtige grond is in dit geval niet gunstig. Essentieel is vooral dat er niet een luchtige laag zit tussen het gewas en de grond. Een strooisellaag of pas geschoffeld land is in dit geval funest. Verankering Hoewel niet echt een groeifactor, is verankering van de plant in de bodem natuurlijk wel een belangrijk gegeven. Een plant mag niet bij het minste of geringste zuchtje wind omvallen, door oppervlakkige waterafvoer meegevoerd worden of tegen de grond slaan na regeninslag. De wortels zorgen voor de hechting in en aan de grond. Om dit zo goed mogelijk te realiseren moeten penwortels goed diep in de ondergrond kunnen doordringen. Ook een goede ontwikkeling in de breedte en een goede vertakking zijn essentieel. Er moeten geen storende lagen in de grond zitten. 3.3 fotosynthese 44 Oogsten en bewerken De opbrengst en de kwaliteit van de grond hangen niet alleen af van genoemde groeifactoren. Het tijdstip van bewerken van de grond en het moment van oogsten bepalen de lengte van het groeiseizoen. Als er vroeg gepoot, geplant of gezaaid en laat geoogst wordt, dan kan er maximaal gebruikgemaakt worden van de fotosynthese. Bewerkbaarheid en oogst zijn sterk gebonden aan de zwaarte en het vochtgehalte van de grond. Daarnaast is de structuur natuurlijk ook van belang. Een zware grond met een dichte structuur, storende lagen en een slechte waterafvoer is nog moeilijker en later geschikt voor de voorjaarswerkzaamheden dan een zware grond met een luchtige bouwvoor die rijk is aan organische stof. ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 45 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 3.6 In natte perioden kan het oogsten van een gewas problemen opleveren, zoals hier bij maïs. verkruimelen Het klaarmaken van de grond voor de zaai-, poot- of plantbedbereiding houdt meestal in dat je de grond moet verkruimelen. De mate waarin dat moet gebeuren, hangt af van de toestand van de grond na de winter. Door strenge vorst kan de grond dikwijls al heel fijn zijn. Elke grond heeft een specifiek vochtgehaltetraject waarbij verkruimeling van de grond voor het maken van een zaaibed mogelijk is. Bij hogere vochtgehalten worden gronden steeds plastischer (kneedbaarder). Bij klei- en leemgronden neemt de kneedbaarheid zo toe dat de grond bij een bepaald vochtgehalte niet langer wil breken, maar gaat smeren. Naarmate de grond daarentegen droger wordt, neemt de kneedbaarheid af en de binding toe. Dat betekent dat de grond wel wil breken, maar dat dit steeds meer energie kost naarmate de grond droger wordt. Dus zowel bij te natte als te droge omstandigheden neemt de verkruimelbaarheid af. Lutumarme gronden zijn bij geen enkel vochtgehalte plastisch. Maar naarmate het vochtgehalte daalt, treedt aanvankelijk wel een toenemende binding op. Wordt de grond nog droger, dan neemt deze binding weer af en gaat de grond stuiven. Naarmate de grond lutumrijker (en armer aan organische stof) is, neemt niet alleen de verkruimelbaarheid zelf af, maar ook het bewerkbaarheidstraject. Lutum- en leemarm zand en ook veen zijn praktisch bij elk vochtgehalte verkruimelbaar. De bewerkbaarheid van deze gronden wordt uitsluitend door de draagkracht bepaald. 3.4 Welke eisen stellen de gewassen? Je kunt bij alle gewassen vermelden dat het gewas onder ideale omstandigheden het beste tot zijn recht komt. Maar elk gewas heeft weer specifieke zaken waarmee telers in de praktijk het meeste rekening houden. Hier komen aan bod: – akkerbouw; – vollegrondsgroenteteelt; – bollenteelt; – boomteelt. ❑ WELKE EISEN STELLEN DE GEWASSEN? 45 27126_TB.fm Page 46 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Akkerbouw De akkerbouwgewassen zijn niet onder één noemer te vangen. Zo hebben de rooigewassen weer heel andere eisen dan bijvoorbeeld de granen. Voor rooigewassen als bieten en aardappels is de lengte van het bewerkbaarheidstraject nogal van belang. Het is niet bevorderlijk voor de opbrengst als genoemde gewassen vanwege de zwaarte van de grond te laat gezaaid of gepoot worden. Evenmin als er vanwege de omstandigheden vroeg gerooid moet worden. Vollegrondsgroenteteelt vroege teelt De sector vollegrondsgroenteteelt is breed en kun je niet als één geheel beschouwen. Voor een deel van de groenten geldt dat een vroege teelt noodzakelijk is om een financieel aantrekkelijke opbrengst te krijgen. Daarvoor heb je een lichte grond met een losse structuur nodig. Organische stofrijke gronden zijn daarvoor geschikt, omdat die behalve luchtig ook donker van kleur zijn. Dat bevordert een snelle opwarming in het voorjaar. Groentegewassen die minder gevoelig zijn voor vroegheid en ook niet specifiek seizoensgebonden zijn, kun je in principe op alle grondsoorten verbouwen. Een voorbeeld daarvan zijn de koolgewassen. Sommige koolgewassen, zoals spruitkool, staan soms heel lang op het veld. Dat maakt een goede ontwatering noodzakelijk, omdat het perceel ook laat in het jaar nog berijdbaar moet zijn. Bollenteelt Ook de gewassen die tot de bollenteelt gerekend worden, mag je niet over een kam scheren. Zo zijn er gewassen die in de herfst geplant en in de vroege zomer gerooid worden. Maar er zijn ook gewassen die in het voorjaar worden geplant en in het najaar gerooid. Een punt van overeenkomst is wel dat het machinaal rooien van de bollen een lichte grond met een losse structuur vereist. Een deel van de problemen die kunnen optreden bij oogst op zware gronden kun je opvangen door de bollen in netten te telen en te oogsten. Maar ook daarvoor geldt dat een losse structuur de voorkeur verdient. Boomteelt Ook de sector boomteelt is zeer divers. Voor de meeste gewassen geldt dat ze meer jaren op één stuk grond staan. De beworteling moet zich goed kunnen ontwikkelen. En dus mag het grondwater niet te hoog staan in het herfst- en winterseizoen. Behalve een goede waterafvoer is een goede bewortelingsmogelijkheid een eerste vereiste voor deze teelt. 3.5 Afsluiting Voor een goede groei van de gewassen is het van belang dat de structuur van de grond optimaal is. Een indruk van de structuur van een grond kun je krijgen door een profielkuil te graven en te kijken naar de structuurelementen. De kleine kruimels en de afgeronde blokkige elementen wijzen op een goede structuur, terwijl de scherpe blokkige en kolomachtige structuurelementen minder goed zijn voor de gewassen. 46 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 47 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Naast de vorm van de structuurelementen is ook de aanwezigheid van bodemleven een gunstig teken. Een rijk en actief bodemleven resulteert vaak in een zeer poreuze bodem met een zogenaamde sponsstructuur. Aan het bewortelingspatroon van het gewas is heel goed te zien of er in de bodem stagnerende lagen voorkomen. Een in de praktijk veel voorkomende laag is de ploegzool, direct onder de bouwvoor. Door het gebrek aan verticale scheuren kan deze laag een belemmering zijn voor de dieptegroei van wortels. Aan de kleur van de grond ten slotte valt iets te zeggen over de doorluchting van de grond. Klei die lange tijd verstoken blijft van zuurstof, krijgt een blauwgrijze kleur. Plaatsen met veel waterbeweging hebben vaak roestplekken. De kwaliteit van het product wordt mede beïnvloed door de manier van en de omstandigheden waaronder is geoogst. De productiviteit van het gewas hangt ook af van de kwaliteit van de grondbewerking. Voor klei- en zavelgronden geldt dat de zwaarte van de grond en het vochtgehalte bepalend zijn voor het bewerkbaarheidstraject van de grond. Zandgronden zijn wat betreft bewerkbaarheid alleen afhankelijk van de draagkracht. De groeifactoren voedingsstoffen, water aan- en afvoer, warmte en lucht zijn alle gebaat bij een goede structuur. Daarbij hebben ze alle hun specifieke eisen. Alle open teelten stellen ook specifieke eisen aan de zwaarte en aan de structuur van de grond, hoewel er geen eenduidige eis per sector is. Daarvoor is er een te grote variatie aan gewassen in iedere sector. Zo geldt voor de rooivruchten dat de bewerking van de grond en de oogst onder goede omstandigheden moeten kunnen plaatsvinden. Bij granen zijn daar minder grote problemen te verwachten. Voor de vroege groentegewassen zijn een vroege bewerkbaarheid en een luchtige grond belangrijk, terwijl dat voor de langer op het veld staande koolgewassen van minder belang is. Goede ontwatering in najaar en winter is voor die gewassen belangrijker. Dat geldt ook voor de meerjarige gewassen in de boomteelt. Vragen 3.1 a b c d e ❑ AFSLUITING Wanneer vind je in kleigrond een grijsblauwe kleur? Een groter wortelstelsel geeft een buffer voor opname van voedingsstoffen. Verklaar dit. Waarom bevordert een donkere kleur een snelle opwarming van de grond in het voorjaar? Ideaal voor de grond is een ‘permanent heterogeen poriënstelsel’. Wat wordt daarmee bedoeld? Waarom moeten wortels kunnen ademen? Dat kan een plant toch ook via de huidmondjes in het blad? 47 27126_TB.fm Page 48 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 4 Beheer van de grond Oriëntatie Een beheerder is een persoon die verantwoordelijk is voor bijvoorbeeld een gebouw of een machinepark. In advertenties wordt nooit een grondbeheerder gevraagd, terwijl grond, als basis voor onze plantaardige productie, wel degelijk een goed beheer nodig heeft. Je kent zelf waarschijnlijk wel voorbeelden van grond die niet goed beheerd is. Je kunt denken aan een niet-egaal perceel barstend van het onkruid en besmet met alle vormen van bodemziekten. Of aan onvruchtbare, moeilijk bewerkbare grond met een schrale bouwvoor. Of in de wat heuvelachtiger delen van ons land aan een perceel waarvan de bouwvoor door erosie ernstig is aangetast. Is beheer dan alleen het goed bewerken van grond? Nee, ook de organische stof- en kalktoestand moeten onderhouden worden om de grond blijvend in goede staat te houden. Fig. 4.1 48 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 49 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 4.1 Organische stof De bodemvruchtbaarheid, het bodemleven en de structuur van de grond hangen nauw samen met een goed organische stofgehalte. Bovendien is behandeld hoe je een beeld kunt krijgen van het verloop van het gehalte in de grond door een balans te maken van aan- en afvoer van organische stof. In deze paragraaf gaan we wat dieper in op de soort organische stof en het verschil in werking. Je weet dat van de verse organische stof een groot deel na één jaar in de bouwvoor mineraliseert en dat de rest wordt gehumificeerd, dus omgezet in humus. Niet alle soorten organische stof zijn even snel afbreekbaar en hebben dus ook niet dezelfde werking in de grond. Dat kun je zien in figuur 4.2. Fig. 4.2 Restant van organische stof (in percentage van totaal toegediende hoeveelheid) uit verschillende bodemverbeteraars in de eerste 10 jaar na toediening % 100 stro varkensdrijfmest stalmest 80 champost heide-/schorscompost 60 GFT-compost 40 20 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Jaar humificatiecoëfficiënt erosie ❑ ORGANISCHE STOF Het percentage organische stof dat na één jaar nog in de bouwvoor aanwezig is, heet de humificatiecoëfficiënt. Verse dierlijke mest heeft een humificatiecoëfficiënt van 30 à 60 procent, terwijl die van compost varieert tussen 70 en 80 procent. Compost blijft dus langer actief als bodemverbeteraar dan mest, terwijl mest sneller mineraliseert. Maar wat wil je precies bereiken met je organische stofgiften? Dat is sterk afhankelijk van je grondsoort. Zavel en kleigronden hebben dikwijls als probleem een matige doorluchting en bewerkbaarheid. Langzaam verterende organische stof heeft hierop een zeer positief effect. Humus en klei worden door het bodemleven intensief met elkaar gemengd. De met de klei gemengde humus vermindert de bindingskrachten tussen de kleideeltjes. Daardoor ontstaan er meer en grotere poriën en als gevolg daarvan een betere beluchting, waterafvoer en bewerking. Bij zandgrond is het probleem net andersom. Door de grotere korrels is de waterafvoer en beluchting doorgaans wel voldoende, maar is de binding tussen de deeltjes zwak. Daardoor kan stuif en erosie optreden. Snel verterende organische stof werkt weer positief op dit probleem. Snel verteren betekent dat veel bodemorganismen deze organische stof als voedingsbron hebben. De afbraakresten van de organische stof en de 49 27126_TB.fm Page 50 Monday, August 18, 2003 10:52 AM uitscheidingsproducten van deze bodemorganismen hebben een sterk kittende werking. Daardoor zijn de deeltjes niet meer als ‘los zand’ aanwezig, maar als kleine structuurelementjes. Op deze wijze kunnen de zanddeeltjes ook beter water binden. kleihumuscomplex Fig. 4.3 Wat betreft hun effect op de bodemvruchtbaarheid is er ook een duidelijk verschil in werking tussen beide soorten organische stof. Snel verterende organische stof levert door een grote mineralisatie in het eerste jaar van toediening veel voedingsstoffen. Maar omdat er in de jaren daarna minder te verteren organische stof over is, is het vermogen om regelmatig voedingsstoffen te blijven leveren, de buffercapaciteit, minder. Ook draagt dit minder bij tot de vergroting van het kleihumuscomplex. De langzaam verterende organische stof daarentegen levert niet direct veel voedingsstoffen, maar blijft dit wel veel langer volhouden. Welke vorm van organische stof voor jouw bedrijf het beste is, hangt dus af van de problemen of wensen die je hebt met betrekking tot je grond. Een overzicht van de eigenschappen van de organische stof zie je in figuur 4.3. Keuzemogelijkheden van bodemverbeteraars afhankelijk van het doel waarvoor ze kunnen worden ingezet. Doel Benodigde organische stof Te gebruiken soort organische stof - verbeteren vochtbindend vermogen van zand- en lichte zavelgronden - verminderen gevoeligheid voor water-erosie - verminderen stuifgevoeligheid - levering van relatief veel voedingsstoffen - stimulering van het bodemleven snel verterende organische stof - dunne mest - vaste kippenmest - gecomposteerd bermmaaisel - champost - verbeteren ontwatering van kleien zware zavelgronden - verbetering van de beluchting van de grond - verhoging van het bindend vermogen voor voedingsstoffen - stimulering van het bodemleven - verbetering van het vochtbindend vermogen van zanden lichte zavelgronden - levering van relatief weinig voedingsstoffen langzaam verterende organische stof - vaste rundveemest - GFT-compost - heidecompost - schorscompost - mengsel van veen en compost Afbraak van organische stof Doorgaans wordt uitgegaan van een afbraakpercentage van 2 procent. Dit getal is algemeen geldig, maar in de praktijk blijken er toch afwijkingen voor te komen. Kalkrijke jonge gronden kennen een grotere afbraaksnelheid en naarmate de grond 50 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 51 Monday, August 18, 2003 10:52 AM minder lutum bevat en het toegediende organische materiaal verser is, is de afbraak ook groter. In de praktijk blijken vooral bollentelers op duinzand grote moeite te hebben het organische stofgehalte van de grond op het niveau van 1 à 1,5 procent te krijgen. Geschat wordt dat de afbraak daar wel 6 à 10 procent bedraagt. Een vergelijking van de afbraak bij variërende bouwvoordikte, afbraaksnelheid, organische stofgehalte en grondsoort is weergegeven in figuur 4.4. 2,0 1440 1800 2160 2520 2880 3,0 1920 2400 2880 3360 3840 4,0 1440 1800 2160 2520 2880 2,0 2160 2700 3240 3780 4320 3,0 2880 3600 4320 5040 5760 4,0 2080 2600 3120 3640 4160 2600 3250 3900 4550 5200 Zandgrond 3120 3900 4680 5460 6240 3120 3900 4680 5460 6240 900 4875 5850 6825 7800 4680 5850 7020 8190 9360 afbraaksnelheid 3% afbraaksnelheid 2% afbraaksnelheid 3% organische stofgehalte van de grond 4,0 5,0 6,0 4,0 5,0 6,0 0960 1200 1440 1680 1920 1,5 2860 3570 4280 5000 5710 1,7 Duinzandgrond 1,3 2520 3150 3780 4410 5040 afbraaksnelheid 6% 2180 2730 3280 3820 4370 ❑ ORGANISCHE STOF BouwKleigrond voordikte afbraaksnelheid 2% 20 25 30 35 40 Fig. 4.4 Jaarlijkse afname van de hoeveelheid organische stof in kg/ha in de bouwvoor van klei-, zand- en duinzandgrond 51 27126_TB.fm Page 52 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Zoals je weet, moet je voor de berekening van de afbraak van de organische stof ook de omrekeningsfactor van m3 naar ton (het volumegewicht) weten. Er is in figuur 4.4 uitgegaan van 1,2 voor klei, 1,3 voor zand en 1,4 ton/m3 voor duinzand. Deze getallen zijn gemiddelden. Per grondsoort kan dit getal nog erg verschillen als gevolg van verdichting of juist een luchtige opbouw door een hoog humuspercentage. Vragen 4.1 Als goede ondernemer moet je ervoor zorgen dat de aanvoer van organische stof op jouw perceel in evenwicht is met de afvoer om een goede kwaliteit van de grond te handhaven. Dat dat niet altijd meevalt, blijkt uit figuur 4.4. Om een beter inzicht te krijgen in het effect van allerlei maatregelen moet je proberen de volgende berekeningen te maken. De gegevens zijn te vinden in bijlage 1 en in bijlage 2. Piet – – – – – heeft een bedrijf met het volgende bouwplan: 8 ha tulpen; 6 ton stro/ha; 4 ha bospeen; 8 ha wintertarwe; 8 ha consumptieaardappelen; 4 ha uien. a b Bereken de gemiddelde aanvoer per ha van organische stof op zijn bedrijf. Ontevreden met het resultaat besluit Piet wat meer aandacht te schenken aan zijn organische stofaanvoer. Na de wintertarwe en de uien wordt als groenbemester Engels raaigras verbouwd en na de bospeen bladrammenas. Op de aardappelen wordt per ha 5 ton Vinassekali uitgereden en op 1/4 deel van het bedrijf wordt 20 ton GFT-compost per ha uitgereden. Wat wordt nu de gemiddelde aanvoer op het bedrijf? Als dit op de lange termijn de gemiddelde aanvoer van het bedrijf zou zijn, op welk organische stofgehalte komt Piet dan uit als zijn ploegdiepte 20 cm is en hij op zandgrond zit met een afbraak van 2 %? Maak eens een schatting van het organische stofgehalte dat Piet zou bereiken als hij niet voor die extra aanvoer zou zorgen. Stel dat Piet hetzelfde bouwplan zou hebben op duinzand met een afbraaksnelheid van 6 %, wat zou dan op de lange duur het organische stofgehalte van zijn grond worden? Bedenk welke mogelijkheden Piet nog meer zou hebben om het organische stofgehalte nog verder te verhogen. Vergelijk je antwoorden met die van je klasgenoten. c d e f 4.2 Groenbemesters Groenbemesters zijn gewassen die niet geteeld worden om ze te oogsten, maar om ze onder te ploegen. Soms wordt een grasgroenbemester wel eens gebruikt voor voederwinning of om er schapen op te laten weiden, maar dat is de uitzondering die de regel bevestigt. De meest voorkomende groenbemesters zijn bladrammenas, gele mosterd, facelia, (winter)rogge en grassen als Engels raaigras en Italiaans raaigras. stikstofbinding 52 De rol van groenbemesters in de open teelten is nogal veranderd. Voor de komst van de kunstmest was het vooral de bedoeling door stikstofbinding de vruchtbaarheid te verhogen: dus vooral vlinderbloemige gewassen. In de biologische landbouw is dit ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 53 Monday, August 18, 2003 10:52 AM bodemziekten ook nu een belangrijke functie van groenbemesters. Later werd structuurbehoud en -verbetering van de grond belangrijker gevonden en lag het accent meer op goede beworteling of hoge productiviteit. Tegenwoordig speelt ook een ander aspect een belangrijke rol. Met de juiste keuze van een groenbemester kun je bepaalde bodemziekten terugdringen. We – – – – – – zetten alle functies van groenbemesters nog eens op een rij: toevoegen van extra organische stof aan de grond; onderdrukken van onkruid; verbeteren van de vochthuishouding; voorkomen van slemp en erosie; het vasthouden van stikstof en eventueel binding van luchtstikstof; het tegengaan van bodemziekten. Organische stof effectieve organische stof Van groenbemesters die ondergeploegd worden, verdwijnt binnen een jaar een groot deel van de organische stof door vertering. Het deel dat overblijft, draagt blijvend bij aan de verbetering van de structuur. Je noemt dat effectieve organische stof. Een gemiddelde groenbemester levert 250 kg organische stof per ton droge stof. Wortels voegen meer effectieve organische stof toe aan de grond dan stengel en blad. Groenbemesters met veel wortelmassa zijn dus het geschiktst voor het op peil houden van het organische stofgehalte. Hoe de verschillende soorten groenbemesters werken, zie je in figuur 4.5. Fig. 4.5 Verdeling van droge stof over blad en wortel bij enkele groenbemesters Onkruid Na de oogst van het hoofdgewas kan het onkruid zich weer ontwikkelen. Een snel groeiende groenbemester kan het onkruid verstikken. ❑ GROENBEMESTERS 53 27126_TB.fm Page 54 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Vochthuishouding Groenbemesters houden de grond in de herfst droger, omdat begroeide grond meer water verdampt. Gangen die na het afsterven van diepgaande wortels achterblijven, verbeteren de doorlatendheid van de grond. Door verbetering van het organische stofgehalte is de grond in droge tijden beter in staat vocht te leveren. Slemp en erosie Slemp ontstaat wanneer kruimels en kluitjes in de bouwvoor gaan vervloeien nadat de regeninslag ze kapot heeft geslagen. Na het opdrogen vormen de fijne deeltjes een ondoordringbare korst. Doordat de groenbemester de grond tegen regeninslag beschermt, wordt het risico van slemp, tenminste in de tijd dat de groenbemester nog op het land staat, een stuk kleiner. Na het ploegen geeft het fijne, sterk vertakte wortelstelsel van grassen nog veel samenhang aan de grond. Ook daardoor vermindert het slempgevaar. Om dezelfde reden is ook het gevaar van erosie bij begroeide, maar ook bij onbegroeide grond minder. Op zandgronden geeft de organische stof meer binding aan de zandkorrels. Daardoor krijgt winderosie ook minder kans. Vasthouden van stikstof en stikstofbinding vlinderbloemigen Alle stikstof die door het hoofdgewas niet is benut en alle stikstof die na de oogst van het gewas nog mineraliseert, kan door groenbemesters gebruikt worden. Op die manier voorkom je uitspoeling van stikstof. Maar je moet het effect ervan niet overschatten. Zeker als de groenbemester kapot vriest of voor de winter ondergeploegd wordt, komt slecht 25 procent van de opgenomen stikstof in de loop van het volgende groeiseizoen weer ter beschikking aan een volggewas. Wordt de groenbemester in het voorjaar ondergeploegd, dan kan die benutting oplopen tot 50 procent. Maak je gebruik van groenbemesters die behoren tot het geslacht van de vlinderbloemigen, dan kan er een behoorlijk grote hoeveelheid stikstofgas gebonden worden die aan volggewassen ten goede kan komen. Het effect van deze binding is groter naarmate de groenbemester vroeger wordt gezaaid en later wordt ondergeploegd. Bodemziekten directe invloed indirecte invloed 54 Groenbemesters hebben, mits ze op tijd ingezaaid zijn en dus langer op het veld gestaan hebben, een positieve invloed op het terugdringen van bodemziekten. Deze invloed kan een direct gevolg zijn, omdat het gewas bepaalde organismen bestrijdt. De directe invloed van bladrammenas en gele mosterd op het bietencysteaaltje is een duidelijk voorbeeld van een direct bestrijdende werking. Het is echter niet alleen maar positief wat er te melden valt. Inzet van de verkeerde groenbemester kan bodemziekten juist stimuleren. Je moet dus goed uitkijken, wat je doet! Er kan ook sprake zijn van indirecte invloed. Na de verbouw van een groenbemester bijvoorbeeld is de grond in het voorjaar droger. Met name voor het gewas suikerbiet is dit gunstig. Ziekten als Rhizomanie en, met name op lichte gronden, Rhizoctonia komen dan minder voor. Groenbemesters bevorderen het bodemleven. Natuurlijke vijanden van schimmels en aaltjes ontwikkelen zich en hebben een matigende invloed op bodemziekten. ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 55 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Hoe de werking van diverse groenbemesters op bodemziekten is, staat weergegeven in figuur 4.6. Fig. 4.6 Afrikaantjes Invloed van groenbemesters op bodemziekten Een aparte vermelding verdient de groenbemester Tagetes patula, beter bekend onder de naam Afrikaantjes. Als groenbemester is dit niet zo’n gebruikelijk gewas, maar als je het verbouwt, doe je dat om daarmee het wortellesieaaltje te bestrijden. 4.3 Bodemleven Van alle factoren die van invloed zijn op een goed functionerende bodem is het bodemleven wel de meest onderschatte. Iedereen vindt het vanzelfsprekend dat in het nieuwe groeiseizoen bijna alle gewasresten die na de oogst zijn blijven liggen en zijn ondergeploegd, langzaam verdwijnen en worden omgezet in humus. Als je het jaar erna weer ploegt, zie je er weinig van terug. Misschien kom je nog wat verhoute of moeilijk verteerbare delen zoals koolstronken tegen. Weinig mensen hebben in de gaten dat daarvoor een heel leger bodemorganismen heeft moeten werken. Dat komt, omdat het bodemleven grotendeels onzichtbaar is. Pas als je bij het ploegen al die meeuwen achter de ploeg ziet vliegen, besef je dat er blijkbaar meer in de grond zit dan zand, klei en organische stof. Natuurlijk ken je de aaltjes en schimmels die bodemziekten veroorzaken. Maar deze vormen maar een klein percentage van de bodemorganismen in de bouwvoor. ❑ BODEMLEVEN 55 27126_TB.fm Page 56 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Soorten De variatie aan bodemleven is enorm. Dat is tevens één van de sterke punten van een goede grond, omdat er voor allerlei soorten functies en allerlei omstandigheden wel een vorm van bodemleven te vinden is die het werk kan opknappen. De bodembewoners staan in figuur 4.7 schematisch weergegeven. Fig. 4.7 Onderverdeling flora en fauna en naar grootte van het bodemleven Bacteriën Rhizobium bij wortelknolletjes Actinomyceten Schurft op aardappelen Schimmels Rhizoctonia Algen Blauwwieren aan het grondoppervlak Micro-fauna Protozoën, eencellige diertjes Meso-fauna Aaltjes, mijten, springstaarten Macro-fauna Wormen, slakken, kevers... Mega-fauna Mollen, muizen... Bodem flora Bodem organismen Bodem fauna Functies Het – – – – – bodemleven heeft, zoals je al weet, een groot aantal nuttige functies. mineralisatie en humificatie; het in gang houden van kringlopen; het beperken van ziekten en plagen; de opbouw van de structuur van de grond; goede groei van de gewassen. Mineralisatie en humificatie De afbraak van verse organische stof is typisch het gevolg van samenwerking in de bodem. Het grove werk wordt door de grotere bodemdieren als wormen, kevers, springstaarten en duizendpoten gedaan. De producten die zij uitscheiden worden weer door andere organismen als mijten, algen, bacteriën en schimmels omgezet, wat uiteindelijk resulteert in humusvorming. Toch gaat dat beeld niet helemaal op. Zo zijn bijvoorbeeld schimmels zeer goed in staat houtig materiaal, zelfs omgevallen bomen in het bos, af te breken. De houtstof lignine en cellulose, dat de celwanden van planten versterkt, is door sommige schimmels om te zetten in andere verbindingen die wel kunnen worden afgebroken door andere organismen. In gang houden van kringlopen Het bodemleven houdt een aantal processen in de stikstofkringloop in stand. Een paar van deze processen hebben zowel een positieve als een negatieve kant. Mineralisatie is nuttig zolang zij plaatsvindt in het groeiseizoen. De gewassen kunnen direct 56 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 57 Monday, August 18, 2003 10:52 AM profiteren van de vrijgekomen voedingsstoffen. Maar ook na de oogst van gewassen, of op het moment dat een gewas moet afrijpen en geen behoefte meer heeft aan extra stikstof, gaat de mineralisatie door. Het stopt als de temperatuur te laag wordt. nitrificerende bacteriën denitrificerende bacteriën De nitrificerende bacteriën zorgen bij aanwezigheid van voldoende zuurstof voor het omzetten van ammonium in het gemakkelijk opneembare nitraat. Dit is zeker niet nadelig voor het gewas. Maar alle nitraat die niet benut wordt, spoelt ’s winters wel uit, terwijl het ammonium gebonden blijft aan klei of humus. De denitrificerende bacteriën veroorzaken bij zuurstoftekort verlies aan stikstof. Dit is natuurlijk niet gunstig. Maar als deze stikstof anders naar het oppervlaktewater zou uitspoelen, is deze vorm van verlies eigenlijk niet zo erg. Van stikstofbindingen ten slotte is alleen maar iets positiefs te melden. De Rhizobiumbacteriën, die dit doen in symbiose met een vlinderbloemige, kunnen voor een behoorlijke stikstofaanvoer zorgen. Beperken van ziekten en plagen actinomyceet Vele schadelijke bodemorganismen hebben hun natuurlijke vijand ook in de bodem. Het meest bekende voorbeeld is de actinomyceet (een organisme, wat tussen schimmel en bacterie in zit). In een vochtige grond worden allerlei bodemorganismen geactiveerd die deze schurftveroorzaker kunnen bestrijden. In droge tijden kan beregenen dus noodzakelijk zijn om schurft te voorkomen. Er wordt momenteel onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de Rhizoctoniaschimmel met een andere schimmel te bestrijden. Er zijn ook schimmels die aaltjes kunnen vangen. Fig. 4.8 Aaltje gevangen door een schimmel Opbouw van de structuur van de grond Het bodemleven heeft dus een belangrijke functie bij humusvorming. Humus heeft een kittende werking die niet zo sterk is als die van lutumdeeltjes. Zodoende is de binding op zandgronden dankzij humus sterker, op kleigrond minder sterk. Het bodemleven zorgt ook voor een intensieve menging van de bodemdeeltjes zand en klei met humus. Bodembewoners maken poriën door hun bewegingen in de grond. Vooral wormen spelen daarin een grote rol. De poriën die zij maken, zijn vaak buitengewoon stabiel, omdat de wanden als het ware geplamuurd worden met slijmstoffen die ze uitscheiden. Poriën die onder alle omstandigheden intact blijven en redelijk van formaat zijn, zijn natuurlijk erg gunstig voor de afvoer van water. ❑ BODEMLEVEN 57 27126_TB.fm Page 58 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 4.9 Met humus bepleisterde wormgang in een bodemprofiel; de plantenwortels maken graag gebruik van deze gangen. Goede groei van de gewassen VAM-schimmels Vragen 4.2 58 Alle genoemde functies hebben natuurlijk een positieve werking op de groei van gewassen. Maar een voorbeeld van een redelijk directe werking is die van de Vesiculair Arbusculaire Mycorrhiza-schimmels die begrijpelijkerwijs bij voorkeur worden aangeduid als de VAM-schimmels. Deze schimmels leven in symbiose met de meeste hogere planten en zorgen met hun schimmeldraden voor een zeer effectieve uitbreiding van het wortelstelsel. Vooral bij de opname van moeilijk oplosbare voedingsstoffen zoals fosfaat, spelen ze een belangrijke rol. Stikstof is een moeilijk grijpbaar voedingselement, omdat er diverse kringlopen van stikstof bestaan. Omdat het zo’n belangrijk element is voor de gewasgroei, is het goed inzicht te hebben in die kringloop. Zet de volgende elementen van de kringloop in de juiste volgorde: – ammonium; – mineralisatie; – stikstofgas; – denitrificerende bacteriën; – eiwitvorming; – nitraat; – Rhizobiumbacteriën; – nitrificerende bacteriën. ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 59 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 4.4 Afsluiting Om een grond in goede staat te brengen en te houden is het belangrijk het organische stofgehalte van de grond goed in de gaten te houden. Maar ook het meer directe effect van diverse soorten organische stof kan van belang zijn voor het gewenste effect. Langzaam verterende organische stof is met name op klei- en zavelgronden van belang om de grond luchtiger te maken. Bij zandgronden, waar de losse structuur vaak de oorzaak is van verstuiving, heeft snel verterende organische stof juist een betere werking. De deeltjes krijgen meer binding. Wat betreft de aanvoer van mineralen heeft langzaam verterende organische stof ook een langzame werking, terwijl de snel verterende door een snelle mineralisatie ook snel zijn mineralen afgeeft. Niet in alle gronden is de afbraaksnelheid van organische stof hetzelfde. Kalkrijke, luchtige jonge gronden hebben een hogere vertering dan de oude, dichtere gronden. Een reëel probleem in dit opzicht vormen de kalkrijke duinzandgronden die een afbraaksnelheid hebben die drie keer hoger ligt dan gemiddeld. Groenbemesters die je voor de organische stofvoorziening verbouwt, hebben nog veel andere voordelen zoals het onderdrukken van onkruid, het verbeteren van de vochthuishouding, het voorkomen van slemp en erosie, het vasthouden van stikstof en eventueel binding van luchtstikstof en het tegengaan van bodemziekten. Bij het kiezen van een groenbemester moet je goed bedenken wat je er mee wil bereiken. Met name op het gebied van bestrijding van bodemziekten moet je heel goed weten wat er aan de hand is, omdat een verkeerde keuze zelfs averechts kan werken. Het bodemleven speelt eveneens een belangrijke rol bij het beheer van de grond. Hoewel onzichtbaar, verzet het veel werk zoals mineralisatie en humificatie van organische stof en het opruimen van gewasresten na de oogst. Verder speelt het een belangrijke rol bij het in gang houden van kringlopen, het beperken van ziekten en plagen, de opbouw van de structuur van de grond en de goede groei van de gewassen. Het is belangrijk een breed scala van bodemleven in de bouwvoor te hebben om voor alle problemen een oplossing te hebben. Vragen 4.3 a b c d e f g h ❑ AFSLUITING In figuur 4.4 zijn verschillende volumegewichten genomen voor klei-, zand- en duinzandgrond. Kun je dat verklaren? Op welk humusgehalte komt een akkerbouwer op kleigrond op de lange termijn uit als hij met een bouwvoor van 25 cm steeds ongeveer 2.700 kg organische stof toevoegt? Waar komt een bollenteler op duinzand op uit bij een zelfde bouwvoordikte? Wat is de humificatiecoëfficiënt van varkensdrijfmest? Ga uit van figuur 4.2. Hoeveel kg humus heb je na 5 jaar nog over van een gift van 20 ton varkensdrijfmest als je mag aannemen dat er 8 % organische stof in zit? Beantwoord vraag c en d ook voor GFT-compost. Het o.s.-gehalte daarvan is ongeveer 60 %. In welke twee opzichten is bladrammenas te verkiezen boven gele mosterd als groenbemester? Welke twee vormen van erosie worden door groenbemesters tegengegaan en waarom? Waarom zijn wormgangen zo gunstig voor de afvoer van water? 59 27126_TB.fm Page 60 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 5 Grond en grondbewerkingswerktuigen Oriëntatie In bepaalde delen van ons land wordt het woord ‘bouwen’ in het dialect gebruikt voor ‘ploegen’. Een landbouwer is dus schijnbaar iemand die veel met een ploeg in de weer is. Ook het woord ‘bouwvoor’ en het Duitse woord voor boer ‘Bauer’ verwijzen daar naar. Grondbewerking is inderdaad een van de hoofdactiviteiten van de boer. Ga maar eens na hoe vaak een bepaald stuk grond per jaar wordt bewerkt. Als het gaat om gewassen die in een jaar de hele cyclus doorlopen, zoals de meeste akkerbouw-, bloembol-, en groentegewassen, dan gaat het al gauw om drie bewerkingen of meer. Op grotere bedrijven is een heel scala aan grondbewerkingswerktuigen te vinden: ploegen, al dan niet aangedreven eggen, cultivatoren met triltanden of vaste tanden, rollen, frezen enzovoorts. De teler of kweker moet uit alle mogelijkheden die er zijn op het gebied van grondbewerkingswerktuigen die werktuigen kiezen, waarmee hij op zijn bedrijf uit de voeten kan. Hij moet daarbij rekening houden met de gewassen die hij teelt en de eisen die de verschillende gewassen aan de grond stellen. 60 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 61 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 5.1 5.1 Een goed zaai-, plant- of pootbed Een gewas moet snel en gelijkmatig kunnen kiemen en na de kieming ongestoord door kunnen groeien. Voor een vlotte kieming zijn warmte, vocht en een goede luchthuishouding nodig. capillaire opstijging Het ideale zaaibed heeft een losse toplaag waardoor de zaden gemakkelijk zuurstof kunnen krijgen en waardoor koolzuurgas kan worden afgevoerd. Kiemende zaden ademen immers. De losse toplaag zou net zo dik moeten zijn als de zaaidiepte. Als je een gewas zaait op 2 centimeter diepte, dan moet de losse toplaag dus ook 2 centimeter dik zijn! In de praktijk betekent dit dat je zo ondiep mogelijk gaat bewerken. Het perceel moet dus al vlak liggen voordat je met de zaaibedbereiding begint. Goed ploegwerk is dus belangrijk. Onder de losse toplaag zit een bezakte ondergrond. Het kiemende zaad ligt op het grensvlak van deze bezakte onderlaag en de losse toplaag. De kiemwortels maken daardoor direct contact met de vochtige ondergrond. De kiemplant kan daardoor ongestoord doorgroeien. Als je zaait in losse grond, dan is er in een droog voorjaar kans op een slechte opkomst ten gevolge van een slechte vochtvoorziening. De bezakte ondergrond maakt capillaire opstijging van vocht tot aan de kiemende zaden mogelijk. ❑ EEN GOED ZAAI-, PLANT- OF POOTBED 61 27126_TB.fm Page 62 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 5.2 Een goed zaaibed bestaat uit een bezakte ondergrond en een losse toplaag. Het zaaibed mag niet te fijn zijn en ook niet te grof. Kiemende wortels kunnen niet zo makkelijk in kluiterige grond doordringen en kunnen uit kluiterige grond moeilijk voedingsstoffen en water opnemen. Gevolg: een stagnerende groei. Als het zaaibed te fijn is, kan de grond bij zware regenval verslempen. Bij droogte ontstaat een korst die de grond afsluit. Slemp remt de ademhaling en de kieming van het zaad. Ook kunnen de kiemen niet gemakkelijk door de slempkorst heen groeien. Haal maar eens voorzichtig een stukje verslempte korst weg op een perceel waar zaden aan het kiemen zijn. Je zult zien dat de kiemen soms centimeters onder de korst doorgroeien op zoek naar een plaats om ‘door te breken’. Bij extreme slemp lukt dat vaak niet en sterven de kiemen af. Het gevolg is een slechte opkomst. Fig. 5.3 Grondbewerking en zaaien in één werkgang De mate van verkruimeling van de grond hangt af van de zwaarte. Vooral lichtere zavelgronden en lemige zandgronden kunnen gemakkelijk verslempen. Deze gronden moet je dus niet te fijn bewerken. ruggen 62 Stel, je gaat gewassen telen op ruggen of op bedden. Dan moet je wel genoeg losse grond beschikbaar hebben om deze bedden of ruggen te maken. Bij deze gewassen wordt voor het zaaien of planten een diepere grondbewerking uitgevoerd. Bij een gewas als aardappelen hangt de hoeveelheid losse grond af van het moment van rugopbouw. Als dit gebeurt door aanaarden vlak na het poten, moet er genoeg losse grond zijn. Als de bedden later opgebouwd worden door middel van aanfrezen, dan ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 63 Monday, August 18, 2003 10:52 AM hoeft er alleen genoeg losse grond te zijn om de aardappelen bij het poten te bedekken. Ruggen worden ook wel eens een paar weken voor het zaaien gemaakt. Bij het zaaien van wortelen(peen) en witlof op ruggen is dit zo. De ruggen moeten ruim voor het zaaien gemaakt zijn, zodat de grond kan bezakken. Wanneer je namelijk zaait in een niet-bezakte rug, is de kans groot dat het zaad niet of slecht kiemt, omdat het verdroogt. Bij een niet-bezakte rug is er namelijk geen of onvoldoende capillaire opstijging vanuit de vaste ondergrond. Bloembollen werden tot ongeveer 1995 in grote oppervlakten op ruggen geteeld, vooral op de zavel en lichte kleigronden. Ruggenteelt maakte machinaal oogsten mogelijk. Het waren vooral de teelten van tulp, lelie en gladiool die op zavel en lichte kleigronden op ruggen plaatsvond. Machinaal oogsten maakt je minder afhankelijk van losse arbeidskrachten en je kunt gemakkelijker lange dagen maken. Door de komst van de nettenplanters en rooiers is de ruggenteelt sterk terug gelopen. Toch worden met name in Flevoland nog veel tulpen op ruggen geteeld en dan vaak gerooid met een zelfrijdende rooier. Fig. 5.4 Links: een goede grondbewerking geeft een goede structuur met een goede beworteling als resultaat. Rechts: een slechte grondbewerking geeft een slechte structuur. Het resultaat is een slechte beworteling. Welke grondbewerkingswerktuigen een teler inzet bij de zaaibed- of plantbedbereiding hangt af van het resultaat dat hij wil bereiken. Het resultaat is in grote mate afhankelijk van het vochtgehalte in de grond. Ook de grondsoort speelt hierbij een belangrijke rol. In het algemeen worden op zwaardere gronden aangedreven werktuigen gebruikt en op lichtere gronden zaaibed-combinaties met triltandcultivatoren of andere nietaangedreven grondbewerkingswerktuigen. ❑ EEN GOED ZAAI-, PLANT- OF POOTBED 63 27126_TB.fm Page 64 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 5.2 Verschillende vormen van grondbewerking De ene grondbewerking is de andere niet. Met een ploeg wil de teler een ander resultaat bereiken dan met een eg. Globaal kun je de volgende vormen van grondbewerking onderscheiden: – kerende grondbewerking; – verkruimelen en vlakleggen. Fig. 5.5 Goed ploegwerk: vroeg, vlak en droog Kerende grondbewerking ploeg spitmachine Het meest gebruikte kerende werktuig is de ploeg. Ook met een spitmachine wordt een kerende grondbewerking uitgevoerd. Het doel van een kerende grondbewerking is het onderploegen van gewasresten en onkruiden en het herstel van de structuur van de bouwvoor. In het groeiseizoen is de bouwvoor meestal min of meer verdicht door het berijden. Ook door regen en beregening bezakt de grond. Met een kerende grondbewerking wordt de bouwvoor weer losser en komt er meer lucht in de grond. Regenwater kan weer gemakkelijker afgevoerd worden. De grond droogt dus sneller op en is in het volgende groeiseizoen weer sneller in gebruik te nemen. Met ploegen wordt uitsluitend de bouwvoor bewerkt. Het risico bestaat dat onder in de bouwvoor een ploegzool ontstaat doordat ploegscharen de grond dichtsmeren of door het rijden in de ploegvoor. Een trekkerwiel dat iets slipt, kan de ploegvoor al dichtsmeren. Een spitmachine breekt als het ware brokken grond los van de ondergrond. De afwateringsgangen in de ondergrond blijven daardoor onbeschadigd. Bij spitten krijg je dus geen ploegzool. De kering van de grond is bij spitten wat minder. Gewasresten en onkruid worden dus niet zo goed ondergewerkt. Bij gewassen die in het najaar geoogst worden, is het belangrijk dat de grond over voldoende draagkracht beschikt. Gewassen zoals suikerbieten, lelies, gladiolen en verschillende koolgewassen worden wel tot in december geoogst. Er wordt dan met zwaar materieel over de grond gereden. Bij onvoldoende draagkracht kan dit leiden tot zeer diepe inspring. Er is dan veel pk (kWh) nodig om het geoogste product van het land te krijgen. 64 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 65 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Verkruimelen en vlakleggen Net voor het zaaien, planten of poten wordt vaak een grondbewerking uitgevoerd met als doel de grond te verkruimelen en vlak te leggen. Welke werktuigen daarbij ingezet worden, hangt sterk af van de grondsoort, het gewas en de tijd van het jaar. Rotorkopeg aangedreven eggen Fig. 5.6 Bij voorjaarsinzaai op zwaardere gronden, dus op klei, löss en zavelgronden, maken telers meestal gebruik van aangedreven eggen zoals de rotorkopeg. De grond is meestal vóór de winter geploegd. Als dat netjes is uitgevoerd, ligt de grond al vrij vlak. Na een winter met redelijk wat vorst is de grond doorgevroren. De grotere bonken die bij het ploegen zijn ontstaan, zijn door het winterse weer verweerd. Dit verweren gebeurt, omdat het water in de grond bevriest. Water zet bij ijsvorming uit, de kluiten worden daardoor uit elkaar gedrukt. Na een strenge winter kan de teler in het voorjaar soms met één bewerking met een aangedreven eg een mooi zaai- of plantbed maken. Met de verkruimelrollen die aan de eg zitten, stel je de diepte in. Na een zachte winter is het op zwaardere gronden moeilijker een goed zaaibed te maken. De grond is niet doorgevroren. Na zo’n winter moet je meestal meer bewerkingen met een aangedreven eg uitvoeren om toch een acceptabel zaaibed of pootbed te krijgen. Rotorkopeg met egalisatieplaat en drukrollen Zaaibed-combinatiewerktuig Op lichte grond, zoals zandgrond, ploegen telers voor gewassen die in het voorjaar gezaaid, geplant of gepoot worden, ook in het voorjaar. Als er netjes geploegd is, ❑ VERSCHILLENDE VORMEN VAN GRONDBEWERKING 65 27126_TB.fm Page 66 Monday, August 18, 2003 10:52 AM kun je met een zaaibed-combinatiewerktuig in één werkgang een zaaibed maken. Zo’n werktuig bestaat meestal uit cultivatortanden met verkruimel- en drukrollen. Bij het planten van bloembollen op zandgrond worden na een grondbewerking sporen gereden. Dit sporen-rijden wordt gedaan om gemakkelijker met een hogere snelheid recht te kunnen rijden, maar vooral om meer draagkracht in de grond te hebben wanneer je gaat planten. Een volle plantmachine en trekker wegen al gauw enkele tonnen. Overigens, wanneer je met een overschietmachine plant, loopt de trekkerchauffeur meestal achter de trekker om het plantbeeld te optimaliseren. Op losliggend land lukt dit niet. Maar wanneer sporen zijn gereden, dan loopt de trekker wel rechtuit. Overschietmachine Een overschietmachine is een machine die in één werkgang een plantbed uitgraaft en het in de vorige werkgang geplante bed met het uitgegraven zand bedekt. Het grote voordeel van deze machine is dat je het plantbeeld kunt corrigeren. Duurdere bollen en bollen waarbij het plantbeeld heel belangrijk is om een goede groei mogelijk te maken, worden zo geplant. Lelies en hyacinten worden vaak met de overschietmachine geplant. Lelies kun je moeilijk verspreiden over het plantbed door de wortels die aan de bollen zitten. Hyacinten groeien niet of nauwelijks wanneer ze geplant worden met de wortelwal naar boven. Nadat de bollen zijn neergelegd is het mogelijk correcties toe te passen voordat de bollen worden bedekt met grond. Je kunt ze dus nauwkeuriger verdelen, met de wortelwal naar beneden leggen enzovoort. Het nadeel van de machine is de geringere plantcapaciteit, namelijk ongeveer 1 ha per dag. Fig. 5.7 Overschietmachine die lelies plant Vorenpakker Bij het ploegen op lichtere grond wordt vaak gebruikgemaakt van vorenpakkers. Een vorenpakker kan tegelijk met het ploegen worden ingezet of deel uitmaken van een combinatiewerktuig. Een vorenpakker bestaat uit een aantal zware ringen. Deze ringen zakken weg in de losse, geploegde grond en zorgen ervoor dat het contact van de losse toplaag met de vaste ondergrond weer wordt hersteld. De bouwvoor droogt dan minder gemakkelijk uit. De kieming van gewassen verloopt daardoor beter. Op zandgronden voorkomt het gebruik van een vorenpakker ook het stuiven van het zand. 66 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 67 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Spoor aan spoor aanrijden geeft weliswaar een verdichting van de bovengrond waardoor de grond minder snel uitdroogt, maar de ondergrond blijft los. Het kiemende zaad kan daardoor niet profiteren van capillaire opstijging. Fig. 5.8 Een vorenpakker drukt de losse, vers geploegde grond aan. Hierdoor ontstaat weer contact met de bezakte ondergrond en is er minder kans op uitdrogen van de bovengrond. (Bron: Cebeco Agritech bv) 5.3 Afsluiting Een goed zaaibed heeft een losse toplaag en een bezakte ondergrond. De losse toplaag zorgt ervoor dat warmte en zuurstof gemakkelijk bij het kiemende zaad komen. De bezakte ondergrond voorkomt uitdroging van het kiemende zaad. De dikte van de losse toplaag is gelijk aan de zaaidiepte van het gewas. Voor gewassen die op bedden of ruggen worden geteeld, moet je genoeg losse grond hebben om die bedden of ruggen te maken. Bij grondbewerking kun je verschillende vormen onderscheiden. Ploegen en spitten zijn kerende grondbewerkingen met als doel herstel van de structuur van de bouwvoor en onderwerken van gewas en stoppelresten. Zware gronden ploeg je vóór de winter, de grond kan dan doorvriezen. Daardoor krijg je in het voorjaar een betere structuur. Lichte gronden worden na de winter geploegd, nadat organische mest is opgebracht. Op lichte gronden wordt vaak een vorenpakker gebruikt. Deze drukt de grond aan en zorgt voor herstel van de verbinding van bouwvoor met de onderliggende grond. Op zware gronden gebruiken telers voor het verkruimelen en vlakleggen over het algemeen aangedreven eggen. Op lichte gronden meestal zaaibed-combinaties die bestaan uit cultivatortanden in combinatie met aandrukrollen. De fijnheid van het zaaibed hangt af van het gewas dat ingezaaid wordt en van de grondsoort. Vooral slempgevoelige gronden moeten niet te fijn gemaakt worden. Vragen 5.1 a b ❑ AFSLUITING Teken het ideale zaaibed met losse toplaag en bezakte ondergrond voor een gewas dat 4 cm diep gezaaid wordt. Wat is de functie van de ‘losse’ toplaag en van de ‘bezakte’ ondergrond? 67 27126_TB.fm Page 68 Monday, August 18, 2003 10:52 AM c d e f g 68 Bij kerende grondbewerking kun je gebruikmaken van ploegen en van spitmachines. Noem een voordeel en een nadeel van spitten ten opzichte van ploegen. Welke werktuigen worden op zware gronden gebruikt voor zaaibedbereiding en welke op lichte grond? Waarom moet het zaaibed op een lichte grond niet te fijn zijn? Bij welke belangrijke bodemkundige processen spelen micro-organismen een rol? Wat is de betekenis van deze processen? Aan welke omstandigheden moet worden voldaan om in de grond een gezond bodemleven te verkrijgen? ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 69 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 6 Plantenvoeding en voedingselementen Oriëntatie Toen jij nog een baby was, kreeg je van je ouders voeding die zeer verantwoord was. Tegen de tijd dat je sommige producten wat minder lekker begon te vinden, moest je die van je ouders vaak toch eten. Later kreeg je te horen dat goede en gevarieerde voeding zeker voor een opgroeiend kind, maar ook voor volwassenen heel belangrijk is. Je moet er goed aan denken dat je van belangrijke voedingsstoffen als bijvoorbeeld vitaminen en eiwitten voldoende binnenkrijgt. Vroeger, toen men nog niet zo veel wist van voeding, was de kindersterfte als gevolg van onder andere slechte voeding veel groter dan tegenwoordig. Voor planten geldt hetzelfde. In het kiemplantstadium en ook in de rest van het groeiseizoen moet er een voldoende aanbod zijn van veel voedingselementen om een gezonde plant te krijgen. De groeiende kennis van de plantenvoeding heeft grote gevolgen gehad voor de bedrijfsvoering in de landbouw. Goede en gevarieerde voeding is belangrijk. ❑ PLANTENVOEDING EN VOEDINGSELEMENTEN 69 27126_TB.fm Page 70 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 6.1 In dit hoofdstuk krijg je uitleg over de benodigde elementen voor een ongestoorde plantengroei en over de rol van de bodem bij bemesting. Er zijn geen aparte opdrachten over dit onderwerp. In andere hoofdstukken zitten opdrachten die ook over dit onderwerp gaan. 6.1 Plantaardige productie Je hebt bij de lessen biologie geleerd, dat de fotosynthese het belangrijkste proces is voor de plantaardige productie. En je weet ook nog wel dat daarvoor water, koolzuurgas (CO2) en zonlicht nodig is. Zou dit het enige zijn, dan hoefde je als teler alleen maar te zorgen voor voldoende water en te hopen op zonnig weer, want CO2gas zit voldoende in de lucht. Maar zo simpel is het nou ook weer niet, want in het bladgroen van de plant, waarin de productie van droge stof plaatsvindt, moeten onder andere ook de elementen stikstof (N), ijzer (Fe) en magnesium (Mg) aanwezig zijn om het proces van de fotosynthese goed te laten verlopen. En om de geproduceerde suikers door de plant te verplaatsen is onder andere kalium (K) nodig. De plant gebruikt de bij de fotosynthese gevormde suikers voor drie dingen. – Voor energie. Energie komt vrij bij verbranding, ook wel dissimilatie genoemd. – Voor reserve. De suikers worden soms als suikers, maar ook wel als zetmeel opgeslagen. Een verzamelnaam voor suikers en zetmeel is koolhydraten. 70 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 71 Monday, August 18, 2003 10:52 AM – 6.2 Voor groei. Voor de groei heeft een plant andere stoffen nodig zoals cellulose, eiwitten, vetten, vitaminen, hormonen en dergelijke. Deze stoffen hebben een heel andere samenstelling dan suiker. De plant gebruikt de suiker als bouwmateriaal, dat soms in onderdelen uit elkaar gehaald wordt of gekoppeld wordt aan voedingselementen als fosfor (P), mangaan (Mn), zwavel (S) en nog een heleboel andere elementen om de genoemde stoffen te maken. Kortom, voor een goede plantengroei is behalve de fotosynthese de aanwezigheid van een groot aantal voedingselementen vereist. Hoofdelementen en spoorelementen Uit de praktijk ken je ongetwijfeld de meest bekende voedingselementen. Elke akkerbouwer, bollenteler, vollegrondsgroenteteler en boomkweker strooit immers stikstof, fosfaat en kali. Soms worden er nog andere stoffen toegediend, maar dan vaak in kleinere hoeveelheden. Uit onderzoek is gebleken, dat elke plant van twaalf voedingselementen voldoende moet kunnen opnemen om goed te kunnen groeien. Deze twaalf elementen kun je onderverdelen in een groep hoofdelementen, ook wel macro-elementen genoemd, waarvan relatief veel nodig is, en een groep spoorelementen, ook wel micro-elementen genoemd waarvan relatief weinig nodig is. Ze staan weergegeven in figuur 6.2. Wat de functie van al deze voedingselementen is, komt later aan de orde. Fig. 6.2 Een overzicht van de hoofd- en spoorelementen Voedingselementen Hoofdelementen elementen waar de plant relatief veel van opneemt N P K Ca Mg S stikstof fosfor kalium calcium magnesium zwavel Spoorelementen elementen waar de plant relatief weinig van opneemt Fe B Mo Mn Cu Zn ijzer borium molybdeen mangaan koper zink Het element natrium (Na) wordt in bovenstaande lijst niet genoemd. Elke plant kan zonder Na groeien. Bekend is wel dat een gewas als bieten meestal meer produceert als er voldoende Na aanwezig is. Verder zijn er nog elementen, zoals silicium (Si), die door sommige gewassen zeker worden opgenomen, maar waarvan de functie niet helemaal duidelijk is. Ten slotte zijn er elementen die de plant opneemt, waarvan geen nuttige functie bekend is en die, wanneer er veel van wordt opgenomen, zelfs schadelijk werken. Voorbeelden hiervan zijn de elementen chloor (Cl) en aluminium (Al). ❑ HOOFDELEMENTEN EN SPOORELEMENTEN 71 27126_TB.fm Page 72 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Verwarring over grootheden We leven in een tijd, waarin in alle opzichten geprobeerd wordt zaken uniform en zelfs Europees te regelen. Het doel is dat iedereen precies weet waarover het gaat, zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan. Echter op het gebied van de grootheid die je gebruikt om het gehalte van een bepaald voedingselement weer te geven, bestaat nog steeds geen eenduidigheid. Vroeger was het standaard om de gehalten uit te drukken in massapercentage van het oxide van dat element. Dus had je het over % MgO, % P2O5, % K2O enzovoort. Later werd dat veranderd in % Mg, % P, % K, maar echt consequent is het nog niet, zodat er tegenwoordig af en toe sprake is van enige verwarring. Beide systemen worden naast elkaar gebruikt, in het beste geval alle twee vermeld en soms, wat het ergste is, wordt er bijvoorbeeld % P vermeld, terwijl er P2O5 bedoeld wordt. In dit boek geven we goed aan welk gehalte bedoeld wordt. Om vergelijkbare cijfers te hebben moet je soms de twee systemen omrekenen. % P = 0,44 × % P2O5 % P2O5 = 2,29 × % P % K = 0,83 × % K2O % K2O = 1,20 × % K % Mg = 0,60 × % MgO % MgO = 1,66 × % Mg % Ca = 0,72 × % CaO % CaO = 0,72 × % Ca Ook in de naamgeving is dit verschil. Heb je het over de elementen P en K, dan spreek je over fosfor en kalium. Heb je het over de gehalten in bodem of meststof, uitgedrukt in % P2O5 en % K2O, dan praat je over fosfaat en kali. Vragen 6.1 a b c d 6.3 Welke twee andere termen worden gebruikt voor fotosynthese en ademhaling? Hoe noem je elementen waar de plant relatief weinig van opneemt? Noem de hoofdelementen. Is het element natrium een voor de planten noodzakelijk voedingselement? Voedingsstoffen in de bodem Het is duidelijk dat je een plant voldoende voedingsstoffen moet aanbieden om goed te groeien. Hoe komt een plant aan al die voedingsstoffen? Er zijn diverse aanvoerbronnen: – grond; – organische stof; – neerslag; – kunstmest. 72 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 73 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Grond mineralen Grond bestaat uit een mengsel van deeltjes die in grootte en samenstelling verschillen. De grote (zand)deeltjes zijn scheikundige verbindingen die voornamelijk bestaan uit het element silicium, maar ook uit andere elementen die kunnen behoren tot de voedingselementen. Deze verbindingen heten mineralen. In de verschillende zandgronden in Nederland is er veel verschil in rijkdom aan mineralen. Door verwering kunnen de voedingsstoffen vrijkomen en ter beschikking komen voor de plant. De kleine (lutum)deeltjes, kleimineralen, bestaan ook voor het grootste deel uit silicium, maar bevatten veel meer verweerbare mineralen dan zand. Een kleigrond is van nature dan ook veel vruchtbaarder dan zandgrond. Organische stof Organische stof in de bodem is het resultaat van verschillende vormen van aanvoer zoals plantendelen die niet mee geoogst worden, wortels die in de grond blijven zitten, blad dat afsterft, ondergeploegde groenbemesters, compost en dierlijke mest. Het bodemleven verteert deze organische stof en daarbij komen voedingselementen vrij. Hoe snel die afbraak van het organisch materiaal plaatsvindt, hangt af van de soort. Je kunt je wel voorstellen dat afbraak van houtige delen meer tijd vraagt dan van bijvoorbeeld blad. Bij planten die behoren tot de vlinderbloemigen, zoals erwten en klaver, kan in samenwerking met een bacterie luchtstikstof gebruikt worden. De gewasresten van deze planten zijn eiwitrijk en leveren bij vertering veel stikstof. Neerslag De lucht in Nederland kan voedingsstoffen bevatten. De ammoniak of NH3 die bij veestallen en bij het uitrijden van mest vrijkomt, bevat N en is een voedingsstof. Ook de uitlaatgassen van het verkeer en van fabrieken bevatten ondanks filtering voedingselementen als stikstof en zwavel. Door neerslag kunnen deze stoffen in oplossing in de bodem terechtkomen. Het zoute zeewater bevat ook voedingselementen. Wind van zee kan op die manier ook voedingsstoffen landinwaarts transporteren. Het vrij geringe effect daarvan is dicht bij de kust het meest merkbaar. Kunstmest Kunstmest bestaat uit voedingszouten die na oplossen direct beschikbaar zijn voor de plant. Er zijn ook kunstmeststoffen die bestaan uit matig oplosbare zouten en dus langzaam vrijkomen en zo de voedingsstoffen druppelsgewijs vrijgeven. 6.4 Opname door de plant De plant neemt de voedingsstoffen uit de bodem op via de wortels. Welke weg gaat nu een voedingselement afkomstig van een kunstmestkorrel, organische mest of gewasrest? De plant neemt de elementen alleen op in opgeloste vorm. Een voedingselement dat ❑ OPNAME DOOR DE PLANT 73 27126_TB.fm Page 74 Monday, August 18, 2003 10:52 AM ion opgelost is, heeft een positieve of negatieve lading en wordt ion genoemd. Zo kunnen bijvoorbeeld in bodemvocht de ionen K+, Mg2+, NO3-, H2PO4- voorkomen. Een overzicht van de scheikundige vormen van voedingselementen vind je in bijlage 5. Hoe komen de voedingsionen bij de plantenwortel? Er zijn twee processen die daarvoor verantwoordelijk zijn: – diffusie; – massastroom. Diffusie Diffusie is het verschijnsel dat stoffen die zich vrij kunnen mengen, zich gelijkmatig door de ruimte verdelen. Zo lost suiker in een kopje koffie op en maakt na enige tijd de koffie overal even zoet. Je gaat roeren, omdat je geen geduld hebt om het natuurlijke proces z’n gang te laten gaan, want dan wordt de koffie koud. Maar het hoeft eigenlijk niet. Zo verspreiden bijvoorbeeld kali-ionen die door verwering of door het oplossen van kunstmest vrijkomen in de bodem, zich door de bodemoplossing en komen zo ook in de nabijheid van plantenwortels. Massastroom osmose dragermoleculen dissimilatie 74 Een plant neemt water op door middel van osmose en in de waterstroom naar de wortel toe worden ook vele opgeloste voedingselementen meegenomen. Bij de wortel aangekomen moet deze de opgeloste voedingsionen opnemen. Osmose kan alleen plaatsvinden, omdat de celwand van de wortels halfdoorlatend is: wel doorlatend voor water, maar niet voor ionen. Hoe komen die ionen dan de wortel binnen? In de celwand bevinden zich zogenaamde dragermoleculen die de voedingsionen door de wand heen transporteren. Elk element heeft zijn eigen dragermolecule die het element herkent als het in de buurt van de wortel komt. Op het moment dat een positief ion de wortel binnenkomt, wordt er een H+- ion naar buiten gewerkt; brengt een dragermolecule een negatief ion naar binnen, dan wordt er een HCO3--ion naar buiten gewerkt. Wat is de oorzaak van dit proces? De ionen die naar buiten gewerkt worden, dienen als compensatie. Zou een plant bijvoorbeeld na het opnemen van een heleboel K+-ionen die H+-ionen niet naar buiten werken, dan zou deze plant een overmaat aan positieve lading bevatten. Hoe komt een plant nou aan die uitwisselionen H+ en HCO3-? Bij ademhaling, de dissimilatie, verbrandt de plant een deel van zijn droge stof en bij die ademhaling komt, net als bij mens en dier, water en koolzuurgas vrij: H2O en CO2. Het koolzuurgas lost weer op in water waarbij de stoffen H+ en HCO3- ontstaan. De energie die vrijkomt bij de ademhaling, kan de plant benutten om de dragermoleculen te activeren. Opname van voedingsstoffen is dus een actief proces, wat nogal wat energie kost. ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 75 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 6.3 Opname van positieve en negatieve ionen 6.5 kleihumuscomplex ❑ VOEDINGSELEMENTEN IN DE BODEM Voedingselementen in de bodem De bodem is als standplaats voor gewassen en leverancier van voedingsstoffen zeer belangrijk. Maar een andere, minstens zo belangrijke taak is het binden van voedingsstoffen. Kleimineralen hebben door hun scheikundige opbouw een overschot aan negatieve lading en trekken dus positief geladen deeltjes aan. Humus heeft dezelfde eigenschap en zelfs nog in sterkere mate dan klei. Samen heten die deeltjes die in staat zijn K+, Mg2+ en dergelijke te binden het kleihumuscomplex. De binding van de ionen is zodanig, dat ze niet met een waterstroom meegenomen worden, dus niet uitspoelen. 75 27126_TB.fm Page 76 Monday, August 18, 2003 10:52 AM De bezetting van het kleihumuscomplex is een afspiegeling van de concentratie van ionen in het bodemvocht. Komen er bijvoorbeeld door bemesting heel veel K+-ionen in het bodemvocht, dan hecht zich ook een groot deel daarvan aan het kleihumuscomplex. Neemt een plant veel K+-ionen op uit het bodemvocht, dan daalt de concentratie en staat het kleihumuscomplex weer K+-ionen af aan het bodemvocht. buffer Deze functie van de bodem als een soort buffer voor voedingselementen is voor een gewas natuurlijk zeer gunstig, de dosering van voedingsstoffen wordt zo in de bodem geregeld. Maar niet alle elementen worden gebonden. Negatief geladen ionen hebben niets aan de werking van het kleihumuscomplex. Het element fosfor bijvoorbeeld komt voor als H2PO4- en wordt dus niet gebonden; toch spoelt dit niet snel uit, want het bindt zich aan kalk, ijzer of aluminium. Stikstof komt voor als NH4+ (ammonium), maar vooral als NO3- (nitraat). Nitraat wordt in de grond nergens aan gebonden en spoelt dus gemakkelijk uit. Het bodemleven speelt een belangrijke rol bij de vertering van organische stof, maar kan ook voedingsstoffen tijdelijk vastleggen voor eigen gebruik. Dit kan met name invloed hebben op de beschikbaarheid van stikstof. Spoorelementen zijn wat betreft hun oplosbaarheid sterk afhankelijk van de pH. Fig. 6.4 Binding van voedingselementen aan kleideeltjes Vragen 6.2 a b c d 6.6 Waarom zitten in mest alle hoofd- en spoorelementen? Wat versta je onder diffusie? Wat is de functie van het kleihumuscomplex? Hoe komen de voedingsionen in de wortel? Afsluiting Een plant moet voor groei en goede productie een aantal voedingselementen ter beschikking hebben. Deze zijn te verdelen in hoofd- en spoorelementen. De plant gebruikt deze elementen om samen met de fotosyntheseproducten stoffen te vormen die essentieel zijn voor de plant zoals eiwitten, vetten, hormonen enzovoort. Deze voedingselementen komen voor een deel in de grond voor als gevolg van verwering van mineralen en voor een deel door vertering van organische stof. Vlinderbloemige gewassen kunnen gebruikmaken van luchtstikstof. Ook neerslag kan zorgen voor een geringe aanvoer van voedingsstoffen. Een plant kan alleen opgeloste voedingsionen opnemen. Deze worden met massastroom en/of diffusie naar de plantenwortel getransporteerd. Het opnemen in de wortel doet de plant met behulp van zogenaamde dragermoleculen. Deze opname kost energie die de plant krijgt door ademhaling. 76 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 77 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Positief geladen voedingsionen worden in de bodem gebonden aan het negatief geladen kleihumuscomplex. Dit voorkomt uitspoeling van deze ionen en doseert de plantenvoeding. Negatief geladen elementen worden aan andere stoffen gebonden of spoelen gemakkelijk uit. ❑ AFSLUITING 77 27126_TB.fm Page 78 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 7 Kali Oriëntatie Van de zes hoofdelementen zijn stikstof, fosfor en kali de belangrijkste. In dit hoofdstuk komt kali aan de orde. Dit voedingselement is wat betreft de processen in de bodem tamelijk overzichtelijk en het is altijd prettig niet meteen met het moeilijkste te beginnen. Fig. 7.1 Liever niet meteen met de moeilijkste beginnen! Er zijn geen aparte opdrachten over dit onderwerp. In andere hoofdstukken zitten opdrachten die ook over dit onderwerp gaan. 7.1 Functie van kalium Kalium maakt een aantal enzymen actief die zich bezighouden met de vorming van suikers en zetmeel. Kalium is vaak als K+-ion in het celvocht aanwezig en vervult in die rol ook een aantal functies. Belangrijke functies van kali zijn de volgende. – Kali bevordert de productie van koolhydraten. Dit is vooral van belang voor bolen knolgewassen. – Kali regelt het transport van koolhydraten uit de bladeren naar de andere delen van de plant. – Kali regelt de wateropname (osmose), doordat het als ion in het celvocht aanwezig is. 78 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 79 Monday, August 18, 2003 10:52 AM – – – 7.2 Kali maakt de gewassen beter bestand tegen de kou. Dat is vooral van belang voor wintergewassen. Het effect is tweeledig: enerzijds voorkomt kali als zout in het celvocht snelle bevriezing van het celvocht. Anderzijds zorgt kali voor een goede wateropname. Vorstschade is namelijk dikwijls het verdrogen van de plant. De stevigheid van de gewassen neemt toe. Door de steviger celwanden zijn de gewassen minder gevoelig voor - met name - aantasting door schimmels. Kali heeft een grote invloed op de kwaliteit van producten. Het gaat dan om geur, smaak en uiterlijk. Kaliumovermaat en kaliumtekort Bij een tekort aan kali worden alle bovengenoemde functies in mindere mate uitgevoerd. De groei en opbrengst nemen af. Als de tekorten erg groot worden, spreek je van kaligebrek. Kaligebrek heeft een paar algemene kenmerken. Het blad krijgt een donkergroene kleur en de top en de rand van het blad verkleuren geel of bruin. Fig. 7.2 Kaligebrek bij aardappelen. Het bladmoes tussen de nerven bobbelt op, de kleur wordt bronsachtig en het blad gaat glimmen. ❑ KALIUMOVERMAAT EN KALIUMTEKORT 79 27126_TB.fm Page 80 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 7.3 Kaligebrek bij uien. De pijpen zijn onregelmatig van lengte, de bladpunten veranderen in geel tot geelbruine wimpeltjes. zoutschade 80 Overmaat aan kali heeft ook een paar algemene gevolgen. Allereerst leidt overmaat tot een klein rendement. Je investeert in meststof zonder daar nou direct een hogere opbrengst voor terug te krijgen. Bovendien spoelt, zeker op zandgronden, de niet benutte kali ’s winters voor een deel uit. Kali is niet het meest vervuilende voedingselement, maar de drinkwaternorm van 2 mg K+/l water overschrijd je snel. Daarnaast kan een overmaat meststof een grote invloed uitoefenen op de osmose. Voor wateropname door osmose is het immers nodig dat de concentratie ionen in het celvocht hoger is dan die in het bodemvocht. Kalimeststoffen lossen goed op, verhogen de ionenconcentratie in het bodemvocht en maken het de plant zo moeilijk om water op te nemen. Dit verschijnsel heet zoutschade. ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 81 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 7.4 Een voorbeeld van zoutschade bij tulp. De wortels blijven kort, groeien krom, hebben soms verdikte uiteinden en breken gemakkelijk. kali-antagonisme Naast zoutschade heeft die overmaat aan K+-ionen rond de plantenwortel nog een ander nadelig effect. De K+-ionen hebben de neiging andere + geladen ionen tegen te werken bij de opname. Elementen als magnesium, natrium en borium hebben daar last van. Dit verschijnsel heet kali-antagonisme. Planten zijn niet goed in staat zich te beperken in de kaliopname. Bied je meer kali aan, dan neemt de plant ook meer op. Dit heet luxe consumptie en kan leiden tot kwaliteitsverlies. Een daling van het drogestofgehalte van de plant is dikwijls het gevolg. 7.3 Kaliopname en kalifixatie De opname van kali verloopt als volgt: de in het bodemvocht opgeloste kali-ionen kunnen door de plantenwortel worden opgenomen of hechten zich aan het kleihumuscomplex. Als de plant ionen opneemt uit het bodemvocht wordt de concentratie kali-ionen dus lager en gaat een deel van de ionen van het kleihumuscomplex in de bodemoplossing. Vlak na een bemesting wordt het kleihumuscomplex voor een groot deel bezet met kali-ionen. Bij kleideeltjes hechten de ionen zich aan de buitenkant van de kleiplaatjes. Er zijn kleisoorten waarbij kali-ionen tussen twee kleiplaatjes ‘gevangen worden’. Die binding is dan zodanig sterk, dat de ionen niet meer opneembaar zijn voor de plant. In zo’n geval spreek je van kalifixatie. Zie figuur 7.5. Deze fixatie tref je alleen aan op rivierklei. ❑ KALIOPNAME EN KALIFIXATIE 81 27126_TB.fm Page 82 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 7.5 Binding van kali-ionen aan kleiplaatjes Vragen 7.1 a b c d 7.4 Waarom is een goede kalibemesting met name voor tweejarige gewassen van belang? Zoutschade wordt veroorzaakt door slecht bemesten, maar ook het weer kan een rol spelen. Hoe? Kun je op rivierklei in het najaar kali bemesten? Waarom wel/niet? Wat versta je onder kali-antagonisme? Kalimeststoffen De kalimeststoffen zijn onder te verdelen in chloorhoudende kalimeststoffen en chloorarme kalimeststoffen. Waarom deze twee soorten? Kali wordt gewonnen in mijnen in Duitsland en Frankrijk. Daar is op grote diepte (400 m tot 1200 m) kalizout in lagen aanwezig. Deze ‘ruwe kali’ komt daar voor als KCl (kaliumchloride) en is vaak vermengd met andere zouten. 82 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 83 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 7.6 Kalizout zoals het gewonnen wordt uit de mijnen. Om de kali gebruiksklaar te maken voor de praktijk is zuivering van ruwe kali vaak al voldoende. Veel van de geteelde gewassen kunnen slecht tegen chloor. Het ene gewas is wat gevoeliger dan de andere en ook blijkt er op zware grond minder schade te zijn dan op lichte grond. Grassen en granen zijn niet gevoelig voor chloor. Voor chloorgevoelige gewassen wordt de ruwe kali verder behandeld, waarbij de Clvervangen wordt door een ander negatief ion, meestal sulfaat (SO42-). Patentkali is een voorbeeld van een chloorarme meststof. vinassekali Fig. 7.7 Overzicht van een aantal kalimeststoffen Ook de zouten waarmee ruwe kali gemengd is, hebben bemestende waarde. Er zijn dus ook kalikunstmeststoffen die voor een deel andere elementen bevatten. Een meststof die je ook kunt gebruiken en die bovendien chloorarm is, is vinassekali. Deze meststof is een bijproduct van de verwerking van suikerbieten. Figuur 7.7 geeft een overzicht van de meest gebruikte kalimeststoffen. Naam K2O-gehalte (%) Cl-gehalte (%) kali 60 kali 40+6 60 40 45 36 patentkali kalisulfaat vinassekali 30 50 10 <3 <3 <3 7.5 Overige bestanddelen 6% MgO, 4% Na2O, 12% SO3 10% MgO, 42% SO3 43 % SO3 kleine hoeveelheden N, P2O5, MgO, SO3 en Na2O Tijdstip van bemesten Er zijn twee momenten in het jaar dat kalibemesting plaatsvindt: in het voorjaar of in het najaar. Kali strooi je in het voorjaar als je te maken hebt met gronden die gevoelig zijn voor uitspoeling. Alleen moet je er dan wel voor zorgen dat chloorgevoelige gewassen een chloorarme meststof krijgen. ❑ TIJDSTIP VAN BEMESTEN 83 27126_TB.fm Page 84 Monday, August 18, 2003 10:52 AM In het najaar strooien heeft verschillende voordelen. – De chloorhoudende meststoffen, die doorgaans goedkoper zijn dan de chloorarme, verliezen door uitspoeling de Cl-. De K+ wordt gebonden aan het kleihumuscomplex en blijft zo ter beschikking van het gewas. Ook voor de chloorgevoelige gewassen kun je op deze manier gebruikmaken van chloorhoudende meststoffen. Een voorwaarde is natuurlijk wel dat de grond voldoende in staat is de K+ te binden. Behalve de grassen en granen zijn alle gewassen in zekere mate chloorgevoelig. Maar de zwaarte van de grond speelt ook een rol. Hoe hoger het lutumgehalte van de grond, hoe minder effect chloor op een gewas heeft. Soms wordt chloor bewust gebruikt om het onderwatergewicht van consumptieaardappelen en daarmee de blauwgevoeligheid wat terug te dringen. – Als je veel kali moet strooien en je zou dat allemaal in het voorjaar geven, dan komt er wel een heleboel zout in één keer in de grond. De kans op zoutschade is dan groot. Als je in het najaar strooit, is in het voorjaar de kali wat gelijkmatiger in de grond verdeeld. 7.6 kaligetal Kaliadvies Op het grondanalyseformulier wordt de kalitoestand uitgedrukt in een zogenaamd kaligetal. Je kunt de hoeveelheid kali in de grond bepalen. Maar omdat de beschikbaarheid van kali ook afhangt van de hoeveelheid kleideeltjes, de pH en de organische stof, worden deze factoren verrekend in het kaligetal. Kleigronden hebben van nature een hoger kaligetal dan zandgronden. In de eerste plaats bevatten kleimineralen kali. Door verwering kan dat vrijkomen voor het gewas. En door de betere binding spoelt er ook minder kali uit. Het advies op het formulier houdt rekening met de behoefte van de plant en het streefgetal. Sommige planten hebben veel kali nodig en krijgen dus een hoog advies, maar er zijn ook gewassen die kali minder gemakkelijk opnemen en dus een overmaat kali aangeboden moeten krijgen. Omdat telers hun grond wat betreft bemesting op het niveau van het streeftraject willen hebben, past het advies zich daarop aan. Heb je een te laag kaligetal, dan wordt er automatisch een overmaat kali geadviseerd om daarmee je bemestingsniveau te verhogen. Heb je er geen behoefte aan om je bemestingsniveau te veranderen, bijvoorbeeld in het geval van huurland, dan moet je dat van tevoren aangeven. Vragen 7.2 a b c d 7.7 Waarom zijn chloorarme meststoffen duurder dan chloorhoudende? Waarom hebben kleigronden een hoger streeftraject dan zandgronden? Wanneer kun je het beste Kali-60 op je land strooien? Waarom? Noem een veelgebruikte chloorarme kalimeststof. Afsluiting Kalium behoort tot de belangrijkste van de hoofdelementen en vervult een aantal belangrijke functies in de plant. De productie en het transport van koolhydraten wordt door kali geregeld en kali zorgt ervoor dat gewassen minder vorst- en droogtegevoelig 84 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 85 Monday, August 18, 2003 10:52 AM zijn en wat ziektebestendiger. Verder heeft kali zowel bij een teveel als een tekort invloed op de kwaliteit van een product. Je kunt gewassen zowel in het najaar als in het voorjaar bemesten met kali. In het najaar bemesten geeft het voordeel van een betere verdeling door de grond, zodat de kans op zoutschade afneemt. Bovendien spoelt chloor, het element waaraan in de meeste meststoffen kali gekoppeld is, ’s winters uit. Uitspoelingsgevoelige gronden moet je in het voorjaar met kali bemesten en voor chloorgevoelige gewassen is dan een chloorarme meststof vereist. De keuze van de meststof kan ook beïnvloed worden door de nevenelementen die sommige meststoffen bevatten. Kali hecht zich in de bodem aan het kleihumuscomplex, zodat er op kleigronden en humusrijke zandgronden niet veel uitspoelt. Bij een bepaalde rivierkleisoort is de binding van kali dusdanig sterk, dat het niet meer beschikbaar is voor het gewas. Het grondanalyseformulier geeft door een kaligetal informatie over de bemestingstoestand van de grond. Het bemestingsadvies houdt rekening met de behoefte en de kaliopname van het gewas en, indien nodig, met de verbetering van de bemestingstoestand van de grond. ❑ AFSLUITING 85 27126_TB.fm Page 86 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 8 Fosfor Oriëntatie Fosfor is het meest besproken voedingselement van de laatste jaren. Vooral de milieuvervuiling als gevolg van het overschot aan fosfaat stond in het middelpunt van de belangstelling. Als gevolg daarvan werden mestwetten ingesteld, gebaseerd op een fosfaatnorm. En huishoudens moesten fosfaatvrije wasmiddelen gaan gebruiken. Over de bemestende waarde wordt dan niet gesproken. Toch is fosfor een uiterst belangrijk element. Er zijn geen aparte opdrachten over dit onderwerp. In andere hoofdstukken zitten opdrachten die ook over dit onderwerp gaan. 8.1 Functie voor de plant Fosfor is een bouwsteen van de eiwitten in de plant en speelt een rol bij de assimilatie en de dissimilatie. Fosfaat heeft vooral invloed op: – de wortelgroei; – de jeugdgroei; – de knol-, wortel- en zaadvorming; – de afrijping. Wortelgroei In het voorjaar heeft fosfaat een zeer stimulerende rol bij de wortelgroei. Juist dan is het belangrijk dat de wortelontwikkeling voorspoedig verloopt, omdat dit weer direct van invloed is op de opname van water en voedingsstoffen. Jeugdgroei Planten nemen vooral in het jeugdstadium veel fosfaat op. Het is bekend dat wanneer de plant nog maar 25 procent van zijn droge stof heeft geproduceerd, er al 75 procent van de totale hoeveelheid fosfaat is opgenomen. 86 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 87 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 8.1 Fosfaat is belangrijk voor de jeugdgroei. Knolvorming, wortelvorming en zaadvorming Dit vloeit voort uit de vorige functie. Door een vlotte begingroei krijgt de plant snel voldoende stengels en blad voor fotosynthese en daardoor een goed producerend vermogen. Afrijping Vooral voor gewassen die in ons klimaat maar moeilijk afrijpen, is een voldoende fosfaatvoorziening erg belangrijk. 8.2 Fosfaatovermaat en fosfaattekort Fosfaatovermaat is nog niet schadelijk gebleken voor gewassen, behalve als er meer dan 500 kg/ha P2O5 gegeven wordt. Natuurlijk is een overdadige fosfaatgift economisch niet verantwoord. De meerkosten die je maakt, worden niet gecompenseerd door een meeropbrengst. eutrofiëring Heel erg schadelijk is fosfaatovermaat als dit leidt tot uitspoeling en zogenaamde eutrofiëring van het oppervlaktewater. Het is gebleken dat een te grote hoeveelheid fosfaat in het water aanleiding is tot enorme algengroei. De algen kunnen weer schadelijk zijn, doordat ze zuurstof uit het water halen, waardoor het overige ❑ FOSFAATOVERMAAT EN FOSFAATTEKORT 87 27126_TB.fm Page 88 Monday, August 18, 2003 10:52 AM waterleven stikt. Dit kan smerige, stinkende sloten of andere watergangen tot gevolg hebben. Bij fosfaattekort ondervinden vooral gewassen die een kort groeiseizoen hebben, schade, omdat met name voor die gewassen een goede beworteling en jeugdgroei van belang zijn. Gewassen met een wat langer groeiseizoen hebben meer tijd zich te herstellen en kunnen bovendien het tekort enigszins compenseren door verplaatsing van fosfaat van oudere plantendelen naar jongere: recycling binnen de plant! Fig. 8.2 Aardappelblad met fosfaatgebrek 8.3 Processen in de bodem Het gedrag van fosfaatmeststoffen lijkt in eerste instantie op dat van kali, maar na verloop van tijd gaat het fosfaat-ion zich anders gedragen. Figuur 8.3 maakt dat duidelijk. 88 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 89 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 8.3 Opname van fosfaat door de plant Fosfaat wordt als goed oplosbare fosfaatmeststof op en in de grond gebracht en lost door dauw, regen en/of bodemvocht langzaam op. Het pas geplante of gekiemde plantje kan, met de nog niet zo sterk ontwikkelde wortels, goed gebruik maken van het opgeloste fosfaat. Fosfaat wordt in de vorm van H2PO4 -ion door de plant opgenomen. Na verloop van tijd slaat het grootste deel van het fosfaat als een slecht oplosbare verbinding met kalk neer in de grond. Dit fosfaat is wel fijnverdeeld door de grond. Als de plant een goed ontwikkeld wortelstelsel heeft, zijn de wortels in staat naast het opgeloste fosfaat in de bodemoplossing ook het neergeslagen fosfaat in hun nabije omgeving weer op te lossen en te benutten. Door de groei van wortels door de grond heen kan steeds opnieuw fosfaat van andere plaatsen in de grond opgenomen worden. Bij de opname van fosfaat speelt het bodemleven ook een belangrijke rol. Sommige schimmels zijn in staat slecht opneembare fosfaat om te zetten in opneembare fosfaat. Schimmels en bacteriën bevinden zich in de bodem bij voorkeur in de nabije omgeving van wortels. De stoffen die wortels uitscheiden, zijn vaak een voedingsbron voor het bodemleven. Zo kan er een mooie samenwerking tot stand komen. Als een plant fosfaat opneemt, scheidt deze als compensatie van de negatieve lading van het H2PO4--ion ook een negatief ion uit en wel het HCO3--ion. Dit ion ontstaat bij ademhaling van de plant. ❑ PROCESSEN IN DE BODEM 89 27126_TB.fm Page 90 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fosfaatfixatie In gronden met een lage pH gedraagt fosfaat zich nog weer anders. Als de pH lager dan 4,5 is, lossen de elementen ijzer en aluminium meer op in bodemwater dan bij een hoge pH. Beide elementen kunnen een binding aangaan met fosfaat die zodanig hecht is dat de plant het fosfaat niet meer kan opnemen. Dit verschijnsel noem je fosfaatfixatie. Op kalkrijke zand- en klei- en lössgronden heb je vanwege de hoge pH weinig last van deze fixatie. Maar op zure zandgronden en veengronden moet je met je bemesting met dit proces rekening houden. Vragen 8.1 a b c d 8.4 superfosfaat tripelsuperfosfaat polyfosfaat 90 Fosfaatmeststoffen De keuze aan fosfaatmeststoffen is tamelijk beperkt. Fosfaat wordt dikwijls in combinatie met stikstof en kali in een samengestelde meststof gegeven. Als enkelvoudige meststoffen zijn alleen superfosfaat en tripelsuperfosfaat bekend naast de vloeibare meststof polyfosfaat. Superfosfaat en tripelsuperfosfaat worden gemaakt van het ruwe fosfaat dat als delfstof geïmporteerd wordt uit onder andere Noord-Afrika. Dit fosfaat is slecht oplosbaar en dus ongeschikt voor bemesting. Net als planten dit fosfaat door een zure omgeving oplosbaar kunnen maken, doet de meststoffenindustrie dat ook. Door bewerking met zwavelzuur ontstaat superfosfaat met 19 procent goed oplosbare fosfaat en als bijproduct gips. Voer je die bewerking uit met fosforzuur, dan ontstaat de meststof tripelsuperfosfaat met 43 procent goed oplosbaar fosfaat. Polyfosfaat is een nog tamelijk nieuwe meststof die zijn waarde in de praktijk nog moet bewijzen. De meststof wordt in vloeibare vorm in de grond geïnjecteerd. De fosfaatvorm zoals die in polyfosfaat voorkomt, is niet direct opneembaar, maar moet door de werking van vocht opneembaar worden. Het is gebleken dat de werking van polyfosfaat van factoren afhankelijk is als structuur, pH en temperatuur. Een proef met uien gaf een goed resultaat, maar bij herhaling van de proef, een jaar later, werd geen verschil gevonden met normale bemesting. De tijd zal leren of polyfosfaat een waardevolle aanvulling betekent van de fosfaatmeststoffen. 8.5 Pw-getal Waarom is een slechte structuur van de grond in het voorjaar bij planten vaak een symptoom van fosfaattekort? Waarom is een late overbemesting met fosfaat weinig zinvol? Op welke gronden heb je weinig last van fosfaatfixatie? Noem twee redenen waarom een plant moet kunnen ademen om fosfaat op te nemen. Hoeveelheid, tijdstip en wijze van bemesten De hoeveelheid fosfaat die gegeven moet worden, hangt natuurlijk af van de voorraad in de bodem. Deze wordt uitgedrukt in een zogenaamd Pw-getal, dat de hoeveelheid fosfaat opgelost in water aangeeft. Je kunt het als volgt vertalen: het Pw-getal geeft het aantal kg fosfaat aan per 10 cm bouwvoor per ha. Een bouwvoor van 25 cm met een Pw-getal van 32 heeft dus 2,5 × 32 = 80 kg fosfaat per ha. ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 91 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Dit getal geeft maar een fractie aan van de totale hoeveelheid fosfaat in de grond. Het overige fosfaat is echter slecht tot zeer slecht oplosbaar en dus moeilijk te ontsluiten voor een gewas in het voorjaar. Een gewas met een goed ontwikkeld wortelstelsel zou hier natuurlijk wel gebruik van kunnen maken, maar je hebt meestal te maken met een zaadje dat nog moet ontkiemen of een plantje met nog maar weinig wortels en die moeten het hebben van gemakkelijk opneembaar fosfaat. En daar komt nog bij, dat vooral in de beginfase van de groei fosfaat het meest nodig is. rijenbemesting Omdat de opname van fosfaat in de beginfase nog niet zo gemakkelijk gaat wordt er voor sommige gewassen wel rijenbemesting toegepast. Tegelijk met het zaaien wordt het fosfaat iets naast en onder het zaadje in de grond gebracht. De jonge wortels kunnen dan al snel beschikken over een behoorlijke hoeveelheid fosfaat. Bij gewoon breedwerpig strooien moet het fosfaat ongeveer een maand voordat het gewas het benut toegediend worden. Er is dan voldoende tijd om op te lossen en het fosfaat is dan nog niet door de kalk vastgelegd. Een bedrijf met fosfaatfixerende grond moet daar met bemesting goed rekening mee houden. Er moet bijvoorbeeld niet te veel tijd zitten tussen bemesten en zaaien, planten of poten. Duurt dat namelijk te lang, dan is het fosfaat al vastgelegd voordat de plant het wil opnemen. Een andere mogelijkheid is rijenbemesting. Omdat het fosfaat geconcentreerd in de grond voorkomt, komt fixatie minder sterk voor. Ten slotte is er de mogelijkheid om de bemesting in de vorm van organische mest uit te voeren. Het fosfaat komt geleidelijk vrij en kan dan direct door de plant worden opgenomen. Vragen 8.2 a b c 8.6 Een meerjarig gewas kan bij een laag Pw-getal meer fosfaat opnemen dan een eenjarig gewas. Hoe komt dat? Wat is het voordeel van rijenbemesting met een fosfaathoudende meststof? Het ruwe fosfaat kan bewerkt worden met zwavelzuur en met fosforzuur. Hoe heten de meststoffen die door deze bewerkingen ontstaan? Afsluiting Fosfaat is een bouwsteen van de eiwitten in de plant en heeft vooral een belangrijke functie bij de wortelgroei, de jeugdgroei en de afrijping van de plant. Fosfaat wijkt wat betreft zijn gedrag in de grond af van de andere elementen. Na verloop van tijd wordt fosfaat onoplosbaar door een binding met kalk. De plant kan alleen gebruikmaken van fosfaat, nadat dit onder invloed van de zure wortelomgeving weer in oplosbare vorm is omgezet. Op fosfaatfixerende gronden - vooral gronden met een pH < 4,5 - wordt fosfaat zodanig vastgelegd aan Fe of Al dat het gewas er geen gebruik van kan maken. De enkelvoudige meststoffen die je in de praktijk gebruikt, zijn super- en tripelsuperfosfaat. Beide meststoffen zijn gemaakt door ruw fosfaat met een zuur te behandelen waardoor goed opneembaar fosfaat ontstaat. Polyfosfaat is een vloeibare meststof waarvan de praktische waarde nu nog onderzocht wordt. ❑ AFSLUITING 91 27126_TB.fm Page 92 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fosfaat moet je niet te lang strooien voor het zaaien, poten of planten, omdat het moeilijk voor de plant opneembaar wordt door fixatie of onoplosbaar worden. In sommige gevallen kan het goed werken om fosfaat in rijenbemesting toe te dienen. Zeker op fixerende gronden kan dat goed werken net als het toedienen van organische mest. 92 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 93 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 9 Stikstof Oriëntatie Stikstof wordt weliswaar pas als derde element behandeld, maar is toch verreweg het belangrijkste voedingselement. Maar ook is stikstof het element, dat in de praktijk het meeste problemen geeft. Stikstof kan met neerslag aangeleverd worden, vervluchtigen, vastgelegd worden en vrijkomen in de bodem en deze processen zijn sterk afhankelijk van factoren als vocht en temperatuur. En wat is het meest veranderlijke in het dagelijkse leven? Juist, het weer! Fig. 9.1 En waar praten Nederlanders het meest over …? Er zijn geen aparte opdrachten over dit onderwerp. In andere hoofdstukken zitten opdrachten die ook over dit onderwerp gaan. 9.1 Functie voor de plant Gewassen die te weinig stikstof hebben gehad, zijn doorgaans zeer goed te onderscheiden van goed bemeste planten. Dit hangt samen met de functie van stikstof. Stikstof: – is een belangrijk bouwelement voor bladgroen; – is een belangrijk bouwelement voor eiwitten; – stimuleert de celdeling; – stimuleert de celstrekking. ❑ STIKSTOF 93 27126_TB.fm Page 94 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Gebrek aan bladgroen is snel te zien aan de kleur van het gewas. Eiwitten zijn erg belangrijk in een plant, omdat deze de levensprocessen in de plant besturen. Celstrekking en celdeling zorgen samen voor de groei van de plant. De opbrengst van een gewas wordt dan ook voornamelijk door stikstof bepaald. 9.2 Stikstoftekort en stikstofovermaat Stikstof is uiterst belangrijk voor de opbrengst van het product en een tekort aan stikstof geeft dan ook zeker een opbrengstderving. Maar stikstof werkt ook weer niet uitsluitend positief. Zo blijft een plant veel langer groen en productief bij een overmaat aan stikstof. Dat is wel vervelend als je een afgerijpt product wilt oogsten. Een grote massa stengel en blad - de welige groei die bij een overdadige stikstofbemesting ontstaat - kan een doel zijn zoals bijvoorbeeld bij bladgroenten. Maar als het om een ondergronds oogstproduct gaat, kan het ten koste gaan van de opbrengst. Bovendien ontstaat er door veel blad een wat vochtiger microklimaat in het gewas, wat voor de ontwikkeling van schimmels gunstig kan zijn. Er is dus een grotere kans op schimmelziekten. Ook is een snel gegroeide plant ziektegevoeliger. De kwaliteit van veel producten is dikwijls ook niet gebaat bij veel stikstof. Kortom, je moet een gewas niet te weinig, maar zeker ook niet te veel stikstof geven! Fig. 9.2 Stikstoftekort bij spruitkool 9.3 Processen in de bodem Wat kan er met stikstof zoal gebeuren? We proberen het duidelijk te maken door de mogelijke veranderingen van stikstof eens te volgen. Je gaat een gewas verbouwen en je wilt daar organische mest voor gebruiken. De mest wordt uitgereden en je vindt dat het niet echt aangenaam ruikt. Eén van de gassen die bij het uitrijden vrijkomt is ammoniakgas (NH3-gas). De mest die je in de bodem hebt ingewerkt, bestaat voor een deel uit direct opneembare stikstofammonium (NH4+) of nitraat (NO3-) die de planten voor een 94 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 95 Monday, August 18, 2003 10:52 AM immobilisatie denitrificatie nitrificatie groot deel gebruiken voor de productie van eiwit. Maar een deel komt pas later of zelfs veel later na vertering door het bodemleven vrij. Dit heet mineralisatie. Het bodemleven heeft overigens, net als de gewassen, stikstof nodig voor zijn levensprocessen. Voor dat doel onttrekken zij een deel van die stikstof. Dit proces noem je immobilisatie. Een paar dagen na het toedienen van de mest gaat het regenen. Als de mest in de bodem onder zuurstofarme omstandigheden komt, door bijvoorbeeld een natte of dichtgereden grond, zijn er bacteriën die de nitraatstikstof kunnen gebruiken voor hun stofwisseling. Daarbij komt stikstofgas (N2-gas) vrij dat ook vervluchtigt. Dit proces wordt denitrificatie genoemd. In het najaar komt denitrificatie door de natte omstandigheden het meest voor. De direct opneembare stikstof uit de mest bestaat voornamelijk uit ammonium. Maar in het groeiseizoen zijn er in de bodem bacteriën actief die dit ammonium omzetten in nitraat. Dit proces heet nitrificatie. Het voordeel daarvan is dat nitraat voor de planten iets beter opneembaar is dan ammonium. Een nadeel is dat nitraat zich niet kan hechten aan klei of humus en dus kan uitspoelen. Een deel van de stikstof die jij met je mestgift hebt toegediend, is vervluchtigd, maar een deel daarvan komt toch weer terug in de grond: de ammoniak kan oplossen in water en zo met de regen als ammonium weer terugkomen in de grond. Als er tussen de gewassen een vlinderbloemig gewas staat, kan dit het stikstofgas binden en gebruiken voor eigen productie. Hierna komen de volgende begrippen aan de orde: – ammoniakvervluchtiging; – nitrificatie; – denitrificatie; – mineralisatie; – immobilisatie; – stikstofbinding; – uitspoeling. Ammoniakvervluchtiging In mest en meststoffen komt stikstof vooral voor als ammonium: NH4+. Maar in contact met de lucht en vooral in omstandigheden met een hoge pH wordt dit snel omgezet in NH3: ammoniakgas. Dit betekent dat er verliezen aan stikstof kunnen optreden bij het uitrijden van mest en bij het toedienen van mest of ammoniumhoudende meststoffen aan kalkrijke gronden, omdat deze een hoge pH hebben. Om de verliezen wat beperkt te houden is dan ook een onderwerkverplichting ingevoerd. En dat is niet ten onrechte. Komt de ammoniak weer in contact met water, bijvoorbeeld in de atmosfeer, dan lost hij weer op en wordt weer omgezet in ammonium. Nitrificatie Nitrificatie is de omzetting van ammonium in nitraat. Dit proces vindt plaats in de bodem door de activiteit van bacteriën. ❑ PROCESSEN IN DE BODEM 95 27126_TB.fm Page 96 Monday, August 18, 2003 10:52 AM De volgende reactie vindt plaats: NH4+ + 2O2 → NO3- + 2H+ + H2O Ammonium wordt bij aanwezigheid van voldoende zuurstof omgezet in nitraat, waterstofionen en water. Dit proces vindt plaats als er aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: – temperatuur > 50 °C (naarmate de temperatuur hoger is, verloopt het proces sneller); – voldoende aanwezigheid van zuurstof; – voldoende vocht in de bodem; – een pH > 4,0 (naarmate de pH hoger is, verloopt het proces sneller). Je mag stellen dat onder goede groeiomstandigheden de nitrificatie ook snel verloopt. Het meeste ammonium is dan in een paar weken tijd omgezet in nitraat. Nitrificatie heeft een aantal gevolgen. – Verzuring. Zoals je uit de reactievergelijking kunt zien, komen er H+-ionen vrij. De grond verzuurt daardoor. – Een betere opname. De meeste gewassen nemen beter nitraat op dan ammonium. – Meer uitspoeling. Nitraat spoelt door de negatieve lading sneller uit dan ammonium. Fig. 9.3 Nitrificatie Denitrificatie Andere bacteriën kunnen, als zij door omstandigheden weinig zuurstof ter beschikking hebben, de zuurstof van nitraat gebruiken voor hun levensprocessen. Het nitraat wordt ten slotte omgezet in N2-gas dat vervluchtigt. Het nadelige effect van dit proces is dus het verlies van stikstof. Denitrificatie vindt niet plaats als de betreffende bacteriën voldoende zuurstof hebben. Natte en dichtgereden grond levert dus stikstofverlies op. 96 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 97 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 9.4 Denitrificatie Mineralisatie Verse organische stof, bijvoorbeeld blad- en oogstresten, is voedsel voor het bodemleven net als humus die al wat langer in de grond zit. Bij deze afbraak komt naast andere voedingsstoffen vooral stikstof vrij. Dit proces heet mineralisatie. Naarmate de omstandigheden voor het bodemleven gunstiger zijn, vindt meer mineralisatie plaats, dus vooral in een warme en vochtige zomer. Mineralisatie levert ons stikstof, wat op zich gunstig is. Maar het nadeel daarvan is, dat je moeilijk kunt schatten wanneer die stikstof vrijkomt en hoeveel. Zeker als aan het eind van een groeiseizoen nog veel mineralisatie plaatsvindt, is dat niet gunstig. Veel afrijpende gewassen krijgen weer een groeiimpuls en de stikstof, die niet benut wordt, spoelt ’s winters uit. Fig. 9.5 Mineralisatie Immobilisatie Bij het proces van mineralisatie vindt nog een ander proces plaats: een extra groei van het bodemleven. Immers organische stof is voedsel! Bij die groei heeft dat bodemleven ook stikstof nodig voor de aanmaak van eiwitten. Dus een deel van de vrijgekomen stikstof wordt door het bodemleven ‘vastgelegd’ en het overschot aan stikstof kan door het gewas benut worden. Als er nu organisch materiaal in de bodem wordt gebracht, waar relatief weinig stikstof in zit, dan is er maar weinig tot geen ❑ PROCESSEN IN DE BODEM 97 27126_TB.fm Page 98 Monday, August 18, 2003 10:52 AM overschot aan stikstof. Sterker nog, het kan zelfs gebeuren dat het bodemleven gebruikmaakt van de minerale stikstof in de bodem, zodat er nog minder stikstof voor het gewas overblijft. Dit proces heet immobilisatie (immobiel = niet beweeglijk). Dat daarbij stikstof wordt weggehaald is natuurlijk niet gunstig voor de plant. Maar je moet wel bedenken dat het maar tijdelijk is. In tijden van minder voedselaanbod of andere ongunstige omstandigheden sterft een deel van het bodemleven af, waarna die stikstof alsnog vrijkomt. Bovendien kan de stikstof die geïmmobiliseerd is, ’s winters niet uitspoelen. Op die manier is de uitspoeling van nitraat kleiner. Vooral stro en strorijke organische mest en mest met veel zaagsel hebben relatief weinig stikstof. Doordat ze langzaam worden afgebroken en door immobilisatie geeft deze organische stof zijn stikstof dus geleidelijk af. Bij het omzetten van stro in humus is stikstof nodig. Dit wordt dus onttrokken aan de grond. Stikstofbinding symbiose Een aantal planten die tot het geslacht vlinderbloemigen behoren, kan gebruikmaken van N2-gas voor de stikstofvoorziening. Bekende voorbeelden daarvan zijn erwten, bonen, klaver en luzerne. Dat doen ze niet alleen, maar in samenwerking met een bacterie. Deze bacterie dringt binnen in de wortels van deze planten. Op die wortels ontstaan vergroeiingen die je duidelijk kunt zien als je de wortels van zo’n plant bekijkt. In die wortelknolletjes leven de bacteriën van de assimilatieproducten van de plant, maar binden zij ook stikstof die vervolgens door de plant benut kan worden. Deze vorm van samenwerking, waarbij beide partners van elkaar profiteren heet symbiose. Voor biologische landbouw is deze vorm van stikstofbinding heel belangrijk. In een biologische vruchtwisseling zit dan ook een groot percentage vlinderbloemigen. Fig. 9.6 Via vlinderbloemigen kun je extra stikstof in de grond brengen. Uitspoeling Omdat nitraat door zijn negatieve lading niet gebonden wordt in de bodem, is dit zeer beweeglijk en spoelt dus ook gemakkelijk uit. Door nitrificatie is de stikstof aan het eind van het groeiseizoen voornamelijk in de vorm van nitraat aanwezig en spoelt in een natte winter grotendeels uit. Maar ook in het groeiseizoen kan nitraat met het waterfront mee dieper de grond inzakken. Dit betekent dat het niet meer opneembaar is, omdat het buiten de wortelzone komt. Door capillaire opstijging kan het natuurlijk wel weer binnen het bereik van de wortels komen. 98 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 99 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Omdat die uitspoeling zo gemakkelijk plaatsvindt, kan het nitraatgehalte van het bodem- en oppervlaktewater snel toenemen. Aangezien nitraat gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid, moet uitspoeling zoveel mogelijk worden voorkomen. Als drinkwaternorm wordt 50 ppm (= 50 mg NO3-/l water) gehanteerd. Om de stikstofuitspoeling binnen de perken te houden is de aanvoer van stikstof dan ook aan een maximum gebonden en opgenomen in de MINAS-wetgeving. Al deze processen zijn nog eens in samenhang met elkaar weergegeven in figuur 9.7. Fig. 9.7 Stikstofkringloop Vragen 9.1 Je hebt nu een heleboel informatie gekregen over de veranderingen die plaats kunnen vinden met betrekking tot stikstof. Neem de volgende zinnen over en maak de zinnen compleet. Maak daarbij gebruik van de volgende woorden: ammonium, nitraat, stikstofgas, eiwit en ammoniakgas. a b c d e f g h i j k l ❑ PROCESSEN IN DE BODEM Bij denitrificatie wordt … omgezet in … De scheikundige formule NH4+ hoort bij de naam … Vlinderbloemige gewassen maken gebruik van … en gebruiken dat onder andere voor de vorming van … De scheikundige formule N2 hoort bij de stof … De vorm van stikstof die het meeste uitspoelt is … Bij mineralisatie wordt organische stof omgezet in … Het omzetten van in heet nitrificatie. De scheikundige formule NO3- hoort bij de stof … Met de regen komt in Nederland jaarlijks zo’n 30 - 50 kg stikstof per ha terecht. Die stikstof is dan in de vorm van … Stikstof kan vervluchtigen als … en … De scheikundige formule NH3 hoort bij de stof&nbsp;&hellip; Het proces immobilisatie is het (tijdelijk) vastleggen van … en … door het bodemleven. 99 27126_TB.fm Page 100 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 9.4 startgift N-bemestingsadvies Omdat de juiste bemesting bij stikstof meer dan bij welk ander voedingselement zo belangrijk is, is er voor elk gewas uitgezocht hoeveel stikstof je moet geven. Vaak wordt geadviseerd de giften over meer keren te verdelen. De startgift aan het begin van het groeiseizoen is voor de meeste gewassen afhankelijk van de voorraad N die nog in de bodem aanwezig is. Er zijn veel instanties die je dat advies kunnen verstrekken. Zij nemen een monster van jouw perceel of analyseren een door jou genomen monster en geven het advies. De monstername wijkt af van die voor elementen als fosfaat en kali. De diepte van de beworteling is per gewas verschillend en omdat nitraat zich gemakkelijk door de grond beweegt, is de bewortelingsdiepte het uitgangspunt van de bemonsteringsdiepte. Zo neem je voor gewassen die niet te diep wortelen de laag van 0 tot 30 cm. Voor granen wordt zelfs tot 1 m gemonsterd. De bemonstering vindt meestal eind februari - begin maart plaats. Als je mest uitgereden hebt, is het aan te raden minstens zes weken tijd te nemen tussen mesten en bemonsteren. De beschikbare mest is dan in je monster opgenomen. In figuur 9.8 is het stikstofadvies opgenomen van een aantal gewassen. 100 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 101 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 9.8 Gewas Stikstofbemestingsadviezen voor diverse gewassen N-gift (kg/ha) najaar zomertarwe, 1e gift 2e gift wintertarwe, 1e gift 2e gift brouwgerst consumptieaardappelen (klei/löss) fabrieksaardappelen (zand/dalgrond) pootaardappelen suikerbieten zaaiuien erwten andijvie; 1e teelt bloemkool bos/waspeen prei stamslabonen ijssla; 1e teelt Bollenteelt tulpen 30 lelies 150 - Nmin irissen 30 gladiolen; pitten kralen Boomteelt coniferen; sterke groeikracht, 1e jr 2e jr Ericaceae; zwakke groeikracht, 1e jr 2e jr Laan- en parkbomen; onderstammen Heesters; sterke groeikracht; winterstek 1e jr 2e jr Bemonsteringsdiepte Min. gift Max. gift 120 - Nmin 170 - Nmin 140 - Nmin 170 - Nmin 90 - Nmin 285 - 1,1xNmin 60 cm 0 80 100 cm 20-30 100 275 - 1,8xNmin 30 140 - 0,6xNmin 200 - 1,7xNmin 100 - 120 60 - Nmin 190 - 1,4xNmin 225 - Nmin 80 - Nmin 120 - Nmin 150 - Nmin 190 - Nmin 60 60 30 30 30 60 60 60 30 30 175 80 125 250 150 30 30 30 30 voorjaar - Nmin - Nmin - Nmin - Nmin 60 60 90 - Nmin 110 - Nmin 60 - Nmin 80 - Nmin 60 - Nmin 30 80 - Nmin 110 - Nmin 30 30 60 30 30 Er zijn nog veel uitgebreidere lijsten beschikbaar en per gewas valt er dikwijls nog meer te vertellen over de N-bemesting. Zo krijgen vroege aardappelen een heel ander advies dan aardappelen die in de normale oogsttijd gerooid worden. Voor de groentegewassen geldt het advies voor de basisgift. Later in het seizoen moet er bijbemest worden. Verder is er variatie in rassen, zaai- en plantdata enzovoort. ❑ N-BEMESTINGSADVIES 101 27126_TB.fm Page 102 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 9.9 Je kunt zelf stikstof meten met de nitracheck. 9.5 Aanvullende advisering Behalve het vaststellen van de bodemvoorraad in het begin van het groeiseizoen en een advies voor een basisgift en een of meer volggiften zijn er nog diverse andere mogelijkheden om tot een nauwkeuriger advies te komen, zoals: – het N-bijmestsysteem (NBS); – bladsteeltjesonderzoek; – stikstofvenster. N-bijmestsysteem buffervoorraad Met name in de vollegrondsgroenteteelt maken telers gebruik van het Nbijmestsysteem. De gewassen krijgen in het begin niet de totale gift aan N, maar een gedeelte en in de loop van het groeiseizoen wordt bekeken hoeveel er nog bijbemest moet worden. Als de omstandigheden goed zijn voor mineralisatie, kan het zijn dat er wel voldoende voorraad in de grond zit. In het groeiseizoen wordt dus enkele keren de bodemvoorraad bepaald en op grond daarvan volgt een advies. Dat houdt ook rekening met de te verwachten opname en een buffervoorraad. Bladsteeltjesonderzoek De benadering van het advies bij het bladsteeltjesonderzoek is anders dan bij de andere methoden. Je gaat nu niet naar de grond kijken, maar naar het gewas: heeft het gewas voldoende stikstof opgenomen? Het blijkt dat de hoeveelheid nitraat in de bladstelen van het gewas een goede aanwijzing is. Je moet dan wel weten welke gehalten voldoende zijn voor dat gewas, het normtraject. In figuur 9.10 zijn de normtrajecten aangegeven voor consumptieaardappelen en voor 102 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 103 Monday, August 18, 2003 10:52 AM fabrieksaardappelen. Als je bijvoorbeeld 30 dagen na opkomst in het ras Bintje in de bladstelen een gehalte van 120 g NO3-/kg droge stof meet, is er blijkbaar voldoende stikstof beschikbaar. Fig. 9.10 Normtraject voor het nitraatgehalte in de droge stof van bladstelen van consumptieaardappelen en fabrieksaardappelen Stikstofvenster Het stikstofvenster kun je goed toepassen in granen. Een kleine oppervlakte van het graan krijgt wat minder stikstof (±30 kg) toegediend dan de rest van het gewas. Zolang er op het oog geen verschil is tussen het venster en de rest, is er blijkbaar geen N-tekort. Zo gauw er wel verschil is, kan er bijbemest worden. Het gewas krijgt dan, omdat er nog een reserve van 30 kg is, geen tekort. 9.6 Meststoffen Voor stikstofbemesting zijn er veel soorten kunstmest ontwikkeld. De meststof kalkammonsalpeter (KAS) wordt het meest gebruikt. Ze zijn te vinden in bijlage 6. Welke meststof je het beste kunt kiezen hangt van een aantal factoren af als: – de prijs; – de nevenbestanddelen; – de opnamesnelheid; – het effect op de pH. Prijs De prijs van de diverse kunstmeststoffen is moeilijk te vergelijken. Want behalve de prijs per kg zuivere N spelen nog andere zaken een rol, zoals: – de waarde van de nevenbestanddelen; – de behoefte aan die nevenbestanddelen; – de kosten van het verspreiden van de meststof (strooien, spuiten, injecteren). Kijk je echter uitsluitend naar de prijs per kg zuivere N, dan komen vloeibare ammoniak en kalkammonsalpeter in aanmerking. ❑ MESTSTOFFEN 103 27126_TB.fm Page 104 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Nevenbestanddelen Naast stikstof kunnen er andere nuttige voedingselementen voorkomen in een meststof. Dat is het geval bij magnesammon en chilisalpeter. Magnesammon Magnesammon heet officieel stikstofmagnesia. Naast N komt in deze meststof ook het element Mg voor. Indien Mg gestrooid wordt om de bemestingstoestand van de grond te verbeteren of op peil te houden, is dit een prima meststof. Voor een snelle werking van de Mg-meststof is het beter een meststof als bitterzout te gebruiken. Chilisalpeter Chilisalpeter bevat naast een behoorlijke hoeveelheid Natrium ook nog een beetje Borium. Aangezien deze twee elementen beide voor suikerbieten belangrijk zijn, is deze meststof voor bieten op zandgrond een prima bemesting. Opnamesnelheid Als je wilt dat een gewas snel reageert op een overbemesting, dan kun je ervoor kiezen een vloeibare meststof toe te dienen op het blad, bijvoorbeeld ureum. Je kunt in zo’n geval ook kunstmest strooien die uitsluitend nitraat bevat, bijvoorbeeld kalksalpeter. Effect op de pH Vanwege het optreden van nitrificatie hebben ammoniumhoudende meststoffen een verzurende werking op de grond. Dit effect kan gewenst zijn (bijvoorbeeld ter voorkoming van schurft op aardappelen), maar ook ongewenst, omdat de pH weer hersteld moet worden door een kalkgift. In de lijst met meststoffen kun je dit effect nagaan door te kijken bij de kolom ‘neutraliserende waarde (nw)’. Is deze negatief, dan heeft de meststof een verzurende werking. 9.7 Tijdstip van bemesten en hoeveelheid Voor de meeste gewassen geldt dat je ze aan het begin van het groeiseizoen een basisbemesting met N moet geven. Wanneer dat precies is, hangt af van het gewas en de grondsoort. Een te vroege gift kan op natte gronden tot uitspoeling leiden. Maar je zult ook willen vermijden om vlak voor zaaien, poten of planten veel met machines over het land te rijden. Gewassen die hun groei starten in de herfst, geef je doorgaans geen grote stikstofgift, omdat er tot aan het voorjaar niet zo veel meer nodig is en de meeste niet gebruikte N uitspoelt. Zo krijgen tulpen soms een startgift van 30 kg N. De hoeveelheid wordt dus bepaald door je bodemvoorraad stikstof en door je manier waarop je wilt bemesten. De berekende hoeveelheid kan in één keer gegeven worden of als basisbemesting en een aantal bijbemestingen. Dit laatste kan verstandig zijn wanneer je: – de basisgift niet te groot wil maken: bij een aantal gewassen bestaat gevaar voor legering; 104 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 105 Monday, August 18, 2003 10:52 AM – – geen kans op zoutschade wil lopen: op kleigrond is dat risico kleiner dan op zandgrond; het gewas in bepaalde groeistadia wil stimuleren, bijvoorbeeld granen tijdens de korrelvulling. Daarnaast zijn de voorgeschiedenis en de toestand van het perceel ook van belang. Is er veel organisch materiaal ondergeploegd, zoals gewasresten of een groenbemester, dan mag je er van uitgaan dat daaruit N vrijkomt door mineralisatie. Bevat de grond veel organische stof of is deze altijd zwaar bemest met organische mest, dan mag je je giften ook wat beperken. Is de structuur van de grond slecht, dan mag je ervan uitgaan dat de planten wat slechter bewortelen en de meststoffen dus wat moeilijker opnemen. Een iets hogere gift lijkt dan aan te raden. Vragen 9.2 a b c d e f g h i 9.8 Wat is een buffer en waarom wordt er rekening mee gehouden bij het Nbemestingsadvies? Boer Slim legt in zijn perceel zomergerst dicht bij de boerderij (lekker gemakkelijk) op de kopakker een stikstofvenster aan. Waarom is dat niet slim? Slim laat 50 dagen na opkomst van zijn consumptieaardappelen een bladsteeltjesonderzoek doen. Er blijkt 110 g NO3- gemeten te worden. Moet hij bijbemesten of niet? Waarom spoelt er op zandgrond meer stikstof uit dan op kleigrond? Op sommige plaatsen wordt de eerste kunstmestgift van het seizoen gestrooid over bevroren grond. Wat is het voordeel daarvan? En wat het risico? Moet je in een vochtige warme zomer meer of minder bijbemesten dan je gewend bent? Waarom krijgt een gewas als spinazie meer stikstof dan brouwgerst? Wat is het verband tussen ammoniakvervluchtiging en zure regen? De meststof KAS werkt bijna altijd onder alle omstandigheden. Hoe kan dat? Afsluiting Stikstof is het belangrijkste voedingselement. Dat komt vooral door de functies die stikstof vervult: het is een belangrijk onderdeel van bladgroen en eiwit en stimuleert celdeling en celstrekking. Een goed bemest gewas heeft dan ook veel meer blad- en stengelmassa en een groenere kleur dan een gewas met een N-tekort. Te veel stikstof is ook niet goed; de gewassen zijn doorgaans ziektegevoeliger en rijpen slecht af. Ook de kwaliteit is niet gebaat bij te veel stikstof. Het gedrag van stikstof in de bodem is niet eenvoudig te voorspellen. Er zijn veel vormen van stikstof die kunnen voorkomen, zoals ammonium, nitraat, eiwit, ammoniakgas, stikstofgas en ureum. En er zijn ook veel processen die ervoor zorgen dat stikstof van de ene in de andere vorm overgaat, zoals nitrificatie en denitrificatie, mineralisatie en immobilisatie, vervluchtiging en stikstofbinding. Al deze processen vinden onder bepaalde omstandigheden in meer of mindere mate plaats en kunnen eventueel leiden tot uitspoeling of vervluchtiging. Het is daarom moeilijk een goed bemestingsadvies te geven. Door het nemen van een grondmonster in het voorjaar kan een advies voor een basisgift gegeven worden. Naarmate het groeiseizoen vordert kun je door het nemen ❑ AFSLUITING 105 27126_TB.fm Page 106 Monday, August 18, 2003 10:52 AM van een grond- of blad(steel)monster bekijken of en zo ja, hoeveel je moet bijbemesten. In de graanteelt is een stikstofvenster hiervoor een goede methode. Er zijn diverse soorten kunstmeststikstof te verkrijgen die variëren in prijs, nevenbestanddelen, werking en invloed op de pH. Gewas, grondsoort en tijdstip van het jaar bepalen mede de keuze. Bij de uiteindelijke vaststelling van de gift moet je ook rekening houden met de structuur van de grond en eventueel ondergeploegde gewasresten. 106 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 107 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 10 Overige voedingselementen Oriëntatie Stikstof, fosfor en kali zijn de drie belangrijkste voedingselementen. De overige negen spelen een minder belangrijke rol en komen vaak in voldoende mate in de grond voor. Toch moet je wel iets weten van deze elementen, omdat je sommige elementen toch wel regelmatig moet toedienen en andere door omstandigheden in een te geringe hoeveelheid kunnen worden opgenomen. En vaak valt ook de opbrengst van een gewas tegen, omdat de teler het tekort aan een spoorelement niet herkende. En hoe klein sommige voedingsstoffen ook mogen zijn, ze zijn beslist noodzakelijk. Al heeft een gewas maar twee gram zink per ha nodig en zijn alle andere voedingsstoffen volop aanwezig, zonder die twee gram Zn groeit er niets! Fig. 10.1 Ook de kleinste is beslist noodzakelijk. ❑ OVERIGE VOEDINGSELEMENTEN 107 27126_TB.fm Page 108 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 10.1 Magnesium In de praktijk wordt er nogal verschillend omgegaan met de magnesiumbemesting. Zo schenken bollentelers op lichte grond en groentetelers altijd veel aandacht aan de bemesting met magnesiummeststoffen, terwijl akkerbouwers op zware gronden eigenlijk nooit een tekort hebben. Functie De belangrijkste functie van magnesium is die van bouwsteen van het bladgroen. Bij de meeste gewassen is magnesiumtekort dan ook te zien als een opvallende geelverkleuring tussen de nerven in het blad. Verder hebben veel enzymen in de plant magnesium als bouwsteen nodig. Bijvoorbeeld voor het omzetten van stikstof in eiwit. Gebrek koubont Magnesiumgebrek komt vooral op zandgronden nogal eens voor. Kleigronden hebben van nature doorgaans een voldoende magnesiumvoorraad. Het gebrek treedt vooral op bij: – een lage pH; – bij lage temperatuur en droogte; bij irissen wordt dat verschijnsel koubont genoemd; – op zandgronden met een hoog kalkgehalte of na een kalkgift; – na een hoge kaligift; dit heet antagonisme. Meststoffen en bemesting Er zijn twee veelgebruikte magnesiummeststoffen: – kieseriet; – bitterzout. Magnesium komt ook voor in andere meststoffen zoals patentkali en magnesammon. Een aantal samengestelde meststoffen hebben eveneens een extra toevoeging van magnesium. Op zandgronden is onderzocht hoeveel de bodemvoorraad moet zijn voor een goede gewasgroei. Op andere gronden wordt bemest als er sprake is van tekort. 10.2 Zwavel Zwavel is het element dat door de terugdringing van de milieuvervuiling minder in neerslag wordt aangetroffen. Rond 1985 kwam er nog zo’n 70 kg S/ha met neerslag mee. Aangezien de gemiddelde behoefte van de gewassen 20 tot 40 kg /ha bedraagt was er toen nooit een tekort. Tegenwoordig is de aanvoer met neerslag teruggelopen tot 15 kg S. Meer en meer verschijnen artikelen die een zwaveltekort voorspellen. Zwavel gedraagt zich enigszins als stikstof. Na een natte periode kan een groot deel van de zwavel uit de bouwvoor uitspoelen, zodat er bij te weinig aanvoer een tekort kan optreden. 108 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 109 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 10.2 Functie Zwavel is vooral van belang bij de stofwisseling van de plant. Het speelt een rol bij de eiwitvorming. Met name koolgewassen zijn zwavelbehoeftig. Tekort aan zwavel geeft een vergeling van het blad te zien. Het is dus niet gemakkelijk te herkennen aangezien de tekortverschijnselen van meer elementen bestaan uit vergeling van het blad. Bemesting Specifieke zwavelmeststoffen zijn er voor de vollegrondsteelten (nog) niet. Wel komt zwavel voor als nevenelement in een aantal meststoffen zoals patentkali, superfosfaat, kieseriet of bitterzout. Laatstgenoemde meststof kun je ook heel goed als bladbemesting toedienen. 10.3 Spoorelementen Van de spoorelementen zijn voor veel gewassen nauwelijks tekorten bekend. De oorzaak kan zijn dat de grond voldoende voorraad heeft, het gewas een zeer kleine behoefte heeft of dat er regelmatig aanvoer van spoorelementen plaatsvindt. Als je je grond regelmatig organische mest toedient, bemest je ook met spoorelementen. Ook bevatten sommige gewasbeschermingsmiddelen spoorelementen die in dat geval een dubbel doel dienen. Toch is het zaak op je hoede te zijn voor de gebreksverschijnselen, want ook gebrek aan een spoorelement kan leiden tot een flinke opbrengstderving, hoe weinig er ook van nodig is. Functies enzymen ❑ SPOORELEMENTEN De functie van spoorelementen is zeer uiteenlopend en het effect van een tekort op diverse gewassen is ook zeer verschillend. Vaak vormen zij een bouwsteen van een enzym of hormoon of hebben ze de functie van katalysator. Enzymen zijn stoffen die bepaalde processen in de plant reguleren. Zo kan bijvoorbeeld een tekort aan molybdeen de stikstofbinding bij vlinderbloemigen vertragen. In figuur 10.3 zijn de functies en de gevolgen van tekort weergegeven. De verschijnselen van gebrek aan een spoorelement zijn zeer uiteenlopend. In figuur 10.4 zijn daarvan twee voorbeelden afgebeeld. 109 27126_TB.fm Page 110 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 10.3 De functie en de verschijnselen van tekort aan de spoorelementen Element Functie Tekort Mn bestanddeel enzymen vorming bladgroen bleekgroene bladkleur steil, spits blad bij bieten Cu vorming eiwitten en koolhydraten bestanddeel enzymen dode bladpunten bij granen verstoring knopontwikkeling en bloei B transport van koolhydraten celdeling hartrot bij bieten Fe bestanddeel van enzymen, die een verkleuring blad tussen de nerven rol spelen bij vorming bladgroen Zn bestanddeel van enzymen vorming eiwit dwerggroei misvorming bladeren Mo speelt rol bij de N-binding klemhart bij bloemkool Overmaatverschijnselen zijn moeilijk als herkenbare verschijnselen weer te geven. Overmaat komt maar weinig voor en is vaak het gevolg van een zeer lage pH of een bemestingsfout. Overmaat leidt dan tot ‘vergiftigingsverschijnselen’. Zo kan mangaanovermaat leiden tot vergroeide wortels en koperovermaat tot ijzertekort. Fig. 10.4 Gebreksverschijnselen: links boriumgebrek bij koolraap (‘bruin’), rechts mangaangebrek bij gerst 110 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 111 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bemesting en meststoffen Niet van alle spoorelementen is een advies op basis van de bodemvoorraad beschikbaar, alleen van koper, borium en mangaan. En van de laatste alleen een advies voor zavel en kleigronden. Bemesting met spoorelementen is meestal bedoeld om het gebrek bij gewassen op te heffen of te voorkomen en zelden om de bodemtoestand te verbeteren. Het blijkt dat het gebrek aan een element niet zozeer te wijten is aan een te geringe bodemvoorraad, maar aan een ongunstige pH, waardoor het element slecht oplosbaar is. Ook kunnen droogte, kou of een te grote hoeveelheid van een ander element de oorzaak zijn van een slechte opname. Het verband tussen pH en beschikbaarheid van spoorelementen is weergegeven in figuur 10.5. Naarmate de balk in die figuur dikker is, is de beschikbaarheid van deze elementen groter. Zo is calcium pas bij pH 5,5 volop beschikbaar voor de plant, terwijl ijzer en aluminium al bij pH 4 beschikbaar zijn. Fig. 10.5 De invloed van de pH op de beschikbaarheid van elementen Er zijn voor alle spoorelementen meststoffen verkrijgbaar en er zijn een paar mengmeststoffen die alle spoorelementen in een bepaalde verhouding bevatten. De meeste meststoffen zijn vloeibaar en bedoeld voor bladbemesting. Naast de specifieke spoorelementenmeststoffen zijn er ook meststoffen die een spoorelement als nevenelement hebben. Bovendien voeg je ook spoorelementen aan de bodem toe, als je regelmatig gebruikmaakt van organische meststoffen. Hoeveel precies is moeilijk te zeggen, omdat die gehalten zeer sterk variëren. Van de meeste mestsoorten zijn die gehalten dan ook niet bekend. Vragen 10.1 a b c d e ❑ SPOORELEMENTEN Wat zijn twee veelgebruikte magnesiummeststoffen? Wat versta je onder koubont bij irissen? Hoe werkt een katalysator? Stel, je krijgt het advies om 1,5 kg per ha koper te strooien op je perceel en je kopermeststof bevat 30 procent koper. Wat kun je in dat geval het beste doen? Noem enkele gewasbeschermingsmiddelen die ook een bemestende waarde hebben. 111 27126_TB.fm Page 112 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 10.4 Afsluiting Naast de hoofdelementen stikstof, fosfaat en kali moet je ook aandacht besteden aan magnesium en zwavel en aan de spoorelementen. Magnesium speelt een belangrijke rol in de vorming van bladgroen. Door ongunstige omstandigheden als droogte, kou en een hoge kalk- of kaligift kan er op zandgronden gemakkelijk een tekort optreden. Zwavel is een bouwsteen van eiwitten. Het zwaveltekort dat de laatste jaren begint op te treden, is een gevolg van de schonere lucht. Voor zowel magnesium als zwavel zijn er meststoffen, maar ze worden ook vaak als nevenelement van andere meststoffen toegediend. De spoorelementen hebben een kleine maar belangrijke rol in de plant. Als bouwsteen van vitamines, hormonen of enzymen beïnvloeden ze veel andere processen in de plant. Een tekort wordt dikwijls veroorzaakt door een te hoge pH. Bemesting van spoorelementen is meestal bedoeld om tekort in de plant te voorkomen en niet zozeer om de bodemvoorraad te vergroten. 112 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 113 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 11 Samengestelde en vloeibare meststoffen Oriëntatie Vroeger waren er in een stad uitsluitend gespecialiseerde winkels. Je moest voor je levensmiddelen naar de bakker, de slager, de groenteboer, de melkboer en de kruidenier. Het leven is daarna wat jachtiger geworden en om de mensen wat tijd te besparen bij het boodschappen doen zijn de supermarkten ontstaan. Alles wat je zoekt onder één dak. Supermarkten zijn niet meer weg te denken uit ons leven, maar de meeste speciaalzaken bestaan toch ook nog steeds. Blijkbaar hebben ze door het grote assortiment op hun gebied en door een betere service ook nog bestaansrecht. Op vergelijkbare wijze zijn er samengestelde meststoffen ontwikkeld, meststoffen die twee of meer voedingsstoffen bevatten. Het gebruik ervan is efficiënt, maar in sommige situaties is het gebruik van enkelvoudige meststoffen beter. Een andere manier van toedienen is het spuiten van een meststof. Vooral wanneer je maar heel weinig van een meststof per ha moet geven, is het oplossen en verspuiten ervan een goede methode. Fig. 11.1 11.1 Blends Omdat veel gewassen aan het begin van het groeiseizoen vaak de hoofdelementen N, P en K moeten hebben, is het voor de hand liggend dat deze meststoffen tegelijkertijd gestrooid worden. Je kunt daarmee tijd besparen. Bovendien geldt dat je in het voorjaar zo min mogelijk op het land moet rijden om structuurbederf te voorkomen. Het mengen van de benodigde hoeveelheden van een N-, een P-, en een K-meststof, het maken van zogenaamde blends, is een mogelijkheid, maar daaraan zijn ook bezwaren verbonden. Belangrijk is namelijk dat de meststoffen zeer goed gemengd worden. Anders kan het gebeuren dat op de ene plaats te veel N en op de andere plaats helemaal geen K terechtkomt. En als de meststoffen wel goed gemengd zijn, kan het ook nog mis gaan ❑ SAMENGESTELDE EN VLOEIBARE MESTSTOFFEN 113 27126_TB.fm Page 114 Monday, August 18, 2003 10:52 AM door ontmenging. Als de verschillende korrels waaruit de meststoffen bestaan, niet dezelfde vorm of soortelijke massa hebben, kan het door het schudden van de machine gebeuren dat een deel langzaam naar beneden zakt. In het begin is de verdeling dan nog wel goed, maar als de kunstmeststrooier bijna leeg is, is er nog maar één soort meststof over. Zeker wanneer je over harde (bevroren) grond rijdt en alles schudt en trilt, is dit risico groot. Omdat het maken van blends toch aantrekkelijk is - je kunt namelijk de meststoffen precies in de gewenste verhouding strooien - is onderzocht, welke meststoffen redelijk goed mengbaar zijn. Zie figuur 11.2. Fig. 11.2 Mengingsvierkant voor minerale meststoffen Waar in figuur 11.2 aangegeven staat dat de meststoffen niet of beperkt mengbaar zijn, is niet alleen gelet op de vorm en grootte van korrels, maar vooral ook op de 114 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 115 Monday, August 18, 2003 10:52 AM hygroscopiteit hygroscopiteit. Als een meststof hygroscopisch is, heeft deze de neiging water te binden. Als je twee meststoffen mengt die daarin verschillend zijn, verhardt de meest hygroscopische meststof en vormt harde kluiten. Dit komt de strooibaarheid niet ten goede. Ook is het mogelijk dat meststoffen scheikundig reageren. 11.2 Samengestelde meststoffen getalcode Samengestelde meststoffen zijn meststoffen waarin in elke korrel de gewenste voedingselementen in een vaste verhouding vertegenwoordigd zijn. In de praktijk worden ze vaak mengmeststoffen genoemd. De meststoffen worden aangeduid met een getalcode die de gehalten N, P2O5 en K2O aangeeft, meestal gescheiden door een ‘+’, bijvoorbeeld 12+10+18. Ontbreekt één van de meststoffen, dan moet dat aangegeven worden met een 0, bijvoorbeeld 23+23+0. Fig. 11.3 De veelgebruikte samengestelde meststof 26+14+0 Zoals er bij de kalimeststoffen chloorhoudende en chloorarme meststoffen waren, zo geldt dat ook voor deze meststoffen. In bijlage 6 staat dat aangegeven met < 2 procent Cl. Zoals je weet, zijn chloorarme kalimeststoffen duurder dan chloorhoudende. Dit geldt eveneens voor de samengestelde meststoffen. Als het dus niet echt nodig is, gebruikt een teler deze meststoffen niet. In de praktijk doet een teler dan ook dikwijls het volgende: het perceel waarop hij het volgend seizoen een chloorgevoelig gewas wil verbouwen, krijgt in de herfst een bemesting met een chloorhoudende kalimeststof. In het voorjaar voert hij de rest van de bemesting uit met een NP-meststof als bijvoorbeeld 26+14+0. voordeel nadelen ❑ SAMENGESTELDE MESTSTOFFEN Het voordeel van samengestelde meststoffen ten opzichte van blends is, dat de verdeling van de voedingsstoffen overal hetzelfde is. Een plantenwortel komt dan ook overal in de grond de gestrooide elementen in juiste verhouding tegen, mits de meststof goed verdeeld is natuurlijk. Het gebruik van samengestelde meststoffen heeft niet uitsluitend voordelen, er zijn ook een paar nadelen aan verbonden. Het eerste nadeel is dat ze in het algemeen een zuurdere werking hebben dan enkelvoudige meststoffen. De verklaring daarvoor is dat bij de fabricage van deze meststoffen er relatief veel ammonium en weinig nitraat gebruikt wordt. Een tweede nadeel is dat het moeilijk is de meststof te vinden die precies de juiste verhouding van de elementen heeft, die jij zoekt. In de meeste 115 27126_TB.fm Page 116 Monday, August 18, 2003 10:52 AM gevallen moet je van één of twee van de elementen wat te veel of te weinig strooien. Dat is niet erg als de bemestingstoestand van de grond maar voldoende is. Ten slotte kan het nadelig zijn wanneer een gewas alle meststoffen voor het groeiseizoen in één gift aangeboden krijgt. Er wordt dan ineens een behoorlijke hoeveelheid meststof toegediend en dat kan zoutschade veroorzaken. De genoemde nadelen hoeven niet groot te zijn. Is een grond kalkrijk, dan is het effect van een zure werking van de meststof niet groot. Bij een niet al te grote gift is ook de kans op zoutschade niet groot. En heeft de grond bijvoorbeeld een lage kalitoestand, dan is het zeker niet erg als er noodgedwongen door de keuze van een meststof wat meer kali bemest wordt dan het advies aangeeft. 11.3 Vloeibare meststoffen Een vorm van bemesting die in de kassenteelt heel gewoon is, namelijk het toedienen van meststoffen in oplossing, is in de open teelten minder gebruikelijk. Vloeibare meststoffen worden gebruikt in de volgende gevallen: – een bemesting met vloeibare ammoniak, de goedkoopste stikstofmeststof; – een combinatie van een regelmatige bemesting en vochtvoorziening: fertigatie; – een bemesting van kleine hoeveelheden van een meststof met name bij spoorelementen; – het toedienen van meststoffen met een andere werking. Injectie van ammoniak Injectie van ammoniak wordt in Nederland buiten de fabrieksaardappelenteelt weinig toegepast. In het buitenland wordt deze vorm van bemesting meer gebruikt. Fertigatie druppelsgewijs 116 Fertigatie is niet in alle vormen van de open teelten in gebruik. In de boom- en groenteteelt komt dit het meeste voor. Wat is fertigatie precies? Het is een systeem van bemesten waarbij de plant tegelijkertijd water en voedingsstoffen krijgt aangeleverd. Met behulp van een pomp en een systeem van buizen en slangen wordt water met daarin opgelost een combinatie van alle benodigde voedingsstoffen in de juiste verhouding druppelsgewijs aan de plant aangeboden. In de kasteelten is fertigatie al lang bekend. In de open teelten is het afhankelijk van het gewas of dit een renderende werkwijze is. Behalve een investering in het materiaal vraagt het ook veel arbeid voor aanleg van het systeem en controle. Er zijn de laatste jaren proeven gedaan om te zien of fertigatie rendabel is bij de teelt van pootaardappelen. ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 117 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 11.4 Fertigatie toegepast in prei Bladbemesting Normaal worden meststoffen via de bodem toegediend. Maar een plant kan meststoffen ook via het blad opnemen. De meerwaarde van toediening via het blad is de snelle werking. Constateer je een gebrek van een bepaald voedingselement, dan kun je door bladbemesting grote schade voorkomen. Voor spoorelementen is dit een goede werkwijze, omdat je de oorzaak van het gebrek dikwijls moet zoeken in de grond, bijvoorbeeld een te hoge of te lage pH. Door bladbemesting omzeil je het probleem dan. Bladbemesting moet echter zeker niet gezien worden als een vervanger van de normale manier van bemesten. De hoeveelheden die je kunt toedienen per keer zijn beperkt in verband met de kans op bladverbranding. Bovendien kun je op deze manier nooit de bodemvoorraad op peil brengen of de volledige bemesting van de hoofdelementen uitvoeren. Daarvoor is de hoeveelheid toe te dienen meststof veel te groot. ❑ VLOEIBARE MESTSTOFFEN 117 27126_TB.fm Page 118 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 11.5 Bladbespuiting chelaten In de praktijk veelgebruikte vormen van bladbemesting zijn het toedienen van ureum voor een stikstofoverbemesting, zwavelzure kali, mangaansulfaat en magnesiumsulfaat. Ook kun je gebruikmaken van zogenaamde chelaten. Dit zijn organische verbindingen waarbinnen de elementen worden vastgehouden. De plant neemt deze chelaten op en dan pas komen de voedingselementen vrij. Chelaten zijn uitstekend geschikt voor bemesting van stoffen waarvan maar kleine hoeveelheden nodig zijn. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld Luxan mangaanchelaat. Bij bladbemesting moet je je aan de volgende regels houden. – Spuit altijd op een droog gewas. – Spuit niet bij fel zonnig weer. Bladbemesting kan soms gecombineerd worden met gewasbeschermingsmiddelen. Je moet daar wel voorzichtig mee zijn, omdat de hoeveelheid water niet altijd overeenkomstig is en middelen in sommige gevallen met elkaar kunnen reageren. Meststoffen met een andere werking De meststof polyfosfaat moet je in vloeibare vorm toedienen. Momenteel worden er ook proeven uitgevoerd met vloeibare meststoffen die wat betreft de samenstelling aangepast worden aan het gewas en de bemestingstoestand van de grond. De verschillende voedingselementen komen daarbij door wisselwerking met de bodem vrij in een vooraf bepaalde volgorde en snelheid. Dit systeem kan een besparing aan meststoffen opleveren, wat natuurlijk met het oog op de MINAS-wetgeving zeer gewenst is. Net als voor polyfosfaat geldt dat praktijkonderzoek moet uitmaken of deze bemestingswijze toekomst heeft. 118 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 119 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Vragen 11.1 a b c d Waarom zou je bij bladbemesting op een droog gewas moeten spuiten? Als je een samengestelde meststof gebruikt in plaats van enkele enkelvoudige wordt de kans op zoutschade groter. Waarom? Wanneer moet je een P-K-meststof als 0-25-35 toedienen? Noem een voordeel van samengestelde meststoffen ten opzichte van blends. 11.4 Afsluiting Omdat je de meeste gewassen elk jaar moet bemesten met stikstof, fosfaat en kali is het praktisch om dat in één werkgang te doen. Je kunt dat op een aantal manieren doen. Het mengen van de benodigde meststoffen - het maken van blends - is een goede methode, mits er geen gevaar bestaat voor ontmenging of een reactie tussen de verschillende meststoffen. Dit risico wordt vermeden bij samengestelde meststoffen. Daar zit in elke korrel een vaste verhouding tussen de betreffende elementen. De samengestelde meststoffen worden altijd aangeduid met drie getallen die de gehalten aan stikstof, fosfaat en kali aangeven. Een andere manier van bemesten is het toedienen van vloeibare meststoffen. Dit kunnen enkelvoudige meststoffen zijn, maar ook samengestelde. Je kunt ze toedienen door fertigatie, door injectie en door bladbespuiting. Fertigatie is vanwege de kosten en de arbeid nog niet erg algemeen toegepast in de open teelten. Injectie wordt toegepast bij het gebruik van vloeibare ammoniak. Bladbemesting kun je toepassen als je kleine hoeveelheden meststof wilt toedienen zoals bijvoorbeeld spoorelementen. Een systeem van toediening van vloeibare meststoffen is momenteel in onderzoek en zal zijn praktische waarde de komende jaren moeten bewijzen. ❑ AFSLUITING 119 27126_TB.fm Page 120 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 12 Organische meststoffen en bemonstering Oriëntatie Recyclen is een term die voortgekomen is uit het groeiende milieubewustzijn van de mens. Het weggooien van spullen vergroot de afvalberg. En waarom zou je dat doen als die spullen voor iemand anders nog van nut kunnen zijn. De kringloopwinkels hebben de laatste jaren een grote ontwikkeling doorgemaakt. Bij organische mest is er ook sprake van recyclen: in dit geval van voedingselementen. Naast het nuttig hergebruik van die voedingsstoffen heeft organische mest de planten nog wat extra’s te bieden ten opzichte van kunstmest. Een keerzijde van het gebruik van organische mest is, dat verkeerd of overmatig gebruik juist weer schade kan toebrengen aan het milieu. Fig. 12.1 Door het gebruik van mest worden voedingsstoffen gerecycled. 12.1 Soorten organische bemesting Bij de term organische bemesting denk je in eerste instantie aan mest van vee. Deze categorie zorgt inderdaad voor de grootste aanvoer van organische meststoffen, maar er zijn meer soorten zoals: – gewasresten en groenbemesters; – compost en andere organische bodemverbeterende materialen; – afvalproducten van de industrie; – dierlijke mest. 120 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 121 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Gewasresten en groenbemesters Na de oogst van een gewas blijven delen van het gewas zoals blad, stengel en wortelresten in of op de grond liggen en ze worden later weer ingewerkt. Groenbemesters worden als nagewas geteeld onder andere ter verbetering van het organische stofgehalte van de grond. Je ploegt ze voor de winter of in het voorjaar onder. Bij de vertering ervan komen voedingsstoffen vrij. Compost en andere organische bodemverbeterende materialen Compost is het resultaat van vertering van organische stof. Een hoeveelheid organisch materiaal is onder gunstige omstandigheden (voldoende lucht, water en warmte) door micro-organismen omgezet waarbij gemakkelijk verteerbaar materiaal is afgebroken. Veelgebruikte vormen hiervan zijn GFT-compost en champost. In de boomteelt wordt soms gebruikgemaakt van andere organische en venige materialen als tuinturf en boomschors. Deze leveren slechts weinig voedingsstoffen die door de langzame vertering druppelsgewijs vrijkomen. Fig. 12.2 Compost is het resultaat van een goed geslaagd verteringsproces. Afvalproducten van de industrie De suikerfabrieken kennen veel restproducten die onder andere in veevoer worden verwerkt. Maar er zijn ook producten die een bemestende waarde hebben zoals vinassekali en betacal. Deze producten komen elders in dit boek nader aan bod. Dierlijke mest Mest afkomstig van vee is van oudsher belangrijk geweest voor bemesting. De variatie in mestsoort is enorm. Dat heeft verschillende oorzaken. – De diersoort. Elk dier heeft een andere spijsvertering en dus een andere samenstelling van de mest. ❑ SOORTEN ORGANISCHE BEMESTING 121 27126_TB.fm Page 122 Monday, August 18, 2003 10:52 AM – – De samenstelling van het voer. Zo krijgt vleesvee ander voer dan melkvee. De mest is dan ook anders van samenstelling. De hoeveelheid stro, zaagsel of ander materiaal, dat wordt gemengd met de mest. Ook de verdunning van mest door spoelwater heeft effect. Een tabel met de gehalten aan voedingsstoffen van diverse mestsoorten is opgenomen in bijlage 6. 12.2 Werking van organische meststoffen Naast het leveren van voedingselementen hebben organische meststoffen een aantal andere functies. – Ze verbeteren de structuur van de grond. – Ze verbeteren het vochthoudend vermogen van de grond. – Ze zorgen voor meer humus in de grond. Daardoor worden meer voedingsstoffen gebonden. – Ze stimuleren het bodemleven. bemestende waarde Is de bemestende waarde van organische stoffen gelijk te stellen aan die van kunstmest? In sommige gevallen is dat inderdaad het geval, maar meestal is de werking minder goed in te schatten. Hoe komt dat? Je hebt te maken met drie processen: – mineralisatie; – uitspoeling; – vervluchtiging. Mineralisatie Mest, plantenresten en compost bestaan uit organische verbindingen die al gedeeltelijk verteerd zijn of een zodanige vorm hebben dat ze pas na enige tijd verteren. Die vertering vindt plaats door de samenwerking van het bodemleven: van de grote soorten als wormen en kevers tot de kleinste soorten als schimmels en bacteriën. Zij zetten gezamenlijk de organische stof om in humus. Daarbij komen ook voedingsstoffen vrij. Dit proces heet mineralisatie. Dat betekent dat ook de voedingsstoffen voor een deel direct en voor een deel pas na verloop van tijd vrijkomen. Voor de drie belangrijkste elementen geldt het volgende: kali is vrijwel meteen beschikbaar, fosfor is voor het grootste deel direct beschikbaar, maar in sommige mestsoorten komt een deel wat later vrij. Het vrijkomen van stikstof uit mest is sterk afhankelijk van de hoeveelheid stro en zaagsel die erin zit. Uitspoeling De voedingsstoffen die vrijkomen en niet direct door een gewas worden opgenomen, lopen in de winter gevaar uit te spoelen. De kans op uitspoeling is afhankelijk van het weer, het maakt immers nogal wat uit of er veel water door het bodemprofiel stroomt of dat de grond van november tot maart bevroren is. Ook de grondsoort is van belang. In zandgrond met een klein kleihumuscomplex en een gering waterhoudend vermogen spoelt meer uit dan uit een zware kleigrond met een humusrijke bouwvoor. 122 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 123 Monday, August 18, 2003 10:52 AM werkingscoëfficiënt Fig. 12.3 Werkingscoëfficiënt van fosfaat in mest in % Stikstof is het meest uitspoelingsgevoelig, fosfaat het minst, omdat dit element zich vrij snel bindt en daardoor onoplosbaar wordt en dus niet met de waterstroom meeloopt. Een aparte categorie zijn de fosfaatverzadigde gronden. In deze gronden zijn alle mogelijkheden om fosfaat te binden al benut, zodat fosfaat in dat geval wel kan uitspoelen. Voor kali zijn de verliezen op klei en zavelgronden zeer gering. Op lichtere gronden zijn er ook nauwelijks verliezen als je de mest na half maart uitrijdt. Doe je dat voor de winter, dan zijn er wel wat verliezen. Het getal dat aangeeft hoeveel procent van de meststof in de mest werkzaam is, noem je een werkingscoëfficiënt. De werking van fosfaat in mest is weergegeven in figuur 12.3. Mest-soort In het jaar van toediening Over een langjarige periode rundvee varkens kippen 60 100 70 100 100 100 In figuur 12.3 wordt gesproken over een langjarige periode. Omdat fosfaat normaal gesproken niet uitspoelt, maar over een aantal jaren vrijkomt, mag je op lange termijn 100 procent werking rekenen. Vervluchtiging Stikstof kan vervluchtigen in de vorm van ammoniakgas. Het uitrijden van mest is het moment bij uitstek van verliezen door vervluchtiging. Het onmiddellijk inwerken in één werkgang geeft al weer een betere benutting dan onderwerken na één uur. Op zandgronden zijn die verliezen eens gemeten. De resultaten van die meting zie je in figuur 12.4. Fig. 12.4 Effect van de wijze van toediening op ammoniakvervluchtiging op zandgronden Toedieningstechniek Aantal dagen na uitrijden NH3 vervluchtiging in % bovengronds uitrijden < 1 uur /2 dag 1 2 3 5 10 15 5 20 35 50 60 70 85 95 - 0-5 1 mestinjecteur Het berekenen van de hoeveelheid werkzame stikstof uit mest is wat minder eenvoudig dan bij kali of fosfaat. In bijlage 9 wordt het N-gehalte weergegeven als Ntotaal, Nmineraal en Norganisch. Nmin is dat deel van de stikstof, wat direct na het toedienen ❑ WERKING VAN ORGANISCHE MESTSTOFFEN 123 27126_TB.fm Page 124 Monday, August 18, 2003 10:52 AM beschikbaar is voor het gewas. Norg is stikstof die in de loop van de jaren vrijkomt. Ntot is het totaal van de N in de mest en is de som van Nmin en Norg. Najaarstoediening Als je mest in het najaar toedient, is het zeer afhankelijk van het weer hoeveel van de Nmin er in het voorjaar nog in de grond zit. Door uitspoeling en vervluchtiging kan een groot deel verloren gaan. In het voorjaar meet je in het grondmonster ook de hoeveelheid stikstof die overgebleven is. Als je geen monster neemt, is het moeilijk daar een schatting van te maken. Waar je dan nog wel mee te maken hebt is de werking van Norg. Hoeveel daarvan werkt, is ook weer afhankelijk van het weer gedurende het groeiseizoen en de lengte van het groeiseizoen. Je kunt een redelijke schatting maken met behulp van bijlage 10. Voorjaarstoediening Het voordeel van een voorjaarstoediening is, dat een groot deel van de verliezen die in de winter geleden worden, voorkomen kunnen worden. Het verlies dat optreedt, is ook dan weer sterk afhankelijk van de wijze van toediening. Dit valt te berekenen met bijlage 11. Voor mest die je in het voorjaar toedient, moet je dus de werking van de Nmin (bijlage 10) bij die van Norg (bijlage 11) optellen. Een voorbeeld Een akkerbouwer brengt in het voorjaar 20 ton zeugendrijfmest op zijn fabrieksaardappelen. Hij wil deze in november rooien. De mest wordt in februari toegediend en met de cultivator ingewerkt. Van de Nmin werkt dan ongeveer 61 procent, dus 61% × 20 ton × 2,5 kg/ton = 30,5 kg (bijlage 9 en bijlage 11). Later in het seizoen komt door mineralisatie nog vrij: 19 procent van Ntot, dus 19 % × 20 ton × 4,2 kg/ton = 16 kg. De totale werking van de stikstof in de mest is dan ongeveer 46 kg. Wil je een ruwe schatting maken van de stikstof die beschikbaar komt uit de mest, dan kun je dat met figuur 12.5 doen. Fig. 12.5 Werking van stikstof in mest in % van Ntot bij toediening in najaar en voorjaar 124 Mestsoort Tijdstip van toediening najaar voorjaar dunne mest rundvee varkens kippen 8 - 16 10 - 20 10 - 20 50 - 70 45 - 75 45 - 75 vaste mest rundvee kippen, slachtkuikens gier, alle mestsoorten 10 - 20 10 - 25 0 - 40 20 - 40 40 - 60 60 - 90 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 125 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Je ziet dat er een grote variatie in werking is. Het hoogste getal neem je, wanneer alle omstandigheden gunstig zijn voor een goede werking van de mest: dus wanneer je de mest direct en grondig hebt ondergewerkt, er ’s winters niet zoveel neerslag is gevallen en je een gewas verbouwt dat een lang groeiseizoen heeft. Omdat het in de boomkwekerij vaak om tweejarige teelt gaat, zijn daarvoor andere tabellen opgesteld die een schatting geven van de werking in het eerste en tweede jaar na toediening. Zie bijlage 12. Vragen 12.1 a b c d e Wat betekenen de letters G, F en T in GFT-compost en wat is champost? Waarom moet je een composthoop regelmatig omzetten? Wat versta je onder de werkingscoëfficiënt van een meststof? Waarom moet je de mest na het uitrijden op bouwland direct onderwerken? De N uit Norg komt in een aantal jaren vrij. Waar hangt het van af, in hoeveel jaren dat proces plaatsvindt? 12.3 De wijze van toedienen van mest Als vroeger op de televisie aandacht werd besteed aan de mestproblematiek, verscheen er steevast de mesttank met ketsplaat in beeld die de drijfmest hoog de lucht in joeg. Daarmee werd voor de niet-agrariër zeer beeldend de ammoniakvervluchtiging geschetst. Het toedienen van mest is tegenwoordig sterk aan regels gebonden. Zo mag er tussen 1 september en 31 januari geen mest worden uitgereden op gronden die gevoelig zijn voor nitraatuitspoeling; dit zijn zand-, dalen lössgronden. Op andere gronden is geen uitrijbeperking van kracht. Fig. 12.6 Het in één werkgang uitrijden en onderwerken van mest emissiearm ❑ DE WIJZE VAN TOEDIENEN VAN MEST Het meest efficiënte moment van uitrijden is het voorjaar. De uitspoeling is dan het geringst. Anderzijds is het voorjaar minder aantrekkelijk om met de zware machines op het land te komen. De structuur van de grond wordt daar doorgaans niet beter van en dat is zeker voor pas gezaaide, geplante of gepote gewassen niet gunstig. Mest moet altijd emissiearm worden toegediend, dat wil zeggen in sleufjes van maximaal 5 cm breed of in twee werkgangen, waarbij je de mest onderwerkt of vermengt met de grond. 125 27126_TB.fm Page 126 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 12.4 Mestwetgeving Het op het verkeerde moment uitrijden van mest kan tot vervuiling van atmosfeer en oppervlaktewater leiden. Maar ook een overmaat aan meststoffen komt het milieu niet ten goede. Als je elk jaar te veel bemest, bevat de grond een steeds grotere voorraad meststoffen en neemt de uitspoeling voortdurend toe. Er moet dus een redelijk evenwicht zijn tussen de aanvoer en afvoer van mineralen. De afvoer van mineralen op open teeltbedrijven bestaat uit de oogst van de producten. De aanvoer bestaat uit organische mest en kunstmest. MINAS Vanaf januari 2001 is iedere akkerbouwer en tuinder met meer dan 3 ha land verplicht de mineralenstromen op het bedrijf te registreren via het mineralenaangiftesysteem, kortweg MINAS genaamd. Door deze registratie kan de hoeveelheid mest op de bedrijven binnen de perken gehouden worden. Bgdm mestnummer Het Besluit gebruik dierlijke meststoffen (Bgdm) handelt over het uitrijden van mest en de toegestane toedieningsmethoden. Ieder bedrijf dat mest produceert of mest ontvangt krijgt een nummer, het zogenaamde mestnummer. Dit mestnummer staat op de afleveringsbewijzen die gebruikt worden om de mineralenstroom te registreren. Voor die registratie moet de mest bemonsterd en gewogen worden. Als de mest uitgereden wordt op het eigen bedrijf hoeft de mest meestal niet gewogen en bemonsterd te worden. Ook is dan geen afleveringsbewijs nodig. Wegen en bemonsteren Een – – – loonwerker krijgt te maken met het wegen en bemonsteren van de mest als: er mest verplaatst wordt van het ene mestnummer naar het andere mestnummer; de mest opgeslagen wordt in een geregistreerde silo; de loonwerker eigenaar wordt van de mest. Voor het nemen van monsters moet je een opleiding gevolgd hebben. Bovendien moet de bemonsteringsapparatuur geregistreerd zijn. In figuur 12.7 zie je een bemonsteringsapparaat voor vloeibare mest. 126 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 127 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 12.7 Bemonsteringsapparatuur moet geregistreerd zijn. Van vaste mest moet het monster uit de inhoud van de containerbak genomen worden. Dit is niet zonder risico! De mest moet, net als bij de vloeibare mest, in speciale potten gedaan worden. ❑ MESTWETGEVING 127 27126_TB.fm Page 128 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 12.8 Met een steeklans kun je monsters nemen van vaste mest. Voor het wegen zijn er verschillende mogelijkheden: – een vast opgestelde weegbrug; – een verplaatsbare weegbrug; – een aan-boord-weegsysteem. Afleveringsbewijs Het invullen van het afleveringsbewijs levert in de praktijk veel problemen op. Om het afleveringsbewijs in te vullen heb je een boekje en tabellen nodig. Het boekje heet Toelichting afleveringsbewijs dierlijke meststoffen. De tabellen zijn te vinden in de tabellenbrochure. Zowel het boekje als de tabellenbrochure is verkrijgbaar bij het Bureau Heffingen. Figuur 12.9 geeft je een beeld van het afleveringsbewijs. In figuur 12.10 zie je een tabel die je nodig kunt hebben om het afleveringsbewijs in te vullen. 128 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 129 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 12.9 ❑ MESTWETGEVING De chauffeur krijgt een afleveringsbewijs mee van de varkenshouder. 129 27126_TB.fm Page 130 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 12.10 Om het afleveringsbewijs in te kunnen vullen heb je tabellen nodig. Omdat het voor een goede bemesting en ook in verband met de wetgeving belangrijk is dat je precies weet hoeveel stikstof, fosfaat en kali de mest bevat, is het werken met mestmonsters een oplossing. Deze zijn dikwijls voorhanden, omdat de mestleverancier ook verplicht is precies te werken. Een voorbeeld van een mestanalyseformulier is weergegeven in figuur 12.11. 130 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 131 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 12.11 ❑ MESTWETGEVING Een voorbeeld van een mestanalyseformulier 131 27126_TB.fm Page 132 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Vragen 12.2 a b c Wat is de gunstigste tijd om mest uit te rijden? Wat wil zeggen: de mest moet emissiearm worden toegediend? Welke bedrijven hebben een mestnummer? 12.5 Afsluiting Organische mest is belangrijk voor open teelten. Organische mest verhoogt het humusgehalte van de grond en verbetert daardoor de structuur, het waterbindend vermogen en het vermogen om voedingsstoffen te binden. Daarnaast bevat organische mest voedingsstoffen die soms direct en soms gedurende langere tijd door planten kunnen worden benut. Het vrijmaken van voedingselementen uit mest heet mineralisatie en wordt door het bodemleven uitgevoerd. Voor het bodemleven zelf is organische mest een belangrijke voedingsbron. De bemestende waarde van organische mest is moeilijk te berekenen, het is eerder een schatting. De snelheid van vertering van mest en de gehalten van voedingsstoffen in mest is nogal variabel en niet altijd even goed in te schatten. Het gebruik van organische mest heeft niet alleen maar positieve punten. Bij het uitrijden van mest gaat door vervluchtiging ammoniak verloren. Omdat daarmee stikstof verloren gaat en de ammoniak bovendien slecht is voor het milieu (zure regen), moet je er bij het uitrijden van mest voor zorgen dat er zo weinig mogelijk emissie plaatsvindt. Alle stikstof die niet direct benut wordt, loopt kans in de herfst en de winter uit te spoelen in de vorm van nitraat. Ook nitraat in het oppervlaktewater is sterk milieuvervuilend. Om deze vormen van vervuiling te beperken zijn er wettelijke beperkingen gesteld aan het tijdstip van uitrijden en moet je de mest emissiearm toedienen. De hoeveelheid mest die je op je bedrijf mag uitrijden wordt geregeld in de MINAS-wetgeving. Deze wet beoordeelt of er een redelijke verhouding is tussen de aanvoer van mineralen en de afvoer door oogst. 132 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 133 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 13 Bemestingsplan opstellen Oriëntatie Je laat een uitgebreid bemestingsonderzoek meestal uitvoeren voordat je met een nieuwe teelt begint. Als de uitslag van het bemestingsonderzoek binnen is, moet je ermee gaan werken. Je moet het verslag van het bemestingsonderzoek, ook wel analyseformulier genoemd, goed lezen. Aan de hand van dit analyseformulier ga je berekenen wat de nieuw te starten teelt aan voedingsstoffen (mineralen) nodig heeft. Soms is voordat de teelt begint bekalking van de bodem noodzakelijk. Kalk is voor de plant minder van belang, maar speelt wel een heel belangrijke rol in de bodem. Kalk heeft met name invloed op de zuurgraad van de bodem en op de bodemstructuur. Je kunt pas een goed kalkadvies opstellen, als je ook weet welke andere meststoffen je strooit. 13.1 Grondonderzoek en het analyseformulier Het is prettig als je de bemestingstoestand van de grond kent wanneer je een gewas gaat verbouwen. Het is in ons land met zijn intensieve grondgebruik gewoon dat een ondernemer zijn hele bedrijf elke 4 à 5 jaar een keer laat analyseren. Na 5 jaar kan er behoorlijk wat veranderd zijn. Voor het element stikstof neem je vaak elk jaar een monster. Als je een grondanalyse laat maken komt er iemand een monster nemen (of je doet het zelf) en na verloop van tijd krijg je de resultaten thuisgestuurd. Zo’n verslag van grondonderzoek bevat niet alleen de resultaten van de metingen die verricht zijn, maar doorgaans ook een aantal adviezen. ❑ BEMESTINGSPLAN OPSTELLEN 133 27126_TB.fm Page 134 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 13.1 134 Een grondanalyseformulier voor de groenteteelt ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 135 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 13.2 Streefniveau Op de analyseformulieren kun je de term ‘streefniveau’ lezen. Dat dat iets is om naar te streven ligt voor de hand, maar wat is het nou precies? Dit valt het best te begrijpen aan de hand van figuur 13.2. Fig. 13.2 Bemesting en het streefniveau kaligetal ❑ STREEFNIVEAU Twee telers verbouwen hetzelfde gewas op precies dezelfde grondsoort. Grond A bevat wat meer fosfaat dan grond B. Dus moet teler B iets meer bijbemesten dan A om dezelfde hoeveelheid beschikbare fosfaat te krijgen voor het gewas. Na de oogst van het gewas blijkt A toch een hogere opbrengst te krijgen dan B. Blijkbaar is het voor een plant beter meststoffen op te nemen uit een grond met een goede bodemvoorraad dan uit een grond met een lage bodemvoorraad en veel extra aanvoer van meststoffen. Het is daarom aan te raden je grond wat betreft bemesting op dat hogere niveau te brengen, het streefniveau. Een streefniveau gaat uit van de optimale situatie. De kosten die je moet maken om dat goede bemestingsniveau te bereiken, mogen de meeropbrengsten die je krijgt door een betere kwaliteit product of een hogere opbrengst, zeker niet overtreffen. De hoogte van de streefniveaus zijn dan ook per sector verschillend. Het streefniveau van fosfaat en kali bij groentegewassen en boomteelt ligt hoger dan bij bijvoorbeeld akkerbouw. Hoe hoog dat niveau moet zijn, hangt ook af van de grondsoort en de gewassen, die je verbouwt. In figuur 13.2 is dat aangegeven door de grijze balk. Voor kali is ook onderzocht wat het effect van de bodemvoorraad is op de opbrengst. Dit effect is weergegeven in figuur 13.3. De bodemvoorraad K is uitgedrukt in een zogenaamd kaligetal. 135 27126_TB.fm Page 136 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 13.3 Het verband tussen Kgetal en relatieve opbrengst met en zonder kalibemesting bij suikerbieten op zeeklei Vragen 13.1 a b Voor welke voedingselementen bestaat er een streefniveau? Om de hoeveel jaar zou je de bemestingstoestand van een perceel moeten laten analyseren? 13.3 De begrippen zuur en basisch pH Met zuurgraad wordt bedoeld het aantal H+-ionen dat in het bodemvocht aanwezig is. Hoe meer H+-ionen er in een liter bodemvocht zitten, hoe zuurder de grond. Om de zuurgraad aan te geven gebruik je het begrip pH. Hoe lager de pH, hoe zuurder de grond. De pH kan in theorie variëren van 0 tot 14 en daarbij kun je de volgende termen gebruiken: zuur, neutraal en basisch. De bijbehorende waarden zijn: – zuur: pH 0-7; – neutraal: pH 7; – basisch: pH 7-14. Het merendeel van de Nederlandse gronden heeft een pH tussen de 4,0 en 7,5. 13.4 De functie van calcium De termen kalk en calcium worden te pas en te onpas gebruikt. Hoe zit het nu precies? Het voedingselement Ca, calcium, tref je in de praktijk zeer vaak aan in verbindingen die de naam ‘kalk’ dragen. De meest voorkomende soorten ‘kalk’ zijn calciumcarbonaat of CaCO3, calciumoxide of CaO, (ook wel ongebluste kalk genoemd) en calciumhydroxide of Ca(OH)2 (ook wel gebluste kalk genoemd). 136 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 137 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 13.4 Gebluste kalk De functies van calcium voor de plantenvoeding kun je weer onderverdelen in functies van het element Ca en functies van Ca als onderdeel van kalk. Het element Ca heeft als Ca2+-ion een grote invloed op de structuur van met name kleigronden, maar heeft geen invloed op de zuurgraad van de bodem. Kalk heeft daarop wel invloed. Kalk is in staat H+-ionen te binden, zodat ze geen invloed meer hebben op de zuurgraad. De volgende reactie maakt dat duidelijk: CaCO3 + 2H+ → Ca2+ + H2O + CO2 In woorden: kalk bindt twee waterstofionen waarbij een calcium ion, water en koolzuurgas ontstaat. neutraliserende waarde Dit vermogen om H+ te neutraliseren wordt ook wel neutraliserende waarde (nw) genoemd. De werking van een kalkmeststof wordt dan uitgedrukt in kg nw per 100 kg of per ton. Vroeger heette dat de zuurbindende waarde (zbw): 1 kg nw = 1 kg zbw. Niet alle kalkmeststoffen hebben dezelfde samenstelling. De werkzaamheid van de diverse kalkmeststoffen wordt uitgedrukt in kg nw per 100 kg meststof. De meststof Dolokal heeft bijvoorbeeld 54 kg nw per 100 kg en Winterswijkse ultradolomiet 44 kg nw per 100 kg. Een stikstofmeststof als KAS heeft, ondanks de kalk die eraan toegevoegd is, -15 kg nw per 100 kg en werkt dus zuur. Het effect van calcium op de structuur is als volgt te verklaren. Veel Ca2+-ionen in de grond heeft tot gevolg dat er zich veel aan het kleihumuscomplex hechten. De kleideeltjes blijken zich daardoor minder sterk aan elkaar te hechten, waardoor de klei ❑ DE FUNCTIE VAN CALCIUM 137 27126_TB.fm Page 138 Monday, August 18, 2003 10:52 AM verslemping minder stug is en beter verkruimelt. Kortom, een betere toestand van de grond bij het klaarmaken voor het zaaien of poten en ook bij het oogsten van het product. Ook blijken lichte zavelgronden minder snel last te hebben van verslemping. Planten hebben van het element calcium relatief weinig nodig. Zo wordt er met 9 ton tarwe ongeveer 7 kg CaO afgevoerd. De meeste Nederlandse gronden hebben voldoende calcium voor gewasgroei. Voor mens en dier speelt Ca een belangrijke rol in de stevigheid, ons skelet bestaat voor een groot deel uit kalk. Voor de plant heeft kalk een vergelijkbare functie. Het verstevigt de celwanden en speelt als zodanig ook een rol in selectiviteit bij de opname van andere voedingsionen. Daarnaast heeft kalk in de plant een functie die het ook in de bodem heeft, namelijk het neutraliseren van zuren. Vragen 13.2 a b c d e Bij welke pH noem je een grond neutraal? Tussen welke waarden beweegt zich de pH van de meeste Nederlandse gronden? Wat versta je onder neutraliserende waarde? Naast het positieve effect van Ca op de structuur van de grond heeft Ca ook nog een positief effect bij gebruik ervan op lichte zavelgronden. Wat is dat positieve effect? Zet nog eens alle functies van calcium en kalk op een rij. 13.5 Invloed pH op de opneembaarheid van voedingsstoffen Voor een goede gewasgroei moet de pH voor de meeste planten tussen de pH 4,5 en 7 liggen. Daarbuiten ontstaan nadelige effecten op de groei, zowel direct als indirect. De directe invloed is merkbaar bij de wortels: een te lage pH (< 4,0) belemmert een goede wortelgroei. Minstens zo belangrijk is de indirecte invloed van de pH. Een te hoge of te lage pH in het wortelmilieu belemmert de opname van voedingselementen door de plant. Je bent dit al tegengekomen bij de opname van fosfaat. Bovendien heb je dit effect voor een aantal daarvoor gevoelige elementen gezien in figuur 10.5. Bodemleven Ook indirect heeft kalk invloed op de beschikbaarheid van voedingsstoffen en wel door het bodemleven. Het bodemleven vindt een hoge pH doorgaans prettiger dan een lage. Bij een hoge pH vertoont het een verhoogde activiteit waardoor er meer organische stof wordt gemineraliseerd. Er komen daardoor dus meer voedingsstoffen vrij. Een verhoogde activiteit van het bodemleven heeft natuurlijk ook verder een goede invloed op de groeiomstandigheden van de plant. Dat het ook weer niet altijd gunstig is, blijkt onder meer uit het feit dat de straalschimmels, die verantwoordelijk zijn voor schurft op aardappelen, ook houden van een hoge pH. 13.6 Gewenste pH Welke pH voor jouw grond en teelt de beste is, hangt af van verschillende factoren. We maken een onderscheid tussen kleigrond en zandgrond. 138 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 139 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Klei- en lössgrond Op kleigrond is bewerkbaarheid een zodanig belangrijke factor dat dit bepalend is voor de hoeveelheid kalk die je moet strooien. Aangezien kalk ook de pH verhoogt, wordt het structuuradvies eigenlijk als een pH-advies gepresenteerd. Op het grondanalyseformulier staat naast het resultaat van de pH-meting dan ook een streefniveau. Aangezien veel lutumdeeltjes ook veel kalk nodig hebben, is dit streefniveau afhankelijk van het lutumgehalte van de grond. Organische stof heeft een structuurverbeterende werking. Is een kleigrond rijk aan organische stof, dan is er dus minder kalk nodig om een goede structuur te krijgen. Voor akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt op klei- of zavelgrond doet het bouwplan dus verder niet ter zake. Veel jonge zeekleigronden in Nederland zijn zeer kalkrijk, ze bevatten soms tot 10 procent kalk. Het kalkadvies is hier verder niet aan de orde. Fig. 13.5 Zeker op zware kleigrond is naast goede grondbewerking bekalking noodzakelijk voor een goede structuur. Boomtelers passen hun teelt aan de pH van de grond aan. Bomen die het best gedijen in een wat zure grond, kweken ze niet op een kalkrijke zavelgrond. Zand- en dalgrond Omdat op zandgrond en veenkoloniale dalgrond de structuur een minder belangrijke rol speelt dan op kleigrond, wordt hier meer gekeken naar de ideale pH voor de gewassen. Heb je slechts met één gewas te maken, dan is de ideale pH gemakkelijk vast te stellen. Heb je een akkerbouw-, bollen- of vollegrondsgroentebedrijf dan heb je met meer gewassen te maken. De verschillende gewassen hebben allemaal een verschillende optimale pH. Je moet dus een advies krijgen gebaseerd op de gemiddelde optimale pH. reparatiebekalking ❑ GEWENSTE PH Is bij grondonderzoek gebleken dat de pH van een perceel niet voldoet aan het streefniveau, dan kun je op het formulier aflezen hoeveel kg nw je moet strooien om wel de goede zuurgraad te verkrijgen, tenminste als je pH te laag is. Dit noem je dan een reparatiebekalking. Een voorbeeld daarvan is te zien in figuur 13.1. De optimale pH voor de gewassen die daarop aangegeven staan is 5,7. De pH van de grond is 5,4 en moet dus verhoogd worden. In het advies zie je staan, dat er 630 kg nw (daar nog aangegeven als kg zbw) gestrooid moet worden. 139 27126_TB.fm Page 140 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 13.7 Verzuring van de grond Het is dus zaak voor een teler om zijn bodem op de meest ideale pH te brengen en te houden. Het is helaas niet zo, dat een eenmaal op de juiste pH gebrachte grond die zuurgraad behoudt. De zuurgraad verandert in de loop van de tijd bijvoorbeeld door: – opname van kalk door de gewassen; – uitspoeling van kalk; – zure werking van meststoffen. Kalkopname door gewassen De opname van calcium door gewassen is, zoals al vermeld werd, niet zo groot en afhankelijk van gewas en opbrengst. Omdat het niet zinvol is dat precies te berekenen wordt met een gemiddelde gewerkt. Deze factor is opgenomen in het getal dat vermeld staat in figuur 13.6. Uitspoeling van kalk Kalk lost weliswaar niet erg goed op in water, maar is toch één van de best oplosbare gesteenten. Jaarlijks verdwijnt er door uitspoeling toch een redelijke hoeveelheid kalk. Deze uitspoeling is wel afhankelijk van de grondsoort. Van de diverse grondsoorten is de gemiddelde uitspoeling gemeten. De resultaten daarvan vind je weergegeven in figuur 13.6. Zure werking van meststoffen De uitspoeling wordt bovendien bevorderd door zure omstandigheden in de bodem. Planten die veel positieve voedingsionen opnemen, zorgen door uitwisseling voor een toename van de hoeveelheid H+-ionen in het bodemvocht. De neutralisatie van deze H+ door kalk zorgt ervoor dat de matig oplosbare kalk omgezet wordt in goed oplosbare Ca2+, die daarna gemakkelijk kan uitspoelen. Als een meststof sterk verzurend werkt, zoals ammoniumhoudende meststoffen, dan is de invloed op de pH dus sterk negatief. Deze meststof heeft dan een negatieve neutraliserende waarde. In de kunstmest- en mesttabellen in bijlage 6 en bijlage 9 staat bij elke meststof telkens vermeld welk effect dit heeft op de pH van de grond. Fig. 13.6 Globale jaarlijkse verliezen aan kalk door uitspoeling en opname door gewassen Vragen 13.3 140 Grondsoort Jaarlijkse verliezen aan kalk in kg nw./ha klei en zavel löss zandgrond (0 - 5 % humus) zandgrond (> 5 % humus) 400 - 1000 225 150 250 a b c Welke gronden zijn in Nederland kalkrijk? Hoe gaan boomtelers in het algemeen om met de pH van de grond? Schrijf ten minste twee zaken op die er mede verantwoordelijk voor zijn dat de zuurgraad van de grond in de loop van de tijd verandert. ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 141 Monday, August 18, 2003 10:52 AM d Noem twee zaken waarop een verhoogde activiteit van het bodemleven een gunstige invloed heeft. 13.8 Kalkbalans Wanneer de juiste pH in de grond is bereikt, moet je ervoor zorgen dat die ook zo blijft. Een middel om dat te bewerkstelligen is het opstellen van een kalkbalans: het registreren van verlies en winst aan nw. Aan de aanvoerkant staan dan: – eventueel gestrooide kalkmeststoffen; – andere meststoffen met een positieve nw. Aan de verlieskant staan: – het jaarlijkse verlies aan nw door opname en uitspoeling; – meststoffen met een zure werking, dus met een negatieve nw. Blijkt de balans elk jaar negatief te zijn, dan moet je door te bekalken de balans weer in evenwicht brengen. 13.9 Meststoffen Er zijn diverse soorten kalkmeststoffen in de handel. Bij het maken van een keuze moet je letten op: – fijnheid; – werking; – nevenelementen; – prijs. Een overzicht van een aantal meststoffen is gegeven in bijlage 8. Fijnheid Kalk lost niet zo goed op, dus hoe fijner de meststof die je gebruikt, hoe beter de werking. Werking: hoeveelheid nw per 100 kg Sommige kalkmeststoffen zijn sterk gezuiverd en hebben een goede werking. Als je pH flink moet stijgen, is het aan te raden een meststof met een hoge nw te nemen. Nevenelementen Een voedingselement dat je veel in kalk aantreft, is magnesium. Als je grond behoefte heeft aan Mg, kun je daar met de keuze van je kalkmeststof rekening mee houden. Het magnesium in deze meststof werkt doorgaans traag, dus voldoet niet als gewasbemesting, maar meer om de bodemtoestand te verbeteren. ❑ KALKBALANS 141 27126_TB.fm Page 142 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Prijs Gezuiverde meststof werkt dan misschien wel snel, maar is ook duurder. Voor een kleine pH-stijging kan een wat minder zuivere meststof ook prima voldoen. Ook goed werkt betacal, een afvalproduct van de suikerindustrie. Deze meststof kun je zowel in vaste vorm als vloeibaar toedienen. 13.10 Tijdstip van bemesten Voor een goede werking moet kalk goed door de grond worden verdeeld. De grond mag daarvoor niet te nat zijn. Aangezien het een tijdje duurt voordat de bemesting effect heeft, moet je ook niet vlak voor het nieuwe groeiseizoen strooien. Toepassing in de herfst is dan eigenlijk te verkiezen, maar onder natte omstandigheden is het toch beter dan maar te wachten tot het drogere voorjaar. Fig. 13.7 Kalkstrooier aan het werk Vragen 13.4 a b c Wat is de functie van een kalkbalans? Waarop moet je letten bij het maken van een keuze uit de verschillende kalkmeststoffen? Kies uit de meststoffentabel de meststof met de beste werking en de meststof met het hoogste Mg-gehalte per kg nw. 13.11 Afsluiting Om inzicht te krijgen in de bemestingstoestand van de grond is het mogelijk een analyse van de grond uit te laten voeren. Behalve een bemestingsadvies kun je op een analyseformulier ook aflezen welk niveau van bemesting voor de grond nagestreefd moet worden. Dat heet het streefniveau. De zuurgraad of pH van de bodem hangt af van de concentratie H+-ionen in het bodemvocht. Door kalk kan de grond minder zuur worden, anders gezegd: kan de pH stijgen. De pH is van belang, omdat die de opneembaarheid van een aantal voedingsstoffen bepaalt. Bij een hoge pH is er ook meer activiteit van het bodemleven. 142 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 143 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Kalk is op klei en zavelgronden belangrijk voor de structuur. Kalkrijke klei verkruimelt beter en is beter bewerkbaar. De gewenste pH hangt op zand- en dalgronden af van het bouwplan. De diverse gewassen hebben alle een andere optimale pH. Op kleigronden is de structuur het belangrijkst. Naarmate de grond zwaarder is, moet de grond kalkrijker zijn. Dit wordt dan vertaald naar een hoger pH-advies. Een grond verliest kalk door uitspoeling, opname door het gewas en door de zure werking van meststoffen. Er zijn ook meststoffen die een positieve werking op de pH hebben. Het effect op de pH wordt uitgedrukt in een zuurbindende waarde (zbw). Als je deze effecten berekent en naast elkaar zet, spreek je van een kalkbalans. De conclusie van zo’n balans kan zijn dat je kalk bij moet strooien. Er zijn veel soorten kalkmeststof. Al naar gelang je bedrijf zijn de fijnheid, de werking, de nevenelementen of de prijs van belang bij het maken van een keuze. Kalkmeststoffen kun je het best in de herfst onder goede omstandigheden toedienen. ❑ AFSLUITING 143 27126_TB.fm Page 144 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 14 Mineralenbalans opstellen Oriëntatie Het Mineralen Aangifte Systeem (MINAS) kennen we nog niet zo lang in Nederland. In 1998 is dit systeem van start gegaan. MINAS is in de plaats gekomen van de mineralenboekhouding. Het doel van de MINAS-wetgeving is om nutriëntenverliezen vanuit de landbouw naar het milieu te beperken. Daarmee moet voldaan worden aan de EU-richtlijnen. In de wet is in normen vastgelegd welke hoeveelheden maximaal verloren mogen gaan. Verliezen van stikstof en fosfaat in de bodem en de lucht zijn moeilijk te meten. Daarom is ervoor gekozen de verliezen te berekenen uit het verschil tussen de aan- en afvoer van nutriënten op het bedrijf. Als het verlies groter is dan de vastgestelde norm moet de ondernemer een heffing betalen. 14.1 Heffingen Het MINAS legt voor de agrarische sector de regels vast voor de aangifte van het aan- en afgevoerde stikstof en fosfaat in veevoer, meststoffen en landbouwproducten. In de komende jaren zullen de verliesnormen verder worden aangescherpt. Vanaf 2004 zullen de scherpste MINAS-normen gelden. Als teler kun je dan minder stikstof en fosfaat aanvoeren, tenzij je bereid bent een heffing te betalen. Deze aanscherping is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de EU-richtlijnen voor stikstof en fosfaat in oppervlakte- en grondwater. In 2008 zullen de telers naar verwachting maximaal 265 kg stikstof en 85 kg fosfaat per ha mogen aanvoeren. Vanaf 2001 mag er 290 kg stikstof en 100 kg fosfaat per ha aangevoerd worden. Over het te veel aangevoerde stikstof en fosfaat moet een heffing betaald worden. Een heffing wordt opgelegd als de aanvoer van mineralen groter is dan de som van de afvoer en de verliesnorm. In het algemeen zullen de financiële verliezen door onvoldoende bemesting bij goed renderende teelten groter zijn dan de kosten van een heffing. GLP 144 De meeste telers bemesten grotendeels volgens de adviezen. Bemest je meer, dan kost je dat al gauw geld. Bij bemesting volgens de adviezen van de GLP (Goede Landbouw Praktijk: dit houdt in dat de adviezen voor de teelt, de bemesting en de gewasbescherming worden gevolgd in de bedrijfsvoering) kunnen de heffingen vanaf 2002 oplopen tot maximaal € 90,90. Bij de afvoernormen lopen de heffingen op tot maximaal € 136,36 in 2002 en € 272, 72 in 2008. Vooral bij het gebruik van dierlijke mest zijn heffingen te verwachten. Ondanks bemesting volgens de adviezen zullen de verliesnormen dus nog steeds worden overschreden. Daarnaast zijn de kosten van bemesting volgens GLP hoger dan die van de huidige bemesting. ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 145 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 14.2 Bedrijfsniveau In het MINAS wordt de mineralenbalans nu niet beoordeeld op gewasniveau maar op bedrijfsniveau. De gevolgen van het MINAS moeten daarom op bedrijfsniveau worden bekeken en berekend. Grond in gebouwen en groeimedia gelden niet als landbouwgrond. Glastuinbouwbedrijven zijn daarom vrijgesteld voor het MINAS, indien met dierlijke mest niet meer dan 460 kg fosfaat en 800 kg stikstof per kalenderjaar per ha wordt aangevoerd. Rolkassen en tunnels komen niet in aanmerking voor de vrijstellingsregeling voor glastuinbouwbedrijven, omdat zij verplaatst kunnen worden en dus niet duurzaam verbonden zijn met de grond. Er moet nog veel onderzoek gedaan worden om te komen tot een zo efficiënt mogelijke inzet van nutriënten. Beddenbemesting en fertigatie bieden mogelijkheden. Ook zijn er mogelijkheden voor bladbemesting. Met betere waarnemingen en registratie, met gerichte adviezen en afstemming op de watergift moet besparing mogelijk zijn. De vraag is echter of de methoden in de praktijk goed toepasbaar zullen zijn. Van nitrificatieremmers, langzaam werkende meststoffen en verdieping van de wortelzone is nog slecht te zeggen of ze besparingen opleveren. Fig. 14.1 Structuur van MINAS 14.3 Forfaitaire aangifte of verfijnde aangifte Bedrijven die aangifteplichtig zijn, kunnen verfijnd of forfaitair aangifte doen. Bij de verfijnde aangifte ga je uit van de werkelijke hoeveelheden aangevoerde en afgevoerde stikstof en fosfaat. Bij de forfaitaire aangifte doet een bedrijf aangifte op basis van tevoren vastgestelde getallen voor bijvoorbeeld dierlijke mest. De afvoer in de forfaitaire boekhouding is gebaseerd op een gemiddeld areaal (afkomstig van de grondkaart), dit in tegenstelling tot de verfijnde aangifte. De verliesnormen voor stikstof en fosfaat zijn in beide aangiftes hetzelfde. Hierna wordt een voorbeeld uitgewerkt. Voorbeeld Er worden in oktober 6 ha dahlia’s gerooid. De dahlia's zijn afkomstig van huurland met een grondgebruikersverklaring van mei tot en met oktober, dit is 6 maanden. ❑ BEDRIJFSNIVEAU 145 27126_TB.fm Page 146 Monday, August 18, 2003 10:52 AM De afvoer in de verfijnde aangifte is: – voor N: 6 ha × 165 kg N/ha = 990 kg N. – voor P: 6 ha × 65 kg P2O5/ha = 390 kg P2O5. De afvoer voor de forfaitaire aangifte is in dit geval: – 6 mnd : 12 mnd × 6 ha × 125 kg N/ha = 375 kg N. – 6 mnd : 12 mnd × 6 ha × 50 kg P2O5/ha = 150 kg P2O5. stikstofruimte In de verfijnde aangifte zijn de afvoercijfers voor een gewas 40 kg N/ha en 15 kg P2O5/ha hoger dan in de forfaitaire aangifte. Tevens is het mogelijk om in de verfijnde aangifte een stikstofsaldo op te bouwen. Eventuele stikstofruimte die op bedrijfsniveau overblijft, neemt het bedrijf mee naar het volgende jaar. De verfijnde aangifte heeft dus diverse voordelen. Bij verfijnde aangifte moet de organische mest die je gebruikt, bemonsterd zijn. Zit er bij de aanvoer één partij die niet bemonsterd is, dan valt het bedrijf terug in de forfaitaire aangifte. Overigens vallen paardenmest, zwarte grond en onbemeste veenproducten nog niet onder het MINAS. De verfijnde boekhouding bestaat uit een heel pakket formulieren. De belangrijkste daarvan zijn voor een teler de grondkaart en de afvoerkaart akker en tuinbouwproducten. De afvoerkaart geldt dus alleen voor de verfijnde aangifte. De afvoer voor de forfaitaire aangifte is gebaseerd op de grondkaart. Bij de verfijnde boekhouding bepaalt de teler met de grondkaart de verliesnorm en met de afvoerkaart de afvoer. Door de afvoer van het gewas bij de verliesnorm op te tellen berekent hij hoeveel stikstof en fosfaat hij mag aanvoeren zonder een heffing te betalen. In het jaar 2002 is de afvoernorm voor fosfaat 65 kg/ha en verliesnorm 30 kg/ha. Voor stikstof is de afvoernorm 165 kg/ha en de verliesnorm afhankelijk van de grond 110 kg/ha. Ligt het land binnen een kalenderjaar een half jaar of langer aaneengesloten braak, dan is er geen afvoernorm, maar alleen de verliesnorm. Fig. 14.2 MINAS-normen 2002 en 2003 Verliesnorm P2O5 bouwland Verliesnorm N bouw land - klei/veen - overig - droog zand/löss Heffingen N: eerste 40 kg overige kilo’s Heffingen P 2O5 eerste 10 kg overige kilo’s Afvoer akker- en tuinbouwproducten bij verfijnde aangifte fosfaat (kg per ha) stikstof (kg per ha) Opname door gewas bouwland bij forfaitaire aangifte fosfaat (kg per ha) stikstof (kg per ha) 2002 30 150 110 100 € 1,13 € 2,27 € 9,09 € 9,09 2003 20 100 100 60 € 2,27 € 2,27 € 9,09 € 9,09 65 165 65 165 50 125 50 125 Hierna krijg je een opzet voor een mineralenaangifte voor een bedrijf op de klei dat de volgende gewassen teelt: – 15 ha pootaardappelen; – 9 ha suikerbieten; – 5 ha wintertarwe; 146 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 147 Monday, August 18, 2003 10:52 AM – – – – BRP 6 ha graszaad (is op 11 oktober geploegd; komt jaarlijks terug; wordt in september gezaaid); 7 ha braak (van 15 februari tot september en dan bollen erop geplant); 12 ha jaarlijks verhuurd voor bollenteelt (BRP 1 oktober t/m 31 juli); 15 ha land gehuurd voor pootaardappelen (BRP 1 april t/m BRP 31 augustus; de BRP is ingestuurd op 1 juni). BRP staat voor Basis Registratie Percelen. Aankoop anorganische mest in 2002: 13.000 kg N en 3500 kg P. Organische mest: in maart is er 100 m3 paardenmest uitgereden: 12 kg N en 15 kg P2O5 per m3. Fig. 14.3 Grondkaart Maanden januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december Totalen MINAS-begroting 2002 voor een voorbeeldbedrijf Bouwland 15+9+5+7 = 36 15+9+5+7 = 36 15+9+5 = 29 15+9+5 = 29 15+9+5 = 29 29+15 = 44 29+15 = 44 44+12 = 56 56 – 15 + 7 = 48 48 – 12- 6 =30 30+6 = 36 36 453 Grasland Braak 6 6 6 6 6 6 6 6 6 12 6 6 78 Natuur Totaal 42 42 42 42 42 57 57 69 54 42 42 42 573 7 7 7 7 7 7 42 Verliesnorm bouwland 453 :12 = 37,75 ha 30 P grasland 78 : 12 = 6,5 ha 25 P braak land 42 : 12 = 3,5 ha 30 P natuur -------10 P Afvoernorm: 35 ha beteelde oppervlakte 65 P en 165 N Toegestane aanvoer Reeds aangevoerd MINAS-ruimte tot 31 december 2002 150 220 150 50 N N N N P 1132,5 162,5 105 ------2275 3675 3500 175 N 5662,5 1430 525 ----5775 13.392,5 13.000 392,5 Opmerking: de paardenmest hoeft in de berekening niet te worden meegenomen , omdat deze mest niet onder het MINAS valt. Vragen 14.1 a b c Wat is de betekenis van de afkorting MINAS? Wat houdt het telen op basis van GLP in? Stel, je moet een mineralenaangifte doen. Zou je dit dan doen op basis van de forfaitaire aangifte of op basis van de verfijnde aangifte? Motiveer je antwoord. ❑ FORFAITAIRE AANGIFTE OF VERFIJNDE AANGIFTE 147 27126_TB.fm Page 148 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 14.4 Afsluiting In 1998 is het mineralenaangiftesysteem van start gegaan. Het doel van de MINASwetgeving is om de verliezen aan nutriënten in de landbouw naar het milieu te beperken. Daarmee moet voldaan worden aan de EU-richtlijnen. In de wet is in normen vastgelegd wat maximaal verloren mag gaan. Er is voor gekozen de verliezen te berekenen uit het verschil tussen de aan- en afvoer van nutriënten van het bedrijf. Als het verlies groter is dan de vastgestelde norm moet je een heffing betalen. Het MINAS legt voor de agrarische sector de regels vast voor de aangifte van het aan- en afgevoerde stikstof en fosfaat in veevoer, meststoffen en landbouwproducten. In de komende jaren zullen daarin de verliesnormen verder worden aangescherpt. Vanaf 2004 zullen de scherpste MINAS-normen gelden. Een heffing wordt opgelegd als de aanvoer van mineralen groter is dan de som van afvoer en verliesnorm. GLP staat voor Goede Landbouw Praktijk. Dit houdt in dat in de bedrijfsvoering de adviezen voor de teelt, de bemesting en de gewasbescherming worden gevolgd. In het MINAS wordt de mineralenbalans nu niet beoordeeld op gewasniveau maar op bedrijfsniveau. Bedrijven die aangifteplichtig zijn, kunnen verfijnd of forfaitair aangifte doen. Bij de verfijnde aangifte ga je uit van de werkelijke hoeveelheden aangevoerde en afgevoerde stikstof en fosfaat. Bij de forfaitaire aangifte doet een bedrijf aangifte op basis van tevoren vastgestelde getallen voor bijvoorbeeld dierlijke mest. De afvoer in forfaitaire boekhouding is gebaseerd op een gemiddeld areaal (afkomstig van de grondkaart). Er moet nog veel onderzoek gedaan worden om nutriënten zo doelmatig mogelijk in te zetten. Beddenbemesting en fertigatie bieden mogelijkheden. Ook zijn er mogelijkheden voor bladbemesting. Met betere waarnemingen en registratie, met gerichte adviezen en afstemming op de watergift moeten besparingen mogelijk zijn. Het is nog de vraag of de methoden in de praktijk goed toepasbaar zullen zijn. 148 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 149 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 15 Teeltplan en gewassen Oriëntatie Het zoeken naar de gewassen die het meest geschikt zijn voor het bouwplan en het bedrijf dateert echt niet van de laatste tijd. Al eeuwenlang kiezen mensen bewust voor bepaalde gewassen. Bij de keuze van gewassen spelen diverse factoren een rol zoals bodemziekten en de hoeveelheid handwerk die nodig is bij de verzorging en de oogst van het gewas. Telers worden soms gedwongen om gewassen te kiezen die minder arbeid vergen. De kostprijs van het ‘arbeidsintensieve’ product is soms zo hoog, dat het niet meer loont om het product te telen. De productie gaat dan naar lagelonenlanden. Of er komen andere teeltsystemen, waarop de plant dan weer aangepast moet worden. Een voorbeeld daarvan is de spruitkool. Ongeveer een eeuw geleden konden telers slechts een derde van de plant tegelijk oogsten (handmatig). Tegenwoordig wordt de plant in één keer machinaal geoogst. Hiervoor is een systeem van selectie nodig. Maar selecteren is duur. Kwekers proberen de markt te beschermen door nieuwe variëteiten slechts op beperkte schaal te laten telen en er dus een hoge prijs voor te maken. Hierdoor is niet altijd voldoende uitgangsmateriaal voor iedere teler aanwezig. In dit hoofdstuk behandelen we het kiezen van gewassen voor een teeltbedrijf. Fig. 15.1 Het maken van een goede vruchtwisseling is een heel gepuzzel. 15.1 De teelten op het bedrijf De meeste bedrijven telen verschillende gewassen. Een belangrijke reden daarvoor is, dat je daardoor minder kans hebt op bodemgebonden ziekten en plagen, maar ook minder kans op onkruid. Verder heeft een teler met diverse gewassen soms meer mogelijkheden om kleinere teelten af te zetten op de veiling. ❑ TEELTPLAN EN GEWASSEN 149 27126_TB.fm Page 150 Monday, August 18, 2003 10:52 AM De rol van de consument Tot nu toe is de rol van de consument weinig aan bod gekomen. En toch draait alles om die consument. Je kunt de prachtigste producten telen, maar als de consument ze niet kent en niet koopt, dan heeft dat geen zin. De consument heeft bepaalde wensen omtrent een product, of het nu gaat om prei, aardappelen, auto’s of een telefoon. Hij heeft vertrouwen in het product en verwacht, eist, een bepaalde kwaliteit. Hoe beter een product voldoet aan de verwachtingen van de consument, hoe groter de afzet zal zijn. In de praktijk komt het vaak voor dat de producent of de teler eigenlijk niet weet wat de consument wil. Doordat hij zo druk is met het telen van zijn producten, gunt hij zich doorgaans te weinig tijd om zich in de wensen van de consument te verdiepen. Dat is niet slim. Uiteindelijk beslist de consument welke producten hij koopt. Dit noem je met een modern woord schappendemocratie. Fig. 15.2 Schappendemocratie Het landbouwbeleid van Europa Er zijn veel spelers op het veld van het landbouwbeleid. Mondiale afspraken, Europese regelgeving, de nationale overheid, de wetgever, de standsorganisatie LTONederland, het ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij: allemaal sturen ze de landbouw een bepaalde richting op. Het geheel wordt hierdoor behoorlijk complex. Voor de akkerbouwmatig geteelde gewassen betekent een groei van de beteelde oppervlakte van bijvoorbeeld 10 procent het volgende. – Sterk op de export gerichte markten moeten zich ook indekken in het binnenland. Als de export even stagneert, moet de teler niet direct met zijn producten blijven zitten. – De vraag en het aanbod bepalen de prijs. Als het aanbod van bijvoorbeeld prei te groot is en de vraag blijft achter, dan is de prijs laag of moet het product zelfs vernietigd worden. 150 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 151 Monday, August 18, 2003 10:52 AM ketenbeheersing De controle op de ketenbeheersing (IKB) moet betrouwbaar blijven, ook wanneer er meer telers komen. Tegenwoordig spelen economische motieven een steeds grotere rol. Daardoor wordt de kans dat telers de regels overtreden ook groter. Een goede controle hierop moet dit voorkomen. Bij het kiezen van nieuwe gewassen of het maken van het bouwplan moet je rekening houden met een groot aantal factoren. Voor de ene sector gelden heel andere normen dan voor de andere sector. Een teler van zetmeelaardappelen heeft doorgaans weinig met de voedselveiligheid te doen, een groenteteler met huisverkoop des te meer. Hieronder staat een aantal van die factoren. – wensen van de consument; – voedselveiligheid; – milieueffecten; – saldo van een gewas, kostprijs product, verbetering inkomen; – arbeidsbehoefte en arbeidspieken; – mechanisatie en inrichting gebouwen, investeringen; – grondsoort; – klimaat, nachtvorst, luizen, plagen; – vruchtopvolging; – behouden verbetering bodemvruchtbaarheid; – afzet; – wettelijke bepalingen, EU-richtlijnen en keuringseisen NAK; – grondgebonden ziekten en plagen; – onkruidbestrijding; – kennis en ervaring van de teler. Een en ander zal duidelijk worden als je een ter zake doende video over dit onderwerp bekijkt. Vragen 15.1 a b Waarom telen de meeste telers meerdere gewassen? Waardoor wordt de prijs van een afzetproduct van een teeltbedrijf bepaald? 15.2 Vruchtwisseling Veel akkerbouwers telen 1 op 3 aardappelen. Ze telen dus eenmaal in de drie jaar aardappelen op hetzelfde perceel. Anders gezegd: een derde deel van het bedrijf is beteeld met aardappelen. Dat levert aan geld meer dan een derde deel op van de inkomsten. Een teeltbedrijf zal dus om economische redenen zo vaak mogelijk aardappelen willen telen op een perceel. Maar dat levert zeker problemen op zoals een slechte structuur van de bodem, ziekten en plagen die de wortels aantasten en uitbreiding van bepaalde onkruiden. Die problemen zijn op te lossen met intensieve grondbewerking, toepassing van kunstmest en chemische bestrijding van ziekten, plagen en onkruiden. Maar als gevolg van de groeiende zorg om het milieu is een limiet gesteld aan het gebruik van chemische stoffen. Uit onderzoek is gebleken dat het toch mogelijk is om een gezond gewas te telen van goede kwaliteit met een redelijke opbrengst in kilo’s. Hoe dat met een uitgekiende vruchtwisseling kan, leer je in deze paragraaf. ❑ VRUCHTWISSELING 151 27126_TB.fm Page 152 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Voorkomen is beter dan genezen productiefactoren De goede verzorging van een gewas is vaak een arbeidsintensieve aangelegenheid. Een slimme teler gaat daarbij zo te werk dat hij zo weinig mogelijk aan het gewas hoeft te doen, nadat dit gezaaid of geplant is. Hij moet dus proberen zo veel mogelijk problemen in het gewas te voorkomen. In de landbouw moet de bodem daarom centraal staan, als een van de belangrijkste productiefactoren. De bodem moet zorgen voor voedingsstoffen en water. Een gezond bodemleven kan ervoor zorgen dat de plant minder snel wordt aangetast door bodemgebonden ziekten en plagen. Door de juiste teeltmaatregelen kun je de onkruiddruk van de grond verminderen. In het innovatieproject voor Eko-akkerbouw en -groenteteelt werd op tien bedrijven in Flevoland een biologisch bedrijfssysteem ontwikkeld. Daarbij probeerde men in bedrijfsverband de problemen in de biologische teelt op te lossen. Een van de uitgangspunten van dat bedrijfssysteem is het Multifunctioneel Vruchtwisselings Model (MVM). In figuur 15.4 is het MVM schematisch weergegeven. Het model is zo gemaakt dat door de afwisseling van gewassen problemen met ziekten, plagen, onkruiden en structuurbederf zo veel mogelijk worden voorkomen. Ook wordt ervoor gezorgd dat er efficiënt met meststoffen wordt omgegaan. Met de golflijnen is aangegeven of de ‘boer’ dan wel het ‘gewas’ zorgt voor bijvoorbeeld de bodemstructuur. Met name de rooivruchten zoals suikerbieten bederven de bodemstructuur en de teler moet die weer op orde brengen. Tarwe zorgt zelf voor structuurverbetering, de teler hoeft daar niet veel aan te doen. Het systeem is zo opgezet dat een teler binnen bepaalde grenzen kan kiezen voor een grote variëteit aan gewassen, zodat hij ook snel op de markt kan inspelen. Voorkomen van ziekten en plagen Om ziekten en plagen te voorkomen hanteert het MVM de volgende uitgangspunten. – Gewassen mogen in het MVM maximaal 1 op 6 worden geteeld, gewassen uit dezelfde familie 1 op 3, waarbij een groenbemester telt voor een half gewas. – Een groenbemester moet van een andere familie zijn dan het voorgaande gewas en het volggewas, anders kunnen ziekten en plagen die groenbemester gebruiken als ‘brug’ naar het volgende jaar. – De gewassen moeten jaarlijks verder verplaatst worden dan het aangrenzende perceel om te verhinderen dat ziekten en plagen meegaan. – Uiteraard moet opslag zoveel mogelijk worden voorkomen en bestreden (mechanisch, chemisch) anders wordt de vruchtwisseling in feite krapper. – Ook moet veel aandacht worden besteed aan bedrijfshygiëne, anders wordt een deel van het effect van de vruchtwisseling tenietgedaan. Verslepen van ziekten moet worden voorkomen. Belangrijk is ook dat er geen ziekten en plagen met zaaizaad, plant- en pootgoed (Rhizoctonia!) meekomen. waardplant 152 Door de ruime vruchtwisseling worden problemen met de meeste bodemgebonden ziekten en plagen voorkomen. De meeste ziekten en plagen kunnen namelijk niet zo lang overleven in de grond zonder waardplant. Soms tasten ziekten en plagen verschillende gewassen uit dezelfde familie aan. Daarom zijn ook aan het toepassen van gewassen en groenbemesters uit dezelfde familie regels gesteld. Dat groenbemesters voor een half gewas tellen, komt omdat ze relatief kort op het land staan en ziekteverwekkers zich maar beperkt kunnen ontwikkelen. ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 153 Monday, August 18, 2003 10:52 AM polyfage aaltjes Wel kunnen nog problemen ontstaan met polyfage aaltjes. Dat zijn aaltjes die veel verschillende gewassen kunnen aantasten. Voorbeelden van zulke aaltjes zijn: wortelknobbelaaltje (Meloidogyne hapla), wortellesieaaltje (Pratylenchus penetrans) en het vrijlevende wortelaaltje (Paratrichodorus teres). Als deze aaltjes optreden moet je gewassen en groenbemesters kiezen waarin deze aaltjes zich niet kunnen vermeerderen. Soms heeft een gewas een bewezen bestrijdingseffect op de aaltjespopulatie. Een voorbeeld hiervan is Tagetes patula, het afrikaantje. In de loop der jaren is veel onderzoek gedaan naar de wenselijkheid van opvolging van gewassen. Resultaten hiervan kun je aflezen in tabellen. Fig. 15.3 Vruchtopvolgingsschema ❑ VRUCHTWISSELING 153 27126_TB.fm Page 154 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Voorkomen van onkruidproblemen Niet alle onkruiden kan en mag je chemisch bestrijden. Onkruiden die veel op het gewas lijken, kun je vaak niet met een spuitmiddel te lijf gaan. Daarnaast ontsnappen er altijd onkruiden aan de machinale bestrijding. Preventie is daarom erg belangrijk. Door relatief open gewassen (rooigewassen) af te wisselen met dichtere gewassen (granen), kun je de onkruiddruk beperken. Het kiezen van rassen met een snelle grondbedekking (snel groeiende of goed uitstoelende variëteiten) kan aanvullend werken. Door in verschillende gewassen verschillende typen onkruidbestrijding toe te passen voorkom je dat bepaalde onkruiden zich ontwikkelen tot probleemonkruid. In het ene gewas schoffel je bijvoorbeeld en in een ander gewas maak je een vals zaaibed. Een groenbemester moet pas gezaaid worden als het perceel vrij is van onkruiden. Voorkomen van structuurbederf Om structuurbederf te voorkomen moet je de volgende vuistregels hanteren. – Rooivruchten mogen maximaal 1 op 2 geteeld worden. – Er worden zo veel mogelijk groenbemesters toegepast. De teelt van rooivruchten maakt de structuur van de grond slechter. Je kunt dit effect beperken door afwisseling met maaivruchten. Als je kiest voor vroege rassen, voorkiemen of planten in plaats van zaaien kun je vroeg oogsten. Dat voorkomt dat je op nat land moet werken. Door een maximale toepassing van groenbemesters en een groot aandeel maaivruchten is er een forse toevoer van organisch materiaal in de grond. Dit stimuleert het bodemleven en maakt zo de kans op aantasting door bodemgebonden ziekten en plagen kleiner. De organische stof verbetert ook de structuur van de grond en daarmee de aan- en afvoer van water, zodat het gewas dieper kan wortelen. Dat geeft weer minder kans op verdroging. Door een diepe beworteling heeft de plant ook een groot volume aan grond beschikbaar om voedingsstoffen uit te halen en spoelt er minder uit. 154 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 155 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 15.4 Het Multifunctioneel Vruchtwisselings Model (MVM) Voorkomen van gebrek en overmaat aan voeding Veel van de meststoffen komen tegenwoordig uit dierlijke mest. Bij een laag Pw-getal kun je zoveel dierlijke mest toedienen dat daarmee aan de N-behoefte wordt voldaan. Het toedienen van kunstmest is dan niet gewenst. Behalve dat dit een belasting is voor het milieu, bevordert een hoge N-gift ook aantasting door bladschimmels en bladluizen. De behoefte aan voedingsstoffen verschilt van gewas tot gewas. Rooivruchten hebben meestal meer nodig dan maaivruchten. Door deze gewassen af te wisselen maak je efficiënt gebruik van voedingsstoffen (nalevering door langzame afbraak van de organische stof). De rooivruchten krijgen de grootste mestgift en de maaivruchten profiteren hier in het daaropvolgende jaar nog van mee. ❑ VRUCHTWISSELING 155 27126_TB.fm Page 156 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Gewaskeuze Op de akkerbouwbedrijven zijn de rooivruchten in het algemeen de gewassen die het meeste geld opbrengen. Om een hoger bedrijfssaldo te krijgen kiezen telers soms voor allerlei bijgewassen zoals groenten. Op een groenteteeltbedrijf ligt het zwaartepunt natuurlijk op de groentegewassen. In verband met de arbeidsorganisatie en bodemvruchtbaarheid zal een deel van de oppervlakte gebruikt worden voor maaivruchten. Een overzicht van gewasgroepen en rooi- of maaivruchten vind je in figuur 15.5. Fig. 15.5 Overzicht van gewasgroepen 156 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 157 Monday, August 18, 2003 10:52 AM In een ruim bouwplan zijn er voldoende mogelijkheden om gewassen te kiezen. Deze flexibiliteit is ook nodig om in te kunnen spelen op de markt. Een ander aspect is het in de hand houden van polyfage aaltjes, je moet dan gewassen gaan kiezen waarop deze aaltjes zich niet vermeerderen. Vragen 15.2 a b c d e f Waarom is het gebruik van chemische stoffen aan banden gelegd? Geef een omschrijving van het MVM. Wat zijn polyfage aaltjes? Noem enkele voorbeelden van polyfage aaltjes. Hoe kun je onkruidgroei tegengaan? Verklaar dat uit een bodem met een goede structuur weinig voedingsstoffen uitspoelen. 15.3 Selectie In de natuur vindt altijd selectie plaats. Darwin heeft dit al beschreven in zijn bekende werk ‘The survival of the fittest’. Plantenteelt is ongeveer tienduizend jaar geleden ontstaan en met de landbouw deed ook meteen de selectie of het uitkiezen van zaden zijn intrede. De mensen moesten immers zaai- of plantgoed overhouden voor de volgende oogst en daarvoor kozen ze de nakomelingen van de ‘beste’ planten uit. De plantenveredeling is eigenlijk niet meer dan een wetenschappelijk verantwoorde selectie. Plantenveredeling Je kunt plantenveredeling het best omschrijven als ‘het totaal van inspanningen die erop gericht zijn dat voortdurend planten met een betere erfelijke aanleg beschikbaar komen, voor de voorziening in de menselijke behoeften’. Dit wordt geprobeerd door het kweken (werkzaamheden die erop gericht zijn om nieuwe rassen te verkrijgen) en het veredelen (onderzoekingen om de teler nieuwe methoden en uitgangsmateriaal te verschaffen om efficiënt nieuwe rassen te kunnen telen). Het veredelen wordt langs verschillende wegen vormgegeven. De volgende doelstellingen staan daarbij voor ogen: – verhoging van de opbrengst; – verbetering van de kwaliteit; – verhoging van de oogstzekerheid door bijvoorbeeld een betere ziekteresistentie; – tijdstip van de oogst: primeurs (de hele vroege) en desneurs (de hele late) worden over het algemeen beter betaald; – lagere teeltkosten: dit kan door machinaal oogsten, éénmalige oogst (spruiten), of een betere ziekteresistentie waardoor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen verminderd kan worden. Naast veredelen is het selecteren een goed middel om de productie op te voeren. Selectie Selectie betekent eigenlijk het uitzoeken van planten. De selecteur kiest de planten die verwijderd of aangehouden worden. Meestal zal hij de afwijkende planten ❑ SELECTIE 157 27126_TB.fm Page 158 Monday, August 18, 2003 10:52 AM genotype fenotype verwijderen. De afwijkingen kunnen een gevolg zijn van het genotype of het fenotype van de plant. – Genotype: het totaal van alle erfelijke eigenschappen. In hoeverre de erfelijke eigenschappen waarneembaar zijn, is afhankelijk van de milieuomstandigheden waarin de individuele plant opgroeit. – Fenotype: het totaal van de uiterlijke kenmerken of eigenschappen die een plant heeft. Dit zijn de eigenschappen die waarneembaar zijn door zien, meten, wegen, proeven enzovoorts. Het fenotype wordt bepaald door de erfelijke aanleg (genotype) en de invloed van het milieu (de omstandigheden waarin de plant opgroeit). In de land- en tuinbouw streven telers naar een optimale productie door een zo goed mogelijk fenotype. Ze kunnen dit bereiken door: – planten te kiezen die een zeer goede erfelijke aanleg bezitten: het genotype; – de omstandigheden zo goed mogelijk te maken, dus een optimaal milieu te scheppen (vocht, voedingsstoffen, temperatuur enzovoorts). modificatie mutatie Ondanks de inspanningen van de selectiebedrijven en de telers zijn de planten niet altijd optimaal. Dit komt onder andere door modificatie en mutatie. Modificatie is een verandering van het uiterlijk, maar deze verandering is niet blijvend. Dit is dus een verandering van het fenotype. De verandering is afhankelijk van de milieuomstandigheden (groeiplaats, goede of slechte grond, grondsoort, plantdichtheid, kas of vollegrond, belichting, vochtvoorziening of bemesting). Mutatie is een spontaan optredende erfelijke verandering, die blijvend is. Het is dus een verandering in het genotype. Andere benamingen voor dit verschijnsel zijn sport of verloping. Bij de mutatie kan de plant twee richtingen opgaan. – Winstmutatie. Dit is een verbetering of waardevolle variatie op het reeds bestaande genotype. Van nature treden er vele mutaties op. Maar slechts in een heel speciaal geval betekent dit ook een verbetering van de bestaande eigenschappen. (Dit is ook het geval met de kunstmatig verwekte mutaties.) Uit winstmutatie wordt veel geselecteerd. – Verliesmutatie. Hierbij gaan een of meerdere waardevolle eigenschappen verloren. In de praktijk wordt met deze lijn niet verder gewerkt. Fig. 15.6 Tulp Rococo: van mutant naar cultivar 158 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 159 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Voorbeelden van winstmutaties zijn: – bloemkleur. Tulp: Murillo is roze wit. De mutatie Willemsoord is rood + witte rand; – bloemvorm. Tulp: Parkiet- en gefranjerde tulpen. Maar ook komen dubbele tulpen voor; – bloemgrootte. De max- en record-tulpen; – vruchtkleur. Appel: Jonagold-Wilmuta (Rode Jonagold); – loofblad. Bij de tulp komt normaal een groen loofblad voor. Mutanten hebben een zilverbont of goudbont loofblad; – opbrengst. Via stamselectie partijen voortbrengen die beter groeien (en dus beter leverbaar zijn); – groeikracht. Appel: gewone Golden Delicious of Golden Auvil Spur. Het kweken van nieuwe rassen of variëteiten vindt (bijna) altijd plaats op gespecialiseerde bedrijven. Naast het maken van kruisingen of onderkennen van mutanten moet er heel veel geselecteerd worden. Selectiemethoden De selecteur kiest de planten die verwijderd of aangehouden moeten worden doorgaans in dezelfde aanplant. Er wordt dan beoordeeld: – welke typen van verdere vermeerdering worden uitgesloten; – welke typen juist voor verdere vermeerdering worden bestemd. Hiermee wordt het doel nagestreefd om een zo goed mogelijk product te kunnen aanbieden. In veel gevallen voeren verschillende wegen naar hetzelfde doel. Zo is het ook met selectie. Je kunt verschillende selectiemethoden toepassen. Ze voeren alle meer of minder snel en doeltreffend naar het beoogde doel. Als in een veld alle planten aan elkaar gelijk zijn, is het onmogelijk daarin te selecteren. Om een keuze te kunnen maken moeten dus verschillen tussen de planten aanwezig zijn; ze moeten variëren. Dan kun je gewenste en ongewenste typen onderscheiden. Indien in een aanplant veel variatie voorkomt, spreek je van een onzuivere partij. De variatie kan het gevolg zijn van twee geheel verschillende oorzaken: 1 van de uitwendige omstandigheden; 2 van de genetische samenstelling. Het fenotype, dus het uiterlijk van de plant, is afhankelijk van de genetische samenstelling en van de uitwendige omstandigheden (genotype + milieu = fenotype). Staat een plant toevallig op een iets beter plekje dan een buurplant, dan zal de eerstgenoemde zich beter ontwikkelen en een hogere opbrengst geven dan de laatste. Maar het genotype van beide planten kan wel precies gelijk zijn. Oogst je in zo’n geval van beide planten het zaad apart, dan zal na uitzaai blijken dat de nakomelingen van de beste plant en die van de minder goede aan elkaar gelijk zijn. Je bent dan op het oude peil gebleven en niets vooruit gegaan. Daar de twee uitgangsouders erfelijk geheel gelijk waren, zijn ook de nakomelingen aan elkaar gelijk. Hieruit blijkt dus dat verschillen die het gevolg zijn van uitwendige omstandigheden (dus modificaties) niet overgaan op de nakomelingen. ❑ SELECTIE 159 27126_TB.fm Page 160 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 15.7 Tulpen van een gelijk fenotype Aan de planten in het veld kun je het fenotype direct herkennen. De plant toont zich daar zoals het genotype op het milieu reageert. Het genotype, dus de erfelijke samenstelling van een plant, kun je niet zonder meer aan het uiterlijk zien. Om dit te ontdekken moet je een bepaalde methode toepassen. Stel dat je in een veld enkele goede planten gemerkt hebt. Je oogst en bewaart dan de zaden van elke plant apart. In het volgende seizoen kun je de zaadpartijtjes ieder apart zaaien. Als er dan verschil optreedt in de nakomelingschappen van de diverse geselecteerde planten, kun je aannemen dat ze berusten op erfelijke eigenschappen. De beste nakomelingschappen zullen niet alleen dan, maar ook na verdere vermeerdering in volgende generaties beter resultaat geven dan die van de minder goede eigenschappen. Op een dergelijke wijze kun je het genotype beoordelen. Bij de selectie kun je eigenlijk maar twee methoden onderscheiden: – massaselectie, waarbij de uitgezochte planten gezamenlijk worden voortgekweekt; – stamselectie, waarbij de uitgezochte planten individueel (ieder apart) worden voortgekweekt. Bij beide methoden kan de werkwijze meer of minder streng worden uitgevoerd door de bestuiving al of niet te regelen. Massaselectie Onder massaselectie versta je selectie op fenotype waarbij de voor zaadproductie bestemde planten gezamenlijk, dus in massa, worden voortgekweekt. Het is de eenvoudigste selectiemethode. Door bepaalde maatregelen te nemen kun je de bestuiving min of meer regelen. Hierdoor kan de methode iets verfijnd worden. Dit houdt dan in dat de kans bestaat iets spoediger, of een wat beter, resultaat te bereiken. Al naar de beheersing van de bestuiving wordt deze methode onderverdeeld in twee groepen: negatieve en positieve massaselectie. De laatste kun je dan nog weer verdelen in een vrije en een gereguleerde bestuiving. In feite kunnen dus drie mogelijkheden worden genoemd die onderling iets verschillen. 160 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 161 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Negatieve massaselectie Bij het toepassen van negatieve massaselectie worden de slechtste (meest afwijkende) typen uit de aanplant verwijderd. De rest van de planten blijft staan en bloeit gezamenlijk af. Alle planten van het veld kunnen aan de bestuiving deelnemen. Dit houdt in dat zeer goede planten bestoven kunnen worden door stuifmeel van wat minder goede planten, als het tenminste een kruisbestuivend gewas betreft. Ook is natuurlijk het tegenovergestelde mogelijk. Maar elke partij zal slechts enkele zeer goede planten bevatten en vele minder goede. Daardoor is het stuifmeel van die minder goede planten verre in de meerderheid, wat tot gevolg heeft dat het ook sterker aan de bestuiving deelneemt dan het goede stuifmeel. Bij negatieve massaselectie komt het veelal daarop neer, dat betrekkelijk weinig planten worden verwijderd en dan nog wel de meest duidelijk afwijkende typen. Het percentage planten dat voor de zaadproductie behouden blijft, is zeer hoog. Het is bijna niet mogelijk om op deze manier een selectie te verbeteren. Maar toch wordt deze methode nog altijd toegepast. Het is dan niet zo zeer om een verbetering begonnen, maar om te grote afwijkers in de nakomelingschap te voorkomen. Daarom is deze methode goed bruikbaar in velden waarop de laatste vermeerdering van zaaizaad plaatsvindt of in die waarvan de productie voor handelszaad bestemd is. Positieve massaselectie Bij positieve massaselectie met vrije bestuiving worden, evenals bij negatieve massaselectie, eerst de slechtste planten uit het veld verwijderd. Daarna worden de extra goede planten gemerkt, bijvoorbeeld met een stok. Verder blijven alle planten staan en bloeien ze gezamenlijk af. Als het een kruisbestuivend gewas betreft kunnen de extra goede planten voor een groot gedeelte bestoven worden door stuifmeel van minder goede planten. Het zaad van de gemerkte, extra goede planten wordt als één partijtje geoogst. Het wordt bestemd om het volgend jaar als zaaizaad voor een nieuw selectieveld te dienen. Of het wordt nog één of meermalen vermeerderd om zaaizaad te leveren voor de productie van handelszaad. De zaadoogst van de niet gemerkte planten kan worden bestemd voor handelszaad of dienen als zaaizaad voor de productie daarvan. Door volgens deze methode te werken is het wel mogelijk de selectie langzaam iets op te voeren. Maar bij kruisbestuivers kun je in de nateelt dikwijls iets merken van de invloed die het stuifmeel van minder goede planten kan uitoefenen. De selectie is wat dat betreft ‘nooit eens af’. ruimtelijke isolatie ❑ SELECTIE Als je positieve massaselectie met gereguleerde bestuiving wilt toepassen, worden ook eerst weer de minst gewenste typen verwijderd. Daarna worden de extra goede planten opgenomen en bij elkaar op een apart veldje uitgeplant. Er wordt tevens voor gezorgd dat dit veldje voldoende ver van het grote veld en andere velden met hetzelfde gewas verwijderd is, zodat die extra goede planten niet door andere, minder goede bestoven kunnen worden. Dit heet ruimtelijke isolatie. Het is duidelijk dat je deze maatregelen alleen moet nemen als het een kruisbestuivend gewas betreft. Bij extreme zelfbestuivers heeft isolering weinig zin. Deze methode is alleen mogelijk als de planten, na de selectie, nog verplant kunnen worden. Bij deze methode kunnen dus alleen de extra goede planten aan de bestuiving deelnemen. Daardoor bestaat er een kans dat de nakomelingen van het geïsoleerde veldje iets beter zijn dan hun ouders. De partij zaad die je oogst van het geïsoleerde veldje, wordt gedeeltelijk bestemd voor de opzet van een nieuw selectieveld, terwijl de rest kan dienen om te worden 161 27126_TB.fm Page 162 Monday, August 18, 2003 10:52 AM vermeerderd tot zaaizaad voor de productie van handelszaad. Bij toepassing van positieve massaselectie met gereguleerde bestuiving mag je na verloop van enkele jaren wel enige verbetering van de selectie verwachten. Maar door op deze wijze te werken kom je niet tot topprestaties. Ontegenzeggelijk zijn er aan massaselectie voordelen verbonden: – goedkoop uit te voeren; – geen speciale apparatuur vereist; – er valt weinig of niets op te schrijven; – kan gemakkelijk toegepast worden; – er zullen niet gauw waardevolle typen verloren gaan. Tegenover de voordelen van massaselectie staan echter ook bepaalde nadelen. – Als je al vooruitkomt, gaat dat heel langzaam. – Omdat uitsluitend op fenotype geselecteerd wordt, vind je niet: • de zogenaamde modificaties, dat zijn planten die er goed uitzien als gevolg van de invloed van het milieu; • de goede genotypen; • de planten die voor de gewenste eigenschappen homo- of heterozygoot zijn. – Als je de bestuiving niet reguleert, kunnen bij kruisbestuivers ook minder gewenste typen aan de bestuiving deelnemen. Door de nadelen is massaselectie eigenlijk alleen maar bruikbaar voor het instandhouden van een reeds bestaand ras, dus niet voor het verbeteren. Je voorkomt ermee dat er al te grote afwijkingen optreden. Toch is het wel mogelijk om op deze wijze na verloop van jaren, zelfs bij een kruisbestuivend gewas, een betere selectie te krijgen. Maar het is en blijft dan toch nog maar een selectie die bestaat uit planten met een verschillend genotype, ofwel een populatie. Het percentage niet gewenste planten wordt wel steeds minder, maar je raakt ze op deze wijze nooit helemaal kwijt. Maar pas je één keer stamselectie toe, dan kan het recessieve (ongewenste) kenmerk gemakkelijk en snel uitgeschakeld worden. Stamselectie Massaselectie bepaalt zich tot het fenotype. Zien de planten er goed uit, dan worden ze bestemd voor vermeerdering. In de nakomelingen worden de afwijkers elk jaar opnieuw verwijderd en de extra goede planten al of niet gemerkt. Daar van alle gemerkte planten het zaad als één partij geoogst wordt, is het niet mogelijk de nakomelingen van elke afzonderlijke plant te beoordelen. Het komt er dus op neer dat bij massaselectie de ouders uitsluitend naar hun uiterlijk en niet naar hun innerlijk worden beoordeeld. Daarentegen worden bij stamselectie de ouders niet alleen fenotypisch beoordeeld, maar wordt ook getracht aan de verschijningsvorm van de nakomelingen het genotype te bepalen. Je let dus niet alleen op het uiterlijk, maar probeert ook het innerlijk te leren kennen. Hiertoe is het nodig van ieder van de uitgekozen extra goede planten het zaad apart te oogsten; zoveel planten, zoveel partijtjes zaad dus. Deze methode brengt met zich mee dat je met meerdere zaadpartijtjes moet werken. Vanzelfsprekend is hieraan een bepaalde administratie verbonden, waarin de 162 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 163 Monday, August 18, 2003 10:52 AM bijzondere kenmerken van elke uitgekozen plant worden aangetekend. Daartoe is het nodig dat de planten op het veld worden genummerd en dat dit nummer ook later op de zaadzakjes wordt genoteerd. Als je de administratie niet nauwkeurig bijhoudt, kun je er later de juiste weg niet in vinden en bestaat de kans dat al het werk op niets uitloopt. Bij stamselectie kun je drie methoden onderscheiden: lijnselectie, familieselectie met vrije-bestuiving en familieselectie met gereguleerde bestuiving. Voor- en nadelen van stamselectie Het voordeel van lijnselectie is dat je snel en doeltreffend tot een resultaat kunt komen, als het een zelfbestuivend gewas betreft. Bij kruisbestuivers brengt deze methode het nadeel mee dat een bepaalde outillage nodig is om zelfbestuiving te garanderen. Verder bestaat met toepassing van lijnselectie bij kruisbestuivers de kans op inteeltverzwakking. Zelfs kan nog inteeltverzwakking optreden als familieselectie te streng is doorgevoerd, waardoor de verwantschap van het materiaal te nauw wordt. Ook bestaat, vooral bij stamselectie, een kans dat genen verloren gaan. Als bij de selectie op een bepaald kenmerk gelet wordt, kan het soms voorkomen dat andere, toch ook wel waardevolle eigenschappen daar niet mee samengaan. Wanneer dit tijdens het selectiewerk niet opgemerkt is, zie je dit verlies plotseling in de nakomelingschap optreden. Je merkt dan dat de greep niet zo goed is geweest. Om dan weer snel de verloren eigenschappen in het materiaal te kunnen brengen, moet je op de uitgangspopulatie terug kunnen grijpen. Daarom is het gewenst, zowel bij lijn- als bij familieselectie, wat zaad van het uitgangsmateriaal in reserve te houden. Ook is het aan te bevelen steeds wat zaad van elke familie te reserveren. In figuur 15.8 en figuur 15.9 zie je een overzicht van de behandelde selectiemethoden. Fig. 15.8 Soorten nakomelingen Nakomelingen van één plant Genotype kloon vegetatief blijvend lijn generatief na zelfbe vruchting al of niet blijvend zuivere lijn generatief na zelfbe vruchting van een homoz ygote plant blijvend familie generatief na kruisbestuiving al of niet blijvend Fig. 15.9 Kenmerkende handelingen van selectiemethoden voortkweking ongewenste typen selectie op zeer goede planten aantal zaadpa rtijen administratie Massaselectie gezame nlijk verwijde ren fenotype al of niet merken al of niet isoleren hoogstens twee weinig of niets Stamse lectie individueel verwijde ren genotype merken al of niet isoleren meerdere veel Hybriden Een plant als maïs is een kruisbestuiver die, zoals hierboven geschetst, veredeld kan worden via massaselectie of stamselectie. Men ontdekte echter rond 1900 dat maïs ❑ SELECTIE 163 27126_TB.fm Page 164 Monday, August 18, 2003 10:52 AM heterosiseffect ook zelfbestoven kan worden en dat daaruit inteeltlijnen ontstonden die veel aan groeikracht verloren. Het kruisen van die verzwakte inteeltlijnen leidde in een aantal gevallen tot nakomelingen met uitzonderlijke prestaties: het befaamde heterosiseffect. Hybriden hebben een aantal bijkomende eigenschappen. Ze zijn bijvoorbeeld uniform. Dat heeft verschillende voordelen. – De mechanisatie is gemakkelijker, want de planten hebben allemaal dezelfde afmetingen en vorm. – Het afrijpen gebeurt in een korte periode. – Het verpakken en verhandelen gaat beter, want het product is eenvormig. Die uniformiteit is alleen in de eerste (F1) generatie aanwezig. Een generatie verder (F2) vindt er weer een genetische uitsplitsing plaats en deze generatie wordt weer even variabel als de beginpopulatie: weg uniformiteit, weg het heterosiseffect. Dit heeft tot gevolg dat de teler ieder jaar nieuw zaaizaad moet kopen om maximaal te profiteren van de voordelen van hybriden. Lang niet elke combinatie van inteeltlijnen levert een goede hybride, het zijn uitzonderingen die goed scoren. Het vinden van de goede combinaties is een heel karwei dat veel tijd, geld, land en menselijke organisatie vraagt en dus duur is. Fig. 15.10 164 F1-hybride van courgette: cilindrische vruchten, gladde goudgele schil, open plantvorm ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 165 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Nieuwe ontwikkelingen dwerg-gen In een aantal graangewassen is een dwerg-gen ontdekt. Dat is een gen dat ervoor zorgt dat de planten kort blijven. Korte planten blijven gewoonlijk beter recht staan in weer en wind. Als de planten steviger worden, kunnen ze ook meer stikstof verdragen en veel stikstof betekent een grotere opbrengst. Lange planten worden slapper en vallen om als het waait en regent. En dat gaat ten koste van de opbrengst en kwaliteit. Daarom is het dwerg-gen ingekruist in de meeste graangewassen, wat leidde tot grote opbrengstverhoging. Dat heeft wel gevolgen. – Er is sprake van een verhoogd gebruik van meststoffen voor een hogere opbrengst. – Door de goede groei komen er ook meer belagers in het gewas, dus zijn er meer biociden (gewasbeschermingsmiddelen tegen beestjes) nodig. – Korte gewassen blijken gevoeliger voor schimmelziekten in de aren, waardoor meer fungiciden (gewasbeschermingsmiddelen tegen schimmels) nodig zijn. In het kader van een verlaagd gebruik van chemicaliën in de landbouw is het gebruik van landrassen (de oude vertrouwde, maar minder producerende variëteiten) beter. Ook in de ontwikkelingslanden, met weinig kapitaal om de nieuwe variëteiten te telen, moeten de minder productieve landrassen blijven bestaan. De laatste jaren hoor je steeds meer over genetisch gemanipuleerde gewassen. Dit is in wezen niets anders dan de natuur ‘een handje helpen’: de lang gehoopte mutatie wordt gemaakt door het erfelijk materiaal (verantwoordelijk voor het genotype) zodanig te veranderen, dat het past in het wensenpakket. Een bekend en omstreden voorbeeld is de soja. In het erfelijk materiaal is een gen zo veranderd dat de plant ongevoelig is voor glyfosaat (het hoofdbestanddeel van Round up), een middel dat het bladgroen afbreekt, waardoor de plant doodgaat. Helaas komen er ook onvermoede bijwerkingen voor. Bij maïs bijvoorbeeld heeft men een gen veranderd om het gewas minder gevoelig tot ongevoelig te maken voor de stengelboorder. Maar ook andere insecten, met name de larve van een bedreigde vlindersoort, gingen eraan dood. De maatschappelijke discussie over genetische manipulatie in de landbouw is nog lang niet afgerond. Vragen 15.3 a b c d e Wat versta je onder het fenotype van een plant? Wat is een mutatie in de plantenwereld? Omschrijf het verschil tussen massaselectie en stamselectie. Omschrijf het begrip heterosiseffect. Wat is genetische manipulatie? 15.4 Afsluiting In dit hoofdstuk heb je kennis kunnen maken met een andere manier van denken binnen de reguliere open teelten. Koos men vroeger voor een gewassencombinatie die wel paste op het bedrijf en bij de ondernemer, nu houden telers terdege rekening met de wensen van de consument. Deze zijn niet mals met betrekking tot de kwaliteit, diversiteit en omgeving. ❑ AFSLUITING 165 27126_TB.fm Page 166 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Daarnaast moet de gewaskeuze natuurlijk wel passen binnen het bedrijf en het gevolg zijn van een goed doordacht vruchtwisselingsplan. Dit is nodig om te voorkomen dat er grondgebonden ziekten en plagen optreden. Kon je als teler die ongemakken tot voor kort nog te lijf met listig uitgedachte chemicaliën, de kritische consument en het overheidsbeleid staan dat tegenwoordig niet meer toe. De agrarische ondernemer is een planner bij uitstek geworden. Hij kan nu in alle omstandigheden een uitgebalanceerd bouwplan maken. Hij wordt daarbij geholpen door de resultaten van de selectie van landbouwgewassen. Hierdoor heeft hij meer keus uit goed producerende gewassen van een kwaliteit die door de consument gewenst wordt. Als bijkomend voordeel heeft hij nu ook de mogelijkheid om gewasgebonden ziekten en plagen in de hand te houden. 166 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 167 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 16 Teeltplan en mechanisatie Oriëntatie Je hebt een lange werkdag voor de boeg. Je opent de deur van de trekker en klimt de cabine in. Je gaat zitten, trapt de koppeling in en start de motor. Voordat je wegrijdt, hef je de kunstmeststrooier. Je rijdt de trekker de schuur uit en draait het erf op. Plotseling moet je afremmen voor je kleine broertje dat op het erf speelt. Ga eens na welke handelingen je in de bovenstaande gebeurtenis allemaal zou hebben verricht. Je hebt: – de deur van de trekker geopend, maar niet met eigen handen de vergrendelpal verplaatst; – je hebt de koppeling ingetrapt, maar niet zelf het druklager verplaatst; – je hebt de motor gestart, maar niet zelf de krukas rondgedraaid; – je hebt de knop voor het heffen bediend, maar niet zelf de stuurschuif verplaatst; – je hebt een bocht gedraaid en afgeremd zonder aan de wielen van de trekker te komen. Met andere woorden: je hebt talloze onderdelen bediend zonder deze zelfs maar aan te raken, je hebt in alle gevallen gebruikgemaakt van mechanische, elektrische of hydraulische overbrengingen. Vroeger bediende je vrijwel alles met mechanische overbrengingen, zoals hendels en stangen. Tegenwoordig doe je dit vooral met drukknoppen of schakelaars die gemakkelijk vanaf de bestuurderszitplaats bereikbaar zijn. Dat is gemakkelijk en bovendien kan het achterraam van de cabine dan gesloten blijven waardoor er minder geluid en stof in de cabine komen. Natuurlijk wordt nog altijd niet alles met knoppen en schakelaars op afstand bediend. Ook mechanische en hydraulische overbrengingen komen nog steeds veelvuldig voor. In dit hoofdstuk leer je de belangrijkste bedieningsmogelijkheden. Ook leer je welk onderhoud je aan deze onderdelen moet uitvoeren, zodat alles goed blijft functioneren. ❑ TEELTPLAN EN MECHANISATIE 167 27126_TB.fm Page 168 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 16.1 168 Bedieningsorganen trekker ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 169 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 16.1 Werken met bedieningssystemen Er zijn diverse bedieningssystemen. We bespreken hier de belangrijkste. Bediening via hendels en stangen Op trekkers vindt de bediening van de hefinrichting nog vaak plaats via een bedieningshendel die naar voren en naar achteren kan worden geschoven. Ook pedalen zijn nog wel eens via stangenstelsels verbonden met de andere onderdelen van de trekker. Als de cabine ten opzichte van de andere te bedienen onderdelen moet kunnen bewegen worden in plaats van de nogal starre stangen vaak flexibele bowdenkabels toegepast. Fig. 16.2 Bediening van een mechanische hefinrichting Bowdenkabels Een bowdenkabel bestaat uit een stalen binnenkabel (de bedieningskabel) in een met kunststof afgewerkte buitenmantel die de binnenkabel beschermt tegen vuil en water. Ook op een mountainbike en een bromscooter tref je bowdenkabels aan. Denk maar aan de versnellings- en remkabel of aan de kabel die van de gashendel naar de motor loopt. ❑ WERKEN MET BEDIENINGSSYSTEMEN 169 27126_TB.fm Page 170 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 16.3 Bowdenkabel voor bediening van de koppeling De belangrijkste voordelen van het gebruik van bowdenkabels zijn: – een flexibele en trillingsvrije overbrenging; – de onafhankelijkheid van een stroombron of een hydraulische pomp. De – – – nadelen zijn: de snelle slijtage; de onderhoudsgevoeligheid; de tamelijk zware bediening. Bediening via het hydraulische systeem van de trekker Vanuit de trekker worden veel werktuigen via de hydrauliek van de trekker bediend. Fig. 16.4 Bedieningshendels in trekker voor de hydraulische ventielen Hiervoor bevinden zich stuurschuiven in de cabine (3 en 4). Moderne trekkers maken gebruik van de joystick (1), zodat met een hendel twee stuurschuiven kunnen worden bediend. Met een grendelkraag (2) kunnen ze worden geblokkeerd. Om verwisseling te voorkomen, worden vaak kleuren gebruikt. De kleur van de hendel komt overeen met de kleur van de snelkoppeling op de achterzijde van de trekker. Figuur 16.5 geeft een voorbeeld. 170 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 171 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 16.5 Kleuren voorkomen verwisseling constant-volumesysteem Soort Positie Kleur Ventiel nummer Joystick (1) V Voor Achter Groen I Joystick (1) Links Rechts Blauw II Hendel (3) Rechts Bruin III Hendel (4) Links Zwart IIII Voor de bediening is het van belang dat je als gebruiker weet met welk hydraulisch systeem de trekker werkt. Zo stroomt bijvoorbeeld bij trekkers met het zogeheten constant-volume-systeem de olie continu rond. Fig. 16.6 Aansluitingen en afstelmogelijkheden hydraulische ventielen Kijk naar figuur 16.6. – Op de bovenste snelaansluiting (1) sluit je de slang aan die naar de zuigerzijde van de cilinder gaat. – Bij enkelwerkende cilinders blijft de onderste aansluiting (2) vrij. – Bij dubbelwerkende cilinders sluit je op de onderste aansluiting (2) de slang naar de stangzijde aan. – Met behulp van de doorstroomklep (4) regel je de snelheid van bewegen. – Bij hydromotoren moet je de drukleiding op de onderste (2) en de retourleiding op de bovenste aansluiting (1) bevestigen. – Met behulp van de doorstroomklep (4) regel je de snelheid van draaien. – Bij het stoppen van de hydromotor beweeg je eerst de joystick of de hendel naar de zweefstand om piekdrukken te voorkomen. Pas daarna ga je naar de neutrale stand. – Met de aanslagschroef (3) kun je de afstelling van de joystick of hendel corrigeren. constant-druk-systeem ❑ WERKEN MET BEDIENINGSSYSTEMEN De bediening van de stuurschuiven van het constant-druk-systeem of loadsensing systeem is dezelfde. Echter, bij het gelijktijdig gebruiken van meerdere ventielen zal de variabele pomp juist zoveel olie leveren als er wordt gevraagd, totdat de maximale 171 27126_TB.fm Page 172 Monday, August 18, 2003 10:52 AM opbrengst is bereikt. Hiervoor moet je wel de kleppen op gedeeltelijke doorstroming afstellen omdat anders de meeste olie door een klep gaat en de overige gebruikers geen of te weinig olie krijgen, waardoor ze niet of niet optimaal functioneren. Elektrisch bediening hydraulische stuurschuiven magneetventielen Hierbij wordt de schuif niet door een stang of kabel bediend, maar door magneetventielen. Elektrische bediening voor de types 175 S en 200 S Als optie is voor de SILOSPECHT’ type 175 S en 200 S een elektrohydraulische afstandsbediening leverbaar. Het bedieningspaneel bevat dezelfde funkties als die van de mechanische bediening. Controleer of alle functies juist zijn aangesloten. 172 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 173 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 16.7 Bedieningskast elektrisch bediende stuurschuif Als je op de spoel van het magneetventiel 12 volt gelijkspanning zet, wordt deze een krachtige magneet. Deze elektromagneet trekt dan de ventielschuif aan. Als je de spanning uitschakelt, duwt een veer de schuif weer terug in de neutrale positie. De elektrische bediening vindt plaats door middel van een relais, waardoor de bedieningskabels klein van doorsnede kunnen blijven. Voor noodgevallen zoals stroomuitval is het mogelijk de stuurschuif via een speciale stift met de hand te bedienen. ❑ WERKEN MET BEDIENINGSSYSTEMEN 173 27126_TB.fm Page 174 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 16.8 Doorsnede elektrisch bediende stuurschuif Elektrische bediening elektromotoren Bij elektrisch bediende elektromotoren kun je elke gewenste positie instellen. Via elektronica is dit zeer nauwkeurig aan te sturen. Voorbeelden hiervan zijn de elektrisch bediende toevoerschuif van kunstmeststrooiers, drukregelaars en kranen bij spuiten, ventilatiekleppen in bewaarplaatsen en kassen. Fig. 16.9 Kunstmeststrooier met elektronisch doseersysteem Boordcomputer In de boordcomputer is de bediening en regeling van het werktuig bij elkaar gebracht. Hierdoor is het mogelijk het proces bijna volledig te automatiseren. Sensoren of voelers meten de gegevens. In de computer worden de gemeten gegevens vergeleken met de opgegeven of berekende waarden. Wijken deze twee van elkaar af dan wordt de dosering via een regelklep of stuurschuif aangepast. Dit is in figuur 16.10 weergegeven. 174 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 175 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 16.10 Correctieschema Gemeten waarde Vergelijken Corrigeren Ingestelde waarde radarsensor Afhankelijk van het soort werktuig zijn er verschillende typen sensoren. Voor trekkers en werktuigen is de rijsnelheidssensor erg belangrijk. Via deze opnemer in het wiel of op een tandwiel kan de boordcomputer de rijsnelheid meten. Het aantal pulsen per omwenteling van het wiel of tandwiel is om te rekenen tot de afgelegde weg. In combinatie met de tijd berekent de computer de rijsnelheid. Is er sprake van slip, dan is een radarsensor van belang. Fig. 16.11 De radarsensor flowmeter Voor het meten van de doorstroomsnelheid van vloeistoffen wordt de flowmeter of doorstroommeter gebruikt. In het leidingsysteem is een schoepenwieltje opgenomen dat door de stromende vloeistof aan het draaien wordt gebracht. Het aantal omwentelingen per seconde is een maat voor de hoeveelheid vloeistof die door de leiding stroomt. Kalibratie is noodzakelijk om de computer te vertellen hoeveel liter er per minuut of per uur door de flowmeter gaat. Fig. 16.12 De flowsensor Er zijn veel meer soorten sensoren waarmee je waarden kunt meten, zoals de weegsensor, de druksensor, de temperatuursensor en de lichtsensor. Zijn de waarden bekend, dan kun je via regelkleppen en schuiven het proces corrigeren. Vooral bij nauwkeurige closeringen worden de processen geautomatiseerd. Voorbeelden hiervan bij werktuigen zijn de elektronisch bediende hefinrichting, de strooicomputer, de spuitcomputer, de mengmestdoseercomputer, de computergestuurde regeninstallatie en weegsensoren. ❑ WERKEN MET BEDIENINGSSYSTEMEN 175 27126_TB.fm Page 176 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Vragen 16.1 a b c d e f g h i j k Welke mogelijkheden zijn er om werktuigen vanaf trekkers te bedienen? Welke voordelen heeft het om alles vanuit de cabine te kunnen bedienen? Wanneer pas je bowdenkabels toe? Wat is een joystick? Waarvoor dienen de kleuren op de bedieningshendels? Waarom moet je bij de bediening van hydromotoren de stuurschuif eerst op de zweefstand zetten en dan pas op neutraal? Waarom moet je de doorstroming aanpassen bij het werken met een constante druk of loadsensing systeem? Wat is de functie van een magneetspoel? Welke noodvoorziening is op een elektrisch bediende stuurschuif aanwezig? Hoe werkt een boordcomputer? Noem enkele sensoren. 16.2 Toepassingen van bedieningssystemen In deze paragraaf krijg je informatie over de toepassing van diverse bedieningssystemen. Elektronisch bediende hefinrichting In de pennen van de onderste trekstangen zit een meetpen die iets kan buigen. De meetpen staat in verbinding met de computer. De computer weet via de positiesensor waar de hef staat. Als je de trekkracht of mengregeling inschakelt, zal de stand van de hef bijgeregeld worden zodra de trekkracht verandert. Wanneer en met welke snelheid dit gebeurt, is afhankelijk van hoe gevoelig de regeling en de snelheid is ingesteld. Bij positieregeling stuurt de computer de hef naar de gewenste stand. Ook is dit afhankelijk van de ingestelde waarden van de maximale en minimale hefhoogte. Het voordeel van de computer is dat deze met veel factoren rekening kan houden en die factoren continu kan meten en corrigeren. 176 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 177 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 16.13 De elektronische bediende hefinrichting Strooicomputer Via een sensor op het wiel van de trekker of van een getrokken kunstmeststrooier wordt de afgelegde weg gemeten. Voordat er begonnen kan worden met strooien, moet eerst een afdraaiproef worden gedaan. De doorstroomsnelheid in kilogram per minuut wordt dan bepaald. Verder wordt via de display de werkbreedte en de gewenste hoeveelheid ingevoerd. Met deze gegevens kan de computer de hoeveelheid kunstmest per hectare vrij nauwkeurig regelen door de toevoerschuif verder of juist minder ver te openen. In combinatie met elektronische weegapparatuur kan de afdraaiproef vervallen, omdat deze het gewicht continu meet. Spuitcomputer Ook bij een spuitcomputer wordt de rijsnelheid via een sensor op het wiel van de trekker of van de getrokken spuit gemeten. Bij grote trekkers en zelfrijdende spuiten wordt ook wel gebruikgemaakt van de radar om de rijsnelheid te meten. De doorstroomhoeveelheid wordt met een flowmeter bepaald, een druksensor meet de druk. Met een elektrisch bediende kraan of drukregelaar wordt, afhankelijk van de werkbreedte en hoeveelheid liters per hectare, de juiste spuitdruk ingesteld. Tijdens het spuiten zijn tal van gegevens oproepbaar. Tevens kunnen met de geheugenfuncties allerlei gegevens worden opgeslagen. Via een chipkaart kun je deze gegevens zelfs weer uitwisselen met management- of factureringsprogramma’s. ❑ TOEPASSINGEN VAN BEDIENINGSSYSTEMEN 177 27126_TB.fm Page 178 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 16.14 178 Schematische afbeelding van een spuitmachine met spuitcomputer ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 179 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Mengmestdoseercomputer De mengmestdoseercomputer werkt vrijwel hetzelfde als de spuitcomputer. Het verschil tussen beide zit in het bereik van de sensoren en de afmetingen van leidingen en kleppen. Fig. 16.15 Schematische afbeelding van een mengmestinjecteur met elektronisch doseersysteem ❑ TOEPASSINGEN VAN BEDIENINGSSYSTEMEN 179 27126_TB.fm Page 180 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Computergestuurde regeninstallatie Bij een computergestuurde regeninstallatie zijn de druk en de liters per minuut van belang om het aantal millimeters regenwater in te kunnen stellen. Via een druk- en een flowmeter wordt een en ander gemeten. Door de werkbreedte, de gewenste hoeveelheid en toegepaste sproeiermond in te voeren in de computer kan deze de juiste oprolsnelheid van de haspel regelen. Fig. 16.16 Schematische afbeelding van een regeninstallatie met elektronisch regelsysteem 180 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 181 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Weegapparatuur meetpen De weegsensor wordt al heel lang gebruikt. Bij werktuigen wordt deze steeds meer toegepast. De meetpen in een elektronisch bediende hef is vergelijkbaar van bouw. Tot nu toe werd er vaak alleen maar gemeten en kon je de waarde op een display aflezen. Tegenwoordig wordt deze weegsensor of meetpen steeds vaker gekoppeld aan een computer, zodat het proces kan worden geautomatiseerd. Een voorbeeld hiervan is de strooicomputer met weegapparatuur, waar we het al eerder over hadden. Fig. 16.17 Apparatuur met uitgebreid weegsysteem en elektronisch doseersysteem Vragen 16.2 a b c d e f g h i Welke twee sensoren zijn nodig op een elektronische hefinrichting? Noem enkele instelmogelijkheden van een elektronische hefinrichting. Welke meetgegevens moeten in een strooicomputer zijn ingevoerd om ermee te kunnen werken? De spuitcomputer heeft minimaal drie sensoren. Welke zijn dit? Hoe wordt bij de spuit de druk geregeld? Hoe is uitwisseling met een managementprogramma of factureringsprogramma mogelijk? Wat meet een computer op een regeninstallatie? Hoe past de computer de hoeveelheid aan bij een haspelinstallatie? Noem enkele werktuigen met een weegsensor. 16.3 Onderhoud uitvoeren aan bedieningsorganen Bedieningsorganen moeten worden onderhouden om storingen te voorkomen. Hieronder komt het onderhoud van een aantal bedieningsorganen (en onderdelen daarvan) aan de orde. ❑ ONDERHOUD UITVOEREN AAN BEDIENINGSORGANEN 181 27126_TB.fm Page 182 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Hendels en stangenstelsels Bij hendels en stangenstelsels is het van belang dat alle draaipunten goed worden schoon gehouden. Waar smeernippels zitten, moet je volgens het onderhoudsschema doorsmeren. Verder moet je letten op de speling van de draaipunten. Is de speling te groot of te klein, dan moet je die bijstellen als dat mogelijk is. Als dat niet (meer) kan, zul je het onderdeel moeten vervangen. Ook aan de bedieningskant is het van belang dat de speling goed is afgesteld. Denk aan de vrije slag van pedalen en schakelhendels. Fig. 16.18 Smeerschema schakelverbindingen Bowdenkabels De smering en het bijstellen van de lengte zijn de belangrijkste onderhoudspunten van de bowdenkabel. De meeste bowdenkabels zijn stof- en waterdicht uitgevoerd. Controleer de buitenmantel dus regelmatig op beschadigingen, want vuil en vocht zijn de grootste vijanden van de binnenkabel: ze veroorzaken al gauw roestvorming of kabelbreuk. Smeer de draaipunten zorgvuldig en houd de schroefdraad schoon en gangbaar voor het bijstellen van de kabellengte. Fig. 16.19 Afstelling bowdenkabel trekkerkoppeling Bowdenkabels worden altijd iets langer tijdens het gebruik. Na verloop van tijd moet de lengte van de kabels dus opnieuw worden gecontroleerd. Als ook de stuurschuiven met bowdenkabels worden bediend, dan moeten deze eveneens regelmatig worden 182 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 183 Monday, August 18, 2003 11:08 AM gecontroleerd. Wanneer een stuurschuif niet meer goed in de neutrale positie komt, blijft een cilinder of motor gewoon doordraaien. Je kunt je voorstellen hoe gevaarlijk dit is! Bediening via het hydraulische systeem van de trekker De bediening van een trekker gaat meestal met stuurschuiven in de trekkercabine. Vaak zijn het hendels, maar de handige joystick zie je steeds meer. Hiermee kunnen namelijk twee stuurschuiven tegelijk worden bediend. Belangrijk is de afstelling en speling van deze hendels. Zitten ze rechtstreeks op de stuurschuif via een stangenstelsel, controleer dan of de schuif goed terug komt in de neutrale positie. Ga na of de beweging soepel gaat en of de eventuele arrêtering goed werkt. Als de hendel vastzit aan een bowdenkabel is een juiste afstelling van de lengte daarvan erg belangrijk. Elektrische (hydraulische) bediening Stekkers en contrastekkers naar de bedieningskasten en naar relais geven mogelijk storingen. Controleer of er pennen verbogen zijn of roestvorming vertonen. Stof en vocht zijn vijanden van elektriciteit. Zorg daarom dat de kabels goed in de stekker of contrastekker zitten met bijbehorende stofafdichtingen en (condens)waterafdichtingen. Zorg er voor dat bij schoonspuiten van de werktuigen deze onderdelen worden afgedekt of verwijderd. Richt nooit met de hogedrukreiniger op elektrische onderdelen. Controleer bij storing eerst de zekering. Controleer kabels op breuk en beschadigingen. Vervang loszittende kabelschoenen. Door slechte en verroeste contacten werken schakelaars gebrekkig of zelfs helemaal niet meer. Verbranding en kortsluiting kunnen het gevolg zijn. Wielsensoren De wielsensor werkt op een veranderend magnetisch veld. Meestal passeert de sensor een ring met bouten of een metalen ring met uitsparingen of uitstulpingen. Hierdoor verandert het magnetisch veld en telt de computer het aantal veranderingen per tijdseenheid. Over een bepaalde afgelegde weg, bijvoorbeeld 20 of 100 meter, telt de computer het aantal pulsen en berekent op die manier de snelheid. De sensor kan trouwens ook op de tandwielen van de starterkrans of van de transmissie worden gericht om het toerental te meten. Fig. 16.20 Speling wielsensor 2-6 mm ❑ ONDERHOUD UITVOEREN AAN BEDIENINGSORGANEN 183 27126_TB.fm Page 184 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Het is belangrijk dat de sensor op de juiste afstand staat. Meet dus van tijd tot tijd de speling en stel eventueel de sensor met behulp van de stelschroeven bij. Voor een goede werking is het ook belangrijk dat de sensor schoon blijft. Controleer verder de bedrading op beschadigingen en bepaal regelmatig de pulswaarde of ijkwaarde. Dat laatste is nodig omdat bijvoorbeeld door een andere spanning van de band of door andere bodemomstandigheden slip optreedt. Hierdoor wijkt de werkelijke snelheid af van de gemeten waarde. Radar De radar werkt door middel van elektromagnetische golven. Deze worden met een zeer hoge frequentie uitgezonden. De ontvanger van het radarapparaat vangt de weerkaatste golven weer op. De apparatuur meet de tijd die tussen het uitzenden en het terugontvangen van het signaal ligt. Omdat de snelheid van de radargolven bekend is, kan daarmee ook de afstand tot het terugkaatsende voorwerp (reflector) worden bepaald. Doordat tijdens het rijden telkens weer de afstand tot de reflector wordt gemeten, kan de computer de rijsnelheid berekenen. Let op! Je mag nooit in de radar kijken terwijl deze werkt, omdat je ogen daardoor beschadigd raken. Controleer dus regelmatig of de radar nog goed is afgeschermd. Belangrijk is de juiste afstelling van de hoek van de radar met de grond. Zorg er voor dat de radar goed is geborgd. Vuil verstoort de werking van de radar. Maak deze daarom regelmatig schoon. Doorstroommeter De meeste doorstroommeters werken met behulp van een schoepenrad. Het aantal omwentelingen per minuut wordt met behulp van een sensor geteld. Meestal worden de doorstroommeters op de fabriek geijkt en ingesteld. Na verloop van tijd treedt echter slijtage aan lagers op. Ook door aanslag op het schoepenrad verandert de draaiweerstand van het schoepenrad. Reinig de doorstroommeter en controleer de speling op de lagers regelmatig. Het is goed de doorstroommeter van tijd tot tijd te kalibreren en het kalibratiegetal te vergelijken met de ingestelde waarde. Druksensor manometer Vragen 16.3 In de druksensor zit een elektronische drukopnemer. Kalibratie is na verloop van tijd noodzakelijk. Daarvoor is een geijkte manometer nodig. Omdat die meestal niet op een agrarisch bedrijf aanwezig is, zal het kalibreren uitbesteed moeten worden aan een mechanisatiebedrijf of een keuringsstation. Vergeet niet om regelmatig aanslag te verwijderen en de bedrading te controleren. a b c d e f g h 184 Noem de onderhoudspunten voor hendels en stangenstelsels. Hoe kun je bowdenkabels bijstellen? Waarom is deze afstelling belangrijk? Waarom is water of condens ongewenst? Welke storingen kunnen ontstaan bij slecht onderhoud aan elektrische bedrading? Hoe werkt een wielsensor? Wat moet je regelmatig controleren bij een wielsensor? Welk onderhoud heeft een radar nodig? ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 185 Monday, August 18, 2003 10:52 AM i j k Hoe werkt een doorstroommeter? Wat is een kalibratiegetal? Op welke werktuigen zit een druksensor? 16.4 Afsluiting De bediening van trekkers en werktuigen kan onder meer verlopen via hendels en stangen en bowdenkabels. En via het hydraulische systeem van de trekker. De boordcomputer en diverse sensoren spelen een essentiële rol bij de bediening van veel werktuigen. Het toepassen van bedieningssystemen vereist nogal wat kennis. Deze systemen moeten goed worden onderhouden om storingen te voorkomen. Een groot deel van het onderhoud kun je zelf doen. ❑ AFSLUITING 185 27126_TB.fm Page 186 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 17 Teeltplan en machines Oriëntatie Op school is het gebruik van machines en werktuigen ongetwijfeld regelmatig ter sprake gekomen. Je hebt toen waarschijnlijk altijd gedacht aan het werken met deze apparaten. In dit hoofdstuk gaan we enkele andere aspecten van het gebruik van machines en werktuigen bekijken. – Welke machines en werktuigen heb je nodig op een bedrijf? – Hoe moet ik de machines en werktuigen stallen buiten het werkseizoen? – Wat kosten de machines en werktuigen eigenlijk? Het is duidelijk dat deze vragen niet in theorie beantwoord kunnen worden. Voor ieder bedrijf, in iedere omstandigheid zullen de antwoorden verschillend zijn. Dit hoofdstuk probeert daarom wat handvatten aan te reiken om op een teeltbedrijf de nodige gegevens op te halen. Werkopdrachten zijn daarom een essentieel onderdeel van deze lesstof. 17.1 Inventariseren van machines en werktuigen Om te bepalen welke machines of werktuigen je gaat gebruiken voor een bepaald werk, moet je eerst weten welke machines en werktuigen op een bedrijf aanwezig zijn. Je moet dus eerst een inventarisatie maken. Een teeltbedrijf is een goede plaats om dit te doen. Ieder bedrijf is totaal verschillend wat opzet en werkzaamheden betreft. Een standaardmachinepark is dus niet te bepalen. Leren in de praktijk is ook hier een goede manier. Omdat we in de komende hoofdstukken ook gegevens over de machines nodig hebben maken we gelijk een uitgebreide inventarisatie. Bij het maken van de inventarisatie moet je belangrijke zaken noteren. Was dat tot nu toe bijvoorbeeld de werkbreedte of de capaciteit, nu hebben we belangstelling voor de volgende zaken: – hoofdgroep: hieronder vallen: algemeen, belangrijkste gewas, tweede gewas, derde gewas et cetera; – per hoofdgroep de naam van de machine of het werktuig; – per machine of werktuig de volgende gegevens: • aantal; • vervangingswaarde (wat kost een nieuwe machine op dit moment); • bouwjaar en bedrijfswaarde (boekwaarde); • afschrijvingspercentage; • percentage voor onderhoud en verzekering; • aantal m2 vloeroppervlak. KWIN 186 In een aantal gevallen kan of wil de bedrijfsleider van het teeltbedrijf de (economische) gegevens niet geven. Je kunt dan volstaan met standaardwaarden. Gemiddelde waarden vind je in KWIN (voor de akkerbouw of, als die aanwezig is, van je eigen sector). ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 187 Monday, August 18, 2003 11:30 AM Het maken van een inventarisatie is niet compleet als je de gegevens niet overzichtelijk rangschikt. Dat rangschikken gaat uitstekend met een computer. Gebruik voor rekengegevens altijd een rekenvel. Fig. 17.1 Voorbeeld van een rekenvel voor inventarisatie Inventarisatie van bedrijf AOC Nederland Rapporteur: J. Boekhouder Type bedrijf: Bollenteelt Vervangings Bedrijfswaarde Omschrijving Afschrijving Onderh en verz Vloeropp % bedrag m2 aantal waarde bouwjaar bedrag % bedrag Trekker 65 kW 2 90000 1999 60500 7,5 6750,00 4 3600,00 10 Kipwagen 8 ton 1 11345 2001 9999 5,6 2 226,90 14 Algemeen: Vragen 17.1 a b 635,32 Waarom is er geen standaardmachinepark voor een teeltbedrijf? Waar kun je standaardwaarden vinden voor een teeltbedrijf? 17.2 Logistiek in de berging Als je in een agrarisch gebied op de erven rondkijkt, zie je nogal eens machines en werktuigen buiten staan. Weer en wind hebben grote invloed op het functioneren van de onderdelen. Als je de machines niet gebruikt, moet je ze beschermen tegen de elementen. Dat kan het beste in een goed geventileerde, droge ruimte: de werktuigenberging. Neem de proef op de som. Kies een werktuig dat in de grond gewerkt heeft en een mooi glad en spiegelend oppervlak heeft (een ploegrister, een schoffel, de bek van een rooier). Laat die machine één nacht buiten staan. Tien tegen een dat je de volgende morgen al lichte roestsporen zult ontdekken. Zet de machine nu in een goede berging en de roestvorming gaat veel trager. Nog beter is het om de blanke delen even in te vetten met (biologisch afbreekbare) olie of vet. Benodigd oppervlak Hoe groot moet de berging zijn? In ieder geval moeten alle machines onder dak kunnen staan. Een goede indicatie krijg je door in het rekenvel van figuur 17.1 de benodigde vloeroppervlakten bij elkaar op te tellen. Je krijgt dan de minimale oppervlakte. Alle machines staan dan tegen elkaar aan. Tot op zekere hoogte is dat wel mogelijk. Je kunt zelfs machines boven op werktuigen zetten: een zaaimachine op een kipwagen bijvoorbeeld. Beter is het om wat meer ruimte te plannen, zodat je in de berging kunt rijden. First in, first out Welke machines zet je het eerste in de berging? Meestal zijn dat grondbewerkingsen zaai/pootmachines. Later komen de andere machines aan de beurt. Maar welke machines moet je in het nieuwe seizoen weer als eerste uit de berging halen? De ❑ LOGISTIEK IN DE BERGING 187 27126_TB.fm Page 188 Monday, August 18, 2003 10:52 AM machines die je het eerst in de berging geplaatst hebt, en die dus meestal achteraan staan! Datgene wat je er het eerste inzet, moet er ook weer als eerste uit kunnen. Met een mooie uitdrukking heet dat: first in, first out. Je moet daar rekening mee houden. Dat kan door een goed rijpad in het midden of door toegangsdeuren te plaatsen aan beide gevels van de berging. Plattegrond Een goede indeling maken van de berging is niet gemakkelijk. Je moet daarbij de juiste hulpmiddelen toepassen. Een van de hulpmiddelen is het maken van een plattegrond. Je kunt daarin de plaatsing van de machines en werktuigen aangeven. Je kunt dan gelijk controleren of het first in, first out-principe toe te passen is. Een goede plattegrond van de berging bestaat uit een tekening op schaal van de vloer van het gebouw waarin: – de vaste opstelling is aangegeven: kantoor, werkbank of toegangsdeuren; – de maten (in mm of m) zijn ingevuld; – de richting van het noorden met een pijl is aangegeven; – de schaalverhouding staat vermeld. De tekening wordt gemaakt met een liniaal of met de computer, zodat rechte lijnen ook echt recht zijn. Met de liniaal is het ook niet zo moeilijk om de schaalverhoudingen goed aan te houden. Maak altijd een paar kopieën van de plattegrond voordat je begint met intekenen. Dat gaat in het begin altijd fout! Je moet dan liever niet met je originele tekening werken. Vragen 17.2 a b Geef een praktische omschrijving van het begrip first in, first out. Waarom is het van belang om op schaal te werken bij het maken van een plattegrond? 17.3 Machinekosten Een machine kost niet alleen geld bij de aanschaf. Ook tijdens het gebruik zijn er aan een machine kosten toe te rekenen. In deze paragraaf kijken we naar de jaarlijkse kosten van machines en werktuigen. Vervangingswaarde afschrijven 188 Duurzame slijtende productiemiddelen, zoals gebouwen, machines, werktuigen en vaste installaties moeten na verloop van tijd als gevolg van slijtage of veroudering vervangen worden. Je moet ieder jaar geld reserveren om deze zaken te kunnen vervangen. Dit reserveren noem je afschrijven. Bij prijsstijgingen is het zo gereserveerde bedrag uit de afschrijvingen onvoldoende om het productiemiddel te kunnen vervangen. Stel dat je een machine aanschaft voor € 6000,-. Je schrijft € 1000,- per jaar af. Na zes gebruiksjaren kost een soortgelijke machine geen € 6000,- maar € 7000,-. Je hebt dus € 1000,- te weinig afgeschreven om die nieuwe machine te kunnen betalen. Het bedrag dat ontbreekt, moet je uit je eigen vermogen halen. ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 189 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Wil je wel over voldoende afschrijvingsgelden beschikken, dan moet je dus anders afschrijven. Om rekening te houden met prijsstijgingen is het begrip vervangingswaarde geïntroduceerd. De vervangingswaarde is de prijs die je zou moeten betalen om een productiemiddel dat in bedrijf is, te vervangen door een overeenkomstig productiemiddel. De vervangingswaarde kan gelijk worden gesteld aan de nieuwwaarde van het nieuwe exemplaar dat het oude productiemiddel moet vervangen. Als het productiemiddel vervangen wordt door een tweedehands product, dan moet je de tweedehands waarde aanhouden. Het kan zelfs gebeuren dat de vervangingswaarde nul is. Dat komt voor als het huidige productiemiddel niet meer wordt gebruikt en dus ook niet meer wordt vervangen. Levensduur Het antwoord op de vraag over hoeveel jaren de kosten moeten worden verdeeld, hangt af van de levensduur van het productiemiddel. We maken onderscheid tussen de technische levensduur en de economische levensduur. Technische levensduur De periode waarin het productiemiddel technisch in staat is de prestaties te leveren waarvoor het gemaakt werd, heet de technische levensduur. De technische levensduur wordt bepaald door de aard en omvang van het gebruik, en de mate van onderhoud. Ook de weersinvloeden zoals zon, regen, wind en luchtvochtigheid zijn van invloed op de technische levensduur. Vaak laten al voor het einde van de technische levensduur de hoeveelheid en kwaliteit van de prestaties te wensen over. Economische levensduur In de landbouw worden steeds vaker productiemiddelen buiten bedrijf gesteld voordat de technische levensduur verstreken is. Dat is het gevolg van de grote vooruitgang in de techniek en van wijzigingen in de marktomstandigheden. Het moment van buitengebruikstelling wordt bepaald door de economische levensduur. De economische levensduur is de periode waarin het productiemiddel bedrijfseconomisch doelmatig in het bedrijf kan worden ingezet. De economische levensduur van een productiemiddel is dus voorbij als het uit kostenoogpunt niet meer verantwoord is om ermee te blijven werken. De economische levensduur is altijd gelijk aan, of korter dan de technische levensduur. Als een productiemiddel technisch versleten is, heeft het ook economisch geen waarde meer. Het zal duidelijk zijn dat de levensduur van productiemiddelen nogal verschillend kan zijn. Enkele verschillende voorbeelden zijn: – 25 jaar: stenen bedrijfsgebouwen, erfverharding; – 15 jaar: installaties; – 10 jaar: werktuigen; – 4 jaar: bedrijfsregistratiecomputer. ❑ MACHINEKOSTEN 189 27126_TB.fm Page 190 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Afhankelijk van de gestelde levensduur wordt er sneller of langzamer afgeschreven. Hoe langer de levensduur is, des te kleiner is het afschrijvingspercentage. Vaak schrijf je werktuigen niet verder af dan tot een bepaalde restwaarde, omdat werktuigen bij vervanging meestal nog een bepaalde inruilwaarde hebben. Bij gebouwen en drainage is geen sprake van restwaarde. Restwaarde De restwaarde is de waarde die een productiemiddel nog heeft op het moment dat het wordt vervangen. Een voorbeeld. Iemand schaft aan het begin van het jaar voor € 40.000,- een trekker aan. Bij de afschrijving volgens een vast percentage van de aanschafwaarde gaat hij uit van een restwaarde na de economische levensduur van 5 jaar van € 10.000,-. Om de hoogte van het afschrijvingsbedrag per jaar te bepalen gebruik je de volgende formule: afschrijving = (aanschafwaarde − restwaarde) / levensduur De afschrijving per jaar zal dan bedragen: (€ 40.000,- − € 10.000,-) / 5 jaar = € 6000,-. Om het afschrijvingspercentage te berekenen gebruik je de volgende formule: afschrijvingspercentage = (afschrijvingsbedrag per jaar) / 1 % van de aanschafwaarde In het voorbeeld is dat: (€ 6.000,- / 1 % van € 40.000,-) = 15 %. Onderhoud en verzekering Iedere machine vertoont slijtage. Het is verstandig om de machine op gezette tijden te controleren en de onderdelen te vervangen die niet meer tot de volgende controlebeurt voor 100 procent zullen werken. Dat kost natuurlijk geld, niet alleen aan nieuwe onderdelen, maar ook aan arbeidsloon. Toch kun je beter niet wachten tot de onderdelen helemaal versleten zijn, want dan gaan vaak ook andere onderdelen stuk. Bovendien kan een storing alle werkzaamheden stilleggen, inclusief de (ingehuurde) arbeid. En dan ben je nog duurder uit! Het machinepark vertegenwoordigt een behoorlijke waarde. Een verzekering tegen onheil is niet overbodig. De premie moet echter wel betaald worden. Meestal wordt er een standaardpercentage van de nieuwprijs berekend voor het onderhoud en voor de verzekeringspremie. Zie hiervoor de KWIN. Rente Berekende rente hoort ook tot de kosten van een machine of werktuig. Of de ondernemer nu wel of geen rente betaalt, doet er niet toe. Als de ondernemer eigen 190 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 191 Monday, August 18, 2003 10:52 AM vermogen heeft en hiervan machines gekocht heeft, kan hij met dat geld niet iets anders doen. Als hij het op een spaarrekening zou zetten, zou hij er rente over ontvangen. Voor het gemiddeld geïnvesteerde vermogen (GGV) moet je dus de geldende rente rekenen. GGV = (aanschafwaarde + restwaarde) / 2 In het voorbeeld van de trekker: GGV = (€ 40.000,- + € 10.000,-) / 2 = € 25.000,-. Stel de gemiddelde rentevoet op 6 procent, de berekende rente voor de trekker is dan € 1500,-. Wat de trekker dan per jaar kost, zie je in figuur 17.2. Fig. 17.2 De jaarlijkse kosten van een trekker van € 40.000,- Vragen 17.3 Post afschrijving onderhoud + verzekering rente brandstof Totaal a b c d Bedrag in euro 6000 1600 1500 pm 9100 Opmerkingen (4% van 40.000) + brandstofkosten Omschrijf het begrip vervangingswaarde. Omschrijf het begrip economische levensduur. Waarom is het per saldo goedkoper om onderdelen tijdig te vervangen dan te wachten tot ze helemaal versleten zijn? Wat is het GGV en hoe bereken je het GGV? 17.4 Afsluiting Machines gebruiken is meer dan de afstelling goed in orde hebben en snel met het werktuig kunnen werken. Voor een goed machinegebruik is het noodzakelijk dat je inzicht hebt in alle aspecten van de machines. Het blijkt dat de meeste machines veel op elkaar lijken, dat ze vaak vergelijkbaar werk kunnen doen, mits ze wat aangepast en goed afgesteld worden. Je gebruikt een machine ook zelden alleen, een combinatie van machines en werktuigen zorgt ervoor dat er een goed stuk werk afgeleverd wordt. Machines zijn een kostbaar bezit. Je moet ze daarom ook buiten het seizoen goed beschermen tegen weersinvloeden. De werktuigenberging neemt daarbij een centrale plaats in. Het gebruik van het werktuigenpark op een teeltbedrijf is niet los te zien van de economie: je moet goed werk afleveren tegen aanvaardbare kosten. Bij de berekening van de machinekosten heb je te maken met afschrijving, vervangingswaarde, levensduur, restwaarde, onderhoudskosten, verzekeringspremie en rente. ❑ AFSLUITING 191 27126_TB.fm Page 192 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 18 Teeltplan en saldo Oriëntatie Je weet hoe je een gewas goed en verantwoord kunt telen. Je kunt het oogsten en afzetten. Maar hiermee ben je er nog niet. Het gaat in de agrarische sector natuurlijk niet alleen om een goed gevoel of om de winst voor natuur en milieu. Het moet ook voldoende opleveren in de portemonnee. Je kunt nog zo hard werken, als je geen geld verdient, houd je het niet lang vol. In dit hoofdstuk gaan we de opbrengsten en kosten analyseren. 18.1 De opbouw van het inkomen Je kunt de werktuigen en machines in kaart brengen en de mechanisatiekosten berekenen. Nu gaan we bekijken wat de opbrengsten en andere kosten zijn op het bedrijf. Waar het allemaal om draait, is het nettobedrijfsresultaat dat de teler uit zijn bedrijf haalt. Hoe komt zo’n bedrijfsresultaat nu tot stand? Een teler verkoopt zijn producten aan derden en krijgt daar een bepaald bedrag per ha, per kg of per fusteenheid voor. Dat geld komt binnen. Daarnaast kan de teler eventueel gebruikmaken van subsidieregelingen. Als hij de aanvragen correct indient, komt dat geld ook binnen. De teler heeft natuurlijk kosten om het product te produceren. Deze kosten worden gemaakt om juist dat product te telen. Voorbeelden daarvan zijn kosten voor zaai- of plantgoed, losse arbeid voor oogst, onkruid wieden of voor de afzet. Voor ieder gewas zijn deze kosten anders. Daarnaast heeft hij kosten die niet echt bij één bepaald gewas thuishoren. Voorbeelden zijn grond- en waterschapslasten, kosten voor gebouwen, machines (trekker, wagen) en koeling, en kosten voor algemene arbeid zoals onderhoud en administratie. Dit zijn kosten die de ondernemer altijd moet maken, of hij nu peen of zonnebloemen teelt. gewassaldo gemiddelde bedrijfssaldo nettobedrijfsresultaat De gangbare methode om het nettobedrijfsresultaat te bepalen is als volgt. 1 Bereken de saldi van de gewassen. Bereken het eerst per hectare en vermenigvuldig het daarna met het aantal hectaren. Dit is het gewassaldo. 2 Bereken vervolgens het gemiddelde van alle gewassaldi, dit is het gemiddelde bedrijfssaldo. 3 Bereken de algemene kosten voor het bedrijf. 4 Verminder het bedrijfssaldo met de algemene kosten. Dit is het nettobedrijfsresultaat. In figuur 18.1 zie je een voorbeeld weergegeven. 192 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 193 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 18.1 Berekening nettobedrijfsresultaat Als het nettobedrijfsresultaat negatief is, hoeft dat niet te betekenen dat je beter met je bedrijf kunt stoppen. Een agrarische ondernemer heeft naast het bedrijfsresultaat ook nog andere inkomsten uit zijn bedrijf. Voorbeelden hiervan zijn: – rente-inkomsten uit het geïnvesteerde vermogen; – berekende arbeid. Daarnaast zijn er nog andere inkomsten mogelijk: – inkomsten uit de (deeltijd)baan van de partner; – inkomsten uit een parttimebaan elders van de ondernemer zelf; – inkomsten uit nevenactiviteiten, zoals een zorgboerderij of een SVR-camping. In de volgende drie paragrafen komen de opbrengsten en kosten van een bedrijf aan bod. Dit is nodig voor het maken van een boekhouding (een overzicht achteraf) en van een planning (onderzoeken of een verandering ook een verbetering is). Vragen 18.1 a b c Noem een aantal inkomstenposten voor een teler. Noem een aantal kostenposten voor een teler. Wat is het verschil tussen een boekhouding en een planning? 18.2 Het saldo van een gewas LEI Fig. 18.2 Een eenvoudige saldoberekening rubriek LEI-cijfers ❑ HET SALDO VAN EEN GEWAS In een uitgave van het LEI (Landbouw Economisch Instituut) komt het overzicht voor dat je ziet in figuur 18.2. Jaar zaaiuien kg opbrengst per ha opbrengstprijs per 100 kg geldopbrengst per ha toegerekende kosten per ha saldo per ha 95/96 43630 5,24 2286,21 1145,45 1140,76 96/97 53750 6,06 3257,25 1209,10 2048,15 97/98 56580 18,40 10410,72 1263,64 9147,08 98/99 40820 7,93 3237,03 1331,82 1905,21 Hoe komt het LEI aan dit overzicht en wat betekenen de genoemde posten? Van een aantal bedrijven maakt het LEI een nauwkeurig overzicht van alle inkomsten en uitgaven. Deze gegevens van alle bedrijven worden in een soort boekhouding op rubrieken gezet. Een rubriek is een soort opbrengsten of een soort kosten. Voor alle bedrijven wordt dezelfde indeling gebruikt, hierdoor zijn ze te vergelijken. Het gemiddelde van deze rubrieken wordt gepubliceerd als de LEI-cijfers voor een bepaald jaar in een bepaalde streek. De bedrijven die aan het LEI-onderzoek meewerken, hebben er niet veel extra werk mee, het is een manier van werken. De meeste (computer)managementprogramma’s werken op deze wijze. Eigenlijk zou ieder bedrijf 193 27126_TB.fm Page 194 Monday, August 18, 2003 10:52 AM zo’n rubriekboekhouding moeten voeren. Je kunt dan snel een vergelijking maken met de LEI-cijfers. De saldomethode toegerekende kosten vlottende productiemiddelen niet-toegerekende kosten duurzame productiemiddelen Wij gaan de bedrijfsboekhouding maken volgens de saldomethode. Daarvoor moet je de kosten splitsen in toegerekende kosten en niet-toegerekende kosten. Als je een kostensoort direct kunt toerekenen aan een bepaalde teelt, dan spreek je van toegerekende kosten. Vaak zijn dit ook variabele kosten. Dat wil zeggen dat ze stijgen of dalen bij een kleine stijging of daling van de teeltomvang. In de landbouw zijn dit kosten van vlottende productiemiddelen. Vlottende productiemiddelen zijn productiemiddelen die je gedurende een productieproces verbruikt … (bijvoorbeeld zaaizaad, pootgoed of gewasbeschermingsmiddelen). Als je een kostensoort moet verdelen over meerdere teelten en/of meerdere jaren, spreek je van niet-toegerekende kosten. Dit zijn meestal ook de vaste kosten: ze blijven gelijk bij een kleine verandering van de teeltomvang. In de landbouw zijn dit de kosten van de duurzame productiemiddelen, arbeid en algemene kosten. Duurzame productiemiddelen zijn productiemiddelen die langer dan één productieproces meegaan (trekker, gebouw). De bewerkingskosten (arbeid, machines, loonwerk) zijn voor een deel wel toegerekende kosten en voor een deel niet-toegerekende kosten. De verhouding tussen wel- en niet-toegerekende kosten op dit onderdeel verschilt per bedrijf. Om een uniforme werkwijze te krijgen spreken we af dat alle bewerkingskosten bij de niet-toegerekende kosten worden gerekend. Volgens de saldomethode wordt eerst het saldo berekend: het saldo is dan de opbrengst van een bepaalde teelt min de toegerekende kosten. De saldo’s van verschillende teelten samen noem je het bedrijfssaldo. De saldoberekening saldo Eigen Mechanisatie In de open teelt zijn er meerdere saldo’s. Ten eerste het saldo Eigen Mechanisatie (EM). Dit saldo gebruik je als je een saldo wilt vergelijken met saldo’s van andere bedrijven. saldo EM = opbrengst − toegerekende kosten behalve loonwerk saldo Loonwerk Vervolgens is er het saldo Loonwerk (LW). Dit saldo gebruik je als je de verschillende saldo’s op hetzelfde bedrijf met elkaar wilt vergelijken. saldo LW = opbrengst − toegerekende kosten inclusief loonwerk saldo En tot slot heb je het saldo. saldo = opbrengsten − toegerekende kosten Je krijgt nu nog nadere informatie over de opbrengsten en de toegerekende kosten. 194 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 195 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Opbrengsten De opbrengsten komen voort uit het hoofdproduct, de bijproducten en subsidies. Hoofdproduct De verwachte productie kan per periode (jaar) vermeld worden. Voor de prijsverwachting van de producten kun je de gegevens uit Kwantitatieve Informatie gebruiken. De productie in kg of stuks vermenigvuldigd met de prijs geeft dan de geldopbrengst. Bijproduct Hier worden de opbrengsten van eventuele bijproducten vermeld zoals bijvoorbeeld de opbrengst van de laatste oogst bij groentegewassen (vaak tweede of derde kwaliteit) of stro bij de teelt van tarwe. Subsidies Subsidies (zoals de Mc Sharry-subsidie) en gewasverzekeringsuitkeringen (bijvoorbeeld een uitkering bij hagelschade). De bruto-opbrengst is de optelsom van het hoofdproduct, de bijproducten en de subsidies. In figuur 18.3 zie je een uitgebreide saldoberekening. ❑ HET SALDO VAN EEN GEWAS 195 27126_TB.fm Page 196 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 18.3 Een uitgebreide saldoberekening Bedrijf: AOC terra Teeltjaar: 2003/04 Gewas: Stamslabonen Teeltwijze: biologisch Oppervlakte: 4 ha Ras: Rapporteur: Vollebregt Saldo per ha bij eigen mechanisatie (em) 5494,26 saldo per ha bij loonwerk Bruto opbrengsten 7600,00 Toegerekende kosten 2105,75 Toegerekend loonwerk kg; kuub; liter/keer prijs/eenh Opbrengsten hoofdprodukt 8000 0,95 bedrag 7600,00 bijprodukt subsidies .................. Bruto opbrengsten 7600,00 Toegerekende kosten zaaizaad/pootgoed niet ontsmet zaad code Bemesting 3,5 basis Onkruidbestrijding 371,00 8,5 127,50 vervolggift 1 orgamest, kuub code 106 15 aantal x 2 schoffelen 2 2 16 64,00 1 handwieden 1 7 7,2 50,40 3 volvelds wieden 1 10 5,1 51,00 4 onkruid eggen 2 1 16 32,00 197,40 code Gewasbescherming Diversen aantal x percentage/aantal bedrag Verzekering 0,15 7600,00 Berekende rente 6,50 313 20,35 Bemiddeling 1 200 200,00 Heffingen 0 19,29 11,40 Overige kosten 1 19,29 Palletverhuur 17 1,23 20,91 Vrachtkosten 17 21 357,00 7600 0,06 456,00 SKAL Omzetprovisie Totaal toegerekende kosten 196 2105,75 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 197 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Toegerekende kosten Onder de toegerekende kosten vallen de kosten die je kunt toerekenen aan een specifieke teelt. Ze worden hier beknopt behandeld. Uitgangsmateriaal De kosten voor het uitgangsmateriaal zijn toegerekende kosten als je ze slechts één jaar kunt gebruiken (tarwezaaizaad, poot- en plantgoed) of als ze voor een specifieke teelt worden gebruikt (onderstammen). De aankoopwaarde is voor de teelt een kostenpost. Meststoffen Hieronder vallen de kosten van kunstmest en van organische mest. Gewasbeschermingsmiddelen Hieronder vallen de kosten van biologische en chemische gewasbescherming. Grondontsmettingsmiddelen voor een teelt worden ook meegenomen (granulaten). Verzekering De premie die je moet betalen om het gewas te verzekeren. Je kunt dit bedrag uit de Kwantitatieve Informatie halen. Deze wordt berekend als percentage van de brutoopbrengst. Rente te velde staande gewassen Gedurende het jaar dat het gewas op het land staat, doe je vele uitgaven om dat gewas te kunnen telen (bijvoorbeeld zaaizaad en kunstmest). Dit geld had je ook op de bank kunnen zetten en er rente voor kunnen ontvangen. Dit renteverlies moet hier worden ingevuld, omdat het geld niet op de bank staat, maar gebruikt is voor het telen van het gewas. Over dit geld ontvang je geen rente. Je vult hier dus het bedrag aan rente in wat je niet ontvangt. Dit bedrag kun je vinden in de Kwantitatieve Informatie. Rente bij bewaring Dit zijn de gederfde rente-inkomsten in het geval dat je een product gaat bewaren. Als je een product direct verkoopt, dan kun je dat geld op de bank zetten en krijg je er rente voor. Maar bewaar je het product, dan krijg je hiervoor geen rente. Dit renteverlies moet je hier invullen. Hiervoor kun je ook weer in de Kwantitatieve Informatie kijken. Keuring/plombering/heffingen Voor het telen van bijvoorbeeld pootgoed moet je keuringskosten betalen. Deze kosten kun je dus toerekenen aan het gewas en moeten dus in mindering worden gebracht op de bruto-opbrengst (zie de Kwantitatieve Informatie). Drogen/schonen Een aantal producten moet na de oogst nog gedroogd en geschoond worden. Enkele voorbeelden hiervan zijn: tarwe, zaai-erwten, bollen, tulpen en uien. ❑ HET SALDO VAN EEN GEWAS 197 27126_TB.fm Page 198 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Opslag Hier gaat het om de kosten voor de opslag van een product bij derden, bijvoorbeeld: loonopslag en loonkoeling. Touw/afdekmateriaal Sommige producten worden bewaard onder plastic (suikerbieten in vorstperioden) of moeten worden geperst (tarwe). Ook de kosten voor acryldoek voor een snellere kieming of het afdekken van winterpeen vallen hieronder. Afleveren Soms moet je betalen voor het afvoeren en veilen van een gewas. Een goed voorbeeld hiervan zijn groentegewassen. Deze moet je vaak zelf transporteren naar de veiling en dan moet je ook nog veilingkosten betalen. Totaal toegerekende kosten Dit is de som van alle toegerekende kosten zoals ze hierboven staan. De arbeidskosten voor een gewas horen ook in dit onderdeel thuis. Het maakt nogal wat uit of je aardbeien teelt of tarwe. De kosten van de gewasbegeleiding en (handmatige) oogst zijn dus ook toegerekende kosten. Het is duidelijk dat je zo’n overzicht in een rekenblad maakt en de computer zoveel mogelijk laat uitrekenen. Een sjabloon voor een saldoberekening vind je in de KWIN. We kijken nu nog even naar het saldo per ha EM en het saldo per ha LW. Saldo per ha EM (Eigen Mechanisatie) Dit is het saldo van het gewas als alle werkzaamheden met arbeid en machines van het bedrijf zelf gebeuren. Onder saldo per ha EM is een opsomming te zien van allerlei bewerkingen die een bedrijf kan laten uitvoeren. Als er door derden bewerkingen gedaan worden die je kunt toerekenen aan een gewas, dan moet je deze hier noteren. Saldo per ha LW Dit is het saldo dat uiteindelijk overblijft, als je alle toegerekende kosten, inclusief loonwerk, van de bruto-opbrengst aftrekt. Vragen 18.2 a b c Wat is het verschil tussen duurzame en vlottende productiemiddelen? Wat versta je onder het saldo van een gewas? Waarom is de rente van te velde staande gewassen een kostenpost? 18.3 Algemene kosten en bedrijfssaldo In paragraaf 18.2 heb je het saldo berekend per hectare gewas. Dit saldo per hectare vermenigvuldigd met het aantal hectares geeft het totaalsaldo. Tel je de totaalsaldo’s van de verschillende activiteiten (bijvoorbeeld consumptieaardappelen, gladiolen en broccoli) bij elkaar op, dan krijg je het bedrijfssaldo. bedrijfssaldo = totale bruto-opbrengst − totale toegerekende kosten. 198 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 199 Monday, August 18, 2003 10:52 AM ondernemersoverschot Het ondernemersoverschot kun je nu berekenen door het bedrijfssaldo te verminderen met de niet-toegerekende kosten. De niet-toegerekende kosten bestaan hoofdzakelijk uit kosten van grond, gebouwen, werktuigen, arbeid. Het zijn met andere woorden de algemene kosten. ondernemersoverschot = bedrijfssaldo − niet-toegerekende kosten. In figuur 18.4 zie je hoe je het ondernemersoverschot uitrekent. Fig. 18.4 Voorbeeldberekening ondernemersoverschot nettobedrijfsresultaat Vragen 18.3 totale bruto opbrengst totaal toegerekende kosten bedrijfssaldo totaal niet toegerekende kosten ondernemersoverschot € 180.000 € - 5 0. 00 0 € 130.000 € -12 5.00 0 5.000 € Je hebt nu gezien dat je het bedrijfssaldo moet verminderen met de niet-toegerekende kosten om te komen tot het ondernemersoverschot. Het ondernemersoverschot noem je ook wel nettobedrijfsresultaat. a b c Omschrijf het begrip bedrijfssaldo. Geef een ander woord voor nettobedrijfsresultaat. Wat is de KWIN? 18.4 Afsluiting In het Nederlands bestaat een mooie uitdrukking: ‘per saldo heeft hij het aardig gedaan’. Ook in de open teelten draait alles om het saldo. Dat houdt in: de prijs, die je kunt maken door de verkoop van een of alle gewassen verminderd met de kosten om die gewassen te telen. Als de verkoopprijs lager is dan de kostprijs, moet je naar wat anders uitzien. Om een verantwoord saldo te maken heb je geleerd om de opbrengsten te bepalen. Niet alleen de opbrengst in gewicht of stuks, maar veel belangrijker is de opbrengst in euro’s. Hierbij rekenen we naast de verkoopopbrengst van hoofd- en bijproducten ook toegekende subsidies en verzekeringsuitkeringen. Naast opbrengsten zijn er natuurlijk ook kosten om een gewas te telen. Een deel daarvan kun je direct aan een bepaald gewas toerekenen, voor andere kosten ligt dat moeilijker. Een aardige scheidslijn is: stel dat ik een ander gewas teel, welke kosten veranderen dan? Een saldo moet je niet alleen achteraf maken, belangrijker is misschien wel de saldobegroting vooraf. In dat geval moet je werken met aannamen of kentallen. De meeste van deze gegevens kun je vinden in de KW(antitatieve) IN(formatie) van de sector (als er een recente versie aanwezig is). Anders moet je gegevens van studieclubs, regionale productschappen of handelsfirma’s raadplegen. ❑ AFSLUITING 199 27126_TB.fm Page 200 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 19 Teeltplan en arbeid Oriëntatie Je kunt een gewas goed en verantwoord telen. Je kunt het oogsten en verkopen. Je bent kostenbewust en hebt uitzicht op een goed bedrijfssaldo. Maar kun je al dat werk wel aan? Er zijn tijden dat er maar weinig arbeid gevraagd wordt in de open teelten. Een goed voorbeeld is de winter. Maar ook in de andere seizoenen zijn er tijden met veel en tijden met minder vraag naar arbeid. Dit hoofdstuk behandelt de vraag naar arbeid. 19.1 Taaktijden Hoelang mag je over een bepaald werk doen? Meestal zal het antwoord zijn: zo kort mogelijk. Toch is dat niet reëel. Je moet de tijd hebben om een werk met de nodige aandacht uit te voeren. Je spreekt in dit verband van taaktijden. Een taaktijd is de tijd die een gezond en geoefend persoon nodig heeft voor het uitvoeren van een bewerking volgens een bepaalde werkmethode. Hoe kun je een reële taaktijd vaststellen? Dat kan door op een aantal bedrijven arbeidstijden te verzamelen. De bedrijfsleiders houden bijvoorbeeld gedurende drie weken bij hoeveel tijd ze hebben besteed aan de meest voorkomende werkzaamheden. Deze zijn van tevoren onderscheiden en omschreven. Uit de resultaten kun je taaktijden afleiden. Deze taaktijden zijn in tabellen verzameld en gepubliceerd. In de KW(antitatieve) IN(formatie) van de sector zijn deze tabellen opgenomen. Belangrijke begrippen in het kader van taaktijden zijn: – bewerking of werkzaamheid: een samenhangend geheel van handelingen van mensen en werktuigen, waardoor een verandering wordt aangebracht in de toestand van de grond, het gewas of het product; – werkmethode: een te onderscheiden wijze van uitvoering van een bewerking op basis van technische aspecten, werkopstelling, grootte van de werkploeg, et cetera; – taaktijd: de menstijd die voor een uit te voeren bewerking nodig is bij een bepaalde werkmethode en uitgaande van een standaard werktempo, voldoende vaardigheid en voldoende gelegenheid voor rust en persoonlijke verzorging; – werktijd: de totale tijdsduur voor het uitvoeren van een bewerking, inclusief de aan- en aflooptijd, storingstijd et cetera. Taaktijden kun je gebruiken bij het maken van arbeidsbegrotingen en bij het nemen van bepaalde bedrijfsbeslissingen, personeelsbeoordelingen en dergelijke. 200 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 201 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 19.1 Taaktijd Met behulp van deze taaktijden kun je uitrekenen hoeveel arbeidstijd je nodig hebt om een gewas te verzorgen. Dit is ook de basis voor het berekenen van loonwerktarieven of onderlinge verrekening van werkzaamheden. Vragen 19.1 a b c Geef een definitie van het begrip taaktijd. Uit welke onderdelen is een taaktijd opgebouwd? Waarom is het aan te raden om te werken met taaktijden? 19.2 Arbeidsfilm Wanneer moet je een bepaald werk uitvoeren? In de open teelten is de periode van uitvoering sterk bepaald door de fase van het groeiseizoen. De hoofdgrondbewerking voer je niet uit tussen de onkruidbestrijding en het oogsten in. Om volledig te zijn moet een saldoberekening eigenlijk ook de werktijden bevatten. De werktijden kun je halen uit de tabellen van de Kwantitatieve Informatie of uit eigen waarneming (gecorrigeerd voor speciale omstandigheden). En om de informatie helemaal volledig te maken moet je ook vermelden in welke periode van het jaar de werkzaamheden uitgevoerd moeten worden. De periode kun je vermelden in weeknummer of in halve maand. Voorbeelden van notatie zijn: wk 5-6 of feb-1. In figuur 19.2 zie je een voorbeeld. ❑ ARBEIDSFILM 201 27126_TB.fm Page 202 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Fig. 19.2 Taaktijden voor de verzorging van (biologische) stamslabonen Werkzaamheden bemesten ploegen cultiveren zaaibed maken zaaien onkruideggen onkruid wieden schoffelen onkruid eggen onkruid wieden schoffelen onkruid wieden handwerk onkruid wieden handwerk oogsten machinaal gewasresten onderwerken Periode maart 2 april 1 mei 1 mei 1 mei 2 juni 1 juni 1 juni 2 juni 2 juli 1 augustus 1 augustus 2 september 3 Uren/ha 2,5 2 0,5 0,33 0,5 1,2 3 1,2 3 15 15 5 2 In je opleiding heb je al meerdere malen gezien dat getallen in een tabel niet zoveel zeggen. Een getal is maar een getal. Voor een goed begrip is een grafiek (blokdiagram) meestal duidelijker. Het is daarom aan te raden om deze getallen om te werken naar een grafiek. Dat hebben we gedaan met de getallen uit figuur 19.2. Het resultaat zie je in figuur 19.3. Arbeidsfilm per ha uren per 14 dagen Fig. 19.3 Taaktijden voor de verzorging van (biologische) stamslabonen 20 20 15 15 10 10 5 5 0 0 n ja 1 b fe 2 r1 ap ei m 1 n ju 1 g au 1 p se 2 t2 ok c de 1 Net als met het saldo moet je de werktijden ook bekijken per gewas. In het bovenstaande is een berekening gemaakt voor één hectare. Voor de arbeidstijden per gewas moet je de gegevens vermenigvuldigen met de beteelde oppervlakte. Bijna alle telers telen meerdere gewassen. Als je de arbeidstijden van de geteelde gewassen optelt, krijg je een overzicht van de gevraagde arbeid. De bedrijfsleider kan aan de hand van dit overzicht bepalen of het werk in eigen beheer uitgevoerd kan worden of dat hij arbeid of loonwerk moet inhuren. Aan de andere kant maakt het overzicht ook duidelijk waar een arbeidsoverschot ontstaat (verborgen werkeloosheid). Vragen 19.2 202 a b Wat is een arbeidsfilm? Noem enkele voordelen van het maken van een arbeidsfilm. ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 203 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 19.3 Optimaliseren Arbeid is duur en gekwalificeerde arbeid is niet altijd op afroep beschikbaar. In de arbeidsgrafiek is duidelijk te zien dat er drukke tijden en minder drukke tijden zijn. Arbeid staat echter niet alleen, ook andere punten zijn van belang. De kunst van het samenstellen van een bouwplan is de zorgvuldige afweging van de volgende punten. – Het bouwplan moet ruim genoeg zijn om de grondgebonden ziekten en plagen te vermijden. – Het bouwplan moet een afwisseling van gewassen inhouden, zodat de bodemvruchtbaarheid in stand gehouden wordt of, nog beter, toeneemt (organische stoftoevoer, voedingsstoffen). – De gewaskeuze moet een goede afzet mogelijk maken. – De gewasgebonden werkzaamheden moeten met de beschikbare arbeid uitgevoerd kunnen worden. – Het bedrijf moet een economisch rendement hebben (positief bedrijfssaldo). – De vakkennis om de gewassen te telen moet aanwezig zijn. – De werkzaamheden moeten met de beschikbare mechanisatie uit te voeren zijn. – Er mag niet te veel overschot aan arbeid ontstaan in de rustige perioden. Je moet wel rekening houden met werkuren voor reparatie en herstel, met bijscholing, vakantie et cetera. Fig. 19.4 Taaktijden voor de gewasgebonden werkzaamheden Uren Arbeidsfilm 80 80 70 70 60 60 50 50 40 40 30 30 20 20 10 10 0 jan1 feb1 mrt1 apr1 apr3 mei2 jun2 jul2 aug2 sep2 okt1 nov1 dec1 0 Periode totaal bedrijf Bekijk figuur 19.4. In dit bedrijf is het onmogelijk om met één arbeidskracht te volstaan. Een eenmalige piekbelasting van 60 uur per 14 dagen is redelijk. Normaal moet je ervan uitgaan dat voor de meeste gewasgebonden werkzaamheden de weersomstandigheden in 50 procent van de werktijd niet gunstig zijn. De nietgewasgebonden werkzaamheden op een bedrijf, zoals opruimen, repareren of administratie kunnen op de overige uren uitgevoerd worden. ❑ OPTIMALISEREN 203 27126_TB.fm Page 204 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Vragen 19.3 a b Noem zo veel mogelijk punten die je moet betrekken bij het samenstellen van een bouwplan. Waarom is een hoeveelheid benodigde werkuren van 80 uren/14 dagen te veel voor één persoon? 19.4 De bedrijfssituatie Je hebt al veel kunnen leren van allerlei deelaspecten van het teeltbedrijf. De praktijk blijkt vaak weerbarstiger te zijn. Niet alles wat in theorie klopt, kun je in de praktijksituatie zonder meer toepassen. Wat doe je als de praktijk anders blijkt te zijn dan de theorie? Er zijn twee opties mogelijk. 1 Je denkt: die theorie klopt voor geen meter en ik doe het gewoon op mijn gevoel. De kans dat je na een jaar hard werken met een economische kater blijft zitten is groot, omdat je een aantal dingen over het hoofd hebt gezien. 2 Je denkt: die theorie is een goede leidraad. Ik probeer de zaak volgens deze lijn te organiseren. Waar ik tegen (deel)problemen aanloop, pas ik de onderdelen aan, zodat ze in het schema passen. Voordeel van de tweede methode is dat je het proces en de knelpunten in kaart brengt. Je kunt dan tijdig bijsturen of maatregelen nemen. Vragen 19.4 Waarom is het maken van een arbeidsbegroting nuttig, terwijl je weet dat de planning toch niet uitkomt door bijvoorbeeld het weer? 19.5 Afsluiting Op een teeltbedrijf is altijd wel wat te doen. Soms is het er heel druk, soms heerlijk rustig. Dit heeft te maken met het seizoen en de groeifase van de gewassen. Als je van tevoren plant wanneer er veel arbeid nodig is, kun je tijdig arbeid of werkzaamheden inhuren. Bijkomend voordeel is dat je je vakantiereis ook al vroegtijdig kunt boeken. Om deze planning zichtbaar te maken werk je met taaktijden en gewasgebonden werkzaamheden. Je kunt de getallen zichtbaar maken in een grafiek. Door grafieken op een goede manier in elkaar te schuiven (werkzaamheden goed te plannen) kom je niet om in het werk. Toch moet je creatief zijn in het maken van een goede planning, omdat de praktijk de theorie zelden precies volgt. 204 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 205 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bijlage 1 Effectieve organische stof van diverse gewassen Fig. B1.1 Gegevens over de effectieve organische stof van diverse gewassen Gewas Effectieve organische stof aardappelen suikerbieten wintertarwe wintergerst zomertarwe zomergerst haver erwten/veldbonen koolzaad graszaad, 1e jaars graszaad, 2e jaars kunstweide; jaar inzaai kunstweide, 1e jaar kunstweide, 2e jaar kunstweide, >2 jaar lucerne, overjarig lucerne, 3-jarig uien vlas karwij knolselderij bloem-/savooien-/bewaar-kool boerenkool spruitkool Chinese kool bruine bonen prei met blad stamslabonen peen bospeen winterwortelen witlof snijmaïs tulpen tulpen/ton opgebracht stro irissen gladiolen lelies Italiaans raai Engels raai rode klaver witte klaver hopperupsklaver bladramenas gele mosterd andijvie asperge (loof) ijssla koolrabi knolvenkel schorseneren spinazie 0.875 0.375 1.640 1.570 1.630 1.310 1.570 0.170 0.975 1.175 2.575 0.450 1.175 2.575 3.975 1.350 2.050 0.150 0.100 1.275 0.400 1.500 0.750 1.300 0.450 0.650 0.450 0.170 0.250 0.100 0.700 0.600 0.675 0.450 0.250 0.500 1.050 0.375 1.255 1.155 1.165 0.850 0.790 0.850 0.850 0.450 1.000 0.450 0.300 0.750 0.600 0.300 ❑ EFFECTIEVE ORGANISCHE STOF VAN DIVERSE GEWASSEN Inclusief extra’s 1.275 (met blad + kop) 2.630 (met stro) 2.350 ,, 2.590 ,, 1.940 ,, 2.470 ,, 1.000 ,, 2.000 met stammen 650 met loof 205 27126_TB.fm Page 206 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bijlage 2 Effectieve organische stof van diverse mestsoorten Fig. B2.1 Gegevens over de effectieve organische stof van diverse mestsoorten 206 Mestsoort Effectieve organische stof in kg/ton mestkuikenmest kippendrijfmest kippenstrooiselmest vaste droge kippenmest vaste slachtkuikenmest varkensdrijfmest vaste varkensmest rundveedrijfmest rundvee vaste mest GFT-compost champost Vinassekali 155 030 175 185 215 017 080 030 070 158 100 400 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 207 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bijlage 3 Bemestingsonderzoek groenteteelt Fig. B3.1 Bemestingsonderzoek groenteteelt ❑ BEMESTINGSONDERZOEK GROENTETEELT 207 27126_TB.fm Page 208 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bijlage 4 Bemestingsonderzoek boomteelt Fig. B4.1 208 Bemestingsonderzoek boomteelt ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 209 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bijlage 5 Scheikundige namen van de voedingselementen Fig. B5.1 Scheikundige namen van de voedingselementen Voedingselementen Naam Symbool In opgeloste vorm (ion) Naam Gehalte, uitgedrukt in stikstof stikstof fosfor kalium calcium magnesium zwavel natrium N N P K Ca Mg S Na NH4+ NO3H2PO4K+ Ca2+ Mg2+ SO42Na+ ammonium nitraat fosfaat kali calcium magnesia/magnesium sulfaat natrium N N P2O5 K2O CaO MgO SO3 Na2O Overige stoffen Naam Scheikundige formule zuurstof koolzuurgas waterstof ion kalk carbonaat waterstofcarbonaat O2 CO2 H+ CaCO3 CO3HCO3- ❑ SCHEIKUNDIGE NAMEN VAN DE VOEDINGSELEMENTEN 209 210 Ca3(PO4)2 Ca(H2PO4)2 zacht natuurfosfaat superfosfaat K2SO4 KNO3 n.v.t. vinassekali K2SO4 patentkali multi-K Mg KCl + MgSO4 K40 + 6 kaliumsulfaat KCl K-60 Kalimeststoffen Ca(H2PO4)2 tripelsuperfosfaat Fosfaatmeststoffen Ca(NO3)2 kalksalpeter NH4NO3 stikstofmagnesia (MAS) (NH4)2SO4 NH4NO3 +(NH4)2SO4 ammoniumsulfaatsalpeter NaNO3 NH4NO3 kalkammonsalpeter(KAS) chilisalpeter NH4NO3+CO(NH 2)2 urean zwavelzure Ammoniak CO(NH2)2 ureum 3,8 12 0 0 0 0 0 0 0 15,5 16 21 22 26 27 30 46 > 82 NH3 vloeibare ammoniak tot N Hoofdbestanddeel 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1,1 0 21 11 7 13,5 7-8 0 >82 NN4+ 0 0 0 0 0 0 0 0 0 14,4 16 0 11 19 13,5 7-8 0 0 NO3- 0,5 0 0 0 0 0 19-20 27 45 0 0 0 0 0 0 0 0 0 P2O5 10 42 50 30 40 60 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0,1 4 0 10 6 0 0 19-24 0 0 0 7 0 0 0 0 0 MgO Gehalte in % K2O 0 0 0 0 0 25-34 37 19-24 26,3 0 0 11-12 6-12 0 0 0 CaO 1,9 0 0 0 4 0 0 0 35 0 0 0 0 0 0 0 NaO 1,7 0 43 42 12 32-34 0 2-5 0 60 0 35 0 0 0 0 SO3 +17 0 1,2% Cl 0 -2 0 0 +3 +26 0 - +3 +11 +17 -63 -2 - 0 -51 -15 -30 < -46 < -82 kg nw. < 2% Cl < 2% Cl < 2% Cl 36% Cl 45% Cl 0 0 0 - 0,2% B 0,2% B 0 0 0 0 0 0 0 overige bestanddelen Fig. B6.1 Overzicht van een aantal enkelvoudige en samengestelde meststoffen Stikstofmeststoffen Productnaam 27126_TB.fm Page 210 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bijlage 6 Enkelvoudige en samengestelde meststoffen ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN ❑ ENKELVOUDIGE EN SAMENGESTELDE MESTSTOFFEN MgSO4.7H2O MgSO4 + MgCO3 bitterzout sulfamag 35 0 0 0 17 15 15 13 12 16 12 12 7 26 26 23 20 18 0 0 17+17+17 15+15+15 15+12+24 13+13+21 12+12+17 16+10+20 12+10+18 12+5+18 7+14+28 26+14+0 26+7+0 23+23+0 20+34+0 18+46+0 0+25+25 0+20+30 0 18 18+7+7 0+15+30 20 20+10+10 NPK, NP, NK, PK en andere samengestelde meststoffen MgSO4.4H2O kieseriet Magnesium- en zwavelmeststoffen 0 0 18 15,5 14-15,4 14 14-15,7 5 9,5 7-12 9-9,5 7 8-10,5 8,5-9,5 8,5-12,5 10-11 9,5-10 11 0 0 0 0 0 0 4,5 7,6-9 12 10,3-12 2 2,5 0-5 6,5-7 5 2,5-5 5,5-6,5 2,5-6,5 6-7 8-8,5 9 0 0 0 15 20 25 46 34 23 7 14 14 5 10 10 12 13 12 15 17 7 10 0 0 0 30 30 25 0 0 0 0 0 28 18 18 20 17 21 24 15 17 7 10 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 7 0 35 16 27 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 6-11 2-5 1-4 0 0 0 0 0 25 - 19 17 6 5 1 4 1 14 4 37 32 54 > 2% Cl < 2% Cl < 2% Cl < 2% Cl < 2% Cl > 2% Cl > 2% Cl > 2% Cl > 2% Cl > 2% Cl > 2% Cl > 2% Cl 0 0 < 2% Cl +12 +10 +5 -36 -34 -34 -29 -32 +4 +4 -5 -8 -8 -6 -5 -12 -14 -7 -21 -1 -1 - +5 -3 27126_TB.fm Page 211 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 211 27126_TB.fm Page 212 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bijlage 7 Spoorelementen-meststoffen Fig. B7.1 Spoorelement borium koper mangaan Overzicht van een aantal spoorelementen-meststoffen Product naam Chemische verbinding Gehalte hoofdbestanddeel Gehalte nevenbestanddelen N MgO Na2O Gebruik Solubor DF natriumboraat 17,4 0 0 10 blad Borax natriumboraat 11 0 0 0 bodem Coptrel koperoxychloride 30 0 0 0 blad Hydro plus kopernitraat kopernitraat 12 5,3 0 0 blad Top trace mangaan nitraat mangaannitraat 13,5 6,9 0 0 blad Mangaan vloeibaar extra mangaansulfaat 11,5 0 0 0 blad Luxan mangaanchelaat mangaan EDTA 5,0 0 0 0 blad molybdeen Molytrac 250 15,5 0 0 0 blad zink Zinkflow 700 40 0 0 0 blad Sporumix B 0,60% B, 0,05% Co, 0,70% Cu, 0,60% Mn, 0,025% Mo, 0,10% Zn, 25% MgO 212 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 213 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bijlage 8 Kalkmeststoffen Fig. B8.1 Overzicht van een aantal kalkmeststoffen ❑ KALKMESTSTOFFEN Productnaam Hoofdbestanddeel nw (=z-bw) Gehalte MgO % Dolokal Dolokal extra Dolokal supra Magkal Emkal Winterswijkse ultradolomiet Betacal flow CaCO3.MgCO3 CaCO3.MgCO3 CaCO3.MgCO3 CaCO3.MgCO3 CaCO3 CaCO3.MgCO3 CaCO3 54 55 57 54 53 44 20 5 10 19 17 0 10 0,8 ( + 0,% 2 N, 0,8% P2O5) 213 27126_TB.fm Page 214 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bijlage 9 Organische meststoffen Fig. B9.1 Mestsoort Overzicht van organische meststoffen Gehalte in kg per 1000 kg product droge Ntot stof Nmin Norg P2O5 K2O MgO Na2O SO3 kg nw. per 1000 kg Dichtheid kg/m3 Gier rundvee vleesvarkens zeugen 25 20 10 4,0 6,5 2,0 3,8 6,1 1,9 0,2 0,4 0,1 0,2 0,9 0,9 8,0 4,5 2,5 0,2 0,2 0,2 1,0 1,0 0,2 2,0 1,8 - -3 -7 - 1030 1010 - Dunne mest rundvee vleesvarkens zeugen kippen 90 90 55 145 4,9 7,2 4,2 10,2 2,6 4,2 2,5 5,8 2,3 3,0 1,7 4,4 1,8 4,2 3,0 7,8 6,8 7,2 4,3 6,4 1,3 1,8 1,1 2,2 0,8 0,9 0,6 0,9 1,8 1,6 2,2 -1 +1 -2 +4 1005 1040 - Vaste mest rundvee kippen(strooisel) vleeskuikens 235 640 605 6,9 19,1 30,5 1,6 8,6 5,5 5,3 10,5 25,0 3,8 24,2 17,0 7,4 13,3 22,5 2,1 5,3 6,5 0,9 4,2 3,0 0,6 8,3 9,0 0 +11 -1 900 600 605 Compost champost GFT-compost 300 660 5,0 10,4 0,3 1,0 5,5 9,4 3,6 4,4 6,7 5,6 2,4 1,9 0,9 - 13,6 - +41 550 643 214 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 215 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bijlage 10 Stikstof als % van Ntot Fig. B10.1 Overzicht van de hoeveelheid stikstof als percentage van Ntot die na 1 maart mineraliseert uit dierlijke mest Toegediend Drijfmest rundvee 1 1 1 1 1 1 1 1 1 juli augustus september oktober november december januari februari maart Vaste mest varkens kippen slachtkuikens, kalkoenen, kippen rundvee, champignonmest A* B* C* A B C A B C A B C 5 6 8 9 10 10 11 11 12 7 9 10 12 13 14 14 15 16 9 11 13 15 16 17 18 18 19 6 8 10 13 14 16 16 17 18 8 10 13 16 19 20 22 23 24 9 12 16 19 22 24 25 27 28 7 9 11 14 16 17 18 19 20 9 11 15 18 21 22 24 25 26 10 13 17 21 24 26 28 29 31 9 10 12 14 16 16 17 18 18 12 14 17 19 21 22 23 24 25 14 17 20 23 25 27 28 29 30 *De letters A, B en C staan voor een groeiseizoen van 1 maart tot respectievelijk 30 juni, 31 juli en 31 augustus. ❑ STIKSTOF ALS % VAN NTOT 215 27126_TB.fm Page 216 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bijlage 11 Werking van stikstof Fig. B11.1 Overzicht van de werking van stikstof in % van Nmin bij voorjaarstoediening van dunne rundvee-, kalver-, varkens- en kippenmest 216 Toedieningstehniek injecteur, ploeg aangedreven werktuig cultivator In één werkgang Later inwerken (na ± 1 uur) febr-maart april febr-maart april 78 73 61 97 91 76 70 65 61 87 81 76 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 217 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bijlage 12 Werkzame meststof in opeenvolgende jaren Fig. B12.1 Overzicht van de werking van de werkzame meststof (kg/ha) in het 1e en 2e jaar na eenmalige toediening van 1000 kg dierlijke mest in maart/april Werkzame meststof (kg/ha) eerste jaar N dunne mest rundvee vleesvarkens kippen vaste mest rundvee varkens leghennen kippenstrooisel vleeskuikens P2O5 K2O 2,2 3,6 6,1 0,8 1,9 3,5 4,1 4,3 3,8 0,7 0,9 1,1 1,0 1,7 6,3 2,4 2,6 13,3 10,5 16,8 1,7 4,1 8,5 10,9 7,7 4,4 2,1 5,1 8,0 13,5 1,1 1,3 2,5 2,7 3,3 1,8 3,0 11,0 16,0 - ❑ WERKZAME MESTSTOF IN OPEENVOLGENDE JAREN MgO tweede jaar CaO N P2O5 K2O MgO CaO 0,5 0,7 1,0 0,8 1,9 3,5 2,7 2,9 2,6 0,7 0,9 1,1 1,0 1,7 6,3 0,7 0,8 2,4 1,9 4,6 1,7 4,1 8,5 10,9 7,7 3,0 1,4 7,6 5,3 9,0 1,1 1,3 2,5 2,7 3,3 1,8 3,0 11,0 16,5 - 217 27126_TB.fm Page 218 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bijlage 13 N-bemesting van spruitkool Fig. B13.1 N-bemesting van spruitkool. De Nbemesting van spruitkool is afhankelijk van de stevigheid van het ras. Er wordt onderscheid gemaakt in vier categorieën: matig stevig, vrij stevig, stevig en winter stevig (spruitkool voor overwintering). De N-bemesting van spruitkool is afhankelijk van de stevigheid van het ras. Er wordt onderscheid gemaakt in 4 categorieën: matig stevig, vrij stevig, stevig en winter stevig (spruitkool voor overwintering). N-advies spruitkool kl eigronden Stevigheid N-advies Basisbemesting Bijbemesting matig stevig 210 - 1 x Nmin 90 - 1 x Nmin 50 + 70 kg N vrij stevig 240 - 1 x Nmin 120 - 1 x Nmin 50 + 70 kg N stevig 270 - 1 x Nmin 150 - 1 x Nmin 50 + 70 kg N winter stevig 250 - 1 x Nmin 125 - 1 x Nmin - N-advies spruitkool za nd - en dalgronden Stevigheid 218 N-advies Basisbemesting Bijbemesting matig stevig 210 - 1 x Nmin 90 - 1 x Nmin 2-3 x 40 kg N vrij stevig 240 - 1 x Nmin 120 - 1 x Nmin 2-3 x 40 kg N stevig 270 - 1 x Nmin 150 - 1 x Nmin 2-3 x 40 kg N ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 219 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Bijlage 14 Stikstof-bijmestmonster Fig. B14.1 Lezen van een stikstof-bijmestmonster (Bron: Boomkwekerij 24 mei 2002) ❑ STIKSTOF-BIJMESTMONSTER 219 27126_TB.fm Page 220 Monday, August 18, 2003 10:52 AM 220 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 221 Monday, August 18, 2003 10:52 AM Trefwoordenlijst A capillaire opstijging 31, 61 aangedreven eggen 65 champost 121 actinomyceet 57 chelaten 118 adsorptie 31 chemische kwaliteit 14 afleveringsbewijs 128 chemische verwering 30 afrijping 87 chilisalpeter 104 Afrikaantjes 55 compost 121 afschrijven 188 computergestuurde regeninstallatie 180 afslibbaar 26 constant-druk-systeem 171 afvalproducten 121 constant-volume-systeem 171 akkerbouw 46 consument 150 algemene kosten 198 ammoniakvervluchtiging 95 D analyseformulier 133 denitrificatie 95, 96 arbeidsfilm 201 denitrificerende bacteriën 57 diepploegen 18 B dierlijke mest 121 bedieningssystemen 176 diffusie 74 bedrijfssaldo 198 directe invloed 54 bekalken 35 dissimilatie 74 bemestende waarde 122 doorstroommeter 175, 184 bewortelingspatroon 41 doorwortelbaarheid 20 Bgdm 126 dragermoleculen 74 bijproduct 195 druksensor 184 bindende activiteit 34 duurzame productiemiddelen 194 biologische kwaliteit 14 dwerg-gen 165 bladbemesting 117 bladsteeltjesonderzoek 102 E blends 113 economische levensduur 189 bodemleven 14, 55, 138 effectieve organische stof 53 bodemprofiel 19 elektrische krachten 30 bodemstructuur 20, 37 emissiearm 125 bodemverontreiniging 14 enzymen 109 bodemvruchtbaarheid 14 erosie 49, 54 bodemziekten 15, 53, 54 eutrofiëring 87 bollenteelt 46 boomteelt 46 F boordcomputer 174 fenotype 158 bowdenkabels 169, 182 fertigatie 116 BRP 147 first in, first out 187 buffervoorraad 102 flowmeter 175 forfaitaire aangifte 145 ❑ TREFWOORDENLIJST C fosfaatfixatie 90 calciumcarbonaat 35 fosfaatmeststoffen 90 221 27126_TB.fm Page 222 Monday, August 18, 2003 10:52 AM fosfaatovermaat 87 K fosfaattekort 87 kali 78 fosfor 86 kaliadvies 84 fotosynthese 44 kali-antagonisme 81 fysische kwaliteit 14 kalifixatie 81 kaligetal 84, 135 G kalimeststoffen 82 gemiddelde bedrijfssaldo 192 kaliopname 81 genotype 158 kalium 78 getalcode 115 kaliumovermaat 79 gewaskeuze 156 kaliumtekort 79 gewasresten 121 kalk 35 gewassaldo 192 kalkbalans 141 GFT-compost 121 kalkbehoefte 27 glimmer 28 kerende grondbewerking 64 GLP 144 ketenbeheersing 151 groeifactoren 43 kleigrond 29, 31 groenbemesters 52, 121 kleihumuscomplex 50, 75 grofkorrelige structuur 26 knolvorming 87 grondanalyseformulier 21, 84 kolommenstructuur 40 grondonderzoek 133 koubont 108 grondverbetering 19 kristalbrokjes 26 kunstmest 73 H kwaliteit van de grond 14 heffingen 144 kwarts 28 heterosiseffect 164 KWIN 186 hoekige structuren 39 hoofdelementen 71 L hoofdproduct 195 LEI 193 hoornblende 28 LEI-cijfers 193 humificatie 56 levensduur 189 humificatiecoëfficiënt 49 loadsensing systeem 171 humus 33 logistiek 187 humusafbraak 34 humusbehoefte 27 M humusopbouw 33 machinekosten 188 hybriden 163 magneetventielen 172 hydraulische stuurschuiven 172 magnesammon 104 hygroscopiteit 115 magnesium 108 manometer 184 I massaselectie 160 IKB 151 massastroom 74 immobilisatie 95, 97 meetpen 181 indirecte invloed 54 mengmestdoseercomputer 179 ion 74 mestnummer 126 mestwetgeving 126 J MINAS 126 jeugdgroei 86 mineralen 73 mineralisatie 56, 97, 122 222 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN 27126_TB.fm Page 223 Monday, August 18, 2003 10:52 AM modificatie 158 reparatiebekalking 139 mutatie 158 restwaarde 190 rijenbemesting 91 N roestvlekken 42 naamgeving 29 rotorkopeg 65 nachtvorstschade 44 rubriek 193 najaarstoediening 124 ruggen 62 N-bemestingsadvies 100 ruimtelijke isolatie 161 N-bijmestsysteem 102 neerslag 73 S negatieve massaselectie 161 saldo 194 nettobedrijfsresultaat 192, 199 saldo Eigen Mechanisatie 194 neutraliserende waarde 137 saldo Loonwerk 194 nevenbestanddelen 104 saldoberekening 194 niet-toegerekende kosten 194 saldomethode 194 nitrificatie 95 samengestelde meststoffen 115 nitrificerende bacteriën 57 samenhang in de bodem 33 nw 137 schadelijke bodemorganismen 15 schappendemocratie 150 O schonegrond-verklaring 15, 21 oerbank 20 selectie 157 onderhoud 190 selectiemethoden 159 ondernemersoverschot 199 slemp 54 onkruid 53 slempgevoeligheid 32 opbrengsten 195 spitmachine 64 opnamesnelheid 104 sponsstructuur 41, 43 organische stof 49, 53, 73 spoorelementen 71, 109 osmose 74 spuitcomputer 177 overschietmachine 66 stamselectie 162 stangenstelsels 182 P startgift 100 pH 35, 136, 138 stikstof 54, 93 plantenveredeling 157 stikstofbinding 52, 54, 98 plantparasitair 15 stikstofovermaat 94 plattegrond 188 stikstofruimte 146 ploeg 64 stikstoftekort 94 polyfage aaltjes 153 stikstofvenster 103 polyfosfaat 90 storende lagen 41 positieve massaselectie 161 streefniveau 135 prijs 103 strooicomputer 177 productiefactoren 152 structuurbederf 154 profielkuil 22 structuurelementen 39 Pw-getal 90 stuif 49 subsidies 195 R superfosfaat 90 radar 184 symbiose 98 radarsensor 175 ❑ TREFWOORDENLIJST rente 190 T rente bij bewaring 197 taaktijden 200 rente te velde staande gewassen 197 technische levensduur 189 223 27126_TB.fm Page 224 Monday, August 18, 2003 10:52 AM textuurdriehoeken 29 voorjaarstoediening 124 toegerekende kosten 194, 197 vorenpakker 66 tripelsuperfosfaat 90 vroege grond 27 vroege teelt 46 U vruchtwisseling 151 uitspoeling 98, 122 W V waardplant 152 VAM-schimmels 58 weegapparatuur 181 veldspaat 28 werkingscoëfficiënt 123 verankering 44 Wet bodembescherming 14 verfijnde aangifte 145 wielsensoren 183 verkruimelen 45, 65 wortelgroei 86 verslemping 138 wortelvorming 87 vervangingswaarde 188 224 vervluchtiging 123 Z verzekering 190 zaadvorming 87 vinassekali 83 zaaibed-combinatiewerktuig 65 vlakleggen 65 zandgrond 25 vlinderbloemigen 54 zavelgrond 29, 31 vloeibare meststoffen 116 zbw 137 vlottende productiemiddelen 194 zoutschade 80 vochthuishouding 54 zuurbindende waarde 137 voedingsstoffen 43 zuurgraad 33 vollegrondsgroenteteelt 46 zwavel 108 ❑ BODEM, BEMESTING EN TEELTPLAN